De uitbreiding van een melkveebedrijf in Coevorden naar 1.900 koeien |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Licht op groen voor melkveebedrijf met 1.900 koeien»?1
Ja. Het betreft de afgifte van een ontwerpverklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad van Coevorden ten behoeve van het verlenen van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het huidige veehouderijbedrijf naar 1.276 melkkoeien en 618 stuks jongvee.
Wat zijn de implicaties op de volksgezondheid en het milieu van deze voorgenomen ontwikkeling en zijn deze aspecten voldoende meegewogen bij het verstrekken van een vergunning?
In de ontwerp-structuurvisie en het concept-bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Coevorden is het gebied waar het betreffende bedrijf is gevestigd aangewezen als grootschalig landbouwgebied.
In de provinciale omgevingsvisie en -verordening is geen maximum bouwoppervlakte opgenomen voor grondgebonden agrarische bedrijven. Wel wordt als voorwaarde gesteld dat bij grote ingrepen in het landschap de nieuwbouw landschappelijk goed wordt ingepast.
Bij de ontwerpbeschikking voor de gevraagde omgevingsvergunning is rekening gehouden met de aspecten ammoniak, geur, fijnstof en geluid. De voorgenomen activiteit past binnen de wettelijke voorschriften.
Hoe verhoudt een uitbreiding van deze omvang zich tot het kabinetsstandpunt inzake de omvang van de intensieve veehouderij?
Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt inzake omvang intensieve veehouderij en schaalgrootte (TK 28 973, nr. 134) hangen de omvang van de veehouderij en de omvang van stallen nauw samen met de inpassing in de lokale omgeving en zijn daarmee onderdeel van het omgevingsbeleid. Provincies en gemeenten kunnen op basis van de Wet ruimtelijke ordening bijvoorbeeld een maximum stellen aan de stalgrootte en beperkingen opleggen aan de vestiging of uitbreiding van veehouderijbedrijven. Het huidige instrumentarium biedt nu vanwege het ontbreken van een wetenschappelijke onderbouwing met betrekking tot gezondheidsrisico’s van veehouderijen, niet altijd voldoende basis om in specifieke situaties, grenzen aan de omvang van veehouderijen te kunnen stellen vanwege gezondheidsrisico’s. Het kabinet treft daarom in de Wet Dieren een wettelijke voorziening waarmee provincies en gemeenten vanuit het oogpunt van volksgezondheid grenzen kunnen stellen aan de omvang van de veehouderij in een gebied of op een locatie. Vanzelfsprekend zal de besluitvorming door provincies en gemeenten voor het stellen van grenzen en regels goed onderbouwd moeten zijn.
Heeft u of heeft de provincie Drenthe de mogelijkheid om de uitbreiding van deze veehouderij tegen te houden?
Zoals aangegeven in antwoord 3 is het omgevingsbeleid een zaak van provincies en gemeenten. Gedeputeerde Staten van Drenthe hebben op 8 mei 2012 een NBwet-vergunning verleend voor de voorgenomen uitbreiding van het melkveebedrijf. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Heeft het verdwijnen van het melkquotum tot gevolg dat er meer uitbreidingen van melkveehouderijen zullen plaatsvinden op deze schaal?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de groei van de melkveehouderij naar aanleiding van uw verzoek in het ordedebat van 21 november jl.
Kunt u ons een overzicht doen toekomen van het aantal melkveehouderijen dat concrete plannen heeft (vergunning aangevraagd) om op grote schaal (bedrijf met meer dan 300 koeien) uit te breiden?
Ik beschik niet over gegevens van het aantal melkveehouderijen met concrete uitbreidingsplannen, omdat deze gegevens niet systematisch worden bijgehouden.
het bericht dat ‘luchtvaartmaatschappijen massaal de compensatieregeling ontwijken' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat «luchtvaartmaatschappijen massaal de compensatieregeling ontwijken»?1
Ja.
Bent u bekend met een onderzoek daarover van de Consumentenbond onder Nederlandse luchtreizigers?
Ik ben bekend met de conclusies die de Consumentenbond naar buiten heeft gebracht. Het onderliggende onderzoek is niet publiek beschikbaar en heb ik ook niet op andere wijze verkregen.
Klopt het dat 95% van alle verzoeken om compensatie bij vertragingen langer dan drie uur en vluchtannuleringen in eerste instantie gelijk wordt afgewezen en dat de consument bewust onwetend wordt gehouden?
Dit percentage wordt door de Consumentenbond genoemd als een belangrijke conclusie uit haar onderzoek. Zoals ik bij vraag 2 heb aangeven, is het onderliggende onderzoek bij mij niet bekend en kan ik dus in algemene zin geen uitspaken doen over de conclusies uit dat onderzoek.
Een consument die van mening is dat hij recht op compensatie heeft vanwege een langdurige vertraging, zal zijn verzoek om compensatie moeten indienen bij de betrokken luchtvaartmaatschappij. De luchtvaartmaatschappij zal dan in eerste instantie beoordelen of de consumenten inderdaad voor compensatie in aanmerking komt, dan wel dat er omstandigheden zijn op grond waarvan compensatie niet hoeft te worden betaald (zoals bij buitengewone omstandigheden). Indien de consument van mening is dat het verzoek ten onrechte is afgewezen, kan hij zich richten tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT). De ILT beoordeelt dan of de klacht gegrond is of niet.
Op 27 februari 2013 heb ik uw Kamer (Kamerstuk II 31 936, nr. 132) geïnformeerd over de naleving van de compensatieverplichting. In deze brief heb ik aangegeven dat op grond van de informatie die beschikbaar is bij de ILT kan worden geconcludeerd dat de luchtvaartmaatschappijen sinds de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 23 oktober 2012 de compensatieverplichting blijken te naleven. In de bijlage bij die brief heb ik u een overzicht gegeven van het door de ILT aantal behandelde en gegrond verklaarde klachten in 2011 en 2012.
Klopt het dat er in uw opdracht een SEO-rapport over dit onderwerp is geschreven?2
Ik heb de Stichting Economisch Onderzoek (SEO) opdracht gegeven om een onderzoek te doen naar de financiële effecten van de door de Europese Commissie voorgestelde regeling voor compensatie en alternatieve compensatieregelingen. Over dit onderzoek heb ik uw Kamer bij brief 21 november jl (Kamerstuk II 21 501-33, nr. 446) geïnformeerd. Zoals u in de brief heeft kunnen lezen, heeft het onderzoek van SEO geen betrekking op de naleving van de huidige regelgeving of de bedragen die zouden zijn gemoeid met het niet toekennen van compensatie.
Klopt het dat met het niet toekennen van compensatie een bedrag van tien miljoen euro zou zijn gemoeid?
Ik heb in de media (Telegraaf van 8 november 2013) gelezen dat uit het bovengenoemde rapport van SEO zou blijken dat compensatiebedragen op Schipholvluchten tot 10 miljoen kunnen oplopen als meer mensen gaan claimen waar ze recht op hebben. Deze conclusie kan echter niet op grond van dit rapport worden getrokken.
Om de financiële impact van de verschillende onderzochte compensatieregelingen in kaart te brengen heeft SEO een aantal aannames moeten maken over de claimrate: het percentage passagiers dat in de onderzochte alternatieve compensatieregelingen besluit om een verzoek om compensatie te claimen. SEO hanteert hierbij een zogenaamd laag scenario (weinig mensen claimen) en hoog scenario (meer mensen claimen). Deze scenario’s en berekeningen zeggen echter niets over het huidige claimpercentage of over de bedragen die gemoeid zouden zijn met het niet toekennen van compensatiebedragen.
Wat is uw oordeel over het onthouden van dit bedrag aan de luchtvaartconsument?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Ziektes bij dieren door mest in stallen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend het artikel «Vee crepeert in zijn eigen mest»?1
Ja.
Kloppen de cijfers uit het onderzoek van Wakker Dier, waar in dit artikel over wordt gesproken, dat door overmatige aanwezigheid van mest en ammoniak in stallen jaarlijks meer dan twee miljoen varkens (15%) longontsteking of kreupelheid en tot 50% van de varkens in stallen ademhalingsprobleem heeft, dat 335 miljoen kippen (64%) pootontstekingen krijgen en vrijwel alle plofkippen irritaties of ontstekingen aan ogen of luchtwegen hebben en de meerderheid van de koeien jaarlijks pijnlijke poot- of uierontstekingen heeft?
Het onderzoek van Wakker Dier betreft een verzameling van quotes uit verschillende onderzoeken. Er worden één op één relaties gelegd tussen variabelen die niet zonder meer zo te leggen zijn. Genoemde aandoeningen komen voor op veehouderijbedrijven maar hebben verschillende oorzaken waaronder mogelijk een suboptimaal stalklimaat.
Bent u het ermee eens dat de pijn die ontstekingen door overmatige aanwezigheid van mest in stallen veroorzaken «in de ergste categorie van dierenleed» dienen te worden geschaard?
Ontstekingen en andere pijnlijke aandoeningen kunnen verschillende oorzaken hebben. Dergelijke aandoeningen moeten voorkomen worden dan wel zo snel mogelijk behandeld worden. De veehouders schenken hier samen met de dierenarts en andere adviseurs veel aandacht aan, zowel vanwege de zorg voor de dieren als voor een economisch rendabele productie.
Klopt het dat de overmatige aanwezigheid van mest in stallen zorgt voor een hoog antibioticagebruik in de intensieve veehouderij omdat de aanwezigheid van mest in stallen ontstekingen bij dieren veroorzaakt?
Het antibioticagebruik in de huidige stal- en houderijsystemen is de afgelopen jaren sterk teruggebracht door managementmaatregelen en zorgvuldiger inzet van deze middelen. Verdere stappen zijn nodig. Een gezond stalklimaat is hierbij één van de factoren die bijdragen aan een goede diergezondheid. De aanwezigheid van mest kan in combinatie met andere factoren het stalklimaat beïnvloeden. Omdat meerdere factoren bijdragen aan het ontstaan van ontstekingen is niet aan te geven voor één specifieke factor, in dit geval de aanwezigheid van mest in stallen, in hoeverre deze daaraan bijdraagt.
Zijn er cijfers beschikbaar over het percentage dieren met ontstekingen dat wordt gehouden in betere stallen met frisse lucht, droog stro, meer ruimte, een goede uitloop naar buiten en goede mestafvoer met afgesloten mestopvang?
Nee. Er is geen onderzoek bekend waarin op gestructureerde wijze stalsystemen met een slecht stalklimaat zijn vergeleken met stalsystemen met een goed stalklimaat, meer ruimte en buitenuitloop om verschillen tussen het voorkomen van ontstekingen aan te tonen. Op deelaspecten is wel onderzoek verricht naar effecten van managementmaatregelen op het voorkomen van ontstekingen zoals bijvoorbeeld naar voetzoolaandoeningen bij vleeskuikens.
Denkt u dat het houden van dieren in betere stallen met frisse lucht, droog stro, meer ruimte, een goede uitloop naar buiten en goede mestafvoer met afgesloten mestopvang kan helpen bij het verminderen van het antibioticagebruik in de intensieve veehouderij?
Preventie van dierziekten is beter dan genezen. Mijn beleid ten aanzien van het terugdringen van het gebruik van antibiotica is hier op gericht. In de brief van 4 juli 2013 (TK 29 683, nr. 167) heb ik u geïnformeerd over de invoering van de UDD regeling voor zorgvuldig antibioticumgebruik. Op grond van deze regeling moeten veehouders een bedrijfsdossier opstellen waarin maatregelen worden opgenomen om de diergezondheidssituatie op het bedrijf te verbeteren.
Het is aan de veehouder en zijn dierenarts om te bepalen welke bedrijfsspecifieke maatregelen bij kunnen dragen aan de verbetering van de diergezondheidssituatie en daarmee aan de verdere vermindering van het antibioticumgebruik. Daarbij kan gedacht worden aan onder andere stalaanpassingen (betere ventilatie, regelmatige mestafvoer naar een afgesloten mestopslag) en op managementmaatregelen op het terrein van klimaatregeling, hygiëne, waterkwaliteit en veevoer.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om de gezondheidsschade bij dieren door overmatige aanwezigheid van mest in stallen te verminderen?
Een gezond stalklimaat is zowel voor de gezondheid van de ondernemer en zijn medewerkers als voor de gezondheid van de dieren belangrijk. Het is primair de verantwoordelijkheid van de veehouder om hiervoor te zorgen. Het bestaande klimaatplatform in de varkens- en pluimveehouderij draagt hieraan bij. Ik neem langs verschillende wegen maatregelen die leiden tot een beter stalklimaat waarbij een integrale aanpak van dierenwelzijn, gezondheid en milieu van belang is.
