Het incident in Khirbet Al-Makhul |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Diplomats protest over West Bank clash with Israel troops»?1
Ja.
Bent u tevens bekend met het bericht «IDF says it blocked EU-Palestinian effort to rebuild demolished homes»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de gebeurtenissen in het plaatsje Khirbet al-Makhul op de Westelijke Jordaanoever op 16 september 2013?
Op 16 september 2013 vond de sloop van Khirbet al-Makhul plaats door het Israëlische leger. Het kabinet heeft Israël meermaals opgeroepen de sloop van huizen van Palestijnen in de bezette gebieden te stoppen.
Klopt het dat de diplomaat in kwestie zich heeft aangesloten bij de woedende menigte die demonstreerde tegen de door het Israëlische Hooggerechtshof geautoriseerde sloop van woningen in Khirbet Al-Makhul? Hoe verhoudt deze informatie tot die uit het bericht van de BBC, waarin vermeld wordt dat de diplomaat slechts humanitaire hulp verleende aan de bewoners van Khirbet Al-Makhul?
Het kabinet heeft met bezorgdheid kennisgenomen van de berichtgeving over het incident in het plaatsje Khirbet al-Makhul. Navraag door de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah bevestigt dat de diplomaat in kwestie zich niet heeft aangesloten bij de verzamelde menigte. De door de Europese delegatie georganiseerde reis naar Khirbet al-Makhul, waarvan de Franse diplomate deel uitmaakte, diende ter begeleiding van een humanitair konvooi. Er zijn conflicterende berichten verschenen in de media over wat er zich zou hebben afgespeeld. Intussen hebben EU-vertegenwoordigers om uitleg gevraagd aan de Israëlische autoriteiten.
Behoort het verlenen van humanitaire hulp tot de werkzaamheden van Franse diplomaten? Is het mogelijk dat de diplomaat misbruik heeft gemaakt van haar privileges als diplomaat, zoals gesuggereerd door een Israëlische woordvoerder?
Het is niet ongewoon dat diplomaten ter plekke aanwezig zijn bij humanitaire hulpverlening.
Hoe beoordeelt u het optreden van het Israëlische leger onder de omstandigheden in kwestie? Bent u van mening dat het Israëlische leger op 16 september disproportioneel heeft gehandeld?
De diplomate maakte onderdeel uit van de begeleiding van een humanitair konvooi en geniet diplomatieke onschendbaarheid. Het kabinet is van mening dat het Israëlische leger in dezen disproportioneel heeft gehandeld en keurt gebruik van wapens en geweld tegen een humanitair konvooi te allen tijde af.
Is, via de Nederlandse vertegenwoordiger in Ramallah, na te gaan wat hier precies is voorgevallen? Kunt u de Kamer daarvan op de hoogte stellen?
Ja. Zie het antwoord op vraag 4.
Gevolgen van de cultuurbezuinigingen |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Elf podiumgroepen stoppen», waaruit blijkt dat door cultuurbezuinigingen circa tien procent van de gezelschappen is gestopt en dat bij 39 groepen mensen zijn ontslagen?1
Het NRC heeft instellingen die in de periode 2009–2012 onder andere werden gesubsidieerd door het Fonds Podiumkunsten een aantal vragen gesteld over de gevolgen van de teruggang in subsidie voor hun gezelschap. Het artikel schetst een beeld van de gevolgen van de crisis en bezuinigingen door de overheden. Dat heeft, hoewel noodzakelijk, soms pijnlijke gevolgen. Tegelijkertijd laat het artikel zien dat veel instellingen met minder of geen subsidie toch ook kansen zien. Bijvoorbeeld op het gebied van samenwerking.
Hoe oordeelt u over het feit dat voor verschillende instellingen – ondanks een positief advies van het Fonds Podiumkunsten – subsidie uitbleef vanwege een tekort aan middelen?
In tijden van bezuinigingen heeft het Fonds Podiumkunsten ervoor gekozen scherpe keuzes te maken en geen kaasschaaf toe te passen om ervoor te waken dat de instellingen die subsidie krijgen ook budget hebben om echt wat te doen.
Erkent u dat sponsors en andere particuliere giften het gat dat is geslagen door de bezuinigingen niet (zullen) opvullen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook blijkt uit het artikel zijn er ook instellingen die succesvol zijn geweest in het zoeken en vinden van nieuwe sponsoren. Wat over het algemeen precies de kansen zijn voor het vinden van nieuwe sponsoren is nog onduidelijk en zal op de langere termijn moeten blijken.
Erkent u dat door de bezuinigingen steeds meer personeel óf ontslagen wordt óf steeds vaker als freelancer wordt aangesteld? Deelt u de mening dat het slecht is voor de continuïteit als er steeds meer freelancers werkzaam zijn in de cultuursector?
Ik zie die ontwikkeling, maar constateer dat eenzelfde ontwikkeling ook speelt in andere sectoren. Bij mij zijn nog geen signalen binnen gekomen dat de continuïteit in de cultuursector hierdoor gevaar loopt.
Deelt u de mening dat sprake is van een proces van verschraling, als gezelschappen minder nieuwe producties maken, meer herhalingen spelen en het aanbod steeds meer richten op de middelmaat?
Het in reprise nemen van succesvolle producties vind ik een goede zaak, zowel in termen van publieksbereik als zakelijk succes. Verder is het van belang de ontwikkelingen van veranderend type aanbod dat op de podia staat te onderzoeken en te volgen, zoals dat ook in het verleden gedaan is. Zo heeft de Raad voor Cultuur een aantal jaar geleden gesignaleerd dat er sprake was van overaanbod. Dit heeft geleid tot veranderingen in de regelingen van het Fonds Podiumkunsten.
Is dit het cultuurbeleid dat u voor ogen heeft, aangezien u akkoord gaat met de richting die uw voorganger heeft ingezet?
In mijn beleid focus ik op thema’s die in het hart van het cultuurbeleid staan. Dit zijn cultuuronderwijs, talentontwikkeling, creatieve industrie en digitalisering. Ik heb u in mijn visiebrief uitgebreid bericht over de richting die ik op wil met deze thema’s.
Is het waar dat gemeenten in 2013 3,7% minder aan cultuur uitgeven dan in 2012?2
Het CBS heeft inderdaad berekend dat gemeenten gezamenlijk bijna 3,7% minder dan in 2012 uitgeven aan kunst en cultuur. Het bedrag dat besteed wordt per inwoner neemt af van 103 euro tot 98 euro.
Het CBS heeft de netto-uitgaven in kaart gebracht. Dit zijn de lasten die overblijven na aftrek van de baten (saldo) en die de gemeenten uit de algemene middelen moeten financieren.
Tot het terrein van kunst en cultuur rekent het CBS de volgende activiteiten (functies):
Deelt u de mening dat de gemeentelijke bezuinigingen op cultuur verder kunnen toenemen als gevolg van de decentralisering?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het opstellen van de begroting en de verdeling van de middelen over verschillende onderwerpen, waaronder cultuur. Daarnaast denk ik dat steden het belang van cultuur voor de stad, zowel economisch als sociaal sterk zullen laten meewegen in hun besluitvorming.
Hoe ver mag het proces van vermarkting en verschraling doorgaan in de cultuursector, voordat u op de rem gaat staan?
Ik ben niet van mening dat er een proces van vermarkting en verschraling gaande is. Ik volg de ontwikkelingen in de cultuursector op de voet en zal dat ook blijven doen.
Het kopiëren van paspoorten bij het afsluiten van een telefoonabonnement |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat telecombedrijven een kopie maken van het identiteitsbewijs van een nieuwe klant bij het afsluiten van een telefoonabonnement? Welke telecombedrijven doen dit structureel of incidenteel?
Wanneer consumenten een abonnement afsluiten bij een telecomaanbieder dienen zij zich te identificeren. De identificatie vindt plaats met een identiteitsbewijs, zoals bijvoorbeeld een ID-kaart, een paspoort of een rijbewijs.
Daarnaast is het gebruikelijk dat telecombedrijven een afgedekte scan maken van het identiteitsbewijs om misbruik van abonnementen te voorkomen. Het komt helaas voor dat criminelen zich voordoen als klanten en met valse documenten een abonnement afsluiten. De kopie van dat document kan dan als (potentieel) bewijsstuk dienen in de daarop volgende juridische procedure. Voor telecombedrijven is daarom van belang om ook na het aangaan van de overeenkomst aan te kunnen tonen met welk document de identificatie heeft plaatsgevonden.
Een afgedekte scan wil zeggen, dat er over het scanapparaat een mal is geplaatst. Door deze mal worden privacygevoelige gegevens (zoals in ieder geval altijd het burgerservicenummer en vaak ook de pasfoto) afgedekt.
De hier geschetste werkwijze wordt onderschreven door brancheorganisatie Nederland ICT waarbij veel telecombedrijven zijn aangesloten. De partijen in deze werkgroep werken samen aan het verder verbeteren van de privacy van hun klanten.
Zo wordt de mal die sommige telecombedrijven al gebruiken en die zowel BSN nummer als pasfoto afschermt, op korte termijn beschikbaar gemaakt voor zowel de eigen winkels van telecombedrijven, als voor alle winkels die de diensten van telecombedrijven doorverkopen (als reseller). Deze mal dekt bij een kopie bijzondere persoonsgegevens (die door het CBP in de richtlijnen zijn aangemerkt) af. Ook brengt de mal een watermerk aan op de kopie.
Er is geen uitputtend overzicht van de wijze waarop de verschillende telecombedrijven werken. Het is echter uiteindelijk aan het College bescherming persoonsgegevens hiernaar onderzoek te doen, mocht zij daartoe aanleiding zien.
Overigens wordt ook bij het online afsluiten van een telefoonabonnement vaak gevraagd een kopie van het identiteitsbewijs op te sturen. Het CBP adviseert de consument, als die er toch voor kiest dat te doen, om het risico op misbruik van persoonsgegevens zo klein mogelijk te maken, bijvoorbeeld door het burgerservicenummer door te strepen. Het centraal meldpunt identiteitsfraude adviseert om groot op de kopie te schrijven dat het een kopie is, voor wie de kopie is bedoeld (naam telecombedrijf) en de datum. Ook kan de klant de pasfoto afschermen. De telecomsector onderschrijft deze adviezen.
Klopt het dat de hierboven geschetste handelwijze in strijd is met de richtlijnen opgesteld door het College bescherming persoonsgegevens (CBP)?1 Wat is uw reactie op dit punt?
Zoals in de richtsnoeren «Gebruik kopie paspoort in de private sector» van juli 2012 is beschreven is het maken van een kopie van het identiteitsbewijs door private bedrijven in beginsel niet toegestaan. Dit om misbruik van persoonsgegevens (waardonder identiteitsfraude) te voorkomen. Het is aan het College bescherming persoonsgegevens om te controleren of de werkwijze van telecombedrijven in lijn is met de door het CBP opgestelde richtsnoeren. Telecombedrijven geven aan in ieder geval te werken volgens de richtsnoeren «Gebruik kopie paspoort in de private sector» waarin de geldende wettelijke regels worden verduidelijkt. Immers, zij maken bij een afgedekte scan geen kopie van het burgerservicenummer.
Hoe kan het dat het kopiëren van identiteitsbewijzen bij het afsluiten van een telefoonabonnement nog steeds plaatsvindt, ondanks dat dit in strijd is met de richtlijnen van het CBP?
Telecombedrijven geven aan de kopie nodig te hebben om misbruik van abonnementen te voorkomen.
Wat voor nut heeft het kopiëren van identiteitsbewijzen bij het afsluiten van een telefoonabonnement?
Zie antwoord op vraag 1
Bent u van mening dat deze handelwijze de privacyrechten van burgers schendt? Zo nee, waarom niet?
De privacygevoelige onderdelen van het identiteitsbewijs worden in principe afgeschermd en kunnen dus niet verspreid of misbruikt worden. De privacyrechten van de klant worden in dat geval in acht genomen. Wel vind ik het van belang dat telecombedrijven zich bewust zijn van de richtsnoeren van het CBP. Het CBP zou hierover nader uitleg kunnen geven, bijvoorbeeld binnen het verband van de Privacy werkgroep van Nederland ICT.
Gaat u telecomaanbieders aanspreken op deze handelwijze?
Het is niet aan mij om de telecomaanbieders aan te spreken op de manier waarop uitvoering wordt gegeven aan de privacywetgeving. Het CBP is de onafhankelijke toezichthouder, en alleen dit college kan hierover uitspraken doen. Bij overtreding van de wettelijke normen kan het CBP handhavende maatregelen treffen. Het CBP geeft in zijn handhavingsbeleid prioriteit aan onderzoeken naar ernstige en structurele overtredingen van de Wbp, die veel mensen treffen en waarbij het CBP door de inzet van handhavende maatregelen een effectief verschil kan maken. Daarnaast stelt het CBP jaarlijks aandachtsgebieden vast waarop verscherpt toezicht plaatsvindt. Daarbij heeft het CBP ook aandacht voor signalen over het onrechtmatig verzamelen en gebruiken van «kopietjes paspoort».
Handhaving alcoholleeftijd |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen »18-minner kan blijven drinken» en «drankcontrole traag op gang»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Herkent u het in de artikelen geschetste beeld dat gemeenten vanaf 1 januari 2014 zich bij hun handhaving zullen concentreren op 16-minners, en de teugels voorlopig laten vieren bij de groep daarboven? Zo ja, welke signalen heeft u hierover ontvangen? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Zoals ik ook heb gesteld in mijn antwoord op de Kamervragen van het lid Rebel (d.d. 23 september 2013) is mijn beeld dat gemeenten hun taak om toe te zien op de naleving van de leeftijdsgrenzen verschillend oppakken. Een aantal gemeenten zet momenteel fors in op de handhaving van de leeftijdsgrens, zoals Utrecht en Rotterdam. Andere gemeenten zitten nog in een overgangsfase. Ik heb geen signalen ontvangen dat gemeenten vanaf 1 januari 2014 de teugels zullen laten vieren wat betreft de 16- en 17- jarigen.
