Recent geweld in Irak |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Dozens killed in battles across Iraq as sunnis escalate protests against government»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat meer dan veertig doden en meer dan honderd gewonden zijn gevallen bij geweld tijdens protesten tegen de Iraakse regering in Hawija en dat ook op andere plaatsen met een overwegend soennitische bevolking bij anti-regeringsprotesten doden en gewonden zijn gevallen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja, de cijfers over soennitische doden en gewonden zijn bevestigd door de Iraakse autoriteiten. Daarnaast zijn er tientallen doden en gewonden gevallen in gebieden met een overwegend sji’itische bevolking, waaronder Bagdad en Basra.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoeveel, opgepakte demonstranten nog steeds gevangen worden gehouden?
Navraag leert dat niet precies valt aan te geven hoeveel demonstranten worden vastgehouden. Als gevolg van een onvoldoende werkend en politiek gemanipuleerd strafrechtelijk systeem worden aangehouden personen vaak onaanvaardbaar lang, en zonder aanklacht, in detentie gehouden.
Hoe beoordeelt u deze recente protesten en de reactie van de Iraakse regering hierop?
Het soennitische deel van de Iraakse bevolking voelt zich politiek en maatschappelijk gemarginaliseerd door de regering-Maliki. De regering adresseert de maatschappelijke klachten, maar slaagt er niet in de zorgen over politieke achterstelling weg te nemen.
Alleen een hernieuwde dialoog tussen soennieten, sji’ieten en Koerden kan het gevaar van verdere escalatie van het etno sektarisch geweld terugbrengen. Hiervoor zijn onlangs enige intiatieven genomen waarbij de Verenigde Naties (VN) betrokken zijn. Zo maken de Koerden weer deel uit van de regering en zijn commissies ingesteld om een aantal uitstaande geschilpunten, zoals de verdeling van de olie- en gasopbrengsten, te bespreken.
Deelt u de zorgen dat er een serieuze kans bestaat dat de huidige, grote religieuze en etnische spanningen in Irak tot verdere escalatie zullen leiden? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid om in navolging van VN-vertegenwoordiger voor Irak Martin Kobler bij uw Iraakse collega’s aan te dringen op terughoudendheid en een humane behandeling voor de gevangengenomen demonstranten?2 Indien neen, waarom niet?
Uw zorgen deel ik. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb meegedeeld, is de dialoog tussen de verschillende Iraakse bevolkingsgroepen weer op gang gekomen. Het kabinet hoopt dat hiermee de kans op escalatie is verkleind.
Nederland pleit in EU verband voor een actieve dialoog tussen de verschillende groeperingen in Irak. Ook pleit Nederland met EU-collega’s voor een humane behandeling van gevangenen en voor hervorming van het strafrechtsysteem.
Kunt u aangeven of u nog mogelijkheden ziet, en wat er bilateraal dan wel in EU-verband reeds gebeurt, om in Irak bij te dragen aan de-escalatie van de grote spanningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de contacten van de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie, Catherine Ashton, met de Iraakse autoriteiten staat deëscalatie van de huidige spanningen centraal. Hiervoor zullen bestaande en nieuwe EU programma’s worden ingezet op het gebied van conflictbeheersing en versterking van de instituties zoals rechtspraak, politie en gevangeniswezen.
Bilateraal ondersteunt Nederland kleinschalige initiatieven op het gebied van het bevorderen van de dialoog tussen de verschillende bevolkingsgroepen in Irak.
Een bericht over een “wraakactie” van cipiers tegen een verdachte |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Cipiers dreigen verdachte met wraak op Facebook»?1
Ja.
Bevat het genoemde bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke zijn dat? Kunt u een feitenrelaas geven van het in het bericht genoemde voorval?
Het klopt dat door medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna DJI) op internet uitlatingen zijn gedaan jegens de in het artikel aangehaalde verdachte S. Naar aanleiding van deze uitlatingen heeft de moeder van verdachte S. een klacht ingediend. De betreffende medewerkers zijn vervolgens door de directie van de inrichting waar zij werkzaam zijn aangesproken op hun gedrag. In het gesprek dat de medewerkers hebben gevoerd met de directie hebben zij direct bekend dat zij deze uitlatingen hebben gedaan. Hierop is hen te verstaan is gegeven dat dit soort uitlatingen ontoelaatbaar zijn. Van de uitlatingen is door de directie tevens melding gemaakt bij Bureau Integriteit. Bureau Integriteit heeft uiteindelijk in goed overleg met de directie besloten dat nader onderzoek in dit geval niet nodig was. Een belangrijke overweging daarbij was dat de medewerkers de uitlatingen direct hebben bekend en voorts niet van dien aard waren dat verder onderzoek noodzakelijk was.
De in het artikel genoemde verdachte S. is inmiddels veroordeeld tot een geldboete en overigens nooit gedetineerd geweest in penitentiaire inrichting De Schie in Rotterdam. De betrokken medewerker van de DJI is niet als verdachte, maar als slachtoffer aangemerkt in deze zaak en wordt niet door het openbaar ministerie vervolgd.
Deelt u de mening dat, als gevangenbewaarders inderdaad de in het bericht gedane uitingen hebben gedaan, dergelijke uitingen niet alleen «niet kunnen» maar ook aanleiding zouden kunnen zijn voor nader onderzoek? Wordt een dergelijk onderzoek al verricht naar aanleiding van een ontvangen klacht?
Zie antwoord vraag 2.
Wie is er binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen verantwoordelijk voor het bewaken van de integriteit van het personeel? Is die verantwoordelijke persoon of instantie ingeschakeld om de integriteit van de genoemde gevangenbewaarders te onderzoeken? Zo ja, wat was de uitkomst daarvan? Zo nee, waarom niet? Kan dit alsnog gebeuren?
De Dienst Justitiële Inrichtingen beschikt over verschillende instrumenten, voorzieningen en middelen in het kader van integriteitsbeleid. Hieronder bevindt zich ook Bureau Integriteit dat zich inzet om de integriteit, veiligheid en betrouwbaarheid van medewerkers en werkprocessen te bevorderen. Bureau Integriteit maakt deel uit van Bureau Veiligheid en Integriteit (BV&I). Bureau Integriteit neemt binnen DJI een zelfstandige positie in. Indien er vermoedens van integriteitsschending bestaan, kunnen deze bij Bureau Veiligheid en Integriteit worden gemeld. Zoals ik reeds heb vermeld in mijn antwoord op vraag 3 achtte Bureau Integriteit nader onderzoek in dit geval niet nodig.
Kunnen genoemde uitingen strafbaar zijn? Zo ja, in welke zin en maakt het daarbij uit of die uitingen zijn gedaan door personen in de uitoefening van hun ambt? Zo nee, waarom niet?
Zoals voor elke Nederlander geldt kunnen uitlatingen, indien zij kunnen worden gekwalificeerd als een strafbaar feit, strafbaar zijn. Over een mogelijke aangifte tegen de betreffende bewaarder is op dit moment bij DJI niets bekend.
Betreffen de in het bericht genoemde uitlatingen van gevangenbewaarders een incident of staat de zaak niet op zichzelf? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland wordt door DJI personeel zeer professioneel omgegaan met gedetineerden. Ongewenste verhoudingen worden zo veel mogelijk voorkomen. Indien sprake is van bekendheid tussen gedetineerde en medewerker die het functioneren van laatstgenoemde in de weg zou kunnen staan, dan wordt de gedetineerde in beginsel direct overgeplaatst naar een andere inrichting. Voor zover bekend zijn hierover nooit eerder klachten ontvangen. De zaak staat in dat opzicht op zichzelf.
Bent u bekend met meer onwenselijke uitingen van gevangenbewaarders richting verdachten of gedetineerden? Zo ja, wat zijn de aard en de omvang van die uitingen?
Zie antwoord vraag 6.
De antwoorden op Kamervragen over het bericht ‘forse groei rijscholen is ongewenst’ |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u uw bewering1 dat er geen signalen zijn dat nieuwe rijscholen slechter presteren dan de gevestigde, onderbouwen aan de hand van de slagingspercentages zoals die te vinden zijn op www.rijschoolgegevens.nl , aangezien deze gegevens een ander beeld laten zien?
De informatie op www.rijschoolgegevens.nl gaat over examenresultaten van rijscholen in een specifieke regio. De publicatie van de slagingspercentages van de ingeschreven rijopleiders is bedoeld als informatie voor burgers en geeft geen informatie over de kwaliteit van rijscholen. Op de site kan niet worden nagegaan of rijscholen nieuw zijn, maar wel op basis van de Kamer van Koophandel gegevens waarnaar de site verwijst. Daarom kan aan de hand van de gegevens van de website niet worden onderbouwd dat nieuwe rijscholen slechter presteren dan de gevestigde.
Ik stel eisen aan de examens om rijinstructeur te worden en om rijinstructeur te blijven; deze gelden voor alle rijinstructeurs, zowel van nieuwe als van langdurig gevestigde rijscholen. De kwaliteit van een rijschool is afhankelijk van veel meer factoren, zoals de «klik» tussen een rijinstructeur en de aspirant bestuurder en nadere afspraken en verwachtingen. Dit allemaal kan en wil de Rijksoverheid niet regelen en kan de branche zelf regelen.
Bent u het eens met de rijschoolbranche dat de controle en handhaving van de bevoegdheid op basis van de Wet rijonderricht motorvoertuigen 1993 (WRM) ver onder de maat is en het in de praktijk gewoon mogelijk is om zonder geldige bevoegdheid door te gaan met lesgeven? Zo ja, hoe gaat u de handhaving en controle verbeteren? Zo nee, waar blijkt het uit dat het onmogelijk is om zonder bevoegdheid les te geven?
Mij is niet bekend dat de controle en handhaving van de bevoegdheid op basis van de WRM onder de maat is en tot problemen leidt. Ik ontvang vooral brieven van individuele rijscholen die ongerust zijn over de strenge wettelijke eisen die worden gesteld op basis van de WRM. Rijscholen die zijn ingeschreven bij het CBR dienen een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een kopie van hun WRM-bevoegdheidspas te kunnen overleggen. Hiernaast kan iedere burger op de website van IKBI opzoeken of een rijinstructeur is bevoegd. Als iemand er achter komt dat een rijinstructeur zonder WRM bevoegdheid les geeft is het belangrijk dat er aangifte wordt gedaan bij de politie.
Hiernaast kan het IBKI op grond van artikel 21 van de WRM de lesbevoegdheid van een rijinstructeur intrekken nadat zij een melding door de politie hebben ontvangen en de rijinstructeur door hun is getoetst op vakbekwaamheid.
Is het ook specifiek voor de rijschoolbranche onderzocht dat het beschikken over algemene ondernemersvaardigheden de overlevingskansen van een zelfstandige rijinstructeur niet verbetert of is dit een algemene stelling van u?
Nee, het gaat hierbij om een algemene conclusie uit onderzoeken die hebben geleid tot de afschaffing van de vestigingswet in 2007. In plaats van bepaalde vakdiploma's dwingend voor te schrijven, kan men het aan de burger overlaten om te letten op keurmerken die door de brancheorganisaties zelf worden toegekend.
Keurmerken kunnen meer zeggen over de kwaliteit van rijscholen dan vakdiploma’s in het algemeen en het diploma ondernemersvaardigheid in het bijzonder.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de nieuwe rijscholen binnen twee jaar weer afhaakt en in hoeveel procent van de gevallen het hier gaat om een ondernemer die was gestart met behoud van uitkering?
Zoals in het CBR jaarverslag van 2012 gemeld waren er in 2012 7.867 opleiders bij het CBR ingeschreven. Volgens informatie van het CBR waren er van de 484 opleiders die in 2012 uitgeschreven zijn, in totaal 141 opleiders twee jaar of korter ingeschreven.
Mij is niet bekend in hoeveel gevallen het gaat om een ondernemer die was gestart met behoud van uitkering. Wel kan ik mededelen dat weinig UWV gerechtigden een eigen rijschool starten. Hierop is mijn ambtgenoot van SZW ook bij de beantwoording van de Kamervragen van lid Kuiken en lid Hamer ingegaan.
Is het waar dat het Innovam Branchekwalificatie-instituut (IBKI) enkel een register publiceert met bevoegde rijinstructeurs en examens afneemt, maar niet optreedt als een rijinstructeur zich onttrekt van bijscholing en de op dat moment ongeldig geworden WRM-pas niet terug stuurt? Kunt u uw antwoord toelichten?