Het provisieverbod en kosten voor preventief advies bij dreigende betalingsachterstanden |
|
Wouter Koolmees (D66), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat vindt u van de conclusie uit het onderzoek «Hypotheekklanten uit de crisis!»?1 dat het klantbelang niet optimaal gediend wordt, mede doordat de toezichthouder onduidelijk is over wat klanten moeten betalen voor het gegeven advies en aan wie?
Voor het antwoord op vraag 1 verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 3 tot en met 9.
Bent u bekend met de berichten «AFM informeert banken en verzekeraars over naleving kostprijsmodel?2 en «AFM: benadert de klant proactief bij oplossen problemen restschuld en het voorkomen van betalingsproblemen»?3
Ja.
Klopt het dat volgens de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bij bestaande klanten advieskosten rechtstreeks in rekening gebracht moeten worden? Wat is de wettelijke basis voor een advieskostenverplichting in de beheerfase?
Wat vindt u ervan dat banken of intermediairs klanten met dreigende betalingsachterstanden moeten benaderen en hen vervolgens moeten laten betalen voor het gegeven advies?
Deelt u de mening dat, als er een basis is voor het in rekening brengen van advieskosten bij (preventief) beheersituaties, dit een onwenselijke situatie is en toegang tot beheergesprekken zo laagdrempelig als mogelijk moeten zijn?
Vindt u dat een klant die in de problemen dreigt te komen met de betaalbaarheid van zijn hypotheek en in gesprek wil gaan met zijn bank, dit kosteloos moet kunnen doen? Vindt u dat advieskosten geen belemmering mogen vormen om preventief een oplossing te vinden voor een dreigende betalingsachterstand?
Deelt u de mening dat klanten die door de bank, op aandrang van de AFM, worden benaderd voor een beheergesprek (bijvoorbeeld bij achterblijvende waardeopbouw) niet geconfronteerd mogen worden met een rekening voor advieskosten?
Deelt u de mening dat het mogelijk moet zijn dat intermediairs voor beheergesprekken die vanuit (dreigende) betalingsachterstanden worden gevoerd een vergoeding moeten kunnen krijgen van de geldverstrekker voor het voeren van dat beheergesprek?
Bent u bereid om in overleg met de AFM en de financiële sector ervoor te zorgen dat er op korte termijn duidelijke richtlijnen komen voor aanbieders en adviseurs voor het preventief adviseren van klanten met een dreigende betalingsachterstand?
Investeringsfonds BlackRock |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Is het waar dat u de hulp van investeringsfonds BlackRock heeft ingeroepen voor de verkoop van Alt-A hypotheken van ING?1
De staat heeft BlackRock Solutions (BRS) in december 2012 aangesteld als adviseur voor de Alt-A portfeuille. BRS is onderdeel van de Financial Markets Advisory Group binnen Blackrock.
Is het waar dat BlackRock eveneens de hertaxatie uitvoert van de vastgoedportefeuilles van Nederlandse banken in opdracht van DNB, terwijl het bedrijf als belegger en fondsenaanbieder ook actief is op de Nederlandse vastgoedmarkt?
Ja. BRS is tevens als adviseur betrokken bij de commercieel vastgoeddoorlichting bij banken (Asset Quality Review) door DNB. Ik verwijs u hiervoor naar de recente beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Merkies (SP) over dit onderwerp. 2 Bij de beantwoording van vraag 4 en 5 ga ik nader in op de Chinese Walls binnen BlackRock.
Klopt de bewering in het artikel dat BlackRock 1,8 miljard euro bezit van de aandelen ING en een belang heeft van 400 euro miljoen in SNS? Welke andere financiële belangen heeft BlackRock nog in Nederland?
Conform Nederlandse regelgeving heeft BlackRock laatstelijk op 15 november 2013 aan de Autoriteit Financiële Markten een melding gedaan inzake substantiële deelnemingen en bruto shortposities. BlackRock heeft toen gemeld dat kapitaalbelang en stemrechten in ING Groep 4,84% respectievelijk 5,76% bedroegen. Relevant is dat deze belangen niet voor eigen rekening zijn, maar namens klanten worden ingenomen. BlackRock heeft derhalve geen direct financieel belang bij deze beleggingen en profiteert niet rechtstreeks van prijsmutaties. Zo is het belang van 5% in ING verdeeld over 20 verschillende fondsen. Beleggingen door BlackRock worden ingenomen op grond van specifieke voorschriften, mandaten en strategieën die voortvloeien uit de klantrelaties. Het overgrote deel van de beleggingen door BlackRock in ING worden gehouden in passieve (index) fondsen. In die gevallen is de keuze van beleggingen volledig gericht op het repliceren van benchmark portefeuilles. Ter illustratie, BlackRock heeft vergelijkbare belangen zoals deze in ING, in ruim tien andere AEX-fondsen.
BlackRock had per 31 december 2012 in totaal USD 3.792 miljard onder beheer, wereldwijd verdeeld over aandelen, obligaties, liquiditeiten en andere investeringscategorieën. BlackRock doet dan ook regelmatig meldingen zoals in het onderhavige geval. Sinds 1 juli 2013 gaat het om 45 van soortgelijke meldingen.
Na de nationalisatie van SNS Reaal door de staat is SNS REAAL volledig in handen van de Nederlandse Staat. BlackRock heeft hierin geen direct of indirect belang.
Hoe heeft u zich er van verzekerd dat BlackRock zijn belangrijke taken onafhankelijk, onpartijdig en onbevooroordeeld uitvoert en het belang en doel van de overheid als opdrachtgever centraal stelt? Welke overwegingen hebben bij de keuze voor BlackRock een rol gespeeld? Ziet u risico's als gevolg van een mogelijke «conflict of interest»?
BRS is op 11 december 2012 aangesteld als financieel adviseur van de staat ten aanzien van de Alt-A portefeuille. Om een goede afweging te kunnen maken welke adviseur het meeste geschikt is om de werkzaamheden uit de voeren die de staat wenste heeft de staat een selectieprocedure geïnitieerd. In deze procedure is middels een «request for proposal» uiteengezet welke dienstverlening de staat wenste. BlackRock was een van de partijen die hierop een voorstel heeft ingediend. In de selectie van deze inzendingen kwam naar voren dat BlackRock de beste kwaliteit voor de beste prijs kon leveren.
De staat heeft een contract gesloten met BRS, de adviestak van BlackRock, die gescheiden is van de beleggingstak van BlackRock. Tussen deze takken van een onderneming als BlackRock staan zogenaamde Chinese Walls om te voorkomen dat belangenverstrengeling kan plaatsvinden of bedrijfsgevoelige informatie misbruikt kan worden. Een dergelijke interne scheiding – waarbij bedrijfsgevoelige informatie alleen binnen een bepaald team of onderdeel van een bedrijf gebruikt mag worden – is gebruikelijk in de financiële wereld, maar bijvoorbeeld ook bij advocaten, accountants of adviseurs.
Welke procedurele waarborgen zijn er van toepassing op de selectie van adviseurs en taxateurs met het oog op de integriteit en onafhankelijkheid? Waarom gelden hier andere standaarden dan bijvoorbeeld ten aanzien van de accountancy, waar «dubbele petten» niet acceptabel gevonden worden?
Zie antwoord vraag 4.
De (illegale) aanleg van bedrijventerrein Baanstee Noord in het leefgebied van beschermde diersoorten als de steenuil en de kerkuil |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is de status van de kerkuil en steenuil in Nederland anno 2013 en klopt het dat deze diersoorten zijn opgenomen in de Rode Lijst?1
Volgens actuele gegevens van het Netwerk Ecologische Monitoring is er de laatste tien jaar sprake van een «matige toename» van de kerkuil en is de populatietrend van de steenuil «stabiel». De status op de meest recente officiële Rode Lijst Vogels (Staatscourant 2004, nr. 218) is voor beide soorten «kwetsbaar».
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Haarlem van 28 augustus jongstleden inzake de aanleg van bedrijventerrein Baanstee Noord in het leefgebied van beschermde diersoorten en klopt het dat uit deze uitspraak volgt dat er in dit geval een ontheffingsprocedure gevolgd dient te worden?2
Ja. Uit deze uitspraak volgt dat de aanvraag getoetst dient te worden aan de in artikel 75 van de Flora- en faunawet gestelde eisen.
Waarom heeft u beroep ingesteld tegen deze uitspraak?
Ik ben van mening dat met het aangepaste besluit van Dienst Regelingen op correcte wijze uitvoering is gegeven aan de opdracht van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State om te beoordelen of de aanvraag voor ontheffing van de gemeente Purmerend voor wat betreft de steenuil en de kerkuil kon worden ingewilligd. Daarbij is getoetst aan de in artikel 75 van de Flora- en faunawet gestelde eisen. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en vraag 7 met betrekking tot de inhoudelijke afweging.
Hoe verhoudt uw besluit om geen ontheffingsprocedure te volgen zich tot de verplichtingen die voortvloeien uit Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn, en vindt u dat u hiermee handelt naar de letter en de geest van de verdragsverplichtingen die voortvloeien uit de Conventie van Bern, waaraan Nederland is gebonden?3
In de beslissing van 29 augustus 2012 is de aanvraag voor ontheffing voor wat betreft de steenuil en de kerkuil van de gemeente Purmerend door de Dienst Regelingen inhoudelijk beoordeeld en afgewezen. Naar vaste rechtspraak is geen ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig indien maatregelen worden genomen die de blijvende ecologische functionaliteit van een broed- of rustplaats garanderen. De gemeente Purmerend heeft voorafgaand aan de werkzaamheden nestkasten opgehangen in het betrokken gebied en een nieuw jacht-/leefgebied van 60 hectare aangelegd. Uit een eind juli 2012 uitgevoerde controle blijkt dat de steenuil niet is waargenomen in het betrokken gebied en dat de kerkuil nu één van de opgehangen nestkasten gebruikt als broed- of rustplaats, zodat geen ontheffing op grond van de Flora- en faunawet hoefde te worden verleend. Als gevolg van de maatregelen blijft de ecologische functionaliteit van de broed- of rustplaatsen van de steenuil en de kerkuil gegarandeerd.
Is er momenteel een overschot aan bedrijventerreinen in Noord-Holland Noord en kunt u aangeven hoeveel hectare leegstand er is?
De provincie Noord-Holland heeft mij desgevraagd meegedeeld dat Purmerend gezien wordt als een onderdeel van de metropoolregio Amsterdam en in dit geval dus niet tot Noord-Holland Noord wordt gerekend.
De laatste behoefteraming voor werklocaties (w.o. bedrijventerreinen) is gehouden in 2010 in het kader van de uitvoeringsstrategie Platform voor Bedrijven en Kantoren, een samenwerkingsverband van lokale en regionale overheden in de Metropoolregio Amsterdam.
Bestuurlijk is in deze uitvoeringsstrategie het zgn. Global Gateway-scenario van het Centraal Planbureau als uitgangspunt gehanteerd voor het programmeren van het aanbod aan bedrijventerreinen. Voor de regio Zaanstreek-Waterland, waar Purmerend toe behoort, komt dit neer op een behoefte van 130 ha bedrijventerrein in de periode 2010–2040. Het aanbod bedroeg in 2010 158 ha en er was dus een aanbodoverschot van 28 ha tot 2040.
Anno 1-1-2013 is in deze situatie weinig veranderd (bron: monitor Platform Bedrijven en Kantoren 2012/2013). In 2011 en 2012 is de uitgifte in Zaanstreek-Waterland klein geweest (totaal 0,5 ha); het geplande aanbod is nog iets gegroeid, maar er is ook 15 ha bestaand terrein aan de voorraad onttrokken.
Uitgeefbaar aanbod is niet hetzelfde als leegstand. Direct uitgeefbaar terrein kan bijvoorbeeld als agrarisch terrein in gebruik zijn. De leegstand op bestaande bedrijventerrein is niet exact bekend. Uit de monitor werklocaties van de provincie blijkt echter niet dat er op bestaande bedrijventerreinen in Zaanstreek-Waterland een hoge leegstand is. Wel wordt op verschillende plaatsen, met name in de Zaanstreek, gezocht naar nieuwe functies voor voormalige bedrijfspanden. Voor zover ze een bedrijfsfunctie zullen behouden, worden ze in de bovengenoemde aanbodcijfers meegerekend.
