De Huisjesmelker van het Jaar 2014 |
|
Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de verkiezing van de Huisjesmelker van het Jaar die voor de achtste keer is uitgereikt?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het juryrapport waaruit blijkt dat de Huisjesmelker van het Jaar uit Groningen ernstig in gebreke is gebleven bij de verhuur van kamers aan studenten en levens in gevaar heeft gebracht?2
Het juryrapport «Huisjesmelker van het jaar – verkiezing 2014» brengt misstanden bij de verhuur van een aantal studentenkamers in Groningen aan het licht. Het is goed dat er aandacht is voor huisjesmelkerij en de onwenselijke woonomstandigheden die hierdoor worden veroorzaakt. Het kabinet zet zich dan ook in om huisjesmelkerij tegen te gaan, onder meer door wetgeving aan te passen en het handhavingsinstrumentarium van gemeenten uit te breiden.
Wat gaat u, gelet op het feit dat ROOD al acht jaar klachten ontvangt over een huisjesmelker uit Utrecht, concreet doen om het (structureel) uitbuiten van huurders, zoals studenten, tegen te gaan en op welke termijn?
Huurders en gemeenten hebben een breed palet aan instrumenten tot hun beschikking om structurele uitbuiting tegen te gaan. Huurders kunnen in gesprek treden met de verhuurder en/of de huurcommissie benaderen als zij een verstoring ervaren in het woongenot. Wanneer deze stappen onvoldoende effect hebben kan een huurder, waar het gaat om de staat van het gebouw, de gemeente benaderen om overtredingen te handhaven. Gemeenten zijn bevoegd om herstelsancties (last onder dwangsom en last onder bestuursdwang) op te leggen, een gebouw te sluiten en beheer over te nemen en in het uiterste geval over te gaan tot onteigening.
Momenteel ben ik bezig het handhavingsinstrumentarium van gemeenten uit te breiden. Met het wetsvoorstel tot wijziging van de Woningwet vergroot ik het handhavinginstrumentarium van gemeenten om effectiever op te treden tegen misstanden. Het voorstel tot wetswijziging is dinsdag 12 maart door uw Kamer goedgekeurd. De intentie is – afhankelijk van de goedkeuring door de Eerste Kamer – dit wetsvoorstel op 1 juli 2014 in werking te laten treden. In het wetsvoorstel wordt o.a. voorgesteld een bestuurlijke boete Woningwet in te voeren en de beheermaatregel te wijzigen.
Tot slot kan een verhuurder op grond van de Wet op de economische delicten strafrechtelijk vervolgd worden. Als bijkomende maatregel, naast bijvoorbeeld (voorlopige) hechtenis, kan de strafrechter een beroepsverbod opleggen dan wel een onderneming tijdelijk stilleggen. In het geval van een huisjesmelkers is een beroepsverbod hetzelfde als een verhuurverbod.
Als het voorstel tot wijziging van de Woningwet, o.a. bedoeld om huisjesmelkerij aan te pakken, wordt aangenomen, hoe zijn wantoestanden zoals in Groningen te voorkomen? Graag een toelichting op uw antwoord.3
Het voorgestelde instrumentarium biedt gemeenten de mogelijkheid om effectiever op te treden tegen ongewenste praktijken. Zo wordt het mogelijk om een boete op te leggen aan de eigenaar of gebruiker als binnen twee jaar weer een overtreding wordt begaan. Daarnaast kan beheer van gebouwen worden overgenomen zonder het gebouw te sluiten en wordt eenvoudiger om de door de beheerder gemaakte kosten te verhalen. Tevens wordt het mogelijk om eigenaargericht te handelen. Als een gebouw van een bepaalde eigenaar in beheer is genomen kan een tweede gebouw van diezelfde eigenaar, zonder dossieropbouw, in beheer worden genomen als een overtreding wordt geconstateerd. Hiermee wordt beoogd dat misstanden, zoals in Groningen, niet voort kunnen duren en dat een gemeente effectief kan optreden door de eigenaar of gebruiker te bestraffen of tijdelijk het beheer over te nemen en de misstanden te herstellen.
Hoe staat u ten opzichte van een landelijk vergunningstelsel voor de verhuur van kamers?
Op grond van de Huisvestingswet kunnen gemeenten door het vaststellen van een huisvestingsverordening reeds een vergunningsplicht instellen voor het omzetten van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte (kamers). Ik zie derhalve geen toegevoegde waarde in het instellen van een landelijk vergunningstelsel.
Bent u van mening dat er actiever toezicht moet komen op de veiligheid van verwarmingsinstallaties, geisers en dergelijke, om veiligheidsrisico’s tegen te gaan? Bent u daarnaast van mening dat er beter gecontroleerd moet worden op brandveiligheid? Graag een toelichting op uw antwoord.
Eigenaren of huurders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de brand- en installatieveiligheid van kamerverhuurpanden. Toezicht door gemeenten op deze panden is belangrijk, maar gemeenten hebben beleidsvrijheid om de wijze waarop en mate waarin zij dit toezicht uitvoeren zelf te bepalen (zie artikel 7.2 Besluit omgevingsrecht (Bor)). Het is dus aan een afzonderlijke gemeente om te bepalen of er actiever toezicht moet komen of beter moet worden gecontroleerd. Burgemeester en Wethouders leggen hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. De provincies zijn verantwoordelijk voor het interbestuurlijk toezicht.
