Het gedoogbeleid ten aanzien van online casino’s |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Teeven speelt online casino’s troefkaart toe» en het bericht «Aanpak illegale kansspelwebsites»?1 2
Ja.
Is het waar dat de in het eerste bericht genoemde oud-staatssecretaris van Sociale Zaken naar eigen zeggen als lobbyist tijdens de voorlaatste kabinetsformatie u als persoon heeft weten te overtuigen van de wenselijkheid van het reguleren van de online gokmarkt? Zo ja, waaruit bestonden de contacten tussen u en de genoemde oud-staatssecretaris? Zo ja, hebben de lobbyactiviteiten inderdaad bijdragen tot uw meningsvorming? Zo ja, is de veronderstelling van de oud-staatssecretaris juist dat u vanwege financiële overwegingen voor de staatskas online gokken wilt reguleren? Zo nee, wat is er niet waar aan het door de oud-staatssecretaris gestelde?
Nee. Mijn streven tot regulering komt voort uit het feit dat honderdduizenden Nederlanders nu al deelnemen aan online kansspelen, zonder de bescherming van een gereguleerd Nederlands stelsel. Deze spelers dienen beschermd te worden tegen onder andere kansspelverslaving, fraude en overige criminaliteit. Dit is de reden waarom ik kansspelen op afstand wil reguleren. Ook in veel andere landen in Europa en daarbuiten zijn kansspelen op afstand om deze reden gereguleerd. Belastinginkomsten, daarnaast, zijn slechts een positief neveneffect van de regulering.
De genoemde oud-staatssecretaris van Sociale Zaken is voorzitter van branche vereniging STIOG van online kansspelaanbieders. In deze hoedanigheid heeft hij net als andere stakeholders en in vergelijkbare mate met andere stakeholders input kunnen leveren voor de totstandkoming van het wetsvoorstel kansspelen op afstand. Deze input bestond uit feitelijke kennis over de werking van de online markt, online regulering in andere landen en best practices.
Is het waar het dat er afspraken zijn gemaakt met aanbieders van illegale online kansspelen in de aanloop naar een eventueel geliberaliseerde markt voor online kansspelen? Zo ja, wat behelzen die afspraken precies? Zo nee, hoe kan de aard van de communicatie met de aanbieders anders worden begrepen?
Nee, er is geen sprake van enige afspraak. In 2012 zijn online aanbieders geïnformeerd over het prioriteringsbeleid van de kansspelautoriteit. Daarnaast is zoals gebruikelijk bij wetgevingstrajecten, bij de totstandkoming van het wetsvoorstel online kansspelen overleg gevoerd met diverse stakeholders. Zo is overleg gevoerd met huidige vergunninghouders, verslavingszorg, kansspelautoriteit, banken, internet service providers, en ambtenaren van Europese landen waar kansspelen op afstand al gereguleerd is. In dit kader is ook overleg gevoerd met online aanbieders. Ook met hen die in Nederland nog geen vergunning hebben voor offline kansspelen. Dit is nodig omdat zij kennis en ervaring hebben die nodig is om tot een effectieve regulering te komen.
Kent u de brief «die medio 2012 bij veel buitenlandse kansspelaanbieders op de deurmat ploft»? Zo ja, wat was de inhoud van die brief en kan de Kamer daarvan een afschrift ontvangen? Zo ja, houdt deze brief verband met bovenstaande vermeende afspraken? Zo nee, kunt u het bericht over die brief duiden?
De Kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor de handhaving van de Wet op de kansspelen. Gezien het grote aanbod van kansspelen op internet is de kansspelautoriteit genoodzaakt prioriteiten te stellen bij haar handhavingsactiviteiten. Ze heeft daartoe prioriteringscriteria opgesteld waarbij het uitgangspunt is handhavende activiteiten in eerste instantie te richten op aanbieders die zich onmiskenbaar richten op de Nederlandse markt. De aandacht van de kansspelautoriteit richt zich dan ook primair op aanbieders die aan één of meer van de prioriteringscriteria voldoen, waaronder aanbieders die reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie.nl en/of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. Deze criteria zijn ontleend aan vaste rechtspraak.
In dit licht verstuurt de kansspelautoriteit waarschuwingsbrieven. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat de strekking van deze brieven is dat de aanbieder illegaal bezig is en dat hij een boete riskeert. Ik beschik niet over deze individuele brieven. In reactie op deze brieven heeft een groot aantal bedrijven het aanbod aangepast. Andere hebben dat niet gedaan en inmiddels heeft de kansspelautoriteit al meerdere boetes opgelegd en lopen nog diverse onderzoeken. Het feit dat aanbieders niet aan de prioriteringscriteria voldoen, betekent echter niet dat deze aanbieders per definitie vrijgesteld zijn van handhavend optreden van de kansspelautoriteit. Zo heeft de kansspelautoriteit in samenwerking met de landelijke divisie recherche al opgetreden tegen een aanbieder die niet onder de prioriteringscriteria viel.
Naast het opleggen van bestuurlijke boetes werpt de kansspelautoriteit tevens barrières op om de bedrijfsvoering van illegale aanbieders zo moeilijk mogelijk te maken. Voorbeelden hiervan zijn de samenwerking met websites zoals Facebook, het onmogelijk maken van betalingsverkeer van illegale aanbieders en de internationale samenwerking met andere Kansspelautoriteiten.
Betekent de prioriteitenstelling van de Kansspelautoriteit (KSA) bij de aanpak van illegale online games in de praktijk dat illegale aanbieders van online games waarvan de website niet eindigt op.nl en/of die geen reclame in het Nederlands aanbieden en/of gericht zijn op de Nederlandse markt met rust gelaten worden door de KSA? Zo ja, is dat de facto anders dan een gedoogbeleid voor die aanbieders en waarom is dat dan anders? Zo nee, waarom niet en waar blijkt concreet uit dat andere aanbieders die buiten de prioriteitenstelling van de KSA vallen wel aangepakt zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de top van de Kansspelautoriteit in mei 2013 niet weet wat ze aan het doen is: prioriteren of gedogen? Zo ja, hoe kan dat, is daar inmiddels wel duidelijkheid over en wat is die duidelijkheid? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
Nee. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 4 en 5 heb weergegeven heeft de kansspelautoriteit zelf de prioriteringscriteria opgesteld. Omdat veel vragen werden gesteld door aanbieders en door leden van uw Kamer over de prioriteringscriteria, waarbij het woord «gedogen» ook vaak viel, heeft het bestuur van de kansspelautoriteit dit in zijn vergadering besproken en nogmaals vastgesteld dat het gaat om prioriteringscriteria voor de handhaving. Naar mijn oordeel weet de Kansspelautoriteit precies wat zij doet.
Zijn de aanbieders van illegale online games, waaronder AmsterdamCasino, RoyaalCasino en 7Red door de KSA beboet? Zo nee, waarom niet?
De kansspelautoriteit treedt op tegen aanbieders van online kansspelen die gericht zijn op de Nederlandse markt. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten inmiddels meerdere boetes te hebben opgelegd, waaronder boetes met een hoogte van 100.000 euro en 150.000 euro. De boetes die inmiddels openbaar gemaakt zijn, staan op de website van de kansspelautoriteit vermeld. Deze vermeldingen hebben er overigens toe geleid dat een aantal aanbieders het aanbod alsnog heeft aangepast waardoor zij niet langer aan de prioriteringscriteria voldoen.
De kansspelautoriteit heeft mij tevens laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Deze onderzoeken kunnen leiden tot boetes, maar ook kan de kansspelautoriteit met andere handhavingspartners afspreken dat zij een onderzoek overnemen en kan een zaak bijvoorbeeld strafrechtelijk worden afgedaan. Om lopende onderzoeken niet te verstoren doet de kansspelautoriteit geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders. Ik ga er vanuit dat vragenstelster hiervoor begrip heeft.
Is het waar dat medewerkers van het ministerie van Veiligheid en Justitie aanbieders van legale en illegale kansspelen hebben geadviseerd geen rechtszaken tegen elkaar aan te spannen? Zo ja, waarom hebben zij dat gedaan? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijk advies zich slecht verhoudt tot het recht van private partijen om naar de rechter te stappen en tot de trias politica en welke conclusies verbindt u daaraan? Zo nee, betekent dat het in het eerste bericht op dit punt gestelde volkomen uit de lucht gegrepen is?
Nee. Het betreft de wens vanuit de online sector zelf. De meeste lopende procedures hadden immers als doel het bestaande stelsel «open te breken», zodat online aanbieders toegang tot de Nederlandse markt kregen. Begin 2011 is vanuit de sector voorgesteld alle lopende procedures «op ijs te zetten», zodat het Ministerie van Veiligheid en Justitie in relatieve rust kon werken aan de voorbereiding van wetgeving voor kansspelen op afstand. Online aanbieders zijn zich bewust dat zij baat hebben bij deze wetgeving. Ook de legale aanbieders die betrokken waren bij lopende procedures waren voorstander van deze rust. Dit heeft niets van doen met de trias politica.
Deelt u de analyse dat wanneer illegale aanbieders van online kansspelen de Wet op de kansspelen (WOK) mogen overtreden en huidige legale aanbieders zich wel aan de WOK moeten houden een ongelijk speelveld wordt gecreëerd waardoor illegale aanbieders een oneerlijke concurrentievoorsprong krijgen? Zo ja, was of is er sprake van een dergelijk ongelijk speelveld? Zo ja, wat gaat u doen om het speelveld weer gelijk te krijgen?
Nee. Dit wetsvoorstel beoogt een gelijk speelveld te creëren. Een gelijk speelveld houdt in dat de regels gelijk zijn voor alle partijen, dit houdt niet in dat partijen allemaal dezelfde uitgangspositie hebben of dezelfde verwachte uitkomst. Enkele partijen zullen altijd een bepaald voordeel hebben ten opzichte van anderen. Alleen als de huidige voorsprong of achterstand dermate groot is dat die ervoor zou zorgen dat geen concurrentie op gang komt, kan dat een reden zijn te overwegen iets aan deze uitgangssituatie te doen (bijvoorbeeld als er daardoor overwinsten, hoge prijzen en slechte kwaliteit ontstaat). Ik ben van mening dat daarvan geen sprake is.
Daarnaast zal de kansspelautoriteit voorafgaand aan de opening van de markt in ieder geval duidelijk communiceren dat aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland, worden uitgesloten van een vergunning voor kansspelen.
Deelt u de mening dat het niet actief aanpakken van alle illegale aanbieders van kansspelen een verkeerd signaal is, omdat (potentiële) aanbieders daaruit zouden kunnen afleiden dat de KSA ook in de toekomst niet scherp zal handhaven? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat van die partijen weinig te verwachten valt als het gaat om het tegengaan van bovenmatig gokgedrag? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben daarbij wel van mening dat illegale aanbieders op dit moment al actief worden aangepakt. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 5 en 7. Zodra een stelsel voor online kansspelen is ingericht, zullen aanbieders die in aanmerking willen komen voor een vergunning moeten voldoen aan strikte voorwaarden, waaronder het voorkomen van kansspelverslaving.
De oplossing van de EMV-knelpunten bij hoogspanningsnetten |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoord, tijdens een Algemeen overleg1, op de vraag of de kosten voor het ondergronds brengen van hoogspanningsleidingen en de uitkoop van woningen onder bovengrondse hoogspanningsleidingen mogen worden gesocialiseerd via de nettarieven: «(...) TenneT mag niet zomaar alles doorrekenen aan de afnemers van elektriciteit. Daar is Europese regelgeving voor. Daarin is vastgelegd dat netbeheerders alleen die kosten aan de gebruikers mogen doorrekenen, die doelmatig zijn. Doelmatige kosten zijn kosten die je moet maken om de zekerheid van het netwerk te waarborgen en je aan de normen te houden.»?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de Europese Commissie (EC) op een vraag2 van een bewonersorganisatie naar de door haar hanteerde criteria voor het vaststellen van de doelmatigheid van investeringen in netwerken, waarbij de EC letterlijk stelt: «Even if Directive 2009/72/EC lays down certain general criteria as to tariff setting, on tariffs for investments, it specifically designates the national regulatory authority as the entity that sets these tariffs or, at least, decides the methodology by which they are set. Please see in this regard in particular Article 37(1)(a) of Directive 2009/72/EC. Consequently, the Commission does normally not intervene in such issues as to whether the types of costs you identify should or should not be taken into account when setting transmission tariffs. I therefore suggest that you contact the Dutch regulatory authority in this matter as it is this entity that is responsible for setting tariffs or approving their methodology.»?
Ja.
Hoe valt uw antwoord tijdens het genoemde Algemeen overleg te rijmen met het antwoord van de EC?
Er zit geen licht tussen het antwoord van de Europese Commissie en mijn eerdere antwoord tijdens het debat. De Europese Commissie verwijst uitdrukkelijk naar de nationale regulerende instantie. In Nederland is dit de ACM. Het antwoord dat ik u eerder gaf tijdens het debat, was mede gebaseerd op de lezing van de ACM. De ACM deelde mijn analyse toen en staat hier ook na lezing van de reactie van de Europese Commissie nog volledig achter. De ACM is verantwoordelijk voor het vaststellen van de transporttarieven. Hierbij gelden enkele Europese randvoorwaarden, waarmee de ACM rekening moet houden bij de vaststelling van de transporttarieven.
Tijdens het debat hebben we van gedachten gewisseld over de mogelijkheid om TenneT de kosten voor uitkoop in rekening te laten brengen bij afnemers via de transporttarieven. Ik heb toen uiteengezet dat een van die Europese randvoorwaarden voor vaststelling van de tarieven is dat de kosten die een netbeheerder aan gebruikers doorberekent, doelmatig zijn. In het geval van bestaande situaties van hoogspanningsverbindingen worden geen normen overtreden. Daarnaast heb ik erop gewezen dat het uitkopen van de betreffende woningen niet nodig is om de leveringszekerheid te garanderen. Er valt dan ook sterk te betwijfelen of de kosten die door uitkoop in bestaande situaties ontstaan als doelmatig zijn te kwalificeren.
Het bericht van de Europese Commissie doet aan het bovenstaande niets af. Het klopt dat de Europese Commissie normaal gesproken niet intervenieert in het type kosten dat in de tarieven wordt verwerkt. Echter, dat wil niet zeggen dat de Commissie dat niet zal doen op het moment dat kosten in de tarieven worden verwerkt, die hier als gevolg van de Europese regels niet in thuishoren. Bovendien is de kans groot dat gebruikers van elektriciteit in bezwaar zouden gaan tegen het verwerken van kosten in tarieven die daar op grond van geldende (Europese) regelgeving niet in mogen worden opgenomen. Ik acht het risico reëel dat de rechter dit bezwaar gegrond acht.
Los van de Europese dimensie speelt bij de gekozen vormgeving voor uitkoop ook een nationale beleidswens een belangrijke rol. Het kabinet wil een structurele oplossing, waarbij de woonbestemming na uitkoop wordt verwijderd en de woning bij voorkeur wordt gesloopt. Voor deze structurele oplossing moet de verantwoordelijkheid worden gelegd waar die hoort: bij gemeenten. De gemeente moet lokaal de afweging maken of uitkoop met bijbehorende sloop of herbestemming en aanpassing van het bestemmingsplan wenselijk is. Tennet kan deze structurele oplossing niet realiseren en de taak bij Tennet leggen ligt vanuit deze optiek sowieso niet voor de hand.
