Berichten dat vrijwilligerswerk ouderen aan een nieuwe baan kan helpen |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Vrijwilligerswerk helpt oudere aan nieuwe baan»?1
Ja.
Herkent u de conclusie van het daarin aangehaalde onderzoek van de Ouderenombudsman omtrent de rol en betekenis van vrijwilligerswerk bij het vinden van een (nieuwe) baan?
Ik onderschrijf dat ook vrijwilligerswerk werkzoekenden kan helpen bij het vinden van betaald werk. Het verrichten van vrijwilligerswerk biedt zingeving, meer structuur en ritme voor de werkzoekende. Daarnaast kan de betrokkene een zinvolle bijdrage aan de samenleving leveren en het vrijwilligerswerk kan ook leiden tot een breder netwerk. En zoals bekend vinden veel werkzoekenden via hun eigen netwerk een betaalde baan.
Herkent u voorts de daarin getrokken conclusie dat de overheid «een heel onvriendelijke houding» aanneemt ten opzichte van vrijwilligerswerk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om een en ander te veranderen, mede gelet op de positieve rol die vrijwilligerswerk volgens velen kan spelen bij het vinden van een (nieuwe) baan?
Het is de taak van de gemeente om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te begeleiden naar regulier werk. Ook nu al is het mogelijk dat gemeenten het instrument vrijwilligerswerk benutten om iemand met een WWB-uitkering te activeren richting regulier werk. Ik ben van oordeel dat het huidige palet aan re-integratie-instrumenten voldoende is om mensen naar werk te begeleiden.
Bent u bereid het in bovenbedoeld artikel genoemde programma «vrijwilligerswerk voor betaald werk» te incorporeren in het beleid van de overheid ten aanzien van vrijwilligerswerk in relatie tot het vinden van een (nieuwe) baan? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van plan, bijvoorbeeld naar aanleiding van onderhavig artikel, het daarin genoemde onderzoek en deze vragen, te komen met een herijking van de rol en betekenis van vrijwilligerswerk als mogelijke route naar betaald werk? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid het hierboven onder vraag 4 genoemde programma c.q. de rol en betekenis van vrijwilligerswerk bij het vinden van een (nieuwe) baan te betrekken bij het momenteel door de Inspectiedienst SZW plaatsvindende onderzoek naar de praktijk van maatschappelijke tegenprestatie en reïntegratie in het kader van de WWB (Wet Werk en Bijstand) respectievelijk bij de «handvatten» die dat onderzoek moet opleveren? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Inspectie SZW, waarnaar u verwijst, is al enige tijd aan de gang en heeft, zoals met uw Kamer afgesproken en conform mijn brief aan uw Kamer van 5 juli 2013, betrekking op de wijze waarop gemeenten de tegenprestatie invullen. De verwachting is dat de Inspectie de resultaten in oktober zal opleveren. Daarnaast zal worden ingegaan op de aanpak «Work for the Dole» zoals die in Australië wordt vormgegeven, om te bezien hoe daar de tegenprestatie en vrijwilligerswerk met elkaar in verbinding worden gebracht. Na ontvangst van de bevindingen zal ik de Tweede Kamer hierover informeren. Daarnaast vallen vrijwilligerswerk en de tegenprestatie niet automatisch samen. Weliswaar kunnen de activiteiten inhoudelijk vrijwel gelijk zijn, maar de voorwaarden zijn verschillend. Bij vrijwilligerswerk is sprake van vrijwilligheid, terwijl bij een tegenprestatie sprake is van een plicht. En daarbij heeft de laatste niet persé tot doel de re-integratie van betrokkene, maar het verrichten van maatschappelijk zinvolle activiteiten als wederdienst voor het ontvangen van een uitkering.
Het bericht dat er toch werklozen ingezet worden als thuishulp |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Toch werklozen aan de slag in thuiszorg»?1
Ja
U vond het toch ook onacceptabel dat werklozen straks de persoonlijke verzorging van onze ouderen gaan uitvoeren?2 Zo ja, wat is dan nu uw reactie op de inhoud van genoemd artikel?
In mijn brief (Kamerstukken II, 29 538, nr. 149) heb ik nadrukkelijk gesteld dat het vervangen van professionals door vrijwilligers en werklozen bij het uitvoeren van lijfsgebonden zorg, waaronder medische handelingen, niet in overeenstemming is met mijn visie op de langdurige zorg. Lijfsgebonden zorg moet ook na 2015 in handen blijven van mensen die daarvoor zijn gekwalificeerd en die deze activiteiten kunnen uitvoeren volgens professionele standaarden.
Op dit moment werk ik aan het wetsvoorstel voor een nieuwe Wmo. Om de kwaliteit te borgen van de maatschappelijke ondersteuning zal ik kwaliteitsnormen in het wetsvoorstel opnemen. Deze normen worden door betrokken veldpartijen nader uitgewerkt tot een gezamenlijk gedragen kwaliteitskader. Het Zorginstituut krijgt hierbij een wettelijke taak en de IGZ ziet toe op de naleving van het kwaliteitskader door de aanbieders.
Op grond van de huidige Wmo hebben gemeenten geen verantwoordelijkheid ten aanzien van lijfsgebonden zorg. Zij hebben op dit moment de taak om voor mensen die een beperking ervaren in hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie voorzieningen te treffen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die de betrokkene in staat stellen om een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. In de uitvoering van deze taak hebben gemeenten beleidsruimte in de wijze waarop ze hun burgers ondersteunen en leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het inzetten van vrijwilligers en werkzoekenden kan onderdeel zijn van het lokale beleid om mensen te ondersteunen in hun participatie en zelfredzaamheid uit hoofde van de Wmo en tegelijkertijd werkzoekenden te activeren en ervaringen op te laten doen. Zo lang mensen hierbij geen activiteiten verrichten waarvoor zij niet gekwalificeerd zijn, is die aanpak niet in strijd met de geldende wet- en regelgeving.
Ik verwacht het wetsvoorstel voor een nieuwe Wmo in het najaar aan uw Kamer te kunnen aanbieden. Daarna kan uw Kamer beoordelen of het wetsvoorstel voldoende waarborgen biedt voor het behoud van de kwaliteit van de ondersteuning na de uitbreiding van de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor kwetsbare mensen.
Kunt u aangeven hoe u gaat voorkomen dat ontslagen thuiszorgmedewerkers straks hetzelfde werk gaan doen voor minder salaris?
In dat verband wijs ik u op artikel 10a Wmo op basis waarvan degene die in opdracht van het college van B en W huishoudelijke verzorging gaat verlenen aan personen die daarop aanspraak hebben, in overleg moet treden met degenen die vóór hem in opdracht van het college van B en W huishoudelijke verzorging hebben verleend over de overname van het betrokken personeel.
Het college van B en W ziet erop toe dat het hiervoor bedoelde overleg plaatsvindt. Indien personeel wordt overgenomen, dan wel na ontslag bij een andere werkgever in dienst treedt, kan het uiteraard voorkomen dat inpassing in het «nieuwe loongebouw» tot een lager salaris leidt.
Kunt u aangeven in hoeveel gemeenten vrijwilligers en werklozen de taken van thuiszorgmedewerkers al overgenomen hebben en hoeveel werkloze thuiszorgmedewerkers al op deze manier ingezet worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Gemeenten leggen aan hun gemeenteraad verantwoording af over de uitvoering van de Wmo. Het Rijk verzamelt hierover geen informatie.
Is dit de toekomst van de thuiszorg, verzorgd worden door vrijwilligers en werklozen? Zo nee, hoe gaat u dit nieuwe beleid dan aanpakken?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht dat het UWV te traag is met het uitbetalen van loon bij faillissementen in Noord-Holland |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «UWV te traag met uitbetalen»?1
Ik heb kennis genomen van het NOS-bericht. Een sterke stijging van het aantal faillissementen in de regio Noord Holland Noord heeft er helaas voor gezorgd dat UWV in totaal 500 faillissementsuitkeringen niet binnen de gestelde termijn heeft kunnen uitkeren. UWV is daarom overgegaan tot het betalen van voorschotten op de faillissementsuitkeringen. Voorschotten worden vastgesteld op de te verwachten hoogte van de uitkeringen.
Kunt u bevestigen dat dit probleem alleen in Noord-Holland speelt en dat er in andere provincies dus geen sprake is van te traag uitbetalen door het UWV (Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen)?
Dit probleem speelde eenmalig en alleen in Noord-Holland. Helaas is het aantal faillissementen de afgelopen jaren flink gestegen. Daar heeft UWV op geanticipeerd door extra personeel in te zetten op de afdelingen die de faillissementen afhandelen. In de regio Noord Holland Noord was echter sprake van een sterke stijging van het aantal aanvragen in een korte periode.
Kunt u bevestigen dat het in Noord-Holland zo’n 500 medewerkers betreft die te laat uitbetaald zullen worden?
Ja, het gaat om ongeveer 500 personen. Aan ongeveer de helft hiervan is uiterlijk vrijdag 16 augustus een voorschot uitgekeerd. De andere helft heeft in de week van 19 augustus een voorschot ontvangen.
Kunt u bevestigen dat deze 500 medewerkers op vrijdag 16 augustus de achterstallige betalingen zullen ontvangen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven waardoor de achterstand bij het uitbetalen veroorzaakt is? Kunt u aangeven hoe ervoor wordt gezorgd dat dit in de toekomst niet meer gebeurt?
De achterstand bij het uitbetalen is ontstaan vanwege een onverwacht sterk stijgend aantal faillissementen in een korte periode. UWV zal in het vervolg nog beter aandacht besteden aan het signaleren van dergelijke grote stijgingen zodat vroegtijdig het benodigde extra personeel kan worden ingezet. Gezien de vervelende situatie die ontstaat voor betrokkenen die te laat een faillissementuitkering ontvangen, wordt op deze wijze gepoogd dit te voorkomen.
Hoe ziet u de problemen met te traag uitbetalen in het licht van de bezuinigingen op het UWV? Deelt u de mening dat door het inkrimpen van het personeelsbestand van het UWV van 18.500 arbeidsplaatsen in 2010 naar 14.500 arbeidsplaatsen in 2018, terwijl de werkloosheid blijft oplopen en het aantal faillissementen heel hoog is, zal zorgen voor onderbezetting en zal leiden tot nog meer problemen met uitbetalingen? Zo nee, waarom niet?
UWV staat voor een grote opgave, gezien de oplopende werkloosheid en de forse bezuinigingen. Bij de vaststelling van het meerjarige budget voor de uitvoeringskosten wordt echter rekening gehouden met de verwachte volumeontwikkelingen. Voor oplopende volumes krijgt UWV extra budget toegekend. De reguliere bezetting is van voldoende niveau om het werk aan te kunnen. Uitschieters worden opgevangen door over vestigingen heen het personeel uit te wisselen om regionale piekbelasting aan te kunnen.
De anti-homowet in Rusland |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat de anti-homowet in Rusland (waardoor iemand een boete kan krijgen vanwege propaganda voor homoseksuele relaties) veroordeeld moet worden?1
Deze Russische wet (die een verbod inhoudt van «propaganda onder minderjarigen van niet-traditionele seksuele relaties», maar homoseksualiteit als zodanig niet verbiedt) heeft een stigmatiserende en discriminerende werking die personen en organisaties met homofobe sentimenten sterkt in hun opvattingen en daarom onwenselijk is.
Op welke manier laat u uw afkeer blijken van deze wet? Blijft het bij het overbrengen van zorgen, of onderneemt u ook concrete actie? Wat onderneemt u hiertegen in Europees verband?
