Mishandeling van pony’s |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er filmpjes op het internet staan waarin vrouwen veel te kleine pony’s berijden en mishandelen?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Kunt u bevestigen dat de vrouwen, die de pony’s berijden, en de organisaties die betrokken zijn bij het produceren of aanbieden van deze filmpjes Nederlands zijn en dat deze filmpjes waarschijnlijk van een Nederlands productiehuis komen? Zo nee, waarom niet?
Er loopt momenteel een strafrechtelijk onderzoek. In verband met het opsporingsbelang kunnen over het strafrechtelijk onderzoek geen mededelingen worden gedaan.
Deelt u de mening dat het dierenleed dat in de filmpjes te zien is onacceptabel is en de makers van deze filmpjes de wet overtreden? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het toezicht op dierenmishandeling te verscherpen en in te grijpen, zodat de betrokkenen bij deze en soortgelijke filmpjes opgepakt worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De inzet op de handhaving van het verbod op mishandeling en verwaarlozing is substantieel verhoogd met de komst van het meldnummer 144 en de taakaccenthouders bij de politie. De politie, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en de NVWA werken intensief samen op dit terrein, hetgeen heeft geresulteerd in een stijging van het aantal zaken dat wordt opgepakt. De politie doet voorts reeds onderzoek naar deze zaak. Ik zie dan ook geen aanleiding hierin een verdere verscherping aan te brengen.
De resultaten van het onderzoek van FNV naar het functioneren van Werk.nl |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek van FNV onder bijna 6.000 werkzoekenden naar het functioneren van de UWV-site www.werk.nl ?1
Ik ben de FNV erkentelijk voor haar betrokkenheid bij de dienstverlening van WW-gerechtigden en voor het onderzoek dat de FNV heeft laten uitvoeren. De uitkomsten van het FNV-onderzoek laten zien dat de digitale dienstverlening nog vaak tekortschiet. Ook de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek naar de klanttevredenheid dat UWV zelf heeft laten uitvoeren laten zien dat de digitale dienstverlening moet worden verbeterd.
De dienstverlening van UWV ondergaat een drastische wijziging als gevolg van de taakstelling van het kabinet Rutte I en de wijziging van de wet SUWI per 1 juli 2012. De omvangrijke taakstelling betekende een halvering van het budget voor UWV Werkbedrijf. Dit heeft geleid tot een zeer ingrijpende aanpassing van de organisatie, werkprocessen en systemen van UWV. Deze aanpassing betrof de introductie van een geheel nieuw concept van dienstverlening, namelijk een breed toegepaste en verplichte digitale dienstverlening voor alle WW-gerechtigden. Door de nadruk te leggen op digitale dienstverlening kan met minder capaciteit een adequate ondersteuning aan werkzoekenden en werkgevers worden geboden. Een bijkomend voordeel van de digitale dienstverlening is de snelheid waarmee UWV in staat is het grote aantal aanvragen voor een WW-uitkering af te wikkelen.
De keuze voor digitale dienstverlening is een beleidsmatige keuze, waar de regering nog steeds achter staat.
Gezien het tempo van de ontwikkeling is vanaf het begin onderkend dat het traject risico’s en onzekerheden met zich mee zou brengen. Tevens is steeds onderkend dat de invoering een negatief effect op de klanttevredenheid zou kunnen hebben. Tot in 2015 is UWV bezig met het ontwikkelen van de digitale dienstverlening. De website werk.nl wordt «verbouwd terwijl de winkel open is». Gedurende het proces wordt tegen technische fouten aangelopen. De ontwikkelingen gaan gepaard met storingen en klachten. Gelet op de omvang en complexiteit van de transitie houd ik er rekening mee dat deze zich tot in 2015 blijven voordoen.
Het is van groot belang dat in geval van storingen alternatieve dienstverlening beschikbaar is. UWV biedt deze aan door telefonisch bereikbaar te zijn en klanten per post formulieren op te sturen. Daarnaast zorgt UWV gedurende de ontwikkeling van de digitale dienstverlening voor aanvullende dienstverlening. Ik heb UWV extra middelen toegekend waarmee UWV uitkeringsgerechtigden elke dinsdagmiddag persoonlijke ondersteuning biedt op de vestigingen. Binnenkort wordt deze mogelijkheid verder uitgebreid. Tot 2015 kunnen WW-gerechtigden dan iedere middag op de vestigingen terecht voor persoonlijke ondersteuning. Hiervoor zal UWV 130 medewerkers werven onder werkzoekende jongeren.
Het is belangrijk dat de mogelijkheid om naar de vestigingen te komen ook bij uitkeringsgerechtigden bekend is; omdat mij gebleken is dat dat nog niet het geval is zullen we dit de komende tijd beter communiceren.
Het verbeteren van de website heeft de hoogste prioriteit. UWV werkt continue aan de verbetering van de werking en toegankelijkheid van de digitale dienstverlening van UWV. Het verhogen van gebruikersgemak, bereikbaarheid, vernieuwen van de zoek- en matchingsmethoden, een duidelijke menustructuur en het tegengaan van foutmeldingen staan centraal bij het verbeteren van de dienstverlening van UWV. Bij het doorvoeren van verbeteringen maakt UWV gebruik van de inbreng van klantenpanels. Klanten kunnen via werk.nl tips en suggesties doorgeven. Verder kunnen klanten zich ook opgeven voor online onderzoek waarin zij hun mening kwijt kunnen over werk.nl. Actief meedenken over de dienstverlening van UWV kan via de cliëntenraad. Om de ervaringen met werk.nl samen te brengen ontwikkelt UWV op dit moment een community voor werkzoekenden en werkgevers. Op deze community kunnen gebruikers elkaar tips en trucs geven voor het vinden van een baan maar ook bijvoorbeeld over het gebruik van werk.nl.
In het overzicht hierna zijn de 10 meest voorkomende klachten (zoals deze bij UWV bekend zijn) over het gebruik van werk.nl opgenomen. In de tabel wordt tevens aangegeven wat er aan de naar voren gebrachte klachten kan worden gedaan en wanneer UWV denkt de klachten te hebben opgelost.
1
Werkzoekenden krijgen 3 opties voor het aanmaken van een cv, de optie terughalen oude cv werkt niet
Werkzoekenden kunnen direct aan de slag met het aanmaken van een cv. Eventueel reeds bekende gegevens worden automatisch vooringevuld en de werkzoekenden kunnen deze gegevens zonodig wijzigen.
Reeds opgelost
2
Werkzoekenden worden na enige tijd zonder waarschuwing uitgelogd op werk.nl
Werkzoekenden krijgen na inloggen met DigiD een melding voordat de sessie verloopt. De sessie kan dan met een klik weer (15 minuten) verlengd worden. Automatisch uitloggen gebeurt om verplichte veiligheidsredenen wanneer de klant 15 minuten lang voor het systeem niet waarneembaar actief is. Als de klant waarneembaar actief is, wordt de sessie bij elke actie automatisch verlengd voor 15 minuten.
Reeds opgelost
3
Werkzoekenden krijgen vacatures aangeboden buiten de gewenste zoekstraal
Werkzoekenden krijgen via de emailservice relevantere resultaten en daarmee geen resultaten meer buiten hun zoekstraal. Bij het zelfstandig zoeken naar vacatures wordt het mogelijk om vacatures met wisselende werklocatie binnen Nederland wel of niet te tonen. Werkgevers kunnen aan de vacaturezijde beter aangeven wat de werklocatie van een vacature is, zodat bij het opvoeren van vacaturegegevens geen onjuistheden meer ontstaan op dit punt.
Reeds opgelost
4
Werkzoekenden geven aan dat werk.nl veel oude of vervallen vacatures bevat
Bij werk.nl is een vacature standaard 14 dagen geldig en moet door de werkgever/intermediair handmatig worden verlengd. UWV presenteert de plaatsingsdatum van de vacature en die datum kan na meerdere verlengingen dus lang terug zijn in de tijd. werk.nl zal aan werkzoekenden de mogelijkheid bieden om per vacature feedback te geven, bijvoorbeeld of een vacature vervallen of niet correct is.
Eind 2013
5
Werkzoekenden kunnen maar max. 100 vacatureresultaten bekijken ipv alle resultaten
Werk.nl zal aangepast worden waarna werkzoekenden alle resultaten kunnen bekijken, ongeacht het aantal.
Eind 2013
6
Werkzoekenden geven aan dat vacatures vaak onvolledig zijn qua vacaturetekst, doordat UWV de tekst van externe vacatures niet integraal kan overnemen
Vacatureteksten worden soms onvolledig weergegeven doordat UWV de vacatures die via internet worden binnengehaald niet integraal mag overnemen in verband met geldende auteursrechten. Om aan dit probleem tegemoet te komen wordt in de vacaturedetails op werk.nl achter de vacaturetekst een tekst en link toegevoegd. Na het klikken op de link kan de werkzoekende vervolgens de volledige vacaturetekst bekijken.
Reeds opgelost
7
Werkzoekenden krijgen geen bevestiging van het doorgeven van sollicitaties als taak
Werkmap wordt aangepast zodat de werkzoekende na het doorgeven van een (sollicitatie)taak een bevestiging krijgt dat UWV de taak ontvangen heeft en geïnformeerd wordt over de wijze waarop UWV de taak ontvangen heeft.
Eind 2013
8
Werkzoekenden plaatsen hun cv op werk.nl en moeten apart aangeven dat dit gedaan is
Werkmap wordt aangepast zodat de taak «cv plaatsen» automatisch afgehandeld wordt wanneer de werkzoekende het cv op werk.nl beschikbaar stelt.
Eind 2013
9
Werkzoekenden klagen dat werk.nl vaak niet beschikbaar is
UWV streeft ernaar om binnen het servicewindow (van ma t/m do 18 uur en op vrij 11 uur) altijd beschikbaar te zijn. Buiten het service window («s nachts en in het weekend) kan werk.nl onbereikbaar zijn omdat UWV op die momenten onderhoud pleegt en verbeteringen doorvoert. In geval van een onbeschikbaarheid krijgt de klant een onderhoudsscherm te zien, met de reden en duur van de onbeschikbaarheid. Indien de aard van het onderhoud het toelaat, biedt UWV de klant de mogelijkheid de inschrijving bij UWV en de aanvraag van een uitkering tijdens het onderhoud toch te doen. Na 48 uur onbeschikbaarheid kunnen klanten via het klantencontactcentrum en de werkpleinen een schriftelijke inschrijving of aanvraag doen.
Continu verbeteren
10
Werkzoekenden weten niet goed waar ze terecht kunnen met vragen
De menustructuur van Werkmap wordt verbeterd zodat werkzoekenden beter hun weg vinden. Specifiek voor vragen wordt de routering van de hulpstructuur aangepast en worden de aangeboden antwoorden verbeterd.
Eind 2013
Wat is uw reactie op het gemiddelde rapportcijfer van 3.0 dat de respondenten gaven op de vraag of de vacatures van Werk.nl passen bij hun cv?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het acceptabel dat de respondenten gemiddeld een 2.6 geven als cijfer voor de mate waarin ze zich geholpen voelen met Werk.nl in het zoeken naar werk? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u er met het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) aan doen om te zorgen dat werkzoekenden zich wél geholpen voelen in het zoeken naar werk?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat 58.6% van de ondervraagden het liefst in contact komen met het UWV door middel van een persoonlijk gesprek? Bent u nog steeds van mening dat het voldoende is om face to face dienstverlening alleen nog in te zetten voor groepen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt? Kunt u aangeven hoe groot de groep mensen met afstand tot de arbeidsmarkt is die gebruik maakt van de mogelijkheid tot face to face dienstverlening?
UWV heeft te maken met een grote taakstelling. Daardoor is het noodzakelijk om face to face dienstverlening grotendeels te vervangen door digitale dienstverlening voor WW-ers. Alle WW-ers worden na drie maanden door UWV opgeroepen voor een persoonlijk gesprek. Daarnaast is er voor circa 10% van de WW-ers ruimte voor aanvullende face to face dienstverlening. De overige WW-ers krijgen digitale dienstverlening en e-coaching. Ik blijf voortdurend in gesprek met UWV over een goede verhouding tussen digitale en face to face dienstverlening.
Zoals eerder aangegeven heb ik UWV extra middelen toegekend om tijdens de ontwikkeling van digitale dienstverlening persoonlijke ondersteuning aan te bieden. UWV biedt op dit moment elke dinsdagmiddag persoonlijke ondersteuning op de vestigingen. Binnenkort wordt deze mogelijkheid verder uitgebreid, dan kunnen uitkeringsgerechtigden iedere middag op de vestigingen terecht voor persoonlijke ondersteuning.
Deelt u de mening dat de gemiddelde beschikbaarheid van Werk.nl met 90.8% ondermaats is? Hoe ziet u deze beschikbaarheid in het licht van de norm voor websites van gemeentes die aan een beschikbaarheid van 99.9% moeten voldoen? Hoe gaat u er voor zorgen dat de beschikbaarheid van Werk.nl verbeterd wordt?
UWV streeft naar een beschikbaarheid voor werk.nl van 98% of hoger op maandbasis binnen het service window dat ik met UWV heb afgesproken. Binnen het service window dient de website van maandag tot donderdag 18 uur per dag beschikbaar te zijn en op vrijdag 11 uur. Om een goede beschikbaarheid en stabiliteit van het systeem te kunnen realiseren is onderhoud en aanpassing van werk.nl nodig. Daarnaast moeten regelmatig nieuw ontwikkelde functionaliteiten gelanceerd worden. Het onderhoud wordt buiten de service window gepleegd en wordt altijd vooraf aangekondigd. Uit de metingen van UWV blijkt dat de beschikbaarheid van werk.nl binnen de service window in het afgelopen jaar in 10 maanden rond of boven de 99% lag. De lagere beschikbaarheid in september 2012 en april 2013 werd veroorzaakt door groot onderhoud, ontwikkeling (update van functionaliteiten) en door storingen. Zie onderstaand figuur. FNV heeft door onderzoeksbureau Measure Works onderzoek laten doen naar de beschikbaarheid van werk.nl. Bij dit onderzoek werd geen onderscheid gemaakt naar de beschikbaarheid binnen en buiten de service window.
Na een grote release in het weekend van 27 en 28 juli jl. had UWV te kampen met een grote storing van werk.nl. Er waren problemen met de beschikbaarheid en werking van werk.nl. De storing heeft geduurd tot donderdag 8 augustus. Gedurende de storing heeft UWV een noodprocedure in werking gezet: op de website is aangekondigd dat klanten met het klantcontactcentrum konden bellen en zijn klanten gewezen op de mogelijkheid om per post formulieren op te vragen en om naar de vestigingen te komen. Ik zal u in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kooiman (SP) (2013Z15653) en het lid Schut-Welkzijn (VVD) (2013Z15716) nader informeren over de recente storing.
Ik ben van mening dat de gemiddelde beschikbaarheid van werk.nl niet ondermaats is. UWV streeft naar een beschikbaarheid van minimaal 98% in het service window; deze norm wordt in de meeste maanden door UWV gehaald. Een percentage van 98% voor de beschikbaarheid buiten het service window is ook op lange termijn niet realistisch gezien de noodzakelijke ontwikkelingen van het systeem. Een norm voor websites van gemeentes die voorschrijft dat zij aan een beschikbaarheid van 99.9% moeten voldoen is mij niet bekend.
Beschikbaarheid werk.nl, bron: UWV
Kunt u in chronologische volgorde uitputtend de procedure beschrijven hoe de digitale handhaving op de verplichtingen via Werk.nl plaatsvindt?