Baanstee-Noord is met 80 ha direct uitgeefbaar aanbod het grootste terrein in de regio Zaanstreek Waterland.
Waarom vindt u dat er een zwaarwegend algemeen belang gediend wordt met de aanleg van dit specifieke bedrijventerrein, gelet op de bestaande leegstand?
Vanuit het provinciaal ruimtelijk economisch beleid gezien is dat zwaarwegende algemeen belang er niet, althans niet op dit moment voor het gehele bedrijventerrein. Het bestemmingsplan is echter op 9 juni 2010 onherroepelijk geworden. Gedeputeerde Staten hadden namelijk eerder aan onderdelen van het bestemmingsplan goedkeuring onthouden, omdat de fasering van het bedrijventerrein niet juridisch bindend in de planvoorschriften was opgenomen. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter de uitspraak gedaan dat de fasering van Baanstee Noord niet in de planvoorschriften hoefde te worden opgenomen. Dat neemt niet weg dat de provincie liever had gezien dat de fasering wel bindend in het plan opgenomen was.
Hoeveel vergelijkbare zaken, waarbij een ontheffingsprocedure nodig is, spelen er jaarlijks en wat is uw afwegingskader bij besluiten om wel of niet in beroep te gaan in dergelijke zaken?
In 2013 zijn bij Dienst Regelingen 418 aanvragen voor ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet ingediend. Dienst Regelingen heeft 47 beroepszaken en 10 hoger beroepszaken behandeld.
Aan de hand van de regelgeving en jurisprudentie wordt een uitspraak van de Raad van State geanalyseerd. Mocht hieruit naar voren komen dat de uitspraak afwijkt van deze regelgeving en jurisprudentie, kan dit aanleiding geven om in hoger beroep te gaan. De precedentwerking ten gevolge van het in stand laten van de uitspraak weegt hierin mee.
Bent u van mening dat in de herziening van de natuurwetgeving moet worden opgenomen dat zaken zoals deze in de toekomst voorkomen worden? Zo ja, op welke wijze?
Het wetsvoorstel natuurbescherming (TK 33 348) neemt de bescherming van de Europese en internationale natuurwaarden als uitgangspunt. Met het oog op een goede doorwerking van de Europese en internationale beschermingskaders, een goede bescherming van de natuur en maximale duidelijkheid voor burgers, ondernemers en overheden zijn de Europese en internationale voorschriften op herkenbare wijze in het wetsvoorstel geregeld.
Bent u bereid maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat bij de inrichting van het terrein en het bouwen van de gebouwen rekening gehouden wordt met de kerkuilen en steenuilen? Zo nee, waarom niet?
Bij het aanvragen van een ontheffing in het kader van artikel 75 Flora- en faunawet (ruimtelijke ingrepen) wordt gewezen op de mogelijkheid om mitigerende en compenserende maatregelen te nemen, zodat de schade aan flora en aan fauna zoveel mogelijk wordt voorkomen. In dit geval is dat gebeurd door extra terrein geschikt te maken voor de kerkuil en de steenuil en door het bieden van rust- en nestgelegenheid via het ophangen van nestkasten. Daarmee wordt voldoende rekening gehouden met de aanwezigheid van deze beschermde soorten.
Jongeren die stagelopen na het afronden van een opleiding |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag over jongeren die stage lopen na het afronden van een opleiding?1
De uitzending toont enkele voorbeelden van jongeren die na afronding van hun studie bereid zijn tegen een lage vergoeding werkzaamheden te verrichten bij bedrijven en instellingen. De uitzending raakt de kern van de vraag of dit in overeenstemming met de wet- en regelgeving is. Op basis van alle relevante feiten en omstandigheden zal dat beoordeeld moeten worden. Als sprake is van een stage, dan geldt geen beloningsvereiste. Als geen sprake is van een stage, is juridisch sprake van een arbeidsovereenkomst en heeft de betrokkene aanspraak op het wettelijk minimumloon.
Hoeveel jongeren lopen na het afronden van hun opleiding een «stage»? Welke opleiding hebben zij genoten? Om welke leeftijden gaat het? In welke bedrijfstakken vindt het plaats? Welk soort werkgevers biedt deze «stages» aan?
Er zijn geen geaggregeerde gegevens beschikbaar over het aantal jongeren dat na het afronden van hun opleiding stage loopt en hun kenmerken. Evenmin heb ik beschikking over gegevens betreffende de bedrijfstakken waarin zij werken of de werkgevers die hen een stageplek bieden.
Deelt u de mening dat iedere jongere die aan zijn loopbaan begint ervaring op moet doen? Deelt u de mening dat daarmee bij iedere baan voor vrijwel iedere starter korter of langer het leeraspect centraal staat? Zo nee, waarom niet?
Het opdoen van ervaring is aan de orde van de dag voor iedereen die actief is op de arbeidsmarkt en niet alleen voor nieuwkomers. Dat is ook van wezenlijk belang om op nieuwe ontwikkelingen in het werk in te kunnen spelen en voor het behoud van een goede positie op de arbeidsmarkt.
Wat nu voorligt is de vraag of al dan niet sprake is van een stage. In de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Hamer zijn de criteria genoemd die de Inspectie SZW gebruikt als leidraad om op basis van de feiten en omstandigheden vast te stellen of sprake is van een stage of van werk op basis van een arbeidsovereenkomst2. Daarbij is ook aangegeven, dat de werkzaamheden van de «gewone werknemer» hoofdzakelijk van productieve aard zijn en gericht op het maken van omzet, winst of het behalen van doelen (etc.). Dit wil niet zeggen dat men geen ervaring op zou mogen of kunnen opdoen, omdat dat afbreuk zou doen aan de productieve aard van de werkzaamheden. Ervaring opdoen is immers welhaast onlosmakelijk verbonden met het verrichten van arbeid.
Accepteert u dat een groep jongeren niet het wettelijk minimumloon of het cao-loon betaald krijgt terwijl deze jongeren wel reguliere banen vervullen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Nee. Het is niet acceptabel dat jongeren reguliere werkzaamheden verrichten zonder de daarvoor geldende beloning te ontvangen. Dit laat onverlaat dat het goed is dat bedrijven en instellingen projecten opzetten om jongeren die na hun opleiding geen baan kunnen krijgen als stagiair in een werkomgeving verder praktijkgericht te scholen.
De Inspectie SZW controleert de naleving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Bij onderbetaling zal de Inspectie een boete opleggen en eventueel een last onder dwangsom om nabetaling van het achterstallige loon af te dwingen. Dit geldt ook als bij een bedrijf een stagiair wordt aangetroffen, maar uit feiten en omstandigheden blijkt dat het feitelijk om arbeid op basis van een arbeidsovereenkomst gaat.
Heeft u kennisgenomen van de vacatures die door www.startersbeurs.nu worden aangeboden? Deelt u de mening dat in het geval van de Startersbeurs ook veelal sprake is van stages voor afgestudeerde jongeren zonder dat zij het minimumloon of cao-loon betaald krijgen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennisgenomen van de vacatures die op www.startersbeurs.nu worden aangeboden. Het model van de Startersbeurs is niet gericht op werk – waarbij het wettelijk minimumloon van toepassing is – maar biedt de mogelijkheid een stage te volgen. De Startersbeurs is een in de praktijk gegroeid initiatief, ontwikkeld door de Universiteit van Tilburg met FNV Jong en CNV Jongeren. De Startersbeurs heeft tot doel dat de jongere tussen 18 en 27 jaar in de praktijk 6 maanden lang gericht werkt aan die competenties en vaardigheden die arbeidsmarktrelevant zijn én aansluiten bij zijn of haar opleidingsniveau. De jongere verricht daarbij activiteiten en werkzaamheden die additioneel van aard zijn en die in de eerste plaats een leerfunctie hebben. De jongere ontvangt van de werkgever een maandelijkse vergoeding, bekostigd door de gemeente. Soms draagt ook de werkgever financieel bij aan de vergoeding. Uiteraard is uiteindelijk de feitelijke situatie bepalend voor de vraag of sprake is van een stage of niet. Dit vereist dat gemeenten de jongere en de werkgever hierover goed informeren en aangeven wat wel en wat niet kan.
Bent u van mening dat de hoge werkloosheid onder jongeren door sommige werkgevers misbruikt wordt om goedkope arbeidskrachten in te huren door middel van een stageplaats voor jongeren die hun opleiding al hebben afgerond? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen gegevens die erop wijzen dat juist vanwege de hoge werkloosheid werkgevers aan jongeren een stageplek aanbieden, terwijl zij feitelijk op een reguliere functie worden geplaatst. Op zich is dit ook minder relevant. Waar het om gaat, is dat alleen sprake van een stage kan zijn als de feitelijke omstandigheden voldoen aan de criteria die daarbij worden gehanteerd. Is dat niet het geval, dan is juridisch gezien sprake van een arbeidsovereenkomst en heeft betrokkene aanspraak op een beloning conform de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Peter Knip, directeur VNG Internationaal, dat de lijst met criteria van een stage duidelijkheid «lijkt te scheppen», maar dat de praktijk er anders uitziet?
De lijst met criteria van een stage wordt in voorkomende gevallen gehanteerd door de Inspectie SZW als leidraad bij de handhaving van de Wml. De criteria zijn in het algemeen goed toepasbaar bij de handhaving.
Wilt u de Inspectie SZW onderzoek laten doen naar het voorkomen van onderbetaling en schending van het arbeidsrecht in het geval van stages na het afronden van een opleiding en handhavend optreden? Zo nee, waarom niet? Wilt u de Tweede Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van het onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tijdens het VAO arbeidsmarktbeleid op 14 november jl. heb ik aangegeven dat de Inspectie SZW onderzoek doet wanneer er een vermoeden is van onderbetaling en schending van het arbeidsrecht in het geval van stages na het afronden van een opleiding en bij concrete klachten over de oneigenlijke inzet van stagiairs. Tot nu toe zijn naar aanleiding van meldingen van studenten drie onderzoeken gestart. Bij een onderzoek zijn geen onrechtmatigheden vastgesteld. De twee andere onderzoeken lopen nog.
De brandveiligheid van windmolens in Nederland |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Windmolens zijn in ons land onvoldoende beveiligd tegen brand»?1
Ja
Wat is uw reactie op de stelling van experts dat de brandveiligheid van windmolens niet optimaal is? Op welke wijze kan de brandveiligheid van windmolens volgens u verbeterd worden?
De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) is in opdracht van het Openbaar Ministerie een onderzoek gestart naar de brand in de windturbine in Ooltgensplaat. De Inspectie SZW werkt hierbij samen met het NFI (Nederlands Forensisch Instituut) en de Politie (Forensische Opsporing). De Veiligheidsregio Rotterdam- Rijnmond stelt eveneens een onderzoek in. Dit onderzoek is met name gericht op de oorzaak en het verloop van de brand en op de repressieve mogelijkheden voor de brandweerinzet. Op basis van de uitkomsten van de onderzoeken zal worden bezien of de brandveiligheid van windmolens verbetering behoeft en zo ja op welke wijze dit gerealiseerd zal worden.
Wat is uw reactie op de stelling van experts dat het onderhoudspersoneel beter getraind moet worden over hoe om te gaan met noodsituaties? Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om de trainingen te harmoniseren zodat voor windmolens op het land dezelfde regels gaan gelden als voor windmolens in de offshore industrie?
Krachtens de Arbowet gelden voor werknemers die werkzaamheden verrichten op of aan windmolens op land dezelfde eisen als voor windmolens in de offshore industrie.
De sector windenergie verplicht voor werkzaamheden aan installaties op windparken aan land en offshore een BHV-opleiding, een Redding op hoogte certificaat en een VCA certificaat.
De bovengenoemde onderzoeken kunnen bijdragen aan het verder verbeteren van de opleidingen en trainingen voor noodsituaties.
Wat is uw reactie op de stelling van experts dat bij het afgeven van vergunningen voor windmolens meer aandacht gegeven moet worden aan brandveiligheid? Welke regels gelden er momenteel voor het afgeven van vergunningen? Welke mogelijkheden ziet u om hierbij meer aandacht te geven aan brandveiligheid?
De veiligheid, waaronder ook de brandveiligheid, van een windmolen is geregeld in Europese productregelgeving. Voor het afgeven van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen gelden hierop geen aanvullende brandveiligheidsvoorschriften.