Nederland benut elke gelegenheid om onze zorgen kenbaar te maken aan de Russische autoriteiten, maar, waar mogelijk, ook aan de Russische bevolking. Het is staand beleid dat Nederland autoriteiten van andere landen aanspreekt met betrekking tot LHBT-kwesties en waar mogelijk publieke evenementen actief steunt. De mensenrechtensituatie wordt, juist ook in dit Nederland-Ruslandjaar, voortdurend aan de orde gesteld.
De door de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) vastgestelde richtsnoeren voor gelijke rechten voor LHBT-personen («guidelines to promote and protect the enjoyment of all human rights by LGBTI persons») vormen het raamwerk voor de inzet van EU-delegaties en ambassades van de EU-lidstaten. De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, mevrouw Ashton, heeft mede op verzoek van Nederland eerder dit jaar een verklaring afgegeven inzake de anti-homopropagandawet. De RBZ spreekt regelmatig over de ontwikkelingen in Rusland. Het kabinet zal in de RBZ in het najaar, die de voorbereiding van de EU-Rusland Top ter hand zal nemen, de mensenrechtensituatie in Rusland in brede zin aan de orde stellen en bevorderen dat over de anti-homopropagandawet een gezamenlijk EU-standpunt zal worden ingenomen.
Is het waar dat u tegen een boycot bent van de Olympische Spelen in Sotsji, maar dat u heeft gezegd dat sporters de homorechten bij de Spelen aan de orde kunnen stellen?
Het kabinet is inderdaad tegen een boycot. Nederland zal Rusland houden aan de door Rusland zelf ondertekende en bekrachtigde mensenrechtenverdragen die discriminatie verbieden. Zo bereiken we per saldo meer voor de positie van de LHBT-gemeenschap in Rusland dan met een boycot van de Winterspelen.
Een team bestaande uit vertegenwoordigers van de meest betrokken ministeries, NOC*NCF en betrokken bedrijven is enkele maanden geleden begonnen met voorbereidingen om de Nederlandse deelname aan de Olympische Spelen in 2014 zo goed mogelijk te laten verlopen. Tijdens de Spelen zal dit team ter plaatse zijn om Nederlandse sporters, supporters en officials bij te staan. Het kabinet vindt dat binnen de grenzen van het Olympisch Handvest sporters vrij moeten zijn om uiting te geven aan hun mening.
Wat verwacht u precies van de sporters? Op welke manier gaat u hen ondersteunen?
Zie antwoord vraag 3.
De berichtgeving inzake de opmars van de gevaarlijke Aziatische tijgermug in Nederland en de lakse aanpak van de overheid |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Tijgermug al in zeven plaatsen in Nederland» en «Overheid laks in aanpak gevaarlijke tijgermug»?1
Ik heb van de inhoud van de artikelen kennisgenomen. Mijn beleid op dit terrein heb ik uiteengezet in mijn brief aan de Kamer (32 793, nr. 96) d.d. 25 juni 2013.
Welke gezondheidsrisico’s lopen Nederlanders als de tijgermug zich definitief vestigt in Nederland? Heeft u lessen geleerd uit de Q-koortsuitbraak in het verleden, en hoe worden deze lessen in de praktijk gebracht?
Zoals ik afgelopen juni in mijn Kamerbrief (Kamerstuk 32 793, nr. 96) beschrijf, neem ik verschillende maatregelen om te verhinderen dat Aziatische tijgermuggen zich in Nederland kunnen vestigen. Deze maatregelen neem ik uit voorzorg om eventuele uitbraken van infectieziekten te voorkomen. Ik geef ook aan welke preventieve maatregelen op bandenbedrijven ik proportioneel acht. Zoals beschreven heb ik daarbij afgewogen dat er beperkte wetenschappelijke kennis is over effectieve maatregelen, dat er veel onzekerheid is rondom de grootte van risico’s die met zulke maatregelen kunnen worden afgewend, dat benodigde bestrijdingsmiddelen niet toegelaten zijn, en dat internationale ontwikkelingen van invloed zijn op mijn beleid.
Hoe wordt de afweging gemaakt tussen gezondheidsrisico’s en alle bijbehorende kosten enerzijds en economisch gewin anderzijds?
Zie antwoord vraag 2.
Klop het dat er een convenant is gesloten met de branchevereniging waar bedrijven juridisch niet aan gehouden zijn? Zo nee, hoe verklaart u dan de forse toename van het aantal plaatsen in Nederland waar de tijgermug recentelijk is aangetroffen? Zo ja, waarom houdt u de burger voor de gek met nepmaatregelen?
Het convenant is gesloten om via zelfregulering te komen tot een kleiner risico voor de introductie en verspreiding van Aziatische tijgermuggen. Omdat dit voorjaar nog banden verhandeld zijn die niet onder de convenantafspraken vallen, was te voorzien dat er deze zomer nog Aziatische tijgermuggen zouden worden aangetroffen. Na de zomer van 2014 zullen wij evalueren of met het convenant de insleep van Aziatische tijgermuggen voldoende wordt voorkomen.
In het convenant heb ik ook vastgelegd dat ik met de sector verder verken hoe transparantie en toezicht bevorderd kunnen worden. Overigens heeft de rechtbank Oost-Brabant op 26 juni jl. uitspraak gedaan in het beroep van het Platform Stop invasieve exoten en het college van gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, over handhaving door de provincie bij bandenbedrijven, op basis van de Wet milieubeheer. Ik onderzoek hoe deze uitspraak mogelijk van invloed is op de verdere uitwerking van het convenant.
Wanneer gaat u van importeurs van gebruikte banden en Lucky Bambooplanten eisen dat zij hun goederen zonder tijgermuggen importeren, in navolging van Australië?
Mijn doel is om de volksgezondheid te beschermen. Er zijn meerdere mogelijke maatregelen om dit doel te behalen. In mijn kamerbrief zet ik uiteen welke maatregelen in mijn ogen op dit moment proportioneel zijn.
Braille leesregels voor blinden en slechtzienden |
|
Renske Leijten , Paul Ulenbelt |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat blinden en slechtzienden een braille leesregel alleen thuis (vergoed via de zorgverzekeraar) óf alleen op het werk (vergoed via het UWV) mogen gebruiken, en dat hierdoor een blinde of slechtziende met een arbeidsbetrekking altijd twee dure braille leesregels moet aanschaffen?1
Nee, dat is niet het geval.
Wat is de reden dat een braille leesregel – die tegenwoordig draadloos werkt en makkelijk is mee te nemen – niet op het werk èn in de privésituatie mag worden gebruikt? Kunt u dat toelichten?
Een braille leesregel die is verstrekt door de zorgverzekeraar mag zowel in de privé als de werksituatie worden gebruikt.
Bent u van mening dat er sprake is van verspilling door blinden en slechtzienden met een dienstbetrekking twee braille leesregels te laten aanschaffen, terwijl één braille leesregel voldoende is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregel gaat u treffen om ervoor te zorgen dat blinden en slechtzienden hun braille leesregel zowel op het werk als in de privésituatie mogen gebruiken?
Wanneer iemand uit de voeten kan met één braille leesregel, is het niet wenselijk dat verzekeraar en/of overheid er twee vergoeden. Als dat zou gebeuren, zou er sprake zijn van verspilling. Het UWV verstrekt daarom ook alleen dan een brailleleesregel, indien de door de zorgverzekeraar verstrekte leesregel niet geschikt is voor gebruik in de werksituatie en het UWV een specifiek voor die werksituatie geschikte brailleleesregel noodzakelijk vindt om een functie goed te kunnen uitoefenen.
Bent u bereid hierover met het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) en de zorgverzekeraars in overleg te treden om deze verspilling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Gezien de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3 is er geen reden om in overleg te treden.
De effecten van de wijziging van het landgebonden asielbeleid Somalië |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe heeft u vastgesteld dat de Somaliërs zijn teruggekeerd vanwege ontstane twijfel over de nationaliteit?1 Hoe zijn deze mislukte uitzettingen te rijmen met de terugkeerafspraken die met de Somalische autoriteiten zijn gemaakt? Bieden deze terugkeerafspraken garanties dat de Somalische autoriteiten asielzoekers bij uitzetting ook daadwerkelijk zullen terugnemen?
Op basis van informatie verkregen van de betrokken luchtvaartmaatschappij en de Somalische grensbewakingsautoriteit ben ik op de hoogte gekomen van de twijfel aan de Somalische nationaliteit van deze twee vreemdelingen. Het weigeren van deze vreemdelingen is niet strijdig met de gemaakte afspraken die immers zien op de toegang van Somalische onderdanen op het grondgebied van Somalië. De grensbewakingsautoriteit wordt volgens afspraak van tevoren geïnformeerd over de terugkomst van zowel personen die worden uitgezet als degenen die worden gefaciliteerd bij zelfstandige terugkeer. Aan de grens vindt de gebruikelijke controle plaats en de verantwoordelijke autoriteit kan na onderzoek tot de conclusie komen dat de betrokken persoon niet de Somalische nationaliteit bezit. De gemaakte afspraken bieden naar mijn mening voldoende garantie dat de Somalische autoriteiten onderdanen die uitgezet worden terugnemen, mits voor hen voldoende vaststaat dat zij de Somalische nationaliteit hebben (waarin betrokkenen zelf ook een rol hebben).
Kunt u nader specificeren hoeveel asielzoekers vrijwillig zijn teruggekeerd naar Somaliland en hoeveel naar Zuid- en Centraal Somalië?2
In beginsel wordt geregistreerd naar welk land een vreemdeling terugkeert en niet naar welk gebied. Aangezien het de vreemdeling vrij staat om na aankomst in het herkomstland door te reizen heb ik geen zicht op waar de vreemdeling zich uiteindelijk vestigt.
Waarom verschilt het antwoord op vraag 3 van de eerdere vragen over de effecten van de wijziging van het landgebonden asielbeleid Somalië van hetgeen namens u bij de rechtbank in Rotterdam is uiteengezet?3
Ik volg u niet in de stelling dat deze informatie met elkaar strijdig is.
Bent u van mening dat er voor de Somaliërs die worden vastgehouden in vreemdelingendetentie voldoende zicht op uitzetting is?4
Ja. Er bevinden zich (gestelde) Somaliërs in vreemdelingendetentie voor de uitzetting naar hun herkomstland of naar een ander land, bijvoorbeeld in het kader van een Dublin-claim. Voor zover uw vraag ziet op de uitzetting naar Somalië, twijfel ik gelet op de gemaakte afspraken met de Somalische federale autoriteiten niet aan de mogelijkheden tot uitzetting. Ook het feit dat zelfstandige terugkeer naar Somalië plaatsvindt, bevestigt mij in dit standpunt. Indien in een individueel geval geen zicht meer is op uitzetting, bijvoorbeeld door een getroffen interim- measure of voorlopige voorziening, dan wordt de vreemdelingenbewaring beëindigd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft zich in een zitting van 9 augustus jl. over de vraag gebogen of er zicht is op uitzetting naar Somalië en zal hierover naar verwachting op korte termijn uitspraak doen. Uiteraard zal ik gevolg geven aan deze uitspraak indien de Afdeling oordeelt dat er onvoldoende zicht is op uitzetting naar Somalië.