Wat is de stand van zaken wat betreft de 16.000 nieuwe studentenkamers, die voor 2016 gerealiseerd moeten zijn, zoals beloofd zijn in actieplan studentenhuisvesting?4
De productie van de 16.000 studenteneenheden verloopt op schema. In de periode 2011- augustus 2013 zijn er 5.957 wooneenheden opgeleverd. In augustus 2013 waren er 2.771 eenheden in aanbouw en 3.393 eenheden in voorbereiding. Het totale aantal gerealiseerde, in aanbouw en in voorbereiding zijnde aantal eenheden bedraagt ruim 12.0005. Voor de zomer zend ik u de jaarlijkse voortgangsbrief Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting toe, waarin ik u zal informeren over de gerealiseerde eenheden tot eind 2013.
Bent u van mening dat het aantal van 16.000 extra wooneenheden voldoende is, gezien het feit dat er nu al 30.000 kamers te kort zijn en het aantal studenten groeit?
De afspraak dat er tussen 2011 en 2016 16.000 extra wooneenheden worden bijgebouwd, is gemaakt met de sociale studentenhuisvesters, verenigd in Kences. Zij huisvesten momenteel ongeveer 35% van de studenten die uitwonend zijn in de stad waar zij studeren. Naast de sociale studentenhuisvesters hebben ook commerciële aanbieders een taak in het realiseren van studentenhuisvesting. Ik ga er van uit dat, zoals ook in voorgaande jaren gebleken is, bij een toenemende vraag aan studentenhuisvesting het groeiende aanbod van categorale studentenhuisvesting gepaard gaat met een toename van huisvesting verzorgd door commerciële en particuliere aanbieders. De afgelopen periode heb ik een aantal maatregelen getroffen waardoor het voor aanbieders van studentenhuisvesting aantrekkelijker is om eenheden te realiseren, zoals het terugbrengen van de oppervlakte-eis voor zelfstandige eenheden in het Bouwbesluit.
De monitor studentenhuisvesting 2013 laat zien dat de groei van studenten de aankomende jaren licht afneemt. Hierdoor is de jaarlijkse productie van studentenhuisvesting momenteel groter dan de stijging van het aantal uitwonende studenten, dat resulteert in het feit dat met de bouw van de 16.000 extra wooneenheden al een deel van het tekort wordt weggebouwd. Tevens ben ik van mening dat het een risicovolle strategie is om de groei van het aantal studenten hoofdzakelijk op te vangen met categorale studentenhuisvesting, omdat niet alle studenten in dit segment willen wonen en leegstand zich in dit segment als eerste zal voordoen. Tenslotte zie ik goede mogelijkheden voor het realiseren van studenteneenheden in leegstaand commercieel en maatschappelijk vastgoed. Ik ben van mening dat de bouw van 16.000 extra wooneenheden door sociale studentenhuisvesters momenteel voldoende is.
Hoe gaat u de motie Paulus Jansen om de uitspraak van de huurcommissie een bredere werking te laten hebben bij onzelfstandige woonruimten uitvoeren? Graag een toelichting op uw antwoord5
In mijn brief van 10 februari 2014 (TK 2013–2014, 33 698, nr. 12) heb ik aangegeven dat ik het in de motie verzochte onderzoek zal uitvoeren en dat ik u hierover, naar verwachting, begin 2015 zal kunnen rapporteren.
Het bericht ‘Schoolrendement belangrijker dan leerling’ |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Schoolrendement belangrijker dan leerling»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het opwerpen van drempels in het onderwijs, die jongeren verhinderen om het beste uit zichzelf te halen, te allen tijden voorkomen moet worden?
Goede overgangen tussen de verschillende onderwijssoorten zijn essentieel voor de doorlopende leerlijn en de opleidingscarrière van elke leerling of student net als zorgvuldig afgewogen overgangsbeslissingen. Een goed gebruik van bijvoorbeeld nadere vooropleidingseisen vermindert niet per definitie de toegankelijkheid van het onderwijs. Maar selectiemechanismen mogen niet worden misbruikt. Deze instrumenten zijn bedoeld om een goede match tussen leerling/student en onderwijs te bevorderen.
Een uitvoerige beschrijving van ons beleid op de versoepeling van overgangen en toegankelijkheid van en naar de diverse onderwijssoorten, zullen wij u voor de zomer aanbieden als beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Onderwijsraad dat door het opwerpen van drempels vooral leerlingen uit lagere sociaaleconomische kringen de dupe zijn van toegenomen selectie?
Een goede begeleiding bij de overgangen in het onderwijs is voor iedereen belangrijk, zeker ook voor deze doelgroep. De maatregelen die wij treffen om de overgangen te verbeteren (zie de beantwoording van vraag2 dragen bij aan gelijke kansen voor iedereen.
Onderschrijft u de opmerking van de Onderwijsraad dat door toegenomen selectie er een dreiging is van «willekeur en kansenongelijkheid»?2 Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording van vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat het afnemen van aanvullende toetsen (of het toepassen van andere selectiecriteria) bij de toelating van leerlingen tot het voortgezet onderwijs door scholen onwenselijk en onwettig is, in het licht van de aangenomen motie Ypma/Van Meenen?3 Zo ja, hoe pakt u dergelijke vormen van aanvullende selectie aan?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijzen we naar de antwoorden die de staatssecretaris heeft gegeven op de schriftelijke vragen van het lid Ypma (PvdA) met kenmerk 2014Z02836. Deze heeft u op 6 maart 2014 ontvangen.