Voor het in werking hebben van windturbines, ongeacht of een omgevingsvergunning nodig is, gelden ten behoeve van het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen de algemene eisen van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer. Windturbines moeten voldoen aan de veiligheidseisen opgenomen in NEN-EN-IEC 61400–2 en NVN 11400–0. In de NVN 11400–0 zijn eisen opgenomen aan de brandwerendheid van de windturbine. Ook kan de locatie van de turbine nabij andere activiteiten of installaties bepalend zijn voor de omgevingsrisico’s. Hierbij wordt opgemerkt dat in het kader van de ruimtelijke ordening rekening kan worden gehouden met de aard van een omgeving of gebied en het gewenste dan wel feitelijke gebruik daarvan.
De veiligheid van onderhoudspersoneel in geval van brand is geregeld op grond van de Arbowet.
Zoals gesteld in antwoord 2 zal op basis van de resultaten van de onderzoeken worden bezien of de brandveiligheid van windmolens verbetering behoeft en zo ja op welke wijze dit gerealiseerd zal worden.
Welke maatregelen heeft de sector zelf al opgenomen in de arbo-catalogus met betrekking tot brandveiligheid? Is dit volgens u voldoende? Zo nee, bent u bereid om hierover met de sector in overleg te treden?
De maatregelen die de sector zelf heeft genomen zijn opgenomen in de Arbocatalogus Windenergiebedrijven (www.windenergiebedrijven.dearbocatalogus.nl ). Hierin staan onder andere opleidingseisen, trainingseisen en richtlijnen voor werkprocedures.
Ook de sector is in afwachting van de onderzoeken van de Inspectie SZW en de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond en zal zo nodig aanvullende maatregelen nemen. Dat zal in overleg gaan tussen de sector en de betrokken ministeries.
Bent u bereid om de Kamer op de hoogte te stellen van de uitkomsten van het onderzoek van de brandweer van Rotterdam naar hoe de fatale afloop van de brand in Ooltgensplaat voorkomen had kunnen worden en van uw reactie op deze uitkomsten?
Ja
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg over arbeidsomstandigheden op 28 november 2013?
Ja
Het rapport van de Europese Rekenkamer waaruit blijkt dat bijna 3 miljard euro aan landbouwsubsidies onterecht is uitgekeerd |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het rapport van de Europese Rekenkamer, waaruit blijkt dat op EU-niveau bijna 3 miljard euro onterecht is uitgegeven? 2. Kunt u aangeven hoeveel euro en hoeveel procent van de landbouwsubsidies in Nederland onterecht zijn uitgegeven?
Ja.
Als het ook in Nederland mis gegaan blijkt te zijn, in welke sectoren was dit en wat gaat u daaraan doen?
Het rapport van de Europese Rekenkamer is gebaseerd op representatieve steekproeven in de lidstaten. Voor wat betreft de landbouwfondsen heeft Nederland daar in 2012 geen deel vanuit gemaakt. Voor de beantwoording van deze vraag kan ik mij daarom niet baseren op bevindingen van de Europese Rekenkamer.
In het kader van de Nationale Verklaring laat het kabinet ook zelf onderzoek doen naar de foutenpercentages. Op basis van extrapolatie van geconstateerde niet-nalevingen heeft de Algemene Rekenkamer in het kader van de Nationale Verklaring over 2012 aangegeven dat de maximale fout in de in Nederland betaalde landbouwsubsidies maximaal 8,3 miljoen euro bedraagt. Daarmee is de door de Europese Commissie gehanteerde tolerantiegrens van 2% niet overschreden.
De Europese Commissie geeft boetes aan lidstaten voor het niet kunnen verantwoorden van deugdelijke uitgaven van landbouwsubsidies, hoeveel bedragen deze dit jaar en voorgaande jaren?
Zoals aangegeven heeft het rapport van de Europese Rekenkamer geen betrekking op bevindingen in Nederland en valt het in het kader van de Nationale Verklaring gevonden foutenpercentage binnen de tolerantiegrens van 2%. Er was daarom geen aanleiding tot het treffen van aanvullende maatregelen.
Gaat u de niet terecht verstrekte subsidies terugvorderen?
In het kader van de goedkeuring van de rekeningen kan de Commissie uitgaven die door de lidstaten aan begunstigden zijn uitbetaald en bij de Commissie zijn gedeclareerd, onttrekken aan communautaire financiering, wanneer zij van mening is dat deze uitgaven niet zijn gedaan overeenkomstig de communautaire voorschriften. Strikt genomen zijn dat geen boetes maar financiële correcties op de door de lidstaten bij de Commissie ingediende declaraties.
In onderstaand overzicht is aangegeven hoeveel de Europese Commissie in 2013 en voorgaande jaren heeft teruggevorderd bij de lidstaten.
Jaar van beschikking
Totaal bedrag aan correctiebeschikkingen EU-totaal
Aan Nederland opgelegde correcties
20131
824
0,7
2012
656
18,2
2011
744
24,9
Stand van zaken 15 november 2013.
Hoe gaat u voorkomen dat de belastingbetaler opdraait voor de boetes?
Op basis van EU regelgeving zijn de lidstaten verplicht betalingen waarbij sprake is geweest van onregelmatigheden terug te vorderen bij de begunstigden. Bij het beheer van de landbouwfondsen en de controle daarop voer ik een actief beleid ten aanzien van het terugvorderen van onterecht ontvangen subsidies. De Nederlandse autoriteiten hebben de afgelopen jaren jaarlijks gemiddeld 8 miljoen euro landbouwsubsidies teruggevorderd bij begunstigden.
Op welke wijze zullen in de toekomst de uitgaven voor landbouwsubsidies, bijvoorbeeld in agrarisch natuurbeheer, gecontroleerd worden om te voorkomen dat, zoals in Polen, boeren vergoedingen krijgen voor niet-maaien, maar dit op een veel kleiner areaal doen dan waarvoor ze gesubsidieerd worden?
Door EU-conformiteit bij het beheer van de landbouwfondsen voorop te stellen, is mijn inzet de financiële correcties terug te dringen. Daar waar mogelijk worden onterecht uitbetaalde subsidies teruggevorderd bij de begunstigden.
Het bericht ‘Hoogleraren stapelen bijbanen op’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hoogleraren stapelen bijbanen op»?1
Ja.
Herkent u de cijfers over het aantal hoogleraren met een of meerdere nevenfuncties? Zo ja, hoe beoordeelt u deze cijfers?
Aantallen nevenfuncties van hoogleraren worden niet door het ministerie bijgehouden. Nevenfuncties van hoogleraren zijn de verantwoordelijkheid van de betrokken instellingen. Alle universiteiten hebben een regeling waarin wederzijdse rechten en plichten van hoogleraar en universiteit bij het vervullen van nevenfuncties zijn neergelegd. Het vervullen van nevenfuncties geeft aan dat hoogleraren en universiteiten steeds meer betrokken raken bij de samenleving. Ik vind dat een goede zaak. Staatssecretaris Dekker en ik hechten veel waarde aan valorisatie, aan samenwerking in het kader van het topsectorenbeleid en aan een stevige inzet van de universiteiten op de grand challenges van Horizon 2020. Nevenfuncties kunnen hierin een belangrijke rol spelen.
Deelt u de mening dat de onafhankelijkheid van de wetenschap en wetenschappers essentieel is voor het vertrouwen van burgers in de wetenschap?
Die mening deel ik. Dat hoeft echter niet te betekenen dat hoogleraren geen nevenfuncties zouden mogen vervullen. Ook in de interactie tussen (onafhankelijke) wetenschappers en bedrijven of maatschappelijke organisaties komt het zo noodzakelijke vertrouwen in de wetenschap tot stand, omdat daarmee duidelijk wordt wat de wetenschap kan betekenen voor onze samenleving.
Deelt u de opvatting dat het zaak is dat hoogleraren onafhankelijk dienen te zijn en er bij hun wetenschappelijke werk geen sprake mag zijn van belangenverstrengeling? Zo ja, hoe wilt u dit bewerkstelligen?
Ik deel die opvatting. Mede om die reden is afgesproken dat hoogleraren bij hun aanstelling de Nederlandse gedragscode wetenschapsbeoefening moeten onderschrijven. Zie hiervoor ook de reactie op de rapporten van KNAW en WRR/Rathenau Instituut over vertrouwen in wetenschap (Tweede Kamer, 27 406 nr. 207). De gedragscode bevat afspraken over integere wetenschapsbeoefening.
Bent u bereid om met onderwijsinstellingen meer transparantie over de nevenfuncties van hoogleraren na te streven, bijvoorbeeld door deze te vermelden in het jaarverslag en/of op de website van de onderwijsinstelling? Zo nee, waarom niet?
Transparantie over nevenfuncties vind ik zeer belangrijk. In de reactie op de rapporten over vertrouwen in wetenschap (zie het antwoord op vraag 4) hebben de staatssecretaris en ik aangegeven dat met de universiteiten in 2007 afspraken zijn gemaakt over het openbaar maken van nevenfuncties op de profielpagina’s van hoogleraren.
De koepel van universiteiten heeft afgelopen maand de naleving van deze afspraak bij de instellingen getoetst. Uit de toetsing blijkt dat nagenoeg alle hoogleraren hun nevenfuncties vermelden op de profielpagina’s op de website van de universiteit en dat universiteiten op verschillende manieren borgen dat die informatie zo actueel mogelijk is. Dat gebeurt bijvoorbeeld via toetsing van de juistheid van gegevens of door het terugkerend te bespreken in functioneringsgesprekken. Daarnaast controleert de koepel van universiteiten periodiek de naleving van de gedragscodes.
De verwoesting van het Syrische christelijke dorp Sadad |
|
Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de volledige verwoesting van het Syrische christelijke dorp Sadad?1 Kunt u de inhoud van deze berichtgeving bevestigen? Zijn er inderdaad tientallen christenen door islamitische jihadisten vermoord?
Het Syrisch Observatorium voor Mensenrechten (SOHR) maakt melding van 45 burgerslachtoffers die zijn gevallen tussen 21 en 28 oktober jl. in het christelijke dorp Sadad, toen het onder controle stond van verschillende rebellengroepen, waaronder de Islamitische Staat van Irak en de Levant (ISIS). Er wordt geen melding gemaakt van de verwoesting van het dorp.
Er is geen andere informatie beschikbaar die deze berichtgeving kan bevestigen.
Kunt u de achtergronden van dit bloedbad belichten? Welke trends zijn hier zichtbaar? In hoeverre dreigt er op andere plekken in Syrië een herhaling hiervan?
Over de achtergronden van deze moorden is geen informatie beschikbaar.
Op welke wijze heeft de internationale gemeenschap gereageerd op de eerdere dramatische oproepen van Syrisch-orthodoxe leiders (waaronder aartsbisschop Selwaros Boutros Alnemeh) om de christenen van Sadad te redden? Welke concrete actie is hiertoe ondernomen door de internationale gemeenschap?
De internationale gemeenschap heeft zich op verschillende momenten uitgesproken tegen de groeiende invloed van jihadistische groepen en het belang van steun voor de gematigde oppositie hierbij benadrukt. Ook heeft de VN Veiligheidsraad in verschillende resoluties het belang van respect voor humanitair recht en minderheden opgenomen. Nederland zal het belang van respect voor minderheden in contacten met internationale partners, maatschappelijke organisaties en de gematigde oppositie blijven benadrukken en geweld tegen alle minderheden veroordelen. Daarnaast is het van belang dat personen die zich schuldig hebben gemaakt aan grove schendingen van internationaal recht verantwoordelijk worden gehouden, ongeacht de groep waartoe zij behoren. Nederland pleit daarom voor een doorverwijzing van de situatie in Syrië naar het Internationaal Strafhof.
Heeft het Syrische regeringsleger er in uw ogen zoveel mogelijk aan gedaan om dit bloedbad te voorkomen? Waarom is dit niet gelukt?
Door het ontbreken van specifieke informatie kan het kabinet hierover geen uitspraak doen.
Wat kan de internationale gemeenschap doen om dergelijke zuiveringen voor de toekomst zoveel mogelijk tegen te gaan? Wat is uw inzet hierbij?
Het kabinet is van mening dat er geen militaire oplossing is voor het conflict en benadrukt de noodzaak van een politiek proces dat moet leiden tot een politieke transitie. Nederland steunt daarbij de inzet van de internationale gemeenschap om alle partijen zo snel mogelijk aan tafel te krijgen voor onderhandelingen in het kader van Genève II. Nederland heeft er steeds toe opgeroepen dat de VN Veiligheidsraad zijn rol moet spelen met betrekking tot Syrië.
