De lange wachtlijsten voor scolioseoperaties |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het persbericht van de Vereniging van Scoliosepatiënten van 20 september 2013 over het niet halen van de gezondheidsnorm voor wachttijden voor scolioseoperaties?1
Ja. De scoliosevereniging heeft mij een persbericht toegestuurd. Uit het persbericht blijkt dat de wachttijd voor scolioseingrepen in 2012 ten opzichte van 2008 met een maand is afgenomen.
Bent u ervan op de hoogte dat, ondanks de inspanningen van scioliosepatiënten, verzekeraars en behandelaars het nog niet gelukt is wachtlijsten voor scolioseoperaties in Nederland binnen de voor de gezondheid acceptabele wachttijd van drie maanden te brengen? Deelt u de grens van drie maanden die de Vereniging van Scoliosepatiënten daarvoor stelt? Zo nee, waarom niet?
De wachttijd voor scolioseoperaties in Nederland is gemiddeld langer dan drie maanden. In een door de scoliosevereniging geciteerde publicatie wordt drie maanden op theoretische gronden als veilige bovengrens aangehouden. De publicatie benoemt ook de situaties waar langere wachttijd meer risico met zich meebrengt. Het zal uiteindelijk de medisch specialist moeten zijn die -rekening houdend met deze risicofactoren – in individuele situaties bepaalt wat de urgentie van de ingreep zal zijn. Het is aan de beroepsgroep om de maximaal aanvaardbare wachttijden vast te stellen en deze zo nodig in richtlijnen op te nemen.
Wat heeft u ondernomen om de wachtlijsten voor scolioseoperaties terug te brengen tot een acceptabel niveau?
In 2012 zijn de prijzen van deze zorg door mij, op voorstel van de NZa, vrijgelaten. Door deze maatregel kunnen partijen daar waar de prijzen te laag zouden zijn, deze aanpassen zodat de prijs geen knelpunt meer hoeft te vormen. Ik constateer dat er daarmee geen systeembelemmeringen meer zijn om hierover passende afspraken te maken. Het ministerie van VWS heeft medio 2012 bij de scoliosevereniging en de Nederlandse Orthopedische Vereniging (NOV) informatie ingewonnen over de stand van zaken rond scoliosebehandelingen. Dit betreft complexere specialistische zorg met vaak lange OK tijden. Aan partijen is het advies gegeven het onderwerp ook onder de aandacht van de vereniging van adviserend geneeskundigen van zorgverzekeraars (VAGZ) te brengen in verband met de zorginkoop voor deze zorg. VWS heeft dit destijds ook zelf de VAGZ meegedeeld.
Deelt u de opvatting dat het onacceptabel is dat scioliosepatiënten door toedoen van de lange wachttijd voor behandeling gedwongen zijn naar het buitenland uit te wijken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de wachttijden in Nederland medisch verantwoord moeten zijn en dat het niet nodig moet zijn dat patiënten om onverantwoorde wachttijden te ontlopen, hun toevlucht moeten zoeken tot aanbieders in het buitenland. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten met elkaar voor een adequaat zorgaanbod zorgen. Dat vloeit ook voort uit de zorgplicht van zorgverzekeraars. De problemen ten aanzien van de scoliosebehandeling zijn overigens complexer dan dat er alleen te weinig zorg wordt ingekocht. Het zijn vaak complexe operaties die een groot tijdsbeslag leggen op de OK-capaciteit en het aantal specialisten dat zich verder heeft gespecialiseerd in deze zeer ingewikkelde behandelingen, is beperkt.
Hoe rijmt u de wachtlijsten voor sciolioseoperaties in Nederland met die van België, waar geen wachtlijstproblematiek aan de orde is?
Ik vind dat de huidige wachttijden in Nederland medisch verantwoord moeten zijn.
Klopt het dat zorgverzekeraars het aantal scoliosebehandelingen dat per ziekenhuis per jaar mogen worden uitgevoerd op vijftig hebben gemaximeerd? Zo ja, acht u dit wenselijk?
De bron van dit getal ken ik niet. Ik heb dit nagevraagd bij Zorgverzekeraars Nederland en die geven aan geen inzicht te hebben in de afspraken die individuele zorgverzekeraars maken. Over de inhoud van de afspraken, die op het niveau van individuele zorgaanbieders en zorgverzekeraars worden gemaakt, heb ik geen zicht. Ziekenhuizen en zorgverzekeraars maken over veel zorgvormen productieafspraken. Dat die afspraken op zich gemaakt worden is inherent aan de wijze waarop het Nederlandse zorgsysteem functioneert. Zorgverzekeraars hebben daarbij ook een zorgplicht, zie mijn antwoord op 4.
Wat bent u van plan te ondernemen om de wachtlijsten voor scolioseoperaties op korte termijn terug te dringen?
Er waren mij al signalen bekend van moeilijk verlopende gesprekken tussen ziekenhuizen en verzekeraars. Op basis van deze signalen is VWS al in gesprek met de voorzitter van de Nederlandse Orthopedische Vereniging (NOV). Ik heb de voorzitter uitgenodigd om over deze geschilpunten tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars op VWS te komen praten.
De wachttijden voor deze vorm van zorg moeten worden teruggebracht tot medisch aanvaardbaar niveau. Ik zal partijen daar op aanspreken en ik heb de NZa gevraagd om dit te monitoren en de betrokken zorgverzekeraars te vragen wat zij gaan doen om de wachttijden te verminderen. Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en als zij in die zorgplicht structureel tekortschieten kan de NZa aanvullende maatregelen nemen.
De voorgenomen uitzetting van een Angolese asielzoeker |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (SP), Gerard Schouw (D66), Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een 22-jarige Angolese asielzoeker na twaalf jaar verblijf in Nederland alsnog wordt uitgezet omdat hij een half jaar te oud zou zijn om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning in het kader van de Regeling langdurig verblijvende kinderen (Kinderpardon)?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de jonge Angolese asielzoeker op zijn tiende naar Nederland kwam, nu 22 jaar is en dus feitelijk veel langer is geworteld in Nederland dan de meeste kinderen die wel onder de overgangsregeling voor langdurig verblijvende kinderen vallen, maar desondanks toch geen verblijfsvergunning in het kader van de Regeling langdurig verblijvende kinderen krijgt?
De voorwaarden van de regeling staan vast en zijn duidelijk. Het is inherent aan elke regeling dat er ook mensen buiten vallen. Met elke nieuwe grens die ik zou stellen, ontstaan er ook nieuwe grensgevallen. Ik geloof dan ook niet dat de regeling ruimer had moeten zijn en ik ben niet bereid om opnieuw naar de bovengrens te kijken of deze naar 25 jaar bij te stellen, zoals ik ook in het Kamerdebat van 12 maart jl. heb toegelicht.
Overigens is «worteling», zoals ik eveneens tijdens het debat van 12 maart jl. heb aangegeven, niet het perspectief van waaruit ik de regeling heb vormgegeven. Wat mij betreft gaat het hier om de afspraak die in het regeerakkoord is gemaakt om een oplossing te vinden voor het probleem van kinderen die lange tijd in Nederland zijn en die zelf, of wiens ouders, gedurende die tijd vaak lange procedures hebben gevoerd. Dit is vervat en uitgewerkt in objectieve criteria waaraan is getoetst.
Uiteraard zal ik zaken die aan mij worden voorgelegd als grensgevallen of in het kader van de discretionaire bevoegdheid altijd zorgvuldig bekijken.
Kunt u garanderen dat de jonge Angolese asielzoeker in Nederland de procedure over de aanvraag van een verblijfsvergunning in het kader van de Regeling langdurig verblijvende kinderen mag afwachten?
Inmiddels heb ik besloten dat betrokkene zijn bezwaarprocedure in Nederland mag afwachten.
Hoe beoordeelt u de voortdurende detentie vanaf 4 september 2013 van deze jongen in het licht van het uitgangspunt vreemdelingenbewaring alleen als ultimum remedium in te zetten?
Wanneer een vreemdeling zich eerder aan lichtere middelen heeft onttrokken en er blijk van heeft gegeven niet mee te willen werken aan vertrek, acht ik de inzet van vreemdelingenbewaring ter fine van uitzetting geoorloofd.
Wilt u opnieuw kijken naar de bovengrens in de overgangsregeling voor langdurig verblijvende kinderen omdat deze voor jongeren als deze Angolese jongen wel erg hard uitpakt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid aansluiting te zoeken bij het voorstel van VluchtelingenWerk en Defence for Children1 waarin gepleit wordt voor een bovengrens van 25 jaar voor jongeren die voor hun dertiende naar Nederland kwamen en asiel aanvroegen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat met deze kleine aanpassing het doel van de overgangsregeling om schrijnende individuele zaken te voorkomen en problemen van langdurig in Nederland verblijvende kinderen op te lossen, beter gediend zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, omdat uitzetting dreigt, deze vragen voor het algemeen overleg over rapporten en adviezen vreemdelingenbeleid op 3 oktober a.s. te beantwoorden?
Ja.
Ontmoeting met een Cubaanse blogger |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Klopt het dat u in een ontmoeting met een Cubaanse blogger hebt gesteld dat de internationale gemeenschap de ontwikkelingen in Cuba als «ongelooflijk positief ziet, zich bewegend in de volkomen juiste richting?1
Tijdens het gesprek met blogger Carlos Alberto Pérez Benítez is gesproken over de mensenrechtensituatie in Cuba en de wenselijkheid verdere hervormingen en verbeteringen door te voeren, met name op het terrein van burger en politieke rechten. Daarnaast is gewezen op de resultaten die Cuba op het gebied van sociaal-economische rechten en op het gebied van LGTB heeft bereikt.
Is dit ook uw eigen opvatting over Cuba onder het communistische regime van Raúl Castro? Zo ja, waar baseert u deze waarderende woorden op? Doelde u ook op de mensenrechtensituatie in Cuba?
De economische en politieke veranderingen in Cuba worden door de internationale gemeenschap, inclusief door de EU en NL, als positieve stappen gezien. Dit geldt bijvoorbeeld voor de nieuwe migratiewetgeving (uitreisvisa), de nieuwe regels met betrekking tot internetvrijheid en de grotere economische vrijheid.
Het is wenselijk dat deze stappen verder reiken en versneld worden. Vandaar dat het kabinet via bilaterale contacten met Cuba en via het EU kanaal, inzet op dialoog en samenwerking die bevorderen dat Cuba deze weg verder voortzet. Om de hervormingsgezinde krachten in Cuba te ondersteunen is engagement effectiever dan isolement. Hierbij wordt natuurlijk de situatie met betrekking tot de mensenrechten en democratisering nauw gevolgd.
Hoe beoordeelt u het door het Kamerlid Timmermans aangehaalde rapport van Amnesty International, «Routine respression: Political short-term detentions and harassment in Cuba» van 22 maart 2012? Klopt het dat Amnesty toen waarschuwde dat de intimidatie van dissidenten en mensenrechtenactivisten was toegenomen, en dat het aantal mensen dat te maken kreeg met intimidatie en schending van de mensenrechten is de laatste twee jaar gestegen was?
Korte termijn detenties blijven een punt van zorg. Dit onderwerp zal ook bij een volgende gelegenheid worden besproken.
Deelt u de oproep van het Kamerlid Timmermans in schriftelijke vragen d.d. 27 maart 2012 aan de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken om «onverwijld en duidelijk protest aan te tekenen bij de Cubaanse autoriteiten over de ernstige mensenrechtenschendingen die zij begaan», en om aanscherping van de EU-sancties te bepleiten indien Cuba geen gehoor wil geven aan dit protest?2
De situatie in Cuba wordt nauwgezet gevolgd, niet alleen door Nederland maar ook door de EU, in VN kader en door mensenrechten NGO's.
Wat is er sinds 27 maart 2012 veranderd dat u nu, anders dan het Kamerlid Timmermans, zulke waarderende woorden over Cuba uitspreekt?
Zie antwoord 2.
Heeft u kennisgenomen van de maandelijkse rapportage van de Cubaanse Commissie voor Mensenrechten en Nationale Verzoening (CCDHRN) die meldt dat in de afgelopen maand augustus 547 Cubanen aangehouden zijn om politieke motieven, en dat nog eens 337 dissidenten werden lastiggevallen of bedreigd door de politie?3
Ja, zie antwoord op vraag 3.
Waarom heeft u zich in een kennismakingsgesprek met uw Cubaanse ambtsgenoot Rodriguez uitgesproken voor intensievere samenwerking met Cuba?4 Vindt u de ontwikkelingen in Cuba dermate positief dat u verbetering van de bilaterale relatie met Cuba voorstaat?