Deelt u de conclusie van de Onderwijsraad dat scholen nu te weinig aandacht besteden aan loopbaanontwikkeling en -begeleiding? Zo ja, op welke wijze wilt u de aandacht voor loopbaanontwikkeling en -begeleiding structureel vergroten?
Wij delen deze conclusie ten dele. Alle VO-scholen en MBO-instellingen bieden hun leerlingen en studenten LOB aan. Op veel scholen wordt LOB goed vormgegeven. Maar de kwaliteit van LOB moet op álle scholen en instellingen goed zijn. We ondersteunen daarom zowel de VO- als de MBO-sector in het streven de kwaliteit van LOB te verhogen. Wij komen hier op terug in onze beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad.
Hoe beziet u de opvatting van de Onderwijsraad dat loopbaanontwikkeling en -begeleiding kan bijdragen aan het terugdringen van schooluitval op een later moment en het vergroten van studiesucces en is loopbaanontwikkeling en -begeleiding volgens u daarmee een middel om schooluitval verder terug te dringen?
Deze opvatting delen we. Het is belangrijk dat scholieren goed nadenken over hun schoolloopbaan en studiekeuze. Goede LOB helpt daarbij.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Vroegtijdig schoolverlaten van 20 maart aanstaande?
Omdat het AO Voortijdig Schoolverlaten en Kwalificatieplicht is uitgesteld naar 3 april, zijn deze vragen voor het AO beantwoord.
De berichten dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) geen toestemming geeft voor vrijwilligerswerk |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van de berichten «UWV dwarsboomt vrijwilligerswerk»1 en «Vrijwilligerswerk niet ten koste van banen?2
Ja.
Deelt u de mening dat het waardevol is als mensen met een uitkering via vrijwilligerswerk een positieve bijdrage leveren aan de samenleving en zo tevens hun kansen op werk vergroten? Deelt u tevens de mening het verrichten van vrijwilligerswerk door mensen met een uitkering niet onnodig belemmerd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening van het Kamerlid Schouten. Het verrichten van vrijwilligerswerk kan een mooie opstap zijn naar een baan, doordat men weer werkritme krijgt en nieuwe contacten op kan doen. Het is wel van belang in het oog te houden dat een WW-uitkering ervoor is om een korte periode tussen twee banen op te vangen. Het is dus belangrijk dat uitkeringsgerechtigden aan hun sollicitatieverplichtingen blijven voldoen en beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt. Ook mag het verrichten van vrijwilligerswerk door uitkeringsgerechtigden niet tot verdringing van regulier betaalde banen leiden.
Klopt de berichtgeving3 dat u het voornemen heeft om de regels over het vrijwilligerswerk die het UWV hanteert aan te passen? Mocht de berichtgeving niet kloppen, waarom bent u dan niet bereid om de regels te verruimen?
Ja.
Kunt u al concreet aangeven op welke wijze u de regels van het UWV over het verrichten van vrijwilligerswerk door mensen met een uitkering wilt wijzigen en per wanneer deze aanpassingen in zullen gaan? Zo nee, wanneer bent u dan bereid om de Kamer hier nader over te informeren?
Over de mogelijkheden tot verruiming ben ik momenteel in overleg met onder meer organisaties van vrijwilligers en het UWV. Ik zal voor de zomer voorstellen doen voor verruiming van de mogelijkheid om vrijwilligerswerk te verrichten met behoud van WW-uitkering.
Het bericht dat de zorg voor kinderen in gevaar is |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat de overheveling van jeugdzorg naar gemeenten als een zwaard van Damocles boven honderdduizenden gezinnen hangt? Deelt u de zorgen die aangekaart worden? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?1
Hoe verklaart u dat de meeste gemeenten en regio’s nog geen afspraken hebben gemaakt met zorgaanbieders over de continuïteit van zorg in 2015 en weten zorgaanbieders niet wanneer die afspraken wel worden gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Waarom hebben veel gemeenten nog onvoldoende helderheid over het budget voor jeugdzorg in 2015? Wat is hier volgens u mis gegaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe verklaart u dat er geen stappen ondernomen zijn om inzicht te krijgen in de problematiek van frictiekosten en waarom zijn er geen besluiten genomen voor een vangnetregeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid om extra frictiekosten vrij te maken om de continuïteit van zorg voor kinderen te waarborgen? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Hoe verklaart u dat er in de regio’s nauwelijks vooruitgang is geboekt bij het nemen van besluiten over de wijze waarop de regionale samenwerking invulling wordt gegeven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat vindt u ervan dat in de meeste gemeenten geen besluitvorming plaatsvindt over alle aspecten van de overheveling van de jeugdzorg voorafgaande aan de gemeenteraadsverkiezingen? Heeft u er nog steeds vertrouwen in dat gemeenten jeugdzorg in zo’n snelle tijd goed kunnen organiseren vanaf 2015? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wilt u zo spoedig mogelijk een reactie naar de Kamer sturen over de derde rapportage van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de uitspraak van B. Lahuis van kinder- en jeugdpsychiatrisch ziekenhuis Karakter dat het enkele weken tot maanden duurt na de gemeenteraadsverkiezingen voordat nieuwe wethouders kennis van zaken hebben als het gaat over de jeugdzorg? Deelt u deze zorgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u garanderen, gelet op deze tussentijdse resultaten, dat de zorg voor alle kinderen ook na 1 januari 2015 gewaarborgd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten straks niet experimenteren met de toekomst van kinderen, aangezien er nu grote onduidelijkheid is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid de invoering van deze wet uit te stellen en gemeenten de tijd te geven zich voor te bereiden op een zorgvuldige overheveling van de jeugdzorg? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, waarom kiest u voor deze kille bezuinigingsagenda en niet voor goede zorg voor kinderen?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Stelselherziening Jeugdzorg d.d. 18 maart a.s.? Zo nee, waarom niet?