Wat is uw reactie op het bericht dat Artsen zonder Grenzen, dat al sinds 1991 actief is in Somalië, uit Somalië vertrekt omdat het daar te onveilig is geworden? Blijft u bij uw standpunt dat het veilig genoeg is voor Somaliërs om terug te keren?5
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief over de wijziging in het landgebonden asielbeleid Somalië6, blijkt uit het laatste ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken dat er groepen zijn die specifieke risico’s lopen vanwege op hen gerichte aanslagen door Al-Shabaab. Het betreft personen die politieke activiteiten verrichten voor de Somalische autoriteiten, medewerkers van ngo’s en journalisten. De door Artsen Zonder Grenzen genomen beslissing ligt in de lijn van het beeld dat ten grondslag ligt aan het asielbeleid voor Somalië. Met de zorgwekkende situatie in Somalië en positie van bijzondere groepen wordt bij het nemen van individuele beslissingen zeer wel rekening gehouden. Dat betekent echter niet dat iedere asielzoeker uit Somalië bij voorbaat bescherming behoeft. Als uit een individuele afweging, die de asielzoeker door de rechter kan laten toetsen, blijkt dat terugkeer verantwoord is, dan zal de betreffende asielzoeker het vertrek ook ter hand moeten nemen.
Is het feit dat er inmiddels dertien «interim measures» zijn afgegeven door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) voor u reden om pas op de plaats te maken en af te zien van (pogingen tot) uitzettingen naar Zuid-Centraal Somalië totdat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een inhoudelijke uitspraak heeft gedaan over de veiligheidssituatie? Bent u bereid opvang te verlenen aan asielzoekers afkomstig uit Zuid- en Centraal Somalië totdat het EHRM een dergelijke uitspraak heeft gedaan?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op uw vraag 5 van mijn antwoorden op uw eerdere vragen over dit onderwerp7.
De uitzending 'Beveiliging Nederlandse musea weinig verbeterd' |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag «Beveiliging Nederlandse musea weinig verbeterd»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van beveiligingsexpert Ton Cremers dat de beveiliging van Nederlandse musea weinig is verbeterd sinds de geruchtmakende schilderijenroof uit de Kunsthal in Rotterdam? Herkent u dit beeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hier iets aan te doen?
Veiligheid is voor mij belangrijk, zoals ik heb beschreven in de Museumbrief van 10 juni dit jaar.
De Schipholbrand op 27 oktober 2005 was aanleiding voor de overheid de overheidsgebouwen, en ook de musea, wat betreft brandveiligheid tegen het licht te houden. De noodzakelijke maatregelen ter verhoging van de brandveiligheid werden en worden genomen. Beveiligen houdt meer in dan beveiligen tegen inbraak. De door het Rijk gesubsidieerde musea beschikken alle over een integraal veiligheidsplan waarin aandacht is voor alle aspecten van veiligheidszorg. De Erfgoedinspectie houdt hier toezicht op.
Naast mijn afspraken met de musea over beveiliging en veiligheid, voert de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) het programma Veilig Erfgoed uit voor de gehele erfgoedsector. Bovendien stel ik via een regeling bij het Mondriaan Fonds middelen beschikbaar aan het erfgoedveld om zelf na te gaan waar hun beveiliging aangepast zou moeten worden.
Ten slotte heeft dit onderwerp continu de aandacht van de musea zelf. Zoals de directeur van de Vereniging Rijksgesubsidieerde Musea (VRM) in de bedoelde uitzending aangaf, is er na de inbraak in het Van Gogh Museum, 7 december 2002, in overleg met de direct betrokkenen en deskundigen uit het veld, een programma opgesteld en zijn maatregen getroffen om de inbraakveiligheid van de musea te verbeteren.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat musea, zowel in een intern als een gezamenlijk overleg, bespreken hoe het risico op diefstallen zoals die in 2012 in de Kunsthal en dit jaar in zeven andere musea hebben plaatsgevonden, geminimaliseerd kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u deze overleggen actief bevorderen?
Ja, en dat gebeurt ook. Zowel in VRM als NMV verband zijn er, mede geïnitieerd door het programma Veilig Erfgoed van de RCE, bijeenkomsten geweest waarin de ervaringen op dit gebied zijn gedeeld.
Ziet u beveiliging van kunst als een van de kerntaken van musea? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u van de huidige uitvoering van deze taak?
Ja, beveiliging is een kerntaak. Een van de prestatieafspraken die ik met de door het Rijk gesubsidieerde musea maak, is dat zij beschikken over een integraal veiligheidsplan.
Bent u van mening dat musea hun collecties beter kunnen beveiligen, zonder dat dit ten koste gaat van de publieksvriendelijkheid of de presentatie van de collectie? Zo nee, waarom niet?
De afweging tussen de mate van beveiligen versus de mate van toegankelijkheid van de collectie voor publiek en de veiligheid van de bezoekers, kunnen de musea zelf het best maken. In de contacten tussen departement, Erfgoedinspectie, RCE en musea heeft het onderwerp continue aandacht.
Klopt de stelling van de directeur van de Vereniging van Rijksmusea dat musea gemiddeld 10% van hun budget investeren in beveiliging? Zo nee, hoeveel investeren musea gemiddeld in beveiliging? Acht u dat percentage afdoende, mede in internationaal vergelijkend perspectief?
De kosten voor beveiliging zijn niet eenduidig te bepalen. Ze hangen af van het soort museum en de aard en omvang van de collectie. Naast bouwkundige maatregelen en maatregelen als het gaat om techniek en elektronica, zit een belangrijk deel van de kosten in menskracht. Deze zijn in de personeelskosten van het museum opgenomen. Ook deze kosten zijn sterk afhankelijk van de aard en omvang van de collectie en het gebouw.
Het achterhalen van vaders van niet-erkende kinderen |
|
Steven van Weyenberg (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Verwekker moet betalen» en «Aangeslagen voor andermans kind»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichten?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 1 van het lid De Wit (ingezonden 13 augustus 2013).
Hoe stelt de gemeente vast of iemand de biologische vader is van een niet-erkend kind en of op hem een alimentatieplicht rust? Kunt u de procedures en de rechtsmiddelen van de betrokkenen uiteenzetten?
De wijze waarop het college zijn onderzoeken met betrekking tot bijstandsverhaal inricht is aan het college overgelaten. Over de uitvoeringspraktijk in algemene zin heeft de gemeente Rotterdam het volgende toegelicht.
In eerste aanleg wordt de moeder gevraagd of zij bekend is met de identiteit van de verwekker van haar kind en, zo ja, of zij bereid is om medewerking te verlenen aan de vaststelling van het vaderschap. Bij positieve beantwoording wordt betrokkene, van wie de moeder stelt dat hij de verwekker zou zijn, aangeschreven. Hij krijgt daarbij hij de gelegenheid om zijn zienswijze kenbaar te maken over het vermeende verwekkerschap.
Bij betwisting van het verwekkerschap wordt de moeder met de ontkennende verklaring geconfronteerd. Als de moeder desondanks bij haar verklaring blijft wordt het verhaalsonderzoek vervolgd, gericht op de vaststelling van een eventuele verhaalsbijdrage. Daarbij wordt tevens onderzoek gedaan naar de draagkracht van degene op wie verhaal wordt gezocht. Hij wordt aangeschreven en krijgt de gelegenheid om alle informatie die van invloed zou kunnen zijn op een eventuele verhaalsbijdrage te verstrekken.
Het college kan de moeder hierbij ook wijzen op de mogelijkheid van een juridische procedure. Op grond van de artikelen 406a en 394 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de persoon die het gezag heeft over het kind – meestal de moeder – bij de rechtbank een verzoek indienen om alimentatie. Hierbij dient de moeder het verwekkerschap aan te tonen. De rechter beoordeelt of bij een dergelijk verzoek of DNA-onderzoek noodzakelijk is. Deze procedure kan niet door de gemeente worden geëntameerd.
Wanneer iedere informatie van de vermeende biologische vader, ondanks herhaald verzoek, uitblijft stelt het college de verhaalsbijdrage ambtshalve vast en maakt deze met een besluit op grond van artikel 62g WWB aan hem bekend. Op grond van artikel 62g, tweede lid, WWB kan het college overgaan tot verhaal in rechte, als hij niet uit eigen beweging bereid is de bijdrage te betalen. De vermeende vader wordt door de rechtbank bij aangetekende brief geïnformeerd over een door het college ingediend verzoekschrift, waarbij hem de gelegenheid wordt geboden verweer te voeren.
Wanneer de vermeende vader in het geheel geen verweer voert of niet bereid is om medewerking aan onderzoek te verlenen, leidt dat er toe dat de rechtbank het verhaalsbedrag conform het verzoek van het college toewijst. Hij kan tegen die uitspraak in hoger beroep bij het gerechtshof.
Hoe verhoudt het beleid van de gemeenten zich tot het recht op privacy van de betrokkenen?
Voor degenen die werkzaamheden verrichten in het kader van de uitvoering van de WWB geldt een geheimhoudingsplicht (artikel 65 WWB) waarmee de privacy van de betrokkenen bij gemeentelijk bijstandsverhaal afdoende is gewaarborgd.
Is de moeder verplicht mee te werken aan het achterhalen van de biologische vader?
In de WWB staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal als het gaat om het voorzien in het eigen bestaan. Als dat echt niet lukt, bestaat er pas recht op bijstand van overheidswege. Tegenover dit recht staan ook verplichtingen waaraan moet worden voldaan. De gemeente heeft de mogelijkheid verplichtingen op te leggen die strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstand. Zo kan de gemeente van de moeder verlangen dat zij, voor zover bekend, inlichtingen verstrekt over de identiteit van de biologische vader. Ook kan de gemeente verlangen dat zij zich, voor zover nodig, bereid verklaart tot medewerking aan een onderzoek ter vaststelling van het vaderschap. Een onderhoudsbijdrage van de verwekker heeft namelijk invloed op de hoogte van en het recht op uitkering van de moeder. Als de verwekker de onderhoudsverplichtingen jegens zijn kind niet of niet behoorlijk nakomt, kan de gemeente de kosten van bijstand op hem verhalen tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Hiermee wordt voorkomen dat private lasten op publieke middelen worden afgewenteld.
Wat zijn de consequenties voor de uitkeringsgerechtigheid van de moeder indien zij weigert mee te werken aan het achterhalen en eventueel gerechtelijk vaststellen van de biologische vader van het niet-erkende kind?
Als de moeder weigert de vraag te beantwoorden of zij bekend is met de identiteit van de verwekker van het niet-erkende kind of, als zij wel bekend is met die identiteit, geen medewerking verleent aan het onderzoek ter vaststelling van zijn vaderschap, kan het recht op bijstand op grond van artikel 54, eerste lid, WWB gedurende een periode van 8 weken worden opgeschort. Het college is daarbij verplicht om de moeder in het opschortingsbesluit uit te nodigen het verzuim binnen een nader door het college te bepalen termijn te herstellen. Als de moeder het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Op welke wijze wordt er rekening gehouden met het belang van het kind en de moeder indien bijvoorbeeld contact met de vader ongewenst is?
De gemeente stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende (artikel 18 WWB). Het college dient bij haar besluitvorming acht te slaan op door belanghebbenden naar voren gebrachte bezwaren voor zover deze met zich zouden kunnen meebrengen dat het college redelijkerwijs geen gebruik kan maken van de haar toekomende bevoegdheden met betrekking tot de opschorting, de intrekking of het verhaal van bijstand.