Zie antwoord op vraag 2. Daarnaast geldt dat in het buitenlands beleid rekening wordt gehouden met belangen die het Koninkrijk heeft in Cuba, zoals consulaire zaken, uitstaande schulden en handel.
Hoe verhoudt zich de door u beoogde intensievere samenwerking tot het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU ten aanzien van Cuba?
In EU-verband wordt momenteel gesproken over een onderhandelingsmandaat voor de EU met Cuba over een nieuw bilateraal akkoord. Ook hier is het uitgangspunt dat dialoog meer oplevert dan confrontatie. Nederland steunt deze visie en heeft er op aangedrongen dat mensenrechten integraal onderdeel zijn van het toekomstige akkoord. Dit akkoord zou t.z.t. het «Gemeenschappelijk Standpunt» (GS) moeten vervangen. Het GS blijft van kracht tot een nieuw bilateraal akkoord is getekend dat de mensenrechten adequaat adresseert.
Waarom heeft u, in het licht van de aanhoudend slechte mensenrechtensituatie, in het interview met de Cubaanse blogger aangegeven in de «komende maanden» een bezoek te willen brengen aan Cuba? Wanneer gaat dit bezoek plaatsvinden?
Zie antwoord op vraag 2. Het bezoek zal naar verwachting de komende maanden plaatsvinden.
Wanneer heeft voor het laatst een Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Cuba bezocht?
Zover kan worden nagegaan heeft nog nooit een bezoek van een Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken aan Cuba plaatsgevonden.
Bent u bereid de Kamer per brief te informeren over uw beleid ten aanzien van Cuba vóór de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken, en vóór uw bezoek aan Cuba?
Ja.
De bouw van een Russisch hek aan de Georgische grens |
|
Han ten Broeke (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de door de EU Monitoring Mission in Georgia bevestigde bouw van een Russisch hek langs de «administrative border line» met Zuid-Ossetië?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bouw van dit hek? Bent u net als de Georgische minister van Buitenlandse Zaken van mening dat de bouw een schending is van het wapenstilstandsverdrag van 12 augustus 2008?
Nederland is bezorgd over deze ontwikkeling. Deze is niet in overeenstemming met het 6-puntenplan van augustus 2008, waarin werd overeengekomen dat de Russische troepen zich zouden terugtrekken tot de oorspronkelijke posities.
Bent u bekend met de veroordeling van dit hek door de secretaris-generaal van de NAVO Rasmussen?2 Hoe beoordeelt u zijn kwalificatie dat de Russische activiteiten in kwestie in strijd zijn met het internationaal recht?
Ja. Nederland steunt de territoriale integriteit van Georgië binnen de internationaal erkende grenzen. Russische activiteiten op Georgisch grondgebied zonder instemming van de Georgische autoriteiten zijn daarmee in strijd.
Bent u bekend met de verklaring van de Amerikaanse ambassade in Georgië?3 Klopt het dat het hek de bewegingsvrijheid van de lokale bevolking ernstig belemmert, boeren scheidt van hun velden en kinderen onmogelijk maakt hun scholen te bereiken?
Ja. De afscheiding beperkt de bewegingsvrijheid van de plaatselijke bevolking. Er zijn gevallen bekend van bewoners die hierdoor worden afgesneden van hun land of gemeenschappelijke voorzieningen.
Wat is uw mening over de opvatting van de Georgische regering dat het hek gebouwd wordt met het doel te provoceren? Kunt u nagaan met welk doel dit hekwerk wordt gebouwd?
Rusland beschouwt de de-facto afgescheiden regio Zuid-Ossetië als een onafhankelijke staat, en stelt dat de afscheiding wordt gebouwd om de «staatsgrenzen» van Zuid-Ossetië te versterken. De Georgische regering ziet dit als provocatie.
Wat kan de EUMM als toezichthouder op het in 2008 tot stand gekomen vredesverdrag betekenen in deze situatie?
De EUMM volgt de situatie op de voet en heeft enkele malen verklaringen afgelegd waarin zorg wordt uitgesproken. Voorts neemt de EUMM deel aan overleg over incidenten aan de administratieve grenzen, waarin individuele gevallen kunnen worden besproken en waar mogelijk gezocht wordt naar praktische oplossingen. De EUMM heeft geen mandaat om de bouw van de afscheiding tegen te gaan.
Bent u bereid de partijen in het verband van de Europese Unie, de Organisatie voor Vrede en Samenwerkling in Europa (OVSE) of bijvoorbeeld in de Raad van Europa aan te spreken op hun verplichtingen? Is het mogelijk in een dergelijk kader de bouw in overeenstemming te laten brengen met het internationaal recht en morele verplichtingen ten aanzien van de lokale bevolking?
De EU heeft meerdere malen (onder meer door HV Ashton, in Tbilisi en in OVSE- en RvE-kader) zorgen uitgesproken over de bouw van de afscheiding, onder meer vanwege de negatieve gevolgen voor de bewegingsvrijheid van de plaatselijke bevolking. Het EU Politiek en Veiligheidscomité bezocht de situatie ter plaatse op 30 september jl. De kwestie is tevens aan de orde gesteld in de laatste ronde (26 juni jl.) van de Genève besprekingen, waarvan de EU – samen met OVSE en VN – co-voorzitter is. De visies van de EU en Rusland over de wenselijkheid van de afscheiding lopen vooralsnog uiteen.
De prijzenoorlog in de supermarkten en de brief van Plus Supermarkten aan haar leveranciers |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u de brief van Plus Supermarkten aan haar leveranciers, waarin de supermarkt aangeeft het inkomstenverlies als gevolg van de prijzenoorlog door te berekenen aan de leveranciers?
Ja.
Bent u op de hoogte van verzoeken tot margecompensatie door andere retailers, die mondeling aan de fabrikanten zijn medegedeeld?
Van de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI), de koepelorganisatie van bedrijven en brancheorganisaties in de Nederlandse levensmiddelenindustrie, heb ik begrepen dat ook andere retailers dergelijke verzoeken hebben gedaan aan hun leveranciers. De precieze inhoud en de formulering van die verzoeken ken ik niet.
Deelt u de mening dat dit een exacte herhaling lijkt van de prijzenoorlog van 2003, toen de margeverliezen ook voor kosten van de fabrikanten kwamen?
Anders dan in 2003 lijkt volgens de berichtgeving de huidige verscherpte prijsconcurrentie tussen supermarkten zich te beperken tot A-merken. Dit verschijnsel kan gevolgen hebben voor levensmiddelenfabrikanten, maar in hoeverre dit voor hen tot margeverliezen zal leiden, hangt af van de verhouding tussen leveranciers en afnemers.
Vragen als «Hoeveel andere afnemers heeft de betrokken fabrikant?» en «Hoe afhankelijk is de fabrikant van één specifieke Nederlandse supermarkt?» spelen hierbij een rol. Fabrikanten die relatief veel exporteren zullen minder last hebben van prijsverlagingen in Nederland.
Kan de brief van Plus Supermarkten gezien worden als een overtreding van de gedragscode voor eerlijke handelspraktijken? Zo nee, waarom niet? Zijn mondelinge verzoeken in strijd met deze gedragscode? Zo nee, waarom niet?
Volgens de gedragscode mogen overeenkomsten niet eenzijdig worden gewijzigd (ook niet mondeling), tenzij deze mogelijkheid, en de bijbehorende omstandigheden en voorwaarden, vooraf overeengekomen zijn. Om de vraag te kunnen beantwoorden, of de brieven van Plus Supermarkten aan leveranciers een overtreding vormen van de gedragscode voor eerlijke handelspraktijken, is van belang wat in de overeenkomsten is afgesproken en wat precies in de brief staat. Op 26 september jl. hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en ik hierover gesproken met de Nederlandse stuurgroep,waarin LTO Nederland, de FNLI en het CBL vertegenwoordigd zijn. Een dag later heeft op ambtelijk niveau een vervolggesprek met de stuurgroep plaatsgevonden. Afgesproken is dat de FNLI een aantal geanonimiseerde klachten van leveranciers met bijbehorende geanonimiseerde contractuele kaders tussen die leveranciers en hun afnemers zal verzamelen. De FNLI zal deze gegevens in geanonimiseerde vorm aan de stuurgroep voorleggen ter bespreking. De stuurgroep zal vervolgens bepalen hoe hiermee wordt omgegaan. De stuurgroep heeft besloten dat het voor de klachtbehandeling van deze zaak op dit moment nog niet noodzakelijk is dat de klagers formeel geregistreerd zijn op de Europese website voor deelname aan de gedragscode.
Deelt u de mening dat met name het Midden- en kleinbedrijf (MKB) getroffen wordt door de prijzenslag onder de supermarkten, omdat het op moet draaien voor het margeverlies op de A-merkproducten?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven, is vooralsnog niet duidelijk in hoeverre supermarkten het margeverlies ook daadwerkelijk op fabrikanten (weten te) verhalen. Ik heb begrepen dat verschillende supermarkten inmiddels het gesprek zijn aangegaan met hun leveranciers om te bezien hoe het margeverlies het hoofd kan worden geboden.
Bent u van mening dat de Autoriteit Consument en Markt niet alleen moet kijken naar verticale marktwerking, maar ook naar een eerlijke margeverdeling in de keten? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft als één van haar taken de taak de mededingingsregels te handhaven. In dit kader ziet zij toe op de naleving van het kartelverbod en het verbod op misbruik van een economische machtspositie. De marges die ondernemingen in de verschillende geledingen van de keten realiseren, zijn het resultaat van vraag en aanbod en zijn op zichzelf geen voorwerp van het toezicht van de ACM.
Verwacht u dat de pilot een einde gaat maken aan oneerlijke handelspraktijken? Hoe gaat u de pilot het komende jaar evalueren?
Zoals ik in mijn brief van 11 september aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2012/13 22 112, nr. 1687) heb aangegeven heb ik vertrouwen in de opzet van de nationale stuurgroep en de uitvoering van de pilot. Of de gedragscode eerlijke handelspraktijken, als aanvulling op de bestaande regelgeving effectief is, zal moeten blijken uit de evaluatie van de pilot. In mijn brief van 11 september staat welke prestatie-indicatoren ik daarbij zal gebruiken.
Gaat volgens u alleen zelfregulering werken of ziet u ook een rol voor de overheid? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Bij de pilot gaat het om zelfregulering, als aanvulling op bestaande wetgeving. Het Ministerie van Economische Zaken heeft een faciliterende rol gespeeld bij de vormgeving van de pilot en doet dat ook bij de uitvoering van de pilot. Ook zal het Ministerie van Economische Zaken gedurende de pilot de vinger aan de pols blijven houden.
Wat adviseert u bedrijven die worden geconfronteerd met oneerlijke handelspraktijken? Wat zou volgens u de ultieme sanctie moeten zijn voor ondernemingen die zich niet aan de gedragscode houden?
Allereerst adviseer ik ondernemingen zich aan de gedragscode te binden door zich te registreren. Een onderneming kan tegen een andere onderneming alleen een klacht indienen met een beroep op de gedragscode, indien zowel zijzelf als die andere onderneming zich aan de gedragscode heeft gebonden. Hoe meer ondernemingen zich aan de gedragscode binden, hoe groter het effect van de gedragscode is. Verder is het ondernemingen aan te raden om in het geval van een klacht zich eerst tot hun brancheorganisatie te wenden voor informatie over de mogelijkheden voor geschillenbeslechtingen en over de vraag of bij de brancheorganisatie vergelijkbare klachten zijn binnengekomen.
In de pilot van de gedragscode eerlijke handelspraktijken voor de agrofoodsector kan een klager bij individuele klachten een procedure bij een mediator, bindend adviseur, arbiter of civiele rechter starten.
Hierbij kan hij een vordering instellen tot het stoppen van de oneerlijke gedraging, het herstellen van de oneerlijke situatie of een vordering tot schadevergoeding. Bij gebundelde klachten kan de Nederlandse stuurgroep de overtreder trachten te bewegen zijn gedrag in overeenstemming te brengen met de gedragscode. Doet hij dat niet, dan kan de Nederlandse stuurgroep zelf een oordeel over de kwestie geven of de kwestie voorleggen aan de Europese stuurgroep, die een algemeen richtsnoer kan opstellen over de desbetreffende gedraging.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 9 oktober, als de vaste commissie voor Economische Zaken verder spreekt over oneerlijke handelspraktijken?
Ja.