Deelt u de mening dat, zodra de nieuwe wettelijke leeftijdsgrens van 18 jaar geldt voor het aankopen van alcohol, deze grens ook adequaat gehandhaafd moet worden?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u voorts de mening dat het voor de maatschappelijke acceptatie van de nieuwe alcoholleeftijd noodzakelijk is dat gemeenten ook daadwerkelijk die leeftijd gaan handhaven? Zo nee, waarom niet?
Handhaving is een belangrijk middel voor de acceptatie van de nieuwe alcoholleeftijd, maar zeker niet het enige middel, net zo min als gemeenten de enige partij zijn om de nieuwe maatschappelijke norm te realiseren. Voor een goede naleving van de leeftijdsgrens doe ik een beroep op alle partijen, zowel gemeenten als verstrekkers, ouders en de jeugd zelf.
Dit najaar zal ik (samen met diverse partijen, zoals supermarkten, horeca, sportkantines, GGD’en, etc.) een communicatiecampagne starten om de sociale norm te versterken dat het normaal is als jongeren voor hun 18e geen alcohol drinken.
Is het signaal dat gemeenten vanaf januari 2014 zich beperken tot handhaving van de alcoholleeftijd bij 16-minners voor u aanleiding de verhoging van de alcoholleeftijd naar 18 jaar later in te laten gaan dan 1 januari 2014, op een moment waarop alle gemeenten deze nieuwe grens adequaat kunnen en zullen handhaven? Zo ja, wat wordt dan de nieuwe invoeringsdatum? Zo nee, waarom niet?
Nee, de verhoging van de leeftijdsgrens voor de verkoop van alcoholhoudende drank van 16 naar 18 jaar is door de Eerste en Tweede Kamer aangenomen. Het is staand beleid, waar ik groot voorstander van ben.
Wanbetalende diplomaten |
|
Nine Kooiman , Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de vele eerdere vragen die zijn gesteld over het niet betalen van (verkeers)boetes door diplomaten en de (on)mogelijkheden om wettelijke dwangmiddelen toe te passen om betaling af te dwingen?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat ook diplomaten zich aan de wet moeten houden en dat zij gewoon, net als ieder ander, de aan hen opgelegde boetes moeten betalen? Zo ja, op welke manieren zorgt u er tot nu toe voor dat deze boetes ook daadwerkelijk betaald worden nu artikel 41, eerste lid, van het Verdrag van Wenen inzake diplomatieke betrekkingen hier zo duidelijk over is?
Ja.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stuurt ieder kwartaal een overzicht van openstaande verkeersboetes naar ambassades. Daarnaast kunnen ambassades uitgenodigd worden voor een gesprek over dit onderwerp, waarbij zij worden gewezen op de bepalingen in het Verdrag van Wenen volgens welke ook diplomaten gehouden zijn de wetten en regels van Nederland te eerbiedigen. Beide maatregelen zijn overigens voor het overgrote deel van de ambassades effectief.
Bent u tevreden over het effect van uw eerdere pogingen om betalingen af te dwingen, zoals het aanschrijven van ambassades over onbetaalde boetes en het zo nodig zelfs ontbieden van een vertegenwoordiger van een ambassade?
Het Kabinet benadrukt dat het overgrote deel van de in Nederland aanwezige diplomaten zich houdt aan de Nederlandse verkeersregels. Het Kabinet is echter teleurgesteld dat een klein aantal diplomaten en/of ambassades ongevoelig lijkt te zijn voor ons nadrukkelijke verzoek om verkeersboetes te voldoen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal dit onderwerp stelselmatig blijven opbrengen in contacten met de desbetreffende ambassades.
Welke acties onderneemt u naar de landen die in een openbare top tien staan met de ambassades die het hoogste bedrag aan onbetaalde boetes hadden uitstaan? Kunt u de Kamer te zijner tijd berichten over de reactie van deze landen en indien zij niet bereid zijn te betalen, wat de reden hiervan is en welke vervolgstappen u hieraan verbindt?
Medio oktober worden opnieuw alle ambassades opnieuw aangeschreven over dit onderwerp, waarbij zij (zoals elk kwartaal) een overzicht ontvangen van de nog uitstaande verkeersboetes. Publicatie van de openbare top tien heeft effect gehad; enkele ambassades hebben aangegeven dat zij de uitstaande boetes willen betalen. Zie ook de antwoorden op vragen 2 en 3.
Bent u zo nodig bereid om andere (creatieve) middelen te gebruiken om betaling af te dwingen, zoals het weigeren van kentekens aan ambassades met openstaande boetes of het niet verstrekken van parkeervergunningen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is gehouden aan het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer en heeft daardoor te handelen binnen de grenzen van dit verdrag, ook ter bescherming van Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland.
Het plan om de leefbaarheid van het dorp Moerdijk op te offeren voor economische ontwikkeling |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de heer E. Nijpels, die namens zijn adviescommissie heeft gezegd dat de economische ontwikkeling van haven- en industriegebieden in Moerdijk voorrang moet krijgen boven de leefbaarheid van het dorp?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel in het Algemeen Dagblad.
Wat vindt u van de opvatting van de heer Nijpels dat de gezondheid en het welbevinden van de inwoners van Moerdijk aan de kant geschoven kunnen worden voor de uitbreiding van haven- en industriegebieden in de buurt van dit dorp? Bent u dit met hem eens of deelt u de mening dat een dergelijke uitspraak onbehoorlijk, om niet te zeggen lomp is?
De commissie van Advies Havenstrategie Moerdijk 2030 geeft in haar eindadvies bij de concept Havenstrategie Moerdijk2 aan dat indien het havenschap blijft inzetten op maximale benutting van de economische potenties van Moerdijk, dan de kosten en baten en de voor- en nadelen van een transitiemodel met relevante stakeholders, inclusief de bewoners van het dorp en de leefbaarheidsgroeperingen besproken dienen te worden. De commissie van advies constateert zelf dat het hier om een maatschappelijk zeer gevoelige discussie gaat, maar constateert dat die discussie nu ten principale en fundamenteel gevoerd moet worden.
Kunt u zich voorstellen dat inwoners van Moerdijk ernstig verontrust zijn over de plannen over de ontwikkeling van haven- en industriegebieden en over het geringe belang dat de commissie Nijpels aan hun dorp en hun leefbaarheid blijkt te hechten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de inwoners van Moerdijk zo snel mogelijk gerust te stellen door duidelijk te maken dat het advies van de commissie Nijpels niet past in de manier waarop de overheid in Nederland met haar burgers om wil gaan?
De Provincie Noord-Brabant, de gemeente Moerdijk en het havenschap Moerdijk hebben onlangs de concept havenvisie voor Moerdijk gepresenteerd. In deze visie gaat de ontwikkeling van het havengebied en het behoud van de leefbaarheid hand in hand. De commissie van advies geeft als reactie op deze visie aan dat het goed is om nog eens kritisch te kijken naar het toekomstperspectief voor het dorp Moerdijk. De concept havenvisie ligt nu voor ter consultatie tot 31 oktober. De betrokken overheden hebben diverse bijeenkomsten belegd waar belanghebbende partijen, waaronder de inwoners van Moerdijk, hun zorgen kunnen uiten en met de provincie, de gemeente en het havenschap over de plannen in gesprek kunnen. Gelet op dit consultatieproces zie ik thans geen rol voor de rijksoverheid weggelegd.
Kunt u voor de zekerheid nog eens duidelijk maken wat het doel is van de huidige milieunormen op het gebied van onder andere geluid, fijnstof in dorpen en steden?
De huidige milieunormen, die zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer, hebben als doel een evenwichtige balans te creëren tussen de belangen van de volksgezondheid en van de industrie. Bij het verlenen van een vergunning voor een nieuwe activiteit (of het uitbreiden van een bestaande activiteit) wordt door het bevoegd gezag getoetst of de beoogde activiteit binnen de van toepassing zijnde milieunormen past.
Kunt u bevestigen dat de verdere economische ontwikkeling van haven- en industriegebieden in Moerdijk het behalen van de genoemde milieunormen in dat gebied onmogelijk maakt? Zo ja, hoe beoordeelt u dat, en hoe ziet u de gezondheid van de omwonenden in relatie tot de beoogde economische ontwikkeling? Zo nee, waarom niet en op welke manier kunt u dat garanderen?
Welk effect de verdere economische ontwikkeling van de haven- en industriegebieden in Moerdijk heeft op het behalen van de genoemde milieunormen is nog niet te bepalen. Een en ander hangt af van de daadwerkelijke ontwikkelingen en te nemen compenserende maatregelen. Het is aan betrokken overheden om bij de benodigde planvorming en vergunningverlening voor deze ontwikkelingen om hieraan binnen de wettelijke kaders voorwaarden te verbinden. De concept havenvisie voor Moerdijk geeft daar nog geen uitsluitsel over.
Vindt u dat mensen recht hebben op een gezonde leefomgeving? Zo ja, op welke wijze wilt u ervoor zorgen dat dit recht van de inwoners van Moerdijk niet geschonden wordt doordat het in de toekomst ingesloten zal zijn tussen zware industrie, een groot bedrijventerrein en een snelweg? Zo nee, waarom niet?
Een gezonde leefomgeving is voor mensen van groot belang en derhalve wordt dit ook erkend als onderwerp van overheidsbeleid. Het recht op een gezonde leefomgeving is een richtinggevend uitgangspunt dat steeds afgewogen moet worden tegen andere belangen zoals economische activiteiten. De lokale overheden dragen de verantwoordelijkheid voor deze afwegingen en voor eventueel te nemen maatregelen. Wij gaan ervan uit dat dit wordt meegenomen in het verdere proces van consultatie rondom de ontwerp havenvisie en uiteindelijk de noodzakelijke aanpassingen in bestemmingsplannen en vergunningverlening. De wetgeving, waaronder de Wet publieke gezondheid, voorziet hier in de noodzakelijke waarborgen.
Kent u het onderzoek van De Stec Groep2 over de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk? Deelt u de mening dat dit onderzoek uitwijst dat een groot deel van de logistieke bedrijven die zich zullen vestigen op het Logistiek Park Moerdijk binnen Nederland zullen verhuizen? Zo ja, kunt u aangeven wat er met de leegstand op de andere locaties zal gebeuren en of werknemers hierdoor hun baan zullen verliezen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het onderzoek van De Stec Groep concludeert dat het bestaande aanbod van logistieke centra in Zuid-Nederland, en West-Brabant in het bijzonder, op de middellange en lange termijn onvoldoende is om de vraag naar logistiek vastgoed goed te kunnen faciliteren. Het plan voor Logistiek Park Moerdijk speelt in op deze marktvraag. Logistieke bedrijven en investeerders in logistiek vastgoed kiezen op basis van hun eigen bedrijfseconomische afwegingen hun vestigingslocatie. Het is voor de economische ontwikkeling van ons land van belang dat er ondermeer in West-Brabant ook op langere termijn vestigingsplaatsen zijn die de concurrentie met locaties buiten Nederland aan kunnen.
Kunt u uiteenzetten welke invloed de toename aan vrachtverkeer op de A16 en de A17 zal hebben op de filedruk, de uitstoot van fijnstof en de leefbaarheid van de inwoners van de gemeente Moerdijk? Hoe beoordeelt u dat? Zo nee, waarom niet?
Uit de Nationale Markt en Capaciteitsanalyse 2011 is gebleken dat er op de A16 en A17 ter hoogte van Moerdijk tot 2030 nog capaciteit is om groei van extra verkeer op te vangen. Alleen in het hoge groeiscenario worden op de A17 en de A16 nabij de Moerdijkbrug wel de NoMo reistijdfactoren overschreden. Omdat uit de havenstrategie niet blijkt welke toename verwacht wordt aan vrachtvervoer op de weg kan niet aangegeven worden wat de exacte invloed is op de filedruk in dit gebied. Deze trajecten behoren echter niet tot de belangrijkste knelpunten op het Nederlandse wegennet en er zijn hier dan ook geen projecten voorzien. In 2012 voldeed de luchtkwaliteit in Moerdijk ruimschoots aan de grenswaarden, zowel in relatie tot verkeer (Monitoringsrapportage NSL 2012) als in relatie tot de industrie (Jaaroverzicht luchtkwaliteit 2012, RIVM). Gezien de betrekkelijk lage waarden is het niet te verwachten dat nieuwe ontwikkelingen zullen leiden tot overschrijding van de grenswaarden.
Het bericht dat de posttarieven van PostNL per 1 januari 2014 wederom gaan stijgen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Postzegel volgend jaar 4 cent duurder» waarin wordt belicht dat het basistarief voor brieven per 1 januari opnieuw met 4 cent zal stijgen?1
Vanwege toenemende volumedalingen binnen de Universele Postdienst (UPD) zijn de kosten uit de pas gaan lopen met de tarieven. In de huidige tariefregulering op de postmarkt wordt met volumedalingen onvoldoende rekening gehouden. Ik heb uw Kamer bij brief van 3 juni 2013 geïnformeerd dat ik een extra toename in de UPD-tarieven daarom onvermijdelijk acht en voor 2014 8% aan tariefruimte zou creëren om een verder stijging van de postzegelprijs per 1 januari 2014 mogelijk te maken (Kamerstukken II 2012/13, 29 502, nr. 110). Als gevolg hiervan mag de postzegelprijs per 1 januari 2014 met 4 cent stijgen. De postzegelprijs zal hiermee maximaal € 0,64 bedragen.