Klopt het dat ook spermadonoren verplicht kunnen worden om alimentatie te betalen? Kan de biologische vader van een kind dat geadopteerd is ook alimentatieplichtig zijn?2
Spermadonoren zijn op grond van de wet niet verplicht tot het voldoen van levensonderhoud. Dit is slechts anders als deze donor als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met de daad die bevruchting van het kind tot gevolg kan hebben gehad.
Theoretisch is denkbaar dat een biologische vader alimentatieplichtig is na een éénouderadoptie. De kans dat deze situatie zich in werkelijkheid voor zal doen, acht ik verwaarloosbaar.
Uitbetaling van overuren bij de politie |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er bij de politie regionale eenheden zijn waar men geen overuren meer krijgt uitbetaald? Zo ja, kunt u aangeven om welke regio’s het gaat?
Ja. De korpsleiding heeft binnen de politieorganisatie gecommuniceerd dat met ingang van 1 juli 2013 de afspraak is dat indien het budget bij een eenheid is uitgeput, de vergoeding voor de rest van het jaar van overuren in principe plaatsvindt in «tijd voor tijd», tenzij hier met de medewerker andere afspraken over zijn gemaakt.
Klopt het dat dit beleid niet geldt voor alle regionale eenheden in het land? Zo ja, kunt u uitleggen hoe dit strookt met het begrip Nationale Politie en uw streven om de arbeidsomstandigheden en -voorwaarden zoveel mogelijk gelijk te trekken voor iedereen werkzaam bij de politie?
Nee, dat klopt niet. De hierboven genoemde afspraak geldt voor de gehele nationale politie.
Hoe komt het dat bij sommige eenheden overuren niet meer uitbetaald (kunnen) worden?
Bij die eenheden waar het budget voor overuren (bijna) is uitgeput, worden overuren zo veel mogelijk vergoed in tijd.
Klopt het dat de gelden hiervoor halverwege het jaar al op waren?
Bij enkele eenheden is het budget voor overuren voor 2013 uitgeput. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.
Indien het antwoord op de voorgaande vraag bevestigend is, is er dan sprake van te weinig beschikbare middelen waardoor het budget al is uitgeput, of is er sprake van te weinig mankracht voor de hoeveelheid werk die gedaan moet worden, waardoor een beroep moet worden gedaan op het maken van overuren door het zittende personeel?
Zoals ik ook in de beantwoording op de vragen van het Kamerlid Segers (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 229) heb aangegeven, is de politie een organisatie die 7x24 uur moet kunnen inspelen op elke denkbare situatie. Dit vraagt van medewerkers en leidinggevenden een zekere flexibiliteit. In het arbeidsvoorwaardenakkoord Sector Politie 2012–2014 is opgenomen dat van de organisatie wordt verwacht dat het zo veel mogelijk vooruit kijkt naar de te verrichten werkzaamheden, om tijdig de inzet van het personeel af te stemmen op de vraag naar politiediensten.
Per eenheid is er budget voor de uitbetaling van overuren. Door de korpsleiding is aangegeven dat, indien dit budget bij een eenheid is uitgeput, vanaf 1 juli jl. de vergoeding van overuren in principe plaatsvindt in «tijd voor tijd», tenzij hier met de medewerker andere afspraken over zijn gemaakt.
Binnen de begroting van de nationale politie zal voor eventuele overschrijdingen elders budget worden gevonden. Zoals aangegeven, stuurt de nationale politie op een sluitend jaarresultaat voor het korps.
Deelt u de zorg dat bij deze eenheden de werkdruk straks nog hoger wordt als agenten hun overuren in tijd op moeten nemen en dus vaker afwezig zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Die zorg deel ik niet. Planning en operationele sturing zijn instrumenten om politiezorg te bieden waar dat nodig is. Daarbij is het een gegeven dat de korpsleiding rekening dient te houden met de beschikbaarheid en inzetbaarheid van medewerkers. In het arbeidsvoorwaardenakkoord Sector Politie 2012–2014 zijn bovendien in het kader van de omgang met werktijden en vergoedingen, uitgangspunten opgenomen. Zo wordt de werklast afgestemd op de beschikbare capaciteit en vindt er prioriteitstelling door de lijn plaats binnen de opgedragen werklast versus de beschikbare capaciteit. Indien overuren desondanks niet zijn te voorkomen, worden deze uren als afgesproken vergoed in geld of in tijd.
Wat gaat u doen met dit signaal? Bent u bereid om deze rem op het uitbetalen van overuren weer terug te draaien, zodat agenten die overuren maken deze weer gewoon krijgen uitbetaald, conform uw toezegging aan de Nederlandse Politiebond tijdens het maandelijks overleg?1 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er binnen de Nationale Politie daadwerkelijk geen verschillen meer zijn in arbeidsvoorwaarden, of je nu in Groningen, Amsterdam of Maastricht werkt?
Voor iedere politiemedewerker gelden dezelfde arbeidsvoorwaarden. Met de komst van de nationale politie is er sprake van één landelijk bevoegd gezag (de korpschef) en daarmee ook één interpretatie van de arbeidsvoorwaarden.
Deelt u de analyse dat het gewijzigde beleid rond overuren is ingegeven door de wens om te bezuinigen op personeelskosten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke bezuinigingen vinden er op dit moment nog meer plaats binnen de Nationale Politie die gevolgen hebben voor arbeidsomstandigheden en inkomens van agenten?
Nee. Uitgangspunt is om de politieorganisatie zo snel, efficiënt en effectief mogelijk in te zetten. Om die reden zijn afspraken gemaakt met de vakorganisaties over het beter sturen op arbeidstijden.
Klopt het dat er eenheden zijn waar agenten met een nachtdienst van negen uur niet meer van 22.00 uur tot 7.00 uur worden ingepland maar van 23.00 uur tot 8.00 uur, omdat de uren tussen 21.00 uur en 7.00 uur een nachttoeslag kennen en men op deze manier een uur kan besparen op die toeslag? Wat vindt u van deze ontwikkeling? Kent u de praktijk van de werkvloer en dus de aanslag op de energie van agenten die een nachtdienst moeten draaien? Bent u op de hoogte van de gevaren voor de verkeersveiligheid wanneer agenten ‘s ochtends na zo’n nieuwe nachtdienst een uur langer wakker moeten blijven, waarna zij vaak nog naar huis moeten rijden met hun auto?
Nachtdiensten zijn een onlosmakelijk deel van het politiewerk. Het verbeteren van de arbeidsomstandigheden in bredere zin, waaronder ook de nachtdienst, hebben de voortdurende aandacht van mij en van de korpsleiding.
Deelt u de mening dat het bezuinigingsvoordeel van een uurtje op de nachttoeslag niet opweegt tegen de risico’s? Zo ja, bent u bereid hierover duidelijke afspraken te maken met de regionale eenheden en kunt u de Kamer op de hoogte houden van de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
De inzet van politiemedewerkers wordt niet ingegeven door een mogelijk bezuinigingsvoordeel. De politie is een organisatie die kiest voor een efficiënte inzet van capaciteit in combinatie met een gezonde balans tussen werk en privé voor betrokken medewerkers.
Christenen die in Nigeria als beesten worden afgeslacht |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «From Boko Haram to Christian Heaven: How former «islamic warrior» had change of heart»?1
Ja.
Deelt u de afschuw over de wijze waarop islamitische terroristen christenen met het mes op de keel dwingen zich tot de islam te bekeren en hen anders als beesten afslachten?
Het Kabinet keurt alle mensenrechtenschendingen, waaronder gedwongen bekeringen, ten zeerste af.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over islamitisch geweld tegen Nigeriaanse christenen waarin u aangaf dat «hoewel christenen zeker tot de doelen behoren, er een evenredigaantal islamitische slachtoffers valt» en «het geweld in Nigeria politieke, sociaaleconomische, etnische en religieuze dimensies heeft»?2
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat Nigeria het dodelijkste land voor christenen ter wereld is3 en erkent u dat het getuigenis van Nasir Isiaku het zoveelste bewijs is dat deze beestachtige lynchpartijen niets te maken hebben met politieke, sociaaleconomische of andere drogredenen, maar puur voortvloeien uit de moordlustige ideologie genaamd islam?
Aanslagen van Boko Haram richten zich in toenemende mate op het maken van burgerslachtoffers langs etnische of etnisch-religieuze lijnen. Deze aanslagen richten zich echter niet uitsluitend op christelijke doelen, maar op eenieder die zich tegen een nauwe interpretatie van de islam keert. De aanval in het weekend van 10 en 11 augustus op een moskee in Kondugo (Borno State) waarbij 44 doden vielen onderstreept dit.
Is het u bekend dat Iran in Nigeria een tweede Hezbollah op poten heeft gezet, die de lynchpartijen op christenen faciliteert?4
Het Kabinet beschikt niet over betrouwbare informatie die deze veronderstelling bevestigt.
Op welke wijze heeft u tot nu toe in de internationale arena uw zorgen geuit over de Iraanse steun aan islamitische terreurgroepen in Nigeria die het op christenen hebben gemunt?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat islamitische terroristen de Nigeriaanse elite, politie en het leger hebben geïnfiltreerd? Zo nee, hoe verklaart u dan het ineffectieve optreden van de Nigeriaanse overheid tegen het islamitisch geweld?
De complexiteit van de veiligheidsproblematiek in het noordoosten van Nigeria bemoeilijkt het behalen van snelle resultaten in de strijd tegen Boko Haram.
Het opgezegde vertrouwen van de familieraad in de Raad van Bestuur van gehandicaptenzorginstelling NOVO |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de redenen van de familieraad van NOVO om het vertrouwen in de Raad van Bestuur op te zeggen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik heb goed kennisgenomen van de motieven van de centrale familieraad om het vertrouwen in de Raad van Toezicht op te zeggen. Ik heb begrip voor de overwegingen van betrokkenen.
Deelt u het ongenoegen van de familieraad dat verbeteringen niet snel genoeg gaan, en dat de Raad van Bestuur de aard van het overlijden van een bewoner in een isoleercel bagatelliseert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb goed kennis genomen van de brief van de centrale familieraad. De familieraad onderbouwt in deze brief helder waarom het vertrouwen in de Raad van Bestuur wordt opgezegd. Over de inhoud van de afwegingen en uitspraken van de centrale familieraad wil ik geen uitspraak doen omdat dit primair een zaak is tussen de familieraad en de Raad van Bestuur. In antwoord op eerdere Kamervragen over dit onderwerp ben ik reeds ingegaan op het thema van «voldoende en veilige zorg».
Bent u het eens met de familieraad dat de huidige leiding van de zorginstelling niet «voldoende en veilige zorg biedt» aan familieleden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het een juiste gang van zaken dat de Raad van Bestuur pas drie maanden na het overlijden van een bewoner in een isoleercel de familieraad op de hoogte heeft gesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoewel ik niet op de hoogte ben van de specifieke redenen of omstandigheden die er hiertoe hebben geleid dient een Raad van Bestuur bij incidenten of calamiteiten mijns inziens zo snel mogelijk de familieraad en cliëntenraad nader te informeren.
Welk gevoel krijgt u als u het interview leest met de bestuurders van NOVO? Krijgt u daar vertrouwen van?2
De bestuurders van NOVO erkennen in het interview dat de instelling tekort is geschoten in de zorgverlening. Ik ga er vooralsnog van uit dat de bestuurder en Raad van toezicht, gezien deze constatering, nu in goed overleg met alle betrokkenen ook snel stappen zullen nemen om de tekortkomingen zo snel mogelijk weg te nemen.