De vermeende angstcultuur binnen de Nationale Politie |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Klopt het dat het aantal disciplinaire onderzoeken binnen de Nationale Politie de afgelopen maanden is toegenomen?1 Kunt u aangeven hoeveel van dergelijke onderzoeken zijn ingesteld in 2012 en hoeveel er tot op heden zijn ingesteld in 2013?
Binnen de politie worden drie vormen van intern onderzoek gedaan: oriënterende, strafrechtelijke en disciplinaire onderzoeken. In het jaar 2012 zijn er 1.347 interne onderzoeken uitgevoerd. Op peildatum 30 september 2013 is dit aantal 1.190.
Het aantal interne onderzoeken in 2013 tot op heden, beweegt zich daarmee binnen de bandbreedte van de afgelopen jaren. Ik verwijs u ook naar de antwoorden op de vragen van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 218).
Herkent u zich in het beeld dat leden van vakbonden vaker te horen krijgen dat ze over knelpunten geen contact mogen opnemen met de vakbonden en medezeggenschapsorganen?
Ik herken het geschetste beeld van de voorzitters van de vakbonden niet. De politie is een professionele organisatie waarin ruimte voor medewerkers is om eventuele klachten en problemen te uiten. Signaleert een medewerker knelpunten, dan ligt het in de rede dat in eerste instantie de eigen leidinggevende wordt aangesproken.
Zou een medewerker het gevoel hebben niet bij zijn of haar leidinggevende terecht te kunnen, dan kan de medewerker zich wenden tot vertrouwenspersonen binnen hun eigen organisatieonderdeel. Er is een landelijke procedure en landelijk meldpunt ingericht voor het melden van knelpunten. Hiermee wordt beoogd de toegankelijkheid te vergroten en is geborgd dat knelpunten veilig kunnen worden gemeld. Ook kunnen medewerkers terecht bij medezeggenschap. Het staat medewerkers verder vrij om zich te verenigen in een vakbond en de activiteiten die daarbij horen te verrichten. Ik verwijs u ook naar de beantwoording van de vragen van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 218) en het lid Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 219).
Bent u bereid op korte termijn in overleg te gaan met de vakbonden en de korpschef over de volgens de vakbonden ontstane angstcultuur binnen de Nationale Politie en veronderstelde misstanden die volgens de vakbonden tot op het hoogste niveau bekend zijn te onderzoeken?
Voor mij is belangrijk dat de politie een veilige omgeving biedt voor alle medewerkers. Als er signalen zijn dat dit niet het geval is, dan neem ik die serieus en ga ik in gesprek met de aandragers van die signalen. Ik verwijs u ook naar de beantwoording van de vragen van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 218).
Het mislukken van het overleg over directe huurtoeslagbetaling aan woningbouwcorporaties |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Jacques Monasch (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten waarom de uitwerking van de motie Groot/Omtzigt (Kamerstuk 33 003, nr. 49) is mislukt?1
In de afgelopen maanden zijn constructieve gesprekken gevoerd met Aedes om te bezien in hoeverre het arrangement dat is ontworpen voor de kinderopvangsector2 ook gehanteerd zou kunnen worden voor de woningcorporaties. Nadat duidelijk was geworden welke gevolgen dit zou gaan hebben voor de woningcorporaties heeft Aedes aangegeven dat het aangeboden arrangement onvoldoende perspectief biedt voor woningcorporaties om eraan mee te doen. Overigens is de afweging om deel te nemen aan het door de Belastingdienst geboden arrangement uiteindelijk aan de individuele woningcorporaties zelf.
Kunt u toelichten welke factoren er toe hebben geleid dat de directe betaling van huurtoeslag aan woningbouwcorporaties niet mogelijk wordt gemaakt?
Op 1 december a.s. treedt de wettelijke maatregel in werking die alleen nog maar directe betaling van huurtoeslag aan huurders zelf toestaat. Tijdens het wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Financiën over Overige fiscale maatregelen 2012 (waarin deze maatregel was opgenomen) heb ik toegezegd onder bepaalde voorwaarden een uitzondering op de wettelijke maatregel voor kinderopvanginstellingen mogelijk te willen maken. Ik ben bij die gelegenheid ingegaan op de voorwaarden die wat mij betreft aan zo’n uitzondering verbonden zijn. In de motie Groot/Omtzigt heb ik aanleiding gezien om de uitzondering binnen de randvoorwaarden die ik in uw Kamer voor de kinderopvanginstellingen heb geschetst, ook voor woningcorporaties open te stellen.
In de besprekingen met Aedes is gebleken dat het arrangement met de voorwaarden zou inhouden dat de verhuurders hun software en systemen zouden moeten aanpassen, dat verhuurders niet alleen de voorschotbetalingen maar ook de bedragen voortvloeiend uit de eindafrekening van de toeslag – mits het een uit te betalen bedrag is – zouden moeten verwerken en verrekenen, dat bepaald niet zeker is dat de huurders voor deze optie zullen kiezen en dat de huurtoeslag op termijn mogelijk opgaat in de huishoudentoeslag. Al deze overwegingen samen hebben bij Aedes geleid tot de conclusie dat er geen positieve business case te maken is.
Daarom heeft Aedes op 10 september jl. het volgende medegedeeld aan het Ministerie van Financiën: «Het enthousiasme in de sector voor het partnerschap is afhankelijk van de inrichting en werking van de regeling. Uiteindelijk zijn de reacties op de werking van het partnerschap niet positief. Vooral de verwachte administratieve lasten vormen een probleem voor corporaties (BSN-koppeling en ontvangst eindafrekening is onwerkbaar en eventuele saldering niet wenselijk vanuit maatschappelijk perspectief). Bovendien is vooraf onduidelijk hoeveel huurders voor deze mogelijkheid kiezen, waardoor een goede kosten-baten analyse vooraf niet mogelijk is. Ook de mogelijkheid dat de huursubsidie binnen enkele jaren mogelijk wordt omgevormd tot een huishoudentoeslag heeft in deze afweging een rol gespeeld.»
Kunt u toelichten welke maatregelen volgens u genomen moeten worden om directe huurtoeslagbetaling aan woningbouwcorporaties alsnog mogelijk te maken?
De wet bepaalt dat de Belastingsdienst een toeslag slechts op één bankrekening die op naam moet staan van de toeslaggerechtigde uitbetaalt. Geclusterde uitbetaling van alle huurtoeslagen in één bedrag op de bankrekening van woningcorporaties, zoals die nu nog van toepassing is, is vanaf 1 december a.s. niet meer mogelijk. In de wet is een delegatiegrondslag opgenomen op grond waarvan een uitzondering gemaakt kan worden op het verplichte één bankrekeningnummer. Die uitzondering behelst dat onder de genoemde voorwaarden het mogelijk wordt dat toeslaggelden op verzoek van toeslaggerechtigde direct aan een kinderopvanginstelling uitbetaald worden. Zoals hiervoor aangegeven heb ik in de motie Groot/Omtzigt aanleiding gezien om deze faciliteit ook open te stellen voor woningcorporaties, die bereid zijn aan de bij de uitzondering horende voorwaarden te voldoen. Een belangrijke voorwaarde die verbonden is aan de uitzondering is een hoofdelijke aansprakelijkheid voor terugvorderingen die verband houden met toeslagen die op de bankrekening van woningcorporaties zijn uitbetaald en die niet bij de huurder zelf zijn terug te halen.
Zoals ik uw Kamer heb laten weten, hebben de betrokken instellingen grote moeite met de hoofdelijke aansprakelijkheid. Daarom hebben de gesprekken zich geconcentreerd op het alternatief in de vorm van een partnerschap met de Belastingdienst. Het partnerschap stelt bepaalde eisen aan de administratie en verplicht ook tot periodieke uitwisseling van gegevens op BSN-niveau, in ruil waarvoor de betrokken instellingen gevrijwaard worden van de hoofdelijke aansprakelijkheid, tenzij er sprake is van verwijtbaar handelen. Dit is ook vastgelegd in het arrangement voor de kinderopvanginstellingen, zoals toegelicht in mijn brief van 12 juli jl.3
Ik zie geen mogelijkheden om binnen de wettelijke regeling en de daarbij geldende randvoorwaarden een directe betaling van huurtoeslag aan woningcorporaties op alternatieve wijze vorm te geven. Het past ook niet bij de eerder geformuleerde voorwaarden – zoals besproken tijdens het wetgevingsoverleg over Overige fiscale maatregelen 2012 – om een uitzondering op de hoofdregel te kunnen maken. Een dergelijke alternatieve vormgeving zou bovendien de doelstelling van het verplichte één bankrekeningnummer geweld aandoen, namelijk het tegengaan van fraude met (onder meer) toeslagen. Aangezien Aedes aangeeft dat de aanstaande omvorming van o.a. de huurtoeslag tot huishoudentoeslag ook een rol heeft gespeeld in de afweging, lijkt een alternatieve vormgeving ook om die reden op dit moment niet voor de hand te liggen.
De dienstverlening van banken aan het midden- en kleinbedrijf (MKB) bij het afsluiten van rentederivaten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht en het onderliggende onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) «Dienstverlening banken aan midden- en kleinbedrijf bij afsluiten rentederivaten voor verbetering vatbaar» van 25 september jongstleden?1
Ja.
Wat vindt u van de constateringen van de AFM dat banken door onduidelijk communiceren richting ondernemers de zwaardere zorgplicht weten te omzeilen en ondernemers bovendien slecht zijn voorgelicht over de risico’s van derivaten?
Het verkennende onderzoek van de AFM is een belangrijke stap om zicht te krijgen op de risico’s die zich voordoen bij dienstverlening rondom rentederivaten. Ik vind het belangrijk dat alle klanten – ook zakelijke klanten – goed geïnformeerd worden over de dienstverlening en de risico’s die verbonden zijn aan rentederivaten. Uit het verkennend onderzoek van de AFM blijkt dat de dienstverlening van sommige banken aan het MKB bij het afsluiten van rentederivaten voor verbetering vatbaar is. De AFM constateert dat sommige banken hun cliënten onvoldoende duidelijk maken dat zij bij het aanbieden van rentederivaten geen advies geven. Ook heeft de AFM gezien dat de informatieverstrekking over rentederivaten vaak onvoldoende evenwichtig was en dat banken hun MKB-cliënten onvoldoende informeerden of zij als professioneel of als niet-professioneel werden geclassificeerd en welke consequenties dit heeft. Het beeld dat hieruit vooralsnog ontstaat geeft reden tot zorg. De AFM zal aan deze verkenning een vervolg geven. Vanaf de tweede helft van 2013 doet de AFM aanvullend onderzoek naar de dienstverlening van banken aan het MKB met betrekking tot rentederivaten. Daarbij wordt onder andere gekeken naar het type dienstverlening dat feitelijk wordt aangeboden en of hierbij voldaan is aan de (wettelijke) vereisten.
Daarnaast inventariseert de AFM of en zo ja, in hoeverre, er andere problemen spelen bij de financiële dienstverlening aan het MKB.
Een aantal banken heeft op het gebied van rentederivaten stappen ter verbetering aangekondigd. De AFM zal deze veranderingen nauwlettend volgen en met de sector in gesprek gaan over de gewenste dienstverlening. Daarnaast zal de AFM komen met aanbevelingen voor passende dienstverlening op het gebied van rentederivaten aan niet-professionele MKB-cliënten. Deze cliëntgroep heeft ook zelf een verantwoordelijkheid bij het sluiten van rentederivaten. De AFM zal daarom ook met brancheorganisaties in gesprek gaan om aan deze eigen verantwoordelijkheid een verdere invulling te geven.
Ik wacht het vervolgonderzoek af en zal dan bezien of en welke stappen gezet moeten worden.
Bent u het er mee eens dat het onacceptabel is dat banken nog steeds manieren zoeken om de zorgplicht te omzeilen? Wilt u mogelijkheden om de zorgplicht te omzeilen gaan beperken? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de AFM onderzoek te laten doen naar de schade die ondernemers en semi-publieke instellingen liepen door verkeerde advisering en de aanschaf van niet passende en risicovolle producten?
Het verkennende onderzoek van de AFM richtte zich primair op mogelijke gebreken in het dienstverleningsproces van banken aan semipublieke instellingen en het professionele MKB bij het afsluiten van rentederivaten. Niet passende dienstverlening kan zowel voor de professionele cliënten als voor de banken ongewenste risico’s opleveren. Wanneer de dienstverlening niet-passend is geweest hoeft dat echter nog niet te betekenen dat het afgesloten product ook tot «schade» bij de afnemer leidt. Het rapport van de AFM geeft geen inschatting van de schade die MKB-cliënten of semipublieke instellingen hebben geleden.