Duurzame vrede en stabiliteit in Syrië vragen om een inclusieve transitie waarbij de verschillende bevolkingsgroepen vertegenwoordigd zijn en civil society en vrouwen betrokken worden. Nederland staat in contact met diverse politieke en maatschappelijke Syrische organisaties, waarbij het sektarisch geweld een van de onderwerpen op de agenda is.
Bent u bereid, zo veel mogelijk in internationaal verband, luid en duidelijk uw afschuw uit te spreken over deze religieuze zuivering?
Zie antwoord vraag 3.
Nederlandse geld voor de jihad in Jemen |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Jihad in Jemen bekostigd met Nederlandse giften»?1
Ja.
Klopt het dat er vanuit Nederland geld wordt gedoneerd voor de jihad in Jemen? Zo ja, om welke bedragen gaat het in totaal en van wie is het geld afkomstig?
Bekend is dat jihadisten vaak uitreizen met geld om een strijdgebied te bereiken en om daar de benodigde uitrusting te verkrijgen. Deze gelden kunnen uit eigen middelen of uit de eigen sociale kring zijn verkregen. Jihadisten die in een strijdgebied verblijven, kunnen ook een beroep doen op het thuisfront om hen financieel bij te staan. Dit betreft voornamelijk niet georganiseerde financiële stromen en relatief kleine bedragen om in het eigen onderhoud te kunnen voorzien.
Daarnaast zijn er gemeenschappen en organisaties die structureel geld collecteren of ad hoc inzamelingsacties organiseren voor de eigen gemeenschap, het land van herkomst en/of andere (goede) doelen. Dit geld bereikt andere landen via persoonlijke banden of hawalla-banken. Het is niet uit te sluiten dat een deel van deze gelden jihadistische strijd(ers) bereikt.
Wordt er ook geld ingezameld voor andere plekken waar de islamitische oorlog wordt gevoerd? Zo ja, voor welke plekken en door wie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat er nooit en op geen enkele manier geld vanuit Nederland naar de jihad mag vloeien?
Nederland zet zich actief in om financiering van terrorisme tegen te gaan, zowel in brede zin met maatregelen die de integriteit van het financiële systeem versterken, als gericht door middel van het bevriezen van tegoeden van terroristen. Dat neemt niet weg dat, zeker wanneer het om kleinere bedragen gaat, het niet altijd duidelijk is of en op welke wijze deze gelden, dan wel bedragen, worden ingezet ten behoeve van de jihadistische strijd.
Wat bent u van plan te gaan doen om de financiering van de islamitische oorlog vanuit Nederland tegen te gaan en de donateurs op te pakken, te straffen, waar mogelijk te denaturaliseren en uit te zetten?
De Landelijke Eenheid van de politie brengt structureel financiële stromen vanuit Nederland naar het buitenland in kaart. Daarbij is ook aandacht voor mogelijke financiering van de gewelddadige jihad. De Landelijke Eenheid werkt nauw samen met de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU) en de Dienst Landelijke Informatie Organisatie (DLIO). Ook de AIVD besteedt aandacht aan mogelijke financieringsstromen voor de gewelddadige jihad met een terroristisch oogmerk.
Indien het vermoeden bestaat dat een persoon geldelijke steun verleent aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, is deze handeling conform Artikel 421 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar. Het is aan het Openbaar Ministerie (OM) om per geval te besluiten of tot vervolging wordt overgegaan. Daarbij zal het OM de bij de Landelijke Eenheid en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikbare informatie betrekken.
Het bericht dat Brazilië weigert Van Oord te betalen |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Brazilië weigert Van Oord te betalen»?1
Ja.
Is het waar dat Nederland en Brazilië in een handelsgeschil verwikkeld zijn omdat de Rotterdamse waterbouwer Van Oord niet betaald krijgt voor een grote baggerklus in de Braziliaanse haven van Suape?
Ik kan bevestigen dat er betalingsachterstanden zijn ontstaan ten aanzien van door Van Oord uitgevoerde werkzaamheden in Brazilië. De werkzaamheden behelzen het uitbaggeren van een toegangskanaal in de haven van Suape. Van Oord heeft het betalingsrisico verzekerd onder de exportkredietverzekering (EKV) van de Nederlandse Staat. De kwestie is daarmee verzekeringstechnisch van aard. Het betreft geen handelsgeschil.
Heeft Van Oord, dat vanwege een Braziliaanse betalingsachterstand in mei jl. het werk in de haven stillegde, de opdracht om de haven van Suape uit te baggeren tijdig en volledig volgens gemaakte afspraken uitgevoerd?
Uit contacten met Brazilië blijkt dat de werkzaamheden tijdig en volgens de afspraken met Suape zijn uitgevoerd. Er is gestopt met werken omdat de afgesproken aannemingssom was bereikt en het contract is inmiddels formeel geëindigd. Ik heb geen reden om aan te nemen dat er sprake is van een geschil tussen Suape en Van Oord over de uitvoering van het werk.
Welke inspanningen levert u voor de oplossing van dit handelsgeschil tussen Nederland en Brazilië en wat zijn volgens u de vooruitzichten ten aanzien van een spoedige oplossing van dit geschil?
Via verschillende diplomatieke kanalen wordt tussen Nederland en Brazilië overleg gevoerd om te komen tot een spoedige oplossing voor de betalingsachterstanden. De inzet hierbij is te voorkomen dat er schade ontstaat ten laste van de Nederlandse Staat. Ik begrijp dat het in Brazilië een complexe administratieve kwestie betreft waar meerdere overheidsniveaus bij betrokken zijn.
Heeft de wanbetaling van Brazilië te maken met de milieuschade die Van Oord heeft veroorzaakt in het havengebied en waarvoor het bedrijf een boete van 820.000 euro kreeg opgelegd? Zo nee, waarom niet? Heeft Van Oord deze boete betaald?
Mij is niet bekend dat er een koppeling bestaat tussen de betalingsachterstanden en de milieukwestie. Een lokaal milieuagentschap in Brazilië heeft de boete, waar het artikel in het Financieel Dagblad naar verwijst, opgelegd aan Suape en niet aan Van Oord. Inmiddels heeft Suape bezwaar aangetekend tegen de boete en is het afwachten of de boete gehandhaafd blijft of ingetrokken wordt naar aanleiding van het bezwaar.
Bent u voornemens de Braziliaanse wanbetaling alsnog aan de orde te stellen bij de Club van Parijs, die bemiddelt tussen kredietverstrekkende landen en wanbetalers? Zo ja, wanneer zult u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Internationaal is afgesproken dat leden van de Club van Parijs elkaar informeren over ontstane betalingsmoeilijkheden. Mochten de betalingsachterstanden aanhouden dan zal Nederland dit dan ook in de Club van Parijs melden. Dit moment komt snel dichterbij; ergens in de komende maanden zullen de betalingsachterstanden, bij onvoldoende zicht op een spoedige oplossing, aan de orde worden gesteld.
Het rapport van Amnesty International over het verspreiden van valse informatie over olielekkages in de Nigerdelta door Shell |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Bad information: Oil spill investigation in the Niger Delta»1 dat is gepubliceerd door Amnesty International en het Centre for Environment, Human Rights and Development (CEHRD) over de Nigerdelta?
Ja.
Hoe beoordeelt u de belangrijkste conclusie van het rapport, namelijk dat Shell onderzoeken naar olielekkages in de Nigerdelta regelmatig manipuleert en valse informatie verspreidt over de resultaten?
De regering is bekend met de zeer ernstige gevolgen van olielekkages in de Niger Delta. De situatie verdient om die reden internationale aandacht. De oorzaak van de lekkages wordt conform Nigeriaanse regelgeving niet door onafhankelijke experts vastgesteld, maar door een zogenoemd Joint Investigation Team (JIT). Om de objectiviteit van het onderzoek te bevorderen bestaat het JIT uit vertegenwoordigers van de Nigeriaanse autoriteiten, de lokale gemeenschap en de desbetreffende oliemaatschappij. Vanaf 2011 maakt Shell Petroleum Development Company (SPDC) elk onderzoeksrapport dat door het JIT wordt geproduceerd openbaar. Mocht uit aanvullende gegevens blijken dat een lekkage ten onrechte is toegeschreven aan sabotage, dan heeft SPDC in het verleden aangegeven de wettelijk vereiste schadevergoeding te betalen. Daarnaast is het staand beleid van SPDC om de lekkage zo snel mogelijk te repareren.
Deelt u de mening dat de werkwijze van Shell in Nigeria, zoals beschreven in het rapport van Amnesty International en CEHRD, zeer te betreuren is en dat alle gevallen waarin Shell ten onrechte concludeerde dat schade veroorzaakt werd door sabotage en niet door een olielekkage, de schadevergoeding alsnog moet worden betaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u zich hier voor inspannen?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de aanbeveling uit het rapport aan de Nederlandse regering om zich in te zetten voor onafhankelijk toezicht op de olie-industrie in Nigeria en bent u bereid om u hier voor in te spannen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Het is primair aan de Nigeriaanse overheid om hier regelgeving over op te stellen en, zo nodig, aan te passen. Nederland heeft de Nigeriaanse overheid aangeboden een Staatstoezicht op de Mijnen-missie te sturen voor technische assistentie bij de versterking van het toezicht op de olie- en gassector in Nigeria. Ondanks herhaaldelijk verzoek om een reactie, is de minister van Oliezaken vooralsnog niet op dit aanbod ingegaan.
Bent u bereid om op korte termijn over de conclusies en resultaten van dit rapport het gesprek aan te gaan met Shell? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke boodschap bent u van plan over te brengen aan Shell, en welke verzoeken dan wel eisen zult u stellen aan het bedrijf om snelle verbetering in de werkwijzen te bewerkstelligen?
Rapporten als deze van Amnesty International leveren een nuttige bijdrage aan de discussie over de Niger Delta. Amnesty International is daarom uitgenodigd om op het ministerie een nadere toelichting te geven op het rapport. Deze toelichting heeft inmiddels plaatsgevonden. Met Shell zal ook naar aanleiding van het rapport over deze kwestie worden gesproken. Ik zal hierover verslag uitbrengen aan uw Kamer.
Daarnaast wil ik zelf in de eerste helft van 2014 een bezoek brengen aan Nigeria. Dit bezoek zal voornamelijk in het teken staan van handel, maatschappelijk verantwoord ondernemen en mensenrechten. Na afloop zal ik een reisverslag aan de Kamer doen toekomen.
Kunt u de Kamer voorafgaande aan de behandeling van de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2014 een brief doen toekomen over uw appreciatie van het rapport van Amnesty International en CEHRD, en tevens in deze brief verslag doen van uw gesprekken met Shell?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “Syrian chemical weapons mission funded only until end of month” |
|
Han ten Broeke (VVD), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Syrian chemical weapons mission funded only until end of mont»?1
Ja.
Is het waar dat de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW), die vorige maand de Nobelprijs voor de Vrede kreeg toegekend, over te weinig financiële middelen beschikt om het programma dat in Syrië wordt uitgevoerd, na november voort te zetten?
Nee.
Hoe groot is het financieringstekort van de OPCW voor het programma in Syrië, dat tot doel heeft de Syrische faciliteiten voor de productie van chemische wapens onklaar te maken en de chemische wapens van het land te vernietigen?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2 is er op dit moment geen sprake van een financieringstekort bij de OPCW. Volgens opgave van de OPCW is door diverse donoren, waaronder Nederland, tot nu toe 10,4 miljoen euro gestort in het OPCW-Trust Fund. Daarnaast hebben meerdere landen toegezegd een bijdrage te zullen leveren. Dit geld is voldoende voor de financiering van de activiteiten van de OPCW in Syrië. Naast het OPCW Trust Fund is een apart VN Trust Fund ingesteld voor de financiering van het VN-deel van de Joint Mission.
De kosten voor de daadwerkelijke vernietiging van de Syrische chemische wapens vallen hier buiten. Hoeveel de vernietiging zal gaan kosten is nog niet bekend. Volgens het Chemische Wapens Verdrag is de bezitterstaat, i.c. Syrië, hiervoor verantwoordelijk. Syrië heeft aangegeven niet over de benodigde middelen te beschikken. Hiervoor zal een beroep worden gedaan op de internationale gemeenschap. Dit staat echter los van de twee hierboven genoemde Trust Funds.
Verwacht u dat het financieringstekort van de OPCW op korte termijn wordt opgelost? Welke landen hebben extra middelen ter ondersteuning van het werk van de OPCW in Syrië toegezegd?