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de inspanningsverplichting enerzijds (zoals het verrichten van sollicitaties) en de inlichtingenverplichting anderzijds (zoals bijvoorbeeld het doorgeven van een werkhervatting). Meldingen met betrekking tot de inspanningsverplichting worden door de WW-gerechtigden via werk.nl aan UWV doorgegeven. Wijzigingen die betrekking hebben op de verplichting inlichtingen te verstrekken worden via uwv.nl doorgegeven. De procedure met betrekking tot de handhaving wordt hierna toegelicht.
UWV informeert de WW-gerechtigde bij de inschrijving over zijn rechten en plichten. Een klant kan in de werkmap zien of er nog een taak openstaat en binnen hoeveel dagen deze moet zijn afgehandeld. Als UWV constateert dat de klant zijn verplichtingen niet is nagekomen, biedt UWV de klant altijd de gelegenheid om uit te leggen hoe dat komt (verweer). Vervolgens beoordeelt de adviseur werk van UWV aan de hand van (het uitblijven van) het verweer, in hoeverre het de klant is aan te rekenen dat hij niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Bij deze beoordeling wordt ook betrokken of er sprake is geweest van niet-beschikbaarheid van de websites uwv.nl en werk.nl. Afhankelijk van de reden van het niet nakomen van de verplichting wordt de mate van verwijtbaarheid bepaald. Dat betekent dus ook dat het voor kan komen dat er geen maatregel wordt opgelegd. Als UWV besluit om een sanctie op te leggen, wordt de klant daarvan op de hoogte gesteld met de mededeling dat hij tegen deze beslissing bezwaar kan maken. Vervolgens kan de klant ook nog in beroep gaan tegen de sanctieoplegging.
Bij de toekenning van een WW-uitkering, stuurt UWV de klant per post een brief waarin staat dat de klant een overzicht van zijn plichten kan vinden op uwv.nl/mijnplichten. In die brief staat ook dat klanten wijzigingen in hun situatie binnen 1 week moeten doorgeven. Dat kan via «mijn uwv» op uwv.nl/werkloos. Ook in de werkmap is een link naar uwv.nl om wijzigingen door te geven.
Uitkeringsgerechtigden kunnen via een wijzigingsformulier op uwv.nl wijzigingen aan UWV doorgeven. Na elke inzending van een formulier via internet krijgt de klant via e-mail een automatisch gegenereerde ontvangstbevestiging. Bij het doorgeven van de wijziging wordt de klant de mogelijkheid geboden de wijziging te printen en/of als PDF bestand op te slaan voor de eigen administratie. Dat is een keuze van de klant. In de ontvangstbevestigingen wordt ondermeer een transactienummer genoemd. Dit transactienummer wordt toegevoegd aan de naam van het gearchiveerde document. Bij telefonisch contact met de klant over een via internet ingestuurd formulier, kan dat transactienummer gebruikt worden om te verifiëren of klant en UWV over hetzelfde formulier spreken. Als UWV de doorgegeven wijzigingen heeft verwerkt en deze consequenties hebben voor de uitkering, kan de klant in de betaalspecificatie, die hij elke 4 weken ontvangt, zien dat de hoogte van de uitkering is aangepast.
Als een klant in verband met de niet-beschikbaarheid van uwv.nl een wijziging niet tijdig kan doorgeven, dan wordt hiermee bij de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid rekening gehouden en zal het opleggen van een maatregel achterwege blijven.
UWV wil de procedure met betrekking tot de handhaving verder verbeteren en voert daarvoor een extra check in. Als de klant niet op een bericht van UWV reageert, gaat UWV eerst na of de klant na zijn inschrijving nog gebruik heeft gemaakt van de werkmap. Indien hiervan geen sprake is, zoekt UWV op een andere manier contact met de klant om te achterhalen wat hiervan de reden is. Indien blijkt dat de klant in verband met het niet beschikbaar zijn van werk.nl niet kan voldoen aan zijn verplichtingen (doorgeven van sollicitatieactiviteiten, plaatsen van de cv), dan krijgen klanten geen boete of maatregel opgelegd en heeft dat geen gevolgen voor de uitkering. Deze extra check wordt op dit moment op alle vestigingen ingevoerd.
Kunt u aangeven hoe bij de digitale handhaving op de verplichtingen wederhoor plaatsvindt? Hoe kan iemand bijvoorbeeld bewijzen dat hij wel aan zijn verplichtingen heeft voldaan, maar dat dat door disfunctioneren van Werk.nl niet geregistreerd is?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de sancties die voortkomen uit de digitale handhaving per direct te stoppen, totdat de problemen bij Werk.nl zijn opgelost? Zo nee, waarom niet?
Het kan niet zo zijn dat sancties worden opgelegd als uitkeringsgerechtigden niet aan hun verplichtingen hebben kunnen voldoen omdat de website niet werkt. Dat gebeurt ook niet. Mensen die wijzigingen of sollicitaties niet kunnen doorgeven via de werkmap omdat de site niet beschikbaar is, zal UWV niet zonder meer een sanctie opleggen. Daar gaat altijd een oordeel van een medewerker van UWV aan vooraf die rekening houdt met de omstandigheden. De wijze waarop dit gebeurt is uiteengezet bij de beantwoording van de vragen 6 en 7. Als de site onbereikbaar is, wordt een alternatief aangeboden of wordt de handhaving opgeschort.
Goede handhaving is van groot belang voor het draagvlak van de sociale zekerheid. Opschorten van handhaving is niet wenselijk. Wel dient de handhaving gebaseerd te zijn op de afspraken die daarover gemaakt zijn.
Bent u op de hoogte van het onderzoek dat het UWV op 2 juli 2013 heeft gepresenteerd? Wat is uw reactie op de veel positievere resultaten uit dit onderzoek? Kunt u de Kamer de resultaten van dit onderzoek toesturen? Heeft u een verklaring voor de grote verschillen in de resultaten van de onderzoeken uitgevoerd door FNV en UWV?
UWV heeft dit voorjaar twee onderzoeken laten uitvoeren naar de mening van klanten: uitkeringsgerechtigden en werkzoekenden. Door bureau RMI is begin 2013, zoals elke vier maanden, een onderzoek gedaan naar de klantgerichtheid van de dienstverlening onder uitkeringsgerechtigden. De klantgerichtheid over de dienstverlening wordt gewaardeerd met een 6,9. Daarnaast is door bureau Desan in mei 2013 een onderzoek uitgevoerd onder 8000 mensen met een WW-uitkering naar de waardering van de dienstverlening voor werkzoekenden. Uit dit onderzoek blijkt dat werkzoekenden de totale dienstverlening met een 6,0 waarderen. Met name het digitaal aanvragen van een werkloosheidsuitkering en de verwerking daarvan via werk.nl wordt positief beoordeeld met een 7,0. Werkzoekenden zijn echter kritisch op de website werk.nl. De bereikbaarheid wordt gewaardeerd met een 4,8. De werkmap krijgt een 5,9. Bijgevoegd ontvangt u de beide rapportages van de onderzoeken die UWV heeft laten uitvoeren2.
De verschillen in uitkomsten tussen de onderzoeken uitgevoerd door FNV en in opdracht van UWV zijn mogelijk te verklaren door de verschillende onderzoeksmethoden en responsgroepen. FNV heeft een enquête laten uitvoeren via haar website naar de ervaringen met werk.nl onder burgers. In het onderzoek dat UWV heeft laten uitvoeren is een steekproef van uitkeringsgerechtigden ondervraagd. Ik wil mij echter niet richten op de verschillen, maar op de overeenkomsten. Uit beide onderzoeken komt naar voren dat werkzoekenden nog niet tevreden zijn over de website. Werk.nl kan en moet dus verder verbeteren. Ook UWV is van de urgentie hiervan doordrongen.
Deelt u de mening dat met de toenemende groep werklozen arbeidsbemiddeling hoge prioriteit zou moeten zijn van het kabinet? Bent u bereid niet verder te bezuinigen op de dienstverlening van het UWV, zodat een grotere groep mensen face to face dienstverlening kan ontvangen en mensen zich weer geholpen voelen door het UWV bij het vinden van werk? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven heeft de regering gekozen voor een beperking van het budget voor UWV Werkbedrijf. De regering streeft naar een efficiënte werking van de arbeidsmarkt waarbij de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven voorop staat. De afgelopen periode konden door het digitaliseren van de dienstverlening grote besparingen gerealiseerd worden.
De taakstelling op UWV Werkbedrijf die voortvloeit uit de wetswijziging 2012 zal onverkort worden doorgevoerd. Zoals eerder gezegd is de keuze voor digitale dienstverlening een beleidsmatige keuze, waar de regering nog steeds achter staat. Daarbij is wel van belang dat UWV de digitale dienstverlening in hoog tempo verder verbetert. Het verbeteren van de website heeft dan ook de hoogste prioriteit van UWV. Tevens heb ik reeds aangegeven dat ik over een goede verhouding tussen digitale en face to face dienstverlening in gesprek met UWV blijf.
Voor de periode tot 2015 zijn er door het kabinet aanvullende maatregelen getroffen. Na 3 maanden worden alle WW-gerechtigden opgeroepen voor een persoonlijk gesprek en op de vestigingen zijn inloopmiddagen om werkzoekenden persoonlijk te ondersteunen bij het werken met de digitale dienstverlening. Daarnaast heeft het kabinet extra middelen beschikbaar gesteld voor de dienstverlening van 55-plussers en jongeren waarmee ook meer face to face dienstverlening kan worden aangeboden.
Met deze verbeteringen en aanvullende maatregelen verwacht ik dat aan alle werkzoekenden adequate dienstverlening kan worden geboden.
Het bericht: ‘kippen- en varkensstallen meest duurzaam’ |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «kippen- en varkensstallen meest duurzaam»?1
Ja.
Welke verklaring heeft u voor het achterblijven van duurzame stallen in de rundveehouderij?
In de rundveehouderij worden de gangbare afschrijvingstermijnen voor stallen gehanteerd voordat tot nieuw- of verbouw wordt overgegaan. In de intensieve veehouderijsectoren was sprake van aanscherping van normstelling ten aanzien van dierenwelzijn en milieu die aanpassingen van stallen noodzakelijk maakte.
In de rundveehouderij spelen vele andere duurzame ontwikkelingen, zoals de stallen met een open karakter, vrijloopstal en weidegang voor de koeien; zouden deze ook niet mee moeten wegen in de monitor?
Integraal duurzame stal- en houderijsystemen zijn systemen waarin verschillende duurzaamheidsaspecten (dierenwelzijn, milieu, energie, diergezondheid, landschappelijke inpassing) in onderlinge samenhang zijn verbeterd ten opzichte van regulier toegepaste stallen en houderijvormen.
Het alleen toepassen van weidegang voldoet derhalve niet aan de doelstelling van integraal duurzame stallen.
De monitor is gebaseerd op stallen waarvan het integraal duurzame karakter is geborgd met een certificaat (biologisch, Milieukeur, Maatlat duurzame veehouderij) of een subsidiebeschikking van de Investeringsregeling duurzame stallen. Rundveestallen met een open karakter en vrijloopstallen, die aan één van de genoemde certificaten voldoen of waarvoor een subsidiebeschikking is afgegeven, zijn in de monitor opgenomen.
In de monitor duurzame stallen zijn stallen op biologische veehouderijbedrijven, stallen die voldoen aan de Maatlat Duurzame veehouderij, stallen die voldoen aan het milieukeur certificaat en stallen die voldoen aan de voorwaarden van de investeringsregeling Integraal Duurzame Stallen als integraal duurzame stal aangemerkt; vindt u ook niet dat dit geen volledig beeld geeft van alle integraal duurzame stallen in de veehouderij?
De monitor geeft op dit moment een beeld van de stallen waarvan het integraal duurzame karakter geborgd kan worden. Ten behoeve van de monitor 2014 wordt nagegaan of nieuwe ontwikkelingen op het terrein van integraal duurzame stallen en houderijsystemen kunnen worden opgenomen.
Worden ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid buiten het zicht van de monitor duurzame stallen meegewogen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe wordt de investeringsregeling integraal duurzame stallen benut door veehouders? Is er veel animo?
Er is veel belangstelling voor deze regeling. In alle tien openstellingen tot nu toe van de investeringsregeling integraal duurzame stallen is sprake geweest van een ruime overtekening en zijn de ter beschikking gestelde middelen verplicht.
Bent u bereid de rundveehouderij extra te stimuleren om de doelstelling van 8% duurzame stallen in 2013 te halen? Zo ja, welke plannen heeft u daarvoor?
De rundveehouderij kan net als de andere sectoren gebruik maken van de verschillende financiële en fiscale instrumenten waarmee de bouw van integraal duurzame stallen wordt ondersteund. Ik zie geen aanleiding om hier extra op in te gaan zetten. Overigens is de doelstelling van 8% integraal duurzame stallen een doelstelling voor de gehele veehouderij en geen sectorale doelstelling.
In 2013 is het budget voor duurzame veehouderij (art. 16.1) met 25 miljoen euro afgenomen tot 5,6 miljoen euro; heeft deze daling gevolgen voor het budget voor de verschillende investeringsregelingen voor duurzame stallen?
Naast de nationale middelen op artikel 16.1 zijn er in 2013 en 2014 Europese middelen (artikel 68 Gemeenschappelijk Landbouw Beleid) beschikbaar voor het stimuleren van investeringen in duurzame stallen. Daarnaast heb ik voor 2013 extra middelen (8 miljoen euro) beschikbaar gesteld in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof voor investeringen in duurzame stallen in de nabijheid van Natura 2000-gebieden. Ook kunnen veehouders gebruik maken van fiscale tegemoetkomingen (MIA, Vamil) en de Garantstelling Landbouw-plus wanneer zij voldoen aan de Maatlat duurzame veehouderij.
Zoals aangegeven in mijn brief van 18 juni jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 631) hebben de partijen van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij (UDV) afgesproken dat vanaf 2015 alle nieuwbouwstallen integraal duurzaam moeten zijn. Hoewel het budget vanuit de zijde van de rijksoverheid daalt, verwacht ik dat er met deze afspraak sprake zal zijn van een versnelde toename van het aantal duurzame stallen (zie ook vraag 10).
Bent u van mening dat deze daling van het budget effect heeft op de voortgang van de realisatie van duurzame stallen?
Zie antwoord vraag 8.
Komt er extra budget beschikbaar voor het stimuleringspakket dat de partijen van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij zullen voorstellen?
Ik zet op dit moment al diverse instrumenten in voor het stimuleren van duurzame stallen (zie het antwoord op vraag 8 en 9). De convenantpartijen van de UDV hebben geconstateerd dat deze instrumenten van grote waarde zijn. Wel beseffen ze dat er meer nodig is om de nieuwe ambities voor 2015 te realiseren. Vanaf dan zullen namelijk alle nieuw te bouwen stallen integraal duurzaam zijn. Hiervoor ontwikkelen de partijen van de UDV een stimuleringspakket dat een aanvulling is op de instrumenten van de overheid. Mijn inzet is om aanvullend op dit stimuleringspakket in het kader van de uitwerking van het GLB 2014–2020 investeringen in duurzame stallen te kunnen blijven ondersteunen.
Het bericht “Vilnius municipal authorities ban upcoming Baltic Pride 2013 march for equality” |
|
Keklik Yücel (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de lokale autoriteiten in Vilnius het zo goed als onmogelijk maken om de geplande Baltic Pride op 27 juli aanstaande doorgang te laten vinden, door zowel de route, het tijdstip als de organisatievorm van de Baltic Pride af te keuren?1
Er is geen sprake van een verbod van de gemeente Vilnius op de geplande Baltic Pride op 27 juli, maar wel van een geschil tussen de gemeente en de organisatoren van de Baltic Pride over de locatie waar de Pride zal plaatsvinden.