Ziet u, nu gebleken is dat de EC de lidstaten vrij laat om de kosten voor investeringen in milieu-/gezondheidsaspecten van hoogspanningstracées in de nettarieven te verwerken, aanleiding om terug te komen op uw oorspronkelijke voorstel voor de verdeling van kosten tussen Rijk, gemeenten en afnemers (via de nettarieven)? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een aangepast voorstel tegemoet zien? Zo nee, kunt u uw antwoord motiveren?
Ik zie hiervoor geen aanleiding en verwijs voor de motivering naar mijn antwoord op vraag 3. Het kabinet heeft gekozen voor een afgewogen verdeling, waarbij alle betrokken partijen bijdragen aan een deel van de kosten: afnemers en bedrijven betalen 75% van de verkabelingskosten via de transporttarieven, gemeenten betalen de resterende 25% van de verkabelingskosten en het Rijk dekt de kosten voor uitkoop.
Het bericht “NPO vanaf dinsdag 'uitgekleed' in Belgische tijdschriften” |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «NPO vanaf dinsdag «uitgekleed» in Belgische tijdschriften»?1
Ja.
Is het waar dat de drie Belgische tijdschriften van Magnet Media van voor 2014 gezamenlijk nog een kleine 15.000 euro per jaar betaalden en dat dit bedrag nu zou stijgen naar ongeveer driekwart miljoen euro per jaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, acht u dit een redelijke vergoeding?
Uit informatie van de NPO en Magnet Media blijkt het volgende.
Vóór de invoering van de wettelijke tarieven betaalde Magnet Media de NPO jaarlijks € 4.935,– voor de programmagegevens van de Nederlandse publieke omroepen. Het bedrag dat de drie Belgische tijdschriften vervolgens aan Magnet Media betaalden is mij onbekend.
Na invoering van de wettelijke tarieven is – uit informatie van Magnet Media – gebleken dat het bedrag dat de drie Vlaamse dagbladen rechtstreeks zouden moeten betalen aan de NPO voor gebruik van de programmagegevens van de Nederlandse publieke omroepen is gestegen tot € 743.141,31,– per jaar. Dit bedrag is gebaseerd op de verkochte oplage van de titels «Het Laatste Nieuws», «De Morgen», «Dag Allemaal» en «TV Familie» inclusief de bijbehorende websites.
Hoe verhoudt de hogere vergoeding die wordt gevraagd door de NPO2 zich tot de letter, en tot de geest van het huidige artikel 2.139 van de Mediawet dat voor het laatst is gewijzigd door het amendement van de leden Van der Ham – Van Miltenburg (Kamerstuk 33 019, nr. 19), waarvan de toelichting vermeldt dat het «doel van het amendement is de programma-gegevens van de publieke omroep versneld vrij te geven tegen een realistische marktconforme vergoeding»?
Bij de totstandkoming van artikel 2.139 Mediawet 2008 is uitsluitend gedacht aan afnemers die zich richten op de Nederlandse markt. Het is nooit de bedoeling geweest de tarieven die genoemd worden in artikel 2.139, vijfde lid, Mediawet 2008 ook te laten gelden voor afnemers die zich richten op de buitenlandse markt.
Omdat dit momenteel onvoldoende uit de Mediawet 2008 blijkt, zal dit worden hersteld in het eerstvolgende wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008.
Het Commissariaat voor de Media en de NPO zullen hiervan op de hoogte worden gesteld.
Wanneer verwacht u uitsluitsel te geven over het onderzoek naar de nieuwe tarieven dat thans wordt uitgevoerd door het Commissariaat van de Media? Is het mogelijk om deze informatie voor het zomerreces aan de Kamer te doen toekomen?
Het Commissariaat voor de Media heeft toegezegd dat deze informatie voor het zomerreces aan de Kamer zal kunnen worden toegezonden.
Is het mogelijk om de wet zo uit te leggen dat er enkel een vergoeding wordt betaald voor het gebruik maken van Nederlandse programmagegevens door Belgische media op de Nederlandse markt? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd is bij de totstandkoming van artikel 2.139 Mediawet 2008 uitsluitend gedacht aan afnemers die zich richten op de Nederlandse markt. De onderzoeksopdracht voor het Commissariaat voor de Media die heeft geresulteerd in de tarieven in artikel 2.139, vijfde lid, Mediawet 2008 was dan ook afgebakend tot de Nederlandse markt. De toelichting op het amendement-Van Miltenburg/Van der Ham verwijst naar dit onderzoek. Zoals ik hiervoor in het antwoord op vraag 3 heb opgemerkt, zal de bedoeling van artikel 2.139 Mediawet 2008 in het eerstvolgende wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 worden verduidelijkt.
Kunt u toelichten of alle afnemers van de programmagegevens, zowel commerciële als publieke media en omroepen, eenzelfde vergoeding betalen voor het gebruik maken van de programmagegevens van de NPO?
Uitsluitend de Nederlandse publieke omroepverenigingen hoeven niets te betalen voor het afnemen van hun eigen programmagegevens. Alle overige Nederlandse afnemers van de programmagegevens zijn gehouden aan de wettelijke tarieven.
Kunt u toelichten hoe deze tariefstelling en de gevraagde vergoeding voor de programmagegevens zich verhouden tot de Auteurswet en de recente afschaffing van de geschriftenbescherming?
De geschriftenbescherming op basis van de Auteurswet en de mediawettelijke regeling over programmagegevens zijn twee zaken die los van elkaar staan. De mediawettelijke regeling over programmagegevens bepaalt dat de gebruiker betaalt voor een (vroegtijdige) aanlevering van de programmagegevens en niet voor overname van door vrije nieuwsgaring verkregen gegevens. Deze mediawettelijke regeling is aldus gebaseerd op de feitelijke zeggenschap die publieke omroepen kunnen uitoefenen over de programmagegevens en niet op de auteursrechtelijke geschriftenbescherming.
Het wegvallen van geschriftenbescherming zou er wel toe kunnen leiden dat programmagegevens zonder vergoeding kunnen worden overgenomen indien zij door vrije nieuwsgaring zijn verkregen, tenzij de programmagegevens na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel alsnog auteursrechtelijk worden beschermd of overname daarvan op zichzelf een onrechtmatige daad op grond van het Burgerlijk Wetboek zou betreffen. Momenteel loopt hierover een rechtszaak tussen de NPO en een dagblad. Hoe de uitspraak in deze zaak ook zal luiden, het vervallen van auteursrechtelijke bescherming verplicht de omroepen nog niet om de programmagegevens actief beschikbaar te stellen. De regeling van de verplichte en tijdige beschikbaarstelling in de Mediawet 2008 heeft dan ook een zelfstandige functie, los van het al dan niet bestaan van auteursrechtelijke bescherming. Vervallen van de geschriftenbescherming zou eventueel wel van invloed kunnen zijn op de hoogte van de marktconforme prijs van de programmagegevens. In dat geval kan het Commissariaat voor de Media hiermee rekening houden bij zijn periodieke herberekening van de marktconforme waarde.
Kunt u toelichten hoeveel andere buitenlandse media (bijvoorbeeld uit Duitsland) meer moeten gaan betalen voor het gebruik mogen maken van de programmagegevens van de NPO? Kunt u daarbij tevens toelichten of naast de Belgische media andere buitenlandse media bezwaar hebben gemaakt tegen deze tariefverhoging?
Krachtens artikel 2.139 Mediawet 2008 hoeven buitenlandse afnemers niets meer te gaan betalen dan dat dat zij deden voor inwerkingtreding van artikel 2.139 Mediawet 2008. Dit artikel is immers niet op hen van toepassing. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5. De verduidelijking van de bedoeling van artikel 2.139 Mediawet 2008 zal zoals gezegd worden meegenomen in het eerstvolgende wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008. Omdat de NPO en het Commissariaat voor de Media in de veronderstelling verkeerden dat deze tarieven wel golden voor buitenlandse afnemers heeft de NPO na inwerkingtreding van artikel 2.139 Mediawet 2008 een tariefverandering doorgevoerd.
Vóór invoering van de wettelijke tarieven rekende de NPO een vast jaarlijks tarief van € 1.645,– per NPO-zender aan buitenlandse afnemers voor de ontvangst van de programmagegevens van de Nederlandse publieke omroepen. Alle buitenlandse afnemers betaalden aldus evenveel, zijnde een bedrag van € 4.935,– per jaar voor de programmagegevens van alle drie de zenders.
De wettelijke tarieven die per 1 januari 2013 zijn ingevoerd (en waarvan de NPO en het Commissariaat voor de Media veronderstelden dat deze ook golden voor buitenlandse afnemers) gaan uit van een andere berekeningssystematiek:
Ná inwerkingtreding van artikel 2.139 Mediawet 2008 heeft de NPO – met uitzondering van Belgische afnemers – uitsluitend overeenkomsten gesloten met buitenlandse afnemers over de programmagegevens voor de derde categorie «overige elektronische programmagidsen» en niet over de programmagegevens voor de eerste twee categorieën «gedrukte en elektronische programmagidsen». Geen van de buitenlandse afnemers heeft bezwaar ingediend tegen de gewijzigde tarieven.
Kunt u toelichten hoeveel Nederlandse media, en de NPO, betalen voor het gebruik mogen maken van de programmagegevens van de Vlaamse en Waalse publieke omroep, van de Duitse publieke omroep, van de Franse publieke omroep, en van de Britse publieke omroep?
Voor het antwoord op deze vraag heb ik informatie ingewonnen van Bindinc en enkele Nederlandse media. Daaruit blijkt dat niets hoeft te worden betaald voor het gebruik maken van deze buitenlandse programmagegevens, maar wel voor het verzamelen en bundelen daarvan.
Het bericht “Alleen nog duurzame soja is stap te ver voor vleesindustrie” |
|
Jan Vos (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Alleen nog duurzame soja is stap te ver voor vleesindustrie»?1
Ja.
Bent u het eens met Nico Roozen van Solidaridad dat de toezegging van de Nederlandse vleesverwerkers om vanaf 2015 alleen duurzaam geteelde soja in te kopen als voer voor hun beesten, niet zal worden gehaald? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor een dergelijk oordeel is het nog te vroeg. In de op 15 december 2011 ondertekende intentieverklaring voor ketentransitie naar verantwoorde soja hebben de betrokken partijen zich verbonden met het streven dat Nederland in 2015 volledig is overgestapt op het gebruik van verantwoorde soja voor de productie van vlees, zuivel en eieren en andere voedingsmiddelen (ca. 1,8 miljoen ton sojaproduct). Als uitwerking van deze intentieverklaring is de stichting Ketentransitie Verantwoorde Soja opgericht. De ambitie van de stichting is in de tussenliggende jaren oplopende hoeveelheden verantwoorde soja aan te kopen. Voor 2013 ging dit om 1 miljoen ton. De Stichting Ketentransitie Verantwoorde Soja heeft in een persbericht van 17 februari 2014 aangegeven, dat de Nederlandse bedrijven in 2013 samen voor ruim 0,41 miljoen ton verantwoord geteelde soja hebben ingekocht. De doelstelling voor 2013 is dus inderdaad niet gehaald, ook al waren bedrijven in de stichting Ketentransitie Verantwoorde Soja in 2013 verantwoordelijk voor de aankoop van 57% van de totale hoeveelheid wereldwijd verkochte RTRS soja. In genoemd persbericht geeft de Stichting Ketentransitie Verantwoorde Soja aan dat, ondanks het tegenvallende tussenresultaat, in 2015 het gebruik van verantwoorde soja voor de productie van vlees, zuivel en eieren voor de Nederlandse markt gemeengoed wordt. Ik reken erop dat het Nederlands bedrijfsleven deze inspanning zal leveren.
Klopt het volgens u dat de vleessector wel zo veel mogelijk duurzame soja wil inkopen, maar dat het probleem is dat er niet genoeg gecertificeerde soja beschikbaar is? Zo nee, wat is volgens u dan de reden dat de vleessector achterblijft met de inkoop van duurzame soja? Zo ja, welke stappen moeten worden gezet om voldoende gecertificeerde soja te produceren en welke rol kan de Nederlandse overheid hier in spelen?
De Round Table for Responsible Soy (RTRS) publiceert op een publiek toegankelijke website over deelname, productie en afname van gecertificeerde soja (www.responsiblesoy.org ). Op deze site is te zien dat zowel in 2012 als in 2013 het totale aanbod van RTRS gecertificeerde soja groter was dan de benodigde hoeveelheid om te voldoen aan Nederlandse doelstellingen voor die jaren. Maar Nederland is niet de enige afnemer van RTRS soja. Er wordt ook ingezet op internationale «mainstream» verduurzaming van de sojaproductie en afname. Het is immers van groot belang dat er ook productie voor en vraag naar duurzame soja vanuit grote importerende landen als China ontstaat. De Nederlandse overheid stimuleert en faciliteert op verschillende manieren internationale multistakeholdersorganisaties en processen om te komen tot vergroting van het areaal duurzame productie, onder meer via het sojaprogramma van het IDH en financiële bijdragen aan het Farmer Support Program van Solidaridad. Ik verwijs voor het Nederlandse beleid ten aanzien van verduurzaming van soja verder naar het recente Kabinetsstandpunt over het WWF-report «The Growth of Soy» (32852–16, 19 februari 2014).
Overheden, dus ook de Nederlandse, zijn overigens geen lid van de RTRS.
Is het waar dat de zuivelsector wel in staat is gebleken om de beloften aangaande duurzame inkoop van soja gestand te doen, maar dat de varkens- en kippensector achterblijft? Zo ja, hoe verklaart u dit?
De Stichting Ketentransitie Verantwoorde Soja treedt op namens de gezamenlijke sectoren. De Stichting heeft in haar persbericht van 17 februari 2014 aangegeven welke hoeveelheden RTRS soja ze namens de aangesloten sectoren hebben aangekocht. Het kabinet kan niet beoordelen in welke mate de verschillende sectoren daaraan hebben bijgedragen.
Is geëvalueerd in hoeverre de Ronde tafel voor Verantwoorde Soja (RTRS), die in 2006 werd opgericht door overheden, bedrijven, boeren en maatschappelijke organisaties, succesvol is? Welk deel van de soja wordt duurzaam geproduceerd en is dit conform de gestelde doelen?
De RTRS is een internationaal privaat platform dat openstaat voor lidmaatschap voor bedrijven en organisaties betrokken in de sojaketen van producent tot retail, financiële instellingen en maatschappelijke organisaties. Overheden zijn geen partij in de RTRS.
Door een uitgebreid en zorgvuldig proces van multistakeholder dialoog en internetconsultaties duurde het tot 2010 voordat RTRS criteria in een algemene ledenvergadering konden worden vastgesteld. De eerste RTRS soja werd vervolgens in 2011 geproduceerd. Het is daarom te vroeg om te kunnen beoordelen of de RTRS succesvol is. De gevraagde evaluatie is daarbij bovenal een private verantwoordelijkheid en onderdeel van een continu en publiek toegankelijk proces van verbetering binnen de RTRS.
Bemoedigend is dat de hoeveelheid gecertificeerde soja en het aantal gecertificeerde hectare in 3 jaar tijd sterk is gestegen. Daarbij groeit ook het ledenaantal van de RTRS nog steeds. RTRS streeft naar een verantwoorde «mainstream» sojamarkt. Gezien de omvang van de sojamarkt en het grote aantal spelers -met China op afstand als grootste afnemer – een stevige ambitie. RTRS heeft voor 2015 een doel geformuleerd van 5 miljoen ton verantwoorde soja.
Deelt u de mening dat Nederland, als de op één na grootste soja-importeur ter wereld, een grote verantwoordelijkheid heeft bij te dragen aan het duurzaam produceren van soja en het stimuleren van de vraag hier naar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan de Nederlandse overheid bijdragen aan het succes van de RTRS en welke maatregelen bent u voornemens hier toe te nemen?