Vindt u een prijsstijging van 44 cent in 2010 naar 64 cent in 2014 acceptabel? Is een prijsstijging van 45% in 5 jaar tijd niet buitenproportioneel hoog? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een recent onderzoek in opdracht van de Europese Commissie laat zien dat in vrijwel alle Lidstaten een trend waarneembaar is van dalende volumes binnen het brievenpostverkeer en toenemende druk op de financiële houdbaarheid van de UPD. Door betere beschikbaarheid van het internet stappen consumenten in West-Europese landen, met name in Nederland en Denemarken, volgens de onderzoekers sneller over naar elektronische communicatiediensten zoals e-mail (Wik-Consult (2013), «Main Developments in the Postal Sector (2010–2013)»). Hoewel volumes in Nederland sterker dalen dan in andere Europese landen, blijft Nederland met een postzegelprijs van € 0,64 per 1 januari 2014 onder het gemiddelde van West-Europa. In België en het Verenigd Koninkrijk bedraagt de postzegelprijs € 0,77 respectievelijk € 0,74. Tevens is in Denemarken onlangs een prijsstijging aangekondigd van 12,5%, waarmee de postzegelprijs vanaf 1 januari 2014 € 1,20 gaat bedragen.
Heeft PostNL u geïnformeerd waarom zij de maximale ruimte benut die de UPD (Universele Postdienst) biedt om het tarief te verhogen? Is de situatie bij PostNL dusdanig verontrustend dat zij het onderste uit de kan moeten halen?
De toenemende daling in postvolumes zet de financiële houdbaarheid van de UPD onder druk. In de afgelopen vijf jaar is het volume van de UPD met meer dan 30% gedaald. Recente cijfers laten zien dat de vraag naar UPD-diensten in toenemende mate afneemt, met circa 9 tot 10% per jaar (Jaarverslag van PostNL over 2012). In de huidige tariefregulering wordt onvoldoende rekening gehouden met deze toenemende volumedalingen. Als gevolg hiervan bedroeg het gerealiseerde bedrijfsresultaat van de UPD-verlener –9% in 2012. Zonder nadere maatregelen zou, ondanks de kostenbesparingsmaatregelen die PostNL zelf neemt, het bedrijfsresultaat naar verwachting op circa –7% uitkomen in 2015. Als onderdeel van een pakket aan maatregelen om een economisch rendabele uitvoering van de UPD mogelijk te maken heeft de UPD-verlener een voorstel ingediend voor 13% tariefruimte voor 2013 en 8% tariefruimte voor 2014.
Is de stijging van het basistarief een gevolg van het intrekken van de claim van PostNL aan Sandd om mee te betalen aan de kosten van de UPD? Zo ja, acht u het wenselijk dat deze kosten worden afgewenteld op de consument?
Bij brieven van 27 maart en 3 juni 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 29 502, nr. 109 en 110) heb ik uw Kamer geïnformeerd dat nadere maatregelen noodzakelijk zijn om de UPD in stand te kunnen houden. Vanwege de specifieke kenmerken van de postmarkt, zoals de schaalvoordelen op de markt, maken de structurele en toenemende volumedalingen de UPD steeds kostbaarder. Hierdoor zijn tariefstijgingen binnen de UPD onvermijdelijk.
Het ligt in de rede dat een toename in de kosten van de UPD wordt betaald door gebruikers van de UPD. Tegelijkertijd worden ook maatregelen genomen die de kosten van de UPD verminderen, zoals een vermindering van het aantal postvestigingen en brievenbussen. Hiertoe bereid ik momenteel een wetsvoorstel voor.
De opvang van Syrische asielzoekers door Bulgarije |
|
Marit Maij (PvdA), Sharon Gesthuizen (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur over de opvang van Syrische vluchtelingen in Bulgarije?1
Ja.
Op welke wijze worden Syrische vluchtelingen en andere asielzoekers in Bulgarije opgevangen? Hebben zij voldoende en tijdig toegang tot de asielprocedure? Krijgen zij op fatsoenlijke wijze bescherming en onderdak?
Volgens de Bulgaarse regering zijn er sinds begin 2013 4.400 vreemdelingen Bulgarije (illegaal) binnengekomen, waaronder 2.500 Syriërs. De meeste van hen reizen Bulgarije binnen via de grens met Turkije. Voor 4.000 personen zou een asielprocedure zijn opgestart, waaronder 1.500 Syriërs. Door UNHCR is kritiek geuit op de opvangcapaciteit en voorzieningen, en op de tijdsduur van de procedures.
De Bulgaarse autoriteiten hebben laten weten dat de opvangcentra overbezet zijn. Als ad hoc oplossing worden asielzoekers ondergebracht in scholen, caravans en tenten. Ook zijn er meer tolken en medisch personeel in dienst genomen. Tevens wordt er een trilateraal contactcentrum opgezet dat de samenwerking met politie en douane met Turkije en Griekenland coördineert. De Bulgaarse regering heeft een beroep op Europese solidariteit gedaan en om financiële steun verzocht.
In reactie op deze ontwikkelingen hebben de Europese Commissie, Frontex en EASO een gezamenlijke missie gepland aan Bulgarije. Naar ik ben geïnformeerd is een doel van deze missie inzichtelijk te maken welke ondersteuning aan Bulgarije kan worden geboden. De missie staat gepland voor de eerste week van oktober 2013. Waarschijnlijk zal de Europese Commissie in de vergadering van de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober 2013 de ministers informeren over de missie.
Welke problemen heeft Bulgarije op dit moment met het huisvesten van asielzoekers en het tijdig beslissen op hun asielverzoek? Welke gevolgen heeft dit voor vluchtelingen? Op welke wijze stelt Bulgarije voor gezinnen met kinderen extra voorzieningen beschikbaar?
Zie antwoord vraag 2.
Welke noodzaak ziet u om in Europees verband acuut aan te dringen op het zo snel mogelijk ondersteunen van landen als Bulgarije met het verwerken van de asielinstroom, om te waarborgen dat asielzoekers, waaronder de Syrische vluchtelingen, overal in de EU fatsoenlijk worden opgevangen? Kan hierbij worden betrokken de invulling van de motie Schouw cs., die onder andere oproept tot het inzetten op een gezamenlijke Europese lijn inzake de opvang van Syrische vluchtelingen?2
De in het vorige antwoord genoemde gezamenlijke missie getuigt naar mijn mening van een adequaat optreden van de Commissie en de agentschappen. Ik verwacht dat onder andere de urgentie van eventuele maatregelen en de aangewezen vorm van ondersteuning door de missie in kaart wordt gebracht.
Voorts maakt Nederland zich sterk voor een betere coördinatie in EU- verband, en neemt proactief deel aan het coördinatieproces, van hulp aan en opvang van Syrische vluchtelingen in de regio.
Hoe verhouden de enorme verschillen in de kwaliteit van de asielprocedure en asielopvang tussen Europese lidstaten zich tot het bestaande Europees asielbeleid? Voldoet Bulgarije aan de Europese minimumnormen voor de opvang en bescherming van asielzoekers? Zo ja, op welke wijze?
Op 29 juni 2013 zijn de gewijzigde Opvangrichtlijn, nr. 2013/33/EU, en Procedurerichtlijn, nr. 2013/32/EU, gepubliceerd in het Publicatieblad van de EU. De lidstaten dienen de bepalingen uit deze richtlijnen ten laatste 20 juli 2015 te hebben omgezet in hun nationale stelsels.
Het is niet aan mij, maar juist de taak van de Europese Commissie om over correcte toepassing van het EU-recht te waken. De Commissie kijkt of het EU-recht wordt nageleefd en kan zonodig een EU-lidstaat verzoeken maatregelen te nemen als deze in gebreke blijft.
Deelt u de mening dat verschillen tussen de Europese lidstaten soms onaanvaardbaar groot zijn en dat de EU inspanningen zal moeten verrichten om die te verkleinen, zodat asielzoekers overal in de EU op gelijke, menselijke wijze worden behandeld? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat er momenteel tussen de EU-lidstaten aanzienlijke verschillen bestaan op terreinen als de asielprocedure en de opvang. Essentie van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel is om deze verschillen te minimaliseren. De in het antwoord op vraag 5 genoemde recente publicatie van de Opvangrichtlijn en Procedurerichtlijn is een belangrijke stap. Alle EU-lidstaten zijn gehouden om de (nieuwe) bepalingen van deze richtlijnen om te zetten in hun nationale stelsels.
Lidstaten die te maken hebben met een hoge migratiedruk en dientengevolge moeite hebben om aan hun verplichtingen jegens asielzoekers te voldoen, kunnen een beroep doen op de solidariteitsinstrumenten van de EU, zoals technische en operationele ondersteuning van EASO. Dit laat overigens onverlet dat de betrokken lidstaat zelf verantwoordelijk is om de verbeteringen in het nationale asielstelsel door te voeren.
Welke andere landen in de EU hebben momenteel vergelijkbare problemen met de opvang en bescherming van Syrische vluchtelingen?
De in antwoord 2 en 3 genoemde missie zal ook een bezoek brengen aan Griekenland en Cyprus.
Het besluit van de gemeente Amsterdam om alsnog door te gaan met exorbitante vergoedingen voor leden van bestuurscommissies |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Herinnert u zich het feit dat u afstand hebt genomen van het voornemen van de gemeente Amsterdam om leden van bestuurscommissies in de toekomst een vergoeding van € 1.500,– per vergadering/per maand te geven?1
Neen. Ik heb afstand genomen van een voornemen, gebaseerd op het advies van de Algemene Werkgevers Vereniging Nederland (AWVN), om leden van bestuurscommissies per vergadering een vergoeding van € 1.373 tot € 1.555 te geven. Zie ook mijn antwoord op de hier aangehaalde schriftelijke vragen.
Herinnert u zich ook uw voornemen om over deze kwestie met de gemeente Amsterdam in overleg te treden, voordat deze gemeente een definitief besluit zou nemen?2
Ja.
Kent u de brief van het College van B&W aan de gemeenteraad van Amsterdam van 19 september 2013, waarin het besluit wordt bevestigd dat leden van bestuurscommissies een vergoeding krijgen van € 1.500,–?3
Van een besluit is nog geen sprake. Bij voornoemde brief heeft het college van B&W aan de raad een ontwerp-verordening voorgelegd, waarin wordt voorgesteld leden van bestuurscommissies een vergoeding van € 500 toe te kennen voor het bijwonen van een reguliere vergadering en een vergoeding van € 250 voor het bijwonen van een bijzondere vergadering. Een commissielid kan per maand niet meer ontvangen dan € 1.500 bruto. Of dat maximum wordt bereikt hangt af van het aantal vergaderingen dat een bestuurscommissie uitschrijft en van de presentie van de commissieleden. Dit voorstel is essentieel anders dan het AWVN-advies.
Heeft voor het versturen van deze brief een gesprek tussen u en de gemeente Amsterdam plaatsgehad? Zo ja, waarom heeft dit gesprek niets opgeleverd? Zo nee, voelt u zich gepasseerd door het gemeentebestuur van Amsterdam?
In mijn opdracht is met de gemeente Amsterdam gesproken. Ik constateer dat het college in de ontwerp-verordening het AWVN-advies niet heeft overgenomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om een einde te maken aan dit graaibeleid in Amsterdam?
De thans voorgestelde invulling van de vergadervergoedingen is nu in overeenstemming met de Gemeentewet en het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
Handhaving door gemeenten van de leeftijdsgrens voor verkoop van alcohol |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «18-minner kan blijven drinken» waaruit blijkt dat gemeenten aangeven, vooruitlopend op de verhoging van de leeftijdsgrens voor de verkoop van alcohol naar 18 jaar per 1 januari 2014, hierop niet of nauwelijks gaan controleren?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Deelt u de mening dat handhaving van de leeftijdsgrens door gemeenten niet moet leiden tot een gebrek aan handhaving?
Ja, die mening deel ik.
Herkent u het beeld van het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid dat de handhaving nu al «niet optimaal» is? Welke recente cijfers zijn voorhanden en wordt hierin ook per gemeente gekeken naar mate van handhaving?
Mijn beeld is dat de gemeenten hun taak om toe te zien op de naleving van de leeftijdsgrenzen verschillend oppakken. Een aantal gemeenten zet momenteel fors in op de handhaving van de leeftijdsgrens, zoals Utrecht en Rotterdam. Andere gemeenten zitten nog in een overgangsfase. Inmiddels zijn 230 toezichthouders aangewezen om toezicht op de Drank- en Horecawet (DHW) te houden. De verwachting is dat eind 2013 ongeveer 350 mensen zullen zijn opgeleid tot toezichthouder DHW. Gelet op de adressen die de examenkandidaten bij hun aanmelding hebben opgegeven, is het beeld dat de toezichthouders gespreid over Nederland zullen worden ingezet.
Deelt u de mening dat handhaving essentieel is om de verkoop aan 18-minners te kunnen tegengaan? Zo ja, welke maatregelen neemt u om de handhaving te verbeteren?
Komen de problemen met handhaving van de leeftijdsgrens van alcohol ook voor bij de handhaving van de huidige leeftijdsgrens van 16 jaar op tabak? Hoe verwacht u dat de handhaving van de leeftijdsgrens van tabak zich ontwikkelt als deze wordt verhoogd naar 18 jaar, zoals het kabinet voorstelt?
De handhaving van de Tabakswet, dus ook van de leeftijdsgrens, gebeurt door de NVWA. Het toezicht op de Tabakswet is niet gedecentraliseerd. De problemen met de handhaving zijn enigszins vergelijkbaar met die bij alcohol, zij het dat de naleving door de jongeren zelf bij tabak heel hoog is. Dat wil zeggen dat maar weinig jongeren onder de huidige leeftijdsgrens van 16 jaar proberen tabak te kopen. Maar degenen die dat doen, slagen daar meestal wel in. De naleving van de leeftijdsgrens door tabaksverkopers is dus onvoldoende.