Heeft u contact gehad met uw Litouwse collega over deze gebeurtenissen? Zo ja, wat was zijn verklaring voor de moeizame organisatie van de Baltic Pride en heeft hij toegezegd zich er voor in te zetten de Baltic Pride op 27 juli aanstaande in Vilnius te laten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
In de COHOM (de mensenrechtenwerkgroep van de EU) van 3 juli is het onderwerp ter sprake gebracht. Litouwen legde uit dat het om een logistiek dispuut ging en dat er geen sprake was van een verbod; de Pride zou zeker doorgaan. 5 juli heeft het hoogste administratieve hof een uitspraak gedaan in deze zaak en besloten dat de Pride door moet kunnen gaan op de door de Pride-organisatoren gewenste locatie. De burgemeester heeft aangekondigd beroep aan te tekenen tegen deze beslissing. De uitspraak in het beroep zal rond 20 juli as. gedaan worden.
Deelt u de mening dat juist vanwege het feit dat Litouwen met ingang van 1 juli het Voorzitterschap van de Europese Unie op zich heeft genomen, het land een speciale verantwoordelijkheid heeft om op te komen voor de waarden van de EU, waaronder het eerbiedigen van de mensenrechten en in het bijzonder van de rechten van minderheden? Deelt u de mening dat het besluit om de Baltic Pride in Vilnius zo goed als onmogelijk te maken op gespannen voet staat met deze waarden?
Het is voor alle EU-landen belangrijk dat ze de waarden van de EU zo goed mogelijk verdedigen. De bescherming van minderheden, waaronder LHBT-personen, valt hier ook onder. Daarom zijn in juni door de EU de LHBT-guidelines aangenomen. Dit beleid schrijft alle EU-lidstaten voor om zich overal ter wereld actief in te zetten voor de bescherming van de rechten van LHBT-personen.
Zo ja, bent u voornemens de kwestie rondom de moeizame organisatie van de Baltic Pride in Europees verband te bespreken en zo ja, tijdens welke gelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, is de zaak al besproken in de COHOM in Brussel.
Kunt u, mede gezien het belang dat wordt gehecht aan de waarborging en verbetering van de rechten van LGBT Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender) in de mensenrechtennota van het kabinet, toezeggen dat u zich ook in Europees verband zult blijven inzetten om de rechten van LGBT in Litouwen te verbeteren en bij uw Europese collega’s zult aandringen op het ondersteunen van de regering van Litouwen in dit proces?
Voor het kabinet is het beschermen en bevorderen van gelijke rechten voor LHBT-personen een prioriteit, wereldwijd. Nederland zal zich daarvoor zowel binnen als buiten de EU inzetten. Ook voor de Nederlandse ambassades is hierin een belangrijke rol weggelegd. De Nederlandse ambassade in Vilnius zet zich hiervoor actief in en organiseert o.a. een ontvangst van de organisatoren van de Pride in de residentie van de ambassadeur (in samenwerking met LGL, Lithuanian Gay League), ondersteunt de LHBT-conferentie voorafgaande aan de Pride en voert overleg terzake met andere Westeuropese en Noordamerikaanse ambassades.
Afgeluisterde EU-diplomaten |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «VS bespioneert EU-diplomaten», waaruit blijkt dat de Amerikaanse National Security Agency de diplomatieke vestiging van de EU in Washington bespioneert en diplomaten in EU-vestigingen in Brussel en New York afluistert?1
Wij hebben met zorg kennis genomen van de berichtgeving over de vermeende spionageactiviteiten. Het is belangrijk om nu eerst meer duidelijkheid te krijgen over de feiten.
Bent u bereid dit in EU-verband aan te kaarten en bilateraal de Amerikaanse vertegenwoordiger aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft de Amerikaanse autoriteiten reeds op hoog niveau en via verscheidene kanalen aangesproken. Zo heeft de EU Hoge Vertegenwoordiger de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken om opheldering gevraagd naar aanleiding van de berichtgeving. Europese en Amerikaanse experts zullen zich gezamenlijk buigen over de problematiek van inlichtingenvergaring en dataprotectie. Nederland steunt deze aanpak. Op basis van de bevindingen zullen wij ons beraden op vervolgstappen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over de «Praktijken, gevolgen en wettelijke kaders bij aftappen van gegevens»?
Ja.
Het uitzetten van edelherten in klein omhekt gebied |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Edelhert terug in Brabant»?1
Ja.
Is het waar dat het edelhert bij realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en uitvoering van het ontsnipperingsbeleid naar alle waarschijnlijkheid zelf naar de provincie Noord-Brabant zal komen? Zo nee, waar baseert u dat op? Zo ja, zou het geld niet beter daaraan besteed kunnen worden?
De verspreiding van diersoorten als het edelhert is van vele factoren afhankelijk. Het is daarom niet met zekerheid te zeggen dat het edelhert zich naar de provincie Noord-Brabant zal verspreiden indien de Ecologische Hoofdstructuur en het ontsnipperingsbeleid volledig gerealiseerd zijn.
Bent u van mening dat 300 hectare te weinig is voor een levensvatbare populatie edelherten? Zo nee, wat is volgens u de maximale draagkracht van het gebied? Zo ja, moeten de dieren als gehouden dieren worden gezien?
Of 300 hectare van voldoende omvang is voor een levensvatbare populatie edelherten, hangt af van verschillende factoren zoals voedselbeschikbaarheid, bodemtype, begroeiing en dergelijke. Het is aan de beheerder van het betreffende terrein om te zorgen dat de populatie niet groter wordt dan de draagkracht. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Is er sprake van uitzetten van dieren in de zin van artikel 14 flora- en faunawet? Zo ja, bent u bereid de initiatiefnemers te laten weten dat u niet bereid bent een ontheffing te verlenen onder meer vanwege de beleidslijn herintroducties?2
Er is hier geen sprake van uitzetten maar van het houden van edelherten. Zolang de initiatiefnemers kunnen aantonen dat het om in gevangenschap gefokte edelherten gaat, geldt op basis van het Besluit vrijstelling dier- en plantensoorten een vrijstelling van de verboden van de Flora- en faunawet.
Is het waar dat de provincie Noord-Brabant zowel moet handhaven dat er geen dieren worden uitgezet als financier is van dit project? Zo ja, wat vindt u van deze rollenverstrengeling?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Vindt u het een verstandige besteding van middelen voor natuur om hekwerken en herten aan te schaffen om een hertenkamp te bouwen?
Het gaat hier om een autonoom beleid van de provincie. Hierover vindt verantwoording plaats door Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten.
Hoe verhoudt zich de intentie van het project om de populatie te beperken tot «maximaal 20 tot 25 dieren» in een gerasterd terrein middels afschot door hobbyjagers met artikel 8 Besluit beheer en schadebestrijding dieren?3
Het bedoelde artikel 8 is in dit geval niet aan de orde, omdat de initiatiefnemers geen ontheffing nodig hebben van artikel 9 van de Flora- en faunawet. Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, kunnen de initiatiefnemers gebruik maken van de vrijstelling, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit vrijstelling dier- en plantensoorten.
Heeft het houden van een onnatuurlijk klein aantal edelherten de positieve effecten op de biodiversiteit die de initiatiefnemers claimen? Zo ja, is dat wetenschappelijk aangetoond?
Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat de effecten van edelherten (en andere grote grazers) op hun omgeving (vegetatie en daarmee ook op de fauna) zeer samenhangen met hun dichtheid. Bij een lage dichtheid mag een positief effect op de biodiversiteit worden verwacht in termen van soortenrijkdom. Bij een hoge dichtheid slaat dit om, omdat slechts soorten overleven die goed bestand zijn tegen intensieve begrazing zoals grassen. Waar het kantelpunt ligt is sterk afhankelijk van de omgeving (vegetatie, andere grazers).
Is het waar dat de uitvoering van dit project het ecoduct over de A2 aan weerszijden afsluit?
Navraag bij de provincie leert dat het betreffende gebied zich zowel ten oosten als ten westen van de A2 bevindt. De verbinding over deze weg wordt gevormd door het ecoduct dat voor uitwisseling van alle betrokken diersoorten kan zorgen (en bedoeld is). Er staat geen hekwerk op het ecoduct om bepaalde diersoorten te weren.
Het bericht dat een klokkenluider melding maakt van falende controle bij de bouw van de A4 Midden Delfland |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een klokkenluider melding heeft gemaakt van falende controle van de landtunnel die onderdeel is van de in aanbouwde zijnde A4 Midden Delfland? Hoe beoordeelt u dit bericht?1
Ja. Ik heb van het bericht kennis genomen.
Deelt u de mening dat het van het grootste belang is voor de toekomstige verkeersveiligheid van de A4 Midden Delfland dat alle controles aan de constructie van de landtunnel zorgvuldig en volledig gebeuren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt, zodat de toekomstige verkeersveiligheid van deze rijksweg gegarandeerd kan worden?
Ja, die mening deel ik. De in vraag 1. genoemde controle heeft betrekking op de constructieve veiligheid van de tunnel. Het betreft de toets die de gemeente Schiedam als bevoegd gezag uitvoert in het kader van de procedure omtrent de Omgevingsvergunning bouw landtunnel A4 Delft – Schiedam. Deskundigen van de gemeente toetsen het ontwerp op eisen en voorschriften zoals die zijn opgenomen in het Bouwbesluit. Aangezien het om een complex ontwerp gaat, heeft de gemeente voor de toets van de landtunnel het aantal eigen deskundigen uitgebreid en schakelt zij indien nodig externe deskundigen in.
Rijkswaterstaat voert ook eigen toetsen uit. Conform het design&construct contract dient de aannemer expliciet aan te tonen dat de constructie voldoet aan alle gestelde eisen. De gemeente is evenals Rijkswaterstaat tot de conclusie gekomen dat de constructieve veiligheid van de landtunnel niet in het geding is. Het ontwerp van de tunnel voldoet aan de daarvoor geldende eisen, normen en richtlijnen. Ik heb dan ook geen reden om te twijfelen aan de toekomstige veiligheid van deze rijksweg.
Herkent u het beeld dat de controleurs onder tijdsdruk hun opdracht niet voldoende konden uitvoeren? Deelt u de mening dat zorgvuldigheid in deze van groter belang is dan snelheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze verhouding weer in balans komt?
Nee, dat beeld herken ik niet. Uiteraard is zorgvuldigheid in deze van groter belang dan snelheid. Juist met het oog op een zorgvuldig toetsingsproces hebben gemeente en aannemer procesafspraken gemaakt.
De verantwoordelijke wethouder heeft op 9 juli 2013 verklaard dat de gemeente bij de toetsing van de constructie van de landtunnel geen enkele concessie doet op het gebied van de veiligheid en dat de gemeente geen goedkeuring geeft aan het ontwerp zonder dat zij dit zorgvuldig getoetst heeft.
Deelt u de mening dat de controle van in aanbouwde zijnde rijkswegen onafhankelijk van overheidsinstellingen moet gebeuren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol kan het Kwaliteitsorgaan Verkeersveiligheidsaudits hierin innemen zodat de toetsing volledig en onafhankelijk plaatsvindt?
Nee. Het toezicht op de naleving van bouwregelgeving, waar onder de ontwerpen van wegen en bijbehorende kunstwerken, is op dit moment een wettelijke overheidstaak. Uiteraard kunnen daarbij externe deskundigen worden ingeschakeld. Het kabinet werkt momenteel aan voorstellen om kwaliteitsborging van bouwwerken te verbeteren door private kwaliteitsborging mogelijk te maken. Minister Blok zal dit najaar de hoofdlijn van een stelsel dat private kwaliteitsborging mogelijk maakt aan de Tweede Kamer toezenden.
Het Kwaliteitsorgaan Verkeersveiligheidsaudits (KoVa) speelt een rol bij de toetsing op het aspect van de verkeersveiligheid maar niet bij de beoordeling van de constructieve veiligheid. Het KoVa is overigens ondergebracht bij Rijkswaterstaat.
Knelpunten bij de invoering van het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groen licht voor bodemenergie?»1 en de brief van branchevereniging BodemenergieNL2 betreffende knelpunten bij de invoering van het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen3?
Ja.
Klopt het dat provincies en gemeenten voornemens zijn om de uitzonderingen in het Wijzigingsbesluit maximaal te gaan gebruiken waardoor de realisatie van bodemenergiesystemen niet simpeler, maar juist complexer wordt en de met het wijzigingsbesluit beoogde vereenvoudiging en harmonisatie niet worden bereikt?
Het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen is nog maar onlangs, op 1 juli 2013, in werking getreden. De zorgen van de branchevereniging BodemenergieNL over de implementatie van het Wijzigingsbesluit zijn gebaseerd op eerste, informele signalen. Ik vind het daarom nog te vroeg om daaruit conclusies te trekken.
Ook provincies richten zich op het stimuleren van de toepassing van bodemenergie en hebben er geen belang bij onnodig belemmeringen op te werpen. Wel hebben zij de mogelijkheid om in specifieke situaties of in specifieke gebieden af te wijken van de instructieregels, indien de regionale of lokale omstandigheden dat vereisen.
Klopt het dat in het verleden in de meeste provincies systemen onder de 10 m3/uur vrijgesteld waren van vergunningplicht, dat het Wijzigingsbesluit het doel had dit ruimer te stellen en meer te gaan werken met algemene regels, maar dat nu in vijf provincies voor deze systemen nagenoeg altijd vergunningen zijn vereist?
Nee, dat klopt niet, dit was slechts incidenteel het geval. In de meeste provincies was geen sprake van vrijstelling van de vergunningplicht voor kleine systemen. De reden hiervoor is dat provincies negatieve interferentie tussen bodemenergiesystemen beter kunnen voorkomen indien er een vergunningplicht bestaat. Immers, dan heeft een provincie zicht op wat er in de bodem wordt geplaatst.
Het wel of niet vrijstellen van de vergunningplicht moet op grond van de Waterwet geregeld worden bij verordening. Hiervoor gelden de wettelijke inspraakmogelijkheden. Provinciale Staten moeten hierbij een afweging maken of doelmatig gebruik van bodemenergie mogelijk is wanneer bodemenergiesystemen vrij worden gesteld van de vergunningplicht of dat regulering via een vergunning noodzakelijk is. Dit is regionaal maatwerk.
Het klopt dat in een aantal provincies voor deze systemen nagenoeg altijd vergunningen zijn vereist. Dit is overigens aan het bevoegd gezag: provincie, gemeente of Omgevingsdienst. Overigens is inmiddels de procedure voor meldingen en vergunningaanvragen van open bodemenergiesystemen kleiner dan 50 m3/uur vereenvoudigd in die zin dat nu minder gegevens hoeven te worden verstrekt.
Bent u er mee bekend dat de omgevingsdienst Zuid-Holland haar gemeenten wil adviseren om de gehele bebouwde kom als interferentiegebied aan te wijzen waardoor deze gemeenten voor de gehele bebouwde kom aanvullende regels voor bodemenergie kunnen stellen, gesloten systemen hier vergunningplichtig worden en de provincie hier voor open systemen een langere procedure kan opleggen? Bent u ermee bekend dat meerdere provincies dit advies willen overnemen?
De Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid handelt wat betreft bodemenergie in deze regio namens de gemeenten, en niet namens de provincie Zuid-Holland. De omgevingsdienst heeft in samenwerking met het adviesbureau IF Technology voor de gemeente Gorinchem onderzocht op welke wijze omgegaan zou kunnen worden met de bevoegdheid tot het aanwijzen van interferentiegebieden. Daarbij zijn zorgvuldig alle voor- en nadelen van het aanwijzen van interferentiegebieden in beeld gebracht. Voor Gorinchem was de conclusie dat aanwijzen van de gehele bebouwde kom als interferentiegebied de beste optie was. De Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid adviseert andere gemeenten om zich te laten inspireren door de argumentatie die in Gorinchem is gehanteerd, wanneer zij overwegen om interferentiegebieden aan te wijzen. Dat is iets anders dan adviseren het hele gebied als zodanig aan te wijzen.
Het aanwijzen van interferentiegebieden betekent niet dat de provincie voor open systemen per definitie een lange procedure oplegt. De lange procedure kan worden voorgeschreven in gebieden met een complexe hydrologie of in situaties met veel belanghebbenden of grote belangen die een uitgebreidere afweging vergen. De keuze hiervoor is niet onlosmakelijk verbonden met interferentiegebieden. De provincies hebben aangegeven hun afweging met betrekking tot de lange procedure te baseren op deze wettelijke criteria. Wanneer voor een interferentiegebied beleidsregels zijn opgesteld voor zowel gesloten als open systemen, dan ligt het niet voor de hand de lange procedure voor open systemen te eisen. De afwegingscriteria zijn dan immers op voorhand duidelijk.
Ik heb er wel begrip voor dat deze zorgen worden geuit, en ik zeg op dit punt toe dat ik samen met de branche en de provincies zal monitoren hoe de implementatie verloopt.
Deelt u de mening dat dit advies strijdig is met het Wijzigingsbesluit dat regelt dat interferentiegebieden alleen onderbouwd kunnen worden aangewezen?
Het klopt dat interferentiegebieden alleen mogen worden aangewezen als er een goede onderbouwing is. In het geval van de Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid is er sprake van een onderbouwd advies. Er zijn overigens ook andere adviezen. De Omgevingsdienst Midden-Holland adviseert terughoudend te zijn bij het aanwijzen van interferentiegebieden. Ik heb er vertrouwen in dat elke gemeente in staat is een eigen, goede afweging te maken.
Inmiddels heeft een aantal gemeenten daadwerkelijk interferentiegebieden aangewezen via een gemeentelijke verordening. Deze aanwijzing is in alle gevallen selectief geweest qua gebied.
Klopt het dat enkele provincies terug willen komen op het afgesproken generieke koudeoverschot voor alle bodemenergiesystemen? Deelt u de mening dat dit in strijd is met de motie Wiegman-Van Meppelen Scheppink c.s.?4
Dat is mij niet bekend. De provincies hebben aangegeven conform de bedoeling van het Wijzigingsbesluit te werken. De algemene lijn is dat een koudeoverschot is toegestaan. In het belang van doelmatig gebruik van bodemenergie kunnen in specifieke situaties beperkingen worden gesteld aan het koudeoverschot.
Klopt het dat provincies zijn teruggekomen van de afspraak om zich te committeren aan de Besluitvormings Uitvoerings Methode bodemenergiesystemen (BUM) en de Handhavings Uitvoerings Methode bodemenergiesystemen (HUM) om te komen tot meer uniformering?
Ook dit is niet mijn beeld, de provincies zien de BUM en HUM als de nieuwe handreikingen voor de uitvoering van hun taken op het gebied van bodemenergie. De laatste versies van de BUM en HUM zijn inmiddels gereed en zullen aangeboden worden aan de bestuurlijke IPO adviescommissie DROW. Hiermee spreken alle provincies uit dat ze aan de slag gaan met de BUM en de HUM.
Deelt u de mening dat hiermee harmonisatie als belangrijke doelstelling van de nieuwe regelgeving ongedaan wordt gemaakt?
Zie het antwoord bij vraag 7.
Deelt u de waarneming dat provincies er voor kiezen kwaliteit te regelen via aanvullende voorschriften in plaats van gebruik te maken van het in het Wijzigingsbesluit opgenomen certificeringssysteem? Klopt het dat provincies niet gezamenlijk met de branchevereniging en het ministerie om de tafel willen om het Wijzigingsbesluit te evalueren? Deelt u de mening dat het wenselijk is dat een gezamenlijke evaluatie tot het beste resultaat leidt?
Eventueel aanvullende voorschriften staan geheel los van het systeem van certificering en erkenning. De provincies hebben aangegeven positief te staan tegenover het systeem van certificering en erkenning, omdat dit ten gunste komt aan het functioneren van de bodemenergiesystemen en aan de bescherming van de ondergrond.
Waar het gaat om het evalueren van dit Wijzigingsbesluit zien ook de provincies het belang van een gedegen evaluatie van het Wijzigingsbesluit. Hiervoor is het essentieel dat alle partijen hun inbreng leveren en met elkaar in gesprek blijven. De provincies hechten hier grote waarde aan en dat geldt ook voor mijn ministerie.
Bent u bereid het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen versneld te evalueren en op korte termijn in gesprek te gaan met provincies en de branchevereniging BodemenergieNL om bovengenoemde problemen op te lossen?
Mede op verzoek van uw Kamer is de evaluatieperiode verkort van vijf naar drie jaar. Een nog kortere evaluatieperiode is weinig zinvol omdat er tijd nodig is voor een goede implementatie van de regelgeving en tijd om ervaringen op te doen. Het is wel goed om tussentijds te volgen hoe deze implementatie gestalte krijgt en de bevindingen te bespreken met alle relevante partijen. Het reeds bestaande Samenwerkingprogramma WKO kan hiervoor worden benut. De branchevereniging BodemenergieNL en de provincies zijn hierin vertegenwoordigd. Ik stel voor dat mijn ministerie samen met deze partijen de vraagstelling voor de evaluatie van het Wijzigingsbesluit op korte termijn gaat opstellen en daarbij bepaalt welke informatie in de komende tijd moet worden verzameld om deze vragen te kunnen beantwoorden. Deze informatie kan ook op korte termijn al een eerste indruk geven van de implementatie. Alle hierboven genoemde problemen of vermeende problemen kunnen daarbij wat mij betreft aan de orde komen.
Het bericht ‘Strafhof krijgt eigen cellen’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Strafhof krijgt eigen cellen» en klopt het wat hierin vermeld wordt?1 Zo nee, waarom niet?
Het bericht «Strafhof krijgt eigen cellen» is mij bekend. Het Internationaal Strafhof bouwt thans zijn nieuwe huisvesting. In het nieuwe gebouw worden ook cellen gerealiseerd. Deze cellen zullen worden gebruikt als wachtruimten voor de gedetineerden op zittingsdagen. Deze bewaarcellen zijn niet bedoeld en ook niet geschikt voor nachtverblijf. De gedetineerden blijven gedetineerd in de PI Haaglanden, locatie Scheveningen. Het bouwen van deze bewaarcellen valt buiten het Masterplan DJI en heeft geen enkel effect op de benodigde detentiecapaciteit van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Als gevolg hiervan hoeven geen Nederlandse gevangenislocaties gesloten te worden. Gelet op het bovenstaande was er geen aanleiding om uw Kamer in het kader van het Masterplan DJI te informeren over deze nieuw door het Internationaal Strafhof te bouwen bewaarcellen. Ik zie om deze reden ook geen aanleiding om de bouw van deze bewaarcellen bij het Internationaal Strafhof te laten heroverwegen.
Klopt het dat u de Kamer niet heeft geïnformeerd over de nieuw te bouwen cellen voor het Internationaal Strafhof bij de Kamerdebatten over het omstreden Masterplan Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) 2013–2018 op 6 juni en 27 juni jl. en bij de brieven die u hieraan voorafgaand naar de Kamer heeft verstuurd?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u deze informatie verzwegen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de kosten zullen zijn voor dit nieuw te bouwen cellencomplex die u niet heeft meegenomen in het omstreden Masterplan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven welke bestaande inrichtingen moeten sneuvelen om een nieuw cellencomplex voor het Internationaal Strafhof te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is aan de medewerkers binnen DJI dat prima functionerende Nederlandse gevangenislocaties worden gesloten, terwijl geïnvesteerd wordt in nieuwe cellen voor het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid het Internationaal Strafhof te adviseren een ander gastland te zoeken, aangezien de regering inmiddels al meer dan tien jaar miljoenen euro’s voor alleen al de huur bij de Nederlandse belastingbetaler wegplukt om het aan een overbodig en verwend instituut te geven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland steunt, in lijn met de door uw Kamer aangenomen motie-Pechtold (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 000 V, nr. 85), het Internationaal Strafhof en zal zich een goed gastheer blijven tonen. De regering is er trots op gastland te zijn van een instituut dat een belangrijke bijdrage levert aan de bevordering van de internationale rechtsorde.
Bent u bereid de plannen voor een nieuw cellencomplex voor het Internationaal Strafhof zo spoedig mogelijk van tafel te vegen en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 1.
BPM, wegenbelasting en de subsidieregelingen KIA, MIA en VAMIL voor ondernemers |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sander de Rouwe (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de Mitsubishi Outlander PHEV in aanmerking komt voor 0% BPM (belasting op personenauto's en motorrijwielen), de subsidieregelingen KIA (kleinschaligheidsinvesteringsaftrek), MIA (milieuinvesteringsaftrek) en Vamil (willekeurige afschrijving voor milieubedrijfsmiddelen), evenals 0% bijtelling als ondernemer en dat er geen wegenbelasting betaald hoeft te worden?
Ja, bij aanschaf van een Mitsubishi Outlander PHEV in 2013 zijn dit jaar de genoemde faciliteiten van toepassing. PHEV staat daarbij voor Plug-in Hybrid Electric Vehicle.
Kunt u aangeven hoeveel een ZZP’er die in het 52%-tarief van de inkomstenbelasting valt en deze auto vier jaar lang rijdt, in het totaal netto betaalt, indien hij gebruikt maakt van KIA, MIA, Vamil en complete btw-verrekening?
De netto kostprijs van een Mitsubishi Outlander PHEV voor een IB-ondernemer met toepassing van KIA, MIA en Vamil en volledige verrekening van btw bedraagt € 27.687, zie de berekening in onderstaande tabel 1.
Consumentenprijs
48 990
Btw1
-/- 8502
Aanschafprijs ondernemer
Inclusief € 0 BPM
40 488
MIA
36% bij 0–50gr/km CO2, 14% MKB winstvrijstelling, 52% IB =
36% * € 40.488 * (1–0,14) * 0,52
-/- 6518
KIA
28% (investering < 55248), 14% MKB winstvrijstelling, 52% IB = 28% * € 40.488 * (1–0,14) * 0,52
-/- 5069
Vamil
Rente- en liquiditeitsvoordeel van 3% door versneld afschrijven (75%): 3% * € 40.488
-/- 1215
Kostprijs ondernemer
27 686
Overeenkomstig de vraagstelling is hier uitgegaan van de volledige aftrek van de btw ter zake van de aanschaf van de auto. Wanneer de IB-ondernemer de auto ook privé zou gebruiken, moet hij ter zake van dat privégebruik btw afdragen. Die btw-heffing is afhankelijk van de omvang van het privégebruik en staat overigens los van de CO2-uitstoot.
Bij deze berekening is als uitgangspunt genomen dat de ondernemer maximaal kan profiteren van de genoemde faciliteiten, doordat de ondernemer is onderworpen aan een marginaal belastingtarief van 52% en doordat de ondernemer geen andere investeringen doet in het jaar van aanschaf. Verder is in de berekening rekening gehouden met de MKB-winstvrijstelling van 14%.
De genoemde berekening in vraag 3 wijkt af van de berekening in tabel 1. In de genoemde berekening wordt slechts het belastingvoordeel in het jaar van aanschaf van de auto berekend. Toepassing van de Vamil in het jaar van aanschaf heeft tot gevolg dat in de overige jaren dat de auto in het bezit is van de ondernemer minder kan worden afgeschreven. Hierdoor is de fiscale winst in het eerste jaar lager, maar in de jaren daarna hoger, zodat in latere jaren de hogere winst wordt belast.2 De Vamil leidt dus slechts tot een rente- en liquiditeitsvoordeel. Dit voordeel is gemiddeld ongeveer 3% van de aanschafprijs.
De belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM) bedraagt nihil voor dieselauto’s met een CO2-uitstoot van maximaal 88 g/km3 en voor auto’s gedreven door andere fossiele brandstoffen tot maximaal 95 g/km CO2-uitstoot.
Voor de Mitsubishi Outlander PHEV geldt een vrijstelling van motorrijtuigenbelasting (MRB) tot 1 januari 2016 omdat deze auto in de categorie auto’s met 0 tot ten hoogste 50 g/km CO2-uitstoot valt en daarvoor tot 1 januari 2016 een vrijstelling MRB van toepassing is. Per 1 januari 2014 vervalt de vrijstelling van MRB voor auto’s met een CO2-uitstoot van maximaal 95 g/km (diesel) of maximaal 110 g/km (andere brandstoffen). Ten opzichte van een Mitsubishi Outlander PHEV kost een dieselauto (met meer dan 50 g/km CO2-uitstoot) met eenzelfde gewicht (1.810 kilogram) in Zuid-Holland ongeveer € 2.100 meer aan MRB en provinciale opcenten in het kalenderjaar 2014.
Tot slot de bijtelling. Bij het voorgaande is geen rekening gehouden met het 0%-bijtellingtarief. Het voordeel van een 0%-bijtellingstarief ten opzichte van een 14%-bijtelling bedraagt circa € 18.000 netto in 5 jaar4.
Klopt de berekening1 dat een IB-ondernemer deze auto (cataloguswaarde € 48.990) voor netto € 16.678 koopt en de vier jaren erop geen wegenbelasting betaalt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel subsidie krijgt de houder van deze auto gemiddeld ten opzichte van een auto in de 14%-bijtellingscategorie en hoeveel CO2-besparing levert dat op?
De aanschaf van milieuvriendelijke auto’s wordt fiscaal gestimuleerd doordat gebruik kan worden gemaakt van de KIA, MIA en de Vamil, zoals ook in het antwoord op vraag 2 en 3 aan de orde is gekomen.
Uitgaande van het rekenvoorbeeld in het antwoord op de vragen 2 en 3 bedraagt het voordeel van de MIA, KIA en Vamil ten hoogste 31,6% van de aanschafprijs5.
Bij aanschaf van een vergelijkbare auto in de 14%-bijtellingcategorie, bijvoorbeeld de Peugeot 3008 Hybrid 2.0 HDi, ligt dit voordeel lager, namelijk op 18,6% van de aanschafprijs, zie onderstaande tabel 2:
Consumentenprijs
37 790
Btw1
-/- 6 559
Aanschafprijs ondernemer
Inclusief € 0 BPM
31 231
MIA
13,5% bij 50–88 gr/km CO2, 14% MKB winstvrijstelling, 52% IB = 13,5% * € 31 231 * (1–0,14) * 0,52
-/- 1 885
KIA
28% (investering < 55248), 14% MKB winstvrijstelling, 52% IB = 28% * € 31 231 * (1–0,14) * 0,52
-/- 3 911
Vamil
Niet van toepassing
0
Kostprijs ondernemer
25 435
Hierbij wordt uitgegaan van de volledige aftrek van de btw ter zake van de aanschaf van de auto. Wanneer de IB-ondernemer de auto ook privé gebruikt moet ter zake van dat privégebruik btw worden afgedragen. Die btw-heffing is afhankelijk van de omvang van het privégebruik en staat overigens los van de CO2-uitstoot.