Ja, ik deel deze mening. De manier waarop Nederland hieraan bijdraagt is uiteengezet in de eerder aangehaalde kabinetsreactie op het WWF-report «The Growth of Soy», de Grondstoffennotitie aan de Tweede Kamer (32 852, nr. 1, 15 juli 2011), diverse Kamervragen en in het AO van september 2009 over soja. Overigens is de Nederlandse invloed op de internationale productie en handel in soja tanende door sterk veranderende verhoudingen in productie en handel, die meer en meer een onderlinge handel is geworden tussen het Zuid-Amerikaanse continent en China en voor het grootste deel gefaciliteerd wordt door niet-Nederlandse traders. In 2012 werd op een wereldproductie van 270 miljoen ton soja, 61 miljoen ton geïmporteerd door China tegenover 35 miljoen ton door Europa (EU-27). De trend is daarbij al jaren een sterk stijgend Chinees aandeel in de importen (stijging van ca. 10 miljoen ton per jaar).
Nederland zelf importeert volgens de WUR (LEI-rapport 2010–059) ca. 2 miljoen sojaproduct, bestemd voor hoofdzakelijk diervoeders (ca. 90%) en een kleiner deel voor humaan of technisch gebruik (ca. 10%). De overige soja (in de vorm van bonen, meel of olie) die onze havens passeert wordt doorgevoerd naar hoofdzakelijk andere landen binnen de EU.
Welke maatregelen kunnen worden genomen om de vrijblijvendheid van de RTRS te beperken en de vleesindustrie er toe te bewegen stappen te zetten die er toe leiden dat zij haar belofte om per 2015 alleen duurzame soja in te kopen, nakomt?
De ambitie en inzet van het bedrijfsleven om per 2015 te komen tot 100% verantwoorde soja is van groot belang voor de afgesproken ondersteuning en facilitering hiervan door de overheid, zie ook antwoorden bij 2 en 3. De verduurzaming van (alle) grondstoffen is daarbij tevens een integraal onderdeel van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij. Wij zullen de veehouderij en andere spelers in de sojaketen blijven aanspreken op het realiseren van de afgesproken doelen.
De uitspraken van de minister aangaande de vermeende excuses van Vitens |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw uitspraak1 dat Vitens haar excuses had aangeboden voor het feit dat zij ten onrechte de suggestie had gewekt dat er een negatief advies was gegeven aangaande mogelijke samenwerking met Mekerot?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van Vitens dat zij zich in het geheel niet herkent in deze verklaring en dat zij geen enkel excuus heeft aangeboden?2
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat Vitens zich niet herkent in uw uitspraak over de vermeende excuses? Kunt u aangeven wanneer Vitens deze excuses zou hebben gemaakt?
De CEO van Vitens heeft op 10 december jl. in een informeel telefoongesprek met de Directeur Generaal voor Internationale Samenwerking gesproken. Daarin vroeg laatstgenoemde aandacht voor een bericht op de website van Vitens, waarin de verkeerde suggestie kon worden gelezen dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken een sturend, negatief advies had afgegeven. De CEO van Vitens zei te betreuren indien geheel onbedoeld de indruk gewekt zou zijn dat BZ hierin sturend zou zijn opgetreden en benadrukte dat het een zelfstandig besluit van het bedrijf was geweest. Het betreffende persbericht is vervolgens ook aangepast ten einde iedere verkeerde indruk te vermijden.
Blijft u bij uw uitspraak dat Vitens een onjuist beeld heeft gecreëerd door te stellen dat het ministerie van Buitenlandse Zaken een negatief advies heeft gegeven aangaande de mogelijke samenwerking met Mekerot?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is door Vitens geconsulteerd over de voorgenomen kennis- en informatie-uitwisseling met Mekorot, die mogelijk ten gunste zou kunnen komen aan nederzettingen. In een telefoongesprek heeft het ministerie het Nederlandse ontmoedigingsbeleid toegelicht. Het ministerie heeft geen negatief en geen positief advies gegeven over de voorgenomen samenwerking met Mekorot.
Blijft u bij uw uitspraak dat Vitens excuses heeft aangeboden? Zo nee, bent u bereid publiekelijk excuses aan te bieden voor het feit dat Vitens op deze wijze in een kwaad daglicht is gesteld?
Ik heb op 21 februari jl. met de CEO van Vitens gesproken. Ik heb in dit gesprek benadrukt het te betreuren dat Vitens onderwerp is geworden van een politieke discussie. Het ontmoedigingsbeleid houdt in dat de Nederlandse regering Nederlandse bedrijven aanspreekt op het ontplooien van activiteiten in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen en geen diensten verleent ten behoeve van dergelijke activiteiten. Uiteindelijk is het echter aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. De gezamenlijke conclusie van dit gesprek, dat in goede sfeer verliep, is dat de kwestie hiermee is afgedaan.
Deelt u de mening dat er onduidelijkheid is ontstaan, in ieder geval bij Vitens, over de uitwerking van het ontmoedigingsbeleid? Zo ja, bent u bereid het gesprek aan te gaan met Vitens om deze onduidelijkheid weg te nemen?
Zie antwoord vraag 5.
De aanpak van broodfok en malafide hondenhandel |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bereid om, met het oog op uw toezegging om over anderhalf jaar resultaten van uw beleid om broodfok en malafide hondenhandel aan te pakken, de Kamer een overzicht te sturen van de situatie zoals deze nu is, zodat daadwerkelijk beoordeeld kan worden of uw aanpak succesvol is of dat een aanvullende aanpak nodig is?
Ik heb uw Kamer toegezegd om over anderhalf jaar de balans op te maken en na te gaan waar we dan staan. Er worden op dit moment diverse stappen gezet die beogen het welzijn van honden te verbeteren. Het betreft onder andere nieuwe regels voor bedrijfsmatige handel in gezelschapsdieren per 1 juli 2014, de uitwerking van de nieuwe Europese regels met betrekking tot het verstrekken van paspoorten per 1 januari 2015, afspraken over impulsaankopen met advertentiewebsites en andere relevante partijen en een gezonder fokbeleid in samenwerking de sector.
Met onderstaande antwoorden wordt een overzicht gegeven van de huidige aantallen controles en hercontroles, geconstateerde overtredingen en aantallen geregistreerde dieren.
Kunt in kaart brengen welke overtredingen er bij broodfokkers geconstateerd worden, zoals het verwaarlozen, niet socialiseren en ondervoeden van de honden, maar ook het frauderen met inentingen en identificatie en registratie? Zo nee, waarom niet?
Voor bedrijfsmatige fokkers en handelaren gelden diverse voorschriften waaronder het verbod op verwaarlozen, mishandelen of te vroeg scheiden van pups en moederdier, de voorschriften van het Honden- en Kattenbesluit ’99 (HKB), de Europese verplichting te enten tegen hondsdolheid bij invoer en intracommunautair verkeer en de verplichte identificatie en registratie van honden. Daarnaast kan ook valsheid in geschrifte een overtreding vormen indien bijvoorbeeld paspoorten of in- en uitvoerdocumentatie niet naar waarheid worden ingevuld.
De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) zien toe op de naleving van deze regels bij bedrijfsmatige fokkers en handelaren tijdens inspecties. Daarnaast worden door NVWA, LID of politie, meldingen over misstanden onderzocht en in daarvoor in aanmerking komende gevallen opsporingsonderzoeken gestart naar aanleiding van deze meldingen.
In 2013 geconstateerde overtredingen betroffen onder andere verwaarlozing en ernstige hygiëneproblemen, ontbrekende officiële documenten en ontoereikende of ontbrekende vaccinatie. Ook is vervalsing van vaccinatiebewijzen geconstateerd. Ten slotte werd er in enkele gevallen geconstateerd dat bij transport niet aan de transportverordening werd voldaan.
Kunt u in kaart brengen hoeveel controles er de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden bij broodfokkers en met welke handhavingscapaciteit u deze controles heeft gerealiseerd? Zo ja, kunt u hierbij vermelden in welke periode dit was, om hoeveel broodfokkers dit ging en hoeveel honden deze broodfokkers hadden? Zo nee, waarom niet?
De NVWA heeft in 2012 97 controles uitgevoerd ter controle op de naleving van de voorschriften van het HKB (waarbij indien aan de orde ook de andere hiervoor genoemde voorschriften worden meegenomen). De NVWA heeft daarnaast in 2012 ook 45 controles uitgevoerd gericht op de overige in vraag 2 genoemde voorschriften. In 2012 zijn naar aanleiding van deze controles 32 hercontroles uitgevoerd.
De NVWA heeft in 2013 86 keer gecontroleerd op de naleving van het HKB. De NVWA heeft daarnaast 41 controles uitgevoerd gericht op de overige genoemde voorschriften gerelateerd aan de handel in honden. In 2013 zijn naar aanleiding van deze controles 42 hercontroles uitgevoerd.
De LID heeft in 2012, 103 controles uitgevoerd op de naleving van de voorschriften van het HKB. In 2013 heeft de LID op 167 locaties in Nederland een of meerdere controles uitgevoerd waarbij sprake was van het bedrijfsmatig houden van honden. In totaal hebben deze 167 bedrijfsmatige adressen geleid tot 249 fysieke controles. Bij 142 controles daarvan was sprake van HKB-controles waarbij voornamelijk is gekeken naar de HKB vereisten zoals inrichting, vakbekwaamheid en registratie. De 107 andere controles op bedrijfsmatige adressen is voornamelijk gecontroleerd op mogelijke overtreding van de verzorging en voeding van de honden.
De NVWA heeft in 2012 en 2013 respectievelijk 3 en 3,2 fte specifiek ingezet voor het toezicht op de handel in honden.
De LID beschikt over 14,7 fte voor het uitvoeren van de toezichtscontroles en de tweedelijnshandhaving voor alle meldingen van mishandeling en verwaarlozing van gezelschapsdieren waaronder ook de vorengenoemde HKB controles en het onderzoek naar meldingen. Een specifieke uitsplitsing voor alleen honden is hier zeer lastig te maken.
Daarnaast beschikt de politie over taakaccenthouders die in eerste instantie een melding over mishandeling of verwaarlozing van een gezelschapsdier onderzoeken. Een uitsplitsing naar de capaciteit ingezet voor meldingen van misstanden bij honden is hierbij niet te maken.
De NVWA en de politie registreren het aantal gecontroleerde honden niet. Dit zou leiden tot disproportionele administratieve lasten. Ook voor de LID zou het inzichtelijk maken van het totaal aantal honden gemoeid met deze controles op dit moment zeer veel tijd in beslag nemen.
In beginsel worden controles door de NVWA en de LID niet aangekondigd. Indien sprake is van een last onder bestuursdwang (waaraan moet worden voldaan binnen een bepaalde termijn) kan de controle uiteraard worden verwacht na afloop van de gegeven termijn.
Kunt u duidelijk maken hoeveel van de ontdekte broodfokkers gesloten zijn en hoeveel er herhaaldelijk gecontroleerd zijn? Waren dit aangekondigde of onaangekondigde controles? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze controleert u de betrokkenheid van dierenartsen bij de malafide praktijken van broodfokkers en welke mogelijkheden ziet u voor een scherpere aanpak op dit gebied? Deelt u de mening dat dierenartsen die meewerken aan broodfok en malafide dierenhandel niet langer als dierenarts zouden mogen werken? Zo ja, bent u bereid om te laten onderzoeken op welke wijze dierenartsen die meewerken aan broodfok en malafide dierenhandel (bestuursrechtelijk) kunnen worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Dierenartsen zijn gehouden zich te gedragen overeenkomstig artikel 14 van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990. Zij mogen niet tekortschieten in de zorg die zij behoren te geven aan dieren met betrekking tot welke hun hulp is ingeroepen of die in nood verkeren. Zij mogen voorts ten algemene niet tekortschieten in hetgeen van hen als beoefenaar van de diergeneeskunde mag worden verwacht, zodanig dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kan ontstaan. Bij schending hiervan kunnen zij worden voorgeleid bij het veterinair tuchtcollege en, afhankelijk van de situatie, mogelijk ook strafrechtelijk worden vervolgd. Dit creëert mijns inziens voldoende mogelijkheden om handhavend op te treden indien daar aanleiding toe is.
Voor wat betreft de specifieke problematiek van hondenhandel, besteedt de NVWA daarnaast op verschillende manieren aandacht aan de voorlichting aan dierenartsen met betrekking tot de naleving van de wetgeving op het terrein van voorschriften voor (bedrijfsmatige) houders van honden (presentaties, informatie op website e.d.). De NVWA ontplooit dergelijke activiteiten bij gelegenheid in samenwerking met de beroepsorganisatie van dierenartsen (KNMvD).
Kunt u uiteenzetten hoe vaak een door de handhavingsdiensten geconstateerd geval van broodfok of malafide handel daadwerkelijk voor de rechter is gebracht en hoe vaak dat uiteindelijk niet is gebeurd? Bent u bereid alsnog de mogelijkheden te verkennen om een Landelijk Officier Dierenwelzijn aan te stellen, zodat de opsporing die we weten te realiseren ook echt tot een goede bestraffing leidt? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Deze informatie kan niet uit de systemen van het Openbaar Ministerie (OM) worden gegenereerd. Het OM registreert niet op «broodfok» en «malafide hondenhandel». Om de informatie over overtredingen van vorengenoemde voorschriften alsnog boven tafel te krijgen zouden door het OM alle in behandeling genomen zaken ter zake van dierenmishandeling handmatig moeten worden doorgenomen. Dit zou zeer veel tijd en capaciteit van het OM vergen en is derhalve niet proportioneel.
Het College van Procureurs-generaal heeft mij bericht vooralsnog geen aanleiding te zien voor het aanstellen van een dergelijke Landelijke Officier. Hierover heb ik uw Kamer ook geïnformeerd in mijn brief toezeggingen dierenwelzijn. De diverse parketten van het OM beoordelen in zaken waarin het welzijn van dieren strafrechtelijk in het geding is of vervolging op zijn plaats is.
Kunt u aangeven welke straffen zijn opgelegd aan veroordeelde broodfokkers en hoe vaak de maximale strafmaat is gehanteerd? Wat was in voorkomende gevallen de reden om geen maximumstraf op te leggen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een houdverbod als zelfstandige straf een effectief strafinstrument kan zijn om te voorkomen dat opnieuw dieren het slachtoffer worden van een veroordeelde broodfokker? Kunt u aangeven wanneer u meer informatie heeft over het eventueel uitwerken van een houdverbod als zelfstandige straf? Zo nee, waarom niet?
Een houdverbod kan op dit moment op twee manieren worden opgelegd: als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf, en als (onderdeel van) een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
Deze twee mogelijkheden hebben de voorkeur boven een houdverbod als zelfstandige straf. Een maatregel kan, in tegenstelling tot een straf, ook worden opgelegd indien geen sprake is van schuld (bijv. in het geval van ontoerekeningsvatbaarheid). Indien een houdverbod als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd kan bij overtreding van het houdverbod onmiddellijk worden overgegaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf en is er dus sprake van een lik-op-stuk aanpak, zonder rechtelijke tussenkomst.
Ik zie derhalve geen meerwaarde in een houdverbod als zelfstandige straf.
Op welke wijze gaat u controleren of de regels uit het Besluit gezelschapsdieren omtrent het fokken en socialiseren van dieren worden nageleefd en welke capaciteit maakt u daarvoor vrij? Kunt u daarnaast aangeven op welke termijn het Besluit gezelschapsdieren in werking zal treden?