De openstelling van de markt voor het ophalen en verwerken van kadavers |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Is de veronderstelling juist dat de Wet dieren en het Besluit dierlijke producten ruimte bieden om meerdere partijen toe te laten tot de markt voor het ophalen en verwerken van kadavers uit de veehouderij?
Ja, in de Regeling dierlijke producten kan Nederland worden ingedeeld in meerdere werkgebieden waarbij per gebied een ander bedrijf kan worden aangewezen.
Deelt u de mening dat openstelling van de markt en enige vorm van concurrentie bij kan dragen aan verbetering van de afzet van producten uit de verwerking van kadavers en aan het realiseren van een scherpe tariefstelling?
Ja, die mening deel ik in algemene zin. Daarbij wil ik wel de kanttekening plaatsen dat dit niet een gegarandeerd resultaat hoeft te zijn. Het LEI concludeert in haar onderzoek dat het systeem in Nederland efficiënt is ingericht1. Dit komt mede doordat Rendac alleen kosten in rekening mag brengen, vermeerderd met een afgesproken percentage ondernemingsvergoeding. In het Verenigd Koninkrijk is er bijvoorbeeld meer sprake van concurrentie op de markt voor het ophalen en verwerken van kadavers, maar liggen de kosten hoger.
Bent u bereid in overleg te treden met partijen die, zoals door één van hen is aangegeven1, inmiddels serieuze belangstelling hebben om, naast Rendac en op basis van de noodzakelijke randvoorwaarden, in de markt voor het ophalen en verwerken van kadavers te springen?
Ik ga graag in gesprek met partijen die belangstelling hebben om toe te treden. Uit dat gesprek zal moeten blijken of de betreffende partij aan de voorwaarden kan voldoen zoals ik die in mijn brief van 5 februari jongstleden1 uiteen heb gezet.
Het bericht “Sjoemelen met moskeeën” |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Sjoemelen met moskeeën»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel.
Klopt de berichtgeving over de oneigenlijke financiering met overheidsgeld van twee moskeeën in Amsterdam?
De gemeente Amsterdam heeft in het kader van het Structuurfondsprogramma Doelstelling 2 (2000–2006) EU-subsidie ontvangen voor de bouw van een multifunctioneel centrum aan de Joubestraat in Amsterdam. De subsidie was bestemd voor projecten in het achterstandsgebied in Amsterdam Groot Oost. Bij het project «Multifunctioneel Centrum Joubestraat», is een laagdrempelige voorziening gerealiseerd voor activiteiten met als doel de meer laagopgeleide bewoners uit kwetsbare groepen aan het werk te krijgen.
Bij de aanvraag is duidelijk onderscheid gemaakt tussen een subsidiabel deel, het multifunctioneel Centrum (de bovenverdiepingen), en een niet subsidiabel deel, de moskee (op de begane grond). Het zijn van elkaar afgesloten gebieden van het gebouw. Toekenning van de subsidie heeft conform de aanvraag plaatsgevonden.
Het onderzoek van het Europees fraudebureau OLAF richt zich op de vraag naar de juiste besteding van de subsidie (conform de regels van de Structuurfondsen). De uitkomst van dit onderzoek wordt binnenkort verwacht, zo heeft OLAF ambtelijk gemeld. Er kan niet worden vooruitgelopen op de uitkomsten van het onderzoek.
Overheidsgeld mag nooit worden besteed aan instellingen en activiteiten die segregatie bevorderen in plaats van integratie. Voor zover mijn informatie reikt (zie ook antwoord 6) worden er geen koranlessen gegeven in het multifunctioneel centrum.
In welke mate is hier sprake van het financieren van religieuze instellingen, in dit geval twee moskeeën, met overheidsgeld? Wat vindt u van deze financiering in het kader van de scheiding tussen kerk en staat?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat subsidiegeld bedoeld voor seculiere, integratiebevorderende activiteiten is aangewend voor het geven van koranles, gescheiden voor jongens en meisjes? Deelt u de mening dat overheidsgeld nooit besteed mag worden aan instellingen en activiteiten die segregatie bevorderen in plaats van integratie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ook van mening dat juist dit soort instellingen en activiteiten kunnen zorgen voor een tweedeling op sociaal economisch of sociaal cultureel gebied? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Afhankelijk van de invulling van de activiteiten kunnen dergelijke instellingen de integratie belemmeren of juist bevorderen.