Van de huidige 16- en 17-jarigen rookt ongeveer een kwart dagelijks. Onder deze groep zal de spontane naleving van de leeftijdsgrens van 18 jaar in eerste instantie waarschijnlijk gering zijn. Om de handhaving te versterken, zal de NVWA vanaf volgend jaar extra capaciteit inzetten: een speciaal opgeleid team van ongeveer 45 jongere toezichthouders zullen worden ingezet bij zowel de controle op het rookverbod in de horeca als op de naleving van de (nieuwe) leeftijdsgrens.
Ik verwijs u ook naar de antwoorden in de nota naar aanleiding van het verslag van 26 juni 2013 (Kamerstuk 33 590, nr. 6) en de antwoorden op de Kamervragen van mw. Dijkstra van 27 mei 2013 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2379).
De brief ‘de aantallen opgelegde boetes aan luchtvervoerders die de Vreemdelingenwet overtreden’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kan het dat er nog steeds ongedocumenteerde reizigers uit vliegtuigen komen, terwijl voor de luchtvervoerders een afschrift- en zorgplicht bestaat?1 Maken luchtvervoerders een kopie van de reisdocumenten van alle vervoerde passagiers? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment geldt de afschriftplicht voor 27 luchthavens van de ruim 180 luchthavens waar vandaan naar Nederland wordt gevlogen (zie bijlage voor de lijst met afschriftplichtige luchthavens).2 Luchtvervoerders die van deze 27 luchthavens naar Nederland vliegen, zijn conform de afschriftplicht verplicht kopieën te maken van de reisdocumenten van alle vervoerde passagiers. Indien bij een ongedocumenteerde vreemdeling wordt vastgesteld dat hij afkomstig is van een vlucht waar de afschriftplicht voor geldt, wordt bij de betrokken luchtvervoerder een kopie van het reisdocument gevorderd. Over het algemeen voldoen de luchtvervoerders aan de verplichting. Indien dit niet het geval is, wordt door de Koninklijke Marechaussee (KMar) in overleg met het Openbaar Ministerie (OM) een proces verbaal opgemaakt.
Voor alle luchtvervoerders geldt de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat luchtvervoerders op basis van artikel 4 van de Vreemdelingenwet 2000 verplicht zijn de nodige maatregelen te nemen en het nodige toezicht te houden dat redelijkerwijs van hen kan worden gevorderd om te voorkomen dat zij reizigers zonder geldige reisdocumenten vervoeren.
Ondanks de afschrift- en zorgplicht voor luchtvervoerders komt het voor dat vreemdelingen zich tijdens de reis, of tijdens het verblijf op het internationale gedeelte van Schiphol, ontdoen van hun reisdocumenten en zich vervolgens ongedocumenteerd bij de grensbewaking melden. In zo’n geval zoekt de KMar uit van welke vlucht de ongedocumenteerde afkomstig is. Indien een ongedocumenteerde voor een langere periode in het internationale gedeelte van de luchthaven heeft verbleven is het achterhalen van de vlucht lastig en soms niet mogelijk. Zodra bekend is met welke luchtvervoerder de ongedocumenteerde heeft gereisd, en de afschriftplicht van toepassing is, wordt er altijd een kopie van het reisdocument gevorderd bij de luchtvervoerder.
Doorzoeken luchtvervoerders na een vlucht hun vliegtuigen op achtergebleven of achtergelaten reisdocumenten om aan hun afschrift- en zorgplicht te voldoen? Zo nee, waarom niet?
Het is gebruikelijk dat personeel van een door de luchtvervoerder gecontracteerd schoonmaakbedrijf, onder toezicht van beveiligingsmensen, het vliegtuig bij aankomst schoonmaakt. Aangetroffen documenten worden door het beveiligingspersoneel overgedragen aan de KMar. Indien de KMar aanwijzingen heeft dat op een bepaalde vlucht een ongedocumenteerde passagier is vervoerd dan wordt het vliegtuig door de KMar doorzocht.
Wordt in alle gevallen dat een luchtvervoerder zijn verplichtingen niet nakomt proces-verbaal opgemaakt en strafrechtelijke vervolging ingesteld? Zo nee, wat zijn redenen om dit niet te doen?
Ja, in beginsel worden alle zaken waarvan het OM kennis neemt, vervolgd of wordt er een transactie aangeboden. Vóór april 2013 zijn er echter verschillende zaken geweest waarin niet onmiddellijk een vervolging werd ingesteld of een transactie werd aangeboden. Dat had te maken met het feit dat de rechter het OM in een aantal zaken niet ontvankelijk in de vervolging had verklaard3, omdat de vervolgde luchtvervoerders nog in overleg waren met de Nederlandse Staat met het doel om tot een zogeheten MOU (Memorandum of Understanding) te komen4. Dit is een overeenkomst tussen een luchtvaartmaatschappij en de Nederlandse Staat waarbij wordt afgesproken dat een bepaald quotum aan zaken niet wordt opgepakt in ruil voor het treffen van extra preventieve maatregelen om dit soort overtredingen te voorkomen. De Nederlandse Staat en de KLM hebben sinds 2000 een MOU5. Het OM heeft naar aanleiding van deze rechterlijke uitspraak besloten om niet tegen deze luchtvaartvervoerders op te treden zolang zij nog in onderhandeling waren. Vanaf april 2013 zijn voornoemde zaken met terug werkende kracht alsnog afgedaan. Er zijn vooralsnog geen MOU’s afgesloten met andere luchtvervoerders omdat is gebleken dat, hoewel zij bereid zijn tot nauwere samenwerking met de Nederlandse Staat, een MOU niet de aangewezen weg is om dit te bewerkstelligen.
Wat is de hoogte van de transacties die de luchtvervoerders worden aangeboden wegens overtreding van de afschrift- of de zorgplicht?
Ik verwijs hierbij naar de «Richtlijn voor strafvordering strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de aanvoer van niet of onjuist gedocumenteerde vreemdelingen». De transactiebedragen zoals die per 1 januari 2013 worden gehanteerd, lopen uiteen van € 4.000 voor een first offender, € 6.000 voor recidive, tot € 8.000 bij meervoudige recidive. Op zitting liggen deze bedragen hoger (resp. € 4.900, € 7.000 en € 9.500).
Waarom heeft de strafrechtelijke vervolging van luchtvervoerders in zeven gevallen tot een dagvaarding geleid? Wat is de luchtvervoerders ten laste gelegd in deze dagvaardingen?
Er zijn twee redenen waarom de officier van justitie in deze gevallen tot dagvaarding is overgegaan. In een aantal zaken is door het Openbaar Ministerie in eerste instantie een transactievoorstel aangeboden, dat vervolgens niet door de luchtvervoerder is betaald. Hierop volgde een dagvaarding. In andere zaken is sprake geweest van hardnekkige c.q. zeer verwijtbare recidive. In dat geval is gedagvaard zodat ter terechtzitting een aanzienlijk hogere boete kon worden geëist.
De luchtvervoerders is in bovengenoemde zaken de overtreding van artikel 4 lid 1 en/of lid 2 Vreemdelingenwet 2000 ten laste gelegd. Lid 1 ziet toe op de zorgplicht met het oog op de controle van (de geldigheid) van reisdocumenten. Lid 2 ziet toe op de plicht van de vervoerder om op «risicodragende lijnen» desgevraagd een afschrift van reisdocumenten van inreizende passagiers te verstrekken aan ambtenaren die zijn belast met de grensbewaking.
Wat waren de redenen om zestien zaken te seponeren?
De processen-verbaal, waaruit deze 16 zaken bestaan, zijn opgemaakt op grond van artikel 4 lid 1 Vreemdelingenwet 2000. Vanwege een leemte in de wetgeving was er ten tijde van het seponeren van deze zaken weliswaar een wettelijke strafbaarstelling voor het reizen zonder geldig document voor grensoverschrijding, maar geen wettelijke strafbaarstelling voor het reizen zonder geldig visum, en kon er dus niet worden vervolgd of getransigeerd voor het reizen zonder geldig visum. Deze leemte is in juli 2012 gerepareerd en sindsdien worden deze zaken door het OM weer in behandeling genomen.
Wat is de effectiviteit van handhaving van artikel 4 Vreemdelingenwet 2000? Weegt het naleven van de verplichtingen voor de luchtvervoerders financieel op tegen de maatregelen of boetes die hen opgelegd kunnen worden bij overtreding van de afschrift- of zorgplicht? Is het voor sommige luchtvervoerders goedkoper de maatregelen of boetes op de koop toe te nemen? Zo ja, kunnen de boetes worden verhoogd?
Handhaving van artikel 4 Vreemdelingenwet 2000 heeft ertoe geleid dat luchtvervoerders controleren op de geldigheid van reisdocumenten en visa en dat zij afschriften van deze documenten maken wanneer er vanaf een afschriftplichtige luchthaven naar Nederland wordt gevlogen. Of de hoogte van de boetes afschrikwekkend genoeg is om ervoor te zorgen dat zij deze vervoerdersverplichtingen altijd naleven valt niet met zekerheid te zeggen. Feit is wel dat er de afgelopen vijf jaar een dalende trend zichtbaar is voor wat betreft de aanvoer naar Nederland van ongedocumenteerden door luchtvervoerders.
Daarbij komt dat de Nederlandse Staat sinds enkele jaren de mogelijkheid tot het verhalen van kosten op de vervoerder, die een vreemdeling naar Nederland heeft vervoerd en aan wie de toegang tot het Schengengebied is geweigerd (artikel 65 tweede lid Vreemdelingenwet 2000) heeft geïntensiveerd. Dit vloeit voort uit de terugvoerplicht voor vervoerders (artikel 5 Vreemdelingenwet 2000)6. De hoogte van de kosten die voor rekening van de luchtvervoerder komen kan, afhankelijk van de situatie, behoorlijk oplopen. Deze kosten worden verhaald op de luchtvervoerder. Een intensievere handhaving van de terugvervoerplicht en het consequent verhalen op de luchtvervoerder van de kosten die door de Staat worden gemaakt als gevolg van toegangsweigering, hebben naar verwachting meer effect dan het verhogen van de boetes.
Handhaving van artikel 4 Vreemdelingenwet 2000 gecombineerd met een intensievere handhaving van artikel 65 Vreemdelingenwet 2000 moet ervoor zorgen dat de aanvoer van ongedocumenteerden door luchtvervoerders nog verder afneemt.
De naturalisatie van vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben op grond van het generaal pardon (RANOV-regeling uit 2007) |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere vragen over de naturalisatie van vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben op grond van het generaal pardon (RANOV-regeling uit 2007)?1 2
Ja.
Hoeveel van deze vreemdelingen hebben inmiddels een aanvraag gedaan om het Nederlanderschap te verkrijgen?
Bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zijn sinds 15 juni 2012 6.790 verzoeken om naturalisatie ontvangen van vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben gekregen op grond van het generaal pardon.3
Hoeveel van deze aanvragen zijn toegewezen?
Op peildatum 30 september 2013 waren 4.220 naturalisatieverzoeken van vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben gekregen op grond van het generaal pardon ingewilligd.
Hoeveel van deze aanvragen zijn afgewezen vanwege het ontbreken van documenten om de identiteit of nationaliteit aan te tonen?
Op 30 september 2013 waren 410 naturalisatieverzoeken van vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben gekregen op grond van het generaal pardon afgewezen. Het is nu nog niet mogelijk om geautomatiseerd cijfers over de reden van afwijzing te leveren.
Hoe vaak is een aanvraag gehonoreerd omdat de aanvrager vanwege bewijsnood niet in staat was de vereiste documenten te overleggen?
Bij het inwilligen van een naturalisatieverzoek wordt geregistreerd of er een (buitenlandse) geboorteakte en/of een geldig buitenlands paspoort is overgelegd. Hoe vaak die documenten niet aanwezig zijn en er dus bewijsnood is aangenomen, wordt als zodanig niet geregistreerd.
Welke overige signalen heeft u van de betreffende vreemdelingen dat ze geen Nederlander kunnen worden omdat het niet lukt de vereiste documenten te verkrijgen?
Ik ben op de hoogte dat op internet een petitie is gestart door de Stichting Petities.nl om de eis te schrappen. De petitie wordt ondersteund door Vluchtelingenwerk Nederland.
De civiele aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden bij militaire uitzendingen |
|
Han ten Broeke (VVD), Foort van Oosten (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de Hoge Raad van 6 september 2013?1
Ja.
Hebben deze uitspraken gevolgen voor de civiele aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden bij toekomstige militaire uitzendingen? Zo ja, welke? Hoe oordeelt u over deze gevolgen?
De arresten van de Hoge Raad van 6 september jl. berusten op de feiten en omstandigheden zoals die door het Gerechtshof Den Haag zijn vastgesteld. Deze feiten en omstandigheden zagen op de specifieke situatie die zich destijds in Srebrenica heeft voorgedaan. Bij toekomstige militaire uitzendingen zullen andere feiten en omstandigheden aan de orde zijn. Het is dan ook niet mogelijk op voorhand uitspraken te doen over de eventuele aansprakelijkheid van de Staat bij toekomstige uitzendingen.
Hebben deze uitspraken gevolgen voor de wijze waarop gewerkt kan worden met lokaal burgerpersoneel in conflictgebieden bij toekomstige militaire uitzendingen? Zo ja, welke? Hoe oordeelt u over deze gevolgen?
De arresten geven geen aanleiding om de huidige werkwijze ten aanzien van lokaal burgerpersoneel bij toekomstige militaire uitzendingen aan te passen.
Hebben deze uitspraken gevolgen voor de commandostructuur in noodsituaties tijdens bij toekomstige militaire uitzendingen? Zo ja, welke? Hoe oordeelt u over deze gevolgen?