De NVWA zet in 2014 circa 4 fte in voor handhaving en toezicht op de regels geldend voor gezelschapsdieren gepland waaronder de voorschriften omtrent fokken en socialisatie. De LID verdeelt haar capaciteit (14,7 inspecteurs) tussen het toezicht op de naleving van regels voor gezelschapsdieren en de afhandeling van meldingen van dierenmishandeling en verwaarlozing.
De handhavingsdiensten werken op dit moment aan nadere werkafspraken om te komen tot een uniforme handhaving van de nieuwe regelgeving gebaseerd op de Wet Dieren. Hierover zal rondom de inwerkingtreding worden gecommuniceerd.
Het Besluit houders van dieren (waarin het besluit gezelschapsdieren is verwerkt) treedt naar verwachting in werking op 1 juli 2014.
Kunt u uiteenzetten wat op dit moment de stand van zaken is met betrekking tot de sinds 1 april 2013 verplichte identificatie en registratie van honden? Kunt u aangeven hoeveel honden er geregistreerd zijn, hoeveel honden er de afgelopen jaren verkocht zijn, hoeveel controles er sinds 1 april geweest zijn, hoe de handhaving verloopt, of u meer zicht op de handel in honden heeft en of er nog aanpassingen te verwachten zijn? Zo nee, waarom niet?
Tot 14 februari 2014 zijn 86.332 honden geregistreerd in de 8 aangewezen databanken. Er zijn in die periode 67.250 geboortemeldingen gedaan en 71.959 honden door een nieuwe houder geregistreerd hetgeen duidt op de verkoop of overdracht van een hond. De NVWA en LID nemen de controle op identificatie en registratie hond mee tijdens de controles op de overige regelgeving. Tot nu zijn er door de NVWA 22 overtredingen geconstateerd met betrekking tot deze regelgeving.
Handhaving vindt primair plaats via het bestuursrecht, bijvoorbeeld door middel van een last onder dwangsom. Bij niet herstellen van de overtredingen wordt de dwangsom verbeurd. Deze financiële prikkel moet overtreders ertoe bewegen de overtreding op korte termijn op te heffen. Zo nodig wordt daarnaast het strafrecht ingezet.
I&R hond helpt bij het in kaart brengen van handelsstromen en ook het bepalen of fokkers bedrijfsmatig dan wel hobbymatig handelen zodat niet naleving van het honden- en kattenbesluit kan worden vastgesteld. Ook helpt I&R honden te relateren aan een bepaalde handelaar hetgeen helpt bij de opsporing van overtredingen. Omdat de verplichting geldt voor pups duurt het enige tijd voordat de databanken een volledig beeld kunnen geven. Ik heb geen voornemens tot wijziging van deze regels.
Op welke wijze controleert u de identificatie en registratie van honden en voorkomt u fraude met chips? Deelt u de mening dat registratie van pups in aanwezigheid van de moederhond, door een bonafide dierenarts, de kans op fraude aanzienlijk kan verkleinen? Zo ja, bent u bereid alsnog over te gaan tot het verplichten van de aanwezigheid van de moederhond bij de registratie van elke pup of deze mogelijkheid in elk geval te overwegen in uw aanpak? Zo nee, waarom niet?
Tijdens controles op de naleving van het HKB of de veterinaire regels bij invoer of intracommunautair verkeer wordt de naleving van de identificatie en registratieplicht meegenomen.
Als bij koop of chippen van een pup een hond wordt getoond waarvan gezegd wordt dat dit de moeder is, geeft dit onvoldoende bewijs dat dit ook daadwerkelijk het geval is. Het daadwerkelijk aantonen leidt tot een verzwaring van administratieve lasten die ik niet wenselijk vind.
Bent u bereid maatregelen te nemen zodat dat malafide hondenhandelaren buitenlandse paspoorten van een hond niet meer kunnen vervangen door Nederlandse paspoorten, en dus pups uit Oost-Europa niet meer als Nederlandse pup kunnen verkopen? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Omdat een paspoort voor in Nederland verblijvende dieren geen verplicht document is kan ook niet worden geëist dat een buitenlands paspoort niet mag worden vervangen door een Nederlands exemplaar. Omdat ik uw mening deel dat het wenselijk is de herkomst van een dier te kunnen achterhalen, dient het land van herkomst bij invoer verplicht te worden geregistreerd in de databank waarin de handelaar zijn honden registreert (artikel 9 Besluit identificatie en registratie van dieren).
Verlenging van het mandaat van de Speciale Rapporteur van de VN voor Burma |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven of het klopt dat de Mensenrechtenraad van de VN zich volgende maand buigt over de vraag of het mandaat van de Speciale Rapporteur voor de Mensenrechten in Burma (Myanmar) verlengd moet worden? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja. Het huidige mandaat van de Speciaal Rapporteur is tijdens de 22ste sessie van de Mensenrechtenraad op 21 maart 2013 met een jaar verlengd. De Mensenrechtenraad buigt zich tijdens de eerstvolgende sessie in maart 2014 over verlenging.
Deelt u de opvatting dat er ondanks positieve ontwikkelingen nog veel mensenrechtenschendingen in het land plaatsvinden en dat verlenging van het VN-mandaat in de huidige vorm daarom wenselijk is? Indien neen, waarom niet?
Ondanks de positieve ontwikkelingen in Birma bevindt het land zich aan het begin van een transitie. Er zijn nog vele zorgpunten, waaronder de situatie in de deelstaten Rakhine en Kachin. Het kabinet acht het daarom van belang dat de VN Birma assisteert om de mensenrechtensituatie in het land verder te verbeteren. Daarnaast is het belangrijk dat onafhankelijke monitoring van de situatie door de VN, zoals nu verzorgd door de Speciaal Rapporteur, mogelijk blijft.
Birma heeft eerder medewerking toegezegd aan de opening van een kantoor van de VN Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR). Dit kantoor zou bovengenoemde verantwoordelijkheden (assistentie en monitoring) op zich nemen. Omdat harde afspraken over de opening van een OHCHR-kantoor vooralsnog uitblijven zal Nederland zich tijdens de Mensenrechtenraad van maart a.s. in EU-verband inzetten voor de verlenging van het mandaat van de Speciaal Rapporteur.
Bent u bereid om u in te zetten voor verlenging van dit mandaat, bijvoorbeeld door bij huidige leden van de Mensenrechtenraad van de VN hierop aan te dringen? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het betalen van het eigen risico bij ongevraagde hulpverlening |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat het eigen risico bij mensen in rekening wordt gebracht, terwijl het ongevraagde zorg betreft?1
Voor alle zorg die wordt geleverd vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) geldt, behoudens enige uitzonderingen (o.a. huisarts en verloskundige zorg), het verplicht eigen risico. Dit betekent dat, als er sprake is van Zvw-zorg, de kosten daarvan in principe meetellen voor het verplicht eigen risico. Het verplicht eigen risico draagt bij aan het zo breed mogelijk houden van het draagvlak voor de ziektekostenverzekering. In dat kader is het belangrijk dat de gebruiker van de zorg ook zelf een deel van de kosten draagt. Zodat er ook draagvlak is onder de groep verzekerden die geen gebruik maken van zorg.
Hoewel er bij bemoeizorg of gedwongen opname geen vrije keuze is voor de verzekerde, maakt hij wel degelijk gebruik van Zvw-zorg. Als gebruiker van deze Zvw-zorg betaalt de verzekerde dan een deel zelf via het verplicht eigen risico.
Is het naar uw mening terecht dat iemand die ongevraagd met bemoeizorg in aanraking komt een eigen risico moet betalen? Maakt u daarin nog onderscheid of het achteraf terecht of onterecht bleek te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van bemoeizorg kan zowel vanuit het sociale domein als vanuit de Zvw zorg geleverd worden. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vragen 1 en 6 geldt voor de zorg die valt onder de Zvw het verplicht eigen risico.
In dit kader wil ik opmerken dat er niet zo maar wordt overgaan tot bemoeizorg. Bemoeizorg wordt ingezet wanneer sprake is van complexe problematiek, waarbij psychische problematiek en verslaving vaak aanwezig is. Het tegengaan van verloedering en ook het tegengaan van overlast speelt hierbij een rol. Vaak is het doel om de persoon toe te leiden naar reguliere zorg.
Voor het bepalen of er sprake is van Zvw-zorg wordt doorgaans geen onderscheid gemaakt of (achteraf) de bemoeizorg terecht of onterecht heeft plaatsgevonden. In een beperkt aantal gevallen blijkt achteraf dat bemoeizorg onterecht was ingeroepen. Dit is vervelend voor de verzekerde. Echter, de zorg valt nog steeds onder de Zvw en daarmee onder het verplicht eigen risico. Indien de verzekerde het hier niet mee eens is kan hij een klacht indienen bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ). De SKGZ kan beoordelen of de zorgverzekeraar terecht de zorg heeft aangemerkt als Zvw-zorg.
Overigens geldt ook voor bemoeizorg het principe van stepped care. Uit sommige aangeleverde casussen wordt niet duidelijk waarom direct wordt gekozen voor tweedelijns zorg in plaats van huisartsenzorg. Mijn beleid is er juist op gericht onnodige instroom in de tweedelijns zorg te beperken en de basis GGZ en huisartsenzorg te versterken. Doordat per 2014 meer geld beschikbaar is voor de praktijkondersteuner GGZ (POH GGZ) die voor de huisartsenzorg werkt, stimuleer ik ook de zorg aan de voorkant van de keten. De huisartsenzorg valt buiten het eigen risico. Het is aan de behandelend professional om te beoordelen welke zorg nodig is en hoe en waar deze het beste geleverd kan worden. Onder andere kwaliteits- en behandelrichtlijnen en zorgpaden kunnen de professional bij deze diagnostiek helpen.
Is het naar uw mening terecht dat bij iemand die gedwongen wordt opgenomen naderhand het eigen risico in rekening wordt gebracht? Maakt u daarin nog onderscheid of het achteraf terecht of onterecht bleek te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er bestaan verschillende vormen van gedwongen opname. Als de gedwongen opname wordt gedaan in het kader van de forensische zorg, valt dit niet onder de Zvw. Hiervoor geldt dan geen verplicht eigen risico. Overige vormen van gedwongen opname vallen in principe onder de Zvw-zorg. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vragen 1 en 6 geldt voor de zorg die valt onder de Zvw het verplicht eigen risico.
In dit kader wil ik opmerken dat er niet zo maar wordt overgegaan tot het aanvragen van een gedwongen opname. Er moet in dat geval sprake zijn van een ernstige psychische stoornis die leidt tot gevaar voor betrokkene zelf of voor anderen. De gedwongen opname is dan de enige manier om dat gevaar af te wenden.
Ook bij het bepalen of een gedwongen opname noodzakelijk is, kan Zvw-zorg geleverd worden. Indien de gedwongen opname niet wordt afgegeven, en de aanvraag dus achteraf onterecht lijkt te zijn, valt deze voorbereidende Zvw-zorg wel onder het verplicht eigen risico. Hier kunnen dan kosten aan verbonden zijn voor de verzekerde. Voor het bepalen of er sprake is van Zvw-zorg wordt doorgaans geen onderscheid gemaakt of (achteraf) de voorbereidende Zvw-zorg tot gedwongen opname terecht of onterecht heeft plaatsgevonden. Indien de verzekerde het hier niet mee eens is kan hij een klacht indienen bij de SKGZ. De SKGZ kan beoordelen of de zorgverzekeraar terecht de zorg heeft aangemerkt als Zvw-zorg.
Is het naar uw mening terecht dat bij iemand die gegronde redenen heeft om ontevreden te zijn met de geboden zorg, en om die reden wil stoppen met de behandeling het eigen risico, in rekening wordt gebracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als iemand stopt met een behandeling wordt de tot dan geleverde Zvw-zorg in rekening gebracht voor het verplicht eigen risico. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 en 6 dient een verzekerde, indien hij gebruik maakt van Zvw-zorg, hiervoor een deel zelf te betalen via het verplicht eigen risico.
Kunt u op alle in de brief genoemde cases afzonderlijk reageren, en aangeven of u het terecht of onterecht vindt dat in die gevallen het eigen risico in rekening wordt gebracht? Kunt u dit per casus motiveren? Kunt u per casus aangeven of het is toegestaan om het eigen risico in rekening te brengen?
Op basis van de aangeleverde informatie is het niet mogelijk om in te gaan op de casuïstiek. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 en 3, geldt in het algemeen dat er een verplicht eigen risico geldt voor de Zvw-zorg die wordt gegeven in het kader van bemoeizorg of gedwongen opname. Overigens geldt voor bemoeizorg het principe van stepped care, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is om bij ongevraagde zorg, zoals bemoeizorg of gedwongen opname, het eigen risico in rekening te brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat dit in de toekomst opnieuw voorkomt?
Zie antwoord vraag 1.
Medische zorg voor vreemdelingen |
|
Sietse Fritsma (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hoeveel asielzoekers doen in Nederland, hangende de asielprocedure, een beroep op medische zorg?
Iedereen die in Nederland verblijft heeft recht op medische zorg. Dit geldt ook voor asielzoekers. Asielzoekers ontvangen deze zorg op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva) en de Regeling Zorg Asielzoekers (RZA). Asielzoekers ontvangen op grond hiervan curatieve gezondheidszorg die vergelijkbaar is met de verstrekking uit het basispakket Zvw en de AWBZ. Daarnaast wordt ook aanvullende zorg geleverd, zoals hulpmiddelen en de vergoeding van eigen bijdragen en eigen risico. Er wordt binnen de vreemdelingenketen niet bijgehouden hoeveel mensen – in welke fase van de procedure – een beroep doen op de medische zorg. Het is echter aannemelijk dat elke bewoner gedurende het verblijf in de opvangcentra van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) wel eens een beroep heeft gedaan op de medische zorg. Al is het maar via de verplichte screening op tuberculose of het proactief aangeboden medisch advies, de medische intake door het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GC A) of via het vaccinatieprogramma in de Jeugdgezondheidszorg.
In totaal bedroegen in 2012 de kosten voor medische zorg voor asielzoekers € 72 miljoen. Deze totale kosten zijn als volgt verdeeld:
De kosten voor het basispakket en het aanvullende pakket zijn inclusief de kosten voor mondzorg. De kosten voor mondzorg bedragen circa € 3 miljoen.
Er wordt in de registratie geen onderscheid gemaakt naar acute en niet-acute zorg.
Aan hoeveel van deze asielzoekers wordt medische zorg verstrekt en wat zijn de kosten hiervan voor de samenleving? Wordt alleen medische zorg uit het basispakket verstrekt of wordt ook aanvullende zorg verleend? Zo ja, welke? Kunt u de verleende zorg uitsplitsen naar acute zorg, basiszorg, zorg uit het aanvullend pakket en tandartszorg?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel asielzoekers keren na de medische behandeling, maar hangende de asielprocedure, terug naar de landen van herkomst of raken uit beeld van de Immigratie- en Naturalisatiedienst of het Centraal Orgaan opvang asielzoekers?
Welke medische zorg een asielzoeker heeft ontvangen valt onder het medische beroepsgeheim en is daarom niet inzichtelijk voor het niet-medische personeel van de vreemdelingenketen. Om die reden is het antwoord op deze vraag niet te geven.
Aan hoeveel uitgeprocedeerde vreemdelingen wordt medische zorg verleend en wat zijn de kosten hiervan?
Er wordt niet bijgehouden aan welke vreemdeling met welke vreemdelingrechtelijke status medische zorg wordt verleend. De kosten aan medische zorg in de gezinslocaties en in de vrijheidsbeperkende locaties – hierin verblijven voornamelijk uitgeprocedeerde asielzoekers – worden voor 2014 geschat op circa € 8 miljoen.