IBKI treedt ook op als een rijinstructeur zich onttrekt van bijscholing en de op dat moment ongeldig geworden WRM-pas niet terug stuurt.
IBKI geeft WRM-certificaten af waar de einddatum van de lesbevoegdheid op staat afgedrukt. Een rijinstructeur kan zich niet onttrekken aan de bijscholing. Een rijinstructeur kan slechts besluiten om geen bijscholing te volgen. De lesbevoegdheid eindigt dan van rechtswege op de datum die op het WRM-certificaat staat vermeld.
Overigens worden rijinstructeurs twee keer gewaarschuwd wanneer hun bevoegdheid dreigt te verlopen: circa 6 maanden en circa 6 weken voor einde lesbevoegdheid.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Wegverkeer en verkeersveiligheid op 21 mei 2013 beantwoorden?
Op een deel van de vragen ben ik tijdens het Algemeen Overleg Wegverkeer en Verkeersveiligheid reeds mondeling ingegaan. Het was niet mogelijk om de vragen voor het AO schriftelijk te beantwoorden.
Het adviesrapport van de Kinderombudsman Van leerplicht naar leerrecht |
|
Loes Ypma (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat in Nederland duizenden kinderen in de leerplichtige leeftijd niet naar school gaan?
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering van de Kinderombudsman dat, om maatwerk te leveren waaraan de thuiszittende kinderen behoefte hebben, flexibele oplossingen nodig zijn, waarvoor het huidige onderwijssysteem te zeer in beton is gegoten?1
Ik deel de mening dat om maatwerk te leveren flexibele oplossingen nodig zijn. Naar mijn idee biedt het huidige onderwijssysteem hiervoor ook ruimte. Zo biedt de Leerplichtwet de leerplichtambtenaar de mogelijkheid om op grond van gewichtige omstandigheden (artikel 11, onder g.) een tijdelijke vrijstelling te verlenen van de verplichting tot geregeld schoolbezoek. Bovendien ontstaat er met de invoering van passend onderwijs meer ruimte om maatwerk te bieden in het onderwijsaanbod (zie verder het antwoord op vraag 3).
Deelt u de mening van de Kinderombudsman dat de invoering van het nieuwe stelsel voor passend onderwijs geen oplossing biedt voor het probleem van thuiszittende kinderen? Zo ja, betekent dit dan niet dat één van de hoofddoelstellingen gemist wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik ben van mening dat met de komst van passend onderwijs scholen en samenwerkingsverbanden beter in staat zullen zijn om dit maatwerk te leveren. Zij krijgen met passend onderwijs de ruimte en de bijbehorende middelen om nieuwe ondersteuningsarrangementen te ontwikkelen. Daarbij vormt niet meer de stoornis of beperking van de leerling het vertrekpunt, maar de ondersteuning die de leerling nodig heeft om het onderwijs te kunnen volgen. Dit vraagt een denkomslag van scholen waarbij ze nu, in de aanloop naar passend onderwijs, ondersteund worden, bijvoorbeeld met goede voorbeelden en handreikingen die via de website passendonderwijs.nl verspreid worden. Bovendien maakt de invoering van de zorgplicht een einde aan de huidige praktijk dat ouders soms moeten leuren met hun kind om een school te vinden. In passend onderwijs wordt de school waar de ouders het kind aanmelden verantwoordelijk voor het bieden van een zo passend mogelijk aanbod op de eigen school of, indien dat niet mogelijk is, voor het vinden van een passend aanbod op een andere school. Deze combinatie van zorgplicht en meer maatwerk maakt dat met passend onderwijs veel betere condities worden geschapen om thuis zitten te voorkomen en op te lossen.
Welke bijdrage levert de vrijstelling van de leerplicht aan het probleem van thuiszitters?Deelt u de mening dat een vrijstelling van de leerplicht niet moet leiden tot meer thuiszittende kinderen die extra ondersteuning nodig hebben?
Dat ik thuisonderwijs niet zie als volwaardig alternatief van een regulier school laat onverlet dat ik begrijp dat er zwaarwegende redenen kunnen zijn dat de beste oplossing is dat een leerling tijdelijk niet op school onderwijs volgt. Daarvoor biedt de huidige wet- en regelgeving reeds mogelijkheden. De Leerplichtwet biedt immers ruimte aan de leerplichtambtenaar om op grond van gewichtige omstandigheden (artikel 11, onder g.) een tijdelijke vrijstelling te verlenen van de verplichting tot geregeld schoolbezoek. Van gewichtige omstandigheden is sprake in geval van een buiten de wil van de leerling of ouders gelegen omstandigheid, denk bijvoorbeeld aan een kind met een angststoornis. Het kind blijft in deze situaties wel ingeschreven op een school. Deze school blijft dus ook verantwoordelijk voor het onderwijs. In overleg met de school en ouders kan de leerplichtambtenaar onderzoeken of het kind tijdelijk thuis onderwijs kan volgen waarbij de inzet is volledige terugkeer naar school.
Welke mogelijkheden ziet u om de problematiek van thuiszittende kinderen aan te pakken? Hoe kijkt u aan tegen de jeugdregisseurs met doorzettingsmacht in Den Haag die het aantal thuiszitters binnen een jaar hebben gehalveerd?
Voor het eerste onderdeel van deze vraag zie de antwoorden op vraag 2 en 3.
De leerplichtambtenaar dient de regie te pakken en daar waar nodig partijen bij elkaar te brengen. Het aanstellen van een regisseur met doorzettingsmacht kan helpen als alle partijen zich daaraan confirmeren. Het zou kunnen dat betrokken partijen zich minder verantwoordelijkheid voelen om samen tot een oplossing te komen als een jeugdregisseur wordt ingevoerd. Een wettelijk geregelde doorzettingsmacht vind ik niet passen in een systeem waarin ruimte voor lokaal maatwerk wordt geboden. Bovendien is het de vraag of deze doorzettingsmacht ook richting ouders een functioneel instrument is. Ik vind het van belang dat gemeenten en samenwerkingsverbanden tot een gedeelde gezamenlijke aanpak komen. Ik wil daarbij niet voorschrijven hoe zij dat moeten doen. Er zijn al plekken waar dit goed georganiseerd is: de RMC-coördinator in Enschede, de jeugdregisseur in Den Haag en actietafels in andere regio’s. Ook zal ik goede voorbeelden onder de aandacht brengen op passendonderwijs.nl.
De benoeming van Marco van Kalleveen in een commissie voor goed bestuur |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u een voorbeeld noemen van een private equityfonds dat vrijwillig voorrang geeft aan het publieke belang boven de snelle winst?
Bij het samenstellen van de commissie is gezocht naar een evenwichtige verdeling van ervaring en expertise op het terrein van bestuur en toezicht in de (semi)publieke en private sector, ethische kwesties en maatschappelijke en politieke ontwikkelingen in en rondom de semipublieke sector. De commissie voldoet hier in ruime mate aan.
Ten aanzien van uw vragen over de heer Van Kalleveen kan ik aangeven dat hij ruime ervaring in de private sector heeft opgedaan bij verschillende consultancybureaus, vooral bij McKinsey maar ook bij Bain Capital. Hij werkt op het moment bij Bain & Company, een bedrijf dat los staat van Bain Capital. Zijn ervaring bestaat onder andere uit het adviseren van raden van bestuur en raden van commissarissen op het gebied van strategie en organisatie. In ruim 20 jaar heeft hij van dichtbij kunnen zien hoe toezicht op organisaties en bedrijven verbeterd kan worden en hoe misstanden kunnen worden voorkomen.
Deze ervaring is een uiterst waardevolle toevoeging aan de commissie. Om te kunnen adviseren over organisaties die tussen markt en overheid volstaat het niet om binnen de commissie ervaring te hebben over het functioneren van deze instellingen maar is het ook wenselijk om een ervaringsdeskundige te hebben op het terrein van het opereren van bedrijven in de private sector.
Waarom hebt u ervoor gekozen om Marco van Kalleveen, tot voor kort vicepresident van Bain Capital in Londen en nu partner van Bain & Company , te benoemen in een commissie die een gedragscode moet opstellen voor goed bestuur in de semipublieke sector?1
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat het optreden van als Marco Kalleveen juist heeft bijgedragen aan bestuurlijke misstanden bij onderwijsinstellingen, zorginstellingen en woningcorporaties?
Zie antwoord vraag 1.
Moet de keuze voor Marco van Kalleveen worden opgevat als een uitnodiging aan de pyromaan om de brand te blussen of als een poging om boeven met boeven te vangen?
Zie antwoord vraag 1.
De toekomst van de spoedeisende hulp in Meppel |
|
Arie Slob (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen over toekomst spoedeisende hulp»1
Ja.
In hoeverre is de berichtgeving waar dat er sprake is van het verhuizen van de Spoedeisende Hulp (SEH) van Meppel naar Zwolle?
De raad van bestuur van Zorggroep Noorderboog, waar het Diaconessenhuis te Meppel onderdeel van uitmaakt, heeft aangegeven dat er geen sprake is van het verhuizen van de Spoedeisende Hulp (SEH) van Meppel naar Zwolle. Wel vinden er gesprekken plaats, zoals in heel Nederland, met de verzekeraars over herinrichting van de acute zorg in de regio.
Wat betekent het voor de basisgezondheidszorg van de gemeente Meppel en omliggende gemeenten wanneer de SEH in Meppel verdwijnt?
Zoals in vraag 2 aangegeven is er op dit moment geen sprake van het verdwijnen van de Spoedeisende Hulp uit Meppel. Mochten er in de toekomst toch plannen gemaakt worden om de acute zorg in de regio anders in te richten dan dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid in de regio geborgd blijft.
Bij eventuele toekomstplannen voor de regio voor de acute zorg zal men er rekening mee moeten houden dat er, toen er sprake was van verplaatsing van de acute verloskunde naar de Isala Klinieken in Zwolle, al maatregelen genomen zijn om de aanrijtijden in de regio te verbeteren gezien het ziekenhuis in Meppel een cruciaal ziekenhuis is.
Kunnen de normen voor acute zorg worden gehandhaafd op het moment dat de SEH van Meppel naar Zwolle zou gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een overzicht worden gegeven van de bereikbaarheid van acute zorg voor de inwoners van de regio Meppel in geval de SEH in Meppel blijft en in geval deze naar Zwolle gaat?
Zie antwoord vraag 3.
RTV Drenthe: zorgen over toekomst spoedeisende hulp:
Het feit dat studenten problemen ervaren tijdens hun stage |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht Een op de vijf stagiairs uitgescholden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie, uit de Nationale Stagemonitor 2013 van de Erasmus Universiteit in samenwerking met StudentenBureau, dat studenten hun stagebegeleiding met slechts een krappe voldoende beoordelen?
Onderwijsinstellingen hebben de wettelijke taak om studenten te begeleiden tijdens hun stage. Een stage is immers een (belangrijk) onderdeel van het onderwijsprogramma van een opleiding. Voldoende studiebegeleiding is daarom ook onderdeel van de beoordeling van het onderwijsproces in het kader van de accreditatie.
Een 5,9 vind ik dan ook een vrij magere beoordeling, alhoewel ik hierbij wel de kanttekening wil maken dat dit onderzoek is uitgevoerd onder 1.204 studenten op een totaal van circa 660.000 in het hoger onderwijs.
Deelt u de zorg over de zwakke positie van stagiaires op de werkvloer, wat blijkt uit het feit dat 20% last heeft van pesterijen? Zo ja, welke maatregelen wilt u nemen om hen in bescherming te nemen?
In de Studentenmonitor is aan studenten gevraagd of zij tijdens de stage last hebben gehad van pesterijen zoals nare taal (zoals: uitschelden of kleinerend praten), genegeerd worden, machtsmisbruik of roddelen.
Ik vind het een ernstige zaak dat één op de vijf studenten aangeeft hiervan last te hebben gehad tijdens de stage, te meer omdat de stage in de meeste gevallen de eerste feitelijke ervaring is die de student in het werkveld opdoet. Ik ben dan ook van mening dat het van groot belang is dat studenten dit aankaarten op hun stageplek én bij hun onderwijsinstelling, zodat het bespreekbaar wordt en ertegen kan worden opgetreden.