Daarnaast heeft de bestuurder van een (semi-)elektrische auto van de zaak waarvan het kenteken dit jaar voor het eerst op naam is gesteld (0%-bijtelling) een voordeel van 14% bruto ten opzichte van de bestuurder van een zeer zuinige auto van de zaak (14%-bijtelling). Bij een auto met een waarde van € 30.000 is het verschil gemiddeld netto € 2.184 op jaarbasis (€ 30.000 * 14% * 52%). Dit bijtellingsvoordeel geldt op grond van het overgangsrecht gedurende een periode van 60 maanden rekenend vanaf de eerste tenaamstelling.
Voor een Peugeot 3008 Hybrid 2.0 Hdi (88 g/km CO2-uitstoot, 1.635 kilogram) dient in Zuid-Holland in het kalenderjaar 2014 circa € 1.800 aan MRB en provinciale opcenten te worden betaald. Zoals eerder beantwoord, geldt voor bijvoorbeeld de Mitsubishi Outlander PHEV een vrijstelling van MRB tot 1 januari 2016.
Er zijn verschillende methoden om de CO2-besparing te berekenen die (semi-)elektrische auto’s opleveren. De meest voor de hand liggende is de CO2-uitstoot uitgaande van de typegoedkeuring te vergelijken. Deze waarde vormt namelijk ook de grondslag voor de stimulering. Conform de typegoedkeuring bedraagt de CO2-uitstoot van de Mitsubishi Outlander PHEV 44 g/km CO2-uitstoot. Wanneer deze auto met bijvoorbeeld de eerdergenoemde Peugeot wordt vergeleken en er wordt uitgegaan van 300.000 km gedurende de levensduur van de auto, levert dit een besparing op van ongeveer 13 ton CO2. Het werkelijke verschil in CO2-uitstoot kan hiervan afwijken, omdat rijgedrag, oplaadgedrag en weersomstandigheden in werkelijkheid afwijken van de omstandigheden bij de typekeuring.
Hoe verhoudt de CO2-besparing bij deze auto per ton zich met de huidige prijs van emissierechten? Acht u die verhouding terecht?
De huidige prijs van CO2-emissierechten (per 1 juli 2013 ca € 4 per ton) bevindt zich door een aantal factoren op een uitzonderlijk laag niveau, dat niet representatief is voor een vergelijking met de kosten van CO2-besparing per auto of door middel van duurzaam opgewekte energie. Daarnaast is een kwantitatieve vergelijking op CO2niet goed mogelijk omdat de huidige fiscale behandeling van elektrische mobiliteit juist gericht is op het stimuleren van de marktontwikkeling voor deze innovatieve technologie. In de huidige marktfase ligt de prijs van (semi-)elektrische voertuigen hoger dan van vergelijkbare conventionele benzine- en dieselauto’s. Daarnaast ervaart de gebruiker van (semi-)elektrische auto’s de beperkte actieradius, de oplaadduur en de oplaadmogelijkheden als gebruiksbeperkingen en is er onzekerheid over de inruilwaarde. Om te komen tot een min of meer gelijk speelveld tussen (semi-)elektrische auto’s en conventionele benzine- en dieselauto’s, worden de (semi-) elektrische auto’s langs fiscale weg gestimuleerd. Tijdelijke stimulering is voor deze categorie voertuigen gewenst om een zodanig volume te realiseren dat de prijs van het product kan dalen en daardoor de doorbraak van het product een kans krijgt. Hiermee wordt grootschalige uitrol bevorderd, zodat de kosten op langere termijn verlaagd worden. Door de grootschalige uitrol zal ook de CO2-besparing sterk toenemen.
Kunt u dezelfde sommen eens uitvoeren voor een Tesla?
Het voorbeeld in de aangehaalde berekening gaat uit van een btw-tarief van 19% en een prijs van € 94.010. Medio augustus 2013 wordt er in Nederland geen model van de Tesla S aangeboden voor die prijs en geldt een btw-tarief van 21%.
Het model Tesla waarvan de prijs het dichtst bij de kostprijs van de auto in de vraag ligt is de Tesla S Performance, waarvan de cataloguswaarde € 97.550 inclusief btw bedraagt. De netto kostprijs hiervan voor een IB-ondernemer met toepassing van KIA, MIA en Vamil en volledige verrekening van btw bedraagt € 58.302, zoals de onderstaande tabel toont.
Consumentenprijs
97 550
Btw1
-/- 16 931
Aanschafprijs ondernemer
Inclusief € 0 BPM
80 619
MIA
36% bij 0–50gr/km CO2, 14% MKB winstvrijstelling, 52% IB =
36% * € 80 619 * (1–0,14) * 0,52
-/- 12979
KIA
€ 15.470 (totaal investeringen tussen 55248 en 102311), 14% MKB winstvrijstelling, 52% IB = € 15.470 * (1–0,14) * 0,52
-/- 6919
Vamil
Rente- en liquiditeitsvoordeel van 3% door versneld afschrijven (75%): 3% * € 80 619
-/- 2419
Kostprijs ondernemer
58 302
Hierbij wordt uitgegaan van de volledige aftrek van de btw ter zake van de aanschaf van de auto. Wanneer de IB-ondernemer de auto ook privé gebruikt moet ter zake van dat privégebruik btw worden afgedragen. Die btw-heffing is afhankelijk van de omvang van het privégebruik en staat overigens los van de CO2-uitstoot.
Bij deze berekening is als uitgangspunt genomen dat de ondernemer maximaal kan profiteren van de genoemde faciliteiten, doordat de ondernemer is onderworpen aan een marginaal belastingtarief van 52% en doordat de ondernemer geen andere investeringen doet in het jaar van aanschaf. Verder is in de berekening rekening gehouden met de MKB-winstvrijstelling van 14%.
De berekeningswijze waarnaar de vraag verwijst, veronderstelt, net als in de berekening bij vraag 2, dat de willekeurige afschrijving ineens ten laste van de aanschafprijs gebracht. Dit schetst echter een vertekend beeld, omdat er slechts sprake is van versneld afschrijven en er derhalve in latere jaren een hogere winst wordt belast, dan wanneer er regulier zou worden afgeschreven. Verder is in de betreffende berekening geen rekening gehouden met de MKB-winstvrijstelling. Deze verschillen verklaren dat de netto kostprijs voor de ondernemer lager uitkomt in de in vraag 7 aangehaalde berekening.
Voor de Tesla S geldt een vrijstelling van MRB tot 1 januari 2016 aangezien deze auto valt in de categorie met 0 tot ten hoogste 50 g/km CO2-uitstoot. De vrijstelling van MRB vervalt per 1 januari 2014 voor auto’s met een CO2-uitstoot van maximaal 95 g/km (diesel) en maximaal 110 g/km voor andere brandstoffen. Ten opzichte van deze auto’s geldt de vrijstelling van MRB dus 2 jaar langer voor de Tesla S. Uitgaande van een dieselauto met eenzelfde gewicht (2.108 kilo) scheelt dit in Zuid-Holland € 2.540 aan MRB en provinciale opcenten per jaar.
Zoals bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de meest voor de hand liggende methode om de CO2-uitstoot uitgaande van de typegoedkeuring te vergelijken. Conform de typegoedkeuring bedraagt de CO2-uitstoot van de volledige elektrische Tesla S 0 g/km. Wanneer de Tesla wordt vergeleken met een BMW 740i High Executive (CO2-uitstoot op basis van de typegoedkeuring van 184 gr/km) geldt bij een levensduur van 300.000 km een besparing van circa 55 ton CO2. Echter hiervoor geldt dat het werkelijke verschil in CO2-uitstoot kan afwijken, omdat rijgedrag en weersomstandigheden in werkelijkheid afwijken van de omstandigheden bij de typekeuring.
Uitgaande van het rekenvoorbeeld in tabel 3 bedraagt het voordeel van de MIA, KIA en Vamil ten hoogste 27,3% van de aanschafprijs.
Voor een vergelijkbare auto, zoals de BMW 740i High Executive, geldt dit voordeel niet, maar het volgende:
Consumentenprijs
109 995
Btw1
-/- 19 090
Aanschafprijs ondernemer
Inclusief € 12.137 BPM
90 905
MIA
Niet van toepassing
0
KIA
Niet van toepassing
0
Vamil
Niet van toepassing
0
Kostprijs ondernemer
90 905
Hierbij wordt uitgegaan van de volledige aftrek van de btw ter zake van de aanschaf van de auto. Wanneer de IB-ondernemer de auto ook privé gebruikt moet ter zake van dat privégebruik btw worden afgedragen. Die btw-heffing is afhankelijk van de omvang van het privégebruik en staat overigens los van de CO2-uitstoot.
Daarnaast heeft de berijder van een (semi-)elektrische auto van de zaak waarvan het kenteken dit jaar voor het eerst op naam is gesteld (0%-bijtelling) een voordeel van 25% bruto ten opzichte van de berijder van de in tabel 4 aangehaalde auto (25%-bijtelling). Dit betekent een verschil van gemiddeld € 14.300 op jaarbasis (€ 109.995 * 25% * 52%). Dit bijtellingsvoordeel geldt op grond van het overgangsrecht gedurende een periode van 60 maanden rekenend vanaf de eerste tenaamstelling. Het verschil met een berijder van een auto die in de 14%-bijtelling categorie valt, bedraagt, bij een gelijke aanschafprijs van de auto’s, gemiddeld € 8.007 op jaarbasis (€ 109.995 * 14% * 52%).
In het kader van het bovenstaande deel ik u mede dat ik omstreeks Prinsjesdag een brief aan uw Kamer zal doen toekomen, waarin ik een aantal maatregelen aan u zal presenteren om te komen tot een meer evenwichtige vorm van stimulering van (semi) elektrische auto’s.
Klopt het dat je de sportauto Tesla (aanschaf € 94.010) als ZPP’er voor netto € 25.059 kunt rijden en dan verder geen wegenbelasting meer betaalt?2
Zie antwoord vraag 6.
Is bij deze auto’s de milieusubsidie nog in verhouding tot de milieuwinst of niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat een aan drank verslaafde huisarts jarenlang zijn praktijk mag voortzetten van de Inspectie voor de Gezondheidszorg |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Arts met drankprobleem en psychische klachten begint voor zichzelf»?1
Ik vind de berichtgeving over een aan drank verslaafde arts zorgelijk. Helaas komt het voor dat beroepsbeoefenaren zich schuldig maken aan drank- of drugsmisbruik. Het beleid van de IGZ is om altijd op te treden wanneer het handelen van een beroepsbeoefenaar als gevolg van drank- of drugsmisbruik tot aantoonbare patiëntonveiligheid leidt. Uit het onderzoek van de IGZ zal moeten blijken of de patiëntveiligheid hier in het geding is. Op grond daarvan zal de IGZ bepalen of en zo ja, welke maatregelen nodig zijn.
Het is niet altijd eenvoudig om vermoedens van drank- of drugsmisbruik te bewijzen. Daarom zal de IGZ met de zorgsector in overleg treden en haar aansporen om normen te formuleren ten aanzien van drank- of drugsmisbruik. Vervolgens zal de IGZ op basis van deze veldnormen een handhavingskader opstellen om daadkrachtiger op te kunnen treden tegen zorginstellingen en individuele zorgverleners bij drank- of drugsmisbruik. Ook zal de IGZ met de zorgsector in overleg treden en de sector aansporen om gedragsregels op te stellen hoe zorginstellingen en individuele zorgverleners moeten handelen (bijvoorbeeld hoe zij elkaar moeten aanspreken) als sprake is van drank- of drugsmisbruik bij een (collega-)zorgverlener.
Vindt u het terecht dat deze man nog steeds zijn beroep als huisarts mag uitoefenen, terwijl zijn collega’s hem via de rechter uit zijn praktijk hebben gezet?
De IGZ heeft recent meldingen van het gezondheidscentrum en van een patiënt ontvangen over (vermeend) disfunctioneren van de huisarts. De IGZ heeft aangegeven dat dit reden is geweest opnieuw een nader onderzoek te starten naar het functioneren van de huisarts. Uit het onderzoek zal moeten blijken of de patiëntveiligheid momenteel in het geding is. Op grond daarvan zal de IGZ zo snel mogelijk bepalen of en zo ja, welke maatregelen nodig zijn. Daarbij houdt de IGZ er rekening mee dat de huisarts per 1 oktober 2013 niet meer verbonden is aan het gezondheidscentrum.
In het kader van het tuchtrecht wil ik de mogelijkheid creëren om een beroepsbeoefenaar bij wijze van voorlopige voorziening direct te schorsen wanneer jegens die beroepsbeoefenaar een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor het volksgezondheidsbelang ernstig wordt geschaad of dreigt te worden geschaad. De IGZ zal dan, in afwachting van de voorlopige voorziening, die beroepsbeoefenaar een bevel geven zijn activiteiten te staken.
Ik wil dit benutten zowel in de situatie dat een beroepsbeoefenaar handelt in strijd met de tuchtnormen als de situatie dat een beroepsbeoefenaar ongeschikt is om het beroep uit te oefenen wegens zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid of wegens zijn gewoonte van drank- of drugsmisbruik.
Ook zal de IGZ met de zorgsector in overleg treden en haar aansporen om normen te formuleren ten aanzien van drank- of drugsmisbruik. Vervolgens zal de IGZ op basis van deze veldnormen een handhavingskader opstellen om daadkrachtiger op te kunnen treden tegen zorginstellingen en individuele zorgverleners bij drank- of drugsmisbruik.
Hoe betrouwbaar is het laten uitvoeren van een blaastest door een van hem afhankelijke assistent?
De IGZ heeft laten weten dat de blaastest plaatsvindt in de gemeenschappelijke ruimte en dat de betrouwbaarheid van de uitvoering van de blaastest is geborgd door de sociale controle binnen het gezondheidscentrum. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Waarom neemt de Inspectie voor de Gezondheidszorg een falende arts in bescherming in plaats van de belangen van de patiënt centraal te zetten?
De IGZ stelt altijd de patiëntveiligheid centraal en doet dit in het belang van patiënten. De IGZ doet momenteel onderzoek naar het functioneren van de betreffende arts. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het College Medisch Toezicht, dat oordeelt over artsen met een drank- of drugsprobleem, ingeschakeld had moeten worden? Bent u bereid dit alsnog te doen?
De Wet BIG biedt de IGZ de volgende mogelijkheden om op te treden tegen verslaafde beroepsbeoefenaren. Als in geval van een verslaving sprake is van niet-verantwoorde zorg kan de IGZ een bevel geven dat in kan houden dat betrokkene zijn beroep niet mag uitoefenen totdat aan de in het bevel gestelde voorwaarden is voldaan. De IGZ kan ook een voordracht doen bij het College van Medisch Toezicht (CMT) indien zij aannemelijk kan maken dat de verslaving met zich meebrengt dat iemand ongeschikt is om het beroep uit te oefenen. Het College Medisch Toezicht oordeelt uiteindelijk over de geschiktheid om het beroep uit te oefenen. Het College Medisch Toezicht kan uitsluitend vaststellen dat iemand ongeschikt is om het beroep uit te oefenen wegens zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid of wegens zijn gewoonte van drank- of drugsmisbruik. Als maatregel kan het College Medisch Toezicht bijzondere voorwaarden opleggen, gedeeltelijk de bevoegdheid ontzeggen of de inschrijving doorhalen.
Indien de verslaafde beroepsbeoefenaar de tuchtnormen heeft overtreden is het ook mogelijk om een klacht tegen de beroepsbeoefenaar in te dienen bij het tuchtcollege.
Uit het onderzoek van de IGZ zal moeten blijken of de patiëntveiligheid in het geding is. Op grond daarvan zal de IGZ zo snel mogelijk bepalen of en zo ja, welke maatregelen nodig zijn.