De begroting voor de financiering van de zorg aan onverzekerbare vreemdelingen (op grond van artikel 122a Zvw) bedraagt voor 2014 € 29 miljoen. Het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) monitort alleen de kosten en geen aantallen gebruikers. Wel is bij het CVZ bekend dat de door het CVZ gecontracteerde apotheken in 2012 voor 7.430 onverzekerbare vreemdelingen een bijdrage hebben ontvangen. Dat aantal vormt de meest betrouwbare indicatie voor het aantal onverzekerbare vreemdelingen die gebruik maken van deze regeling.
Aan hoeveel vreemdelingen is in 2013 een verblijfsvergunning verstrekt op medische gronden en hoe vaak is een verblijfsaanvraag ingediend met dit doel?
In 2013 hebben 250 vreemdelingen een verblijfsaanvraag ingediend voor het ondergaan van een medische behandeling in Nederland. In hetzelfde jaar is deze verblijfsvergunning aan 60 vreemdelingen toegekend1.
Betalen asielzoekers een eigen bijdrage en eigen risico? Zo ja hoeveel? Zo neen, waarom niet?
Asielzoekers betalen noch een eigen bijdrage, noch eigen risico. De reden hiervoor is dat asielzoekers in het algemeen zeer beperkt over middelen beschikken.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg medische zorg voor vreemdelingen op 20 maart 2014? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Een zware crimineel die vrijkomt door een tikfout |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Gangster vrij na tikfout»?1
Ja.
Klopt het dat door een ongekende blunder van de Utrechtse rechtbank een zware Turkse crimineel vorige maand is vrijgelaten terwijl hij nog vijf en een half jaar gevangenisstraf tegoed heeft?
Er is een administratieve fout gemaakt bij de rechtbank Midden-Nederland in een zaak waarin een verdachte tot een gevangenisstraf van zes jaar is veroordeeld. In het administratieve computersysteem waarmee de rechtbank communiceert met het openbaar ministerie (OM) is abusievelijk door een medewerker van de rechtbank zes maanden gevangenisstraf ingevoerd in plaats van zes jaar. Bij de binnen de rechtbank voorgeschreven controle is deze fout niet opgemerkt. Dit heeft ertoe geleid dat betrokkene op 20 december 2013 in vrijheid is gesteld nadat hij zes maanden in voorlopige hechtenis had gezeten.
Hoe kan het dat een medewerker zes maanden in plaats van zes jaar in het systeem invoert en een tweede controlerende medewerker dit ook niet opmerkt? Waarom volgt er geen sanctie voor deze medewerkers?
De Raad voor de rechtspraak (RvdR) heeft mij meegedeeld dat er volgens de rechtbank menselijke fouten zijn gemaakt en dat de teamvoorzitter administratie van de rechtbank met de betrokken administratieve medewerkers een indringend gesprek heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank was dit gezien de aard van de gemaakte fouten een passende reactie. De rechtbank heeft ondertussen de eigen werkprocessen op dit gebied aangescherpt, na hierover met het OM contact te hebben gehad. Binnen de rechtspraak zullen deze aangepaste werkwijze en de aanleiding daartoe op landelijk niveau worden besproken. Het doel daarvan is om daar waar nodig ook de werkwijze van andere gerechten aan te scherpen.
Een goed opgezette en toegepaste werkwijze van de gerechten is cruciaal, opdat de ketenpartners van de juistheid van de ingevoerde informatie kunnen uitgaan. De procedure die de penitentiaire inrichtingen (PI) hanteren bij de afhandeling van onmiddellijke invrijheidstellingen, en die ook in dit geval is gevolgd, omvat onder meer het bellen van het parket waar de zaak in behandeling is, ter verificatie van de melding over een onmiddellijke invrijheidstelling. Het parket handelt daarbij op grond van de informatie die door de rechtbank is ingevoerd. Een extra controle door de PI heeft tegen die achtergrond geen toegevoegde waarde, omdat dan door de PI dezelfde informatie zou worden geraadpleegd.
Waarom is er geen belletje gaan rinkelen bij de gevangenismedewerkers, zeker gezien het feit dat de crimineel nog rustig zijn potje voetbal afmaakte, de medegedetineerden het hilarisch vonden en de crimineel na anderhalf uur jubelend uitgeleide werd gedaan?
Voor de medewerkers van de betreffende penitentiaire inrichting waren er geen aanwijzingen dat zich iets ongebruikelijks voordeed. Gedetineerden zijn vaker uitbundig bij het vertrek van een medegedetineerde.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit in de toekomst nooit meer zal gebeuren? Bent u bijvoorbeeld bereid een extra controle door gevangenismedewerkers in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat naast de blunder op zich, het een tweede grove schande is dat justitie deze fout niet eens zelf heeft ontdekt, maar er pas een week later achter kwam door anderen, waardoor de criminele Turk inmiddels waarschijnlijk in Turkije zit, waar Nederland geen uitleveringsverdrag mee heeft? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad betreurenswaardig dat de onterechte invrijheidstelling heeft kunnen plaatsvinden en ook achteraf niet eerder is geconstateerd. Het is van groot belang dat de samenleving erop kan vertrouwen dat vonnissen en beschikkingen van de rechtbank correct worden uitgevoerd. Ik hecht dan ook sterk aan de hiervoor genoemde stappen die binnen de rechtspraak zijn en worden ondernomen om herhaling te voorkomen.
Deelt u de mening dat deze blunder het vertrouwen van de burger in justitie schaadt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om deze zware crimineel per direct weer achter slot en grendel te krijgen?
De verdachte staat nationaal en internationaal gesignaleerd. De politie en het Openbaar Ministerie zijn actief op zoek naar deze verdachte.
Het hoge collegegeld voor een tweede studie |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Tweede studie nog duurder», waaruit blijkt dat universiteiten het collegegeld voor een tweede studie opnieuw fors hebben verhoogd, tot wel 20.000 euro?1
Ik heb in 2013 onderzoek laten doen naar de hoogte van instellingscollegegelden. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de tweede rapportage van de monitor beleidsmaatregelen, die ik u op 4 december 2013 tezamen met mijn beleidsreactie heb toegezonden (Kamerstuk 2012–2013, 24 724, nr. 121).
Uit dit onderzoek blijkt dat de hoogte van het instellingscollegegeld zeer gevarieerd is: van de hoogte van het wettelijk collegegeld (€ 1.835) tot maximumtarieven die variëren van € 7.747 tot € 32.000 per jaar. Deze maximumtarieven komen voornamelijk voor in de gezondheidszorg, landbouw, techniek en economie (een enkele masteropleiding). In de meeste gevallen is dat verklaarbaar, omdat die opleidingen in het algemeen meer kosten met zich meebrengen.
Ik heb echter geen reden bezorgd te zijn over het veelvuldig voorkomen van veel te hoge instellingscollegegelden. Ik weet dat de instellingen een zeer gedifferentieerd beleid voeren en de overgrote meerderheid van de studenten volgt een tweede bachelorstudie waarvan de gemiddelde instellingscollegegelden niet veel afwijken van het bedrag dat de instellingen ontvangen voor een bekostigde studie.
In mijn beleidsreactie op de tweede monitor beleidsmaatregelen heb ik een aantal acties aangekondigd, die inmiddels worden uitgevoerd:
Hoe kan het dat sommige universiteiten steeds hogere bedragen vragen, terwijl andere universiteiten de tarieven juist verlagen? Geven instellingen inmiddels de gewenste openheid over de totstandkoming van het collegegeld voor een tweede studie?2
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Zijn deze tariefstijgingen voor u voldoende bewijs om te erkennen dat zelfregulering niet werkt? Zo nee, vindt u de genoemde bedragen van tienduizenden euro’s redelijke tarieven?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat juist in tijden van crisis en werkloosheid doorleren en bijscholing gestimuleerd zouden moeten worden?
De verantwoordelijkheid van de overheid is afgebakend op één bachelor en één master. Voor deze eerste opleiding en diploma geldt bekostiging en wettelijk collegegeld. Het volgen van twee of meer studies is voor eenieder mogelijk, maar behoort tot de verantwoordelijkheid van de student, werknemer of werkgever.
Hierop zijn enkele uitzonderingen: het volgen van een tweede opleiding gezondheidszorg of onderwijs is bekostigd als daarin nog geen diploma is behaald. Ook mag een tweede opleiding tegen wettelijk collegegeld worden afgerond, als die gestart is tijdens een eerste opleiding en ononderbroken wordt gevolgd.
Daarnaast zijn er met betrekking tot tweede opleidingen voor studenten meerdere financiële voorzieningen:
Deelt u de mening dat een collegegeld van tienduizenden euro’s neerkomt op een ambitieboete en dat minder vermogende jongeren extra hard worden getroffen?
Nee. De instellingen voeren een zeer gedifferentieerd beleid en het instellingscollegegeld is zeer gevarieerd. Bovendien zijn er enkele uitzonderingen op de maatregel tweede studies en zijn er meerdere financiële voorzieningen. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Herinnert u zich dat u in het debat op 23 april 2013 zei: «Ik wil in overleg met de koepels om te bekijken wat een redelijk richtbedrag is»? Hoe staat het met dit overleg?3
Om inzicht te verkrijgen in het beleid van de instellingen ten aanzien van de hoogte van het instellingscollegegeld heb ik in 2013 onderzoek laten doen naar de hoogte van instellingscollegegelden. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de tweede rapportage van de monitor beleidsmaatregelen.
Uit dit onderzoek blijkt dat de hoogte van het instellingscollegegeld een grote variatie kent. Op basis van deze informatie zie ik geen aanleiding het instellingscollegegeld te maximeren. In mijn beleidsreactie op de tweede rapportage van de monitor beleidsmaatregelen heb ik dit toegelicht.
Wanneer komt u met voorstellen om het collegegeld voor een tweede studie te maximeren zoals u heeft beloofd bij de behandeling van de Wet Kwaliteit in Verscheidenheid? Wat is volgens u een redelijk maximum?4
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Het artikel 'Gemeente verhult grondverliezen met dubieuze boekhoudtrucs' |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «gemeente verhult grondverliezen met dubieuze boekhoudtrucs»?1
Ja.
Deelt u de constatering in het artikel dat veel gemeenten creatief omgaan met boekhoudregels om verliezen op hun grondposities te verhullen?
Voor zover ik kan beoordelen – op basis van de informatie die wij verkrijgen van de provinciale toezichthouders – handelen gemeenten binnen de kaders van de regelgeving. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven welke spelregels gemeenten in acht moeten nemen die te maken hebben met verliesgevende grondexploitaties? Kunt u op basis van informatie van provinciale toezichthouders aangeven in hoeverre gemeenten zich aan deze spelregels houden?
Ten eerste stelt de Minister van Infrastructuur en Milieu de eis dat bij de vaststelling van ruimtelijke plannen informatie beschikbaar is over de uitvoerbaarheid, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid. Dit is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6 onder f. Het doel hiervan is te voorkomen dat gemeenteraden besluiten nemen over ruimtelijke plannen en de daarbij behorende grondexploitaties zonder dat inzicht bestaat in de financieel-economische risico’s.
Ten tweede stelt de Minister van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties eisen aan het financiële beheer van provincies en gemeenten, waaronder de verantwoording van de grondexploitatie. Het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) vereist dat gemeenten in de begroting en de jaarrekening inzicht bieden in de financiële risico’s in de grondexploitaties. In de paragraaf grondbeleid geven gemeenten hiertoe een actuele prognose van de te verwachten resultaten van de totale grondexploitatie alsmede een onderbouwing van de geraamde winstneming.
Om een eenduidige toepassing van het BBV te bevorderen, is door de Minister van BZK een commissie BBV ingesteld. Deze commissie geeft aanbevelingen en doet stellige (leidende) uitspraken over de interpretatie van het BBV. Een drietal notities van de commissie BBV bevatten nadere richtlijnen voor de verwerking van de financiële consequenties van de grondexploitatie in de begroting en jaarrekening:2
Voor zover ik kan beoordelen op basis van informatie van provinciale toezichthouders, houden gemeenten zich aan de regels van het BBV en de uitleg van de commissie BBV. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Deelt u de waarneming dat sommige gemeenten verliezen maskeren door investeringen uit de grondexploitatie onder een andere post op de balans te zetten (vaste materiële activa), waardoor deze investeringen geleidelijk kunnen worden afgeschreven in plaats van als verlies te worden afgeboekt? Acht u een dergelijke tussentijdse «stelselwijziging» om financiële redenen met terugwerkende kracht verenigbaar met het Besluit Begroting en Verantwoording gemeenten en provincies (BBV)?
In de notitie «Toerekening kosten van bestedingen in de openbare ruimte aan grondexploitaties» geeft de commissie BBV nadere uitleg over het activeren van investeringen in de openbare ruimte.
Investeringen die direct gerelateerd zijn aan de grondexploitatie moeten worden toegerekend aan de grondexploitatie en kunnen niet worden geactiveerd onder vaste materiële activa. Ten aanzien van de indirecte kosten bestaat beleidsvrijheid inzake het wel of niet toerekenen aan de grondexploitatie.
Het is enkel onder voorwaarden toegestaan om investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut (alsnog) uit de grondexploitatie te halen, te activeren en de jaren erna door middel van afschrijvingen ten laste van de exploitatie te brengen. Het mag hierbij uitsluitend gaan om indirecte kosten en de stelselwijziging vereist een expliciet raadsbesluit en een begrotingsbesluit. Een dergelijke stelselwijziging brengt met zich mee dat bepaalde investeringskosten ten laste komen van de reguliere exploitatie en begroting. De financiële gevolgen en mogelijke risico’s hiervan, moeten binnen de reguliere begroting worden opgevangen.
Op basis van de bij mij beschikbare informatie houden gemeenten zich aan deze regels.
Over de casus Breda die in het artikel wordt genoemd zijn eind vorig jaar vragen gesteld aan de Minister van BZK door het lid van Raak (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2494). Ik heb daarbij duidelijk gemaakt, verwijzend naar de notities van de commissie BBV, onder welke voorwaarden sprake kan zijn van een zogenaamde stelselwijziging.
Daarbij vermeld ik dat de casus Breda betrekking had op een stelselwijziging in het begrotingsjaar 2012. In de loop van 2013 publiceerde de commissie BBV de betreffende notitie o.a. naar aanleiding van vragen uit de praktijk en antwoorden hierop van de commissie, hoe hier mee diende te worden omgegaan.
De provincie Noord-Brabant, als financieel toezichthouder, heeft de gemeente Breda voor het moment van besluitvorming kenbaar gemaakt onder welke voorwaarden investeringen uit de grondexploitatie gehaald kunnen worden. Op basis van het door de gemeenteraad van Breda op 15 april genomen besluit was de provincie van oordeel dat de verwerking in de jaarrekening 2012 niet rechtmatig was, vanwege het feit dat er sprake was van een besluit tot de stelselwijziging na 31 december 2012.
De provincie was daarnaast van mening dat het raadsbesluit te algemeen was geformuleerd. De onderbouwing voor het besluit (gewijzigde omstandigheden en inzichten) ontbrak. De accountant van Breda was echter van mening, dat de stelselwijziging rechtmatig verwerkt was in de jaarrekening 2012. Ten eerste omdat deze wel overtuigd was van de gewijzigde omstandigheden waarvan sprake moet zijn. Ten tweede omdat de notitie van de commissie BBV van 26 april 2013 in de ogen van de accountant op zijn vroegst relevant was voor het begrotingsjaar 2013 dan wel 2014.