Tot nu toe heeft de OPCW vrijwillige bijdragen ontvangen van Canada, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Ierland, Nederland, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten en Zwitserland. Daarnaast hebben Tsjechië, Italië, Letland, Luxemburg, Nieuw-Zeeland en Zuid-Korea bijdragen toegezegd.
Bent u bereid de problemen rondom de financiering van de OPCW in internationaal verband aan te kaarten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en in welk forum gaat u dit doen?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2, is er geen sprake van een financieringsprobleem voor de OPCW-activiteiten. De problematiek rond de vernietiging van de Syrische chemische wapens vormt onderwerp van intensief internationaal overleg. De belangrijkste fora in dit verband zijn de Uitvoerende Raad van de OPCW en de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.
Nederland heeft, en marge van de RBZ van 18 november, andere landen opgeroepen een bijdrage te leveren aan de gezamenlijke missie van OPCW en VN ter vernietiging van de Syrische chemische wapens.
Het tegengaan van internationale voetbalhooligans |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Noodbevel A’dam om hooligans» en «Eindhoven houdt adem in om Bad Blue Boys uit Zagreb»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat de door u aangekondigde maatregelen om burgemeesters de mogelijkheid te geven om voor een langere periode een gebiedsverbod, meldplicht of groepsverbod op te leggen aan voetbalsupporters minder effectief is als het gaat om buitenlandse hooligans? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel dat ik in voorbereiding heb bevat maatregelen ter voorkoming van verstoringen van de openbare orde door onder meer supporters die eerder de openbare orde hebben verstoord. Deze maatregelen, die voor maximaal 1 jaar kunnen worden opgelegd, zijn effectief bij personen die geregeld naar voetbalwedstrijden op Nederlands grondgebied gaan, niet bij personen die vanuit het buitenland eenmalig een voetbalwedstrijd op Nederlands grondgebied bezoeken.
Welke EU-lidstaten kennen het middel van een uitreisverbod voor voetbalsupporters uit eigen land? Hoe is dat uitreisverbod vormgegeven en hoe wordt dat gehandhaafd?
Voor zover mij bekend bestaat een dergelijke maatregel alleen in Engeland. In Engeland worden de paspoorten van de stadionverbodhouders bij internationale wedstrijden door de overheid ingenomen. Controle vindt plaats bij de grens waarbij personen zonder paspoort het land niet kunnen verlaten.
Deelt u de mening dat problemen met buitenlandse hooligans het beste worden voorkomen als deze hooligans ons land helemaal niet in kunnen komen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat personen die eerder in eigen of in een ander land voetbalgeweld hebben gepleegd een in- of uitreisverbod opgelegd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Bij het opleggen van een uitreisverbod moet onderscheid worden gemaakt tussen ingezetenen en niet-ingezetenen. De Nederlandse strafrechter kan een meldplicht opleggen aan personen die rondom voetbalwedstrijden strafbare feiten hebben gepleegd voor alle wedstrijden van een voetbalclub, ongeacht waar die club speelt. Hiermee kan worden voorkomen dat een Nederlandse hooligan afreist naar een internationale wedstrijd. Het is niet mogelijk voor een Nederlandse strafrechter om personen die woonachtig zijn buiten Nederland een uitreisverbod op te leggen. Dit is aan de lidstaten om zelf in hun regelgeving op te nemen. Ik zal hiervoor in Europees verband aandacht vragen.
Ook het opleggen van een inreisverbod voor Nederland is niet mogelijk. Hoofdregel is dat er geen grenscontrole plaatsvindt aan de binnengrenzen van het Schengengebied. Tijdelijke herinvoering van binnengrenstoezicht kan op grond van de Schengengrenscode alleen in uitzonderlijke omstandigheden als uiterste middel, met een strikt beperkte draagwijdte en duur, op basis van specifieke objectieve criteria en wanneer het noodzakelijk is vanwege een ernstige bedreiging voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid. Er moet bovendien worden voldaan aan de criteria van artikel 23bis van de Schengengrenscode, onder meer een afweging van het belang van de openbare orde enerzijds en het belang van vrij verkeer anderzijds. Het kunnen uitvoeren van een grenscontrole neemt voorts niet weg dat er bijvoorbeeld in het geval van EU-burgers op grond van artikel 27 van de richtlijn vrij verkeer en verblijf van EU-burgers slechts beperking van het verblijfsrecht mogelijk is indien sprake is van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid.
Over welke mogelijkheden beschikt de UEFA om voetbalhooligans een reisverbod op te leggen en in hoeverre is dit effectief?
Civiele organisaties als de FIFA, UEFA en/of KNVB hebben niet de bevoegdheden om een dergelijk zwaar middel (qua impact op de vrijheid van het verkeer van personen) op te leggen of te handhaven.
Over welke mogelijkheden beschikken EU-lidstaten om de vrijheid van het verkeer van personen binnen de Europese Unie aan banden te leggen als daarmee de openbare orde en veiligheid in het eigen land zijn gediend?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het wenselijk dat EU-lidstaten sluitende afspraken gaan maken om eigen supporters die zich eerder aan voetbalgeweld hebben schuldig gemaakt een effectief uitreisverbod op te leggen? Zo ja, bent u bereid hierover met uw Europese ambtsgenoten in overleg te treden en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunnen supportersverenigingen waarvan een substantieel deel van de leden zich stelselmatig schuldig maakt aan misdrijven en waartegen de vereniging geen passende maatregelen neemt, verboden worden? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepalingen en acht u dit een begaanbare weg in de strijd tegen voetbalgeweld? Zo nee, waarom niet?
Het recht van vereniging (artikel 11 Grondwet) is een grondrecht. Van beperking van dit grondrecht kan alleen sprake zijn in zeer ernstige gevallen. Artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat indien de werkzaamheden van een rechtspersoon in strijd zijn met de openbare orde, deze op verzoek van het openbaar Ministerie verboden kan worden verklaard en ontbonden. Van een werkzaamheid in strijd met de openbare orde is sprake in geval van handelingen die inbreuk maken op de algemeen aanvaarde grondslagen van ons rechtsstelsel. Daarbij is dan vereist dat die rechtspersoon de betreffende handelingen zelf verricht in die zin dat het bestuur daar leiding aan heeft gegeven, dan wel daarvoor bewust de gelegenheid heeft geboden. Het enkele feit dat leden van de rechtspersoon, in dit geval leden van supportersverenigingen, strafbare handelingen verrichten, is niet voldoende voor verbodenverklaring en ontbinding.
Kan aan leden van supportersverenigingen die bekend staan om het plegen van voetbalgeweld in andere landen om die reden de toegang tot Nederland worden ontzegd? Zo ja, op welke gronden? Zo nee, waarom niet en acht u het wenselijk en mogelijk om in Europees verband hierover afspraken te maken, bijvoorbeeld door het opstellen van een zwarte lijst van supportersverenigingen?
Zie antwoord vraag 4.
De uitzending ‘Caribisch Nederland, Drie jaar later, Bonaire’ |
|
Roelof van Laar (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending «Caribisch Nederland, Drie jaar later, Bonaire»?1
Ja.
Klopt de bewering van enkele in de uitzending aan het woord zijnde personen dat sinds 10-10-2010 de prijzen sterk zijn gestegen, terwijl de salarissen nagenoeg gelijk zijn gebleven? Zo ja, hoe verhoudt zich dit met de afspraak dat de inwoners van Caribisch Nederland er in koopkracht niet op achteruit zouden gaan? Zo ja, neemt u acties om deze onwenselijke ontwikkeling tegen te gaan?
De prijzen zijn de afgelopen jaren sterk gestegen. Dit jaar is de prijsontwikkeling weer gestabiliseerd. De belangrijkste oorzaken van de sterke prijsstijgingen zijn de wereldwijde stijging van energiekosten (en daarmee ook brandstofkosten en vervoerskosten), de stijging van andere wereldprijzen zoals voedsel en grondstoffen, en de dollarisatie. De stelselwijziging van 10-10-2010 heeft, volgens het koopkrachtonderzoek van Ecorys (bijlage bij Kamerstukken II, 2011/12, 33 000 H, nr. 7), echter geen grote rol gespeeld bij de prijsontwikkeling. Met oog op de koopkracht op de eilanden is bij de totstandkoming van het nieuwe fiscale stelsel voor Caribisch Nederland ook de afspraak gemaakt eventuele extra opbrengsten terug te sluizen.
Het kabinet heeft op dit moment nog onvoldoende inzicht in de loonontwikkeling op de eilanden. Het Ecorys onderzoek geeft voor 2011 echter wel aan dat de toename van het besteedbaar inkomen voor veel groepen meer dan voldoende was om de gestegen prijzen op te vangen. Er zijn echter ook groepen waar de koopkracht onder druk is komen te staan. Het Centraal Bureau voor de Statistiek is een onderzoek gestart naar, onder andere, (bewegingen in) de inkomenssfeer op de eilanden. Op basis daarvan kan ook worden gekeken naar de loonontwikkeling ten opzichte van de inflatie.
Belangrijk gegeven is dat het wettelijk minimumloon (en uitkeringen) jaarlijks wordt geïndexeerd met de inflatie. Inwoners van Caribisch Nederland die het wettelijk minimumloon verdienen worden hiermee gecompenseerd voor prijsontwikkelingen. Daarnaast zij erop gewezen dat het kabinet de afgelopen jaren verschillende structurele maatregelen heeft genomen met het oog op de koopkracht in Caribisch Nederland. Voorbeelden hiervan zijn het verhogen van de belastingvrije som per 1 oktober 2011 en 1 januari 2012, het uitbreiden per 1 januari 2013 van het nultarief eerste levensbehoeften ABB met een aantal voedselproducten en de verlaging per zelfde datum van de accijns op benzine met 10 dollarcent per liter. Voorts heeft het kabinet dit jaar afgesproken dat elke nieuwe maatregel van de Rijksoverheid die direct of indirect een negatief effect op de koopkracht van de inwoners op Caribisch Nederland zou kunnen hebben, in een vroeg stadium aan de Ministeries van SZW en BZK wordt voorgelegd. Indien geoordeeld wordt dat er een negatief effect zou kunnen optreden, wordt in breder interdepartementaal verband (BZK, FIN, SZW, EZ) bezien of compensatie wenselijk en/of mogelijk is. Koopkracht en armoede is tevens een terugkerend overlegpunt met de eilandsbesturen tijdens de Caribisch Nederland week. In dit verband zij opgemerkt dat de bestuurscolleges tijdens de laatste Caribisch Nederland week in oktober 2013 zijn geïnformeerd over het door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid genomen besluit om ingaande 2014 structureel jaarlijks € 600.000 beschikbaar te stellen ten behoeve van het bestrijden van armoede in Caribisch Nederland.
Op het prijsniveau wordt bij beantwoording van vraag 6, 7, 8 en 9 verder ingegaan.
Zijn ook in 2013 de uitkeringen en het wettelijk minimumloon geïndexeerd met de gerealiseerde inflatie over het derde kwartaal van het voorgaande jaar? Zo nee, waarom niet?
Ja. De uitkeringen en het wettelijk minimumloon zijn per 1 januari 2013 geïndexeerd op basis van het consumentenprijsindexcijfer voor het derde kwartaal 2012 zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Hierbij is net als voorheen gekozen voor verschillende indexatiecijfers per openbaar lichaam, daarmee rekening houdend met de uiteenlopende inflatiecijfers (Bonaire 2,3%, Sint Eustatius 4,6% en Saba 3,0%). Zoals de Tweede Kamer bij brief van 19 december 2013 (kamerstukken II, 2013/2014, 33 750 XV, nr. 57) is gemeld, is indexatie overeenkomstig de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer wederom toegepast per 1 januari 2014 (aangevuld met een autonome verhoging voor Saba).
Is het waar dat vóór 10 oktober 2010 een relatief groot deel van de economische activiteiten op de eilanden zich aan het zicht van de overheid onttrok ofwel dat de eilanden een relatief grote informele economie kenden? Behoorden ook de handel en verkoop van primaire levensmiddelen, zoals groenten en fruit veelal tot de informele economie?