Erkent u dat het beeld ontstaat dat de top van NOVO er alles aan gedaan heeft om het overlijden van de bewoner in de isoleercel in een doofpot te stoppen? Zo neen, hoe verklaart u dan de defensieve houding in de media tot nu toe?
Bij mij ontstaat dat beeld niet. Dat zou ook niet kunnen gelet op het onderzoek van de Inspectie.
Vindt u ook dat er een rookgordijn rond de besluitvorming van de Raad van Bestuur hangt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, vindt u dit vertrouwenwekkend?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel kost de ingehuurde media-adviseur van zowel de Raad van Bestuur als de Raad van Toezicht?
Door wie de Raad van Bestuur en Raad van Toezicht van NOVO zich heeft laten adviseren over hun communicatie is primair een zaak van de bestuurders en toezichthouders. Wel constateer ik dat juist de tekortschietende communicatie voor de centrale familieraad aanleiding is geweest het vertrouwen in de bestuurders op te zeggen.
Vindt u het toepasselijk dat een en dezelfde media-adviseur voor zowel de Raad van Bestuur als de Raad van Toezicht werkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat deze media-adviseur ook werkt voor de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en voor ouderenzorginstellingen die veel in het nieuws zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u het een juiste keuze van de top van NOVO dat hij zich versterkt voor communicatie met de media, terwijl deze juist mondjesmaat wil reageren op media-items?
Hoe oordeelt u over de Raad van Toezicht die het vertrouwen in de Raad van Bestuur behoudt, ook na het harde oordeel van de familieraad? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u van mening dat de Raad van Toezicht genoeg distantie heeft tot de Raad van Bestuur om het functioneren onafhankelijk te toetsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen informatie over de overwegingen van de Raad van toezicht. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Vindt u het in het belang van een zorginstelling dat bij opgezegd vertrouwen door verwanten en/of personeel de bestuurders dan gehandhaafd blijven?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid de bestuurders te laten vervangen, en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de opdracht te geven de instelling te leiden tot er bestuurders zijn gevonden die wel het vertrouwen hebben van de familieraad? Zo neen, waarom niet?
Het is aan de Raad van Toezicht van een instelling om te beslissen om bestuurders al of niet te vervangen. Het is verder aan bestuurders en Raad van Toezicht om in overleg met familieraad, cliëntenraad en personeel het geschonden vertrouwen te herstellen. Inmiddels is één van de twee leden van de Raad van Bestuur afgetreden.
Wat vindt u van het inzicht van de Raad van Bestuur dat hij na de sluiting van de locatie Onnen aankondigt dat er een nieuw behandelcentrum geopend zal worden?3
Zie antwoord vraag 15.
Waarom heeft hetzelfde bestuur dit bericht drie maanden later in de media ontkend?4
Gegeven het feit dat gekozen is voor sluiting van de locatie Onnen, verwacht ik dat plannen voor een eventueel nieuw behandelcentrum zorgvuldig zullen worden voorbereid. Indien men een Bopz-aanmerking aanvraagt (tbv het verlenen van onvrijwillige zorg) zal de Inspectie vóóraf toetsen of de opzet van dat behandelcentrum voldoende waarborgen biedt voor veilige zorg van goede kwaliteit.
Wat was de analyse van NOVO om de behandellocatie in Onnen te sluiten, en op welke wijze is deze analyse betrokken bij de voornemens voor een nieuw behandelcentrum? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze heeft NOVO binnen drie maanden geleerd van het strafregime, en wat vindt de IGZ hiervan?
De overwegingen van het bestuur op dit punt zijn mij niet bekend.
Is het waar dat in de behandelcentra van NOVO gewerkt wordt volgens «de regiemethode» waarmee het personeel na een korte training moet werken? Zo ja, hoe werkt dit precies? Zo neen, hoe wordt er dan gewerkt?
Op basis van het calamiteitenonderzoek van de IGZ is een verbeterplan opgesteld. De IGZ heeft de voortgang van dat verbeterplan op 12 maart 2013 getoetst. De raad van Bestuur had kennelijk eerst een andere inschatting van de risico’s. De Raad van Bestuur herkende zich aanvankelijk dan ook niet in de rapportage van de IGZ. De rapportage is tevens besproken met degenen die bij het onderzoek van de IGZ betrokken waren. Zij herkenden zich wel in de bevindingen zoals weergegeven in de rapportage. Daarop heeft de Raad van Bestuur besloten op 15 april 2013 de locatie te Onnen te sluiten.
Welke opleidings- en ervaringseisen gelden er voor het werken in een behandelcentrum? Welke eisen hanteert NOVO, en zijn deze naar uw mening voldoende? Kunt u uw antwoord toelichten?
NOVO heeft het Sociale Competentiemodel (dat stoelt op cognitieve gedragstherapeutische uitgangspunten) vertaald in wat NOVO het «regiemodel» noemt. In het regiemodel wordt de regie bij de start van de behandeling door de begeleiding helemaal overgenomen van de cliënt. Gekoppeld aan het groeiproces van de cliënt wordt de regie stukje bij beetje teruggegeven. Bij ongewenst gedrag krijgt de cliënt eerst een waarschuwing. Als de cliënt ongewenst gedrag blijft vertonen, krijgt de cliënt de keuze om zijn of haar gedrag te veranderen. Kiest de cliënt positief dan wordt de cliënt beloond. Volhardt de cliënt in zijn gedrag dan volgt een sanctie. Voor elke cliënt is er een beloningssysteem.
De medewerkers kregen een driedaagse training in het regiemodel. Daarna hebben zij door meelopen met een ervaren collega geleerd de theorie in de praktijk toe te passen. De medewerkers werden door de teamcoördinator gecoacht in de uitvoering van het regiemodel. Op uitnodiging van de teamcoördinator sloot de gedragsdeskundige of een collega van een andere behandeldiscipline aan bij een teamvergadering om uitleg te geven over een bepaald onderwerp. De gedragsdeskundige kon ook onderwerpen hiervoor aandragen. De arts verstandelijk gehandicapten werd incidenteel gevaagd om een klinische les te geven.
Is bekend waarom NOVO op de behandellocatie Onnen met de regiemethode werkte? Is deze methode erkend en toepasselijk voor de bewoners van die zorglocatie?
Er zijn geen algemene opleidings- en ervaringseisen voor het werken in een behandelcentrum. De IGZ hanteert als uitgangspunt dat de deskundigheid van het personeel aan moet sluiten bij de zorgvraag van de cliënten waarvoor zij verantwoordelijk zijn.
Welke betrokkenheid heeft de IGZ bij het staken van de regiemethode?
Nee, dat is mij niet bekend. Dat geldt ook voor de vraag in hoeverre deze methode voor deze bewoners «erkend» is. De Inspectie geeft aan dat voor deze bewoners deze methode niet juist is vanwege het sterk beheersmatige karakter waarmee het model werd uitgevoerd.
Waar wordt de regiemethode nog meer toegepast, en is uw oordeel dat dit nog wenselijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ rapportage over het onderzoek naar de calamiteit en het IGZ-rapport over de algemene situatie in de locatie Onnen hebben geleid tot sluiting van de locatie en daarmee het staken van de regiemethode. Zie verder mijn antwoord op vraag 18.
Erkent u dat het voor gehandicaptenzorginstellingen erg lucratief is om mensen in een behandelregime te hebben, omdat deze meer geld oplevert dan een indicatie waarbij daar geen sprake van is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het regiemodel is gebaseerd op het Sociale Competentiemodel dat weer gebaseerd is op algemene cognitief gedragstherapeutische uitgangspunten. Veel behandelingen zijn gebaseerd op deze cognitief gedragstherapeutische uitgangspunten en wanneer deze op de juiste wijze worden toegepast kan de behandeling tot goede resultaten leiden. Methode, werkwijze en uitvoering moeten dan ook onderscheiden worden. Een slechte uitvoering van een goede, en voor de situatie correct gekozen en bewezen effectieve methode, kan dan alsnog tot negatieve resultaten leiden.
Ik kan niet aangeven welke organisaties met het door NOVO genoemde «regiemodel» werken. Allereerst omdat dit niet geregistreerd wordt, maar ook omdat de benamingen van op bepaalde methodes gebaseerde modellen en werkwijzen nogal kunnen verschillen.
Kunt u waarborgen dat er geen nieuwe behandellocatie door NOVO wordt geopend tot de kwaliteit op orde is, en het overlijden van de bewoner in de isoleercel geheel is opgehelderd? Zo neen, waarom niet?
Nee, want er is sprake van een kostenconforme bekostiging in de zorg. Een behandelregime vergt ook hoger geschoold en duurder personeel en soms ook intensievere zorg. Een behandelregime levert dus gemiddeld genomen een hoger tarief op maar daar staan ook hogere kosten tegenover.
Waarom spreken de bestuurders uit dat de overleden bewoner op een verkeerde plek zat? Wie heeft dat laten gebeuren? Welke expertise is er bij betrokken geweest om een goede plek voor haar te zoeken? Kunt u een overzicht geven wat de instelling heeft ondernomen om voor bewoner Roelie wel een goede plek te zoeken?5
Zie mijn antwoord op vraag 16.
Kunt u uitleggen waarom het personeel, dat op de fatale avond waarop bewoner Roelie in de isoleercel was gewerkt, de politie bereid had gevonden om Roelie een nachtje in de cel te laten «afkoelen»?
Ik neem aan dat de bestuurders deze uitspraak deden op grond van het feit dat de desbetreffende behandellocatie van NOVO onvoldoende was toegerust om de overleden bewoner adequate zorg te verlenen. Omdat dit inzicht is ontstaan na haar overlijden, ga ik er van uit dat eerder niet (of althans niet om deze reden) is gezocht naar een passende plek voor de bewoner.
Kunt u aangeven op welke grond Roelie is opgepakt en vastgezet? Is dit een geoorloofde procedure? Kunt u hier uitleg over geven?6
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft aangegeven dat de bij vraag 28 en 29 genoemde gang van zaken niet binnen de in vraag 31 verzochte termijn kon worden geverifieerd. Zie verder bij vraag 30.
Hoe vaak overnacht een zorgbehoevende in de cel omdat de zorginstelling onmachtig is om iemand te kalmeren en zorg te bieden? Bent u bereid uit te zoeken hoe vaak dit voorkomt?
Zie antwoord vraag 28.
Kunt u deze vragen voor 3 september 2013 beantwoorden?
Van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heb ik vernomen dat dit niet als zodanig wordt geregistreerd door de politie. Het beleid van de politie is er juist op gericht om zoveel mogelijk te voorkomen dat een zorgbehoevende in een politiecel belandt. Politie en zorginstellingen werken daarbij ook samen.
Het bericht ‘Onmacht en angst zag ik in de time-outkamer’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onmacht en angst zag ik in de time-outkamer»?1
Ja.
Hoe verhouden de uitspraken van de bestuurders in het artikel zich tot de wet- en regelgeving met betrekking tot het medisch beroepsgeheim, de verstrekking van patiëntgegevens en privacy in algemene zin?
Van eventuele schending van het medisch beroepsgeheim en de privacy kan pas sprake zijn wanneer de bestuurders op zodanige wijze gegevens hebben verstrekt over een cliënt dat hij of zij identificeerbaar is. Dit verhoudt zich als volgt tot de betreffende wet- en regelgeving.