In het vervolgonderzoek is de AFM voornemens zich met name te richten op de beoordeling en verbetering van de passendheid van de dienstverlening en niet op de omvang van de eventuele schade. De reden hiervoor is dat dit moeilijk is vast te stellen omdat eventuele schade afhankelijk is van verscheidene factoren, waaronder de toekomstige waardeontwikkeling van het rentederivaat en de individuele afspraken tussen bank en klant. Het vervolgonderzoek van de AFM behelst in dit opzicht vooral een verbreding van het onderzoek, waarbij ook gekeken wordt naar de kwaliteit van andere financiële dienstverlening aan het MKB en de ernst van de gebreken die hieruit voort kunnen vloeien.
In hoeverre zijn banken aansprakelijk voor de schade van gedupeerde ondernemers en semi-publieke instellingen? Op welke wijze wordt voor bestaande problemen een oplossing gezocht en bent u bereid het vinden van oplossingen te bevorderen?
De AFM heeft nog niet onderzocht in hoeverre de afgesloten producten passend zijn voor de betreffende cliënten. De dienstverlening op het gebied van rentederivaten verschilt per bank. De door de AFM geconstateerde verbeterpunten gelden voor bijna alle banken, maar niet alle banken presteren in dezelfde mate op alle geconstateerde verbeterpunten.
Uit het verkennende onderzoek van de AFM is onder meer naar voren gekomen dat de informatievoorziening met betrekking tot rentederivatendienstverlening onvoldoende is geweest en dat aan concrete voorschriften niet is voldaan. Aanbieders van deze producten lijken dit ook te erkennen. Of banken aansprakelijk kunnen worden gehouden voor eventuele schade van ondernemers of semipublieke instellingen is aan het oordeel van de civiele rechter en zal afhankelijk zijn van de specifieke omstandigheden van het geval. De vaststelling van deze aansprakelijkheid zal onder meer afhangen van de aard van de dienstverlening en de handelswijze van de bank met betrekking tot informatieverstrekking over de bijbehorende risico’s inclusief de mogelijkheden van de cliënt om de bijbehorende risico’s en de passendheid van het product voor hem goed in te kunnen schatten. Dit hangt onder andere af van zijn kennis en ervaring op het gebied van rentederivaten.
De AFM zal de door een aantal banken aangekondigde stappen ter verbetering van het dienstverleningsproces op het gebied van rentederivaten nauwlettend volgen en met de sector in gesprek gaan over de gewenste dienstverlening. Of de AFM handhavend optreedt op het gebied van rentederivatendienstverlening en mogelijk ook andere dienstverlening aan het MKB, is onder andere afhankelijk van de keuze en invulling van de daadwerkelijk gehanteerde dienstverlening door banken, het effect dat met de handhaving kan worden bereikt, de toezichtmogelijkheden en de mate van ernst van de mogelijk te constateren misstanden.
Hoe beziet u de toegang van het MKB tot het klachteninstituut Kifid in het licht van de slechte communicatie en voorlichting vanuit banken richting ondernemers over derivaten?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Nijboer en Mei Li Vos (PvdA) van 8 mei 2013 over de mogelijkheid voor financieel dienstverleners om adviezen van het Kifid als niet-bindend te aanvaarden, ben ik nagegaan bij de koepelorganisatie van het midden- en kleinbedrijf of er behoefte is om de toegang tot het Kifid te verbreden.2 Ik heb hieruit niet kunnen opmaken dat er op dit moment behoefte bestaat aan een dergelijke verbreding. Klachten van ondernemers ten aanzien van financiële dienstverlening worden vaak op andere wijze geadresseerd, bijvoorbeeld middels een interne klachtenprocedure bij banken en verzekeraars. Het rapport van de AFM over dienstverlening bij het afsluiten van rentederivaten geeft mijns inziens dan ook geen directe aanleiding om de toegang tot Kifid uit te breiden naar het MKB.
Het bericht Nederlander onder daders Nairobi |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat één van de daders van de terreuraanslag in Nairobi een Nederlander is?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo ja, kunt u aangeven of deze terrorist naast de Nederlandse nationaliteit nog een andere nationaliteit heeft en zo ja, welke dat dan is?
Het kabinet beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat een van de daders van de aanslag in Nairobi een Nederlander is.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat deze terrorist zich aan de aandacht van de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) heeft weten te onttrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er meer potentiële Nederlandse terroristen zijn die banden hebben met de islamitische terreurbeweging Al-Shabaab?
In het Jaarverslag 2012 van de AIVD is vermeld dat in Nederland ondersteunende activiteiten voor Al Shabaab worden verricht.
Deelt u de mening dat Al-Shabaab op de internationale terreurlijst geplaatst dient te worden? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Verwezen wordt naar het antwoord op de vragen 4, 5, 6 en 7 van de leden Ten Broeke en Dijkhoff aan de ministers van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Justitie over de aanslag van Al Shabaab in Nairobi (2013Z18212, ingezonden 26 september 2013).
Gaat u er daarnaast voor zorgen dat deze terrorist nooit en te nimmer meer een voet zet op Nederlandse bodem zet door hem te denaturaliseren? Zo nee, waarom niet?
Aangezien het kabinet niet beschikt over informatie waaruit blijkt dat een van de daders van de aanslag in Nairobi een Nederlander betreft, is het opleggen van een dergelijke maatregel niet aan de orde.
Het meenemen van de fiets in de Fyra en de Thalys |
|
Paulus Jansen (SP), Sander de Rouwe (CDA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Klopt het dat in de Fyra-treinstellen die rijden tussen Rotterdam en Breda en tussen Den Haag en Brussel, en in de Thalys die rijdt tussen Amsterdam en Parijs, geen fietsen meegenomen mogen worden, terwijl deze treinstellen wel beschikken over een geschikte ruimte voor het vervoer van fietsen?
Fietsen kunnen in alle treinen worden meegenomen wanneer deze zijn gedemonteerd en als handbagage kunnen worden beschouwd. Wanneer dit niet mogelijk is, dient een fiets los vervoerd te worden. Los vervoer van fietsen over het klassieke spoor is mogelijk wanneer de trein beschikt over een geschikte ruimte hiervoor. In de tijdelijke treindienst naar Brussel («de Benelux-trein»), die over het klassieke spoor rijdt, is het daarom toegestaan om fietsen los mee te nemen.
Voor het rijden over de hogesnelheidslijn gelden andere regels. Hier geldt een veiligheidsmanagementsysteem. Dit systeem houdt in dat NS de met het hogesnelheidsvervoer samenhangende gevaren en risico’s vaststelt en vervolgens bepaalt welke mitigerende maatregelen nodig zijn om deze te beheersen.
In dit veiligheidsmanagementsysteem voor de hogesnelheidslijn is los vervoer van fietsen niet opgenomen, ook niet in het geval dat treinstellen wel beschikken over een geschikte ruimte voor het los vervoeren van fietsen.
Ondanks dat de treinstellen die rijden tussen Amsterdam, Rotterdam en Breda over de hogesnelheidslijn beschikken over een geschikte ruimte, is het los vervoer van fietsen in deze treinen hierdoor niet mogelijk.
De Thalys-treinen beschikken niet over een geschikte ruimte voor het los vervoeren van fietsen.
Wat is de reden dat er geen fietsen meegenomen kunnen worden bij deze treindiensten?
Zie beantwoording vraag 1. Fietsen kunnen in alle treinen worden meegenomen als deze worden gedemonteerd en als handbagage kunnen worden beschouwd. Fietsen aan boord van Thalys zijn bijvoorbeeld toegestaan als het voorwiel is gedemonteerd en de fiets is verpakt in een speciale fietshoes met maximale afmetingen van 1,20 bij 0,90 meter.
Hoe is het ontbreken van fietsvoorzieningen te rijmen met artikel 5 van Verordening (EG) 1371/2007, en met het feit dat in Frankrijk en Duitsland TGV- respectievelijk ICE-treindiensten wél deze voorzieningen bieden?1
In artikel 5 van verordening (EG) 1371/2007 is opgenomen dat een mogelijkheid moet bestaan om, eventueel tegen betaling, fietsen in de trein mee te nemen voor zover deze fietsen makkelijk hanteerbaar zijn, dit geen nadelige invloed op de specifieke spoorwegdienst heeft en het rollend materieel dit toelaat.
Voor de TGV, ICE en Thalys geldt dat vouwfietsen of gewone fietsen uitsluitend als handbagage worden toegelaten mits het voorwiel wordt gedemonteerd en de fiets wordt verpakt in een speciale fietshoes met maximale afmetingen van 1,20 bij 0,90 meter.
Ondanks dat de treinstellen die rijden tussen Amsterdam, Rotterdam en Breda over de hogesnelheidslijn beschikken over een geschikte ruimte, is het los vervoer van fietsen in deze treinen hierdoor niet mogelijk. Voor deze trajecten wordt momenteel onderzocht of er aanpassingen kunnen worden gemaakt aan het veiligheidsmanagementsysteem waardoor los vervoer van fietsen over de hogesnelheidslijn mogelijk wordt.
Bent u bereid om u er voor in te zetten -en indien mogelijk ook af te dwingen- dat op alle grensoverschrijdende treinverbindingen en op de binnenlandse Fyra-lijn op de kortst mogelijke termijn fietsvervoer mogelijk wordt?
Zie beantwoording vraag 3. Voor de Intercity naar Brussel en de binnenlandse verbindingen over de hogesnelheidslijn wordt momenteel onderzocht of er een oplossing is om los vervoer van fietsen mogelijk te maken.
Kasteelheren die natuurorganisaties 40.000 hectare natuur afhandig willen maken |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat vindt u er van dat kasteelheren en grootgrondbezitters natuurverenigingen 40.000 hectare natuurgebied afhandig willen maken?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel «Grond natuurclubs moet in de verkoop; Een à twee miljard ten onrechte verkregen subsidies», in de Telegraaf van 25 september jl. Deze wens van de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters is primair een zaak tussen de VGG en de terreinbeherende organisaties, omdat de overheid niet kan treden in private eigendomsverhoudingen.
Bent u het ermee eens dat natuurorganisaties zoals Natuurmonumenten en De 12 Landschappen geen ondernemingen zijn?
Nederland heeft – aan de zijde van Duitsland – verdedigd dat natuurbeheerders geen ondernemingen zijn in de zin van het Europese staatssteunrecht in een beroep van Duitsland tegen de Europese Commissie voor het Gerecht van het Hof van Justitie van de Europese Unie (T-347/09). Het Gerecht heeft op 12 september jl. uitspraak gedaan in de zaak en op dit punt geoordeeld dat natuurbeheerders ondernemingen zijn voor zover zij economische activiteiten uitvoeren. Er staat hoger beroep open tegen de uitspraak van het Gerecht; hier is nog geen besluit over genomen.
Bent u het ermee eens dat natuurorganisaties een publiek belang dienen, en bent u het ermee eens dat natuur een publiek belang is?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het bereiken van natuurdoelen een verantwoordelijkheid van de overheid is en niet slechts een hobby van kasteelheren?
Het bereiken van natuurdoelen is een verantwoordelijkheid van ons allemaal: overheden, maatschappelijke organisaties, ondernemers en burgers. Dat is ook de reden waarom ik in juni een Natuurtop heb georganiseerd waarin partijen uit alle geledingen van de maatschappij aanwezig waren. Inzet van alle partijen is nodig om tot een robuuste natuur te komen waarmee de realisatie van biodiversiteitsdoelen en andere maatschappelijke doelen dichterbij komen.
Erkent u dat particulier natuurbeheer bewezen inefficiënter is gebleken dan dat van de terreinbeherende organisaties en welke consequenties heeft dit gegeven voor het beleid van dit kabinet?
Er is mij geen onderzoek bekend waaruit blijkt dat particulier natuurbeheer bewezen inefficiënt is. Wel kan het zijn dat particulieren hun natuurbeheer anders inrichten om het te combineren met andere doelen om op bedrijfsniveau een optimale efficiëntie te realiseren.
Wilt u in Brussel bepleiten dat natuur en natuurbeheer geen markt zijn?
De overheid moet de Europese staatssteunkaders toepassen, in de gevallen dat die van toepassing zijn. Deze kaders bieden ruimte om natuurbeheerders te subsidiëren. Zo heeft de Europese Commissie de door Nederland in 2009 gemelde Modelsubsidieregeling grondaankopen EHS (zie bijlage bij Kamerstukken II, 2012–2013, 30 825, nr. 181) beoordeeld als staatssteun en goedgekeurd.
Wilt u in Brussel bepleiten dat Nederland over zijn eigen grondbeleid gaat?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat het ongehoord is om zoveel van de schaarse natuur over te dragen aan de afgesloten gebieden van een handjevol grootgrondbezitters? Zo ja, wat gaat u ertegen doen?