Kunt u bevestigen dat het College Medisch Toezicht de afgelopen jaren slechts één zaak heeft afgehandeld? Hoe verhoudt zich dit tot het aantal artsen dat mogelijk verslaafd is?
De IGZ kan een voordracht doen bij het College Medisch Toezicht indien de IGZ aannemelijk kan maken dat de verslaving met zich meebrengt dat iemand ongeschikt is om het beroep uit te oefenen. Het College Medisch Toezicht oordeelt uiteindelijk over de geschiktheid om het beroep uit te oefenen.
Een tuchtcollege richt zich in tegenstelling tot het College Medisch Toezicht niet op de verslavingsproblematiek (geschiktheid), maar op de feitelijke uitoefening van het beroep. Dit maakt het aanleveren van bewijs bij een tuchtcollege eenvoudiger en sneller. Dit is een belangrijke reden waarom de IGZ in de afgelopen jaren weinig zaken heeft voorgedragen bij het College Medisch Toezicht.
Er zijn geen cijfers bekend over de hoeveelheid verslaafde artsen in Nederland.
een dronken huisarts |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het artikel gelezen over de aan alcohol verslaafde huisarts?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij een arts die dronken op zijn werk komt, onmiddellijk door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een onderzoek moet worden gestart naar zijn functioneren?
De IGZ heeft aangegeven in 2012 twee meldingen over deze huisarts te hebben ontvangen. Vóór 2012 waren er geen signalen of meldingen bekend bij de IGZ over deze huisarts. De eerste melding betrof het overlijden van een 3-jarig jongetje en de tweede melding betrof een incident waarbij de huisarts tegen de pui van zijn praktijk is aan gereden met zijn auto. De melding van het jongetje is door de ouders ook aanhangig gemaakt bij het tuchtcollege. Daarbij hebben drie huisartsen (onder wie de betrokken huisarts) een berisping gekregen en één huisarts een waarschuwing vanwege een gemiste diagnose, waarbij de tuchtrechter meent dat er in deze casus sprake is geweest van een gezamenlijke tunnelvisie. Het tweede incident vond plaats in privétijd, waarbij alcoholgebruik niet is aangetoond door de politie. Gelet op de aard van de meldingen heeft de IGZ in 2012 onderzoek gedaan naar de huisarts. Op basis daarvan vormde betrokkene naar het oordeel van de IGZ geen risico voor de patiëntveiligheid, zolang hij nuchter op zijn werk verscheen. Zijn collega-huisartsen hadden dat beeld ook. De IGZ heeft daarbij in ogenschouw genomen dat zowel door het gezondheidscentrum als door de huisarts zelf maatregelen zijn genomen om de patiëntveiligheid te borgen.
Inmiddels heeft de IGZ recent meldingen van het gezondheidscentrum en van een patiënt ontvangen over (vermeend) disfunctioneren van de huisarts. De IGZ heeft aangegeven dat dit reden is geweest opnieuw een nader onderzoek te starten naar de huisarts. Uit het onderzoek zal moeten blijken of de patiëntveiligheid momenteel in het geding is. Op grond daarvan zal de IGZ zo snel mogelijk bepalen of en zo ja, welke maatregelen nodig zijn.
Deelt u voorts de mening dat de betreffende arts gedurende het onderzoek geschorst moet worden? Is dit nu al in alle gevallen de standaard-werkwijze van de Inspectie? Zo nee, waarom niet?
Wanneer de patiëntveiligheid in het geding is, kan de IGZ een arts een bevel opleggen om de beroepsuitoefening tijdelijk te staken. Een bevel is niet nodig als de patiëntveiligheid op een andere wijze voldoende is gewaarborgd, doordat de arts zich laat behandelen in een kliniek, doordat de arts op non-actief is gesteld of door andere adequate maatregelen. In deze casus zijn zowel door het gezondheidscentrum als door de huisarts zelf verbetermaatregelen genomen om de patiëntveiligheid te borgen.
In het kader van het tuchtrecht wil ik de mogelijkheid creëren om een beroepsbeoefenaar bij wijze van voorlopige voorziening direct te schorsen wanneer jegens die beroepsbeoefenaar een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor het volksgezondheidsbelang ernstig wordt geschaad of dreigt te worden geschaad. De IGZ zal dan, in afwachting van de voorlopige voorziening, die beroepsbeoefenaar een bevel geven zijn activiteiten te staken.
Ik wil dit benutten zowel in de situatie dat een beroepsbeoefenaar handelt in strijd met de tuchtnormen als de situatie dat een beroepsbeoefenaar ongeschikt is om het beroep uit te oefenen wegens zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid of wegens zijn gewoonte van drank- of drugsmisbruik.
Ook zal de IGZ met de zorgsector in overleg treden en haar aansporen om normen te formuleren ten aanzien van drank- of drugsmisbruik. Vervolgens zal de IGZ op basis van deze veldnormen een handhavingskader opstellen om daadkrachtiger op te kunnen treden tegen zorginstellingen en individuele zorgverleners bij drank- of drugsmisbruik.
Zijn signalen en klachten van patiënten naar de Inspectie ook voldoende reden voor de Inspectie om een onderzoek in te stellen? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat per jaar? Zo nee, waarom niet?
De IGZ heeft aangegeven dat in 2012 rond de 45% van de signalen en klachten van patiënten en andere burgers daadwerkelijk in behandeling zijn genomen. Wanneer de IGZ naar aanleiding van een melding vermoedt dat het om een calamiteit gaat, zal zij nader onderzoek doen. Soms ontvangt de IGZ meerdere meldingen of signalen over een zorginstelling of zorgverlener. De IGZ koppelt informatie van een individuele klacht van een patiënt aan andere signalen, bijvoorbeeld klachten van collega-artsen of signalen uit inspectiebezoeken. Op basis van deze geaggregeerde informatie kan de IGZ besluiten een onderzoek te starten wanneer vermoedens bestaan dat de patiëntveiligheid in het geding is.
Deelt u de mening dat een arts het eerste jaar na het behandelen van de verslaving niet zelfstandig als eindverantwoordelijk behandelaar mag werken? In hoeverre is dit al de staande beroepspraktijk?
De IGZ zal met de zorgsector in overleg treden en haar aansporen om normen te formuleren ten aanzien van drank- of drugsmisbruik. Vervolgens zal de IGZ op basis van deze veldnormen een handhavingskader opstellen om daadkrachtiger op te kunnen treden tegen zorginstellingen en individuele zorgverleners bij drank- of drugsmisbruik. In de uitwerking van de veldnormen zal deze suggestie worden meegenomen.
Deelt u bovendien de mening dat bij een klacht over ernstige verslaving van een arts de IGZ automatisch een melding maakt bij het College van Medisch Toezicht?
Indien de IGZ kan bewijzen dat de verslaving leidt tot ongeschikt voor de beroepsuitoefening zal het een voordracht doen bij het College van Medisch Toezicht (CMT). Het CMT beoordeelt immers of sprake is van ongeschiktheid voor de beroepsuitoefening vanwege drank en/of drugsmisbruik of vanwege de lichamelijke en/of geestelijke gesteldheid van een beroepsbeoefenaar.
Indien de verslaafde beroepsbeoefenaar de tuchtnormen heeft overtreden is het ook mogelijk om een klacht tegen de beroepsbeoefenaar in te dienen bij het tuchtcollege.
De verkoop van vakantiedagen |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Overheid moet verkoop vakantiedagen pushen»?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse ondernemingen in totaal ongeveer 16 miljard euro aan niet opgenomen vakantieverlof op hun balans hebben staan?
Het totaal van 16 miljard euro als waarde van de niet opgenomen vakantiedagen is berekend op basis van de uitkomsten van een ledenenquête van de AWVN. De resultaten zijn doorgerekend naar het totaal aantal arbeidsjaren zoals het CBS dat heeft berekend en vermenigvuldigd met het gemiddelde loon per uur, eveneens afkomstig van het CBS. Hieruit blijkt dat werknemers aan het einde van 2012 gemiddeld over 16 niet opgenomen vakantiedagen beschikten.
De enquête is door 103 werkgevers ingevuld. Het onderzoek is derhalve gebaseerd op een smalle basis. Onzeker is voorts in welke mate deze 103 werkgevers die lid zijn van de AWVN en de werknemers die zij in dienst hebben een juiste afspiegeling zijn van de werkgevers en werknemers in ons land. In het verlengde daarvan is de waarde van 16 miljard euro onzeker.
Wat is uw reactie op het voorstel om voor de verkoop van verlofdagen tijdelijk een lager belastingtarief te hanteren?
Allereerst is de notie van belang dat het afkopen van vakantiedagen alleen mogelijk is voor zover het om de bovenwettelijke vakantiedagen gaat. De wettelijke vakantiedagen, bij een voltijds werkweek zijn dat er 20 per jaar, mogen niet worden afgekocht, tenzij sprake is van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dit is vastgelegd in artikel 7:640 van het BW. Om deze reden is het aannemelijk dat een aanzienlijk deel van de openstaande vakantiedagen niet kan worden afgekocht. Het verbod tot afkoop van wettelijke vakantiedagen heeft tot doel dat werknemers daadwerkelijk verlof nemen om rust te genieten als doeltreffende bescherming van hun veiligheid en gezondheid. Het staat werkgevers en werknemers wel vrij om afspraken te maken over het afkopen van bovenwettelijke vakantiedagen. Dat is nu al mogelijk.
Fiscaal wordt de afkoop van vakantiedagen beschouwd als loon dat belast wordt naar het tarief zoals dat geldt voor de werknemer die afkoopt. Afkoop tegen een tijdelijk lager tarief zou in de eerste plaats leiden tot een ongelijke behandeling tussen werknemers die wèl de beschikking hebben over een aantal af te kopen dagen en werknemers die dat niet hebben. Voorts leidt een dergelijke maatregel tot budgettaire derving voor de Staat, omdat de dagen die een werknemer ook zonder fiscale stimulans zou hebben afgekocht tegen een lager tarief worden belast. Daar tegenover staat dat afkoop leidt tot verhoogde inkomsten voor de Staat ten opzichte van dagen die zonder fiscale stimulans niet worden afgekocht. Onduidelijk is hoe deze effecten zich tot elkaar verhouden.
Echter, een fiscale constructie zoals nu wordt voorgesteld zet de deur open naar tariefsarbitrage. Een werknemer kan immers afstand doen van een deel van het salaris inruil voor een hoger aantal vakantiedagen om vervolgens deze vakantiedagen tegen een veel lager belastingtarief af te kopen.
Gezien het voorgaande acht het kabinet het fiscaal stimuleren van afkoop van bovenwettelijke vakantiedagen onwenselijk.
Wat voor boost zou dit plan kunnen geven aan de economie wanneer een derde van het niet opgenomen vakantieverlof zou worden verzilverd tegen een lager belastingtarief?
Het fiscaal aantrekkelijk maken van het afkopen van vakantiedagen zou kunnen leiden tot extra financiële middelen voor de werknemer. Afhankelijk van de mate waarin financiële middelden worden ingezet voor (extra) bestedingen kan dit leiden tot een stimulering van de economie. Financiële middelen kunnen namelijk in plaats van extra bestedingen ook worden ingezet om extra te sparen of om schulden af te lossen.
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven kunnen alleen de bovenwettelijke dagen worden afgekocht. Het aantal bovenwettelijke vakantiedagen is in verhouding tot de 20 wettelijke vakantievakantiedagen die men in een jaar tijd opbouwt zeer beperkt. Op grond van dit gegeven is allereerst de notie van belang dat vermoedelijk slechts een minderheid van de niet-opgenomen vakantiedagen daadwerkelijk in aanmerking komt voor verzilvering. Daarnaast is het onzeker of de werkgevers in de huidige omstandigheden middelen beschikbaar willen of kunnen stellen om vakantiedagen in geld uit te keren. De vele onzekerheden rond het inschatten van de effecten van het fiscaal aantrekkelijk maken van het afkopen van vrije dagen maakt een indicatie over een eventuele economische stimulans eveneens heel onzeker.
Het handelen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg bij een arts met een alcoholprobleem |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het handelen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) inzake de door het Algemeen Dagblad opgebrachte casus van huisarts K. met zijn alcoholverslaving en andere problemen?1
De IGZ heeft aangegeven in 2012 twee meldingen over deze huisarts te hebben ontvangen. Vóór 2012 waren er geen signalen of meldingen bekend bij de IGZ over deze huisarts. De eerste melding betrof het overlijden van een 3-jarig jongetje en de tweede melding betrof een incident waarbij de huisarts met zijn auto tegen de pui van zijn praktijk is aangereden. De melding van het jongetje is door de ouders ook aanhangig gemaakt bij het tuchtcollege. Daarbij hebben drie huisartsen (onder wie de betrokken huisarts) een berisping gekregen en één huisarts een waarschuwing vanwege een gemiste diagnose, waarbij de tuchtrechter meent dat er in deze casus sprake is geweest van gezamenlijke tunnelvisie. Het tweede incident vond plaats in privétijd, waarbij alcoholgebruik niet is aangetoond door de politie. Gelet op de aard van de meldingen heeft de IGZ in 2012 onderzoek gedaan naar de huisarts. Op basis daarvan vormde betrokkene naar het oordeel van de IGZ geen risico voor de patiëntveiligheid, zolang hij nuchter op zijn werk verscheen. Zijn collega-huisartsen hadden dat beeld ook. De IGZ heeft daarbij in ogenschouw genomen dat zowel door het gezondheidscentrum als door de huisarts zelf maatregelen zijn genomen om de patiëntveiligheid te borgen.
Inmiddels heeft de IGZ recent meldingen van het gezondheidscentrum en van een patiënt ontvangen over (vermeend) disfunctioneren van de huisarts. De IGZ heeft aangegeven dat dit reden is geweest opnieuw een nader onderzoek te starten naar de huisarts. Uit het onderzoek zal moeten blijken of de patiëntveiligheid momenteel in het geding is. Op grond daarvan zal de IGZ zo snel mogelijk bepalen of en zo ja, welke maatregelen nodig zijn.
Acht u het verantwoord dat deze arts als solohuisarts zijn werk voortzet, zeker gezien zijn uitspraak: «Patiënten zijn mijn sociale contacten. Daar haal ik voldoening uit, want anders zit ik maar thuis op m’n bankje. Het werk is in ieder geval goed voor mij. Of het goed is voor de patiënt dat laat ik aan hen.?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de IGZ naar uw mening adequaat gereageerd op klachten van patiënten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet? Kunt u een overzicht geven van de klachten die de IGZ tot nu toe hebben bereikt betreffende dokter K.?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u niet dat de IGZ teveel meedenkt met de arts, in plaats van het belang van de patiënt centraal te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat de IGZ veranderen aan haar optreden?
De IGZ stelt altijd de patiëntveiligheid centraal en doet dit in het belang van patiënten. Het beleid van de IGZ is om altijd op te treden wanneer het handelen van een beroepsbeoefenaar als gevolg van drank- of drugsmisbruik tot aantoonbare patiëntonveiligheid leidt. Uit het onderzoek van de IGZ zal moeten blijken of de patiëntveiligheid hier in het geding is. Op grond daarvan zal de IGZ bepalen of en zo ja, welke maatregelen nodig zijn.
Helaas komt het voor dat beroepsbeoefenaren zich schuldig maken aan drank- of drugsmisbruik. Het is niet altijd eenvoudig om vermoedens van drank- of drugsmisbruik te bewijzen. Daarom zal de IGZ met de zorgsector in overleg treden en haar aansporen om normen te formuleren ten aanzien van drank- of drugsmisbruik. Vervolgens zal de IGZ op basis van deze veldnormen een handhavingskader opstellen om daadkrachtiger op te kunnen treden tegen zorginstellingen en individuele zorgverleners bij drank- of drugsmisbruik. Ook zal de IGZ met de zorgsector in overleg treden en de sector aansporen om gedragsregels op te stellen hoe zorginstellingen en individuele zorgverleners moeten handelen als sprake is van drank- of drugsmisbruik bij een (collega-)zorgverlener.