De arresten hebben geen gevolgen voor de commandostructuur bij toekomstige militaire uitzendingen. De lessons learned van eerdere missies hebben geleid tot aanpassingen van de wijze van uitvoering van missies. De Commandant der Strijdkrachten behoudt te allen tijde Full Command over alle uitgezonden Nederlandse militairen en wijst een officier aan die namens hem in het inzetgebied kan optreden. Op deze manier kan Nederland in noodsituaties ingrijpen.
Hebben deze uitspraken gevolgen voor het toetsingskader dat tot stand is gekomen na het parlementair onderzoek van de Tijdelijke Commissie Besluitvorming Uitzendingen (Commissie Bakker)? Moet de eventuele civiele aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden worden meegewogen in dit toetsingskader?
Deze arresten hebben geen gevolgen voor het toetsingskader. Het toetsingskader is ontworpen – en sindsdien twee keer aangepast – ter structurering van de gedachtewisseling met het Parlement over deelname van Nederlandse militaire eenheden aan internationale militaire operaties waartoe het kabinet heeft besloten. De inrichting en afbakening van verantwoordelijkheden van een missie maken hiervan onderdeel uit.
In welke overige landen is sprake van civiele aansprakelijkheid voor het land dat troepen onder VN-vlag uitzendt, analoog aan wat de Hoge Raad nu voor de Nederlandse Staat heeft geoordeeld?
Het kabinet is geen rechterlijke uitspraken bekend in andere landen betreffende aansprakelijkheid van het land dat troepen onder VN-vlag uitzendt, analoog aan het arrest van de Hoge Raad van 6 september jl. Voor de Belgische rechter is een civiele procedure aanhangig tegen de Belgische Staat en drie Belgische militairen betreffende de Belgische deelname aan de VN vredesoperatie in Rwanda. In deze zaak heeft de rechter nog geen einduitspraak gedaan.
Is het mogelijk de civiele aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden bij toekomstige militaire uitzendingen uit te sluiten? Zo ja, hoe? Bent u van plan dat te doen?
Nee.
Verzekeraars die werkgevers chanteren om medische gegevens van werknemers door te spelen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat verzekeraars de privacy van werknemers schenden?1
Het artikel en de uitzending van ZEMBLA waaraan dit artikel refereert ken ik. Ik heb tot mijn spijt moeten constateren dat bij verzuimbegeleiding niet altijd in overeenstemming met privacyregels wordt gewerkt. Ik deel de mening dat werknemers er te allen tijde op moeten kunnen vertrouwen dat hun medische gegevens vertrouwelijk worden behandeld. Een goede vertrouwensband tussen werknemer en arbo of verzuimarts enerzijds, maar ook tussen werknemer en werkgever anderzijds is van belang voor een goede en duurzame terugkeer op de werkvloer bij ziekte. Er zijn veel arbodiensten en verzuimbedrijven die wel zorgvuldig omgaan met privacyregels. Negatieve voorbeelden, zoals deze in het artikel en de uitzending van ZEMBLA naar voren komen, dragen echter niet bij aan het vertrouwen.
Deelt u de mening dat werknemers er te allen tijde op moeten kunnen vertrouwen dat hun medische gegevens niet in handen komen van derden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een goede vertrouwensband tussen werknemer en arbo of verzuimarts enerzijds, maar ook tussen werknemer en werkgever anderzijds van belang is voor een goede en duurzame terugkeer op de werkvloer bij ziekte? Deelt u ook de mening dat dergelijke negatieve voorbeelden, zoals deze in dit artikel naar voren komen, niet bijdragen aan dit vertrouwen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) dat het dreigen door verzekeraars met het niet uitkeren van de uitkering chantage is en dat het hier gaat om een uitlokking van iets onrechtmatigs?
Het is onwenselijk dat verzekeraars van werkgevers informatie vragen die vanuit privacyoverwegingen niet mag worden verstrekt. En dus is het ook onwenselijk dat het verkrijgen van die informatie als voorwaarde wordt gesteld voor het verstrekken van de uitkering. Ik kan mij voorstellen dat werkgevers hierdoor dwang voelen om die informatie toch te verstrekken. Dit is onwenselijk en het is van belang dat er een eind komt aan deze praktijk.
Deelt u de mening dat werkgevers door een dergelijke handelwijze zich gedwongen kunnen voelen om medische gegevens bij werknemers of arbodiensten te ontlokken en dat zij daarmee gedwongen worden tot handelen in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de huidige wetgeving werknemers voldoende beschermt tegen onrechtmatige uitwisseling en opslag van hun persoonlijke en medische gegevens? Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze die bescherming kan worden verbeterd?
Zieke werknemers moeten zich veilig voelen, als het gaat om hun persoonlijke en medische gegevens. Ik betreur het dat dit kennelijk nu niet altijd het geval is en vind het dan ook van groot belang dat daar snel verandering in komt.
De regels die gelden met betrekking tot de privacybescherming zijn helder. Betrokkenen zijn het er immers over eens dat er in de geschetste gevallen sprake is van een werkwijze in de praktijk die niet in overeenstemming is met de privacyregels. Het gaat er dus om dat de uitvoeringspraktijk van betrokken partijen gewijzigd wordt en in overeenstemming wordt gebracht met de privacyregelgeving.
Los van de vraag of hier sprake is van een incidenteel of een structureel probleem, is voor mij evident dat de oplossing hiervan ligt in het aanpassen van de handelwijze van verzekeraars zelf. Het Verbond van Verzekeraars (VvV) erkent dat er verzuimverzekeraars zijn die op dit terrein fouten hebben gemaakt en roept haar leden op om de werkwijze aan te passen. Het VvV heeft aangegeven dat verzekeraars passende maatregelen zullen nemen om de afspraken met betrekking tot de informatie-uitwisseling beter te borgen. Ik zal het VvV vragen mij op de hoogte te houden van de voortgang hiervan, zodat dergelijke uitvoeringspraktijken in de toekomst worden voorkomen.
Wat is uw reactie op de uitspraak in het artikel dat het hier gaat om een structureel probleem? Deelt u de mening dat wanneer een verzekeraar zelf aangeeft dat het om een structureel probleem gaat, het niet alleen aan de verzekeraars zelf gelaten kan worden om deze misstanden op te lossen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid toezicht te houden op het handelen van verzekeraars om te bezien of zij hun leven inderdaad beteren en wanneer hier geen verbetering in optreedt, stappen te ondernemen?
Het toezicht op naleving van privacyregelgeving is reeds georganiseerd. Dit toezicht is belegd bij het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP).
In hoeverre is de rol en het handelen van verzekeraars onderdeel van de adviesaanvraag aan de Sociaal Economische Raad (SER) over de toekomst van de arbeidsgerelateerde zorg?
De rol en het handelen van verzekeraars is geen expliciet onderdeel geweest van de adviesaanvraag aan de SER.
In hoeverre is het College Bescherming Persoonsgegevens in staat om effectief op te treden tegen deze misstanden?
Ja. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) is in staat om effectief op te treden tegen deze misstanden. Dit is geborgd in de taken en bevoegdheden van het CBP.
Het bericht van FNV en Voor Werkende Ouders: ‘Uitval kinderopvang niet door crisis’ |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van FNV en de belangenorganisatie «Voor Werkende Ouders»: «Uitval kinderopvang niet door crisis»?1
De webenquête van FNV en Voor Werkende Ouders laat zien dat ouders met jonge kinderen zich zorgen maken over de kosten van kinderopvang. Door de bezuinigingen zijn de kosten voor ouders de afgelopen jaren gestegen. Tevens hebben ook ouders met jonge kinderen te maken met de gevolgen van de economische situatie. Een logisch gevolg is dat ouders opnieuw naar de combinatie van arbeid en zorg gaan kijken en mogelijk voor een andere invulling kiezen. Ik vind het belangrijk dat de kinderopvang toegankelijk is en blijft. In het beeld dat in het bericht wordt geschetst, kan ik mij niet zonder meer vinden.
Deelt u de mening dat het zeer pijnlijk is dat jonge ouders van de arbeidsmarkt worden gejaagd als gevolg van uw beleid? Zo nee, wat is dan uw oordeel over deze conclusie van FNV en Voor Werkende Ouders?
Uit de webenquête van FNV en Voor Werkende Ouders komt naar voren dat een kwart van de respondenten minder is gaan werken of is gestopt met werken. Gezien de representativiteit en betrouwbaarheid van de realisatiecijfers van het CBS baseer ik mij op die cijfers bij mijn beleidsvorming.
De CBS cijfers over de arbeidsparticipatie van vaders en moeders met jonge kinderen ondersteunen dit beeld van de FNV niet. In 2012 is de arbeidsparticipatie van ouders met jonge kinderen min of meer stabiel gebleven. De cijfers over 2013 laten tot nu toe wel een lichte daling zien in de arbeidsparticipatie vergeleken met 2012, maar lang niet in de mate die uit de FNV-enquête naar voren komt. De ontwikkeling in de CBS cijfers komt bovendien overeen met de ontwikkeling van de arbeidsparticipatiecijfers in de algemene bevolking.
Ziet u de noodzaak van het bijstellen van uw beleid, nu uit de enquête van FNV en «Voor Werkende Ouders» onomstotelijk blijkt dat de oorzaak van de dalende arbeidsparticipatie niet de crisis maar juist het kabinetsbeleid is? Zo ja, wanneer kan de Kamer de bijgestelde plannen verwachten? Zo nee, waarom accepteert u deze groeiende werkloosheid als gevolg van kabinetsbeleid?
Volgens de cijfers van het CBS is de arbeidsparticipatie van ouders met jonge kinderen licht gedaald in de eerste twee kwartalen van 2013. Deze daling komt ook overeen met de ontwikkeling in de algemene bevolking. Ik vind de conclusie van het FNV en Voor Werkende Ouders dan ook te verstrekkend en kan me niet vinden in het uitgangspunt van de vragen 3 en 4. Verschillende factoren zijn van invloed op de keuzes die ouders maken in de combinatie van arbeid en zorg. Ouders kiezen bijvoorbeeld voor een andere invulling van hun werktijden of maken minder gebruik van formele opvang. Natuurlijk is het onvermijdelijk dat de bezuinigingen in de kinderopvang van de afgelopen jaren invloed hebben gehad op deze keuzes die ouders maken, maar ook de economische situatie speelt daarbij een belangrijke rol.
Vindt u de dalende arbeidsparticipatie als gevolg van het kabinetsbeleid verenigbaar met het op Prinsjesdag uitgesproken belang van een participatiesamenleving? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke stappen gaat u zetten om uw beleid en uw voornemen wel met elkaar te verenigen?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u de noodzaak om uw beeld over de impact van de bezuinigingen op kinderopvang bij te stellen? Zo ja, bent u vervolgens ook bereid de financiële meevallers door eerdere bezuinigingen opnieuw te investeren in kinderopvang? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 3 en 4 ben ik al ingegaan op de eerste vraag.
Bij de voorjaarsnota is een meerjarige meevaller van circa 300 miljoen gemeld als gevolg van een daling in het gebruik van kinderopvangtoeslag in 2012.
Deze middelen zijn toen ingezet om tegenvallers op o.a. de WW en het kindgebonden budget op te vangen en zo de begroting sluitend te krijgen. Dit bedrag is ingeboekt en daarom niet meer beschikbaar. In 2013 is de daling in het gebruik van kinderopvangtoeslag groter dan geraamd. Dit levert een bijstelling op van 150 miljoen. Hiervan is 50 miljoen ingezet om de maximum uurprijzen in de kinderopvang toch te indexeren. Daarnaast is, in het kader van de brede hervorming kindregeling, besloten om structureel 100 miljoen in te zetten ten behoeve van de kinderopvangtoeslag conform de motie van Ojik-Samsom. Op 4 oktober jl. (Kamerstuk II 31 322, nr. 220) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de inzet van deze middelen in de brief «Intensivering kinderopvangtoeslag 2014».
Wat is uw reactie op de oproep van de FNV en de belangenorganisatie «Voor Werkende Ouders» om «nu te stoppen met bezuinigen en weer in de kinderopvang te investeren»?
Net zoals veel andere partijen, vragen de FNV en Voor Werkende Ouders om in de kinderopvang te investeren. Ik begrijp deze oproep. Tegelijkertijd zijn er beperkte financiële middelen beschikbaar. Ik heb de maximum uurprijzen voor 2014 geïndexeerd. Het niet indexeren van de maximum uurprijzen was de facto een bezuiniging geweest. Daarnaast wordt structureel een impuls gegeven door 100 miljoen in te zetten ten behoeve van de kinderopvangtoeslag. Hiervan wordt 50 miljoen euro ingezet om de toeslagpercentages in de eerste kindtabel voor inkomens tussen circa 50.000 en 105.000 euro te verhogen en zo de marginale druk te verlagen. Tevens wordt 50 miljoen euro ingezet om een vaste voet te herintroduceren in de eerste kindtabel. Deze zal 18% bedragen vanaf een inkomen van circa 105.000 euro.
Heeft u inmiddels onderzoek gedaan naar de achtergrond van de ouders die zijn gestopt met werken en naar de manier waarop zij de combinatie arbeid en zorg vervolgens vormgeven? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat u dit wel onderzoeken? Zo ja, bent u bereid de informatie en uitkomsten met de Kamer te delen?2
Het SCP voert, in opdracht van het Ministerie van SZW, een onderzoek uit waarin naar de instroom- en de uitstroomredenen van ouders in de kinderopvang wordt gekeken en tegelijkertijd wordt gevraagd hoe deze ouders vervolgens de combinatie arbeid en zorg hebben vormgegeven. Ik zal de Kamer over de uitkomsten informeren.