Hoe beoordeelt u de klacht van stagebegeleiders vanuit de opleidingen dat zij vinden dat zij te weinig tijd hebben voor studenten?
Het begeleiden van studenten maakt onderdeel uit van het takenpakket van docenten en dient naar behoren te gebeuren. Het is dan ook een kwalijke zaak als docenten daar vanuit de instellingen te weinig tijd voor krijgen. Onderwijsinstellingen dienen voldoende tijd in te roosteren voor deze vorm van praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening. Overigens wil ik ook hier de kanttekening plaatsen dat slechts 87 medewerkers van hogescholen hebben meegewerkt aan het onderzoek.
Bent u, gelet op de verantwoordelijk van de onderwijsinstellingen en werkgevers voor het welbevinden van stagiaires op de werkvloer, bereid om in samenspraak met de betrokken partijen te inventariseren welke verbeteringen wenselijk zijn met betrekking tot de positie van stagiaires en de bijbehorende begeleiding?
Ik ben van mening dat onderwijsinstellingen en werkgevers dit het beste samen kunnen oppakken. Zij dienen in kaart te brengen in hoeverre de begeleiding van studenten beter kan en welke maatregelen daartoe genomen moeten worden. Ik zie hier in eerste instantie geen rol voor mijzelf weggelegd.
Het bericht dat een in afwachting van hoger beroep zijnde veroordeelde zedendelinquent een baan in de gehandicaptenzorg kon krijgen |
|
Peter Oskam (CDA), Renske Leijten , Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een veroordeelde zedendelinquent een baan in de gehandicaptenzorg kon vinden in de periode dat hij in afwachting was van het hoger beroep?1
Ik vind het onwenselijk dat een veroordeelde zedendelinquent in afwachting van het hoger beroep een baan in de gehandicaptenzorg kon vinden.
In de Eerste kamer ligt op dit moment het wetsvoorstel Kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz voor. In dit wetsvoorstel is zowel een vergewisplicht opgenomen voor de zorgaanbieder als een verplichting voor de werknemer om een Verklaring omtrent gedrag (VOG) te overleggen in het geval dat bij AmvB wordt geschreven. De vergewisplicht houdt in dat het bestuur van de zorgaanbieder, ongeacht of er een VOG is voorgeschreven en afgegeven, in alle gevallen zelf ook moet nagaan of de werknemer geschikt is voor het werk en hoe hij in het verleden heeft gefunctioneerd. Dat kan bijvoorbeeld door referenties op te vragen bij vorige werkgevers.
Wat de VOG betreft hanteert de Dienst Justitie een onbeperkte terugkijktermijn indien iemand die werkzaam wil zijn in de zorg, maar is veroordeeld voor een zedendelict en dit relevant wordt geacht voor het uitoefenen van de functie. In dat geval wordt de VOG geweigerd. Zodra het wetsvoorstel Wkkgz kracht van wet heeft, kan ook de genoemde AmvB waarin de VOG in de zorg wordt geregeld, in werking treden.
Op grond van de huidige wet- en regelgeving is een vergewisplicht of VOG nog niet voorgeschreven in de curatieve en langdurige zorg. Dat neemt natuurlijk niet weg dat een goed werkgever informeert naar het verleden van een werknemer die hij voornemens is aan te nemen of te contracteren. De betrokken instelling had er goed aan gedaan, alvorens de medewerker aan te stellen, hem te vragen een VOG te overleggen.
Erkent u dat het werken met mensen in een afhankelijkheidsrelatie zich niet leent voor iemand die onlangs veroordeeld is voor een zedendelict dat zich kenmerkt als misbruik makend van een afhankelijkheidsrelatie? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat dit in de toekomst voorkomt? Zo neen, waarom niet?
Ik vind dat onwenselijk. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat er in de kinderopvang binnen twee jaar na een ernstige zedenzaak geregeld kon worden dat een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) wettelijk verplicht is, en dat dit nog steeds niet geldt voor de gezondheidszorg? Bent u bereid met spoed een wetsvoorstel naar de Kamer te sturen nu de behandeling van het wetsvoorstel Cliëntenrechten zorg (WCZ (wederom) stil ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, bevat de Wkkgz, zoals deze door de Tweede Kamer is geaccordeerd, een vergewisplicht voor de zorgaanbieder alsmede een mogelijkheid voor de minister om bij AmvB te bepalen welke werknemers in de zorg een VOG moeten overleggen wanneer een zorgaanbieder een werknemer aanneemt of contracteert. Zodra het wetsvoorstel WKKGz kracht van wet heeft kan ook de genoemde AmvB in werking treden.
Hoe oordeelt u over het personeelsbeleid van de betreffende instelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aangeeft dat er meerdere meldingen van seksueel ongewenst gedrag zijn ontvangen, maar dat daar geen verdere mededelingen over worden gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De IGZ gaat met de grootste zorgvuldigheid om met informatie over meldingen over seksueel grensoverschrijdend gedrag. Bij elk verzoek om informatie wordt de afweging gemaakt welke informatie naar buiten kan worden gebracht zonder de betrokkenen te beschadigen, het medisch beroepsgeheim te schenden, of het behandelproces te verstoren.
Vindt u dat het beter is dat de IGZ meldt om hoeveel meldingen het gaat, en wat de status daarvan is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kunt u er voor zorgen dat deze procedure standaard wordt bij de IGZ?
Over het aantal meldingen (sec) moet zoveel mogelijk transparantie worden betracht, tenzij het geven van dergelijke informatie kan leiden tot beschadiging van de betrokken patiënt, het medisch beroepsgeheim wordt geschonden of het behandelproces wordt verstoord.
Hoe vaak heeft een zorginstelling en/of de IGZ aangifte gedaan naar aanleiding van seksueel ongewenst gedrag in de afgelopen vijf jaar?
Over het aantal meldingen bij de IGZ over seksueel grensoverschrijdend gedrag door zowel BIG-geregistreerde als niet-BIG geregistreerde zorgverleners over de afgelopen jaren, verwijs ik naar het Verslag Schriftelijk Overleg over dit onderwerp van 23 februari 2013 (kenmerk CZ-3148784).
Het aantal aangiften van zorginstellingen en/of de IGZ (en het aantal niet aangiften) is niet bekend. Wanneer de IGZ een strafbaar feit vermoedt, schakelt zij het OM in. Ook gaat zij naar aanleiding van een melding bij het OM na of er door direct betrokkenen aangifte is gedaan. De praktijk laat zien dat de IGZ niet of nauwelijks zelf aangifte hoeft te doen van mogelijke strafbare feiten in relatie tot seksueel grensoverschrijdend gedrag omdat bijvoorbeeld de zorginstelling, de betrokkene zelf, diens familie of naasten dat zelf doet of heeft gedaan. Het OM bepaalt vervolgens zelf of het al dan niet overgaat tot strafvervolging
Hoe vaak leidde een melding van seksueel ongewenst gedrag niet tot een aangifte, en waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel veroordeelde zedendelinquenten zijn op dit moment op vrije voeten, omdat zij in afwachting zijn van het oordeel in hoger beroep of cassatieberoep?
Tot voor kort was tenuitvoerlegging van een reclasseringstoezicht pas mogelijk nadat een rechterlijke uitspraak hiertoe onherroepelijk was geworden. Dit kwam voort uit de algemene regel uit het Wetboek van Strafvordering dat zolang niet op een ingesteld hoger beroep of cassatieberoep is beslist, niet met de tenuitvoerlegging kan worden begonnen. In sommige gevallen leidde dat tot de ongewenste situatie, dat het toezicht niet kon worden gestart, terwijl betrokkene wel op vrije voeten werd gesteld.
Om dit te voorkomen is in april 2012 wetgeving in werking getreden, die de mogelijkheid creëert dat een rechter de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht daarop dadelijk uitvoerbaar verklaart. Dit kan indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Wanneer een rechter van deze mogelijkheid gebruik maakt, kan de reclassering in de periode tot het hoger beroep of cassatieberoep gewoon toezicht uitoefenen op de betrokkene. De intensiteit en de invulling van het toezicht wordt toegespitst op het recidiverisico en de persoon van de dader.
Er zijn geen cijfers bekend over de toepassing van de dadelijke uitvoerbaarheid of over het aantal zedendelinquenten dat in vrijheid het hoger beroep mag afwachten, omdat zij veroordeeld zijn voordat de nieuwe wetgeving in werking is getreden. Het beeld van het OM en de reclassering is echter dat de nieuwe wetgeving goed bekend is bij adviseurs van de reclassering, bij het OM en bij de rechtspraak. Bij personen met een hoog recidiverisico en ernstige delicten, zoals zedendelicten, wordt dadelijke uitvoerbaarheid vaak geadviseerd en gevorderd. Als de rechter vervolgens een (deels) voorwaardelijke straf oplegt, wordt hieraan dan ook vaak de dadelijke uitvoerbaarheid verbonden.
Voor hoeveel personen heeft de rechter – in het kader van de Wet voorwaardelijke sancties – uitgesproken dat de reclassering toezicht moet houden tijdens de periode tussen de veroordeling in eerste aanleg en het hoger beroep of cassatieberoep?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel van deze veroordeelde zedendelinquenten nog niet onder de Wet voorwaardelijke sancties vielen? Bent u bereid te bekijken of deze personen alsnog onder reclasseringstoezicht kunnen worden gebracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Drie jaar na inwerkingtreding zal de wetgeving uitgebreid worden geëvalueerd. De toepassing van de dadelijke uitvoerbaarheid maakt hier onderdeel van uit. Op basis van die evaluatie zal worden bekeken of de wet voldoet of wellicht aanscherping behoeft.
Over de uitzending van Nieuwsuur van 11 mei 2013 inzake een klokkenluider |
|
Roelof Bisschop (SGP), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 11 mei 2013?1
Ja.
Klopt het bericht dat er tot op het moment van de uitzending nog steeds geen toereikende veiligheidsmaatregelen uitgevoerd waren en dat de vereiste vergunningen tot dat moment nog niet verleend waren?
Voor de beantwoording van deze vraag heb ik inlichtingen ingewonnen bij de gemeente. Gelet op de verwijzing naar de uitzending van Nieuwsuur, gaat de gemeente er vanuit dat in de vraagstelling wordt geduid op de Moskee aan de Polderstraat te Rotterdam. Ten aanzien van de veiligheidheidsmaatregelen heeft de gemeente gemeld dat de (brand)veiligheidsvoorzieningen in het pand op orde waren en zijn. Wel was er nog sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan. Dat is nu opgelost doordat op 25 april 2013 de deelgemeente Feijenoord de ontheffing van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend. De gemeente meldt dat met het verlenen van de vergunningen een einde is gekomen aan een periode van gedogen van strijdigheid met het bestemmingsplan.
Welke mogelijkheden hebben ambtenaren om misstanden in hun gemeente aan de kaak te stellen wanneer het onderzoek van de Nationale ombudsman onvoldoende soelaas biedt?
Uitgangspunt is dat een melding van vermoedens van misstanden intern in de eigen organisatie wordt gedaan. Als een melding niet naar tevredenheid wordt opgepakt, of als zwaarwegende belangen zich tegen de interne melding verzetten, kan men zich wenden tot een externe commissie die de melding dan onderzoekt. In de gemeente Rotterdam is dat de gemeentelijke ombudsman. De reguliere klokkenluidersregelingen voorzien niet in een «hoger beroep» indien het oordeel van de externe commissie niet bevredigend is. Overigens kan de melder zich te allen tijde wenden tot het Adviespunt klokkenluiders om te bezien of er – afhankelijk van de zich voordoende casuïstiek – nog andere wegen open staan naar bijvoorbeeld een toezichthouder of een inspectie. Het op 1 oktober 2012 ingestelde Adviespunt Klokkenluiders steunt en verwijst medewerkers uit zowel de publieke als de private sector die misstanden vermoeden.
Wat is uw mening over het feit dat de betrokken ambtenaar en een voormalig fractievoorzitter aangeven dat een consequente handhaving van regels werd belemmerd en dat de Turkse achterban op intimiderende wijze invloed heeft uitgeoefend op bestuurders? Zijn de aanwijzingen van cliëntelisme in de gemeente Rotterdam voor u aanleiding om een onafhankelijk onderzoek te doen verrichten, al dan niet in samenwerking met de provincie Zuid-Holland?