In welke mate is gecontroleerd of de subsidiegelden ook daadwerkelijk besteed zijn aan de doelen waarvoor ze verstrekt zijn?
De Amsterdamse projecten uit het Doelstelling 2 programma (2000–2006) zijn gecontroleerd door een projectaccountant, de gemeentelijke accountantsdienst van Amsterdam, en tenslotte heeft de Auditdienst van het Rijk de betrokken accountant van de gemeente Amsterdam nog gereviewd. Controles ter plaatse maakten hier onderdeel van uit.
Het bericht dat een vrijwilliger met een WW-uitkering in Steenbergen geen toestemming van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) krijgt om met een buurtbus voor de lokale buurtbusvereniging te rijden |
|
Pieter Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een vrijwilliger met een WW-uitkering in Steenbergen geen toestemming van het UWV krijgt om met een buurtbus voor de lokale buurtbusvereniging te rijden?1
Ja.
Wat vindt u van de redenering van het UWV dat het hier zou gaan om verdringing van betaald werk?
Het is aan het UWV om de regels van de WW in concrete situaties toe te passen. Ik kan daarom geen uitspraken doen over dit geval. Betrokkene kan uiteraard bezwaar en ook beroep aantekenen tegen het besluit van UWV om toestemming voor deze activiteiten te onthouden.
Hoe verhoudt deze zienswijze zich tot de door de regering gewenste participatiesamenleving, waarin van mensen wordt verwacht dat zij meedoen?
We willen graag dat mensen actief participeren in de samenleving. Dat geldt voor mensen met en mensen zonder uitkering. Mensen met een uitkering moeten zich echter ook houden aan de voorwaarden en verplichtingen die bij de uitkering, in dit geval de WW, horen. Dat betekent dat zij moeten voldoen aan hun sollicitatieverplichtingen en beschikbaar moeten blijven voor de arbeidsmarkt. Ook is het belangrijk dat het verrichten van vrijwilligerswerk door uitkeringsgerechtigden niet leidt tot verdringing van regulier betaalde banen.
Hoe verhoudt zich dit tot de onlangs door de regering geïntroduceerde tegenprestatie in de Wet werk en bijstand? Zou naar uw oordeel hier dan sprake kunnen zijn van een juiste invulling van de tegenprestatie?
Er is sprake van een belangrijk verschil tussen vrijwilligerswerk in de WW en een tegenprestatie in de WWB. In de WWB kan de tegenprestatie als verplichting opgelegd worden. Het moet daarbij gaan om onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden die beperkt zijn in omvang en duur. In de WW kan vrijwilligerswerk niet verplicht worden, maar kan het een wens zijn van de uitkeringsgerechtigde.
Voor zowel de tegenprestatie als het verrichten van vrijwilligerswerk zijn twee aspecten van belang: het mag niet leiden tot verdringing en het mag het vinden van een reguliere baan niet in de weg zitten. Het is aan het UWV en de gemeenten om hierop toe te zien.
De agressie van de gevolmachtigde minister van Curaçao tegenover een journalist |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het optreden van de gevolmachtigde Minister van Curaçao tegen een journalist op vrijdagmiddag 28 februari jl. in de Dr. Nelly Winkelschool op Curaçao?1
Kent u de verklaring van de betreffende journalist dat hij al sleurend en duwend uit de school werd gewerkt en daarbij een klap tegen de borst heeft gekregen?
Acht u het wenselijk dat een lid van de Rijksministerraad kritische journalisten op gewelddadige wijze laat verwijderen?
Waarom hebben lijfwachten van de gevolmachtigde Minister van Curaçao voorafgaand aan dit geweldsincident de betreffende journalist in de school gevolgd?
Wat is uw opvatting van de rechtvaardiging van deze actie door de gevolmachtigde Minister van Curaçao: «Het kan wel zijn dat hij op zoek is naar een pak rammel, maar dat krijgt hij niet van mij.»?
Acht u het gerechtvaardigd dat de lijfwachten van de gevolmachtigde Minister van Curaçao een dergelijk «pak rammel» wel hebben gegeven?
Waren deze lijfwachten reguliere politiemensen?
Kunt u zich voorstellen dat journalisten door een dergelijk optreden door de gevolmachtigde Minister van Curaçao angstig worden om kritisch en onafhankelijk te berichten?
Welke middelen hebt u als voorzitter van de Rijksministerraad om op te treden tegen een gevolmachtigde Minister die niet fatsoenlijk omgaat met journalisten?
Bent u bereid contact op te nemen met de Minister-President van Curaçao om het opreden van de gevolmachtigde Minister van Curaçao te bespreken?
Het bericht dat hoogbejaarden zorginstelling De Riederborgh in Ridderkerk moeten verlaten |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat mogelijk 11 ouderen tussen 87 en 97 jaar zorginstelling De Riederborgh moeten verlaten, omdat zij een indicatie zorgzwaartepakket (ZZP) 1, 2 of 3 hebben en het zorgkantoor CZ dit niet meer wil vergoeden?1
Ik heb begrepen dat inmiddels duidelijk is geworden dat de oudere bewoners in De Riederborgh kunnen blijven wonen. Er was sprake van een misverstand tussen zorgaanbieder en zorgkantoor. Dat misverstand is inmiddels uit de wereld.