Klopt het dat u 100 miljoen gaat reserveren om te investeren in de kinderopvang? Zo ja, welke afspraken zijn hierover gemaakt? Klopt het dat u in ruil hiervoor steun verwacht voor uw bezuinigingen op de kindregelingen?3
In het kader van de brede hervorming kindregelingen, is besloten om structureel 100 miljoen euro conform de motie van Ojik-Samsom in te zetten ten behoeve van de kinderopvangtoeslag. Op 4 oktober jl. heb ik uw Kamer daarover geïnformeerd in de brief «Intensivering kinderopvangtoeslag 2014».
Vindt u het wenselijk dat het informele circuit van kinderopvang groeit?
Ik wil voorop stellen dat ik het belangrijk vind dat professionele kinderopvang toegankelijk blijft voor ouders. Het is echter een vrije keuze van ouders hoe zij de combinatie van arbeid en zorg vorm geven. Ik zie dat ouders door de gestegen kosten van kinderopvang opnieuw een afweging maken. Sommige ouders kiezen ervoor om de opvang anders te regelen dan voorheen.
Onderzoek naar de diensten, vormen en de kwaliteit van informele opvang is geen overheidstaak. Het gebruik van informele opvang valt onder de keuzevrijheid van ouders. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen en over de wijze waarop zij hun kinderen willen laten opvangen. Daarbij kijken zij naar opvang die aansluit bij hun omstandigheden en ideeën. Vanuit hun ouderlijke verantwoordelijkheid zullen zij de kwaliteit van de opvang, de veiligheid en het welbevinden van hun kinderen in ogenschouw nemen. Het is niet aan de overheid om hierin te treden, noch een overheidstaak om hierop toe te zien. Tenzij het dreigt mis te gaan, dan komt Jeugdzorg in beeld.
Binnen de kinderopvang ligt een scheiding tussen het domein waarvoor ouders zelf zorgen en het domein waar de overheid verantwoordelijkheid neemt en kosten maakt. Daar waar ouders hun kinderen toevertrouwen aan een door de overheid gereguleerd en gefinancierd stelsel van kinderopvang, moeten ouders ervan op aan kunnen dat de overheid de kwaliteit daarvan zoveel mogelijk waarborgt. De zorg voor kwaliteit van de professionele opvang voor jonge kinderen is een belangrijke overheidstaak. Hiervoor zijn wettelijk dan ook kwaliteitseisen vastgelegd waaraan aanbieders van professionele kinderopvang moeten voldoen.
Bent u in het belang van de ontwikkeling van kinderen bereid te onderzoeken welke diensten en vormen van opvang reeds worden aangeboden in het informele circuit van kinderopvang en in welke mate daar gebruik van wordt gemaakt? Zo ja, wanneer denkt u hierover de Kamer te kunnen inlichten? Zo nee, hoe denkt u dan een goed beeld te krijgen van de informele kinderopvang in Nederland?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het van belang is om te weten wat de kwaliteit is van kinderopvang in het groeiende informele circuit? Zo ja, bent u bereid onderzoek naar de kwaliteit te doen? Zo nee, deelt u de mening dat een gebrek aan zicht en controle op kinderopvang in het informele circuit risico’s met zich meebrengt? Zo ja, welke risico’s ziet u en bent u van plan deze risico’s te minimaliseren?
Zie antwoord vraag 9.
Wat raadt u de vele ouders aan die zich zorgen maken over de kwaliteit van de reguliere kinderopvang door grotere groepen, grootschalige ontslagen en veelvuldige wisseling van personeel? Deelt u hun zorgen? Welke gevolgen voor de ontwikkeling van kinderen ziet u?
De aanbieders van reguliere kinderopvang moeten voldoen aan de wettelijke criteria, waaronder kwaliteitseisen. Deze eisen gelden ook nu in tijden van economisch minder gunstige omstandigheden. Ik kan mij voorstellen dat ouders zich zorgen maken als het niet goed gaat met het kinderdagverblijf waar hun kinderen een plaats hebben. Ik kan deze zorgen niet wegnemen. Dit kan alleen door gericht het gesprek aan te gaan op individueel niveau. Ouders die zich zorgen maken over hun reguliere kinderopvang kunnen zich richten tot de kinderopvangorganisatie waar zij een contract mee hebben.
Uiteraard heeft de kwaliteit van de professionele opvang mijn volle aandacht. Het rapport van het NCKO (kamerstukken II, 2013–2014, 31 322, nr. 16) laat zien dat de sector belangrijke stappen heeft gemaakt om de kwaliteit van de professionele kinderopvang te verbeteren en waar ruimte voor verdere verbetering ligt.
Hoeveel werknemers zijn in heel 2012 en in de eerste helft van 2013 hun baan in de kinderopvang verloren? Is u bekend hoeveel mensen inmiddels een nieuwe baan hebben gevonden en hoeveel mensen werkloos thuis zitten? Wat zijn de kosten voor het uitbetalen van werkloosheidsuitkeringen aan deze groep? Wat gaat u ondernemen om verdere ontslagen te voorkomen?
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid houdt zelf geen cijfers bij over de werkgelegenheid in de kinderopvang. FCB Kinderopvang, bestuurd door de sociale partners, houdt op eigen initiatief bij hoe de arbeidsmarkt in de kinderopvangsector zich beweegt. FCB rapporteert op 1 januari 2013 89.000 werknemers en meldt dat dit er 8.000 minder zijn dan in 2012. Dit is een daling van 10%, dat is fors. Een daling in de werkgelegenheid is echter onvermijdelijk als het gebruik van kinderopvang daalt. Ondernemers moeten andere keuzes maken in de bedrijfsvoering en dat kan gevolgen hebben voor de werknemers.
Hoe lang moeten ouders nog wachten op uw uitgebreide visie op kinderopvang en op uw plannen voor wat betreft een basisrecht op kinderopvang?
Dit najaar ontvangt uw Kamer een brief met mijn visie op kwaliteit, toezicht en handhaving in de kinderopvang, met daarin een aantal concrete maatregelen om deze zaken te verbeteren. Daarnaast ben ik met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in gesprek over samenhang tussen verschillende voorschoolse voorzieningen en het basisonderwijs. Daarover zal ik uw Kamer ook dit najaar informeren.
Kunt u garanderen dat bij economisch herstel en een stijgende vraag er sprake zal zijn van voldoende aanbod van kinderopvang en er niet opnieuw wachtlijsten zullen ontstaan? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat vindt u van dit onzekere toekomstperspectief?
De vraag naar en het aanbod van kinderopvang is primair een zaak tussen instellingen en ouders. Ik informeer u ieder kwartaal over het aantal kinderopvang- en gastouderlocaties in een brief met cijfers over kinderopvang. Uit deze informatie blijkt dat het aantal locaties in de dagopvang en buitenschoolse opvang redelijk constant is gebleven in 2012 en het eerste half jaar van 2013. Alleen het aantal gastouders laat over 2012 en de eerste half jaar van 2013 een dalende trend ziet. Deze cijfers geven natuurlijk nergens garanties op. Voor de dagopvang en buitenschoolse opvang geven ze wel een indicatie dat het aanbod redelijk in stand is gebleven ondanks de daling in het gebruik van kinderopvangtoeslag.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor aanvang van het algemeen overleg over kinderopvang dat gepland staat op 2 oktober aanstaande?
Dat is niet gelukt. Ik beantwoord daarom de vragen binnen de gestelde termijn daarvoor.
De opbouw en verdeling van het onderzoeksbudget uit de 1e geldstroom per universiteit |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat men, waar in kolom e van de tabel bij de beantwoording van vraag 74 naar aanleiding van het Jaarverslag en de slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2012 waar wordt gesproken over «percentages onderzoek», men refereert aan de «component strategische overwegingen» zoals deze in de WHW wordt genoemd?1 2 Zo ja, kunt u uitleggen waarom er gekozen is voor een andere benaming? Heeft deze keuze te maken met de overweging dat de verdeling van deze middelen vooral op basis van historische besluitvorming tot stand is gekomen en dat er wellicht van strategische inzet geen sprake is? Hoe strategisch vindt u de verdeling van deze financieringscomponent?
Sinds 2008 wordt om juridisch-technische redenen niet meer van de strategische overwegingen component gesproken. Het gaat nu om een verdeling op basis van percentages onderzoek die op basis van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (verder: het besluit) onder de noemer «voorziening onderzoek» worden vastgesteld bij ministeriële regeling (en niet op basis van de WHW)-.
Dat laat onverlet dat de percentages onderzoek worden gewijzigd op basis van merendeels strategische overwegingen. Wijzigingen van de eerder vastgestelde percentuele verdeling gebeurt altijd op basis van inhoudelijke argumenten.
Klopt het dat in totaal € 959.000.000,– (56%) van het onderzoeksbudget voor wetenschappelijk onderzoek in de 1e geldstroom niet op kwalitatieve gronden of zelfs kwantitatieve gronden wordt verdeeld, maar puur op afspraken uit het verleden? Zo nee, welk deel van het wetenschappelijk onderzoek in de 1e geldstroom wordt niet op kwalitatieve gronden of zelfs kwantitatieve gronden verdeeld?
Het klopt dat in het begrotingsjaar 2012 (waarop het in de eerste vraag aangehaalde overzicht betrekking heeft) ruim 56% van de onderzoeksmiddelen is verdeeld op basis van percentages onderzoek, die zijn bepaald op basis van inhoudelijke of budgettaire maatregelen die in de afgelopen jaren onderwerp van overleg zijn geweest met de Tweede Kamer. Ter toelichting daarop het volgende.
De rijksbijdrage die een universiteit ontvangt vanwege haar wettelijke onderzoekstaak is berekend op basis van het besluit. Volgens het besluit wordt het onderzoeksbudget op vier gronden verdeeld over de universiteiten:
Elke universiteit krijgt zo een deel (of percentage) van het budget verdeeld op basis van graden en promoties. Indien universiteit A in vergelijking met een universiteit B meer promoties verstrekt, krijgt die universiteit A dus een groter deel van het budget gerelateerd aan promoties.
Hoe beoordeelt u de verdeling van deze financieringscomponent (tabel e)? Kunt u inzicht geven over welke «historische besluitvorming» het gaat? In welke Kamerstukken kan de Kamer de criteria vinden op basis waarvan deze component destijds is vastgesteld?
Sinds 2008 zijn deze percentages onderzoek opgenomen en daarmee ook gewijzigd via de Regeling financiën hoger onderwijs. De wijzigingsregelingen worden gepubliceerd in de Staatscourant. De motivering voor deze wijzigingen ligt veelal in inhoudelijke of budgettaire maatregelen die onderwerp van overleg zijn met de Kamer. Dit kan zijn vanwege maatregelen in de rijksbegroting of wijzigingen van het besluit (voorhang Tweede Kamer). In het recente verleden ging het om de volgende wijzigingen:
Tussen 1993 en 2008 werden deze percentages onderzoek bepaald op grond van het Bekostigingsbesluit WHW, dat ook onderwerp van voorhang bij de Tweede Kamer is geweest. Ook voor die tijd werden onderzoeksmiddelen aan instellingen toegekend. De diversiteit aan beleidsmatige maatregelen en overgangen in de gehanteerde bekostigingssystemen in de afgelopen decennia, met uiteenlopende gevolgen per instelling, maakt een reconstructie van de precieze redengeving en opbouw van de gehanteerde percentages per universiteit schier onmogelijk.
Kunt u bevestigen dat het aandeel van de component «percentages onderzoek» in het totale onderzoeksdeel verschilt per universiteit? Kunt u uitleggen waarom de Open Universiteit voor 81,6% van haar onderzoeksbudget afhankelijk is van afspraken uit het verleden, terwijl dit voor bijvoorbeeld de Erasmus Universiteit Rotterdam «slechts» 45,7% is? Hoe kan het verschil worden verklaard tussen de Theologische Universiteit Kampen (25% op basis van historische besluitvorming) en de Protestantse Theologische Universiteit (78,9%)?
De percentages benut bij de verdeling van het budget gerelateerd aan percentages onderzoek (onderdeel d. bij vraag 2) verschillen inderdaad per universiteit. In 2013 zijn de percentages onderzoek bijvoorbeeld voor Open Universiteit 1,109%, voor Theologische Universiteit Kampen 0,008% en voor Protestantse Theologische Universiteit 0,289%. Voor Erasmus Universiteit Rotterdam gold in 2013 5,178% als percentage onderzoek.
Erasmus Universiteit Rotterdam ontvangt dus een aanzienlijk groter deel van het budget gerelateerd aan percentages onderzoek dan de andere genoemde universiteiten. Het budget dat Erasmus Universiteit Rotterdam op basis van deze verdeelsleutel ontvangt is overigens vrijwel even groot als de budgetten verdeeld op basis van graden en promoties (ca 45,7% van de rijksbijdrage voor onderzoek). De Open Universiteit ontvangt een (nog) kleiner bedrag op basis van graden en promoties dan het deel van de onderzoeksmiddelen gebaseerd op de percentages onderzoek, waardoor dat laatste relatief zwaar telt. Daarnaast is het onderzoeksbudget van Erasmus Universiteit Rotterdam relatief veel groter dan dat van de andere genoemde universiteiten.
Deelt u de mening dat, wanneer er een grafiek wordt uitgezet waarbij het aantal promoties (kolom b) wordt afgezet tegen het aandeel «percentage onderzoek» (kolom e), er een redelijk sterk lineair verband lijkt te bestaan? Kunt u aangeven of dit verband betekent dat de component «percentage onderzoek» gebaseerd is op het aantal promoties of juist andersom: is het aantal promoties een afgeleide van de hoogte van de component «percentage onderzoek»?