Er zijn verwijten gemaakt en er is beeldvorming ontstaan die ik schadelijk acht voor het aanzien van het openbaar bestuur. Het is belangrijk dat gerezen twijfels worden weggenomen. Het is uiteraard een gemeentelijke aangelegenheid. Maar het is verheugend dat er in Rotterdam besloten is tot een onderzoek naar de bestuurscultuur. Ik acht de onderzoeksopdracht deugdelijk. Het wordt een onafhankelijk onderzoek door een onafhankelijk onderzoeksbureau (Bing). Er wordt naast subsidies en opdrachten ook gekeken naar de bredere politiek bestuurlijke besluitvorming.
Wat is uw oordeel over het feit dat de klokkenluider strafontslag boven het hoofd hangt terwijl nog onderzoeken lopen naar de gang van zaken in de gemeente? Bent u van mening dat van een zorgvuldig handelend bestuursorgaan verwacht mag worden dat het niet overgaat tot ontslag van een klokkenluider met gewetensnood zolang de onderzoeksresultaten nog niet bekend zijn?
Over de rechtspositionele situatie van individuele ambtenaren en de afwegingen daarbij kunnen geen mededelingen worden gedaan. De uiteindelijke beoordeling van eventuele genomen rechtspositionele besluiten is aan de rechter. Desgevraagd is dit ook de opvatting van de gemeente Rotterdam. In dat licht bezien, past het niet om hier verdere uitspraken over te doen.
Het bericht dat één op de vijf stagiairs wordt uitgescholden |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Een op de vijf stagiairs uitgescholden»?1
Ja.
Op welke manier gaat u er voor zorgen dat dit ongewenst gedrag naar stagiair(e)s in de toekomst wordt voorkomen?
In de Studentenmonitor is aan studenten gevraagd of zij tijdens de stage last hebben gehad van pesterijen zoals nare taal (zoals uitschelden of kleinerend praten), genegeerd worden, machtsmisbruik of roddelen.
Ik vind het een ernstige zaak dat één op de vijf studenten aangeeft hiervan last te hebben gehad tijdens de stage, te meer omdat de stage in de meeste gevallen de eerste feitelijke ervaring is die de student in het werkveld opdoet. Ik ben dan ook van mening dat het van groot belang is dat studenten dit aankaarten op hun stageplek én bij hun onderwijsinstelling, zodat het bespreekbaar wordt en ertegen kan worden opgetreden.
Onderschrijft u de bevindingen van het onderzoek dat er te weinig contactmomenten zijn tussen stage en school? Zo ja, welke verbeteringen stelt u voor?
Uit de Studentenmonitor blijkt onder andere dat 1 op de 4 bedrijven geen contact heeft met de opleiding waar de stagiaire vandaan komt en dat studenten hun stagebegeleiding vanuit de onderwijsinstelling met een 5,9 beoordelen. Onderwijsinstellingen hebben de wettelijke taak om studenten goed te begeleiden tijdens hun stage. Een stage is immers een (belangrijk) onderdeel van het onderwijsprogramma van een opleiding. Voldoende studiebegeleiding is in het hoger onderwijs daarom ook onderdeel van de beoordeling van het onderwijsproces in het kader van de accreditatie.
Ik ben dan ook van mening dat dit verbetering behoeft vanuit onderwijsinstellingen, maar wil daarbij wel de kanttekening plaatsen dat slechts 87 medewerkers uit het hoger onderwijs hebben meegewerkt aan het onderzoek.
Deelt u de mening dat het voorstel «niet meer mbo-leerlingen dan stageplaatsen»2 in feite de omgekeerde weg is en dat het dus noodzakelijk is om meer stageplekken te creëren? Zo nee, waarom niet?
De stage is een cruciaal element van een beroepsopleiding en is daarom een verplicht onderdeel van elke mbo-opleiding. Zonder het volgen van een stage kan een mbo-student zijn opleiding niet afronden. De ontwikkeling van het aantal stageplaatsen heeft daarom de volle aandacht van het kabinet. Dit is ook de reden waarom ik de SBB eerder dit jaar heb gevraagd om het stageoffensief te intensiveren en zijn er in het nationaal Techniekpact 2020 afspraken gemaakt met het bedrijfsleven over het aanbieden van voldoende stageplekken. Het aantal beschikbare stageplaatsen kan ook een indicatie zijn voor de gebrekkige arbeidsmarktrelevantie in de regio van een beroepsopleiding. Het zijn immers bedrijven die stageplekken aanbieden om toekomstig personeel te scholen. Bij een gebrekkig arbeidsmarkperspectief vind ik het niet verstandig om over te gaan tot het creëren van stageplekken.
Erkent u de noodzaak van hogere kwaliteit en kwantiteit van stage- en leerwerkplekken, gezien de volgende feiten: Zo ja, welke actie(s) onderneemt u daartoe?
De economische crisis is de belangrijkste oorzaak van het tekort aan stages. De teruggang in het aantal stages doet zich voor in de conjunctuurgevoelige sectoren, maar in toenemende mate ook in de sector zorg. Als gevolg van de economische crisis hebben bedrijven in deze sectoren minder nieuwe medewerkers nodig en zetten zij vooral in op het in dienst houden van eigen personeel. Dit is vooral een probleem voor de beroepsbegeleidende leerweg waar een student een groot deel van de opleiding volgt binnen een bedrijf. Alle mbo opleidingen kunnen zowel in de beroepsondersteunende leerweg (bol) als de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) variant worden aangeboden. Afhankelijk van de conjunctuur werken de leerwegen als communicerende vaten. In tijden van economische crisis loopt de capaciteit bij bedrijven om op te leiden terug. Er is dan een verschuiving van de bbl naar de bol te zien. Resultaat is dat de jongeren wel een diploma voor de betreffende beroepsopleiding kunnen behalen. In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven welke maatregelen het kabinet reeds heeft ingezet om het tekort aan stages tegen te gaan.
De Kwaliteit van stages en leerbanen wordt in het mbo geborgd door de onafhankelijke erkenning door het kenniscentrum. Zonder erkenning kan een bedrijf geen stage of leerbaan aanbieden. Wel blijkt uit de JOB-monitor dat de begeleiding van de onderwijsinstelling op veel plekken onder de maat is. De BPV-monitor uit 2011 liet een vergelijkbaar beeld zien. We gaan daarom per instelling monitoren of de begeleiding van stages van voldoende kwaliteit is. Instellingen zullen daarover verantwoording moeten afleggen in hun geïntegreerd jaardocument. Als de begeleiding onder de maat is dan vind ik dit op zijn minst aanleiding voor een stevig gesprek en zal ik de instellingen vragen, actie te ondernemen. Daarnaast is de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming een belangrijk aspect van het toezichtkader van de Inspectie van het Onderwijs.
In het recent verschenen Techniekpact wordt gesteld dat het bedrijfsleven zich gaat inspannen om er voor te zorgen dat er voldoende stageplekken zijn6; deelt u de mening dat dit niet de verantwoordelijkheid is van bedrijven, maar in eerste instantie van opleidingen zelf en er daarbij ook een rol is voor u om dit te stimuleren? Op welke manier gaat u er voor zorgen dat er niet alleen in de technieksector, maar ook in andere sectoren voldoende stage- en leerwerkplekken beschikbaar zijn?
Voor de beschikbaarheid van voldoende stages en leerbanen zijn de onderwijsinstellingen afhankelijk van het bedrijfsleven. Het zijn immers de bedrijven die stageplaatsen en leerbanen aanbieden. Zonder het bedrijfsleven geen stageplaatsen. Daarom is er in het nationaal Techniekpact 2020 afgesproken dat het bedrijfsleven zorgt voor voldoende stageplaatsen en leerbanen voor de sector techniek.
Onderwijsinstellingen kunnen in samenwerking met het kenniscentrum wel het bedrijfsleven ondersteunen bij het aanbieden van stageplaatsen. Belangrijker vind ik het echter dat onderwijsinstellingen alleen studenten inschrijven voor opleidingen waar voldoende stageplekken beschikbaar zijn. Een gebrek aan stageplaatsen kan immers ook veroorzaakt worden doordat studenten kiezen voor een beroepsopleiding met beperkt arbeidsmarktperspectief. Het kabinet wil daarom dat studenten het arbeidsmarktperspectief betrekken bij de keuze voor een opleiding. Deze keuze moet gebaseerd zijn op goede arbeidsmarktinformatie, zoals de latere kans op een baan. Op mijn verzoek wordt in het kader van loopbaanoriëntatie een studiebijsluiter ontwikkeld voor studenten en ouders die zo mogelijk per opleiding of soortgelijke opleidingen zicht geeft op relevante informatie waaronder het (regionaal) arbeidsmarktperspectief. Voorts ziet de inspectie sinds mei 2012 toe op het naleven van de zorgplicht arbeidsmarktperspectief. Ik ben voornemens om met het wetsvoorstel macrodoelmatigheid de bestaande zorgplicht arbeidsmarktperspectief meer resultaatgericht te maken.
Bent u bereid een integrale beleidsreactie te geven op de uitkomsten van het onderzoek de Nationale Stagemonitor 2013? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat onderwijsinstellingen voor hoger onderwijs en werkgevers aan zet zijn om na te gaan hoe de begeleiding van studenten in de praktijk beter kan en welke maatregelen daartoe genomen moeten worden. Met de beantwoording van uw Kamervragen en die van de Kamerleden Mohandis en Jadnanansing heb ik een reactie heb gegeven op de uitkomsten van het rapport. Ik vind het een bemoedigend signaal dat instellingen, studenten en werkgevers er ook daadwerkelijk mee aan de slag zijn gegaan met als voorbeeld het seminar op 16 mei waarin de uitkomsten van de Nationale Stagemonitor zijn besproken.
De meldkamer van de veiligheidsregio Flevoland |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt de bewering van de voorzitter van de veiligheidsregio dat de meldkamer van veiligheidsregio Flevoland niet berekend is op een ramp? Zo nee, waarom niet?1
De voorzitter van de veiligheidsregio Flevoland heeft mij desgevraagd gemeld dat zij beweert heeft dat de meldkamer van de veiligheidsregio Flevoland niet berekend is op een ramp.
In de Staat van de Rampenbestrijding 2010 en 2013 constateert de Inspectie VenJ (IVenJ) dat de veiligheidsregio Flevoland in de meldkamer niet beschikt over eenhoofdige leiding noch over een calamiteitencoördinator die als leidinggevende optreedt. Men kent wel een achterwacht. De wet gaat echter uit van directe aanwezigheid. De veiligheidsregio werkt nu aan een oplossing van het knelpunt. Hiervoor verwijs ik naar de beantwoording van de onderstaande vragen.
Lopen inwoners van Flevoland in geval van een ramp gevaar, omdat de hulpverlening dan zou kunnen falen door het niet goed functioneren van de meldkamer? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat dit verbetert?2
Het bestuur van de veiligheidsregio is conform artikel 35 van de Wet veiligheidsregio’s verantwoordelijk voor de instelling en instandhouding van een gemeenschappelijke meldkamer, en daaruit voortvloeiend onder andere ook voor de aanstelling van een eenhoofdige leiding. Het aanstellen van calamiteitencoördinatoren (CaCo’s) is een afgeleide van de wettelijke verplichting om een eenhoofdige leiding in te stellen.
In de Staat van de Rampenbestrijding heeft de IVenJ verbeterpunten genoemd. Deze betreffen onder andere de afwezigheid van een eenhoofdige leiding op de meldkamer. Om de noodzakelijke kwaliteit te kunnen leveren in geval van een ramp is in ieder geval een 24/7 dekkend rooster voor deze functie noodzakelijk.
Dit was een van de redenen voor de fusieplannen van de meldkamers van de regio’s Gooi en Vechtstreek en Flevoland. Deze fusieplannen zijn bemoeilijkt door bezwaren van de ondernemingsraad van de politie Flevoland. Een fusie tussen de meldkamer van de regio’s Gooi en Vechtstreek en Flevoland lijkt gezien de ontwikkelingen ten aanzien van de Landelijke Meldkamerorganisatie (LMO) een proces dat (wederom) tot bezwaren van betrokken ondernemingsraden kan leiden. Daarom hebben de voorzitters van de besturen van beide regio’s besloten om de extra benodigde capaciteit van de CaCo’s gezamenlijk te organiseren, zonder een fusie.