Bij het maken van de productie-afspraken over het jaar 2014 heeft het zorgkantoor minder intramurale zorg afgesproken (rekening houdend met een geleidelijke afname van het aantal mensen met een licht ZZP). Bij het maken van de afspraken is aangegeven dat – indien gedurende het jaar mocht blijken dat het aantal mensen met een licht ZZP hoger is dan voorafgaand aan het jaar is aangenomen – gedurende het jaar een aanpassing van de gemaakte afspraken mogelijk is. Het zorgkantoor heeft daarbij aangegeven de rechten van de bewoners van intramurale instellingen te respecteren.
Kunt u aangeven waar volgens u deze ouderen naar toe moeten als zij de zorginstelling moeten verlaten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt het standpunt van het zorgkantoor CZ zich tot de afspraken dat continuïteit van zorg moet worden geboden en dat huidige cliënten hun indicatie op intramurale zorg houden?
Uit navraag bij zowel zorgkantoor als zorgaanbieder, is mij gebleken dat er sprake was van een misverstand tussen zorgaanbieder en zorgkantoor.
Inmiddels is duidelijk geworden dat de bewoners met een licht zorgzwaartepakket in De Riederborgh kunnen blijven wonen en dat de rechten van de bewoners met een licht ZZP door het zorgkantoor worden gerespecteerd. Dit komt overeen met de landelijke beleidslijn en de afspraken die ik met de zorgkantoren heb gemaakt.
Deelt u de opvatting dat het zorgkantoor een eigen koers, niet conform afspraken op rijksniveau, lijkt te varen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met het zorgkantoor in gesprek te gaan over zijn verantwoordelijkheid en met dit kantoor afspraken te maken over continuïteit van zorg voor bestaande cliënten? Zo ja, wilt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De explosieve stijging van de OZB voor huiseigenaren |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Huizenbezitters flink meer kwijt aan OZB»?1
Ja.
Deelt u de visie dat huiseigenaren de afgelopen periode al meer dan genoeg lastenverzwaringen voor de kiezen hebben gekregen, onder meer door de aantasting van de hypotheekrenteaftrek? Zo nee, hoe duidt u deze zoveelste lastenverzwaring dan?
Ontwikkelingen zoals aanpassing van de hypotheekrenteaftrek zijn onderdeel van het kabinetsbeleid om sterker uit de crisis te komen. De ontwikkelingen op het terrein van de onroerende zaakbelasting (OZB) kan ik voor 2014 nog niet voldoende duiden. Voor de ontwikkeling van de lokale lasten baseert het Rijk zich op de cijfers van het COELO in de Atlas van de lokale lasten. Deze cijfers zijn nog niet gepubliceerd.
Deelt u de mening dat het onredelijk is dat huiseigenaren bij een dalende WOZ-waarde toch geconfronteerd kunnen worden met een stijging van de onroerendezaakbelasting (OZB)?
De WOZ-waarde vormt de grondslag voor de OZB. Op basis van de voor woningen en niet-woningen vastgestelde WOZ-waarde, wordt, middels het door de gemeenteraad vast te stellen OZB-tarief, de begrote nominale OZB-opbrengst bepaald. Indien gemeenten bij een dalende WOZ-waarde in enig jaar hun tarieven ten opzichte van het voorgaande jaar niet wijzigen, daalt de nominale OZB-opbrengst zonder dat noodzakelijkerwijs de kosten van de gemeentelijke taakuitvoering dalen. Gemeenten mogen er voor kiezen om het OZB-tarief zodanig aan te passen dat de OZB-opbrengst ten opzichte van het voorgaande jaar gelijk blijft of zelfs stijgt, bijv. op niveau van de inflatie of ten behoeve van financiering van nieuwe plannen. Het is uiteindelijk aan de gemeenteraad om het OZB-tarief vast te stellen dat leidt tot de gewenste nominale OZB-opbrengst, passend bij de lokale situatie.
Bent u bereid maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat de OZB die gemeenten heffen niet mag stijgen indien de WOZ-waarde van een pand daalt? Zo nee, waarom onderneemt u geen actie om deze lastenverzwaring tegen te gaan?
Ingevolge de Gemeentewet is het een autonome bevoegdheid van iedere gemeente om jaarlijks hun OZB-tarief vast te stellen. Ik ben niet voornemens om daar verandering in aan te brengen. De OZB is reeds genormeerd door de bestuurlijke macronorm. Deze afspraak om de jaarlijkse opbrengststijging van de OZB niet boven een bepaald niveau te laten komen wordt op dit moment geëvalueerd. De uitkomst daarvan wordt, samen met de opbrengstontwikkeling van de OZB over 2014, besproken op het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen dat dit voorjaar zal plaats vinden tussen het Rijk en de VNG.
Het artikel ' 'Militair te snel dupe valse aangifte' |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Sultan Günal-Gezer (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Militair te snel dupe valse aangifte»?1
Ja.
Welke rechtvaardigingsgrond voert u aan voor het gevoerde beleid dat er onmiddellijk overgegaan wordt tot het op non-actief stellen van militairen nog voor een (strafrechtelijk-) onderzoek is uitgevoerd?