De provincie Noord-Brabant was daarop van mening dat de gemeenteraad van Breda het oordeel toekomt om de redenering van de accountant al dan niet te volgen. De provincie was daarnaast van mening dat het College van B&W van Breda op een serieuze wijze een aanvang had gemaakt van de gezondmaking van het grondbedrijf. Daarom zag de provincie, kijkend naar de (meerjaren)begrotingspositie van Breda, geen aanleiding tot een interventie.
Deelt u de waarneming dat sommige gemeenten de rentekosten verlagen die zij toerekenen aan bouwprojecten? Klopt het dat de toegerekende rente voor langlopende projecten soms lager ligt dan de betaalde rente? Acht u dit verantwoord?
Ik heb er kennis van genomen dat gemeenten hun rentetarieven aanpassen. Voor zover ik kan beoordelen, handelen gemeenten binnen de kaders van het BBV.
De commissie BBV heeft in 2013 de eerder genoemde notitie «Rente» gepubliceerd. Deze notitie laat de gemeenten redelijk vrij in het bepalen van de toegerekende rente. Hierbij geldt dat een lage rekenrente geen verliezen met zich meebrengt zolang die rente ten minste gelijk is aan de rente die de gemeente betaalt.
Het is niet mijn verantwoordelijkheid om over individuele gevallen een oordeel te hebben. In algemene zin lijkt het verstandig dat gemeenten naar aanleiding van gewijzigde marktomstandigheden, hun rentebeleid gemotiveerd aanpassen. Dit draagt ook bij aan het meer transparant maken van de geldstromen rondom het grondbedrijf.
Deelt u de waarneming dat sommige gemeenten de periode oprekken waarin ze verwachten hun grond nog te kunnen verkopen? Welke spelregels gelden er ten aanzien van de tijdshorizon die gehanteerd moet worden?
Het BBV stelt geen strikte termijnen aan de periode waarin gemeenten verwachten hun grond te verkopen. In zijn algemeenheid kan ook niet worden gezegd dat het onverstandig is de exploitatietermijn van grondexploitaties te verlengen. Dat hangt af van het marktperspectief. In sommige regio’s zal de bouw- en vastgoedmarkt zich relatief snel herstellen wanneer de economische crisis ten einde komt. In andere regio’s zal ook economisch herstel geen uitkomst bieden en moeten gemeenten plannen schrappen of verkleinen. Colleges maken zelf de keuze en moeten deze motiveren. Gemeenteraden nemen op basis daarvan een beslissing.
Ook de provincie heeft in haar coördinerende en regisserende rol in het ruimtelijke domein een rol in het plannen en bij- en vaststellen van structuurvisies en bestemmingsplannen.
Binnen dit kader is het aan de accountants en de financiële provinciale toezichthouders om te beoordelen of de gemeente uitgaat van een reëel en met onderzoek onderbouwd marktperspectief.
Deelt u de waarneming dat een deel van de risico’s buiten de balans wordt gehouden door de deelname in publiek-private gebiedsontwikkelingsprojecten? Hoeveel van deze PPS-verbanden bestaan er en aan welke financiële risico’s staan gemeenten in dat kader bloot? Bent u van mening dat gemeenten ook deze risico’s zichtbaar zouden moeten maken in de jaarrekening?
Het BBV verplicht gemeenten niet om publiek-private samenwerkingsverbanden in de balans van de begroting op te nemen. Strikt genomen blijft daarmee een mogelijk risico buiten de balans.
Echter de informatie over de mogelijke risico’s moet wel bekend zijn. Het BBV vereist dat informatie over doel en aard van dergelijke samenwerkingsverbanden wordt opgenomen in de paragraaf verbonden partijen van de begroting en verantwoording. Daarnaast moeten gemeenten in de verplichte paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing informatie opnemen over de mogelijke hiermee gepaard gaande risico’s en hoe de weerstandscapaciteit van de gemeente zich daartoe verhoudt. Het Rijk beschikt niet over cijfers over het totaal aan PPS-verbanden.
Welke bedragen zullen gemeenten naar uw inschatting nog moeten afboeken op de waarde van de grond die zij in bezit hebben? Deelt u de inschatting van Deloitte (december 2013), die een extra afboeking raamt van 0,5 tot 2,7 miljard euro, exclusief publiek-private projecten? Deelt u de inschatting van hoogleraar Priemus die – inclusief publiek-private gebiedsontwikkeling – uitkomt op een afboeking van 3 tot 4 miljard euro (Reporter Radio, 5 januari)?
De Minister van I&M heeft, mede namens de Minister van Wonen en Rijksdienst en de Minister van BZK, met de brief van 20 december 2013 (TK, 2013–2014, 27 581 nr. 47) de kamer geïnformeerd over de resultaten van het door Deloitte Real Estate uitgevoerde vervolgonderzoek naar de financiële effecten van de financiële crisis bij gemeentelijke grondbedrijven. Ik verwijs u kortheidshalve naar deze brief. Er zijn op dit moment geen andere of nieuwe gegevens beschikbaar.
Het Rijk beschikt niet over informatie over PPS-constructies van decentrale overheden.
In hoeverre vullen provincies en accountants hun toezichthoudende rol richting gemeenten voldoende scherp in? Bent u van mening dat gemeenten voldoende worden aangespoord om verliezen in grondposities transparant te maken en ook daadwerkelijk direct te nemen?
Zoals hiervoor aangegeven is de Minister van BZK verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving inzake het financiële beheer van provincies en gemeenten. Vanuit die hoedanigheid is er regelmatig vakoverleg met de provinciale financiële toezichthouders. In dit vakoverleg komen de financiële situatie bij gemeentelijke grondbedrijven en de verslaggevingregels herhaaldelijk aan de orde.
Ik heb het algemene beeld dat de financiële toezichthouders zich bewust zijn van de problematiek en de nodige aandacht besteden aan dit dossier in hun toezichtwerk. Zij wijzen de gemeenten daarbij op de juiste toepassing van het BBV. Het oordeel van de accountant wordt daarbij betrokken. Ook kan ik in dit verband vermelden dat er jaarlijks overleg is tussen de commissie BBV en de Nederlandse Beroepsgroep van Accountants om een eenduidige toepassing en uitleg van het BBV te bevorderen.
Voorts wil ik vermelden dat het rijk geen toezicht houdt op het toezicht houden van de provincies op gemeenten. De Wet revitalisering generiek stelt dat:
Welke gevolgen heeft deze extra afboeking voor de financiële positie van gemeenten in relatie tot de verplichting om een meerjarig sluitende begroting te hebben en de wens om de stijging van de lokale lastendruk te beperken? Acht u in dit kader de decentralisatie van taken op het gebied van de jeugdzorg, werk en ondersteuning – inclusief een bezuiniging van ruim 3 miljard euro – verantwoord?
Gemeenteraden dienen volgens de gemeentewet een sluitende begroting voor het komende jaar vast te stellen en indien dat niet mogelijk is dient in ieder geval het laatste jaar van de meerjarenraming weer structureel en reëel sluitend te zijn. Binnen dit algemene kader dient ook omgegaan te worden met verliezen van grondexploitatie.
Het afboeken van grondverliezen betekent niet direct dat gemeenten in financiële moeilijkheden komen. Dit hangt onder andere af van de reserves waarover gemeenten beschikken of de ombuigingsmogelijkheden binnen de begroting. Zoals in de brief van 20 december 2013 (TK, 2013–2014, 27 581 nr. 47) aangegeven, is de verwachting dat de meeste gemeenten de te verwachten verliezen kunnen opvangen uit de algemene reserve. Gemeenten zetten ook een scala van instrumenten in om de verliezen op grondexploitaties te beperken. De oplopende verliezen op gemeentelijke grondposities hebben niet geleid tot een toenemend beroep op een aanvullende uitkering uit het gemeentefonds (artikel 12).
Indien verliesnemingen leiden tot een negatieve algemene reserve, dan dient die negatieve algemene reserve binnen de termijn van de meerjarenraming (4 jaar) weggewerkt te worden. Lukt dat niet dan is dit reden voor Gedeputeerde Staten om de gemeente onder preventief toezicht te stellen. Gedeputeerde Staten kan besluiten een langere termijn van 10 jaar te hanteren wanneer de tekorten worden veroorzaakt door verliezen van grondexploitatie. Dit beleid waarborgt dat gemeenten een maximale eigen inspanning leveren in het oplossen van de problematiek. Dit kan betekenen dat gemeenten de OZB (verplicht) dienen te verhogen.
De verliezen van grondexploitatie staan los van de drie decentralisaties. Met deze decentralisaties wordt niet een vaststaand pakket aan taken, maar een samenstel van verantwoordelijkheden overgeheveld. Gemeenten hebben daarbinnen voldoende mogelijkheden om die verantwoordelijkheden in te kunnen vullen. Daarbij wordt een passend budget ter beschikking gesteld.
Bent u van mening dat burgers/belastingbetalers er recht op hebben om voor de raadsverkiezingen van maart 2014 te weten hoe hun gemeente er financieel voor staat? Deelt u de zorg dat sommige gemeenten een forse rekening naar de toekomst schuiven? Ziet u aanleiding om naar aanleiding van de berichtgeving over boekhoudtrucs actie te ondernemen, dan wel de Autoriteit Financiële Markten te vragen om nader onderzoek?
Uiteraard hecht ik groot belang aan inzichtelijke en actuele informatie voor de burgers over de staat van de gemeentelijke financiën in hun gemeente. De basis daarvoor ligt besloten in de gegevens in de jaarrekening, jaarverslag en begroting. Vrijwel elke gemeenten maakt er werk van om die gegevens voor hun inwoners op eenvoudige, begrijpelijke en beknopte wijze ter beschikking te stellen. Waarmee dit zijn functie kan hebben in het lokale debat.
Het kabinet realiseert zich daarbij dat grondbeleid en grondexploitatie één van de meer complexe dossiers is. Ik wijs er daarom op dat het kabinet samen met de VNG eind 2013 een handreiking grondbeleid voor raadsleden heeft gepresenteerd. Het kabinet hoopt daarmee dat dit in de toekomst kan bijdragen aan een verder versterkende kaderstellende en controlerende rol van de gemeenteraad in dit dossier.
Voor wat betreft de vraag over het mogelijk doorschuiven van de financiële problematiek door gemeenten, merk ik op dat het eerder genoemde onderzoek van Deloitte er van uit gaat dat er nog een te nemen verlies te verwachten is. De brief van 20 december van de Minister I&M meldt dat de onderzoekers van Deloitte Real Estate van mening zijn dat gemeenten vooral te optimistisch zijn over de bouw in de jaren 2013 en 2014 en het daarmee te behalen resultaat. Het kabinet verwacht dan ook dat sommige gemeenten over 2013 en 2014 nog verliezen zullen moeten nemen.
Het geheel overziend zie ik dan ook geen aanleiding tot nadere acties of onderzoek al dan niet door instanties zoals de AFM.
De oproep een Marokkaanse dame 50 zweepslagen te geven |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vijftig zweepslagen voor onderneemster»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat deze onderneemster honderden doodsbedreigingen heeft ontvangen omdat zij een wijnwinkel is begonnen?
Ja.
Is het u bekend dat zij inmiddels ook bestempeld is als afvallige met de daarbij behorende walgelijke islamitische sancties?
Ja.
Deelt u de visie dat hier een oproep tot geweld is gedaan door te stellen dat zij zweepslagen verdient en wellicht erger? Zo neen, waarom niet?
Ik acht de oproep om 50 zweepslagen te geven verwerpelijk en onacceptabel. Of deze oproep juridisch is te kwalificeren als een strafbaar feit is niet aan mij, maar aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter.
Wanneer worden de bedreigers, waaronder de islamitische figuur uit het genoemde bericht, die spreekt over zweepslagen, vastgezet en waar mogelijk gedenaturaliseerd en uitgezet?
Het is niet in het belang van de opsporing en van betrokkene om publiekelijk mededelingen te doen over de vraag of, en zo ja welke, opsporingshandelingen in deze zaak zijn of worden verricht. In algemene zin kan ik melden dat het aan de rechter is om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit en uitzetting wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk.
Bent u bereid het Marokkaanse slachtoffer waar nodig bescherming te bieden tegen de idioten die haar met geweld en de dood bedreigen?
In het kader van het stelsel Bewaken en beveiligen kunnen maatregelen worden genomen, gericht op het voorkomen van aanslagen op personen, objecten en diensten, indien uit een dreigings- of risicoanalyse blijkt dat daartoe aanleiding bestaat. Het is niet in het belang van de effectiviteit van dit stelsel en van betrokkene om publiekelijk mededelingen te doen over de vraag of, en zo ja welke, maatregelen in deze zaak zijn getroffen.
Het niet toelaten van kinderen tot sportverenigingen van op basis van achternamen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de problemen rondom het inschrijven van kinderen bij de Rotterdamse voetbalvereniging Neptunus-Schiebroek?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor de participatie in sport door jongeren van groot belang is dat ieder kind, ongeacht zijn of haar herkomst of achternaam, mogelijk moet zijn te kunnen sporten bij de club van zijn of haar voorkeur?
Ja, een lidmaatschap van een sportvereniging bevordert de participatie, integratie en de sociale cohesie in de maatschappij en in de buurt. Kinderen – en hun ouders – komen op de sportclub vaak weer andere mensen tegen dan ze in hun dagelijkse woon, school- of werkomgeving tegenkomen.
Heeft u zicht op het aantal keren dat kinderen op basis van hun herkomst, achternaam of anderszins oneigenlijke grond, geweigerd worden bij sportclubs? Zo ja, hoe vaak is dit de afgelopen 5 jaar voorgevallen? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar het aantal keren dat kinderen op basis van deze, of anderszins oneigenlijke gronden, geweigerd worden bij een sportclub?
Nee, binnen de sport wordt niet op etniciteit of afkomst geregistreerd. Ook de KNVB doet dergelijke registraties niet. Een onderzoek naar het aantal keren dat kinderen op basis van oneigenlijke gronden worden geweigerd, ga ik niet laten uitvoeren omdat ik er liever samen met de sport voor zorg dat bij dit soort signalen adequaat wordt gehandeld. Ouders kunnen in het geval van discriminatie aangifte doen bij de politie en bonden kunnen hun verenigingen aanspreken als blijkt dat er bij de aanname van leden wordt gediscrimineerd. Sport moet toegankelijk zijn en blijven voor iedereen, ongeacht afkomst.
Bent u bereid de KNVB kritisch te bevragen over dit soort weigeringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van dit gesprek?
Naar aanleiding van deze berichtgeving is er direct contact opgenomen met de KNVB. De KNVB gaf aan het stuitend te vinden als blijkt dat deze jongen op basis van zijn nationaliteit niet werd toegelaten tot de vereniging. Dat is absoluut niet in lijn met het beleid van de KNVB. Als meest populaire sport van Nederland vindt de KNVB het belangrijk dat voetbal toegankelijk is voor iedereen, ook voor allochtonen of mensen met een bijzondere achternaam. De KNVB heeft zelf direct contact gezocht met de ouders en de gemeente. Op basis van die informatie, is de KNVB bij voetbalvereniging Neptunes-Schiebroek langs gegaan om opheldering te vragen. Tijdens het bezoek bleek dat ongeveer 30% van hun leden een buitenlandse achtergrond heeft. Van structurele discriminatie lijkt daarom geen sprake. Toch heeft de KNVB aangegeven precies te willen weten hoe in dit specifieke geval de vork in de steel zit. Daarom heeft de KNVB het bestuur van betreffende voetbalclub gevraagd een schriftelijke verklaring over de gang van zaken te sturen. De KNVB wacht die verklaring af, voordat eventueel verdere actie wordt ondernomen.