Er is geen sprake van overdracht van natuur naar afgesloten gebieden van een handjevol grootgrondbezitters. Bovendien, de subsidie voor verwerving van natuur heeft als voorwaarde dat die natuur, voor zover het te realiseren type natuur dat toelaat, toegankelijk is. Die voorwaarde verandert niet, ongeacht de eigenaar.
Bent u bereid het systeem van onderhands gunnen bij natuurontwikkeling in heel Nederland te herintroduceren, of bent u anders bereid om provincies tenminste de mogelijkheid te geven om -indien gewenst- onderhands te gunnen?
Gelijkberechtiging van alle private terreinbeherende organisaties is een belangrijk uitgangspunt voor de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland. Het sluit ook aan bij mijn visie dat natuur van en voor iedereen dient te zijn. Het uitgangspunt gelijkberechtiging staat expliciet in het Natuurpact dat ik met de provincies heb afgesloten. Het uitgangspunt is ook omarmd door maatschappelijke organisaties in hun overeenkomst met provincies over de uitwerking van het natuurbeleid.
Hoeveel extra kosten verwacht u door natuurontwikkeling voortaan aan te besteden met alle bijbehorende bureaucratie en kunt u dit uitsplitsen inclusief zowel de arbeidskosten van de ambtenaren bij de provincie als de arbeidskosten van Staatsbosbeheer, die immers ook op de overheid drukken?
Er zijn geen gegevens over de kosten van natuurontwikkeling via aanbesteding, omdat tot op heden geen gebruik wordt gemaakt van aanbestedingsprocedures bij natuurontwikkeling. Ik heb met provincies afspraken gemaakt over doelrealisatie van 80.000 ha nieuw in te richten natuur en een meerjarige rijksbijdrage om dat doel te realiseren. Het is nu aan provincies hoe ze dat – al dan niet door middel van aanbestedingen – gaan realiseren.
Wilt u deze vragen voor het algemeen overleg Ecologische Hoofd Structuur beantwoorden?
Ja.
Gesprek met verzekeraars over schending van persoonlijke levenssfeer bij overdracht van medische gegevens bij verzuimbegeleiding |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van het Verbond van Verzekeraars «Uitwisseling verzuimgegevens beter borgen»?
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Heeft u al een gesprek gevoerd met het Verbond van Verzekeraars en/of andere partijen die betrokken zijn bij schending van regels voor de omgang van medische gegevens?1
Op 16 september j.l. heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de DG Participatie en Inkomenswaarborg van mijn ministerie en de directeur van het Verbond van Verzekeraars. Daarbij heeft de laatste namens de verzekeringssector zijn excuses aangeboden voor de geconstateerde schendingen van de privacyregels. Mijn ambtenaren hebben op 23 september 2013 informeel overlegd met partijen uit het veld. Aanwezig waren vertegenwoordigers van het ministerie van SZW, het ministerie van VWS, de Inspectie SZW, OVAL, NVAB en CBP. Aan de voorkant was duidelijk dat betrokken partijen erkennen dat de werkwijze niet altijd in overeenstemming met privacy regelgeving is en dat de werkwijze in lijn met regelgeving moet worden gebracht.
In het overleg is het belang nog eens gewisseld dat alle partijen betrokken bij verzuim werken in overeenstemming met de geldende privacy regelgeving.
Wanneer heeft het gesprek plaats gevonden en welke partijen zaten aan tafel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er besproken en wat is er afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen werkgevers en werknemers ervan uitgaan dat zij niet langere te maken zullen krijgen met schending van de regels voor het omgaan met medische gegevens? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Betrokken partijen erkennen dat er fouten zijn gemaakt en nemen maatregelen om dit in de toekomst te voorkomen. Ik verwacht van hen dat zij zodanig de zaken op orde stellen dat werkgevers en werknemers niet meer met schending van de wet- en regelgeving omtrent medische gegevens te maken krijgen.
Wat betekent de volgende zinsnede in het persbericht van het Verbond van Verzekeraars: «Waar onvolkomenheden zijn gebleken, nemen betrokken maatschappijen passende maatregelen, waarbij voor een goede implementatie wel enige tijd moet worden genomen»? Waaruit bestaat die implementatie? Waarom kost het deze maatschappijen tijd om de regels na te leven?
De tekst waar u aan refereert is een tekst van het Verbond van Verzekeraars (VvV). Het VvV heeft laten weten dat zij hun leden hebben opgeroepen om de procedures binnen de eigen organisatie kritisch tegen het licht te houden en te toetsen. Verzekeraars zullen passende maatregelen nemen afhankelijk van de uitkomst hiervan. Ik hecht er belang aan dat dit zorgvuldig gebeurt en alle mogelijke fouten worden opgespoord en hersteld. Het is voorstelbaar dat dit proces van opsporen enige tijd kost. Tegelijkertijd vind ik dat dit hoge prioriteit moet krijgen en ik roep de verzekeraars daarom op om zo snel mogelijk maatregelen te treffen.
Het bericht dat Franse wijnen vol gif zitten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Franse wijnen zitten vol gif»?1
Ik vind de berichtgeving in de Standaard2 ongenuanceerd. Er wordt onterecht gesteld dat er geen wettelijke normen (de maximale residulimiet: MRL) bestaan die van toepassing zijn op residuen van gewasbeschermingsmiddelen in wijn. Tevens wordt gesuggereerd dat dit tot risico's voor de volksgezondheid leidt. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) meet jaarlijks residuen in wijn op de Nederlandse markt en er zijn geen aanwijzingen dat er een risico is voor de Nederlandse consument.
Gelden de onderzoeksresultaten van de Franse «consumentenbond» Que Choisir ook voor de in Nederland te verkrijgen Franse wijnen? Zo ja, wat zijn de risico’s voor de volksgezondheid in Nederland als gevolg van de verontreiniging van Franse wijnen met landbouwgif? Zo nee, waarom niet?
De NVWA voert jaarlijks een onderzoek uit naar residuen in wijn en de resultaten wijzen niet op risico's voor de volksgezondheid. Sinds 2008 zijn 373 wijnen onderzocht. In slechts 4 gevallen is een afwijking aangetroffen. Het betrof hier 4 Nederlandse wijnen die als biologisch werden verkocht maar toch residuen bleken te bevatten. Tegen de producent van deze wijnen is opgetreden.
Hoe verhoudt de Nederlandse regelgeving zich tot de Franse en welke gevolgen heeft dat voor Franse wijnen die in Nederland op de markt verkrijgbaar zijn? Welke rol speelt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hierbij?
Er zijn MRL's vastgesteld voor residuen op wijndruiven. Deze MRL's zijn in alle Lidstaten van toepassing. Deze limieten zijn ook van toepassing op wijn als daarbij een verwerkingsfactor wordt toegepast. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) heeft in 2007 een verwerkingsfactor van 1,4 afgeleid (er is 1,4 kg druiven nodig voor 1 kg wijn). In het meerjarig controleprogramma van de EU voor residuen (Verordening (EU) nr. 788/20123) staat dat voor wijn uit druiven een verwerkingsfactor van 1 kan worden toegepast. De NVWA past in het toezicht deze laatste factor toe. Dit betekent dat de MRL voor wijndruiven één op één wordt toegepast op wijn.
Welke stappen heeft u ondernomen, of gaat u ondernemen, om te zorgen dat de Nederlandse consument geen gezondheidsrisico loopt?
De NVWA doet jaarlijks onderzoek naar residuen in wijn. Er zijn daarbij geen aanwijzingen dat er sprake is van enig gezondheidsrisico. Omdat de MRL's voor wijndruiven zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven ook toegepast kunnen worden op wijn, zie ik geen aanleiding om in te zetten op MRL's die specifiek voor wijn zijn vastgelegd.
Bent u bereid om u in Europees verband in te zetten voor het stellen van een maximum aan bestrijdingsmiddelen in wijn? Zo ja, op welke wijze concretiseert u deze inzet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er meer producten in Nederland verkrijgbaar die een risico vormen door gebrekkige regelgeving in het land van herkomst? Zo ja, welke producten betreft het en welk beleid voert u op deze producten? Zo nee, waar baseert u dat op?
De NVWA controleert steekproefsgewijs op residuen van gewasbeschermingsmiddelen in levensmiddelen op de Nederlandse markt. Hiervoor meet de NVWA jaarlijks residuen in 4.500 monsters. Uit de meest recente rapportage4 blijkt dat overschrijdingen vooral worden gevonden in groente en fruit uit gebieden buiten Europa en dan met name uit Zuidoost-Azië, China, Kenia, Suriname, Turkije en de Dominicaanse republiek. Dit leidt er toe dat de risicoproducten uit deze landen extra in de gaten worden gehouden. Over de vraag of deze bevindingen te maken hebben met gebrekkige regelgeving in het land van herkomst zijn geen goede conclusies te trekken.
De NVWA bemonstert een deel van de steekproef risicogestuurd en een deel is representatief voor een product of productgroep. Ook bij de representatieve bemonstering worden producten die regelmatig overschrijdingen van de MRL’s geven vaker bemonsterd dan producten waar zelden iets mee is. De NVWA heeft zo een goed beeld van de daadwerkelijke risicoproducten.
Ik ben tevreden over de werkwijze en inzet van de NVWA op dit gebied.
Het bericht ‘Oud-hoogleraar Bax schuldig aan wetenschappelijk 'wangedrag’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Oud-hoogleraar Bax schuldig aan wetenschappelijk wangedrag»?1
Ja.
Welke consequenties heeft het wangedrag voor de promovendi die door de heer Bax zijn begeleid en wat gebeurt er met het wetenschappelijk werk (waarin wordt verwezen naar het werk) van de heer Bax?
Voor de in totaal zes promovendi heeft het wetenschappelijk wangedrag van de heer Bax geen consequenties. Volgens de commissie Baud werkte de heer Bax bij voorkeur als eenling en betrok hij zijn promovendi niet of nauwelijks bij zijn wetenschappelijk werk. De promovendi op hun beurt deden hun eigen onderzoek zonder gebruik te maken van het onderzoekswerk van de heer Bax. De Vrije Universiteit heeft besloten het rapport van de commissie Baud in het Engels te vertalen en te doen toekomen aan de tijdschriften waarin deze zijn verschenen, zodat de redacties zich kunnen beraden op het eventueel terugtrekken van artikelen dan wel het publiceren van een statement dat de publicaties als ingetrokken dienen te worden beschouwd. Voor zover er niet-bestaande publicaties van de heer Bax voorkomen in registratiesystemen zoals METIS en de UB-catalogus zal de Vrije Universiteit zorgdragen voor het verwijderen van deze gegevens uit de systemen.
Het onderzoeksrapport stelt dat de heer Bax «stelselmatig onjuiste informatie heeft gepresenteerd aan verschillende commissies»2; hoe is het mogelijk dat de leden van deze commissies nooit eerder onregelmatigheden hebben opgemerkt?
Het rapport van de commissie Baud geeft hiervoor een aantal oorzaken en noemt in de eerste plaats de specifieke (toenmalige) situatie in het vakgebied van de (niet-westerse) culturele antropologie met veel (individualistisch) veldwerk. Een andere verklaring die de commissie geeft betreft het karakter van de vakgroep van de heer Bax, die in het rapport wordt vergeleken met een sekte. Tot slot noemt het rapport de universitaire bestuurscultuur waarin niet altijd even kritisch werd gekeken naar verrichtingen van hoogleraren en waarin het bestuur ver van de academische werkvloer leek te staan.
Is het waar dat er in 2002 al twijfels waren over de wetenschappelijke kwaliteit van het werk van de heer Bax? Zo ja, waarom heeft de Vrije Universiteit destijds niet direct onderzoek ingesteld naar de kwaliteit en juistheid van zijn publicaties?
In het rapport van de commissie Baud is sprake van beschuldigingen die vanaf 2002, na pensionering van de heer Bax, voorzichtig in de academische wandelgangen zijn geuit. Deze hebben op dat moment noch het faculteitsbestuur noch het College van Bestuur bereikt. De beschuldigingen aan het adres van de heer Bax zijn in oktober 2012 openbaar gemaakt in een hoofdstuk van het boek van Frank van Kolfschooten, i.c. «Ontspoorde wetenschap». De Vrije Universiteit is toen een procedure gestart om de beschuldigingen te onderzoeken en heeft een commissie ingesteld om onderzoek te doen naar de geuite beschuldigingen. De commissie heeft de beschuldigingen door de Volkskrant in april 2013 daarin meegenomen.