Het verschijnsel dat een deel van de economie zich aan het zicht van de overheid onttrekt doet zich wereldwijd voor. Hoewel hier geen gericht onderzoek naar is gedaan zal daar op Bonaire, Sint Eustatius en Saba ook sprake van zijn. Dit geldt zowel voor de periode voor de transitie, waarin deze eilanden nog deel uitmaakten van de Nederlandse Antillen als voor de periode na de transitie, waarin deze eilanden openbare lichamen van Europees Nederland zijn. De vraag of handel en verkoop van primaire levensmiddelen, zoals groenten en fruit, voor de transitie ook tot de informele economie behoorden – en, zo dit het geval zou zijn, in welke mate – is vanwege gebrek aan betrouwbare (statistische) informatie niet goed te beantwoorden. Wel kan meer in het algemeen worden opgemerkt dat de relatieve omvang van de informele economie op Bonaire, Sint Eustatius en Saba sinds de transitie naar verwachting zal zijn afgenomen, hoewel dit effect vanwege gebrek aan gegevens niet kan worden gekwantificeerd. De inschatting dat de omvang van de informele economie is afgenomen is enerzijds gebaseerd op het feit dat het nieuwe belastingstelsel voor Caribisch Nederland minder ontgaansmogelijkheden kent dan het oude, Nederlands Antilliaanse belastingstelsel. Dat geldt met name voor de algemene bestedingsbelasting (ABB). Anderzijds geldt dat de Belastingdienst / Caribisch Nederland (onderdeel van de Nederlandse belastingdienst) ten opzichte van de voormalige Nederlands Antilliaanse belastingdienst verbeteringen in de uitvoering en controle van het fiscale stelsel heeft doorgevoerd, waardoor de compliance is toegenomen.
Wat betreft de belastingopbrengsten en de koopkracht wordt opgemerkt dat tijdens de totstandkoming van het nieuwe fiscale stelsel voor Caribisch Nederland de afspraak is gemaakt dat de opbrengst van het nieuwe fiscale stelsel in 2011 (het jaar van invoering) gecorrigeerd voor inflatie, op macroniveau niet hoger zou moeten zijn aan de opbrengst die het oude Nederlands Antilliaanse belastingstelsel in 2010 op Bonaire, Sint Eustatius en Saba genereerde.2 Op basis van die afspraak zijn, nadat uit cijfers van de Belastingdienst / Caribisch Nederland bleek dat het nieuwe fiscale stelsel van Caribisch Nederland over 2011 meer zou opleveren dan geraamd, inmiddels diverse lastenverlichtende maatregelen getroffen om deze meeropbrengst terug te sluizen.3 In zoverre kan de vraag of de uit de afname van de informele economie voortvloeiende toename van de belastinginkomsten ten goede is gekomen aan de inwoners van Caribisch Nederland bevestigend worden beantwoord. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de hogere belastingopbrengst in 2011 niet alleen zal samenhangen met een afname van de omvang van de informele economie, maar ook met autonome ontwikkelingen, zoals toename van de bevolkingsomvang en stijging van de economische activiteit. Tot slot wordt opgemerkt dat een afname van de informele economie op papier tot een toename van de (totale) koopkracht zal leiden maar dat de effectieve koopkracht zoals die door de bevolking in de praktijk wordt ervaren lager kan zijn omdat het voorheen informele deel van hun inkomen belastingvrij werd ontvangen en belastingvrij kon worden uitgegeven, terwijl er over het formeel geworden deel van het inkomen nu wel belasting moet worden betaald.
Is het waar dat de omvang van de informele economie de laatste jaren sterk is afgenomen, ten faveure van de formele economie? Is dit terug te zien in de hoeveelheid belastinginkomsten en in de koopkracht van burgers? Deelt u de mening dat indien de belastinginkomsten inderdaad fors zijn toegenomen, deze inkomsten ten goede moeten komen aan de inwoners van Caribisch Nederland?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de tarieven voor stroom en elektriciteit op Bonaire erg hoog zijn? Zo ja, wat zijn hiervan de oorzaken en welke instrumenten heeft u om hier iets aan te doen?
Het elektriciteitstarief op Bonaire is bijna twee keer zo hoog als in Europees Nederland. Dit komt doordat het merendeel van de elektriciteit opgewekt wordt uit olie, hetgeen veel duurder is dan de opwekking uit kolen en gas in Europees Nederland. Daarnaast kent de elektriciteitsvoorziening aan de iets minder dan 8.000 aangeslotenen aanmerkelijke schaalnadelen. Tot slot zijn er aanwijzingen dat de efficiëntie van de bedrijfsvoering van het eilandelijk elektriciteitsbedrijf verder verbeterd kan worden. Er wordt nu al subsidie vanuit het Ministerie van Economische Zaken verleend om de elektriciteitsrekening van de afnemers te beperken. Deze is in 2012 ingesteld nadat een arbitrage uitwees dat het eilandelijk elektriciteitsbedrijf met terugwerkende kracht meer voor de ingekochte elektriciteit aan de producent moest betalen dan zij voorheen deed. Deze marktsituatie is overigens beschreven in een rapport dat de Minister van Economische Zaken aan de Tweede Kamer heeft gestuurd (31 568 nr. 125, vergaderjaar 2012–2013). In dit rapport wordt ook een advies uitgebracht over een regulerend kader dat de betaalbaarheid van elektriciteit verder dient te verbeteren, onder andere door tariefregulering en vereisten aan de governance. Een wetsvoorstel hiertoe is langs de lijnen van het advies in ontwikkeling. Het conceptwetsvoorstel is van 19 augustus tot en met 1 november 2013 geconsulteerd onder belanghebbenden en wordt in 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Is het waar dat de prijzen voor groenten en fruit op Bonaire erg hoog zijn? Hoe hebben deze prijzen zich de afgelopen jaren ontwikkeld? Deelt u de mening dat – mede gezien de obesitas-problematiek op de Caribische eilanden – groenten en fruit op Bonaire tegen een redelijke prijs moeten kunnen worden gekocht?
Als gevolg van een gebrek aan voldoende feitelijk cijfermateriaal is het op dit moment niet goed mogelijk adequaat inzicht te geven in de ontwikkelingen van de prijzen voor groenten en fruit op Bonaire. Ook is onvoldoende informatie beschikbaar voor een grondige prijsvergelijking tussen Bonaire en de omliggende gebieden. Momenteel wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek gewerkt aan een verbetering van de beschikbaarheid van statistieken, opdat een goede prijsvergelijking in de toekomst mogelijk wordt. Voor wat het prijsniveau in Caribisch Nederland betreft, alsook factoren die daar invloed op hebben, wordt verwezen naar de antwoorden op vragen 8 en 9.
Is de beperkte concurrentie tussen supermarkten en distributeurs een oorzaak van de hoge prijzen, zoals door een vertegenwoordiger van de Consumentenbond Bonaire wordt beweerd? Is het waar dat er soms wel twee of drie keer (Curaçao, Bonaire) invoerrechten moeten worden betaald voor groenten en fruit, zoals door een ondernemer in de uitzending wordt gesteld? Zo ja, zijn er mogelijkheden om dit te wijzigen?
Naar aanleiding van klachten over hoge prijzen in Caribisch Nederland heeft het Ministerie van Economische Zaken in 2011 extern onderzoek laten uitvoeren naar de marktwerking in een aantal specifieke sectoren – waaronder de markt voor levensmiddelen – in Caribisch Nederland (zie de bijlage bij Kamerstukken II, 2011/12, 33 000 H, nr. 7). Uit dit onderzoek blijkt dat de belangrijkste verklarende factor voor de prijsvorming in Caribisch Nederland de beperkte economische schaal van de eilanden is. Doordat de bevolkingsgrootte in Caribisch Nederland gering is, en vanwege het insulaire karakter van Caribisch Nederland, is op veel markten weinig ruimte voor meerdere aanbieders en is het perspectief voor effectieve concurrentie zeer beperkt. Ook kan de kleine economische schaal als gevolg hebben dat de productiekosten voor veel goederen en diensten (per eenheid) relatief hoog zijn en dat producten of diensten moeten worden geïmporteerd vanuit nabijgelegen gebieden. Deze factoren hebben een verhogend effect op de prijzen op de eilanden.
Naast de beperkte economische schaal, het insulaire karakter en transportkosten kunnen ook andere factoren invloed hebben op de prijsvorming in Caribisch Nederland. Zoals ook is aangegeven in het in 2012 door Ecorys uitgevoerde koopkrachtonderzoek Caribisch Nederland (bijlage bij Kamerstukken II, 2011/12, 33 000 H, nr. 7), heeft ook de overstap van de Antilliaanse gulden naar de Amerikaanse dollar invloed gehad op de prijzen. Deze invloed was niet, zoals verwacht, prijsdrukkend maar prijsopdrijvend, vanwege het gedrag van marktpartijen. Dit kan worden toegelicht aan de hand van de op blz. 4/5 van dit kabinetsstandpunt opgenomen passage:
«Daarnaast heeft volgens Ecorys ook de overstap van de Nafl naar de USD als (enig) wettig betaalmiddel invloed gehad op de prijzen. Daar waar deze overstap in beginsel een prijsdrukkend effect (gehad) zou moeten hebben (door het vervallen van wisselkosten), is door Ecorys vastgesteld dat de overstap naar de USD in een aantal gevallen juist een prijsopdrijvend effect heeft gehad. Dat is verrassend omdat de koers van de Nafl al decennia gekoppeld was aan de koers van de USD. In de praktijk is gebleken dat winkeliers of restaurants de overstap van de Nafl naar de USD hebben gebruikt om de prijzen naar boven af te ronden tot psychologische of makkelijk hanteerbare prijzen. »
In aanvulling hierop wordt opgemerkt dat als onderdeel van het Belastingplan 2013 met ingang van 1 januari 2013 diverse eerste levensbehoeften, waaronder groenten en fruit zijn vrijgesteld van algemene bestedingsbelasting (tarief 8% op Bonaire en 6% op Sint Eustatius en Saba). Uit waarnemingen van onder andere de Unkobon (een consumentenorganisatie op Bonaire) is gebleken dat deze lastenverlichting door handelaren en winkeliers slechts voor een deel is doorgegeven aan de consument.
Ten behoeve van de betaalbaarheid van de voorzieningen beschikken de Bestuurscolleges in Caribisch Nederland op grond van de Prijzenwet BES over de bevoegdheid om de prijzen van goederen en diensten te reguleren en om inzage te vereisen in de manier waarop prijzen tot stand komen. Het prijsbeleid houdt in dat de eilandbesturen maximale marges kunnen stellen op bepaalde producten en diensten. De Bestuurscolleges hebben de afgelopen jaren niet of slechts zeer beperkt gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. Om te komen tot een effectief systeem van prijsregulering heeft het Openbaar Lichaam Bonaire in 2013 extern onderzoek laten verrichten door onderzoeksbureau SEO.4 Hoewel de onderzoekers als gevolg van een gebrek aan voldoende feitelijk cijfermateriaal geen volledig prijsvergelijkend onderzoek hebben kunnen uitvoeren, constateren zij voor een aantal specifieke producten dat het prijsniveau op Bonaire hoger ligt dan op Curaçao en Aruba en dat er aanwijzingen zijn dat de prijsverschillen niet geheel verklaard kunnen worden door transportkosten of door importbelastingen.5 Volgens de onderzoekers komt dit doordat het grootste deel van de import van Bonaire vanuit Curaçao via «belastingvrije» entrepots plaatsvindt6 en het fiscale stelsel op Caribisch Nederland minder prijsopdrijvend werkt dan het fiscale stelsel op Curaçao. De onderzoekers merken op dat vanuit fiscaal oogpunt bezien producten op Bonaire goedkoper zouden moeten zijn dan op Curaçao, omdat op Curaçao zowel invoerheffingen als omzetbelasting wordt geheven (over de verkoopwaarde, soms in meerdere schakels) terwijl op Bonaire alleen algemene bestedingsbelasting bij invoer verschuldigd is over de inkoopwaarde (incl. vracht- en verzekeringskosten).7
Tegen deze achtergrond heeft SEO het Bestuurscollege van Bonaire een voorstel gedaan ten behoeve van een effectieve inzet van hun bevoegdheid voor prijsregulering op grond van de Prijzenwet BES. Het Bestuurscollege van Bonaire werkt dit voorstel momenteel nader uit en heeft recent bekend gemaakt voor een aantal specifieke producten maximumprijzen in te stellen, waaronder voor rijst, brood, koffie, groenten, fruit en suiker. Met de Bestuurscolleges van Caribisch Nederland heeft het Ministerie van Economische Zaken voorts afgesproken dat bij het ontwerpen van de prijsregulering een beroep kan worden gedaan op inhoudelijke expertise die aanwezig is bij het ministerie.
In hoeverre zijn de prijsstijgingen een gevolg van de overstap van de Antilliaanse gulden naar de Amerikaanse dollar?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat de douane meer designerdrugs en grondstoffen onderschept |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Douane onderschept meer designerdrugs en grondstoffen»?1 Herinnert u zich voorts eerdere vragen over het bericht dat de Politie de groei van xtc-labs niet kan bijbenen?