Deelt u de mening dat de KNVB met het invorderen van de licentie van de voetbalvereniging een krachtig signaal af zou geven, wanneer blijkt dat bepaalde voetbalverenigingen bij herhaling kinderen op achternaam, herkomst of anderszins oneigenlijke grond weigeren? Zo nee, waarom niet?
Het amateurvoetbal werkt niet – zoals het betaald voetbal – met licentiesystemen. Het invorderen van een licentie is bij een amateurvereniging derhalve niet mogelijk. Indien noodzakelijk heeft het KNVB-bestuur wel de mogelijkheid om teams of een gehele vereniging uit de competitie te nemen. In dit geval is dit (nog) niet aan de orde. Als blijkt dat er sprake is van systematische discriminatie keurt de KNVB dit hard af en zal ze passende maatregelen nemen.
Het bericht dat Britse wedkantoren azen op de Nederlandse onlinegokmarkt |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Britse wedkantoren azen op Nederlandse onlinegokmarkt»?1
Ja.
Is het waar dat de net gestarte brancheclub van kansspelbedrijven Speel Verantwoord mede op verzoek van de overheid is opgericht en dat de regering het prettig vindt om, zeker met de komst van de buitenlandse partijen, één aanspreekpunt te hebben? Zo ja, heeft u dat verzoek gedaan, waarom hebt u dat verzoek gedaan en aan wie hebt u dat verzoek gericht? Zo nee, wat is er niet waar aan het gestelde?
Nee, Speel Verantwoord is niet op verzoek van de overheid opgericht. De online sector heeft laten weten al enige tijd na te denken over een brancheorganisatie. Een brede brancheorganisatie kan wel meerwaarde hebben. Het is eenvoudiger een dialoog te voeren met de sector over de totstandkoming van wet- en regelgeving, in plaats van met individuele aanbieders. Ook in Nederland bestaan al brancheorganisaties, bijvoorbeeld de VAN (speelhallen en exploitanten speelautomaten) en de DAGP (speelautomaten ontwikkelaars).
Heeft u dan wel de Kansspelautoriteit al contacten met partijen die mogelijk in aanmerking komen voor een vergunning voor het te zijner tijd aanbieden van online-kansspelen? Zo ja, waar bestaan die contacten uit? Zo ja, deelt u de mening dat die contacten niet de schijn mogen wekken dat een van die partijen meer kansen op een online-vergunning gaat maken dan een andere partij?
Zoals gebruikelijk bij wetgevingstrajecten, is bij de totstandkoming van het wetsvoorstel kansspelen op afstand overleg gevoerd met diverse stakeholders. Zo is overleg gevoerd met huidige vergunninghouders, verslavingszorg, banken, internet service providers, en ambtenaren van Europese landen waar kansspelen op afstand al gereguleerd zijn. Daarnaast is ook overleg gevoerd met aanbieders van online kansspelen. Dit is nodig omdat zij kennis en ervaring hebben die nodig is om tot een effectieve regulering te komen. In dat licht breng ik binnenkort een werkbezoek aan de Maltese overheid, waar ik onder andere spreek met de verantwoordelijk bewindspersoon en de Maltese kansspelautoriteit. Ook zal ik spreken met enkele van hun vergunninghouders.
Aangezien de kansspelautoriteit op grond van de wet vergunningen zal verstrekken en toezicht zal gaan houden op deze aanbieders is ook de kansspelautoriteit betrokken bij de totstandkoming van het wetsvoorstel.
Aan de betrokkenheid bij de totstandkoming van het wetsvoorstel kan een potentiële aanvrager echter geen enkel recht ontlenen als straks ook in Nederland een vergunningstelsel voor kansspelen op afstand wordt ingericht. Dat was ook een van de redenen waarom de kansspelautoriteit «op afstand» van de overheid is geplaatst. Alle aanbieders die te zijner tijd in aanmerking willen komen voor een vergunning zullen aan dezelfde strikte voorwaarden moeten voldoen.
Deelt u de mening dat, in lijn met uw uitleg van de motie-Bouwmeester c.s. (Kamerstuk 32 264, nr. 19) dat aanbieders die persisteren in het aanbieden van online kansspelen gericht op Nederland, te zijner tijd uitgesloten zullen worden van een vergunning, hiertoe ook bedrijven behoren die illegale Nederlandse onlinecasino’s overnemen of over gaan nemen? Zo ja, waarom? Zo ja, bieden of boden Oranje Casino en Kroon Casino online kansspelen gericht op de Nederlandse markt aan? Zo ja, wat zegt dat over de kansen van het Zweedse Betsson om tezijner tijd eventueel in aanmerking te komen voor een vergunning? Zo nee, waarom niet? Zo nee, betekent dit dat illegale casino’s via overnames, fusies en dergelijke als het ware onder de werking van de genoemde motie kunnen uitkomen?
Als staatssecretaris draag ik de stelselverantwoordelijkheid voor de kansspelen. Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 mei 20122 heb geïnformeerd, ben ik voornemens aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland uit te sluiten van een vergunning voor kansspelen in Nederland.
Het is echter aan de kansspelautoriteit om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen en onderliggende regelgeving, alsmede om het verbod op kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend te handhaven. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Daarbij wordt bezien of deze sites al dan niet voldoen aan de door de kansspelautoriteit gestelde prioriteringscriteria. Om lopende onderzoeken niet te verstoren, doet de kansspelautoriteit geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders.
De kansspelautoriteit zal te zijner tijd, wanneer een vergunningstelsel voor kansspelen op afstand is ingericht, ieder bedrijf dat een vergunning aanvraagt toetsen aan allerlei strikte eisen, waaronder een betrouwbaarheidstoets. Deze betrouwbaarheidstoets is vergaand. De betrouwbaarheid van de aanbieder en van degenen die zijn beleid (mede) bepalen moet buiten twijfel staan om een verantwoorde deelname aan kansspelen mogelijk te maken. De betrouwbaarheid van een aanbieder wordt derhalve mede bepaald door de betrouwbaarheid van de bij zijn organisatie betrokken personen. Het feit dat bedrijven onlangs zijn overgenomen of in de toekomst worden overgenomen beïnvloedt deze beoordeling niet.
De verandering in de wijze van bekostiging van de waterschapslasten |
|
Henk van Gerven (SP), Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur «burger krijgt rekening waterschappen» waarin bericht wordt over het feit dat er sinds 2000 een lastenverschuiving gaande is, waardoor boeren 65 miljoen euro minder aan waterschapslasten betalen, terwijl de lasten voor burgers met 650 miljoen euro stegen?1
Ja.
Is het waar, zoals het onderzoeksinstituut Coelo meldt, dat waterschappen stellen dat zij meer zijn gaan doen voor stedelijke gebieden en dat huishoudens dus meer moeten gaan betalen? Welke cijfers onderbouwen deze verschuiving? Kunt u deze cijfers aan de Kamer doen toekomen?
Het is inderdaad zo dat de taakuitoefening van de waterschappen de laatste decennia ingrijpend is veranderd en dat zij meer maatregelen zijn gaan treffen die in het belang van het stedelijk gebied en daarmee van de huishoudens zijn.
Dit proces werd ingezet naar aanleiding van de bijna rampen als gevolg van de hoogwatersituaties in 1993 en 1995 en de grote schade na hevige regenval in 1998. De waterschappen zijn vanaf dat moment maatregelen gaan nemen om dit soort situaties te voorkomen. Deze maatregelen richten zich voor een belangrijk deel op de bescherming van de stedelijke omgeving. In dezelfde periode hebben de waterschappen het waterbeheer in het stedelijk gebied van veel gemeenten overgenomen, gingen zij in alle stedelijke gebieden steeds meer activiteiten ontplooien en zijn zij in het landelijk gebied steeds meer rekening gaan houden met natuurontwikkeling en recreatie. Om die reden werden er ook meer kosten aan de categorieën gebouwd en ingezetenen toegerekend.
Een en ander is inherent aan het principe dat ten grondslag ligt aan één van de twee grote waterschapsbelastingen, de watersysteemheffing. Deze belasting kent het beginsel dat belastingplichtigen betalen naar rato van het belang dat zij hebben bij de taken die via deze belasting worden bekostigd. Omdat het belang van de verschillende groepen belastingplichtigen in de afgelopen jaren is verschoven, is de wetgeving enige malen aangepast om de waterschappen de mogelijkheid te bieden de betaling beter in overeenstemming te brengen met dat belang.
Bij de laatste grote wijziging van het belastingstelsel in 2007 is tijdens de parlementaire behandeling aangegeven dat wijzigingen in de taakuitoefening van waterschappen een wijziging van de kostentoedeling aan betalende categorieën noodzakelijk maakten, en dat de optredende lastenverschuivingen te verdedigen waren vanuit het toenemende belang van het stedelijk gebied bij het waterbeheer. (Kamerstukken II 2005–2006, 30 601, nr. 3 en nr. 6). De wetswijziging is derhalve gebaseerd op een verschuiving in de taakuitoefening door de waterschappen.
Is de extra heffing van waterschapslasten, die was bedoeld om een scheefgegroeide situatie in het waterschap Delfland te repareren, overgenomen door andere waterschappen? Zo ja, door welke? Is de door de waterschappen opgestelde kostentoedelingsverordening ter goedkeuring voorgelegd aan de provincies? Hebben alle provincies ingestemd met genoemde verordening? Zo nee, welke provincies hebben om welke reden niet ingestemd?
Bij de beantwoording van vraag 3 ben ik er vanuit gegaan dat deze doelt op de in 2012 bij amendement geïntroduceerde mogelijkheid om de zogenoemde tariefdifferentiatie wegen te verruimen. Inmiddels hebben de volgende waterschappen hiervan gebruik gemaakt:
Al deze waterschappen hebben hun kostentoedelingsverordening vooraf gewijzigd en ter goedkeuring aan de provincies voorgelegd. De provincies hebben hier in alle gevallen mee ingestemd.
Was het de bedoeling van de wetgever om de extra ruimte alleen in bijzondere omstandigheden te gebruiken? Wat is de definitie van genoemde bijzondere omstandigheden?
De betreffende wetswijziging is in 2012 bij amendement op initiatief van uw Kamer tot stand gekomen. Het amendement geeft waterschapsbesturen die op 1 juli 2012 al gebruik maakten van de mogelijkheid tot tariefsdifferentiatie voor wegen de bevoegdheid deze binnen bepaalde grenzen ruimer toe te passen (maximaal 400% hogere tarieven i.p.v. maximaal 100%). De bedoeling van het amendement was om hen de mogelijkheid te geven om «onevenredige tarieven voor agrariërs» te voorkomen. Vervolgens hebben waterschappen elk autonoom in een democratisch proces afgewogen of en zo ja in welke mate zij gebruik zouden gaan maken van deze mogelijkheid.
Bent u van mening dat het nieuwe belastingstelsel van de waterschappen de weeffout in de huidige Waterschapswet herstelt, waardoor hogere kosten in de komende jaren evenredig worden verdeeld over belastingbetalers? Zo ja, waaruit blijkt dit? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo neen, wat wordt dan ondernomen om het belastingstelsel aan te passen?
Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoorden hiervoor, is het principe dat belanghebbenden naar rato betalen. Destijds is in uw Kamer via een amendement een aanpassing mogelijk gemaakt naar aanleiding van de problematiek die in Delfland werd geconstateerd. De waterschappen passen dit wettelijk kader nu toe, waardoor het onbedoelde verdelingseffect is verminderd.
Kunt u ter vergelijking de Kamer een lijst doen toekomen met alle percentages per belastingcategorie per waterschap over 2010 en per 2013?2
Het gevraagde overzicht, waarvan de informatie afkomstig is van de Unie van Waterschappen, is hieronder opgenomen.
Aa en Maas
11,7
11,7
0,14
0,10
59,1
59,2
29,0
29,0
Amstel, Gooi en Vecht
3,6
3,6
0,01
0,01
36,4
36,4
60,0
60,0
Brabantse Delta
9,5
9,5
0,10
0,10
60,4
60,4
30,0
30,0
De Dommel
8,2
8,2
0,10
0,10
56,7
56,7
35,0
35,0
De Stichtse Rijnlanden
8,8
8,8
0,10
0,10
53,1
52,1
38,0
39,0
Delfland
4,9
4,9
0,01
0,01
35,1
35,1
60,0
60,0
Fryslân
21,4
21,4
0,30
0,30
51,3
51,3
27,0
27,0
Groot Salland
15,5
15,5
0,10
0,10
57,2
57,2
27,2
27,2
Hollands Noorderkwartier
11,3
11,3
0,10
0,10
54,6
54,6
34,0
34,0
Hollandse Delta
11,8
11,2
0,03
0,04
48,2
43,8
40,0
45,0
Hunze en Aa's
20,3
20,3
0,20
0,20
54,5
54,5
25,0
25,0
Noorderzijlvest
18,2
18,2
0,20
0,20
56,6
56,6
25,0
25,0
Peel en Maasvallei
14,3
14,3
0,20
0,20
55,5
55,5
30,0
30,0
Reest en Wieden
18,0
18,0
0,30
0,30
46,7
46,7
35,0
35,0
Regge en Dinkel
12,6
11,7
0,10
0,20
57,3
58,1
30,0
30,0
Rijn en IJssel
13,6
13,6
0,10
0,10
59,3
59,3
27,0
27,0
Rijnland
7,3
6,6
0,10
0,10
42,6
38,3
50,0
55,0
Rivierenland
12,8
12,8
0,04
0,04
52,1
52,1
35,0
35,0
Roer en Overmaas
8,3
7,9
0,06
0,08
51,6
52,0
40,0
40,0
Scheldestromen1
19,6
18,7
0,18
0,20
55,2
54,8
25,0
26,3
Schieland en de Krimpenerwaard
7,0
7,0
0,01
0,01
43,0
43,0
50,0
50,0
Vallei & Veluwe1
9,1
8,5
0,30
0,30
53,6
51,2
37,0
40,0
Velt en Vecht
20,7
20,7
0,10
0,10
51,2
51,2
28,0
28,0
Zuiderzeeland
23,6
20,9
0,40
2,20
51,0
51,9
25,0
25,0
deze waterschappen zijn in 2011 resp. 2013 uit een fusie ontstaan en hadden hierdoor geen kostentoedeling in 2010. Voor deze waterschappen zijn voor 2010 de gemiddelde aandelen (rekenkundig gemiddelden) van de fusiepartners vermeld.
Een jihadistische radiozender |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «NCTV: «Radiozender predikt jihad»?1
Ja.
Klopt het dat de islamitische zender Radio Ghurabaa naast de verheerlijking van Al Qaida en de verkettering van het westen tevens een boodschap van geweld predikt?
De aard van de programmering wijst er op dat het hier gaat om een jihadistisch propagandakanaal. Het uitdragen van een antiwesterse ideologische opvatting kan op den duur individuen legitimering verschaffen voor het plegen van gewelddaden in en tegen het Westen.
Zijn er naast deze radiozender nog andere islamitische zenders die in Nederland oproepen tot geweld? Zo ja, welke?
Voor zover bekend zijn er geen islamitische (radio)zenders die in Nederland concreet oproepen tot geweld.
Wanneer zorgt u ervoor dat deze geweldszender uit de lucht wordt gehaald en de eigenaren worden vervolgd voor het oproepen tot geweld?