Kunt u beoordelen of de maatregelen die door het veld zijn genomen naar aanleiding van de fraude van de heer Stapel, het wangedrag van de heer Bax eerder aan het licht hadden gebracht?
In het antwoord op vraag 4 is aangegeven dat het rapport van de commissie Baud melding maakt van «voorzichtig in de academische wandelgangen geopperde beschuldigingen», maar dat nooit een klachten- of klokkenluidersprocedure is opgestart. Het gegeven dat alle universiteiten inmiddels beschikken over laagdrempelige voorzieningen voor het melden van klachten, één van de door de universiteiten genomen maatregelen, had in het geval Bax wellicht ertoe geleid dat het wetenschappelijk wangedrag eerder aan het licht was gekomen.
Naar aanleiding van de fraude door de heer Stapel heeft de KNAW aangekondigd in te zetten op «het zorgvuldig en integer omgaan met wetenschappelijke onderzoeksgegevens»3; welke stappen zijn er op dit vlak gezet sindsdien?
In het advies «Zorgvuldig en integer omgaan met wetenschappelijke onderzoeksgegevens» doet de KNAW een aantal aanbevelingen op het gebied van de toegankelijkheid van onderzoeksgegevens en van wetenschappelijke integriteit. De KNAW pleit hierin onder meer voor een cultuur van peer pressure en voor voldoende ruimte voor peer review. Deze aanbevelingen heeft de KNAW ook gedaan in haar advies «Vertrouwen in wetenschap». In de reactie hierop, die op 17 oktober jongstleden aan uw Kamer is aangeboden, wordt ingegaan op de door de KNAW gedane aanbevelingen. Meer in het algemeen hebben de instellingen hun integriteitsbeleid herijkt. Zo hebben zij onder meer de Nederlandse gedragscode wetenschapsbeoefening geactualiseerd, is de klachtenregeling geüniformeerd en is bij alle instellingen het melden van klachten over wetenschappelijke integriteit laagdrempelig georganiseerd.
De onderzoekscommissie betitelt het handelen van de heer Bax als «wangedrag» en spreekt van «bewuste misleiding»; deelt u deze conclusies? Zo ja, bent u bereid om aangifte te doen tegen de heer Bax? Zo nee, waarom niet?
De conclusies uit het rapport van de commissie Baud worden onderschreven door het College van Bestuur van de VU. Wij sluiten ons bij deze conclusies aan. De beslissing om al dan niet aangifte te doen ligt vanzelfsprekend bij de Vrije Universiteit.
Werelderfgoed Wadden |
|
Erik Ziengs (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Werelderfgoed Waddenzee biedt kansen» van de Waddenvereniging?1
Ja.
Wat is uw mening over het rapport? Komt u nog met een reactie (naar de Kamer)? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Bij de in ontvangstname op 19 augustus jl. heb ik mijn waardering uitgesproken dat de Waddenvereniging dit rapport heeft opgesteld. Het is goed om de kansen die er liggen voor het voetlicht te brengen. Ik heb daarbij gerefereerd aan de publieksactie van de Waddenvereniging van afgelopen zomer en het jaarlijks terugkerende werelderfgoedweekend.
Verder heb ik aangegeven dat ik vind dat het aan de partijen in de regio is om kansen te verzilveren en te benutten.
Wel heb ik, om meer bekendheid te geven aan het Werelderfgoed en om het proces een impuls te geven, een driemanschap gevormd met de provincies en de gemeenten en een aanjager aangesteld. Deze aanjager is begonnen met een aantal zeer praktische zaken zoals bebordingen, het versterken van de communicatie richting ondernemers en recreatievaart, het uitwisselen van beschikbaar foldermateriaal en samenhang aanbrengen in het toeristisch product.
Tenslotte heb ik enkele actuele ontwikkelingen genoemd die spelen. De opstelling van de trilaterale strategie voor duurzaam toerisme, het vermarkten van de werelderfgoedstatus en de ingediende LIFE+ subsidieaanvraag voor invasieve soorten. Ook hiermee wordt er stap voor stap gewerkt aan het benutten van de kansen die er liggen van de Waddenzee als Werelderfgoed.
Het rapport ziet mogelijkheden voor toerisme, visserij, havens/industrie, energie, kennis/innovatie/wetenschap in relatie tot de status van het werelderfgoed; deelt u de mening dat er vooral mogelijkheden zijn voor het toerisme en dat de andere «gezocht» zijn?
Het ligt voor de hand dat de status van werelderfgoed mogelijkheden biedt voor toerisme. Ik kan mij echter goed voorstellen dat op de andere terreinen er ook kansen liggen, die te verzilveren zijn. Dit rapport bevestigt dat ook. Als voorbeeld hiervan wil ik verwijzen naar de ontwikkeling van de vergroening van de Waddenzeehavens.
Wat zijn de beperkingen en/of beperkende regels om de status van Werelderfgoed voor het toerisme op de Wadden (beter) te benutten? Wat kan eventueel gedaan worden aan het wegnemen van die beperkingen en regels?
De bestaande regelgeving waarborgt de instandhouding van de unieke waarden van het werelderfgoed. De werelderfgoedstatus op zich levert géén extra beperkingen of regels op. Wezenlijke wijzigingen in het beschermingsregime of ingrepen ten nadele van de unieke waarden kunnen wel leiden tot het afvoeren van de lijst van werelderfgoederen.
Hoe kan de status werelderfgoed beter benut worden voor het toerisme op de Wadden?
In het rapport worden daarvoor enkele suggesties gegeven, zoals het zorgen voor een betere herkenbaarheid en uitstraling, het vergemakkelijken van het verkrijgen van toegesneden informatie over het Werelderfgoed en het uitvoeren van gerichte promotiecampagnes. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om het beter benutten van de status van werelderfgoed voor het toerisme op de Wadden te bespreken in het Regiecollege Wadden? Zo ja, wanneer en kan de Kamer een terugkoppeling krijgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit onderwerp staat al op de agenda van het Regiecollege Waddengebied (RCW). In de RCW vergadering van juli 2013 is bijvoorbeeld het concept van de trilateraal opgestelde Duurzame Toerisme Strategie besproken, waarin het ook gaat om het benutten van die kansen. Hierbij wordt intensief met de Duitse en Deense partners opgetrokken.
Deze strategie is onderdeel van de consultatie die nu plaatsvindt ter voorbereiding van de komende Trilaterale Waddenzee Regeringsconferentie die begin februari 2014 te Tønder in Denemarken wordt gehouden. In het kader van de voorbereiding van deze conferentie zal ik uw Kamer hierover inlichten.
De insteek bij het behalen van de status van werelderfgoed was dat er niet ineens extra beschermingsregels zouden gelden en er ook geen nieuwe beperkingen zouden worden opgelegd aan bewoners en gebruikers; in hoeverre is dit ook daadwerkelijk een feit?
De status van werelderfgoed brengt geen additionele beperkingen met zich mee. Het vigerende wet- en regelgevingskader is bepalend voor de afwegingen ten aanzien van het toestaan van activiteiten.
Tot welke extra beperkingen heeft de status werelderfgoed eventueel geleid? Bent u in dit verband bekend met het bericht in de Leeuwarder Courant van 25 juli 2013 «Natuurclubs melden zoutwinning Waddenzee bij Unesco» en wat vindt u van dit bericht in het licht van de eerdere afspraken dat het geen beperkingen met zich mee zou brengen?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vraag 4 en 7.
Ik ken genoemd artikel. Conform de procedure bij het Werelderfgoed Centrum te Parijs worden vragen die gesteld worden over een Werelderfgoedsite, voorgelegd aan het betreffende land om te beantwoorden. In de beantwoording aan UNESCO wordt de gangbare procedure geschetst die wij toepassen bij het beoordelen van een dergelijke vergunningaanvraag voordat eventueel overgegaan wordt tot het verstrekken van een vergunning of vergunningen. Hierbij wordt expliciet bezien of de unieke waarden worden aangetast.
Een van de afspraken en verplichtingen bij het behalen van de status van werelderfgoed was het maken van een strategie voor de ontwikkeling van en visie voor het toerisme; wat is de stand van zaken?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6. Dit concept ligt thans voor ter consultatie in de drie landen.
In Nederland wordt nu nagegaan welke (regionale en lokale) overheden en partijen deze willen onderschrijven op de komende Trilaterale Waddenzee Regeringsconferentie. Deze vindt plaats in Tønder, Denemarken van 4-6 februari 2014.
Hoe is de promotie van het toerisme op de Wadden en op het werelderfgoed Wadden geregeld? Wat is de insteek van de visie: is dat ruimte voor het toerisme?
Promotie van het toerisme gebeurt vooral via de reguliere kanalen, zoals de provinciale marketing-organisaties en de gemeentelijke VVV’s.
Daarnaast is, ondermeer met behulp van een Europees Interreg-subsidieproject, in trilateraal verband promotiemateriaal ontwikkeld en verspreid. Dit varieert van infozuilen en borden langs de weg, speciale uitgaven en katernen in diverse bladen, tot een speciale website met toeristische informatie over het hele werelderfgoed.
Tevens worden er via de Stichting Werelderfgoed.nl, waarin alle werelderfgoederen in Nederland zijn verenigd, informatie- en publiciteitscampagnes georganiseerd. Een regulier terugkerende activiteit is het jaarlijkse nationale werelderfgoedweekend.
De visie betreft de wijze waarop toerisme zich duurzaam kan ontwikkelen, mede dankzij de werelderfgoedstatus. Aan deze visie is de afgelopen 2 jaar gewerkt door een 16-tal organisaties uit de toeristische sector, overheden en natuur-NGO’s vanuit de drie Waddenzeelanden.
Het bericht dat ziekenhuizen blind zijn voor geweld tegen kinderen |
|
Marith Volp (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat ziekenhuizen blind zijn voor geweld tegen kinderen?1
Ja.
Is het waar dat veel gevallen van kindermishandeling in ziekenhuizen nog steeds niet gesignaleerd worden? Zo ja, hoe verklaart u het feit dat ziekenhuizen geweld tegen kinderen onvoldoende melden? Zo nee, waar blijkt dat uit?
In het jaarverslag van het AMK over 2012 wordt gemeld dat het aantal adviesvragen door ziekenhuispersoneel in 2012 opnieuw het sterkst is gestegen. In 2012 bedraagt het aantal adviesvragen ruim 5.000. Het AMK geeft aan dat deze stijging een gevolg is van een intensievere samenwerking tussen ziekenhuizen en AMK’s en dat ziekenhuizen aandachtsfunctionarissen kindermishandeling hebben aangesteld. Het AMK constateert verder in zijn jaarverslag dat ook een stijgende lijn is te zien in het aantal meldingen dat leidt tot een onderzoek. In 2012 zijn ruim 1.500 meldingen gedaan door ziekenhuizen. Sinds 2005 is dat bijna verviervoudigd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er in ziekenhuizen sprake is van een toenemend bewustzijn en groeiende actiegerichtheid. Maar het kan en moet nog beter. Ik blijf daarom ook de komende jaren inzetten op betere signalering van kindermishandeling en het vaker actie ondernemen bij signalen van kindermishandeling. Om dat te bereiken is per 1 juli 2013 de wet meldcode ingevoerd. Deze wet verplicht organisaties, waaronder ziekenhuizen, om te beschikken over een meldcode. De meldcode maakt professionals duidelijk wat ze moeten doen bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling, om uiteindelijk te komen tot een zorgvuldig besluit over het zelf hulp organiseren dan wel melden.
Ook de sector zelf neemt hierin zijn verantwoordelijkheid. De sector heeft de veldnorm huiselijk geweld en kindermishandeling voor de ziekenhuizen ontwikkeld. Deze is in juni 2013 vastgesteld en verspreid onder de ziekenhuizen voor implementatie. Het doel van de veldnorm is zorgen dat voor elke partij in het ziekenhuis duidelijk is wat van wie verwacht mag worden aan taken en verantwoordelijkheden als sprake is van kindermishandeling en/of huiselijk geweld. De veldnorm wordt door de IGZ opgenomen in het reguliere toezicht.
Op 3 september 2013 is het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over invoering van de meldcode naar uw Kamer gestuurd. De Inspectie concludeert dat de invoering van de meldcode varieert voor de verschillende zorgsectoren maar nog onvoldoende is. Ook de scholing van medewerkers moet beter. De inspectie gaat in 2014 vanuit haar reguliere toezicht na of gezondheidszorginstellingen de meldcode gebruiken en zorgmedewerkers scholen. Bij niet of onvoldoende gebruiken van de meldcode of onvoldoende scholing gaat de inspectie over tot handhaving.