Ja.
Hoeveel is er van de grondstof apaan, een grondstof voor de vervaardiging van synthetische drugs als xtc, amfetamine en lsd, door de douane in 2011 en 2012 aangetroffen?
Wanneer de douane APAAN aantreft wordt dit na overleg met en in opdracht van het Openbaar Ministerie en in overleg met de FIOD in beslag genomen. In 2011 is 1.150 kilogram APAAN in beslag genomen. In 2012 is 5.551 kilogram APAAN in beslag genomen. Zoals op eerdere Kamervragen van het lid Oskam2 reeds is geantwoord, is het tot een veroordeling gekomen in een zaak waar verdachten werd verweten dat zij van APAAN het middel BMK maakten en APAAN voorhanden hadden. Dit is door de rechtbank gekwalificeerd als het plegen van voorbereidingshandelingen met het oog op de productie van amfetamine en metamfetamine (artikel 10a Opiumwet). Een verdenking van overtreding van genoemde bepaling vormt een voldoende juridische basis om tot inbeslagname van APAAN over te gaan. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 5.
Is de door de douane aangetroffen grondstof apaan in beslaggenomen? Zo ja, op welke juridische basis is dit gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt naast de import van apaan deze grondstof ook in Nederland zelf geproduceerd of geëxporteerd? Zo ja, kunt u een indicatie van de omvang van deze productie geven? Zo nee, hoe weet u dat?
Voor zover bekend wordt APAAN niet in Nederland geproduceerd of vanuit Nederland geëxporteerd naar andere landen. Tot op heden zijn alleen partijen APAAN aangetroffen die afkomstig zijn uit China.
Kan de apaan voor andere doeleinden dan het maken van synthetische drugs worden gebruikt? Zo ja, voor welke doeleinden? Zo nee, pleit dit dan niet voor een verbod van apaan, hoe gaat u dat bewerkstelligen en op welke termijn kunt u dit realiseren?
Zoals op voornoemde Kamervragen van het lid Oskam reeds is geantwoord, wordt APAAN tegenwoordig niet gebruikt ten behoeve van andere (productie) processen. APAAN is geen Opiumwetmiddel. Plaatsing op lijst 1 van de Opiumwet is niet mogelijk, gelet op de vereisten uit artikel 3a van de Opiumwet. APAAN staat op dit moment wel op de «Voluntary Monitoring List» die als voorportaal geldt voor de lijst met geregistreerde stoffen. Het wachten is op de inwerkingtreding van de betreffende EU Verordeningen. Daarmee zal het bezit van en de handel in APAAN onder de werking van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën komen te vallen. Overtredingen hiervan zijn strafbaar gesteld via artikel 1, sub 1, van de Wet op de economische delicten.
Verpleegkundigen en verzorgenden die zichzelf onvoldoende toegerust vinden voor preventie en bevorderen van zelfmanagement |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitkomsten van het Nivel-onderzoek «Preventie en bevorderen van zelfmanagement – visies en ervaringen van zorgprofessionals»?1
ja
Wat vindt u ervan dat een relatief groot percentage verpleegkundigen en verzorgenden stelt dat het lang niet altijd in voldoende mate is toegerust voor preventie en het bevorderen van zelfmanagement?
Het onderzoeksrapport geeft een indruk van hoe verplegenden en verzorgenden staan tegenover preventie en zelfmanagementbevordering. Het rapport meldt dat voor wat betreft preventie 50% van de verpleegkundigen en verzorgenden zeggen in voldoende mate te zijn toegerust voor het uitoefenen van hun taak. Voor wat betreft het bevorderen van zelfmanagement is dit 68%. De overigen (respectievelijk 50% en 32%) geven aan niet altijd voldoende te zijn toegerust. Dit verschilt overigens per zorgsector en geldt niet voor alle onderscheiden activiteiten binnen beide taken. Ook verschilt dit gevoelen bij enerzijds de zorgprofessionals op HBO-niveau en de zorgprofessionals op MBO-niveau.
Het onderzoek geeft een signaal van het gevoelen bij deze zorgprofessionals. Een nadere analyse van waar het precies aan schort en wat de oorzaak daarvan is ontbreekt. Zo is in dit onderzoek niet bevraagd welke specifieke competenties nog aangeleerd zouden moeten worden om de rollen bij preventie en zelfmanagementbevordering te vervullen.
Preventie en zelfmanagement zijn kernbegrippen in het huidige gezondheidszorgbeleid van het Kabinet. Zorgprofessionals moeten zelfmanagement stimuleren; zij moeten uitgaan van wat mensen (nog) wel kunnen in plaats van wat zij niet kunnen. Het is dan ook een goede zaak dat de nieuwe beroepsprofielen voor verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten, en zorgkundigen expliciet aandacht besteden aan het belang van zelfmanagementbevordering en preventie en verpleegkundigen daarop ook beter toerusten.
Hoe is het in de opleidingen tot verpleegkundige en verzorgende gesteld met vaardigheden die preventie en bevordering van zelfmanagement faciliteren? In hoeverre is er gedurende deze opleiding ruimte voor het aanleren van deze vaardigheden in praktijkscholing, bijvoorbeeld in wijken en buurten? Hoe kijkt u aan tegen verantwoordelijkheden van opleidingen met betrekking tot preventie en het bevorderen van zelfmanagement?
In de opleiding van zowel de mbo- als de hbo-verpleegkundige wordt op dit moment opgeleid in de competenties op het gebied van preventie en het bevorderen van zelfmanagement. Het is een competentie die van oudsher in het beroepsprofiel en daarmee ook in de opleidingsprofielen is opgenomen, en door het gehele opleidingsprofiel is verweven.
Gelet op de maatschappelijke ontwikkelingen en de vernieuwde belangstelling voor de wijkverpleegkundige, die hbo is opgeleid, vernieuwen de hbo-verpleegkunde opleidingen het opleidingsprofiel. Dit vindt plaats op basis van het nieuwe profiel van de wijkverpleegkundige, waarin preventie en bevordering van zelfmanagement, ook wel zelfzorg genoemd, een belangrijke rol spelen.
Wat vinden opleidingen ervan dat een relatief groot deel verpleegkundigen en verzorgenden zichzelf onvoldoende toegerust vindt voor preventie en het bevorderen van zelfmanagement? Herkennen zij zich in dit beeld?
De opleidingen geven aan dat zij zich niet in dit beeld herkennen.
Bent u van mening dat vaardigheden van verpleegkundigen en verzorgenden voor preventie en bevordering van zelfmanagement van groot belang zijn bij het werken in wijken en buurten?
Ik zie de wijkverpleegkundige als de spil bij mensen thuis, die door preventie en het bevorderen van zelfmanagement bevordert dat mensen langer zelfstandig en zelfredzaam zijn.
Bent u van mening dat er, gezien de uitkomsten van het Nivel-onderzoek, aanpassingen nodig zijn in opleidingen tot verpleegkundige en verzorgende? Zo ja, welke aanpassingen, en wat dient er gestimuleerd te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op vraag 3 en 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het begin december te plannen algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid zorgsector?
Ja.
Het bericht dat al bijna een jaar nauwelijks wordt ingeburgerd |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Sinds januari van dit jaar zijn nieuwkomers verantwoordelijk voor hun eigen inburgering. In de praktijk betekent dit dat er al bijna een jaar nauwelijks wordt ingeburgerd»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de afgelopen 10 maanden maar 923 mensen van de 7.803 nieuwe inburgeraars zich hebben gemeld bij de Dienst uitvoering Onderwijs (DUO) om een lening af te sluiten voor een inburgeringstraject? Zo ja, wat vindt u daarvan? Heeft u zicht op de aantallen die op andere wijze hun inburgeringstraject financieren?
De cijfers zijn correct. Inmiddels beschik ik wel over recentere cijfers. In de afgelopen 10 maanden (peildatum Informatiesysteem Inburgering, 1 november 2013) zijn 8.283 nieuwkomers inburgeringsplichtig geworden. Van deze groep is inmiddels aan 1.084 personen een lening toegekend.
Het aantal verstrekte leningen aan inburgeraars is overigens geen absolute graadmeter voor het aantal inburgeraars dat zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Het afsluiten van een lening bij DUO is immers niet verplicht. Inburgeraars kunnen ook een opleiding volgen zonder een lening af te sluiten of zich op een andere manier (bijvoorbeeld via zelfstudie) voorbereiden op het inburgeringsexamen. Ik heb op dit moment geen volledig zicht op het aantal inburgeraars dat op een andere wijze het inburgeringstraject financiert. Op korte termijn verwacht ik via de uitwisseling van gegevens over cursisten tussen DUO en taalaanbieders en via een periodieke enquête onder verplichte inburgeraars voldoende zicht te hebben op de voortgang van de inburgering (zie verder antwoord op vraag 5). Ik zal de Kamer in het voorjaar van 2014 nader informeren over de inspanningen en resultaten van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen in 2013.
Ik vind het belangrijk dat nieuwkomers zo snel mogelijk met de inburgering starten. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het uitgangspunt van de gewijzigde Wet inburgering per 1 januari 2013 is dat inburgeraars zelf verantwoordelijk zijn voor hoe zij zich voorbereiden op het inburgeringsexamen. De termijn waarbinnen aan de inburgeringsplicht moet worden voldaan, is 3 jaar (en voor analfabeten 5 jaar). Inburgeraars hebben dus nog voldoende tijd om zich voor te bereiden op het examen.
Is het waar dat gemeenten op dit moment geen inzicht hebben in wie de nieuwe inburgeringsplichtigen zijn, of ze inburgeren en of ze dat bij een gecertificeerde organisatie doen? Zo ja, hoe komt dat? Wat gaat u daar aan doen?
Per 1 januari 2013 is de gemeentelijke taak in de uitvoering van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen vervallen. Als gevolg hiervan hebben gemeenten geen zicht op de gegevens over de voortgang van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen.
Bestaan er afspraken met gemeenten, of met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), over het bijhouden en volgen van de inburgeringsplichtigen en de inspanningen tot inburgering? Zo ja, welk afspraken zijn dit en bent u bereid deze met de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom bestaan hier geen afspraken over?
Gemeenten hebben per 1 januari 2013 geen taak meer in de uitvoering van de inburgering van nieuwe inburgeringsplichtigen. Er bestaan dan ook geen afspraken met gemeenten en de VNG over het volgen van de inspanningen van inburgeringsplichtigen.
Hoe ziet u de berichtgeving in het licht van de afspraak in het regeerakkoord dat de inburgeringsinspanningen consequent en vanaf het begin worden gevolgd? Hoe wordt hier door u invulling aan gegeven? Hoe wordt er vervolgens gevolg gegeven aan de andere afspraak in het regeerakkoord dat wie zich onvoldoende inzet zijn of haar verblijfsrecht verliest?
De vorderingen van inburgeraars worden structureel gevolgd. Gegevens over de inspanningen van inburgeringsplichtigen worden vastgelegd in het informatiesysteem inburgering. In dit informatiesysteem worden o.a. gegevens vastgelegd over het gebruik van de sociale leenfaciliteit en de deelname aan het inburgerings- en NT2-examen; binnenkort worden daar gegevens aan toegevoegd over het volgen van een inburgeringscursus en alfabetiseringstrajecten. Aanvullend wordt aan inburgeringsplichtigen via een periodieke enquête gevraagd welke activiteiten zij ondernemen in het kader van de inburgering. Momenteel worden personen die inburgeringsplichtig zijn geworden in het eerste half jaar van 2013 bevraagd.
Inburgeringsplichtigen die geen activiteiten ondernemen worden door DUO halfjaarlijks per brief gewezen op hun inburgeringsplicht en de risico’s (boete of verlies verblijfsvergunning) die men loopt indien niet tijdig aan deze plicht wordt voldaan. De beoordeling over het eventueel verliezen van het verblijfrecht vindt plaats als personen niet binnen de gestelde inburgeringstermijn aan de plicht hebben voldaan. Indien er sprake is van een verwijtbare overschrijding van de inburgeringstermijn zal worden bezien of hier verblijfrechtelijke consequenties aan verbonden kunnen worden. Hierbij is de regering uiteraard gebonden aan de Europeesrechtelijke en internationaalrechtelijke kaders. In elke individuele zaak zal een afweging van alle relevante feiten en omstandigheden van dat individuele geval plaatsvinden.