Naast het realiseren van de benodigde extra capaciteit CaCo’s, is er besloten om een technische doorschakeling met de meldkamer van de veiligheidsregio Utrecht te realiseren. Dit betekent dat tijdens opgeschaalde situaties er een mogelijkheid is om telefonie en intake (1-1-2 oproepen) over te laten nemen door meldkamer Utrecht. Hiermee wordt de kwaliteit van de meldkamer Flevoland (en van Gooi en Vechtstreek) verbeterd, zonder over te gaan tot een fusie en zonder het proces te doorkruisen om te komen tot een LMO met een meldkamerlocatie voor de drie regio’s Flevoland, Gooi en Vechtstreek en Utrecht. Conform de taakopdracht van de IVenJ zal de Inspectie toezien op de taakuitvoering.
Klopt het dat de meldkamer beschikt over slechts één calamiteitencoördinator en dat deze door ziekte al een tijd niet aan het werk is? Wat betekent dit voor de kwaliteit van de meldkamer?
De voorzitter van de veiligheidsregio Flevoland heeft mij desgevraagd gemeld dat de CaCo van de meldkamer Flevoland inderdaad door ziekte een tijd niet heeft gewerkt, maar dat deze inmiddels weer aan het werk is. De benodigde extra capaciteit van de CaCo’s wordt zoals gesteld in gezamenlijkheid met de veiligheidsregio Gooi en Vechtstreek georganiseerd. Ik acht de instelling van een eenhoofdige leiding met een 24/7 dekkend rooster noodzakelijk voor de kwaliteit van de meldkamer. Een 24/7 dekkend rooster voorziet overigens in de vervanging van personeel dat door ziekte of andere omstandigheden niet kan werken.
Klopt het dat het bestuur van de veiligheidsregio verantwoordelijk is voor de aanstelling van calamiteitencoördinatoren? Over hoeveel van dergelijke coördinatoren zou deze veiligheidsregio moeten beschikken om de noodzakelijke kwaliteit te kunnen leveren in geval van een ramp? Is vanuit dat oogpunt één coördinator voldoende?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom de coördinator niet is vervangen toen duidelijk was dat deze door ziekte langere tijd niet zou kunnen functioneren? Acht u dit besluit verstandig?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de veiligheidsregio de Wet Veiligheidsregio’s overtreedt op het moment dat zij niet kan beschikken over voldoende calamiteitencoördinatoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hier vanuit uw verantwoordelijkheid voor deze wet tegen op te treden?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van de veiligheidsregio dat een tijdelijke meldkamer voor de regio Gooi- en Vechtstreek en Flevoland in Naarden een oplossing zou kunnen bieden voor de geconstateerde problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is dit volgens u de enig mogelijke oplossing? In hoeverre kan de kwaliteit van de meldkamer verbeterd worden zonder over te gaan tot een fusie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt een tijdelijke meldkamer zich tot uw definitieve plannen met betrekking tot de meldkamers in Nederland? Acht u verschillende fusieprocessen achter elkaar wenselijk? Wat zou een dergelijke oplossing betekenen voor het personeel van de betrokken meldkamers?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het bestuur van de veiligheidsregio verantwoordelijk is voor het vinden van een oplossing bij eventuele problemen? Kunt u aangeven wat het bestuur, los van de fusieplannen die geen doorgang hebben gevonden, tot nu toe heeft gedaan om de geconstateerde problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de voorzitter van de veiligheidsregio in een brief aan u heeft gesteld zich niet langer verantwoordelijk te voelen voor het functioneren van de meldkamer? Deelt u de mening dat zij als voorzitter van de veiligheidsregio deze verantwoordelijkheid niet naast zich neer kan leggen? Wat is uw antwoord richting de voorzitter?
Ik heb geen brief ontvangen waarin de voorzitter van de veiligheidsregio aangeeft zich niet langer verantwoordelijk te voelen voor het functioneren van de meldkamer.
Klopt het dat er een aanvullende bezuinigingsopdracht is neergelegd bij de veiligheidsregio? Acht u dit verstandig, gezien de problemen die volgens de voorzitter van de veiligheidsregio nu al aanwezig zijn?
Van een aanvullende bezuinigingsopdracht is mij niets bekend.
Bent u bereid met betrokkenen op korte termijn te zoeken naar een voor iedereen bevredigende oplossing? Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang hierin?
De veiligheidsregio’s Flevoland, Gooi en Vechtstreek en Utrecht spannen zich, gesteund door mijn ministerie, in om de alternatieve oplossingen voor de geconstateerde problemen uit te voeren. Ik zal de stand van zaken hiervan kenbaar maken wanneer ik uw Kamer informeer over de voortgang van het proces omtrent de LMO.
Het bericht dat ouderen wekenlang verstoken zijn van thuiszorg |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ouderen wekenlang zonder thuiszorg»?1 Hoe heeft het zo ver kunnen komen dat er mensen wekenlang verstoken zijn van thuiszorg?
Het artikel is mij bekend. In Rotterdam is op 22 april 2013 een nieuw contract voor huishoudelijke verzorging ingegaan. De transitie die in Rotterdam in dit kader heeft plaatsgevonden bij de huishoudelijke verzorging was zeer omvangrijk. Het merendeel van de 15.500 cliënten met zorg in natura is overgedragen van de ene zorgaanbieder naar de andere. Om dit in goede banen te leiden zijn op meerdere momenten tijdens de implementatiefase cliëntgegevens uitgewisseld tussen gemeente en aanbieders. Daarnaast hebben gemeente en aanbieders op diverse manieren cliënten geïnformeerd over de veranderingen die plaatsvinden en hebben zij ook afspraken gemaakt over de onderlinge communicatie in de eerste dagen na aanvang van het contract.
Op basis van de signalen die bij de gemeente zijn binnengekomen, is het beeld dat een klein deel van de cliënten (ca. 2% van het totaal aantal cliënten) in de eerste week na de start van het nieuwe contract geen hulp heeft gekregen. Bij deze meldingen heeft de gemeente samen met aanbieder cliënten alsnog binnen enkele dagen van hulp voorzien. Na de eerste twee weken heeft de gemeente, op een enkel incident na, geen melding gekregen dat er geen huishoudelijke verzorging wordt geleverd.
Hoeveel mensen hebben geen thuiszorg gekregen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat mensen, die afhankelijk zijn van zorg, aan hun lot overgelaten worden? Zo neen, waarom niet?
Deze mening deel ik.
Deelt u de mening dat deze mensen per direct weer ondersteuning moeten krijgen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Ik heb nagevraagd bij de gemeente Rotterdam op welke wijze zij ervoor zorgen dat de mensen die dit nodig hebben weer ondersteuning ontvangen. Zij monitoren actief de uitvoering en sturen bij waar nodig (zie ook antwoord op vraag 1 en 2).
Is er een verband tussen dit voorval en de vermindering van het aantal uren huishoudelijke hulp als gevolg van de bezuinigingen? Zo ja, welk verband? Zo nee, waarom wordt deze maatregel expliciet in het artikel genoemd?
Navraag leert dat er geen verband was tussen het tijdelijk uitblijven van ondersteuning bij cliënten en een eventuele vermindering van het aantal uren huishoudelijke hulp als gevolg van bezuinigingen. In het nieuwe contract wordt gestuurd op basis van resultaten. Dat wil zeggen dat er afspraken gemaakt zijn over de resultaten die aanbieders moeten bereiken bij cliënten thuis, bijvoorbeeld een schoon huis, of schone kleding. De cliënt mag verwachten van zijn aanbieder dat in overleg met hem een arrangement wordt samengesteld om de voor hem geldende resultaten te behalen. Veel vragen en signalen die de gemeente en de aanbieders in de eerste dagen hebben gekregen hadden betrekking op deze vormgeving en mogelijk is dat een reden geweest voor de zinsnede in het artikel.
Vervoer gevaarlijke stoffen |
|
Henk van Gerven , Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat was de samenstelling, naar aard van gevaarlijke stoffen, van het transport dat bij Wetteren in België ontspoorde? Hoe was deze qua compartimentering?
De trein met nummer 44601 bestond uit twee locomotieven en 13 wagons, waarvan er 8 geladen waren met gevaarlijke stoffen.
In de eerste vijf wagons bevond zich UN 1093 (acrylnitril), wagons 6 en 7 waren leeg, maar ongereinigd van UN 1010 (een mengsel van butadienen en koolwaterstof). De wagons 8 tot en met 12 betroffen geen gevaarlijke stoffenwagons en wagon 13 bevatte 2 containers met respectievelijk UN 3394 en 3399 (beiden met metaalorganische stof).
Zijn er regels overtreden wat betreft de combinatie van gevaarlijke stoffen bij dit spoortransport? Zo ja, welke?
Nee. Er zijn geen regels met betrekking tot de combinatie van gevaarlijke stoffen bij dit transport overtreden.
Waren alle hulpdiensten en het bevoegde gezag op de route van dit transport (ook door Nederland) vooraf op de hoogte van de samenstelling van het treinstel en de vervoerde gevaarlijke stoffen en het tijdstip van passeren? Zo nee, bent u bereid dergelijke informatievoorziening vooraf te gaan verplichten?
Nee. Hulpdiensten en het bevoegde gezag op de route van dit transport worden vooraf niet op de hoogte gebracht van de samenstelling van het treinstel en de vervoerde gevaarlijke stoffen en het tijdstip van passeren.
Op basis van de realisatiecijfers van ProRail (aantal beladen wagons per categorie gevaarlijke stoffen per jaar) zijn de hulpdiensten op de hoogte van de aard en omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Door deze kennis zijn zij voorbereid op mogelijke incidenten.
Doordat de benodigde informatie bij een incident met de huidige procedures en voorzieningen snel voor de hulpdiensten beschikbaar is, is het niet nodig de hulpdiensten en het bevoegd gezag voor elk transport afzonderlijk te informeren.
In Nederland is de infrastructuurbeheerder ProRail voor doeleinden van veiligheid, beveiliging of noodmaatregelen op grond van de internationale wetgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het RID, verplicht om te allen tijde de informatie uit het OVGS (Online Vervoer Gevaarlijke Stoffen) te verstrekken aan de hulpdiensten.
Zijn alle hulpdiensten langs het spoor voldoende uitgerust met kennis en materiaal om dergelijke rampen te bestrijden? Wat zijn de instructies voor hulpdiensten als acrylonitril vrijkomt en er brand ontstaat?
De directe bestrijding van een ontsporing van een trein met gevaarlijke stoffen, waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen en brand ontstaat is de taak van de brandweer van de betreffende veiligheidsregio.
De brandweer in de betreffende veiligheidsregio beschikt over een aanzienlijke hoeveelheid materieel en personeel en krijgt op verzoek onverwijld bijstand vanuit de andere veiligheidsregio’s in Nederland, Defensie en bepaalde bedrijven.
Ook beschikt iedere regio over een Adviseur Gevaarlijke Stoffen en een Geneeskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen. Deze functionarissen kunnen de expertise inschakelen van het Landelijk Informatiepunt Ongevallen Gevaarlijke Stoffen en het Beleidsondersteunend Team milieuincidenten.
Bij het vrijkomen en ontbranden van acrylnitril zijn in de acute fase met name de volgende instructies in de naslagwerken en de opleidingen van belang:
Bij een groot ongeval gaan naast de acute maatregelen voor de omgeving en de directe bestrijding van het incident, verder veel rampbestrijdingsprocessen lopen, zoals de geneeskundige hulpverlening, afzetting en verkeersgeleiding, crisiscommunicatie en opvang van omwonenden.
Voldeden de ketelwagens aan alle veiligheidsnormen?
Ja. Bij vertrek in Nederland voldeden de ketelwagens aan de wettelijk verplichte veiligheidsnormen.
Hoe kan het dat ketelwagens met een dergelijke gevaarlijke lading als acrylonitril niet bestand zijn tegen de gevolgen van een ontsporing?
De ketelwagens zijn beproefd en toegelaten voor de vervoerde gevaarlijke stof(fen). Het onderzoek vanuit België moet uiteindelijk uitwijzen wat precies de oorzaak van de ontsporing is geweest en hoe de gevaarlijke lading is vrijgekomen en in brand is geraakt.
Waaruit bestaan de veiligheidsnormen wat betreft het voorkomen van het vrijkomen van de inhoud bij ernstige ongevallen als ontsporen?
Voorschriften voor de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn in internationaal verband vastgelegd in het RID. Deze voorschriften hebben betrekking op organisatorische en technische maatregelen.