Hoe beoordeelt u het gedrag van zijn collega-artsen? Hebben zij voldoende aan de bel getrokken om patiëntenschade te voorkomen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Of collega-artsen voldoende en op tijd aan de bel hebben getrokken over vermeend disfunctioneren wordt meegenomen in het onderzoek van de IGZ. Collega’s en bestuurders van (vermoedelijk) disfunctionerende beroepsbeoefenaren hebben een belangrijke verantwoordelijkheid bij het tijdig signaleren en bespreekbaar maken van niet goed functioneren. De beroepsvereniging van artsen, de KNMG, en haar federatiepartners, de Orde van Medisch Specialisten en de Landelijke Huisartsen Vereniging, hebben protocollen en richtlijnen opgesteld om collega-artsen handvatten te bieden bij het elkaar aanspreken op mogelijk disfunctioneren. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Dient de betreffende arts niet uit zijn vak te worden gezet om te voorkomen dat hij patiënten schade toebrengt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Zie mijn antwoord op vragen 1 t/m 3.
In het kader van het tuchtrecht wil ik de mogelijkheid creëren om een beroepsbeoefenaar bij wijze van voorlopige voorziening direct te schorsen wanneer jegens die beroepsbeoefenaar een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor het volksgezondheidsbelang ernstig wordt geschaad of dreigt te worden geschaad. De IGZ zal dan, in afwachting van de voorlopige voorziening, die beroepsbeoefenaar een bevel geven zijn activiteiten te staken.
Ik wil dit benutten zowel in de situatie dat een beroepsbeoefenaar handelt in strijd met de tuchtnormen als de situatie dat een beroepsbeoefenaar ongeschikt is om het beroep uit te oefenen wegens zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid of wegens zijn gewoonte van drank- of drugsmisbruik.
Ook zal de IGZ met de zorgsector in overleg treden en haar aansporen om normen te formuleren ten aanzien van drank- of drugsmisbruik. Vervolgens zal de IGZ op basis van deze veldnormen een handhavingskader opstellen om daadkrachtiger op te kunnen treden tegen zorginstellingen en individuele zorgverleners bij drank- of drugsmisbruik.
Hoe gaat de IGZ in zijn algemeenheid om met binnengekomen meldingen van verslaving bij hulpverleners? Hoe is dit beleid vergeleken met het beleid van de Nederlandse politie? Klopt het gevoelen dat bij de politie de tolerantie voor alcoholverslaving niet wordt getolereerd in tegenstelling tot die bij artsen, zoals in het onderhavige geval?
Alcoholverslaving bij medewerkers van de politie wordt niet getolereerd, maar leidt in eerste instantie niet tot bestraffing maar tot een hulpaanbod met voorwaarden. Indien men zich niet houdt aan de gestelde voorwaarden zal dit leiden tot disciplinaire bestraffing of andere maatregelen.
Wanneer de IGZ een melding ontvangt van een (mogelijke) verslaving van een beroepsbeoefenaar die binnen een instelling werkt, wordt de bestuurder aangesproken en bekijkt de IGZ of de patiëntveiligheid in het geding is en op welke wijze die zo nodig extra geborgd kan worden. De instelling moet een plan van aanpak opstellen voor de langere termijn. Als de beroepsbeoefenaar als solist werkzaam is, stelt de IGZ hem op de hoogte van de melding en past de IGZ wederhoor toe. Op basis van de bevindingen van de IGZ, de ernst van het signaal en eventuele andere meldingen, vindt er vervolgens een nader onderzoek plaats en treedt de IGZ handhavend op.
Het bericht dat de Europese Commissie Nederland in gebreke stelt voor het niet implementeren van de Europese Energiebesparingsrichtlijn voor de gebouwde omgeving |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Europese Commissie Nederland in gebreke stelt voor het niet implementeren van de Europese Energiebesparingsrichtlijn voor de gebouwde omgeving?1 Zo ja, hoe serieus neemt u deze waarschuwing?
Ja, dit bericht is mij bekend. Ik neem dit bericht uiteraard serieus.
Deelt u de mening dat het voor Nederland van belang is om te voldoen aan de verplichtingen die gesteld zijn op grond van de wetgeving van de Europese Unie inzake de energie-efficiëntie van gebouwen (Richtlijn 2010/31/EU) om zo de ambitie van de regering om te komen tot een versnelling van het verduurzamen van de bebouwde omgeving (Kamerstuk 33 043, nr. 14) te kunnen bewerkstelligen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat Nederland binnen twee maanden aan de verplichtingen voldoet om een gang naar het Hof van Justitie te voorkomen? Zo nee, hoe wilt u de ambitie van de regering dan wel realiseren?
Ja, ik vind het van belang voor Nederland om te voldoen aan de verplichtingen in het kader van de herziene EPBD. Gezien de uitkomst van het gesprek met Europees Commissaris Oettinger op 13 juni 2013, waarover ik u onlangs per brief heb geïnformeerd (2012–2013, 32 757, nr. 74), verwacht ik niet dat de Europese Commissie op korte termijn een procedure voor het Hof van Justitie van de Europese Unie zal starten. Met de Europese Commissie ben ik in overleg. Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van het voorstel voor de vereenvoudiging van het energielabel voor woningen in de wet- en regelgeving. Van de voortgang houd ik de Europese Commissie op de hoogte. Overigens wordt via het Energieakkoord voor duurzame groei een extra stimulans gegeven aan het (gebruik van) het energielabel.
Voor een nadere onderbouwing van de voortgang van de implementatie van de herziene EPBD verwijs ik kortheidshalve naar de beantwoording van het verzoek van de algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst (Brief met kenmerk 2013-0000496172).
Deelt u de mening dat de vrijblijvendheid met betrekking tot energiebesparende maatregelen binnen de gebouwde omgeving voorbij is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verplichtende maatregelen gaat u realiseren?
Het beleid op het gebied van energiebesparing in de gebouwde omgeving is tot nu toe niet vrijblijvend geweest. Het beleid is gericht op het realiseren van de Europese doelen op het gebied van energiebesparing zoals vastgelegd in de herziene EPBD en de EED. Hierbij is een mix toegepast van vrijwillige en verplichtende maatregelen. Het huidige tempo op het gebied van energiebesparing laat nog te wensen over. Daarom heeft het kabinet samen met de (maatschappelijke) partijen in het Energieakkoord voor duurzame groei een intensivering van de aanpak afgesproken. Belangrijk effect hiervan is dat dit leidt tot extra investeringen en werkgelegenheid, met name in de bouw- en installatiesector.
Het Energieakkoord ligt thans voor bij de betrokken partijen en zal naar verwachting begin september leiden tot een definitief akkoord. Het Energieakkoord zal daarna door de minister van Economische Zaken namens het kabinet naar uw Kamer worden gestuurd. Op voorhand kan ik u meedelen dat met de gekozen mix van maatregelen voor energiebesparing in de gebouwde omgeving de Europese doelstellingen naar verwachting worden gehaald. Daarbij is eind 2016 een evaluatiemoment gepland. Indien er dan onvoldoende voortgang is voor het bereiken van de doelstellingen, zullen er aanvullende maatregelen worden genomen. Deze kunnen zowel een vrijwillig als meer verplichtend karakter hebben.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met uw collega’s van die landen die al wel aan de Europese Energiebesparingsrichtlijn voldoen om zo te leren over de inpassing hiervan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer denkt u de Kamer over deze gesprekken te kunnen berichten?
Over de implementatie van de Europese Energiebesparingsrichtlijn is tussen de lidstaten contact. Ook dit voorjaar hebben diverse gesprekken plaatsgevonden met Europese lidstaten over de implementatie van de herziene EPBD in hun land. De opgedane inzichten uit de gesprekken zijn gebruikt om aan de wens van uw Kamer om tot een vereenvoudigd energielabel te komen en zijn verwerkt in het voorstel voor een vereenvoudigd label dat ik u heb toegestuurd. Twee keer per jaar wordt er een conferentie georganiseerd waarbij de lidstaten van de EU kennis en ervaringen uitwisselen over de implementatie van de EPBD. De uitkomsten hiervan worden betrokken bij de verdere vormgeving van het energielabel in Nederland.
De problemen waar de Bond van Belastingbetalers tegenaan is gelopen |
|
Agnes Mulder (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de problemen waar de Bond van Belastingbetalers tegenaan is gelopen?1
Ja.
Deelt u de mening dat de subsidieregeling Veiligheid Kleine Bedrijven transparant moet zijn, oftewel dat duidelijk moet worden gemaakt aan wie het is gegeven en waarvoor het is gebruikt?
Ja, deze mening deel ik.
Bent u ook van mening dat draagvlak voor subsidiëring van maatschappelijke gewenste doelen, zoals de veiligheid van kleine bedrijven, versterkt kan worden wanneer het publiek kan zien wie van deze gelden profiteren?
Ik ben van mening dat het draagvlak voor subsidiering van maatschappelijk gewenste doelen versterkt kan worden wanneer het publiek ziet dat subsidies goed worden besteed. Dit kan de overheid in algemene zin laten zien door een evaluatie te publiceren, zoals de evaluatie van de subsidieregeling Veiligheid Kleine Bedrijven bijvoorbeeld laat zien dat de subsidie meer investeringen in preventie van criminaliteit heeft uitgelokt bij bedrijven dan er subsidie is verstrekt.
Daarnaast kan het draagvlak in bepaalde gevallen worden versterkt door te laten zien wie van deze gelden profiteren. Zo wordt via de website www.volginnovatie.nl op een overzichtelijke manier informatie gegeven over innovatieprojecten die een financiële bijdrage hebben gekregen van Agentschap NL in 2010, 2011 en 2012.
Is het in het kader van transparantie dan ook niet merkwaardig dat de Bond van Belastingbetalers geen inzicht krijgt welke ondernemingen subsidie krijgen, ook als men gebruik maakt van de Wet Openbaar Bestuur?
De minister van Financiën heeft het Wob-verzoek van de Bond van Belastingbetalers opgevat als een verzoek om de totaalbedragen die per subsidie zijn besteed te verstrekken. De verzoeker is door de minister van Financiën gewezen op de vindplek hiervan.
Gaat u zich er voor inzetten dat het voor het publiek toegankelijker wordt, om te weten welke ondernemingen profiteren van verschillende subsidie instrumenten om daarmee het draagvlak voor deze regelingen te vergroten?
Het is op dit moment primair aan het bestuurorgaan dat de subsidie uitkeert om actief mededelingen te doen over de ontvangers en bij verschillende regelingen gebeurt dit al. Voor andere regelingen kan de informatie met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur worden verkregen, tenzij bijvoorbeeld sprake is van privacyschendingen of veiligheidsrisico’s. In het kader van het actieprogramma Open Overheid zal mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties binnenkort in algemene zin nader ingaan op de (on)mogelijkheden van het openbaar bekend maken van de namen van subsidieontvangers.
Bent u voornemens om met onmiddellijke ingang te publiceren welke organisaties en bedrijven in 2011 hebben geprofiteerd van de subsidieregeling Veiligheid Kleine Bedrijven en waaraan deze middelen zijn besteed?
Ik ben zeker bereid bekend te maken welke bedrijven in 2011 subsidie hebben ontvangen in het kader van Veiligheid Kleine Bedrijven en welke bedragen deze bedrijven hebben ontvangen (met uitzondering van namen van bedrijven waaruit informatie afgeleid kan worden die de persoonlijke levenssfeer van personen betreffen, zoals bijvoorbeeld eenmanszaken). Agentschap NL zal dit via de website publiceren.
De Bond voor Belastingbetalers geeft aan dat niemand kan zeggen wat er precies met deze subsidie is gedaan. De regeling was echter zo opgezet dat herleid kon worden dat deze subsidies daadwerkelijk zijn besteed aan de beveiliging van de bedrijven. Met de subsidie Veiligheid Kleine Bedrijven is een beveiligingsadvies op maat gegeven waarin stond welke maatregelen de beveiliging van de zaak het meest zouden versterken. Subsidie werd alleen gegeven op maatregelen uit dit advies. Voor de subsidie moesten ondernemers een kopie van dit advies en facturen van het advies en de genomen maatregelen overleggen.
Het publiceren van de specifieke veiligheidsmaatregelen waaraan de subsidie is besteed, zou betekenen dat ook criminelen toegang krijgen tot de informatie over de beveiliging van de bedrijven die subsidie hebben ontvangen. Dat zou de veiligheid van de ondernemer en zijn personeel kunnen schaden. De beveiligingsadviseurs die ondernemers een beveiligingsadvies op maat hebben gegeven, hebben om deze reden een verklaring moeten ondertekenen dat zij de gegevens vertrouwelijk behandelen en de adviezen op een beveiligde plek opbergen. Gezien de risico’s voor de bedrijven en het personeel, zal ik de gegevens over de specifieke maatregelen niet publiceren.
Op welke termijn kan de evaluatie, zoals gevraagd tijdens het algemeen overleg over bedrijfslevenbeid op 27 juni 2013, tegemoet worden gezien?
De evaluatie van de subsidieregeling Veiligheid Kleine Bedrijven van Economische Zaken en Veiligheid en Justitie is op 10 mei 2012 door de minister van Veiligheid en Justitie, mede namens de minister van Economische Zaken, aan uw Kamer aangeboden (KST 28 684, nr. 354).
Sinds begin 2012 heeft de minister van Veiligheid en Justitie de verantwoordelijkheid voor de subsidieregeling overgenomen. In 2013 heeft de minister van Veiligheid en Justitie de ondersteuning voor kleine bedrijven geïntegreerd in zijn beleid voor de veiligheid van bedrijven. Over een evaluatie van deze nieuwe aanpak Veiligheid Kleine Bedrijven zal mijn collega van Veiligheid en Justitie u informeren.
Het PvdA-cliëntalisme inzake Rotterdamse moskee-internaten |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiek de fout in bij moskee-internaten in Rotterdam»?1
Ja
In hoeverre deelt u de visie dat het PvdA-cliëntalisme schadelijk is (geweest) voor het openbaar bestuur? Zo neen, hoe duidt u deze wantoestanden dan?
Schendingen van de integriteit zijn schadelijk voor het aanzien van en het vertrouwen in het openbaar bestuur. Door het Bureau Integriteit (BING) is onderzoek gedaan naar mogelijke misstanden in de deelgemeente Feijenoord. Het rapport en de bevindingen zijn in de deelgemeente besproken en het heeft geleid tot het aftreden van betrokken bestuurders. In het rapport wordt aangegeven dat voor zover het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, negatief is, dat met name wordt bepaald door het handelen van individuele bestuurders en partijpolitieke aangelegenheden. Een aantal van de integriteitschendingen kunnen worden beschouwd als vormen van cliëntalisme en machtsbederf. Door het gemeentebestuur van Rotterdam wordt de situatie zoals deze naar voren komt in het BING-rapport als ernstig beoordeeld. Daar sluit ik mij bij aan.
Bent u bereid het Rotterdamse stadsbestuur te veroordelen en maatregelen te treffen om deze puinhoop in de toekomst te voorkomen?