Er is geen sprake van ontslag zonder voorafgaand onderzoek. Indien er mogelijk sprake is van laakbaar gedrag dat aanleiding kan zijn voor ontslag, stelt de commandant een intern (huishoudelijk) onderzoek in. Als er mogelijk sprake is van een strafbaar feit, wordt het intern onderzoek opgeschort om een strafrechtelijk onderzoek niet te verstoren. Deze opschorting vindt plaats totdat het Openbaar Ministerie besluit om tot vervolging over te gaan of tot toestemming van het Openbaar Ministerie is verkregen het intern onderzoek voort te zetten.
Wanneer de gedraging waarvan de militair wordt verdacht zodanig is dat ontslag kan volgen, heeft Defensie de mogelijkheid om de militair intussen als maatregel van orde te schorsen. De ordemaatregel kan ook worden ingezet wanneer het voor de goede gang van zaken op het onderdeel nodig is dat betrokkene daar gedurende het onderzoek niet aanwezig is. Ofschoon een dergelijke schorsing door betrokkene soms als straf wordt ervaren, is het alleen een ordemaatregel waarvan de gevolgen geheel worden teruggedraaid als geen ontslag volgt.
Welke rechtvaardigingsgrond voert u aan voor het (onmiddellijk) intrekken van de Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) van militairen zonder afgerond (strafrechtelijk) onderzoek?
Een aangifte van een mogelijk strafbaar feit of het instellen van een strafrechtelijk onderzoek op zich leiden niet tot het intrekken van de VGB. Pas nadat het onderzoek is voltooid en heeft geleid tot een veroordeling vanwege een strafbaar feit zoals bedoeld in de beleidsregeling justitiële antecedenten bij veiligheidsonderzoeken, kan het besluit worden genomen de VGB in te trekken. Tegen dit besluit kan betrokkene vervolgens bezwaar en later eventueel beroep instellen.
Welke rechtvaardigingsgrond voert u aan voor het ontslag van militairen zonder voorafgaand (strafrechtelijk) onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het gevoerde beleid zich met het uitgangspunt dat schuld aan een strafbaar feit eerst bewezen dient te zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Welke compensatieregeling geldt er voor onterecht geschorste militairen?
Indien een militair is geschorst omdat hij mogelijk zal worden ontslagen, kan (een deel van) zijn bezoldiging en inkomsten worden ingehouden. Deze worden alsnog uitbetaald indien geen ontslag volgt.
Welke compensatieregeling geldt er voor het onterecht intrekken van de VGB?
Bij een verdenking van een strafbaar feit of bij een schorsing wordt de VGB niet ingetrokken. De VGB wordt pas ingetrokken als betrokkene is veroordeeld voor een strafbaar feit, dat relevant is ingevolge de beleidsregeling justitiële antecedenten bij veiligheidsonderzoeken. Mocht blijken dat een VGB ten onrechte is ingetrokken, wordt alsnog een VGB verleend.
Welke compensatieregeling geldt er oor het onterecht gegeven ontslag?
Wanneer een ontslagbesluit wordt vernietigd door de bestuursrechter betekent dit dat betrokkene achteraf gezien in dienst is gebleven. Hij ontvangt dan alsnog zijn bezoldiging en eventuele inkomsten over de periode dat hij was «ontslagen».
Wie is verantwoordelijk voor het door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst gevoerde beleid ten aanzien van het intrekken van de VGB zonder voorafgaand afgerond (strafrechtelijk) onderzoek?
Van een dergelijk beleid is geen sprake, zie het antwoord op vraag 3.
Welke maatregelen gaat u nemen om vergelijkbare situaties in de toekomst te voorkomen?
Er is geen aanleiding het in de antwoorden uiteengezette beleid aan te passen.
Wat is de omvang van de problematiek rondom huiselijk geweld in militaire gezinnen?
De precieze omvang van de problematiek rondom huiselijk geweld in militaire gezinnen is niet bekend. Medewerkers melden het huiselijk geweld niet altijd aan de defensieorganisatie en zijn daartoe ook niet verplicht. Er is geen registratie hiervan.
Welke aanpak hanteert u bij de aanpak van de problematiek rondom huiselijk geweld in militaire gezinnen?
Wanneer er sprake is van problematiek rondom huiselijk geweld, kan onder andere het dienstencentrum Bedrijfsmaatschappelijk Werk bij de oplossing hiervan ondersteuning bieden. Daarbij wordt zo nodig de hulp ingeschakeld van andere interne hulpverleners zoals de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg en de Dienst Geestelijke Verzorging of externe hulpverleners zoals het Steunpunt Huiselijk Geweld.
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 zal Defensie, indien sprake is van een (strafrechtelijk) onderzoek, de medewerker niet meteen ontslaan, maar eerst de uitkomst van het onderzoek afwachten.
De veiligheidssituatie op rangeerterrein Kijfhoek |
|
Remco Dijkstra (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van woensdag 12 februari 2014, waarin zij de revisievergunning met betrekking tot controle van wagons met gevaarlijke stoffen (verleend door de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland) vernietigt?
Ja.
Bent u van mening dat een incident in Kijfhoek ernstige gevolgen kan hebben voor een aantal gemeenten, waaronder Zwijndrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Barendrecht en Ridderkerk?