De NCTV attendeert door middel van een duiding Internet Service Providers op jihadistisch georiënteerde websites die op hun systemen draaien of waar zij diensten aan verlenen. Het verzoek aan deze providers of registrars is dan om zelf de inhoud van de website of samenwerking te toetsten aan de eigen gebruikersvoorwaarden. Hiermee doet de NCTV een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de providers om de verspreiding van ongewenste of schadelijke content op het internet tegen te gaan. De beslissing tot eventuele vervolging ligt bij het OM.
Erkent u inmiddels het gewelddadige karakter van de islam?
Nee. Er zijn evenwel groepen en personen die zich op selectieve wijze beroepen op islamitische begrippen om gebruik van terroristisch geweld te legitimeren. De dreiging die hiervan uitgaat, alsmede de onrust en onveiligheidsgevoelens die dit zowel buiten als binnen de moslimgemeenschap veroorzaakt, neem ik uiterst serieus.
De negatieve gevolgen van de geldverdelingsystematiek bij de VU voor goede beta-opleidingen |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de situatie van enkele beta-opleidingen bij de Vrije Universiteit?1
Ja.
Kunt u reageren op de ontstane situatie?
Het is de verantwoordelijkheid van het instellingsbestuur de begroting en in het verlengde daarvan de interne verdeling van beschikbare middelen vast te stellen met inachtneming van het wettelijk kader inzake te voeren overleg. Ditzelfde geldt voor het voeren van adequaat financieel beheer. Ik kan niet treden in de inhoudelijke keuzes die daarbij zijn of worden gemaakt en de conclusies die aan het gevoerde overleg zijn of worden verbonden. Ik neem kennis van de bezorgdheid die bij betrokkenen bestaat over het kunnen blijven verzorgen van kwalitatief hoogwaardig onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Ik stel evenzeer vast dat keuzes om dit mogelijk te blijven maken dienen te geschieden binnen het gegeven budget en dat maakt dat er geen oneindige keuzemogelijkheden zijn.
Wat vindt u van de kritiek op het allocatiemodel van geld binnen universiteiten dat grote massale studies lijkt te bevoordelen door opleidingen enkel te financieren voor bepaalde ECTS? Hoe verhoudt zich dit tot uw visie op kwalitatief hoogstaand onderwijs? Hoe verhoudt zich dit tot de visie van het kabinet op het belang van bèta-onderwijs?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van de bewering van de universiteitsleiding dat zowel centrale als facultaire studentenraden geen instemmingsrecht noch adviesrecht hebben? Hoe verhoudt zich dit tot 9.33a, lid 2, sub a van de WHW inzake de adviesbevoegdheid van de universiteitsraad?
Uit de stukken waarnaar de onderstaande links verwijzen, valt een dergelijke bewering niet op te maken. Deze zou overigens voorbijgaan aan de wijze waarop advies- en instemmingsrechten van de universiteitsraden en faculteitsraden in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) zijn vastgelegd. De WHW stelt personeel en studenten in staat de medezeggenschap effectief uit te voeren. Zo bepaalt artikel 9.33a, lid 2, sub a een adviesbevoegdheid inzake het algemeen personeels- en benoemingsbeleid. Verder is er een adviesbevoegdheid van de universiteitsraad ten aanzien van aangelegenheden die de goede gang van zaken binnen de universiteit betreffen (artikel 9.33a, lid 1). Hierbij kan gedacht worden aan financiële aspecten, zoals aangelegenheden of werkzaamheden die gevolgen hebben voor de continuïteit van de instelling, maar ook zaken die direct gevolgen hebben voor de uitvoering van het primaire proces van de instelling zoals het onderwijs- en onderzoeksbeleid van de instelling. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het beëindigen of belangrijk inkrimpen of uitbreiden van werkzaamheden van de instelling of van een belangrijk onderdeel ervan. zoals het beëindigen of belangrijk inkrimpen of uitbreiden of het vervallen van voor de instelling wezenlijke onderzoeksfaciliteiten en/of onderzoeksgroepen. Daarbij kan ook gedacht worden aan het beëindigen van voor de instelling beeldbepalende opleidingen. En verder wijs ik erop dat de universiteitsraad adviesrecht heeft op de begroting (artikel 39a, lid 1, sub b).2
Welke verantwoordelijkheid heeft een universiteit voor studenten die met bepaalde beloftes en verwachtingen aan een opleiding zijn begonnen? Vindt u dat deze voldoende worden nagekomen?
De wet en de uitgangspunten van goed bestuur vragen van de universiteiten om hun beloften jegens de studenten na te komen. In mijn brief over versterking van de governance in de praktijk (Kamerstukken 2013/2014, 33 495 nr. 35) wijs ik daar nog eens nadrukkelijk op. Dit betekent ook dat universiteiten ervoor moeten zorgen dat studenten die aan een opleiding zijn begonnen, in staat worden gesteld deze te voltooien. Mij hebben geen signalen bereikt dat hiervan geen sprake is.
Deelt u de mening dat deze situatie nog een argument is voor instemmingsrecht van een medezeggenschap op de begroting omdat dit mogelijkheden geeft om kritisch te zijn op verdeelsystematieken?
Neen. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn brief over versterking van de governance in de praktijk (Kamerstukken 2013/2014, 33 495 nr. 35). Ten aanzien van het financiële bestuur van de hogeronderwijsinstellingen stelt de overheid de randvoorwaarden vast. Hoe de instellingen ten aanzien van de hoofdlijnen van de begroting de checks and balances vormgeven, is de verantwoordelijkheid van de instellingen. In elk van de onderwijssectoren bestaan voor medezeggenschapsorganen mogelijkheden om over de hoofdlijnen van de begroting en het financieel beleid te spreken met het bestuur.
De bescherming van maritiem historisch erfgoed naar aanleiding van het bericht dat de SS Rosalie is verkocht en zal worden versleept naar Turkije |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat het historische stoomschip SS Rosalie is verkocht en zal worden versleept naar Turkije?1
Ja.
Is het waar dat dit schip uit 1873 is opgeknapt met onder meer subsidie van het Mondriaanfonds?
Ja.
Gelden er restricties aan deze subsidie, zoals het behouden van het schip voor Nederland?
Het behouden van het schip voor Nederland was geen subsidievoorwaarde.
Ziet u mogelijkheden om dit historische vaartuig, mede gelet op deze verstrekte subsidies, te behouden voor Nederland?
Nee.
Is de verkoopprijs die genoemd wordt (50.000 euro) de werkelijke prijs, of is deze gebruikt om onder restricties uit te komen om bv. op eenvoudige wijze toestemming van de douane te verkrijgen tot export?
Ik zie het niet als mijn taak om de hoogte van de verkoopprijs, waar ik overigens niet van op de hoogte ben, en die door een particuliere transactie is bepaald, openbaar te maken. Het staat de voormalige eigenaar natuurlijk vrij om dat wel te doen.
De Centrale Dienst voor In- en Uitvoer van de Belastingdienst heeft, nadat de Erfgoedinspectie heeft aangegeven geen bezwaar tegen de uitvoer van SS Rosalie naar Turkije te hebben, een uitvoervergunning verleend aan de voormalige eigenaar. Er is dus conform de wet gehandeld.
De Erfgoedinspectie kijkt in dit soort gevallen in de eerste plaats of het gaat om een voorwerp dat onder de beschermende werking van de Wet tot Behoud van Cultuurbezit valt. Is dat niet het geval (zoals in het geval van SS Rosalie), dan wordt de vergunning verstrekt. Daarnaast kan er een controle plaatsvinden in de database van gestolen kunstvoorwerpen van Interpol. Betreft het een voorwerp dat uit een andere lidstaat afkomstig is en dat in die lidstaat mogelijk valt onder een wettelijke regeling, dan consulteert de Erfgoedinspectie bovendien de autoriteiten van de betreffende lidstaat.
Klopt het dat varend cultuurhistorisch erfgoed, zoals dit soort monumentale schepen, weinig tot geen bescherming kent? Kunt u de verschillen tussen de beschermde status die aan (onroerende) rijksmonumenten wordt toegekend en dit soort voorbeelden van varend cultuurhistorisch erfgoed verklaren?
Het staat eigenaren van roerende erfgoederen in principe vrij om te doen met het eigendom wat hun goeddunkt. Slechts voorwerpen die op de zogeheten Wbc-lijst staan, komen in aanmerking voor bescherming. De SS Rosalie staat niet op die lijst.
De Wbc-lijst vloeit voort uit de Wet tot behoud van cultuurbezit, die tot doel heeft om te voorkomen dat roerende voorwerpen van bijzondere cultuurhistorische betekenis verloren gaan voor het Nederlandse cultuurbezit. Zulke voorwerpen komen aan de hand van beschermingscriteria (zoals onvervangbaarheid en uniciteit) op een lijst te staan en worden beschermd, bijvoorbeeld om te voorkomen dat ze worden uitgevoerd naar het buitenland.
De bescherming van onroerende zaken is geregeld in de Monumentenwet uit 1988. Roerende zaken, zoals mobiel erfgoed, vallen buiten de kaders van die wet.
Acht u het tijd worden om meer beschermende maatregelen te treffen? Ziet u mogelijkheid een register te maken voor varende dan wel mobiele Rijksmonumenten die bijvoorbeeld door de Erfgoed Inspectie worden beheerd en waarin in voorkomende gevallen een toets op de cultuur-historische waarde voor Nederland bij verkoop en/of export kan worden gebaseerd?
De mobiele erfgoedsector is op dit moment zelf bezig met het ontwikkelen van een Nationaal Register Mobiel Erfgoed en een Nationaal Register Varend Erfgoed. Ik zie geen aanleiding om daarnaast en naast de mogelijkheden die de Wbc biedt, een specifiek op mobiel erfgoed gericht wettelijk beschermingsregime in het leven te roepen.
Kunt u, in afwachting van de beantwoording van deze vragen, de export van de ss Rosalie opschorten?
Dat is niet mogelijk. Voor zover mij bekend zijn de verkoop en de uitvoer van het schip binnen de kaders van de wet geregeld. Ook is mijns inziens geen wetgeving van toepassing op basis waarvan de uitvoer van het schip voor bepaalde tijd tegengehouden kan worden.
Het verschuiven van de waterschapsbelasting van boeren naar burgers |
|
Gerard Schouw (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het tv-item «Burger krijgt rekening waterschappen»?1
Ja
Kloppen de genoemde 65 miljoen euro vermindering aan waterschapslasten voor boeren en 650 miljoen euro lastenstijging voor burgers?
De cijfers die in de uitzending van Nieuwsuur zijn genoemd, zijn gebaseerd op cijfers van COELO (Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden). Bij de waterschapslasten is relevant dat er in principe sprake is van twee soorten heffingen: de watersysteem- en de waterzuiveringsheffing. De cijfers in onderhavig geval laten de ontwikkeling zien van de kosten van de watersysteemheffingen die sinds 2000 aan de betalende categorieën Ongebouwd, Gebouwd en Ingezetenen worden toegedeeld.
Ter nuancering op de wijze waarop de cijfers zijn gepresenteerd, kan worden opgemerkt dat het in de uitzending genoemde bedrag van € 65 miljoen vermindering geen betrekking heeft op agrarische grond alleen, maar op de totale betalende categorie Ongebouwd. Dit betekent dat in de uitzending enkele aspecten buiten beschouwing gebleven zijn:
Ook het in de uitzending genoemde bedrag van € 650 miljoen vermeerdering dat aan de burgers werd toegeschreven behoeft enige nuancering. Zo wordt een gering deel van de categorie Gebouwd betaald door de eigenaren van bedrijfspanden en dus niet door de burgers.
Klopt het dat boeren percentueel gezien in plaats van dertig procent, nu slechts tien procent van de belastingopbrengsten van de waterschappen zijn gaan betalen tussen 2000 en 2014?
De in het antwoord op vraag 2 bedoelde cijfers van COELO geven aan dat de categorie «Ongebouwd» in 2000 29,5% van de watersysteemheffing betaalde en in 2014 11,6% betaalt. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, kunnen deze cijfers echter niet met elkaar worden vergeleken en wordt het aandeel Ongebouwd niet alleen betaald door boeren, maar ook door andere eigenaren van onbebouwde grond (en in 2000 ook nog door de eigenaren van bos- en natuurterreinen).
Bent u bereid bij de waterschappen navraag doen welke kostenposten er exact zijn die een dergelijk grote verschuiving van de lasten van boeren naar burgers rechtvaardigen en het resultaat daarvan aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom wilt u geen cijfers aanleveren die verificatie van het standpunt van de waterschappen, dat ze meer zijn gaan doen voor de stedelijke gebieden en de kostenverschuiving daarmee gerechtvaardigd is, mogelijk maakt?
Voor de watersysteemheffing geldt het principe dat belastingplichtigen betalen naar rato van het belang dat zij hebben bij de taken die via deze belasting worden bekostigd. Omdat het belang van de verschillende groepen belastingplichtigen in de afgelopen jaren is verschoven, is de wetgeving aangepast om de waterschappen de mogelijkheid te bieden de betaling weer in overeenstemming te brengen met dat belang.
Bij de genoemde aangepaste wetgeving is de kostenverdelingssystematiek vereenvoudigd en geüniformeerd, en werd de beleidsvrijheid van de waterschappen ingeperkt. De beleidsvrijheid die de waterschappen nog over houden zit in de bij amendement verkregen ruimte om het ingezetendeel, dat wordt bepaald door de inwonerdichtheid, met maximaal 10% te verhogen. En tevens in een in 2012 aangenomen amendement om het aandeel van wegen binnen de categorie Omgebouwd te kunnen verhogen door middel van tariefdifferentiatie (met ook als effect dat de boeren minder betalen).
De waterschappen stellen de watersysteemheffing dus vast binnen de wettelijke kaders, die zijn gebaseerd op taakverschuivingen. Ik verwijs hierbij tevens naar het antwoord op vraag 2 van de leden Van Gerven en Van Raak (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1356).
Bent u van mening dat een dergelijke verschuiving in de waterschapslasten aantoont dat door middel van de geborgde zetels er geen representatie van specifieke belangen plaatsvindt, maar oververtegenwoordiging?
Dit lijkt mij voor de watersysteemheffing niet het geval. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven is de bestaande wetgeving er op gericht een evenwichtige behartiging van belangen plaats te laten vinden in het waterschapsbestuur.
Waarom worden bij de waterschappen volksvertegenwoordigers, in tegenstelling tot wat verondersteld wordt op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau, niet in staat geacht moeten worden ook specifieke deelbelangen te vertegenwoordigen?
Uitgangspunt in de wetgeving is dat alle groepen belastingplichtigen worden vertegenwoordigd in het bestuur van het waterschap. Daarnaast ligt in de wet vast dat de bestuursleden die de geborgde zetels bezetten, de belangen vertegenwoordigen van categorieën die voor hun dagelijkse inkomen en functioneren rechtstreeks afhankelijk zijn van de taakuitoefening van het waterschap en daar ook specifiek voor betalen. Geborgde zetels kunnen worden bezet door vertegenwoordigers van de landbouw, de natuurbeheerders en de gebruikers van bedrijfsruimten.
Bent u bereid uw standpunt omtrent de geborgde zetels bij de waterschappen te herzien en deze alsnog af te schaffen om zodoende alle belangen weer evenredig vertegenwoordigd te krijgen?
Zoals ik heb toegezegd in debat met uw Kamer over het wetsvoorstel Wet aanpassing waterschapsverkiezingen (Tweede Kamer, 2013–2014, 33719), wordt het systeem met geborgde zetels betrokken in een evaluatie van de komende statenverkiezingen gecombineerd met waterschapsverkiezingen in 2015.