Het door u gesignaleerde lineaire verband zie ik ook. Indien het aantal promoties bij een universiteit (of beter gezegd het aandeel van een universiteit in het landelijk totaal aantal bekostigde promoties) wordt afgezet tegen het relatieve aandeel in percentages onderzoek, is bij het overgrote deel van de universiteiten sprake van een afwijking van plus of min 1% in de periode 2012–2014. Ofwel, indien een universiteit 10% van het aantal promoties verzorgt, ontvangt zij tussen 9 en 11% van het bedrag, verdeeld op basis van de percentages. Die afwijking varieert gedurende de jaren. Bij Universiteit Twente, Rijksuniversiteit Groningen, Erasmus Universiteit Rotterdam en Technische Universiteit Delft is het bedoelde lineaire verband niet sterk te noemen, want de afwijking (soms fors) groter dan plus of min 1%.
De omvang van de percentages onderzoek heeft geen technisch relatie met het aantal promoties en is daarvan geen afgeleide, maar ze kent een eigenstandige grondslag zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven.
Deelt u de mening dat, wanneer er een grafiek uitgezet wordt waarbij het aantal graden (kolom a) wordt afgezet tegen het aandeel «percentage onderzoek» (kolom e), er ook een redelijk sterk lineair verband lijkt te bestaan? Kunt u aangeven of dit verband betekent dat de component «percentage onderzoek» gebaseerd is op het aantal graden of juist andersom: is het aantal graden een afgeleide van de hoogte van de component «percentage onderzoek»?
Indien het relatieve aantal graden bij een universiteit wordt afgezet tegen het relatieve aandeel in percentages onderzoek, is het lineaire verband zoals beschreven in het antwoord op vraag 5 voor de periode 2012–2014 in het algemeen niet te leggen. Het onderzoeksbudget dat een instelling ontvangt vanwege graden afgezet tegen de andere universiteiten is (fors) afwijkend van het aandeel in de percentages onderzoek. Die afwijking varieert ook gedurende de jaren.
De omvang van de percentages onderzoek heeft geen technische relatie met het aantal graden en is daarvan geen afgeleide, maar ze kent een eigenstandige grondslag zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen de toekenning van de «percentages onderzoek» (tabel e) ten opzichte van het «totaal onderzoeksdeel» (tabel f) tussen de drie technische universiteiten (de TU Delft ontvangt bijna twee keer zoveel onderzoeksbudget als de TU Eindhoven of de TU Twente, terwijl het aantal promoties niet wezenlijk verschilt)?
De omvang van het percentage onderzoek is zoals in mijn antwoord op vraag 2 is uiteengezet onder meer te relateren aan eerdere instellingsspecifieke toevoegingen. Bij Technische Universiteit Delft gaat het onder meer om een toevoeging van een significant bedrag in verband met een kernreactor, wat mede een verklaring is voor het verschil met de andere technische universiteiten.
Deelt u de mening dat, wanneer er een grafiek wordt uitgezet waarbij het jaartal van oprichting van de universiteit wordt afgezet tegen het aandeel «percentage onderzoek» (kolom e), er ook een verband lijkt te bestaan: de oudere universiteiten ontvangen gemiddeld meer onderzoeksbudget vanuit de historische besluitvorming dan de jongere universiteiten? Hoe verklaart u dit verband?
Indien het stichtingsjaar van de universiteit wordt afgezet tegen het bedrag gerelateerd aan het percentage onderzoek zie ik geen sterk lineair verband tussen dat bedrag en het stichtingsjaar.
De universiteiten gesticht in de zestiende en zeventiende eeuw kennen bijvoorbeeld een vergelijkbaar aandeel als de instellingen gesticht als bijzondere universiteiten in Amsterdam en Nijmegen in de negentiende en twintigste eeuw. De instellingen die in de twintigste eeuw zijn gesticht kennen onderling ook uiteenlopende percentages waarbij met name de meest recent gestichte levensbeschouwelijke universiteiten een laag percentage kennen; bij de algemene universiteiten zoals Radboud Universiteit Nijmegen en Universiteit Twente geldt een hoger percentage dan de algemene universiteiten Maastricht, Tilburg en de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Kan, alles overwegende, worden gesteld dat de oprichtingsdatum van een universiteit grote invloed heeft op het toekennen van onderzoeksmiddelen uit de eerste geldstroom en daarmee op het aantal graden en promoties van die universiteiten? Hoe beoordeelt u deze wijze van verdeling van onderzoeksmiddelen? Wordt hiermee, in uw ogen, voor de wetenschap ook het beste rendement behaald?
Nee, de oprichtingsdatum van een universiteit is niet van invloed op het toekennen van onderzoeksmiddelen uit de eerste geldstroom, en daarmee op het aantal bekostigde graden en promoties. Deze relatie is, gelet op het voorgaande, niet in algemene zin te leggen.
Maakt de verdeling van de middelen in de 1e geldstroom en met name het heroverwegen van de criteria op basis waarvan deze middelen worden verdeeld, onderdeel uit van het interdepartementale beleidsonderzoek Wetenschapsbeleid, welke dit najaar wordt uitgevoerd, en zo ja, op welke wijze?
Het Interdepartementale beleidsonderzoek Wetenschappelijk onderzoek onderzoekt in hoeverre het wetenschapssysteem momenteel, en met het oog op de toekomst optimaal is ingericht: komen de onderzoeksmiddelen bij de juiste onderzoekers, kiezen de onderzoekers voor de juiste onderzoeksvragen, hebben de onderzoeksresultaten de maximale impact op maatschappij, onderwijs en wetenschap zelf, zijn de kosten van de allocatie van onderzoeksmiddelen en van de overhead voor onderzoek optimaal? De centrale vraagstelling is daarmee of de huidige inzet van middelen voor wetenschappelijk onderzoek optimaal is voor het bereiken van een maximale maatschappelijke output? Het is daarbij aan de commissie om te bezien welke instrumenten, waaronder de verdeling van de eerste geldstroom, bij deze varianten worden betrokken.
Zit de bepaling in de WHW, die stelt dat «Een besluit tot herverdeling kan ten hoogste drie procent van de onderzoekscomponent strategische overwegingen per universiteit voor een begrotingsjaar betreffen» u in de weg bij het streven naar een logischer verdeling van onderzoeksmiddelen? Zo ja, zou er hiervoor volgens u een wetswijziging noodzakelijk zijn?
De aangehaalde bepaling is niet opgenomen in de wet maar in het besluit. Deze bepaling betreft de mogelijke wijziging van de percentages in de situatie dat een universiteit onvoldoende rekening houdt met de prioriteit- en posterioriteitstelling van wetenschapsgebieden zoals door de overheid is aangegeven in het wetenschapsbudget. De percentages onderzoek kunnen zoals is aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 ook om andere redenen worden gewijzigd.
Het bericht Overheid doet zaken met pornoboer |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Overheid doet zaken met pornoboer»?1
Ja.
Is het waar dat een bedrijf, dat in opdracht van vrijwel alle ministeries onderzoek doet naar sociale netwerken als Twitter, Facebook en Hyves, gelieerd is aan porno op internet?
Het bedrijf in kwestie is Coosto b.v., een dochter van WiseGuys b.v. De politie en negen ministeries (Algemene Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie, Economische Zaken, Financiën, Infrastructuur en Milieu, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Veiligheid en Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport) hebben Coosto als leverancier. De politie en de ministeries maken alleen gebruik van de zoektechnologie van Coosto om binnen sociale netwerken te zoeken in openbare bronnen. Voor de ministeries is dit een activiteit vergelijkbaar met het maken van een knipselkrant. De ministeries voeren echter zelf het onderzoek uit. Zie verder antwoord 3.
Op welke wijze is het betreffende bedrijf gescreend, gelet op de gevoelige informatie die door het bedrijf wordt verwerkt?
Het beveiligingsadvies dat is uitgevoerd, is gebaseerd op onderzoek door het toenmalige Korps Landelijke Politiediensten naar het technische gedeelte, de personen die toegang hebben tot het systeem, de beveiliging van het pand en de webbeveiliging van Coosto. Bij dit beveiligingsadvies is er geconstateerd dat WiseGuys b.v. een belang had in AJ Beheer b.v. dat de exploitatie verzorgt van de adult zoekdienst AskJolene.com. Op basis hiervan is geconcludeerd dat de adult zoekmachine Askjolene.com ten eerste los moest staan van de fysieke en technische infrastructuur van Coosto. Aan deze technische voorwaarde is voldaan. Daarnaast werd voortzetting van de relatie met het bedrijf mogelijk geacht onder de voorwaarde dat WiseGuys b.v. haar belang in Askjolene.com zou afstoten. Dat is inmiddels gebeurd.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de overheid zich niet inlaat met bedrijven als deze?
Bij aanbestedingen wordt op grond van de Aanbestedingswet 2012 de integriteit en de geschiktheid van de ondernemer die de opdracht zal worden gegund, gecontroleerd aan de hand van de verplicht te overleggen officiële bewijzen. Voor de integriteit is dit de gedragsverklaring aanbesteding (Hoofdstuk 4.1, Aanbestedingswet 2012) die door de Minister van Veiligheid en Justitie wordt afgegeven.2 Bij kleinere aanbestedingen onder de aanbestedingsdrempels kan een onderzoek naar een leverancier worden ingesteld indien de aard van de opdracht daar aanleiding toe geeft.
De nieuwe sluiskolk in de Twentekanalen bij Eefde |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de kritiek die de Commissie MER heeft op de keuze voor de noordelijke ligging van de nieuwe sluiskolk bij Eefde?1
Ik ben van het voorlopige advies van de commissie m.e.r op de hoogte.
Conform het voorlopig toetsadvies van de commissie m.e.r. wordt momenteel door Rijkswaterstaat een aanvulling op de planMER opgesteld waarna de commissie m.e.r. haar definitieve advies zal geven.
Kunt u nader ingaan op de constatering van de Commissie MER dat een sluiskolk midden op het sluizencomplex (alternatief Midden-Noord) goedkoper kan uitvallen, milieutechnisch gezien voordeliger is en minder gevolgen heeft voor het grondwaterpeil in Eefde?
De Commissie m.e.r. heeft een voorlopig toetsverslag uitgebracht voor de planMER bij sluis Eefde en een aanvulling op de planMER geadviseerd. Rijkswaterstaat is daar nu mee bezig. In deze fase van het planproces waar de advisering door de commissie m.e.r. onderdeel van uit maakt, kan ik daar niet op vooruitlopen. Ik wacht het definitieve toetsingsadvies van de commissie m.e.r. af alvorens te reageren.
Kunt u nader ingaan op de constatering van de Commissie MER dat de op het sluisterrein aanwezige gebouwen geen monumenten zijn, en dus geen reden kunnen zijn om het Midden-Noord alternatief af te laten vallen?
Zie antwoord 2.
Kunt u nader ingaan op de constatering van de Commissie MER dat de milieueffecten tijdens de aanlegfase van de nieuwe sluiskolk onvoldoende zijn beschreven in de MER?
Zie antwoord 2.
Bent u bereid om een second opinion uit te laten voeren naar de effecten van een noordelijke ligging van de nieuwe sluiskolk? Zo nee, waarom niet?
Ik vind een second opinion niet nodig, omdat Rijkswaterstaat momenteel bezig is met een aanvulling op de planMER.
Bent u bereid om het Midden-Noord alternatief als volwaardig alternatief te laten onderzoeken in de MER? Zo nee, waarom niet?
In haar voorlopig toetsadvies adviseert de commissie m.e.r om de milieueffecten van de locatie Midden-Noord en de locatie Noord onderling te vergelijken op een juiste en navolgbare wijze. Hieraan wordt invulling gegeven in de aanvulling op de planMER die Rijkswaterstaat momenteel aan het opstellen is.
Het bericht “Sluitingsdatum Willem II gevangenis in Tilburg staat nog steeds niet vast” en de Rijksbegroting 2014 Veiligheid en Justitie |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht en klopt het wat hierin vermeld wordt? Zo nee, waarom niet?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat een eerlijk man zich aan zijn woord moet houden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Erkent u dat uw uitspraken tijdens het debat over het Aangepast Masterplan DJI 2013–2018 (Kamerstuk 24 587, nr. 535) dat u ervoor kiest die inrichting voorlopig open te houden en dat het zelfs niet uitgesloten is dat ook na 2016 die faciliteit nog in stand blijft haaks staan op de tekst op pagina 93 in de Rijksbegroting 2014 Veiligheid en Justitie dat gesprekken over toekomstige verlenging nog niet hebben geresulteerd in een besluit of overeenkomst? Zo nee, waarom niet?
Ik sta nog altijd achter de woorden die ik tijdens het debat over het aangepaste Masterplan DJI heb gesproken over het ter beschikkingstellen van de PI Tilburg aan België. Beide landen hebben de intentie om de terbeschikkingstelling van de PI Tilburg te verlengen. Het gaat om een periode van maximaal drie maal één jaar. Aan Nederlandse zijde is inmiddels aan de formaliteiten voor de verlenging van het verdrag voldaan. Wat betreft de stand van zaken in België kan ik uw Kamer melden dat de Belgische ministerraad inmiddels heeft ingestemd met verlenging van het gebruik van de PI Tilburg in 2014. Dat betekent dat nu de formele stappen kunnen worden gezet om te komen tot verlenging van het verdrag tussen beide landen. Ik betreur de vertraging die is ontstaan, omdat ik daardoor geen zekerheid kon bieden aan het in de PI Tilburg werkzame personeel. Ik heb er nu echter vertrouwen in dat de besluitvorming spoedig positief kan worden afgerond.
Deelt u de mening dat u de penitentiaire inrichting (PI) Tilburg valse hoop heeft gegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid er alles aan te doen u aan uw woorden van nog geen drie maanden geleden te houden en de PI Tilburg ook na 2016 open te houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertoe nemen?