De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) ziet op privacy en bepaalt onder welke voorwaarden persoonsgegevens mogen worden verwerkt. Van belang is de omstandigheid dat persoon over wie de bestuurders spraken is overleden. Gegevens die uitsluitend betrekking hebben op overleden personen zijn immers geen persoonsgegevens als bedoeld in de Wbp, de overledene geniet derhalve geen bescherming onder de Wbp. Hebben de gegevens echter ook betrekking op nog levende identificeerbare personen en kunnen de gegevens mede bepalend zijn voor de wijze waarop deze personen in het maatschappelijk verkeer worden beoordeeld of behandeld, dan zijn het wel persoonsgegevens als bedoeld in de Wbp en genieten de betrokken personen bescherming krachtens de Wbp. De verwerking van dergelijke persoonsgegevens is in dan uitsluitend mogelijk indien de betrokkenen daartoe ondubbelzinnige toestemming hebben verleend.
Het medisch beroepsgeheim verzet zich in het algemeen tegen het na het overlijden van een cliënt openbaar maken van gegevens die ontleend zijn aan de behandelrelatie tussen de cliënt en de zorgverlener(s). Bestuurders van een zorginstelling hebben een van de behandelende zorgverlener(s) afgeleid beroepsgeheim. Het beroepsgeheim mag slechts worden doorbroken indien de cliënt daar bij leven toestemming voor heeft gegeven, indien de wet daartoe verplicht (bijvoorbeeld afgifte van een verklaring van overlijden), indien sprake is van een noodtoestand in de zin van een conflict van plichten (om een ernstig gevaar af te wenden), vanwege een zwaarwegend belang (bijvoorbeeld om de wilsbekwaamheid van de erflater vast te stellen) of vanwege zeer uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld om een moord te kunnen oplossen).
Ik acht de ruimte voor het beschermen van de privacy in algemene zin voldoende. Of in dit specifieke geval de bescherming van de privacy ten onrechte is doorbroken, is aan de rechter om te beoordelen.
Hoe beoordeelt u in juridische zin, maar ook in het kader van de gebruikelijke en gewenste omgang tussen patiënt en behandelaar, het gegeven dat bestuurders van een zorginstelling in een landelijk dagblad verantwoording afleggen over een specifieke casus?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Voorts zijn er de volgende mogelijkheden voor de nabestaanden om tegen een eventuele doorbreking van het (afgeleid) medisch beroepsgeheim op te treden. Een belanghebbende kan de civiele rechter vragen een schadevergoeding toe te kennen vanwege schending van het medisch beroepsgeheim. Ook kan een belanghebbende bij een tuchtcollege een klacht indienen tegen een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar vanwege het schenden van het medisch beroepsgeheim. Overigens acht ik het van groot belang dat bestuurders zich aan het medisch beroepsgeheim houden en dit slechts doorbreken bij gevallen waaraan ik in mijn antwoord op vraag 2 refereer.
Welke ruimte hebben (bestuurders van) zorginstellingen om op basis van bestaande wet- en regelgeving in de openbaarheid verantwoording af te leggen over specifieke gevallen? Hoe beoordeelt u deze ruimte?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid in de voorliggende casus de Inspectie voor de Gezondheidszorg te laten onderzoeken hoe de indicatiestelling door het Centrum indicatiestelling Zorg (CIZ) en de zorginstelling precies is verlopen, en de nabestaanden daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De IGZ houdt geen toezicht op de indicatiestelling van het CIZ. Wanneer een verzoek tot (hogere) indicatie wordt afgewezen, is het mogelijk om daar bezwaar tegen aan te tekenen, zodat bestuursrechtelijke toetsing mogelijk is. Of er destijds bezwaar is aangetekend, is mij niet bekend. Gezien de ernst van deze zaak zal ik, in overleg met de Raad van Toezicht van het CIZ, het CIZ zelf vragen te (laten) onderzoeken of de AWBZ-indicatiestelling in de onderhavige zaak adequaat is verlopen, en de nabestaanden te informeren over de uitkomsten daarvan.
Nazorglocaties bodemverontreiniging |
|
Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Hoeveel locaties waar na sanering van bodemverontreiniging nog restverontreinigingen achterblijven (nazorglocaties) zijn er in Nederland?
Ik heb geen overzicht van het aantal nazorglocaties in Nederland. De overheden die bevoegd zijn op grond van de Wet bodembescherming (Wbb) zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de bodemsaneringsoperatie. Het betreft de provincies en 30 gemeenten. Deze zomer heeft een enquête plaatsgevonden waarin de bevoegde overheden verzocht zijn om, onder meer, inzicht te geven in de aard en omvang van de nazorglocaties. Ik bied u in november de resultaten van deze enquête aan.
In welke gevallen is nazorg nodig en wie is verantwoordelijk voor deze nazorg na sanering van bodemverontreiniging?
In veel saneringsgevallen is het kostenefficiënt om de bron van de vervuiling aan te pakken en de zogenaamde pluim (de vervuilde grond) te beheersen met monitoring. Zo nodig kunnen maatregelen worden genomen om te voorkomen dat er onaanvaardbare risico’s ontstaan of dat de vervuiling zich verder verspreidt. Dit wordt nazorg genoemd. De aanpak is afhankelijk van vele factoren en is in feite maatwerk per locatie. De bevoegde overheden zijn verantwoordelijk voor de nazorg.
Kunt u per provincie aangeven welke prioriteit zij geeft aan de nazorg en welke inzet zij daartoe pleegt?
Nee, ik kan dat niet aangeven. De bevoegde overheden zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de bodemsaneringsoperatie.
Wat is uw oordeel over het feit dat provincies vanwege beperkte personele capaciteit de prioriteit van nazorg op restverontreiniging laag inschalen?1 Welk afwegingen moeten bij deze prioritering betrokken worden?
Ik heb geen oordeel over de inschaling van de prioriteit van nazorg door de provincies. Als systeemverantwoordelijke acht ik het noodzakelijk dat de risico’s voor de mens en omgeving op een aanvaardbaar niveau worden gebracht. Met de bevoegde overheden is in 2009 een convenant afgesloten waarin vastgelegd is dat prioriteit wordt gegeven aan de aanpak van locaties waar onaanvaardbare risico’s voor de mens zijn. Ik voorzie een afsprakenkader voor een volgende periode (vanaf 2015) waarin afspraken worden vastgelegd om de zogenaamde spoedlocaties (locaties met onaanvaardbaar risico voor mens en omgeving) aan te pakken of te beheersen.
Kunt u aangeven wie garant staat voor de financiële middelen voor nazorg op restverontreinigingen na bodemsanering?
Op grond van de Wet financiële verhoudingen stelt het rijk de bevoegde overheden in staat om de wettelijke taken uit te voeren. Op basis van het genoemde convenant en de Wet financiële verhoudingen zijn de financiële middelen tot en met 2014 beschikbaar gesteld aan de bevoegde overheden. Ook voor 2015 en verder zal ik middelen voor dit doel op mijn begroting reserveren. De bevoegde overheden zijn, binnen de kaders van de Wbb en het convenant, verantwoordelijk voor de wijze van uitvoering en dus ook voor de nazorg.
De onveiligheid van Provinciale wegen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten in hoeverre u de aanbeveling van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) onderschrijft dat de breedte van een rijstrook op provinciale wegen 3.30 meter moet zijn voor voldoende verkeersveiligheid, in plaats van 2,75 meter?1
Mits automobilisten niet (onbewust) harder gaan rijden kan een rijstrook van 3,30 meter op 80 km/uur wegen veiliger zijn dan een van 2,75 meter. Het CROW adviseert wegbeheerders een dergelijke verbreding eerst in de praktijk te toetsen.
Overigens is het niet altijd mogelijk voor wegbeheerders, als gevolg van een gebrek aan fysieke ruimte of vanwege behoud van natuur en cultuurhistorisch erfgoed, te voldoen aan de huidige richtlijnen voor veilige weg- en berminrichting.
Deelt u de mening dat een sterrensysteem – analoog aan dat voor de Rijkswegen – kan bijdragen aan meer verkeersveiligheid doordat automobilisten daardoor meer bewust worden van de mate van veiligheid van de weg en provincies daardoor eerder overgaan tot verbetering van de veiligheid van de weg? Kunt u dit toelichten?
De EuroRAP-beoordeling biedt mij bruikbare informatie over de kwaliteit van de rijksinfrastructuur. Ik heb als doel uiterlijk 2020 het gehele rijkswegennet op het niveau van minimaal 3 RPS sterren te hebben.
De ANWB heeft nu ook provinciale wegen getoetst op basis van de EuroRAP-methode als een van de maatregelen uit de Beleidsimpuls Verkeersveiligheid. Dit biedt provincies binnenkort aanvullende informatie voor het beoordelen en verbeteren van de verkeersveiligheid. Het is de eerste keer dat deze informatie aan de provincies wordt aangeboden. De ANWB werkt samen met provincies aan doorontwikkeling van de systematiek voor toepassing op provinciale wegen.
Ik verwacht overigens niet dat de EuroRAP-beoordeling leidt tot ander verkeersgedrag van automobilisten.
Welke stappen kunt u zetten en welke stappen bent u bereid te zetten om de veiligheid van provinciale wegen te vergroten?
Het verbeteren van verkeersveiligheid op 80 km/uur wegen is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende wegbeheerder, dit zijn vooral gemeenten en provincies. Door het veiliger inrichten van de wegen, gedragsmaatregelen en de transformatie van 80- naar 60 km/uur wegen is het aantal geregistreerde verkeersdoden op 80 km/uur wegen afgenomen van 523 in 1998 tot 162 in 2012.
Overigens zal bij een mogelijke verbreding van de weg door de wegbeheerder bezien moeten worden hoe de verkeersveiligheid van fietsers verbeterd kan worden, ook langs 80 km/uur wegen. Voor fietsers is de afgelopen jaren immers nog geen daling van het aantal slachtoffers bereikt.
De dreigende uitlevering van de heer K. aan Turkije |
|
Jan de Wit , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de heer K.1 uitgeleverd dreigt te worden aan Turkije? Zo ja, vindt u dit verantwoord, gelet op zijn uiterst slechte medische toestand?
De uitleveringsprocedure ten aanzien van betrokkene is inmiddels afgerond. Zijn uitlevering is door de rechter toelaatbaar verklaard en is door mij toegestaan. Ik zie vooralsnog geen reden die beslissing te heroverwegen. De uitlevering is weliswaar in alle (rechterlijke) instanties toegestaan, maar de feitelijke uitlevering zal niet eerder ter hand worden genomen dan nadat ik mij ervan vergewist heb dat de gevolgen daarvan voor betrokkene niet van bijzondere hardheid zouden zijn in verband met zijn slechte gezondheidstoestand. Aangezien informatie over de gezondheidstoestand van betrokkene daartoe aanleiding gaf, heb ik gedurende de uitleveringsprocedure meerdere malen advies opgevraagd bij de Medisch Adviseur van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Op 19 augustus ontving ik het meest recente advies. Ik kan over de inhoud daarvan geen mededelingen doen, behalve dat ik er aanleiding in heb gezien om in overleg te treden met de Turkse autoriteiten over de wijze waarop een eventuele uitlevering zal plaatsvinden en over de zorg die dan door Turkije zal worden geboden.
Welke specifieke garanties heeft Turkije gegeven ten aanzien van de te bieden medische zorg na een eventuele uitlevering aan de heer K., die een uitzonderlijk en complex gezondheidsprobleem heeft? Welke waarborgen zijn er door de Turkse autoriteiten gegeven dat men in Turkije deze zorg ook daadwerkelijk kan en zal bieden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de uitlevering van de heer K. te heroverwegen? Zo nee, waarom niet en bent u dan tenminste bereid specifieke garanties aan Turkije te vragen dat de juiste en noodzakelijke zorg zal worden geboden en de (gezondheids)situatie van de heer K. na een eventuele uitlevering ook daadwerkelijk te volgen?