Bent u bereid dergelijke veiligheidseisen aan te scherpen nu weer is gebleken dat dodelijke stoffen bij een ontsporing van ketelwagens kunnen vrijkomen?
Mocht onderzoek vanuit België uitwijzen dat verbeteringen mogelijk zijn, dan zal ik dit internationaal aan de orde stellen en initiatieven ondersteunen om deze verbeteringen mogelijk te maken.
Hoe staat het met internationale informatievoorziening aan het bevoegd gezag en hulpdiensten langs de route van dergelijke internationale transporten?
Al het internationaal spoorvervoer van gevaarlijke stoffen dat in Nederland rijdt wordt opgenomen in het OVGS. Zie verder antwoord op vraag 3.
Giftige gassen in vliegtuigen |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van het tv-programma Zembla van 9 mei jongstleden met de titel «Gif in de cockpit», waarin (opnieuw) melding gemaakt van gezondheidsrisico's die piloten en ander cabinepersoneel zouden lopen als gevolg van het vrijkomen van giftige stoffen in de cockpit en de cabine van een vliegtuig?
Ja.
Welke actie(s) heeft uw ministerie c.q. de in deze bevoegde inspectiedienst(en) na een eerdere uitzending van Zembla hierover (in 2010) ondernomen en wat waren daarvan de resultaten?
Die uitzending besteedde aandacht aan een aantal aspecten in relatie tot Fokker vliegtuigen. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is nagegaan of er bij de gepresenteerde voorbeelden sprake was van een eenduidige oorzaak die een relatie had met de luchtvaartveiligheid. Dat bleek niet het geval. Door Fokker Services is voor die vliegtuigen een aantal maatregelen genomen. De inspectie is hiervan op de hoogte gesteld door het bedrijf. De uitgevoerde maatregelen hadden geen relatie met veiligheid.
Zoals in eerdere brieven1 aangegeven, is het Europees agentschap voor veiligheid van de luchtvaart (EASA) primair verantwoordelijk voor vraagstukken met betrekking tot het ontwerp van vliegtuigen. Gezien het internationale karakter van het vraagstuk zijn in eerste instantie de acties die de EASA heeft ondernomen relevant. Naar aanleiding van signalen over mogelijke gezondheidsrisico’s heeft van september 2010 tot januari 2012 een besluitvormingstraject gelopen waarbij onder meer inspraak van ruim vierhonderd partijen en meerdere wetenschappelijke studies zijn betrokken. Zoals eerder aangegeven richting uw Kamer (TK 31 936 nr. 120) is de EASA op grond daarvan tot de conclusie gekomen dat er geen reden is voor nadere regelgeving. De EASA heeft daarbij aangegeven de problematiek te monitoren.
Bent u, naar aanleiding van de nieuwe gegevens die in de uitzending van 9 mei naar voren zijn gekomen, thans (wel) van mening dat hier sprake is van een (mogelijk) dusdanig ernstig gezondheidsrisico voor cabinepersoneel en mede daardoor veiligheidsrisico voor vliegtuigpassagiers dat nader onderzoek geboden is? Zo ja, op welke wijze en wanneer neemt u daartoe het initiatief? Zo nee, waarom niet?
De verschillende rapporten waar in de brief van december (TK 31 936 nr. 120) naar wordt verwezen gaan in op de aspecten die in de uitzending van ZEMBLA zijn aangedragen. De uitzending bevatte geen gegevens die niet reeds bekend waren bij de beantwoording van eerdere schriftelijke Kamervragen over dit onderwerp.
In de uitzending van ZEMBLA heeft de directeur Luchtvaart van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een ieder binnen de sector opgeroepen om problemen te melden. Daarmee heeft hij de regel benadrukt dat een ieder behoort te melden wat van belang is voor de veiligheid. Geen koerswijziging maar wel een helder signaal. Meldingen uit de praktijk zijn ook nodig om een juist beeld te kunnen vormen van de problematiek. Naar aanleiding van die oproep is een zestal meldingen binnen gekomen.
Zoals reeds aangegeven richting uw Kamer2 wil ik meer wetenschappelijk onderbouwde informatie over de gezondheidsrisico’s van TCP’s. Nederland heeft de stof TCP reeds in 2012 aangemeld voor een nadere analyse van de stofeigenschappen in het kader van het EU-programma REACH. De analyse is in EU verband geagendeerd voor 2014. Het RIVM heeft daarbij het voortouw. Ik zet me in om de gezondheidsaspecten, die voor het personeel in vliegtuigen relevant zijn, onderdeel te laten zijn van het onderzoek.
In de uitzending is gewezen op het aspect van «langdurige» blootstelling aan «lage concentraties». Om hier in het REACH programma efficiënt aandacht aan te kunnen besteden is een helder beeld nodig over welke concentraties en blootstellingsduur beoordeeld moet worden. Ik bespreek met vakverenigingen en Nederlandse luchtvaartmaatschappijen de blootstellingsaspecten die relevant lijken om te onderzoeken
In de uitzending wordt melding gemaakt van de opstelling van KLM in dezen; klopt het dat het er op neer komt dat deze problematiek wordt ontkend? Tegelijkertijd echter zou een interne werkgroep («ardof»: «aircraft-related dangerous oil-fuels») zijn ingesteld die een en ander onderzoekt; is die tegenstelling voor u aanleiding met KLM in overleg te treden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de al dan niet schadelijkheid van in cockpits en cabines van vliegtuigen vrijkomende stoffen in internationaal verband aan de orde te stellen? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 2 en vraag 3 is aangegeven is de EASA primair verantwoordelijk voor dit vraagstuk en ben ik van mening dat die verantwoordelijkheid adequaat wordt opgepakt. Ik heb in het Algemeen Overleg Luchtvaart van 19 december 2013 toegezegd om uw Kamer te informeren over ontwikkelingen. In mijn brief van maart (TK 31 936 nr. 133) gaf ik aan dat in het Europese stoffen programma REACH aandacht aan TCP zal worden besteed.
Ik constateer dat er bij diverse partijen behoefte blijft om op de hoogte te blijven over de ontwikkelingen in het kader van TCP. Daarom heb ik EASA schriftelijk verzocht om halfjaarlijks over dit vraagstuk te rapporteren aan de Regelgeving Advies Groep van de EASA en zo nodig in de management board van de EASA aan de orde te stellen. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu is in beide gremia vertegenwoordigd en zal de ontwikkeling nauwgezet volgen. Indien er relevante ontwikkelingen zijn, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Het bericht: ‘België: bijna 20 criminele illegalen per dag’ |
|
Sietse Fritsma (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht: «België: bijna 20 criminele illegalen per dag»?1
Ja.
Wordt in Nederland bijgehouden hoeveel illegalen worden opgepakt wegens criminele feiten, welke nationaliteit de betreffende illegalen bezitten en hoeveel aanhoudingen daadwerkelijk tot een veroordeling en uitzetting hebben geleid? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit wel te gaan registreren?
De gevraagde informatie is nog niet voorhanden. Momenteel worden, in samenwerking met de ketenpartners, verbeteringen aangebracht op het terrein van managementinformatie waarbij een koppeling wordt gemaakt tussen de strafrechtsketen en de vreemdelingenketen. Naar verwachting zijn er in 2014 gegevens beschikbaar over vreemdelingen die verdacht worden van een misdrijf.
Het totaal aantal verdachte of veroordeelde vreemdelingen dat vanuit de «caseload» van de Dienst Terugkeer en Vertrek uit Nederland is verwijderd of zelfstandig uit Nederland is vertrokken wordt wel geregistreerd. In 2012 waren dat er circa 690.
Indien dit wordt geregistreerd, bent u bereid de betreffende cijfers aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De vervolging van een van het (mede)plegen genocide verdachte Nederlander van Irakese afkomst |
|
Harry van Bommel , Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel over een van het (mede)plegen van genocide verdachte Nederlander van Irakese afkomst, M.U.S.?1
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat vanwege opsporings- en privacybelangen geen uitspraken kunnen worden gedaan over mogelijke betrokkenheid bij strafbare feiten van de in het artikel genoemde persoon.
Kunt u bevestigen dat M.U.S. sinds 20 juli 2007 op de lijst staat van 423 van oorlogsmisdaden verdachte personen welke is opgesteld door het Iraq High Tribunal in Bagdad?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u eveneens bevestigen dat bij de rechtbank in Bagdad tien aangiften zijn gedeponeerd tegen de genoemde persoon vanwege diens aandeel in de zogeheten ANFAL-campagne?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de betrokkenheid bevestigen van M.U.S. bij de vier andere zeer ernstige feiten genoemd in het artikel?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat het Landelijk Parket te Rotterdam al sinds 2007 op de hoogte is van deze verdenkingen jegens M.U.S.? Wat heeft het Openbaar Ministerie (OM) sindsdien gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt er door het OM een vervolging voorbereid respectievelijk ingesteld tegen M.U.S. op grond van deze verdenkingen? Zo nee, om welke redenen niet?
Zie antwoord vraag 1.
Overweegt u, indien het klopt dat M.U.S. in Irak verblijft en de Nederlandse nationaliteit heeft, diens uitlevering door Irak aan Nederland te vragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het belang van Nederlandse taal- en cultuurscholen in het buitenland |
|
Paul van Meenen (D66), Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Behoud Nederlands onderwijs in Ferney-Voltaire, Frankrijk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om toegankelijk Nederlands taal- en cultuuronderwijs te kunnen bieden op plekken waar veel Nederlandse gezinnen wonen, om bij een terugkeer naar Nederland, wat de meeste gezinnen uiteindelijk doen, een soepele overgang zonder taalachterstanden mogelijk te maken, omdat anders de ontvangende school in Nederland extra tijd en energie moet steken in het wegwerken van een eventuele taal achterstand? Zo nee, waarom niet?
Het belang van onderwijs in Nederlandse taal en cultuur staat wat mij betreft niet ter discussie. Kinderen van Nederlandse ouders die in het buitenland wonen, keren veelvuldig terug in ons onderwijsstelsel. De vraag is wel of het een taak is van de Nederlandse overheid om de bekostiging van dat onderwijs (deels) te verzorgen. In mijn visie hoort die taak bij de ouders en in mindere mate de werkgevers. Het is aan hen om ervoor te zorgen dat hun kinderen onderwijs volgen dat bij de verwachte mobiliteit van de ouders past. En in de gevallen dat terugkeer naar Nederland waarschijnlijk is, is het aan hen om de doorgaande lijn in de Nederlandse taalontwikkeling van de kinderen te waarborgen.
Deelt u verder de mening dat bezuinigingen op de subsidie voor Nederlandse taal- en cultuurscholen (NTC-scholen) in het buitenland de toegankelijkheid van Nederlands taal- en cultuuronderwijs in buitenland onder druk kunnen zetten? Zo nee, waarom niet?
Het is op voorhand niet te voorspellen wat de uitwerking van de taakstelling op alle NTC-scholen is. De bekostiging van deze vorm van onderwijs wordt voor het grootste deel gedragen door de bijdragen van ouders en voor een deel door de werkgevers van de ouders. De rijksoverheid draagt daar nu aan bij, in de vorm van een subsidie aan Stichting NOB die op haar beurt de scholen subsidieert. De hoogte van die subsidie bedraagt enkele honderden euro’s per leerling per jaar. Het is aan de lokale schoolbesturen, samen met de ouders en de werkgevers, om de consequenties van het wegvallen van die subsidiestroom op te vangen. Ik verwacht dat de ouders van de leerlingen in veel gevallen een aanvullende bijdrage zullen leveren.
Kunt u aangeven om hoeveel kinderen het gaat die dit type onderwijs volgen en hoeveel procent van deze kinderen uiteindelijk weer terugkeren naar Nederland?
In 2011 waren er ruim 12.000 leerlingen waarvoor de stichting NOB subsidie verstrekte. Van deze groep ontvingen een kleine 2.500 leerlingen onderwijs op de dagscholen waar volledig Nederlands onderwijs wordt verzorgd (15 scholen voor primair onderwijs en 5 voor voortgezet onderwijs). Op de NTC-scholen ontvingen 8.500 leerlingen onderwijs in Nederlandse taal en cultuur, en meer dan 1.300 leerlingen volgde afstandsonderwijs. Van de kinderen die in de periode tussen 1995 tot en met 2011 met hun ouders geëmigreerd zijn, keerde bijna 60% terug naar Nederland.