Scholing is nodig om te zorgen dat professionals zich bewust zijn van hun belangrijke rol in het signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling en daarvoor over de benodigde kennis beschikken. Ik heb u 15 juli 2013 mijn Plan van aanpak GIA in opleidingen toegezonden [Kamerstukken II, 33 400-XVI nr. 157]. Met dit Plan van aanpak wil ik beroepsopleidingen, waaronder medische opleidingen, stimuleren structureel aandacht te schenken aan geweld in afhankelijkheidsrelaties. Op die manier leren de toekomstige professionals in de schoolbanken al hoe onder andere kindermishandeling te signaleren en hoe zij het gesprek met ouders kunnen aangaan.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat ziekenhuizen jaarlijks duizenden gevallen van kindermishandeling over het hoofd zien, ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren om professionals, die grote moeite hebben met het melden van kindermishandeling, vaker te laten ingrijpen bij signalen van kindermishandeling? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om professionals bewust te maken van de belangrijke rol die zij kunnen vervullen bij het opsporen van geweld in en rondom de omgeving van een kind? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met de landelijke invoering van de verplichte kindcheck voor alle spoedeisende hulpafdelingen in ziekenhuizen, bij ambulancediensten en huisartsenposten? Is de motie Van der Burg/Hilkens reeds uitgevoerd?2 Zo ja, op welke wijze?
In het besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van 16 juli 2013 is de kindcheck opgenomen als verplichte minimumeis voor professionals die werkzaam zijn in onder meer de gezondheidszorg. Met het voorschrijven van de verplichte kindcheck en het vereiste dat bij twijfel over de veiligheid van het kind het AMK geraadpleegd moet worden, wordt uitvoering gegeven aan de motie Van der Burg/Hilkens. Om de implementatie van de kindcheck te ondersteunen wordt momenteel een handleiding ontwikkeld in overleg met de betrokken branche- en beroepsorganisaties en kennisinstituten. Voor de implementatie van de kindcheck op spoedeisende hulpafdelingen in ziekenhuizen, ambulancediensten en huisartsenposten zijn aanvullende acties ingezet. Er wordt nu een nul-meting voorbereid, er is ondersteuning beschikbaar, organisaties die achterblijven worden actief benaderd en er wordt in 2015 een eindmeting verricht om te bepalen of de kindcheck goed is ingevoerd.
Daarnaast ziet de IGZ toe op invoering van de kindcheck als wettelijke minimumeis van de meldcode bij haar reguliere toezicht.
Het boek ‘naar één nationale politie’ |
|
Nine Kooiman (SP), Ronald van Raak (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het boek «Naar één nationale politie»?1
Ja.
Ligt er een opdracht vanuit het ministerie of de nationale politieorganisatie onder de totstandkoming van dit boek? Zo ja, hoe luidde deze opdracht?
Dit boek is een initiatief en uitgave van Uitgeverij Kerckebosch en auteur Louis Cornelisse. Cornelisse sprak onder meer met (oud-)medewerkers, vakbonden en samenwerkingspartners en tekende hun verhalen op over de vorming van de nationale politie.
Wat is het achterliggend doel van dit boek?
Zie antwoord vraag 2.
Welke bijdrage heeft de Nationale Politie, zowel financieel als materieel, geleverd bij de totstandkoming van dit boek?
De bijdrage van de politie bestond uit het geven van interviews, het aanleveren van aanvullend fotomateriaal en de begeleiding van de teksten.
Klopt het dat alle agenten in het land een exemplaar hebben gekregen? Wat waren de totale kosten hiervan?
Alle medewerkers die in vaste dienst zijn bij de politie ontvangen – ter markering van de start van de nationale politie – het boek «Naar één nationale politie». De totale kosten, betaald door de politie, zijn: € 415.000 inclusief btw. Dat is € 6,38 inclusief btw per boek.
De aanslag van Al Shabaab in Nairobi afgelopen weekend |
|
Klaas Dijkhoff (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Han ten Broeke (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het feit dat Al Shabaab de aanslag in Nairobi heeft opgeëist?1
Het is waarschijnlijk dat Al Shabaab verantwoordelijk is voor deze aanslag.
Klopt het dat Al Shabaab niet op de Nederlandse terreurlijst staat, terwijl de organisatie wel op de terreurlijst staat in onder andere Zweden, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten?
Nederland neemt al sinds 2010 maatregelen tegen Al Shabaab en doet dat door uitvoering te geven aan VN- en EU-sancties gericht tegen de rol van Al Shabaab in het conflict in Somalië. Daaronder valt o.a. bevriezing van tegoeden, het ontzeggen van toegang tot het grondgebied en het verbod tot het verkopen van wapens. Al Shabaab staat niet op de nationale lijst van personen en organisaties die onder de Sanctieregeling terrorisme 2007-II vallen (zie antwoord op vragen 4, 5, 6 en 7).
Evenmin als in Nederland staat Al Shabaab op nationale terreurlijsten van VK, Zweden en Noorwegen. De organisatie staat sinds 26 februari 2008 wel op de Amerikaanse lijst van «Designated Foreign Terrorist Organizations».
Deelt u de mening dat, met de motie-Dijkhoff c.s.2 in de hand, het noodzakelijk is om Al Shabaab zo spoedig mogelijk op de Nederlandse terreurlijst te zetten, zodat het mogelijk wordt om terroristen het Nederlanderschap te ontnemen wanneer zij zich aansluiten bij deze organisatie?
De Kamer wordt binnenkort door de minister van Veiligheid en Justitie door middel van een brief geïnformeerd over de gedane toezeggingen en moties naar aanleiding van het Algemeen Overleg «Implicaties voor beleid en aanpak van het Dreigingsbeeld Terrorisme (DTN) 32» van 22 mei 2013. In die brief zal de minister van Veiligheid en Justitie nader ingaan op de mogelijkheid tot het ontnemen van Nederlanderschap, zoals verzocht in de motie Dijkhoff c.s.3
Klopt het dat Al Shabaab niet op de Europese terreurlijst staat en hun tegoeden daardoor niet kunnen worden bevroren en een inreisverbod niet kan worden afgekondigd?3
Al Shabaab staat niet op de‘terrorismelijst» van de Europese Unie. Om een organisatie of persoon toe te voegen aan deze lijst is een dossier vereist waaruit onder meer blijkt dat een bevoegd orgaan (bv. een justitieel orgaan) een besluit over de persoon of groep heeft genomen. Dat besluit kan een strafrechtelijke veroordeling zijn of een terrorismeaanwijzing op nationaal niveau. Vooralsnog is door geen van de EU-lidstaten een dergelijk dossier gepresenteerd op basis waarvan kon worden besloten Al Shabaab op de EU-terrrorismelijst te zetten. Ook de informatie waarover Nederland beschikt vormt onvoldoende basis om een dergelijk dossier te vormen.
In 2010 is Al-Shabaab echter door het Sanctiecomité van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties geplaatst op de lijst van personen en organisaties op wie uit hoofde van resolutie 1844 betreffende Somalië beperkende maatregelen van toepassing zijn. Deze sancties zijn niet ingesteld vanwege het terroristisch karakter van de organisatie, maar op grond van de ontwrichtende werking van de activiteiten van Al Shabaab in Somalië.
Hieraan is op het niveau van de Europese Unie uitvoering gegeven door middel van Besluit 2010/231/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Somalië en Verordening 356/2010 tot vaststelling van bepaalde specifieke beperkende maatregelen tegen sommige natuurlijke personen of rechtspersonen, entiteiten of lichamen, in het licht van de situatie in Somalië. Al-Shabaab is bij deze verordening tevens op deze EU-sanctielijst voor Somalië gezet.
Dit betekent onder andere dat de lidstaten, en dus ook Nederland, Al Shabaab en aan deze organisatie gelieerde personen die op de lijst staan de toegang tot hun grondgebied ontzeggen, alle financiële middelen bevriezen, en alle verkopen van wapens verboden zijn. Het is verboden tegoeden of economische middelen direct of indirect ter beschikking te stellen aan Al-Shabaab. Hiermee zijn de sancties die nu al gelden in effect even sterk als een plaatsing op de VN- en EU-terrorismelijsten.
Wat is hiervoor de reden, nu blijkt dat deze organisatie een aanslag heeft gepleegd in Kenia en hierbij een duidelijke link met Al Qaida erkend heeft?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om u per ommegaande in te zetten om Al Shabaab op de EU-terreurlijst te zetten waar u eerder niet van mening was dat dit noodzakelijk is?4
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het voorts ook dat Al Shabaab niet op de VN-lijst van terroristische organisaties staat? Bent u ook hier bereid om u daarvoor per ommegaande in te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het tenslotte dat ook in Nederland woonachtige jihadisten actief zijn voor Al Shabaab in Kenia?5
In het Jaarverslag 2012 van de AIVD is vermeld dat in Nederland ondersteunende activiteiten voor Al Shabaab worden verricht.
Is het waar dat Al Shabaab in Nederland een zogenaamde «slapende cel» heeft?6
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van motie-Dijkhoff c.s.7 met als doel het terugkeren van de Nederlandse jihadstrijders te belemmeren?
U wordt binnenkort door de minister van Veiligheid en Justitie middels een brief geïnformeerd over de gedane toezeggingen en moties naar aanleiding van het Algemeen Overleg «Implicaties voor beleid en aanpak van het Dreigingsbeeld Terrorisme (DTN) 32» van 22 mei jl. In die brief zal de minister van Veiligheid en Justitie nader ingaan op het gedane onderzoek naar een mogelijk stelsel van bestemmingsvisa zoals verzocht in de motie Dijkhoff c.s.9
De zware gevolgen voor agrarische ondernemers door de nieuwe stikstof- en nitraatnormen |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent de nieuwsuitzending L1nieuws van vrijdag 20 september?
Ja.
Is het waar dat Nederland in vergelijking met andere lidstaten in Europa de hoogste opbrengsten van goede kwaliteit halen met minimale inzet van bemesting en bestrijdingsmiddelen? Zo ja, waarom vindt u het dan nodig om de normen voortvloeiend uit de Nitraatrichtlijn nog verder aan te scherpen?
De Nederlandse landbouwsector is hoogproductief en intensief. De sector heeft bovendien in de loop der jaren een grote efficiëntieslag gemaakt als het gaat om inzet van meststoffen. Er resteren echter nog knelpunten: monitoring laat zien dat de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit nog op verschillende punten tekort schieten. Daarom sta ik een maatregelenpakket voor het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn voor dat zich op die knelpunten richt. Daarbij neem ik maatregelen zoveel mogelijk daar waar de problemen zich voordoen: in het kleigebied worden bijvoorbeeld geen stikstofgebruiksnormen verlaagd, maar stel ik voor om de stikstofgebruiksnorm voor grasland te verhogen. Zoals ik uw Kamer, mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, in mijn brief1 van 10 september jongstleden geschetst heb, geef ik met dit maatregelenpakket invulling aan twee toezeggingen die de toenmalige regering in het vierde actieprogramma aan de Europese Commissie gedaan heeft.
Daarnaast sta ik een benadering voor waarin ruimte is om de milieudoelen te realiseren door middel van «equivalente maatregelen». Ik bied initiatieven die door wetenschappelijke onderbouwing en adequate borging kunnen aantonen en garanderen dat zij met andere maatregelen tot een equivalent milieuresultaat komen, vanaf 2015 de gelegenheid om ontheffing aan te vragen van de generieke gebruiksnormen.
Klopt het dat slecht onderhouden percelen nog intensievere bemesting en veel meer inzet van bestrijdingsmiddelen vereisen? Deelt u de opvatting dat hier in Nederland geen sprake van is? Zo nee, waarom niet?
De landbouwkundige kwaliteit van een bodem wordt door diverse factoren bepaald. Bemesting is slechts één daarvan. Van essentieel belang zijn bijvoorbeeld ook het organische stofgehalte, de zuurgraad, de bodemstructuur en de vochthuishouding. Indien een bodem op die onderdelen tekort schiet, is investeren in verbetering een doelmatiger en duurzamer maatregel dan een extra gift stikstof of fosfaat. Intensieve bemesting op slecht onderhouden percelen zal inderdaad meestal leiden tot een verhoogd risico op nitraatuitspoeling.
Ik kan niet beoordelen of er in Nederland op betekenende schaal sprake is van slecht onderhouden percelen. Wel wil ik erop wijzen dat de stikstofgebruiksnormen geënt zijn op goed onderhouden percelen. Boeren die hun percelen slecht onderhouden, doen zichzelf tekort, omdat zij voedingsstoffen verliezen naar het milieu die bij beter onderhoud ten goede zouden kunnen komen aan hun gewassen.