Zie antwoord vraag 1.
De ex-bestuursvoorzitter van het Rode Kruis Ziekenhuis die een exorbitante vergoeding opstreek |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de ex-topvrouw, mevrouw Acampo, van het Rode Kruis Ziekenhuis (RKZ) in Beverwijk 435.000 euro kreeg aan vergoedingen en salaris?1
Ik vind het veel geld, ook al is het de optelsom van enkele elementen (salaris, afrekening lopende contractsverplichtingen en ontslagvergoeding). Deze kwestie stamt nog uit 2012. Inmiddels is per 1 januari 2013, de Wnt (wet normering topinkomens) in werking getreden. Voor arbeidsovereenkomsten die na de datum inwerkingtreding Wnt worden gesloten, gelden nu wettelijke normen.
Waarom betaalt het RKZ, dat op rand van faillissement staat, een ontslagvergoeding van ruim 113.000 euro? Wat is uw mening daarover?
Ik ga er van uit dat het RKZ niet meer betaalt dan juridisch gezien onvermijdelijk is. Dat heeft het RKZ desgevraagd ook beaamd. Een dergelijk kostenbewust beleid behoort altijd het uitgangspunt te zijn voor iedere organisatie.
Deelt u de mening dat het belachelijk is dat ruim 120.000 euro als «afwikkeling bezoldiging, vakantiedagen en vakantietoeslag» tot eind februari van 2013 is betaald aan mevrouw Acampo, terwijl het RKZ in 2012 een negatief resultaat boekte van 5 miljoen euro?2
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat de diverse vergoedingen aan de ex-bestuursvoorzitter moeten worden teruggevorderd omdat zij medeverantwoordelijk is voor het ontslag van 160 medewerkers en voor de financiële problemen van het RKZ? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de Raad van Toezicht van het RKZ om eventueel een aansprakelijkheidsprocedure te starten. Terugvordering is een vergaande actie. Die moet dan ook met zodanige argumenten kunnen worden onderbouwd dat die juridisch gezien hard genoeg zijn om dat met succes te kunnen eisen. Uit jurisprudentie blijkt dat dit niet zo eenvoudig is.
Op welke manier is de kwaliteit van zorg beïnvloed door het ontslag van 160 mensen?
Het RKZ meldt mij dat de kwaliteit van de zorg van het grootste belang wordt geacht. Omdat benchmarkgegevens uitwezen dat de personele bezetting bij het RKZ relatief hoog was (m.a.w.: in vergelijking met soortgelijke ziekenhuizen), heeft het RKZ geconcludeerd dat het mogelijk moest zijn op ook kwalitatief verantwoorde zorg te kunnen leveren met een kleinere formatie.
Hoe is het mogelijk dat het RKZ nog geen structurele oplossing heeft voor het terugbetalen van de miljoenenschuld? Hoe gaat dit worden opgelost zonder dat de kwaliteit en continuïteit van zorg of de banen van het personeel op de werkvloer in het geding komen?
Het oplossen van de schuldproblematiek vergt volgens het RKZ enige tijd. Het RKZ heeft in dat kader een overeenkomst met Achmea gesloten (waar andere verzekeraars zich aan geconformeerd hebben), die het – aldus het RKZ – mogelijk gemaakt heeft om een zorgvuldige oplossing rond de schuldenlast van RKZ te vinden. De overeenkomst biedt een rustperiode van twee jaar. Daarmee kan, nog steeds volgens het RKZ, voorkomen worden dat onder te grote tijdsdruk beslissingen worden genomen die achteraf suboptimaal blijken te zijn. Dit is naar mening van het RKZ in het belang van de patiënten en werknemers van het ziekenhuis.
Inmiddels heeft het RKZ het afgelopen jaar primair ingezet op een structurele verbetering van de exploitatie (met in achtneming van de randvoorwaarden voor patiëntveiligheid en kwaliteit), zie ook het antwoord op vraag 5. Parallel daaraan worden strategische opties verkend voor de langere termijn die de continuïteit van zorg zullen waarborgen. Het RKZ is van mening dat het bezig is een duurzame oplossing te vinden voor het financiële probleem. Hierover worden met tal van partijen gesprekken gevoerd.
Hoe gaat het RKZ de aangekondigde bezuiniging van 9,6 miljoen euro invullen en op welke wijze gaat dit nog verder ten koste van het personeel of de kwaliteit van zorg?
Het RKZ meldt dat het, net als ieder ander ziekenhuis, scherp op de kosten moet letten om zich aan te passen aan de wijzigende maatschappelijke vraag. De efficiencyslag die gemaakt wordt door op basis van benchmarkgegevens de personeelsformatie aan te passen, is daar een eerste stap voor. Verder zullen alle bedrijfsprocessen worden bekeken op mogelijkheden om die te optimaliseren. Het resultaat zal dan doelmatige en kwalitatief verantwoorde zorg zijn tegen normale kostenverhoudingen, aldus het RKZ.
Wat is de stand van zaken van de deal dat het RKZ uitstel van betaling heeft en verzekeraar Achmea invloed heeft op het bestuur en een lid in de Raad van Toezicht heeft?3
De samenwerkingsovereenkomst tussen Achmea en Rode Kruis Ziekenhuis behelst volgens Achmea in financiële zin uitstel van terugbetaling van de opbrengstverrekening voor de periode van 1 jaar, welke recent is verlengd tot 1 september 2014. Overigens hebben ook andere betrokken verzekeraars meegewerkt aan deze financiële regeling.
Wat is exact de invloed van zorgverzekeraar Achmea in het bestuur en het toezicht op het RKZ (geweest)?
De afspraak tussen het Rode Kruis Ziekenhuis en Achmea behelst dat Achmea tot 1 september 2014 een voordrachtsrecht heeft voor de meerderheid van de leden van Raad van Toezicht en voor de (voorzitter van de) Raad van Bestuur. Achmea zal en mag daarbij geen eigen werknemers of anderszins direct bij Achmea betrokken personen voordragen. De voordrachten mogen door het Rode Kruis Ziekenhuis geweigerd worden. De voorgedragen personen zitten zonder last en ruggespraak met Achmea in de Raad van Bestuur en Raad van Toezicht. Maar wel met de opdracht het Rode Kruis Ziekenhuis voor te bereiden op een nieuwe toekomst, inclusief herprofilering, herfinanciering en terugbetaling van schulden aan verzekeraars.
Hoe beoordeelt u uw antwoord van 27 juni 2012 op eerdere vragen dat het u niet bekend was «zorgverzekeraars die in de Raad van Bestuur of de Raad van Toezicht proberen te komen» terwijl Achmea en het RKZ dit zelf aan hebben gekondigd in mei 2012?4
Ik ga er van uit dat u met name doelt op het antwoord op vraag 4 van de genoemde vragenset uit 2012. Het ging in het ontkennende antwoord om de mogelijke situatie in het Ruwaard van Puttenziekenhuis. In de vraag is de verbinding gelegd «zoals bij het RKZ». Dat laatste duidt er op dat die informatie over het RKZ toen zowel bij u als ook bij mij aanwezig was.
Deelt u de mening dat, gezien het belang van onafhankelijkheid, het wenselijk is om de deal tussen Achmea en het RKZ zo snel mogelijk te beëindigen? Wat gaat u daarvoor doen?
Zoals u weet, vind ik verticale integratie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders onwenselijk. Daarom heb ik een wetsvoorstel ingediend dat verticale integratie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders verbiedt. Pas als dat wetsvoorstel is aangenomen, heb ik instrumenten om verticale integratie te voorkomen. Uit het antwoord op vraag 9 concludeer ik echter dat de afspraak met Achmea geen zeggenschap heeft opgeleverd over het RKZ en dus ook niet door het hierboven genoemde wetsvoorstel wordt geraakt.
Het verhalen van bijstand door gemeenten op vermeende verwekkers van kinderen |
|
Jan de Wit |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten over het verhalen van kosten van uitkeringen op mannen die volgens de moeder de verwekker van hun kind zijn? Kloppen de feiten in dit bericht in het algemeen, en in de zaak van de heer Van Deurzen in het bijzonder?1
Van genoemde berichten heb ik kennis genomen. In algemene zin geldt dat gemeenten op grond van artikel 62 van de Wet werk en bijstand (WWB) de bevoegdheid hebben kosten van bijstand te verhalen tot de grens van de onderhoudsplicht, bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op deze wijze wordt voorkomen dat private lasten op publieke middelen worden afgewenteld. De WWB wordt decentraal uitgevoerd door de gemeenten. In de beoordeling van de feiten van een individuele zaak kunnen noch de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, noch ik, treden.
Hoe kan het dat een gemeente een man in rechte kan betrekken voor bijstandsverhaal zonder dat het vaderschap in juridische zin is vastgesteld? Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat steeds meer gemeenten hiertoe overgaan? Wat is de achterliggende oorzaak hiervan?
In artikel 1: 394 van het BW is geregeld dat verwekker of een «instemmende levensgezel» verplicht is tot het voorzien in levensonderhoud van een kind, dat alleen een moeder heeft. De verwekker is de man die het kind samen met de moeder op natuurlijke wijze heeft doen ontstaan. Hij is weliswaar de biologische vader van het kind, maar géén ouder in juridische zin. Een «instemmende levensgezel» is hij die als levensgezel van de moeder heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad. De verwekker en de «instemmende levensgezel» zijn verantwoordelijk voor het bestaan van het kind en kunnen om die reden worden aangesproken op het voorzien in het levensonderhoud van het kind.
Het is mogelijk dat de moeder vanwege onvoldoende bestaansmiddelen bij de gemeente een bijstandsuitkering aanvraagt, zonder dat het juridisch vaderschap van haar kind(eren) is geregeld. In dat geval staat het de gemeente vrij om verleende bijstand te verhalen op de verwekker of «instemmende levensgezel» op grond van artikel 62 WWB. In het antwoord op vraag 3 van de leden Berndsen-Jansen en Van Weyenberg (ingezonden 15 augustus 2013), wordt de procedure die de gemeente Rotterdam in algemene zin volgt uiteengezet. Het is niet aan het kabinet om te treden in de gemeentelijke autonomie betreffende het verhaal van bijstand.
Wat is uw reactie op de opmerking van hoogleraren Vlaardingerbroek en Nuytinck dat in zulke zaken eerst in een vaderschapsactie juridisch moet zijn vastgesteld dat de betreffende man de verwekker is en dat die procedure alleen door moeder of kind kan worden gevoerd?
Gemeenten kunnen gebruik maken van de hen in het kader van de WWB toegekende bevoegdheid tot het verhaal van de kosten van bijstand. Deze procedure tot bijstandsverhaal, waarin de vaststelling van het verwekkerschap aan de orde kan komen voor het vaststellen van eventuele onderhoudsverplichtingen jegens een kind, is met voldoende rechtswaarborgen omkleed (zie ook het antwoord op vraag 3 van de leden Berndsen-Jansen en Van Weyenberg, ingezonden op 15 augustus 2013).
Hoe kan het dat voor een gemeente de verklaring van de moeder voldoende is om een man aansprakelijk te stellen voor de kosten, zonder dat zekerheid bestaat dat de betreffende man de verwekker van het kind is?