Kunt u aangeven wat de motivering is voor de aangekondigde bezuiniging op het Nederlands taal- en cultuuronderwijs?
Het kabinet heeft er bij de invulling van de taakstelling voor gekozen het onderwijs op scholen zoveel mogelijk te ontzien. Daarom wordt niet gekort op subsidies die noodzakelijk zijn voor het primaire proces. Hier valt de subsidie aan de Stichting NOB niet onder. De rijksoverheid heeft langdurig bijgedragen aan het Nederlands onderwijs in het buitenland, maar de taakstelling noopt mij nu om de subsidiëring te beëindigen in de verwachting dat de sector de verdere bekostiging zelf ter hand neemt.
Deelt u de mening dat deze bezuiniging zal leiden tot extra kosten voor de ontvangende scholen om een eventuele taalachterstand weg te werken waarmee de bezuiniging teniet wordt gedaan door de extra kosten van scholen, waarbij ook nog komt dat, hoe ouder de kinderen zijn, het steeds moeilijker zal zijn om deze achterstand weg te werken aangezien de fase van grote taalgevoeligheid zo rond het derde levensjaar ligt?
Ik denk niet dat de bezuiniging zal leiden tot meer kosten voor het Nederlands onderwijs, want ik reken erop dat de ouders zullen zorgen voor een passend onderwijsaanbod voor hun kinderen. Als er al sprake is van doublure of het wegwerken van een taalachterstand bij terugkeer in Nederland zal dat voor een zeer gering aantal leerlingen gelden.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om de infrastructuur met betrekking tot het Nederlandse taal- en cultuuronderwijs in het buitenland in stand te houden? Gaat u zich hier sterk voor maken? Zo nee, waarom niet?
Als hiervoor aangegeven vind ik het belangrijk dat ouders de volledige verantwoordelijkheid voor de financiering op zich nemen. Ook vind ik dat het bedrijfsleven hierin een grotere rol kan spelen als werkgever van de ouders van (een deel van) de leerlingen die gebruik maken van NTC-onderwijs. Daarom ga ik met de vertegenwoordigers van de werkgevers in gesprek om hen te bewegen hun rol in de financiering van het NTC-onderwijs te vergroten.
Hoe gaat u de toegankelijkheid en kwaliteit van het onderwijs op deze NTC-scholen waarborgen voor de ouders, daar naast de bijdragen van enkele honderden euro’s voor de NTC-scholendeze ouders ook vaak veel geld kwijt zijn voor de internationale school waar hun kind onderwijs volgt?
Nu de subsidie wegvalt en ik geen wettelijke taak meer heb voor het NTC-onderwijs, is het primair aan de NTC-scholen om de toegankelijkheid en de kwaliteit van deze vorm van onderwijs te waarborgen. Wel zal ik in overleg met de Inspectie van het Onderwijs bezien in hoeverre de Inspectie op verzoek van de lokale schoolbesturen een rol kan blijven spelen bij het toezicht op de NTC-scholen.
Het bericht dat ondanks een gerechtelijke uitspraak bijstandsgerechtigden nog steeds 32 uur per week moeten werken als tegenprestatie voor een uitkering |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de beslissing van het bestuur van Orionis Walcheren om naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank Breda niet de uitvoeringsregels en de overeenkomst te zullen aanpassen, maar te zullen stoppen met sanctioneren?
In het persbericht van 28 maart 2013 van Orionis Walcheren laat het bestuur weten te hebben besloten de uitvoeringsregels aangaande de tegenprestatie naar vermogen te herzien. Ook de bestaande overeenkomsten van de uitkeringsgerechtigden aan wie een tegenprestatie wordt gevraagd, zullen waar nodig, worden aangepast. Gestart wordt met die groep uitkeringsgerechtigden die nu voor 32 uur per week wordt ingezet. Bij recente navraag heeft Orionis Walcheren aangegeven nieuw beleid te ontwikkelen voordat klanten de verplichting tot een tegenprestatie opgelegd wordt. Omdat het beleid wordt herzien wordt nu geen maatregel opgelegd bij het niet-nakomen van een contract waarbij sprake is van een tegenprestatie. Volgens Orionis heeft communicatie hierover plaatsgevonden in de Klantnieuwsbrief van mei 2013. Ook is dat medegedeeld in een mondeling overleg met de Sociale Cliëntenraad Walcheren.
Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere antwoord dat de uitvoeringsregels zouden worden aangepast?1 2 3
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u aanleiding en mogelijkheid tot ingrijpen bij Orionis Walcheren nu de directeur erkent dat er nog personen zijn met een contract, dat hen verplicht 32 uur te werken zonder dat rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden?
Het betreft een gedecentraliseerde taak. Controle hierop is aan het lokale bestuur of, zoals reeds is geschied, de rechter. Ik ga er van uit dat de uitspraak van de rechter wordt opgevolgd en deze vorm van tegenprestatie wordt stopgezet. Overigens zie ik in de informatie die mij ter beschikking staat dat Orionis doende is alle personen met een contract uit te nodigen voor een individueel gesprek. De bedoeling hiervan is om de contracten, waar nodig, aan te passen. Orionis heeft aangegeven dat dit enige tijd in beslag neemt.
Deelt u de mening dat het niet in overeenstemming is met de voorwaarden voor een tegenprestatie – zoals opgenomen in de notitie «Wat gaat er veranderen in de WWB» – dat werkzaamheden onder de noemer van tegenprestatie een paar uur per dag of per week moeten behelzen en deze werkzaamheden niet voor langere tijd mogen worden uitgevoerd?4
In de Memorie van Toelichting bij de WWB is vermeld dat de omvang en de duur in de tijd van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die als tegenprestatie opgedragen kunnen worden, in de regel beperkt dienen te zijn. Het is aan het college om in individuele gevallen de omvang en de duur vast te stellen. De rechtbank Breda heeft zich uitgesproken dat door te verlangen dat een uitkeringsgerechtigde nagenoeg een volle werkweek werkzaamheden moet verrichten, de grens van een tegenprestatie wordt overschreden.
Wat zijn mogelijke (juridische en financiële) consequenties voor bijstandsgerechtigden als zij niet meewerken aan het – door de rechter – ongeldig verklaarde contract gesloten met het bestuur van Orionis Walcheren?
Het maatregelenbeleid is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Orionis heeft als uitvoerder namens de samenwerkende gemeenten laten weten middels de Klantnieuwsbrief van mei 2013, dat zij geen maatregel opleggen aan iemand, bij het niet nakomen van een contract waarbij sprake is van een tegenprestatie.
Bestaat het risico voor bijstandsgerechtigden dat de uitkering geheel of gedeeltelijke wordt gekort? Kunt u dit toelichten?
Nee, naar ik begrijp uit de informatie over hoe Orionis hiermee omgaat bestaat dat risico niet waar het de tegenprestatie betreft.
Acht u het wenselijk dat er nog zeker 150 personen werken met een door de rechter ongeldig verklaard contract? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze situatie te beëindigen?
De Rechtbank Breda heeft geoordeeld over een besluit dat door eiser werd bestreden. In geschil was of de aangeboden werkstageovereenkomst aangemerkt kon worden als een tegenprestatie naar vermogen. In zijn overwegingen heeft de rechter de kwaliteit van de overeenkomst besproken, in het licht van de door Orionis opgelegde kortingsmaatregelen. Uit de uitspraak blijkt niet dat het contract ongeldig (lees: nietig) is verklaard. In het eerder genoemde persbericht van Orionis Walcheren laat het bestuur weten te hebben besloten de uitvoeringsregels aangaande de tegenprestatie naar vermogen te herzien. Ook de bestaande overeenkomsten van de uitkeringsgerechtigden aan wie een tegenprestatie wordt gevraagd zullen, waar nodig, worden aangepast. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om zo nodig te interveniëren.
Kunt u uiteenzetten welke werkzaamheden bijstandsgerechtigden moeten verrichten als tegenprestatie bij Orionis Walcheren?
Van Orionis Walcheren heb ik informatie ontvangen dat de werkzaamheden die bijstandsgerechtigden opgedragen kregen als tegenprestatie niet gespecificeerd waren. Orionis heeft laten weten het beleid rond de tegenprestatie daarom aan te gaan passen.
Hoe onderscheiden de werkzaamheden die bijstandsgerechtigden moeten verrichten als tegenprestatie bij Orionis Walcheren zich van regulier werk?
Orionis Walcheren zal het beleid rond de tegenprestatie aanpassen en daarbij de desbetreffende werkzaamheden tegen het licht houden.
Het bericht "Ziekenhuisfraude van 4 miljard per jaar" |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat 10% van de ziekenhuisdeclaraties vals is?1
Ik heb het bericht gelezen. De exacte omvang van onrechtmatige declaraties in de medisch specialistische zorg is niet bekend. Zoals ik de Kamer heb toegezegd, hebben de staatssecretaris en ik de NZa gevraagd om met een divers samengestelde onderzoekscommissie onderzoek te doen om meer inzicht te krijgen in de omvang van de zorgfraude in de cure en care en ons dit najaar de resultaten te doen toekomen.
Kunt u de genoemde bedragen aan zorgfraude onderschrijven?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de kennis en de capaciteit om deze megafraude te onderzoeken?
De NZa heeft de afgelopen jaren ervaring opgedaan met de aanpak van zorgfraude en bewezen dat zij daarvoor over het vereiste kennisniveau beschikt. De NZa heeft extra capaciteit gekregen om het toezicht op de rechtmatige uitvoering van de AWBZ en de Zvw te intensiveren. Op basis van het nog uit te voeren onderzoek naar de omvang van fraude in de zorgsector zullen wij beoordelen of en in welke mate een verdere capaciteitsuitbreiding van de NZa noodzakelijk is.
Wat heeft de NZa in de afgelopen 3 jaren gedaan aan fraude-onderzoek? Kunt u een overzicht van de uitgevoerde fraudecontroles geven?
Met betrekking tot het correct declareren in de medisch specialistische zorg voert de NZa een interventiestrategie uit die bestaat uit een combinatie van maatregelen om een zo groot mogelijk effect te bereiken. Zo voert de NZa toezichtonderzoeken uit bij diverse mogelijke overtreders. Daarnaast investeert de NZa in een cultuuromslag in de sector door, samen met artsenorganisaties, brancheverenigingen van ziekenhuizen en verzekeraars te bewerkstelligen dat correct declareren en het bestrijden van zorgfraude gehandhaafd wordt.
De NZa heeft incorrecte declaraties al enige jaren in het vizier, denk bjivoorbeeld aan een in 2009 gestart onderzoek bij de Ommelander Ziekenhuisgroep te Winschoten. Dit heeft in 2011, na langdurige procedures over of de NZa medische dossiers mag inzien, geleid tot een boete van 500.000 euro. Nadat signalen over verboden declaratiegedrag bleven aanhouden heeft de NZa zijn aanpak in 2012 geïntensiveerd. Dit leidde onder meer tot een inval van de NZa bij het VUmc te Amsterdam in december 2012, en bij het Sint Antonius ziekenhuis te Nieuwegein in april 2013, en een nog niet publiek gemaakt onderzoek bij een derde ziekenhuis. Daarnaast is de NZa gestart met een periodieke nieuwsbrief correct declareren aan veldpartijen, en heeft zij de betrokken brancheorganisaties NVZ, NFU, OMS en ZN gemobiliseerd om hun achterban aan te spreken.
Verder worden de signalen over verboden declaratiegedrag door de NZa in juni/juli bij de betreffende ziekenhuizen en verzekeraars teruggelegd met de opdracht tot opheldering.
Maatregelen die de NZa heeft genomen richting overige zorgaanbieders met betrekking tot het onrechtmatig declareren betreffen de volgende. De NZa heeft de afgelopen twee jaar aan vier mondzorgaanbieders formele aanwijzingen gegeven, drie daarvan hebben een bestuurlijke boete gekregen en een zaak is aan de FIOD overgedragen. Ook heeft de NZa een ziekenhuis beboet. Daarnaast heeft de NZa vier ziekenhuizen aanwijzingen gegeven voor het zich onrechtmatig laten betalen voor het doorverwijzen van patiënten naar AWBZ-instellingen.