Klopt het dat de adviesbemestingen in andere EU-landen vaak hoger liggen dan in Nederland en dat het in die landen praktisch onmogelijk is om volgens de Nederlandse normen te telen? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit het geval is? Deelt u de opvatting dat dit geen wenselijke ontwikkeling is aangezien er dan sprake is van een ongelijk speelveld? Zo ja, wat bent u bereid hieraan te doen?
Een vergelijking tussen de absolute hoogte van de adviesbemestingen in de EU-lidstaten is niet goed mogelijk omdat hierin verschillende factoren zoals bodemgesteldheid en klimaat een rol spelen, die per regio immers zeer verschillend zijn.
De stikstofgebruiksnormen op basis van de Nitraatrichtlijn zijn eveneens gebaseerd op dergelijke regiospecifieke factoren, waarbij het uitgangspunt realisatie van de gewenste grondwaterkwaliteit is. Van een ongelijk speelveld is dan ook geen sprake.
In Nederland zijn de stikstofgebruiksnormen voor de klei- en veengebieden vastgesteld op het niveau van de bemestingsadviezen die het landbouwbedrijfsleven aan ondernemers geeft, omdat dat samengaat met een goede grondwaterkwaliteit. Normen worden verhoogd indien een aanpassing van het bemestingsadvies kan worden onderbouwd en de milieukwaliteit niet verslechtert. Dat is sedert het in werking treden van het gebruiksnormenstelsel in 2006 ook voor enkele gewassen gebeurd. De stikstofgebruiksnorm voor grasland op klei is iets beneden het bemestingsadvies vastgesteld en die wil ik onder het vijfde actieprogramma weer op het niveau van het bemestingsadvies stellen.
Gezien de achterblijvende grondwaterkwaliteit zijn de stikstofgebruiksnormen voor uitspoelingsgevoelige akker- en tuinbouwgewassen en gras in het zand- en lössgebied vastgesteld op een waarde van 5–10% onder het bemestingsadvies.
Is het waar dat de gevolgen op korte termijn als gevolg van de aanscherping van het mestbeleid zijn dat de gewassen te weinig voeding krijgen, gebreken gaan vertonen en gevoeliger zijn voor ziektes en dat dit leidt tot meer inzet van chemische bestrijdingsmiddelen, verhoging van de teeltkosten en het terugzakken van de opbrengst met 10 tot 50% en dat de consument hierdoor een hogere prijs moet betalen voor een slechtere kwaliteit gewas? Zo neen, kunt u aangeven welke gevolgen op korte termijn dan zullen optreden?
Voor het klei- en veengebied is alleen een verlaging van de fosfaatgebruiksnormen voorzien. Negatieve gevolgen voor de haalbare opbrengsten en gewaskwaliteit als gevolg hiervan zijn niet voorzien.
In hoeverre de maatregelen voor het zand- en lössgebied tot slechtere resultaten leiden is in hoge mate afhankelijk van het management van de individuele ondernemer. Opbrengstdervingen van 10 tot 50% liggen niet in de rede; WUR berekent maximaal 6 tot 7% voor de betreffende gewassen. Het nadelige effect van lagere stikstofgebruiksnormen en een hogere werkingscoëfficiënt voor varkensdrijfmest kan bovendien voor een deel worden gecompenseerd door doelmatiger om te gaan met meststoffen. Dat kan onder meer door met vanggewassen de uitspoeling te beperken, door een conserverend gewasrestenbeheer en door precisiebemesting.
Klopt het dat de gevolgen op lange termijn als gevolg van de aanscherping van het mestbeleid zijn dat het niet meer mogelijk is om groenten als prei, bloemkool, sla, peen en knolselderij maar ook akkerbouwgewassen als aardappelen en suikerbieten in Nederland te telen en dat alles dan geïmporteerd zal moeten worden uit landen waar het slechter gesteld is met de voedselveiligheid en traceerbaarheid? Zo nee, welke gevolgen op lange termijn zullen dan optreden?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de bodemvruchtbaarheid als gevolg van de aanscherping? Klopt het dat bij een verdere aanscherping er te weinig organische stof in de bodem zal worden aangevoerd, de bodem minder mineralen kan vasthouden en de uitspoeling erger zal worden waardoor de milieubelasting op termijn zal toenemen in plaats van afnemen? Zo ja, wat vindt u daarvan en welke acties bent u bereid te nemen?
De bodem is een van de belangrijkste productiemiddelen voor de landbouw. Om een bodem productief te houden moet het organische stofgehalte op peil worden gehouden, met inachtneming van de waterkwaliteit, aangezien water eveneens een belangrijk productiemiddel is. De voorgestelde maatregelen neem ik met het oog op de waterkwaliteit. Die maatregelen belemmeren ondernemers niet om ook het organisch stofgehalte op peil te houden. Mest is wel een bron van organische stof, maar niet de enige bron. Management van gewasresten, gewasrotatie, grondbewerking, gebruik van groenbemester en gebruik van andere organische meststoffen zijn instrumenten voor het beheer van organische stof. Zoals ik uw Kamer onlangs heb toegezegd in het AO Landbouwraad van 18 september jongstleden, zal ik in het beleid aandacht hebben voor bodemvruchtbaarheid en bodemgesteldheid.
Deelt u de opvatting dat de bodemvruchtbaarheid en bodemgesteldheid niet alleen een verantwoordelijkheid voor de boer en tuinder zijn maar ook van de overheid aangezien de overheid heeft bepaald dat de normen nog verder moeten worden aangescherpt? Zo ja, kunt u aangeven hoe u uw eigen rol ziet en hoe u er voor gaat zorgen, in overleg met de sector, dat de bodemvruchtbaarheid niet nog verder in het geding komt?
Ik neem het belang van bodemvruchtbaarheid zeer serieus. Behoud van een productief landbouwareaal is een economisch en maatschappelijk belang. Tegelijkertijd is het in het belang van de ondernemer om de bodemvruchtbaarheid van zijn eigen bedrijfsareaal te bewaken. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 7 vormen de voorziene maatregelen daartoe in mijn ogen geen belemmering. Uiteraard zal ik maatregelen nemen als wetenschappelijke gegevens daar aanleiding toe geven.
Kunt u aangeven wat de consequenties van het beleid zijn voor de Nederlandse koppositie op het gebied van productiviteit, kwaliteit en efficiency?
Ik verwacht hiervan geen betekenend effect. Zoals ik hierboven aangegeven heb, zijn in het klei- en veengebied geen consequenties te verwachten, en in het zand- en lössgebied beperkte consequenties voor een beperkte groep gewassen, waarbij de ondernemer door zijn eigen management de consequenties deels kan opvangen. De Nederlandse landbouwsector heeft eerder laten zien innovatieve en passende maatregelen te kunnen nemen, en ik heb er alle vertrouwen in dat de sector ook nu zijn innovatievermogen en veerkracht zal laten zien. Mijn aanpak van equivalente maatregelen, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, kan mogelijk maatwerk bieden.
Kunt u aangeven wat er de afgelopen decennia al bereikt is door de agrarische sector en wat de grens is wat de sector kan dragen?
De cijfers van het CBS laten stijgende opbrengsten zien in de agrarische sector.
Ik vertrouw erop dat ondernemers voldoende vakkennis en innovatiekracht hebben om de eventuele nadelen van de voorgenomen maatregelen te kunnen opvangen. Ook in het verleden heeft de sector immers laten zien zich te kunnen aanpassen aan, en te groeien binnen, milieurandvoorwaarden.
Deelt u de opvatting dat gezien de enorme gevolgen voor de sectoren niet langer vastgehouden moet worden aan algemene stikstof- en fosfaatnormen maar dat gedifferentieerd moet worden en een onderscheid gemaakt moet worden tussen de zand- en kleigronden? Zo ja, bent u bereid om de normen in overeenstemming te brengen met het maximaal haalbare resultaat?
De stikstofgebruiksnormen zijn sinds de inwerkingtreding van het gebruiksnormenstelsel in 2006 gedifferentieerd naar de grondsoorten klei, veen en zand/löss, gewas en soms ras. De fosfaatgebruiksnormen zijn gedifferentieerd naar type landgebruik en fosfaattoestand van de bodem. Zoals ik heb uiteengezet in het antwoord op vraag 4 zijn de normen zoveel mogelijk gekoppeld aan de bemestingsadviezen, voorzover de grondwaterkwaliteit dat toelaat. Dat geeft ruimte voor economisch optimale resultaten. Waar opbrengsten dit rechtvaardigen en de waterkwaliteit dit toelaat, ben ik bovendien bereid daarmee rekening te houden in de gebruiksnormen. Zo ben ik voornemens om een opbrengstafhankelijke stikstofnorm voor graan op klei in te voeren.
Bent u bereid om naast de onderhandelingen in Brussel over de derogatie een tweede spoor te volgen voor de verschillende knelpunten in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het is voor Nederland en voor de agrarische sector van cruciaal belang dat Nederland opnieuw een derogatie krijgt. Mijn inzet zal er vooral op gericht zijn die veilig te stellen. Daarvoor is een maatregelenpakket vereist dat oplossing biedt voor de milieukundige knelpunten. Ruimte voor maatwerk en ondernemerschap bied ik door introductie van de mogelijkheid om het vereiste milieuresultaat via equivalente maatregelen te realiseren.
Het stilliggen van een succesvol werklozenproject bij de politie te Assen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Ministerie houdt succesvol werklozenproject Assen op»?1 Herinnert u zich de motie-Marcouch waarin de regering werd opgeroepen werkervaringsplaatsen voor jongeren bij de Nationale Politie te creëren en uw reactie op die motie?2 3
Ja.
Is waar dat het project voor jonge werkzoekenden bij de politie in Assen stilligt? Zo ja, wat zijn de redenen daarvan? Zo nee, hoe verhoudt zich dat dan tot het in het bericht gestelde?
Het oorspronkelijke project betrof met nadruk een traject gericht op opleidingsplaatsen. Deze opleidingsplaatsen werden gecreëerd binnen het voormalige korps Drenthe voor een achttal jongeren met een financiële vergoeding ter hoogte van het minimumloon. Een tweetal jongeren kreeg een werkervaringsplaats. Dit opleidingsproject is dit jaar afgerond. Een eventuele nieuwe uitrol van dit project was onder voorbehoud.
Afgelopen januari heb ik ter uitvoering van de motie Marcouch aangegeven onderzoek te gaan doen naar landelijke mogelijkheden voor de nationale politie om werkervaringsplaatsen aan te bieden aan werkloze jongeren. Hiertoe is een werkgroep ingericht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de nationale politie. De ervaringen uit het opleidingsproject worden hierbij gebruikt. Ondertussen worden in diverse politie-eenheden – zoals dat ook afgelopen jaren gebeurde -aan jongeren mogelijkheden geboden om werkervaring op te doen. Zie in dit verband het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat gezien de precaire werkgelegenheidssituatie in Assen iedere werkervaringsplaats telt? Zo ja, hoe en wanneer gaat u hier concreet gevolg aan geven bij de Nationale Politie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de actuele stand van de in de motie-Marcouch al in januari van dit jaar gevraagde werkervaringsplaatsen voor werkloze jongeren bij de Nationale Politie? Hebben jongeren inmiddels daadwerkelijk een dergelijke werkervaringsplaats gekregen? Zo ja, hoeveel en op welke termijn denkt u dit aantal te kunnen uitbreiden? Zo nee, waarom nog niet en hoe verhoudt zich dat tot uw woorden dat jeugdwerkloosheid een prangend probleem is dat tijdens de economische crisis die wij doormaken aandacht behoeft?4
Afgelopen jaren en ook dit jaar hebben diverse eenheden werkervaringsplaatsen, maar ook opleidings- en stageplaatsen opengesteld. Mede naar aanleiding van de motie Marcouch en in het licht van voornoemde werkgroep zullen deze plaatsen beter worden gemonitord. Het is daarbij belangrijk aspecten als de belasting van de politie, de meerwaarde voor de jongere, budgettaire consequenties in ogenschouw te nemen.
Voorts worden dit najaar 5 tot 10 werkervaringsplaatsen gerealiseerd bij een tweetal eenheden, waaronder Noord-Nederland. Het is de ambitie om 100 werkervaringsplaatsen te organiseren.
Mogelijk kan de nationale politie aansluiting vinden bij de activiteiten van arbeidsmarktregio’s in het kader van de aanpak Jeugdwerkloosheid, bij gemeentelijke trajecten om jongeren aan het werk te helpen, of bij een in te dienen sectorplan.5