Zoals ik heb vermeld in het antwoord op de vragen 3 en 4 hebben beide landen de intentie om de terbeschikkingstelling van de PI Tilburg te verlengen gedurende maximaal drie maal één jaar. In het debat met uw Kamer op 27 juni jl. heb ik aangegeven goede hoop te hebben dat de PI Tilburg ook na 2016 zou kunnen worden opengehouden in verband met de nog steeds grote behoefte aan celcapaciteit in België. Op dit moment speelt evenwel alleen de verlenging van de terbeschikkingstelling van de PI Tilburg tot uiterlijk 31 december 2016.
Bent u bereid de Kamer en de PI Tilburg te informeren over elke stap die u gaat nemen om de PI Tilburg open te houden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op dit moment in overleg met de Belgische regering. Ik zal uw Kamer en de medewerkers van de PI Tilburg berichten wanneer de besluitvorming definitief is afgerond.
De creatieve wijze van kapitaalversterking door Spaanse en Italiaanse banken |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Banks in Spain, Italy Look for Relief in Accounting»1 en «Zuid-Europese bankiers willen gunstigere regels»?2
Ja.
Deelt u de mening dat gesjoemel met bankbalansen binnen de eurozone uitermate ongewenst is en de vormgeving van een goed functionerende bankenunie kan ondermijnen?
Ja.
Op welke wijze wordt voorkomen dat via vernuftige trucs buffers van banken op papier worden opgeblazen zonder dat er daadwerkelijk sprake is van een vergroting van de buffers?
Toezichthouders hebben meerdere bevoegdheden en instrumenten om af te dwingen dat de hoogte en de kwaliteit van de kapitaalbuffers aan de afgesproken kapitaaleisen voldoet. Een voorbeeld is dat wanneer aangehouden kapitaalbuffers niet van de vereiste hoogte of kwaliteit zijn, beperkingen kunnen worden gesteld aan dividend- en bonusuitkeringen. Ook zijn banken in dat geval verplicht een kapitaalconserveringsplan (herstelplan) in te dienen, dat getoetst zal worden door de toezichthouder. In het uiterste geval heeft de toezichthouder de mogelijkheid de vergunning van een bank of beleggingsonderneming in te trekken wanneer niet aan de kapitaaleisen wordt voldaan.
Bent u bereid er scherp op toe te zien dat de afspraken over verhoogde buffervereisten strikt worden nageleefd?
Ja, ik volg deze afspraken nauwgezet. Hierbij merk ik wel op dat de verantwoordelijkheid voor het daadwerkelijke toezicht op de implementatie van het kapitaalraamwerk ligt bij de betreffende toezichthouders.
Hoe beoordeelt u de in Spanje en Italië naar voren gebrachte kapitaalversterking van banken door de reeds door Spaanse banken geleden verliezen in de toekomst aftrekbaar te maken van de winstbelasting (al dan niet middels een belastingkrediet) dan wel door de herwaardering van de aandelen van Italiaanse financiële instellingen in de Italiaanse centrale bank? Is er sprake van een boekhoudkundige truc?
Het is gebruikelijk dat lidstaten fiscale regelingen kennen die bedrijven in staat stellen om verliezen uit het verleden te mogen verrekenen met de toekomstige winst. Zo mogen in Nederland in principe verliezen worden verrekend met de winsten van maximaal 9 volgende jaren. Voor zover uitgestelde belastingvorderingen afhankelijk zijn van toekomstige winstontwikkelingen bij een bank, mogen deze vanuit prudentieel oogpunt echter niet worden meegeteld bij het kernkapitaal van een bank onder het kapitaalraamwerk van CRD-IV (bestaande uit de CRD-richtlijn en de CRR-verordening)3. Dit betekent niet dat winstafhankelijke uitgestelde belastingvorderingen van de banken geen waarde hebben; deze hebben wel degelijk een (verwachtings)waarde. Echter omdat deze belastingvorderingen afhangen van toekomstige winstontwikkelingen die moeilijk zijn in te schatten, is CRD-IV op dit punt zeer streng en mogen dergelijke vorderingen in principe in hun geheel niet meetellen voor het bepalen van het kernkapitaal.
Bij belastingkredieten ligt dit anders, aangezien deze vordering niet afhankelijk is van de winstontwikkeling. Hierdoor is de kwaliteit van de vordering beter en mag deze wel meetellen voor het kernkapitaal van een bank onder CRD-IV.4 CRD-IV staat een omzetting door overheden van winstafhankelijke uitgestelde belastingvorderingen in belastingkredieten onder voorwaarden dan ook toe5.
Bij een dergelijke omzetting zou wel sprake kunnen zijn van een financiële herverdeling tussen de betreffende Spaanse banken en de Spaanse overheid. Omdat conditionele vorderingen zouden worden ingeruild voor zekere vorderingen voor de banken, kan dit de verwachte belastinginkomsten van de Spaanse staat verminderen en daarmee gevolgen hebben voor de Spaanse overheidsfinanciën. Minimaal zou een dergelijke omzetting effecten kunnen hebben op de timing van verwachte belastinginkomsten van de Spaanse overheid. Wanneer deze zaken zich voor zouden doen, dan zal de Commissie deze ontwikkelingen beoordelen in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact.
In Italië hebben de Italiaanse banken sinds 1936 aandelen in de Italiaanse Centrale Bank in bezit. Deze constructie is niet uniek. Ook in sommige andere landen zijn (een deel van) de aandelen in de centrale bank in private handen. Zo bezit de Belgische Staat de helft van de aandelen in de Nationale Bank van België en is de andere helft van de aandelen beursgenoteerd en in handen van private partijen. Het totale aandeel van de Italiaanse banken in de Italiaanse Centrale Bank heeft een nominale waarde die destijds is bepaald op wat vandaag de dag 156.000 euro is. Deze aandelen worden in de praktijk niet verhandeld, maar in theorie is dit wel mogelijk na instemming van de Bestuursraad van de Italiaanse Centrale Bank; dit in verband met de onafhankelijkheid van de Italiaanse Centrale Bank.
Ook CRD-IV verbiedt niet dat banken een aandeel hebben in een centrale bank, en stelt regels aan de blootstelling van banken aan centrale banken net zoals er regels gelden voor investeringen door banken in andere activa. Ik beschik niet over voldoende informatie om in te schatten of een eventuele herwaardering van dit aandeel in lijn zou zijn met de afspraken van CRD-IV, mede vanwege het ontbreken van een concreet voorstel. Niettemin zou bij een eventuele herwaardering in elk geval altijd uit moeten worden gegaan van een reële waardebepaling, ook als deze lastig te bepalen zou zijn. Hierbij zou minimaal gekeken kunnen worden naar de hoogte van de historische en verwachte dividenduitkeringen van de Italiaanse Centrale Bank.
Ik hecht er tot slot aan te vermelden dat het in het belang van de Italiaanse banken zelf is om een eventuele herwaardering op een geloofwaardige en wettelijk correcte manier vorm te geven. Twijfel aan de mate waarin een eventuele herwaardering correct zou worden vormgegeven, en daarmee twijfel aan een deel van de kwaliteit van het kernkapitaal van de Italiaanse banken, zou het vertrouwen in de Italiaanse bancaire sector kunnen schaden.
Heeft de Spaanse regering reeds een formeel standpunt ingenomen over de door de Spaanse banken bepleitte omzetting van de verliezen naar belastingkredieten en in hoeverre zou een dergelijke omzetting stuiten op de Europese staatssteunregels?
Voor zover bekend is (nog) geen formeel standpunt ingenomen. Ik kan niet inschatten of sprake zou zijn van staatssteun, hiervoor ontbreekt ook een concreet voorstel met meer informatie. Wel is de kans groter dat een dergelijke omzetting in lijn is met de staatssteunregels wanneer de omvang van de te verstrekken belastingkredieten niet hoger zou worden vastgesteld dan een realistische inschatting van de mate waarin de winstafhankelijke uitgestelde belastingvorderingen binnen de daartoe toegestane wettelijke termijnen in Spanje door de banken gerealiseerd zouden kunnen worden.
In het algemeen is de lidstaat die voornemens is om mogelijke staatssteun te verstrekken verantwoordelijk voor het verkrijgen van een besluit van de Europese Commissie teneinde een maatregel uit te kunnen voeren. In dit geval is het derhalve aan de Spaanse overheid om ervoor te zorgen dat een maatregel conform de artikelen 107 en 108 VWEU wordt uitgevoerd. Daarnaast kan de Europese Commissie ook zelfstandig een onderzoek starten indien een eventuele omzetting zou plaatsvinden en de Commissie daarbij zou vermoeden dat deze niet in lijn zou zijn met de staatssteunregels.
Voor welke periode mogen Spaanse banken onder Spaans fiscaal recht dan wel naar internationale accountingstandaarden operationele verliezen van de belasting aftrekken en zodanig als vordering op hun balans aanhouden?
Tot 1 januari 2012 waren verliezen in Spanje 15 jaar voorwaarts verrekenbaar. Verliezen die na 1 januari 2012 zijn geleden, zijn 18 jaar voorwaarts verrekenbaar. Mogelijk bestaan op deze generieke regel uitzonderingen voor banken maar deze zijn mij niet bekend. Onder IFRS mogen uitgestelde belastingvorderingen alleen worden meegenomen voor zover er een reële kans is dat verliescompensatie daadwerkelijk mogelijk is.
Zijn er andere voorbeelden van eurolanden bekend waarbij de aftrek van de winst van operationele verliezen kan worden omgezet in een zeker te innen belastingkrediet?
In het verlengde van het antwoord op vraag 5 kan een dergelijke omzetting in theorie in elke lidstaat plaatsvinden wanneer daarover afspraken zouden worden gemaakt tussen de nationale overheid en de banken, en wanneer tevens aan de voorwaarden wordt voldaan die CRDIV hieraan stelt. In Italië heeft een soortgelijke situatie gespeeld met winstafhankelijke uitgestelde belastingvorderingen die te maken hebben met tijdelijke verschillen. Recente andere voorbeelden uit eurolanden zijn mij niet bekend.
Heeft de Italiaanse regering een formeel standpunt ingenomen over de herwaardering van de aandelen in de Italiaanse Centrale Bank die enkele grote Italiaanse banken sinds 1936 houden?
Voor zover bekend is (nog) geen formeel standpunt ingenomen. Naar verluidt is in Italië een taskforce opgericht die zich op dit moment buigt over de verschillende toekomstige opties met betrekking tot het belang van de Italiaanse banken in de Italiaanse Centrale Bank6.
In hoeverre is het volgens de Europese kapitaalregels voor banken mogelijk om het houden van een aandeel dat al 77 jaar niet publiekelijk verhandeld wordt in een instantie met een publieke taak toe te rekenen aan het kapitaal van een bank?
Zie antwoord op vraag 5.
Welke bevoegdheden heeft de European Banking Authority (EBA) dan wel in de toekomst de nieuwe Europese financiële toezichthouder, de Europese Centrale Bank (ECB), om in te grijpen bij de onterechte toerekening aan het kernkapitaal van passiva op de bankbalans?
Met de start van het Single Supervisory Mechanism (SSM) krijgt de ECB bevoegdheden om toezicht te houden of onder meer de kwaliteit van het kapitaal dat banken die onder het SSM vallen moeten aanhouden in lijn is met de kapitaaleisen van CRD-IV. De ECB is verantwoordelijk voor het goed functioneren van het toezicht op alle banken die onder het SSM vallen en houdt daarbij direct toezicht op de grote banken. Voor het toezicht op de kleinere banken staan de nationale toezichthouders onder toezicht van de ECB (indirect toezicht). Om deze verantwoordelijkheid goed te kunnen uitoefenen krijgt de ECB de bevoegdheid om informatie te vergaren van, en «on-site» inspecties te doen bij, alle banken die onder het SSM vallen.
De EBA heeft bevoegdheden om toezichthouders in bepaalde gevallen te overrulen. Er moet dan echter minimaal sprake zijn van een duidelijke schending van de CRD-IV-regels.
In hoeverre zou bij herwaardering dan wel uitkering van het aandeel van enkele Italiaanse financiële instellingen in de Italiaanse Centrale Bank sprake kunnen zijn van staatssteun?
In dit verband zijn met name de arresten «Stardust Marine» en «Preussen Elektra» van belang7. Ook hier is het de lidstaat zelf die ervoor moet zorgen dat een maatregel voldoet aan de artikelen 107 en 108 VWEU, en kan de Europese Commissie daarnaast ook zelfstandig besluiten tot het gelasten van een onderzoek.
Deelt u de mening dat de in Italië en Spanje naar voren gebrachte constructies ter versterking van het kapitaal van de bancaire sector eens te meer het belang van een nietsontziende balansdoorlichting en stresstest door de ECB en de EBA aantonen?
Ik hecht aan een strenge en grondige doorlichting van de balansen van banken zoals de ECB die gaat doorvoeren voor de banken die onder direct ECB toezicht komen. De balansdoorlichting door de ECB en de hierop volgende stresstest in samenwerking met de EBA zullen een beeld geven van de kwaliteit van de activa die op de balansen van de betreffende banken staan en de kwaliteit en de hoeveelheid kernkapitaal die aanwezig is om verwachte en onverwachte verliezen op te vangen. Wanneer uit de balansdoorlichting zou blijken dat banken in onvoldoende mate kapitaal van goede kwaliteit op de balans hebben staan, dan zullen deze banken extra kapitaal moeten ophalen dat wel aan deze eisen voldoet.
Bent u bereid u er over de volle breedte voor in te zetten dat gestelde kapitaaleisen in de gehele eurozone op geen enkele manier worden ontweken, ontdoken of vermeden?
Ja. Hierbij merk ik wel op dat de verantwoordelijkheid voor het daadwerkelijke toezicht op de implementatie van het kapitaalraamwerk ligt bij de betreffende toezichthouders.