De NZa heeft twee bureaus voor thuiszorg aanwijzingen opgelegd voor het niet hebben van een juiste administratie, waardoor controle op onrechtmatig declareren niet mogelijk was. Een daarvan heeft ook twee lasten onder dwangsom gekregen en is inmiddels op aanvraag van de NZa failliet verklaard. De NZa heeft aan vijf aanbieders van intramurale AWBZ zorg aanwijzingen opgelegd voor het vragen van onrechtmatige bijbetalingen voor diensten.
Verder is de NZa het afgelopen jaar onderzoeken gestart in drie ziekenhuizen en in twee GGZ instellingen. Deze onderzoeken lopen nog.
Wat betreft de rol van verzekeraars geldt het volgende. Zorgverzekeraars mogen vergoedingen van onterechte declaraties niet inbrengen in de risicoverevening. De zorgverzekeraars hebben er dus belang bij om alleen de rechtmatige declaraties te vergoeden aan de zorgaanbieders. Via de inkoopcontracten kunnen zij afspraken maken met de zorgaanbieders over de rechtmatigheid van de declaraties en de wijze waarop de zorgaanbieders deze garanderen.
De NZa controleert de rechtmatigheid van de informatie waarop de vereveningsbijdragen, waar zorgverzekeraars recht op hebben, wordt gebaseerd. Reeds kort na de stelselwijziging in 2006 heeft de NZa via het controleprotocol de teugels aangetrokken door meer gedetailleerde voorschriften te geven en is een verdiepingsslag in het onderzoek naar de vereveningsinformatie aangebracht. In het controleprotocol 2008 zijn de attentiepunten die de accountant bij de controle moet betrekken opnieuw uitgebreid. In het controleprotocol 2009 zijn op onderdelen nadere accenten gelegd en is het normenkader nader geconcretiseerd. Vanaf het controleprotocol 2010 is de nauwkeurigheidseis aangescherpt van 95% naar 97% (3% tolerantie).
De NZa heeft vanaf het onderzoek naar de uitvoering van de Zvw in 2010 de (verdiepende) aandacht in zijn toezicht steeds meer gericht op het beter controleren van de zorgdeclaraties door de zorgverzekeraars en haar toezicht aangescherpt. Dat blijkt onder meer uit een toename aan toezichtmaatregelen van de NZa (waaronder het aantal gegeven aanwijzingen en opgelegde boetes).
Recent (vorige week) heeft de NZa aanwijzingen gegeven aan drie zorgverzekeraars die een onvoldoende verbeterplan voor hun controle-inspanningen op fraudebestrijding en gepast gebruik van zorg hadden aangeleverd. Ook heeft vorige week één zorgverzekeraar een aanwijzing gehad omdat een verbetertraject op de controle van declaraties niet tijdig is afgerond. Verder staat een andere zorgverzekeraar reeds een jaar onder verscherpt toezicht voor het verbeteren van de (materiële) controle op de zorgdeclaraties. De NZa heeft met drie verzekeraarsconcerns vier normoverdragende gesprekken gevoerd over de verbetering van de controle op zorgdeclaraties en het opstellen van de financiële verantwoordingen.
De NZa voert daarnaast regulier gesprekken met alle zorgverzekeraarsconcerns en met Zorgverzekeraars Nederland, waarbij onderwerpen als controle op fraude en gepast gebruik van zorg nadrukkelijk op de agenda staan.
De NZa is eind 2012 gestart met boeteonderzoeken bij vijf zorgverzekeraars.
Ik constateer dat het aantal interventies van de NZa de laatste jaren gestaag toeneemt zowel qua aantal als intensiteit, en ik weet dat de NZa scherp in de gaten houdt of een verdere toename noodzakelijk is. Daarbij speelt een rol of de sector verbeteringen laat zien naar aanleiding van de door de NZa reeds toegepaste santie-instrumenten.
Toetst de NZa de verzekeraar op fraudebestrijding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat de NZa boetes opleggen aan de verzekeraar als zij onregelmatigheden vaststelt die de verzekeraar zelf had moeten vaststellen?
Ja. De NZa legt de betreffende verzekeraar eerst de onderzoeksbevindingen voor hoor en wederhoor voor. Vervolgens volgt een formele rapportage van de bevindingen, met een (informatie)verzoek tot verbeteringen waar nodig. Vervolgens volgt zo nodig een maatregel zoals een aanwijzing, last onder dwangsom en/of een boete. Overigens is de NZa als zelfstandig bestuursorgaan onafhankelijk in haar keuzes om in concrete gevallen voor bepaalde maatregelen te kiezen.
Zijn er in voorgaande jaren afspraken gemaakt tussen de NZa en de verzekeraars en/of tussen de verzekeraars en ziekenhuizen over de controle? Zo ja, welke afspraken?
In het kader van de Taskforce Integriteit Zorgsector (voorheen: Regiegroep Zorgfraude van het ministerie van VWS) neemt Zorgverzekeraars Nederland deel aan overleggen en werkgroepen. De NZa neemt deel aan een periodiek overleg van Zorgverzekeraars Nederland over het verbeteren van de controle op declaraties en de bestrijding van zorgfraude. In deze overleggen worden afspraken gemaakt.
De NZa legt in haar regelgeving normen op voor de uitvoering van de controle door zorgverzekeraars (verantwoordingsvoorschriften).
De NZa onderzoekt jaarlijks de inspanningen die verzekeraars en zorgkantoren leveren om de formele en materiële eisen die aan rechtmatige zorg worden gesteld, te controleren. Zij rapporteert haar bevindingen jaarlijks via individuele rapporten aan de betreffende zorgverzekeraar en/of zorgkantoor. Hierin zijn opgenomen correcties en de verbeterpunten die de zorgverzekeraars, ook in het kader van hun controle-activiteiten, moeten oppakken.
Voorts zijn de volgende collectieve afspraken gemaakt tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars om te zorgen voor verbetering van declaraties:
Bent u nog steeds van mening dat een meldplicht voor zorgfraude ongewenst is?
Ja, een meldplicht vind ik ongewenst. Ik erken het belang van meldpunten waar mensen hun vermoedens van fraude kwijt kunnen en waar signalen serieus worden opgepakt. Zoals ik in mijn eerdere beantwoording op vragen van Kamerlid Klever heb aangegeven (TK 2012/13, aanhangsel 1830) vind ik een meldplicht niet effectief om fraude op te sporen en aan te pakken. Betrokkenheid van mensen doordat zij hun rekening kunnen inzien en begrijpen vind ik een veel betere manier om extra controle op gebruik van gedeclareerde zorg te geven.
Wordt het niet tijd dat het kabinet zelf de regie gaat nemen nu de omvang van de zorgfraude groter lijkt dan de bouwfraude?
Dit kabinet zet zwaar in op de fraudebestrijding. In het Regeerakkoord geeft het kabinet aan in te zetten op het actief bestrijden van misbruik en fraude en het zo inrichten van alle regelingen, dat ze houdbaar en toegankelijk blijven nu de vergrijzing toeneemt en de beroepsbevolking daalt. Ik verwijs u in dit verband naar mijn brieven van 15 februari 2013 (TK 2012/13, 32 620, nr. 79), 26 maart 2013 (TK 2012/13, 28 828, nr. 22), en 5 mei 2013. De daar vermelde maatregelen betekenen systeemverbeteringen waardoor fraude in de zorg kan worden teruggedrongen.
Deelt u de mening dat het zakken vullen met verplicht afgedragen premiegeld een ernstig vergrijp is, en dat frauderende ziekenhuisdirecties vervolgd moeten worden?
Ik vind het onverteerbaar als er wordt gefraudeerd met zorggeld. Daarom draag ik er al het mogelijke aan bij om te bereiken dat fraude wordt voorkomen en waar het toch voorkomt dit wordt opgespoord en bestraft. Daar ben ik sinds mijn aantreden ook volop mee bezig. Een beslissing over al dan niet vervolgen van frauderende ziekenhuisdirecties is aan het Openbaar Ministerie.
Overtredingen door veehouderijen met luchtwassers |
|
Manon Fokke (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Intensieve veehouderij overtreedt regels ammoniak en fijnstof»?1
Ja.
Bij 58% van de onderzochte gevallen bleek sprake van overtredingen, in 16% van de gevallen zelfs ernstige overtredingen van de verplichting tot gebruik van luchtwassers, hoe beoordeelt u deze cijfers?
Deze cijfers zijn in lijn met de bevindingen van onder andere de Inspectie Leefomgeving en Transport die mijn ambtsvoorganger uw Kamer eind vorig jaar gemeld heeft (Kamerstukken II, 2012/13, 33 037, nr. 37). In reactie op deze ernstige nalevingstekorten is de verplichting om de werking van luchtwassers elektronisch te monitoren opgenomen in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze verplichting geldt sinds begin dit jaar voor nieuwe luchtwassers en geldt vanaf begin 2016 ook voor bestaande installaties.
Bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) wordt uitgegaan van berekeningen van fijnstof; hoeveel meer overtredingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn er als in deze berekeningen wordt meegenomen dat 16% van de luchtwassers niet aanwezig is of niet functioneert?
Wanneer voor de veehouderijen met een luchtwasser wordt aangenomen dat 16% van de luchtwassers geen effect heeft op de fijn stofemissies, dan kunnen er enkele nieuwe veehouderijen met een overschrijding bijkomen.
Ook de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) gaat uit van de veronderstelling dat bij alle 1100 Brabantse bedrijven die hiertoe verplicht zijn de luchtwassers goed functioneren; hoeveel minder ruimte voor stikstof is er indien 16% hiervan, 176 bedrijven, hun stikstof en ammoniak niet afvangen?
Mijn ambtsvoorganger heeft u vorig jaar geïnformeerd over de effecten van de geconstateerde naleeftekorten op nationale schaal (Kamerstuk 33 037, nr. 37). Dit komt neer op een extra ammoniakemissie van 2,5 kton in 2010. Zoals aangegeven in antwoord 2 wordt nu ingezet op elektronische monitoring en handhaving. Ik heb er vertrouwen in dat hiermee het probleem wordt opgelost. Wanneer dit toch niet het gewenste effect op de naleving heeft, en daarmee op de stikstofdepositie, zullen aanvullende maatregelen genomen moeten worden.
In Noord-Brabant wordt nu gehandhaafd, gebeurt dit ook in andere provincies? Zo ja, wat zijn daar de uitkomsten? Zo neen, waarom niet?
De gemeenten zijn meestal op basis van de Wabo het bevoegde gezag voor vergunningverlening en toezicht en handhaving. Er is geen landelijk systeem waarin de bevoegde gezagen voor de Wabo de controles registreren, waardoor geen overzicht van de resultaten van controles op intensieve veehouderijen met luchtwassers gegeven kan worden.
Het aantal bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is, is zeer beperkt. De provincies voeren toezicht uit bij intensieve veehouderijen en treden zo nodig bestuursrechtelijk op.
In Noord-Brabant (waar relatief veel luchtwassers staan) is een gezamenlijk handhavingsproject tussen gemeenten, waterschappen en de provincie opgezet voor de intensieve veehouderij met luchtwassers.
Acht u de wijze van handhaving die door de provincie Noord-Brabant en de Brabantse gemeenten wordt toegepast, waarbij onder andere niet in het weekend wordt gehandhaafd, adequaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht dat de handhaving door de provincie Noord-Brabant en Brabantse gemeenten in combinatie met de verplichting tot elektronische monitoring voldoende zijn om het naleefgedrag te verbeteren. Daarnaast ga ik er van uit dat de vorming van Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD) de deskundigheid van het bevoegd gezag bevordert.
Welke sancties worden opgelegd aan de overtreders?
Over gemeentelijke sancties is op dit moment nog geen informatie beschikbaar. De provincies treden op conform het provinciale sanctiebeleid. Als dit een overtreding van de Natuurbeschermingswet betreft, dan wordt dit gemeld aan de NVWA in het kader van de cross compliance.
Welke gevolgen heeft dit gedrag voor de natuur in Noord-Brabant?
De Programmatische Aanpak Stikstof (hierna: PAS) richt zich op het behalen van de Natura 2000-doelen. Daarbij is een daling van de stikstofdepositie essentieel. Ik ga er vanuit dat met de in de PAS opgenomen maatregelen en de verbetering van het naleefgedrag de geplande resultaten worden behaald. Het definitieve PAS kent een monitorings- en bijsturingsprogramma. Hierdoor kan tijdig ingespeeld worden op eventuele tegenvallers in de depositiedaling.