Voor de gemeente is een verklaring van de moeder niet zonder meer voldoende om een man aansprakelijk te houden voor de kosten, ingeval onzeker is of de betreffende man de verwekker is van het kind. De man krijgt in een gemeentelijk verhaalsonderzoek de gelegenheid om zijn zienswijze kenbaar te maken over het vermeende verwekkerschap en om alle informatie te verstrekken die van invloed zou kunnen zijn op een eventuele verhaalsbijdrage. Wanneer een man geen of onvoldoende medewerking verleent aan het verhaalsonderzoek kan de gemeente over gaan tot het ambtshalve vaststellen van een verhaalsbijdrage.
Hoe beoordeelt u de zorgvuldigheid van het «onderzoek» van de gemeente Rotterdam in deze zaak2, die Van Deurzen eerst beschouwt als de vader van de drie kinderen van mevrouw P. om vervolgens na een nieuwe verklaring van mevrouw P. de heer Van Deurzen nog slechts als de vader van één van de kinderen te zien?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het verhaal van bijstand een bevoegdheid van de gemeenten en treedt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet in de beoordeling van de feiten van individuele gevallen.
Welke mogelijkheden ziet u om, met behoud van de verantwoordelijkheden van de verwekkers van kinderen, te voorkomen dat mannen die niet de vader van het kind zijn in rechte worden betrokken en zo op kosten worden gejaagd, omdat zij bijvoorbeeld een advocaat moeten nemen?
Bij een beroep op bijstand van de moeder dient de gemeente bij verhaal op de vermeende verwekker op een zorgvuldige wijze na te gaan in hoeverre sprake is van onderhoudsverplichtingen van deze verwekker jegens kinderen met wie hij niet in een familierechtelijke betrekking staat. Daartoe kan de vermeende verwekker door de gemeente in een verhaalsonderzoek worden verplicht hiervoor noodzakelijke gegevens te overleggen. Mannen die stellen niet de verwekker van het kind te zijn, terwijl zij door de moeder wel als zodanig zijn aangewezen, kunnen voorkomen dat zij in rechte worden betrokken door voldoende informatie te verstrekken en mee te werken aan het onderzoek van de gemeente. Daarvoor hoeven zij geen advocaat in te schakelen.
Ziet u mogelijkheden om te voorkomen dat meer gemeentes hiertoe over zullen gaan?
Nee. Het is aan gemeenten om te bepalen of en in hoeverre zij gebruik maken van de aan hen in het kader van de WWB toegekende bevoegdheid tot verhaal van bijstand.
Het bericht dat de ex-baas van Sanquin salaris krijgt doorbetaald |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de ex-bestuursvoorzitter van bloedbank Sanquin tot maart 2014 zijn salaris krijgt doorbetaald?1
Navraag bij Sanquin leert dat de ex-bestuurder in september 2012 is teruggetreden als bestuursvoorzitter en niet meer in actieve dienst is bij Stichting Sanquin Bloedvoorziening. Zijn feitelijke uitdiensttreding is in maart 2014. Hij put bij het verlof over de periode tot die datum uit zowel gespaard verlof als uit de levensloopregeling. Hij maakt daarbij gebruik van de voor alle medewerkers van Sanquin geldende regelingen.
In de jaarrekening van Sanquin worden salaris, sociale lasten en pensioenpremie van de bestuurders gespecificeerd. Omdat de ex-bestuurder formeel nog niet uit dienst is, zullen zijn inkomensgegevens over 2013 en 2014, worden opgenomen in de betreffende jaarrekeningen.
Wat is uw oordeel over het feit dat Sanquin aan de ene kant bezuinigt, een reorganisatie en een banenverlies heeft doorgevoerd, en aan de andere kant een ex-topman van 1 september 2012 tot 1 maart 2014 met vakantie kan met behoud van een enorm salaris?2
Ik heb Sanquin vorig jaar een taakstelling ter bevordering van de doelmatigheid opgelegd van 6% tot 2015. Daarnaast is Sanquin op eigen initiatief in 2012 gestart met de reorganisatie «Bloedbank 2015». De reorganisatie heeft zowel een kostenbesparing als verbetering van het serviceniveau tot doel. Sanquin zal vanwege de op zichzelf gunstige ontwikkeling van het bloedgebruik in Nederland de komende jaren nog efficiënter moeten gaan werken. Het bloedgebruik neemt al enige jaren af en is substantieel lager dan in de omringende landen. Sanquin past daarom de organisatie aan het verminderde volume aan.
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt, is de door u aangehaalde regeling met de ex-bestuurder, door zijn gebruik van gespaard verlof en de levensloopregeling, niet zo kostbaar voor Sanquin als in eerste instantie gedacht.
Kunt u uw antwoord op eerdere vragen, waarin u stelde dat «Sanquin mij heeft meegedeeld dat de vertrekkende voorzitter van de Raad van Bestuur geen recht heeft op bonussen of premies. Hij vertrekt in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd» verklaren, nu blijkt dat deze stelling onjuist is, gezien de 12.000 euro per jaar die meneer aan premies incasseert?3
Ik kan het getal van 12.000 euro in de aangehaalde artikelen terugvinden als zijnde «lasten en premies», meer bepaald «sociale lasten en pensioenpremies». Dat zijn wettelijk normale verplichte werkgeverslasten en betreft geen bonussen en/of (prestatie)premies.
Wat zegt u tegen de bloeddonoren die jaar na jaar teleurgesteld worden door de zelfverrijking van het (ex-)bestuur van Sanquin en daarom dreigden geen bloed meer te geven, nu er wéér ophef is, ditmaal over het doorbetalen van een ex-bestuursvoorzitter?
Voor mijn antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 uit uw vragenset van 2 augustus 2011 (Aanhangsel Handelingen 2010–2011, nr. 3537). Verder verwijs ik naar mijn bovenstaande antwoorden.
De artikelen ‘de grote voetbalroof’ en ‘onderzoek gewenst naar mensenhandel’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «de grote voetbalroof» in Voetbal International over de rol van investeringsfondsen, de betrokkenheid van Nederlandse bv’s daarbij en meer algemeen, mensenhandel in het voetbal?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat de UEFA (via voorzitter Michel Platini) Financial Fair Play bepleit en diezelfde UEFA tegelijkertijd wordt geconfronteerd met investeringsfondsen die het tegenovergestelde bewerkstelligen, zoals verhoogde risico’s op witwassen en criminele activiteiten, ook of juist in Nederland?
Het Financial Fair Play (FFP) systeem van de UEFA ondersteunt het (financiële) welzijn van de voetbalsport. Het FFP-systeem, bestaande uit verplichtingen waaraan clubs moeten voldoen om hun boekhouding in evenwicht te brengen, is een gevolg van de herhaaldelijke financiële verliezen bij veel clubs. Als investeringsfondsen het FFP-systeem blijken te ondermijnen dan gaan wij ervan uit dat de UEFA maatregelen zal treffen.
Wat is uw oordeel over de angst bij UEFA dat door investeringsfondsen sportieve resultaten vatbaar zijn voor manipulatie als de investeerder economische belangen heeft bij spelers alsmede bij andere voetbalclubs?
Het is goed dat de UEFA alert is op mogelijke bedreigingen voor de integriteit van de sport, en wij kunnen ons de zorgen van de UEFA voorstellen dat de belangen van investeerders bij spelers en clubs kunnen leiden tot misstanden in de sport. Essentieel bij het voorkomen van en de strijd tegen wedstrijdmanipulatie, witwassen en andere criminele activiteiten is dat de diverse belangen die een investeerder heeft transparant zijn. Het onderzoek «Matchfixing in Nederland; de aard en reikwijdte van het probleem, de risico’s en de aanpak» laat zien dat de integriteit van de sport verder dient te worden verbeterd. Een van de mogelijke maatregelen daartoe is het vergroten van de (financiële) transparantie in de sportwereld. Het voorbereidend onderzoek van het openbaar ministerie is nog in gang. Vanwege het mogelijke opsporingsbelang – het voorbereidend onderzoek kan immers leiden tot een strafrechtelijk onderzoek, dat niet gediend is bij voortijdige openbaarmaking van onderzoeksgegevens – kan ik daarover op dit moment geen inhoudelijke mededelingen doen.
Wat is uw opvatting over het gebrek aan transparantie dat kan zorgen voor verdere risico’s op matchfixing, witwassen en andere criminele activiteiten? Kunt u hierbij ook ingaan op de relatie tot het nog lopende justitieel en algemeen onderzoek naar matchfixing in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de verwevenheid van Nederlandse bv’s met investeringsfondsen, grote voetbaltransfers, zogenaamde stromannen, spelersmakelaars en andere betrokkenen?
De KNVB en de UEFA eisen dat clubs en spelers hun onafhankelijkheid behouden. De sportsector bewaakt dit zelf middels het tuchtrechtelijk kader. Het reglement van de KNVB bevat een aantal bepalingen die van belang zijn voor die onafhankelijkheid, zoals de bepaling dat spelers een arbeidsovereenkomst met de club moeten hebben en dat een club onafhankelijk moet zijn in het transferbeleid. Ook mogen spelersmakelaars geen belang hebben in andere partijen of twee partijen vertegenwoordigen.
De KNVB heeft laten weten dat in Nederland geen sprake is van «third-party ownership», waarbij een investeringsmaatschappij de economische rechten van een speler in bezit heeft. In Nederland bestaan wel spelersfondsen, waarbij een aandeel van de toekomstige transfervergoeding van een speler wordt gekocht. De KNVB stelt strikte eisen aan externe financiering en clubs zijn verplicht om inzage te geven in de financiële rapportages.
Wij zien op grond van het voorgaande geen aanleiding om een onderzoek in te (laten) stellen of om spelersfondsen te verbieden.
Deelt u de mening dat het systematisch gebruiken van mensen als handelswaar via investeringsfondsen en onduidelijke bv’s feitelijk mensenhandel is?
Om van mensenhandel te kunnen spreken moet er tenminste een element van onvrijwilligheid aan de orde zijn. Daarvan is ons vooralsnog niet gebleken in de context van professionele voetballers die in Nederland actief zijn.
Bent u bereid een onderzoek te gelasten naar de rol van investeringsfondsen binnen het Nederlandse voetbal of dergelijke fondsen onmiddellijk te verbieden zoals in in Engeland is gedaan?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te bevorderen dat de wetgeving wordt aangepast zodat handel in inschrijfrechten en deze nieuwe vorm van spelershandel binnen het voetbal niet langer plaats kunnen vinden, bijvoorbeeld langs de weg van de zogenaamde «Pelé-wet» in Brazilië?
Internationale en nationale sportbonden hebben een eigen rol als het gaat om goed bestuur en de mogelijk nadelige gevolgen van handel in inschrijfrechten. Daarbij is het de verantwoordelijkheid van de clubs om niet alleen naar de sportieve en financiële belangen te kijken maar ook naar de maatschappelijke voorbeeldfunctie die van het voetbal kan uitgaan. In het kader van een EU-expertgroep «Goed bestuur in de sport» wordt gekeken hoe de toegang tot, en het toezicht op, het beroep van spelersmakelaars kan worden geoptimaliseerd en hoe in de EU omgegaan kan worden met de transferregels voor met name jonge spelers. Nederland neemt actief deel aan deze EU-expertgroep, die naar verwachting in november een advies zal uitbrengen aan de Raadswerkgroep Sport. Daarna zal het onderwerp van bespreking zijn in een Raadsbijeenkomst van de EU Sportministers. Uw Kamer zal daarover via de daarvoor bestemde kanalen worden geïnformeerd.