Naar aanleiding van het rapport van BING zijn door het gemeentebestuur van Rotterdam ingrijpende maatregelen getroffen. Deze maatregelen hebben tot doel het bestuur in Feijenoord de resterende periode tot de overgang naar het nieuwe bestuurlijke model van de gebiedscommissies zorgvuldig te laten verlopen. Daartoe heeft het gemeentebestuur een zakelijk bestuur voorgesteld bestaande uit twee personen. Hierbij worden voorwaarden gesteld die ertoe leiden dat het deelgemeentebestuur van Feijenoord (dagelijks bestuur en deelraad) onder verscherpt toezicht worden gesteld. De noodzaak van deze maatregelen wordt door mij onderschreven.
Kunt u aangeven of u het Rotterdamse stadsbestuur onder curatele laat stellen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u relatie tussen Turkse PvdA-politici in Rotterdam en de (politieke) misstanden bij de moskee-internaten?
Uit de rapportage van BING blijkt dat er bij het onderzochte dossier inzake het moskee-internaat, sprake is geweest van een niet-ordentelijk verloop van de besluitvorming. Door de deelgemeente is gehandeld in strijd met de beginselplicht tot handhaving. Van een overheid mag worden verwacht dat deze zorgvuldig optreedt en een keuze maakt tussen legaliseren of handhaven. In het rapport worden daarbij verbanden gelegd tussen de rol van de bestuurders en de Turkse achterban. Waar het moskee-internaten in algemene zin betreft, heeft het verblijf van kinderen in dergelijke internaten de aandacht van de regering. Het is zorgelijk als er kinderen in religieuze internaten verblijven die hun integratie in de Nederlandse samenleving niet bevorderen, zeker niet als die kinderen tot een achterstandsgroep horen en een zekere afstand tot de samenleving ervaren. Voor dit vraagstuk wil ik verwijzen naar de brief2 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 februari 2013 alsmede naar de beantwoording van over dit onderwerp gestelde schriftelijke vragen.3 Daarbij is ook gewezen op de afspraak dat Rijk en gemeenten in afstemming met de betrokken internaten en eventuele andere partijen zullen komen tot een kwaliteitskader met aandacht voor onder andere het pedagogisch beleid, de veiligheid en het welzijn van kinderen op deze internaten. Mochten er in dit verband of anderszins zich signalen van cliëntalisme of andere misstanden voordoen, dan wordt dit uiteraard nader onderzocht.
Ziet u de noodzaak een landelijk onderzoek te starten naar het (Turks-)etnisch-cliëntalisme inzake moskee-internaten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bent u bereid de ambtenaar die deze ellende naar buiten heeft gebracht – en nu op het punt staat ontslagen te worden – te helpen zijn baan te behouden en te bedanken voor zijn dappere daad?
Hiervoor wil ik u verwijzen naar de eerdere beantwoording van schriftelijke vragen van de leden Bisschop en Van Klaveren.4 Over de rechtspositionele situatie van individuele ambtenaren en de afwegingen daarbij kan ik geen mededelingen doen. De uiteindelijke beoordeling van eventuele genomen rechtspositionele besluiten is aan de rechter.
Verdere problemen met PUR isolatie |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de gevolgen van PUR vloerisolatie?1
Ja.
Bent u geschrokken van de gezondheidsklachten die de huurders van WoonFriesland ervaren, die zo ernstig zijn dat de GGD heeft besloten tot een onderzoek naar de PUR isolatie?
De woningcorporatie Woonfriesland ontving eind mei 2013 signalen over gezondheidsklachten van bewoners in de Kruidenbuurt te Heerenveen. De bewoners noemen zelf als mogelijke oorzaak daarvan de gespoten PUR voor de isolatie van de beganegrondvloer die eind 2011 en begin 2012 is aangebracht. De corporatie heeft de klachten serieus genomen, direct overleg gezocht met de gemeente en de GGD, en laat de klachten door de GGD onderzoeken. De GGD zal de bewoners die klachten hebben ingediend bezoeken om de klachten te bespreken en te beoordelen. Tevens zal in bouwfysisch perspectief de situatie en de klachten worden beoordeeld. Vanwege het opzetten van een gedegen onderzoeksopzet met gezondheidsgerelateerde vragen kan de GGD halverwege juli 2013 starten met de interviews en kan tegen het einde van augustus 2013 worden gerapporteerd. Pas als die resultaten bekend zijn, kan de aard, herkomst en ernst van de klachten worden beoordeeld.
Deelt u de mening dat, nu steeds meer problemen met PUR isolatie bekend worden, het zekere voor het onzekere genomen moet worden en een tijdelijk moratorium op PUR vloerisolatie verstandig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik tijdens het algemeen overleg Bouwregelgeving van 23 mei 2013 heb vermeld, wil ik voor het geven van een inhoudelijke reactie de uitkomsten van onderzoek afwachten dat momenteel in opdracht van NUON Isolatie bv. door TNO wordt uitgevoerd. Naar verwachting zijn de onderzoeksresultaten in juli 2013 beschikbaar,. Gelet op het feit dat de resultaten in augustus worden verwacht, zie het antwoord op vraag 1, kan ik de resultaten van de onderzoeken in Heerenveen in die reactie nog niet meenemen. Ik zal uw kamer over beiden rapporten en mijn reactie op de rapporten in augustus – bij het beschikbaar komen van de rapporten – nader informeren.
Wanneer informeert u de Kamer over de bevindingen uit het nader onderzoek dat door TNO wordt uitgevoerd?
Zie antwoord op vraag 3
Kunt u aangeven welke andere mogelijkheden voor vloerisolatie mogelijk zijn, behalve PUR? Kunt u aangeven hoe de milieuprestatie van deze alternatieve mogelijkheden zich verhoudt tot de milieuprestatie van PUR-isolatie?
Er zijn naast de ter plekke gevormde thermische isolatie als gespoten PUR ook diverse soorten fabrieksmatig vervaardigde isolatiematerialen in de handel. De mogelijkheden zijn veelal projectafhankelijk.Een antwoord op de vraag over de milieuprestatie is nog niet direct te geven.
Momenteel wordt in met de diverse lidstaten van de Europese Unie de discussie gevoerd hoe de milieuverklaringen van (bouw)producten moeten worden opgesteld, b Eensluidendheid is er vooralsnog niet. Een milieuverklaring van bouwproducten die in de handel worden gebracht, hebben naar verwachting op termijn in dit verband twee elementen in zich: a) een levenscyclusanalyse die de milieueffecten op de aantasting van de atmosfeer en de uitputting van grondstoffen berekenen en b) een declaratie van gevaarlijke stoffen die uit het product kunnen emitteren. Daarnaast gelden er verplichtingen in het kader van de REACH2-verordening ten aanzien van de stoffen waarmee PUR-schuim wordt gemaakt. Zo moeten er veiligheidsinformatiebladen worden meegeleverd met deze stoffen om een veilig gebruik te garanderen. Net als voor andere voorwerpen geldt binnen REACH ook voor bouwproducten de verplichting om afnemers van deze producten te informeren als er zogeheten stoffen van zeer ernstige zorg in zitten (meer dan 0,1 gewichtsprocent).
Bent u bereid deze vragen voor de procedurevergadering van de algemene commissie Wonen en Rijksdienst op 4 juli a.s. te beantwoorden?
Ja.
Asielvergunningen aan alleenstaande minderjarige asielzoekers |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel asielvergunningen zijn in 2012 en de eerste helft van 2013 afgegeven aan alleenstaande minderjarige asielzoekers (amv’s) in de algemene procedure, in de verlengde asielprocedure en na een beroepsprocedure? Kunt u uw antwoord per categorie specificeren?
In de tweede voortgangsrapportage van INDiGO is uw Kamer gemeld dat gedurende de periode van conversie van dossiers van INDIS naar INDIGO geen management informatie kan worden geleverd. De levering van managementinformatie uit INDiGO is sinds de start van de conversie hervat. Dit gebeurt echter gefaseerd. Het is nog niet mogelijk om gedetailleerde informatie te leveren, wat betekent dat de gestelde vragen over amv’s nog niet kunnen worden beantwoord. Naar verwachting is dit vanaf het eerste kwartaal 2014 mogelijk.
Hoeveel vergunningen zijn in 2012 afgegeven aan amv's?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier wordt rekening gehouden met het belang van het kind in de asielprocedures van de amv's?
In de Vreemdelingenwet 2000 en de lagere regelgeving is expliciet rekening gehouden met de belangen van kinderen. Amv’s wordt bijvoorbeeld bijzondere voorbereiding en begeleiding geboden voor, tijdens en na de asielprocedure. Daarnaast zijn organisatorische maatregelen getroffen om de belangen van kinderen te waarborgen. Hoormedewerkers van de specialistische unit van de IND zijn bijvoorbeeld opgeleid om kinderen te interviewen en er is een speciale gehoorruimte voor jonge kinderen. Ook wordt rekening gehouden met kindspecifieke situaties in het toelatingsbeleid, zoals kindsoldaten en genitale verminking. Daarnaast is er specifieke opvang voor amv’s die aansluit bij de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het betreffende kind.
Indien deze gegeven niet geregistreerd worden, bent u bereid dat in de toekomst wel te doen zodat zowel u als de Kamer over deze gegevens kunnen beschikken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat nieuwe bloedverdunners dodelijke maag-darmbloedingen kunnen veroorzaken |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat nieuwe antistollingsmiddelen (NOAC’s) dodelijke maag-darmbloedingen kunnen veroorzaken? Is het gegeven dat de kans op maag-darmbloedingen 45% hoger ligt dan bij de traditionele antistollingsmiddelen niet verontrustend?1
Juist omdat het hier gaat om een nieuwe behandelingsmethode met potentiële risico’s is op verzoek van VWS door de Orde van Medisch Specialisten in samenwerking met de Wetenschappelijke Verenigingen een Leidraad ontwikkeld voor de begeleide introductie van deze nieuwe middelen.
In deze Leidraad is de uitkomst van onderhavig onderzoek, dat de NOAC’s een verhoogd risico op gastro enterale (GE) bloedingen geven, meegenomen. In de Leidraad staat dan ook dat er terughoudendheid geboden is bij het voorschrijven van NOAC’s bij personen die verhoogd risico op (GE) bloedingen hebben. Tegenover het licht verhoogde risico op GE bloedingen staat overigens wel een veel lager risico op ernstige hersenbloedingen. Het blijft bij het voorschrijven altijd zoeken naar de balans.
Hoe reageert u op de stelling van de onderzoeker dat het risico «in het dagelijks leven nog hoger zal zijn omdat in klinisch onderzoek altijd bij ideale patiënten wordt getest, terwijl patiënten in de praktijk vaak ook andere medicijnen slikken (zoals aspirines) die de maagwand aantasten»?
In zijn algemeenheid klopt het dat in de praktijk risico’s anders liggen dan in een ideale onderzoekssituatie. Dit geldt ten algemene voor het gebruik van geneesmiddelen. Gelet op de specifieke risico’s bij het gebruik van de NOAC’s, hebben de beroepsgroepen een Leidraad ontwikkeld en adviseert deze Leidraad terughoudendheid met betrekking tot het voorschrijven van de NOAC’s bij personen met een verhoogd bloedingrisico.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat het risico toeneemt bij interacties met veel gebruikte cardiovasculaire medicatie?
Ook hier geldt dezelfde terughoudendheid zoals is aangegeven bij de beantwoording van de vragen 1 en 2.
Hoe reageert u op de stelling van nationale en internationale deskundigen dat het zorgelijk is dat deze middelen zo snel op de markt zijn gebracht terwijl er nog geen blokkade-medicijn op de markt is? Hoe beoordeelt u het standpunt van de hoofdredacteur van het Geneesmiddelenbulletin die van mening is dat de middelen dabigatran en rivaroxaban te vroeg op de markt zijn gebracht, omdat er nog geen goed antidotum is?2
De registratie autoriteiten hebben de afweging gemaakt of het verantwoord is om deze middelen een handelsvergunning te verlenen. In deze afweging is het wel of niet beschikbaar zijn van een anti-dotum meegewogen.
Ik vertrouw op de expertise van de registratie autoriteiten in deze.
Hoeveel meldingen van bijwerkingen zijn bij het bijwerkingencentrum Lareb binnengekomen over de NOAC’s sinds het in het basispakket is opgenomen? Wat was de aard van die meldingen? Zijn daar ook meldingen van bijwerkingen met dodelijke afloop bij? Zo ja, hoeveel?
De nieuwe antistollingsmiddelen worden al langer vergoed, zij het slechts voor de beperkte indicatie knie- en heupoperaties. Sinds december 2012 is de aanspraak op de nieuwe antistollingsmiddelen rivaroxaban en dabigatran verruimd met de indicatie atriumfibrilleren, waardoor een potentieel grote patiëntengroep ook met deze middelen behandeld zou kunnen worden.
Het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) volgt intensief het gebruik en de risico’s van de nieuwe antistollingsmiddelen (dabigatran, rivaroxaban en apixaban) o.a. aan de hand van de ontvangen meldingen van mogelijke bijwerkingen van het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb. De middelen worden ook actief gevolgd met het Lareb Intensive Monitoring Systeem.
Daarnaast is er voor ieder nieuw antistollingsmiddel een Risk Management Plan (RMP) opgesteld. Op basis van dit plan worden maatregelen genomen om mogelijke gezondheidsrisico’s gerelateerd aan het gebruik te beperken.
In totaal heeft Lareb tot 29 juli 2013 138 meldingen van bijwerkingen bij dabigatran en 101 bij rivaroxaban ontvangen. Bij deze 239 meldingen was er in 11 gevallen sprake van overlijden. Hierbij is er sprake van een diffuus beeld en verschillende oorzaken, waarbij de relatie met deze middelen niet vast staat en soms ook onwaarschijnlijk is.
Op beide middelen zijn meldingen op bloedingen ontvangen; op rivaroxaban ook enkele meldingen van longembolieën; op het middel dabigatran ontving Lareb enkele meldingen van een herseninfarct.
Uit de laatste analyse van Lareb blijkt dat het bijwerkingenprofiel zowel met betrekking tot het middel rivaroxaban als dabigatran, grotendeels overeenkomt met de gegevens in de officiële productinformatie voor arts en apotheker.
Het is aan het CBG in samenwerking met de Europese registratie autoriteiten om op basis van gegevens uit de praktijk, de afweging te maken of de balans tussen werkzaamheid en risico’s nog positief is, of dat verdere maatregelen moeten worden genomen. Op dit moment is daar geen aanleiding toe.
Lareb heeft de meldingen ter beoordeling voorgelegd aan het CBG. Het CBG benadrukt dat voor deze nieuwe antistollingsmiddelen een positieve balans tussen werkzaamheid en risico’s is vastgesteld. Deze middelen zijn goedgekeurd voor een aantal verschillende indicaties. Het risico van maag-darmbloedingen bij het gebruik van deze geneesmiddelen is bekend en hier wordt ook voor gewaarschuwd in de productinformatie voor arts en apotheker (SmPC). Deze risico’s zijn meegenomen bij het wegen van de werking en risico’s van deze middelen ten tijde van hun registratie en worden ook daarna gevolgd.
Is het bericht dat NOAC’s een sterk verhoogd risico geven op maag-darmbloedingen voor u reden de NOAC’s alsnog van de markt te halen, zeker ook uitgaande van het goede principe in de zorg: primum non nocere? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer? Welk criterium hanteert u om de schade alsnog acceptabel te vinden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in Nederland met zijn uniek georganiseerde netwerk van trombosediensten een onderzoek te verrichten naar de veiligheid, werkzaamheid en kosteneffectiviteit van de nieuwe antistollingsmiddelen bij de indicatie atriumfibrilleren? Zo neen, waarom niet?
Dit onderzoek is al ingezet in samenwerking met ZonMw en de betrokken beroepsverenigingen.