De impact van een eventueel incident op de omgeving hangt in sterke mate af van de aard en omvang van het incident en de betrokken stof. Juist door de strikte nationale en internationale regelgeving gebeuren er maar zelden grotere incidenten. Door alle betrokken partijen op het spoor wordt gewerkt aan continue verbetering van de veiligheid. Het onlangs in gebruik genomen Informatiesysteem Gevaarlijke Stoffen is daar een goed voorbeeld van.
In hoeverre acht u de situatie in Kijfhoek veilig? Zijn aanvullende maatregelen nodig met het oog op de veiligheid?
Voorop staat dat het emplacement Kijfhoek aan alle wettelijk gestelde eisen voor het vervoer en voor de veiligheid van de omgeving voldoet. De externe veiligheidsrisico’s van het emplacement Kijfhoek zijn gelegen binnen de wettelijke grenswaarden van het plaatsgebonden risico en liggen onder de oriënterende waarde van het groepsrisico. Bovendien is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in de veiligheid op Kijfhoek. Zo is er voor Kijfhoek een gespecialiseerde bedrijfsbrandweer aanwezig. Ook is sinds januari 2014 de informatievoorziening over wagons met gevaarlijke stoffen op emplacementen sterk verbeterd met de invoering van het Informatiesysteem Gevaarlijke Stoffen. Hiermee hebben hulpdiensten in geval van een calamiteit direct inzicht in de locatie en inhoud van wagons op spooremplacementen.
De Raad van State bevestigt in zijn uitspraak dat de internationale afspraken vervat in het RID1 geen mogelijkheid bieden om voor rangeeractiviteiten lokale veiligheidsvoorschriften te stellen in een individuele milieuvergunning voor een specifiek rangeeremplacement. Over de uitspraak is inmiddels ook overleg gevoerd tussen de gemeente Zwijndrecht en het ministerie, in samenspraak met betrokken partijen.
Uit een eerste analyse die ik heb uitgevoerd blijkt dat in een groot deel van de aanvullende extra voorwaarden die door de uitspraak zijn vernietigd reeds is voorzien op andere wijze in de vervoersregelgeving. Ook daarom blijft de veiligheid voor bewoners geborgd. Ik ben in overleg met de betrokken partijen om te bepalen of en welke veiligheidsvoorschriften voor emplacementen eventueel aanvullend op landelijk of internationaal niveau geregeld zouden moeten worden.
Vanuit mijn bredere maatschappelijke verantwoordelijkheid en het belang van de veiligheid wil ik mij een goed beeld vormen van de wenselijkheid van eventuele aanvullende voorschriften voor emplacementen bovenop de wettelijke eisen. Ik wil daarbij samen met alle betrokken partijen nut en noodzaak van aanvullende voorschriften nagaan. In de praktijk zie ik dat lokale overheden regelmatig aanvullende voorwaarden formuleren, waardoor per emplacement verschillende eisen worden gesteld.
In algemene zin vind ik het gewenst om eisen die zijn verbonden aan het vervoer zoveel mogelijk op te nemen in de daarvoor bestemde internationale en nationale regelgeving om zo aanvullende lokale voorschriften te vermijden. Daarmee sluit ik aan op de uitspraak van de Raad van State over Kijfhoek. Dit past ook in de kabinetsambitie om te komen tot vereenvoudiging, uniformering en beperking van regeldruk en lasten. Ik ben daarom bezig om rangeeremplacementen voor het spoor onder algemene regels in het Activiteitenbesluit onder de Omgevingswet te brengen, zoals vermeld in mijn brief van 14 juni 20132.
Deelt u de mening dat, vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid en het feit dat de opstelling van wagons met gevaarlijke stoffen in Kijfhoek plaatsvindt, Keyrail extra zorgvuldigheid in haar werkprocessen moet inbouwen? Zo nee, waarom niet?
Alle partijen in het spoorvervoer moeten voldoen aan de nationale en internationale wet- en regelgeving. Met regelmatige controles en inspecties van de ILT zie ik er op toe dat deze regels ook worden nageleefd. Daarmee is een veilig en zorgvuldig werkproces geborgd.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Keyrail en de gemeente Zwijndrecht om de veiligheidssituatie in Kijfhoek te bespreken?
Ja. Deze gesprekken zijn inmiddels gestart. Ik ben bereid mee te werken aan een bondig kader met werkafspraken bij Kijfhoek. Dit betreft afspraken tussen de daarbij betrokken partijen, te weten de regio (gemeente, provincie, veiligheidsregio), DB Schenker (de grootste gebruiker van Kijfhoek), ProRail, Keyrail, ILT en IenM, over de bereikbaarheid van wagons bij calamiteiten en het vermijden van druppellekkages. De ambitie is een dergelijk «spelregelkader» eind april 2014 gereed te hebben. Voor de lange termijn bezie ik in overleg met partijen nut en noodzaak van eventuele aanvullende landelijke regelgeving. Naast het maken van afspraken beoog ik met het gesprek ook de dialoog te versterken tussen de partijen om te werken aan wederzijds begrip.
In hoeverre wordt momenteel uitvoering gegeven aan de motie-De Boer/Hoogland waarin wordt opgeroepen gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk via water (en de Betuweroute) te vervoeren?1 Kunt u dit toelichten?
De oproep in de motie de Boer/Hoogland heeft specifiek betrekking op de tijdelijke situatie dat de capaciteit op het Nederlandse spoorwegnet in sommige perioden beperkt is als gevolg van de aanleg van het derde spoor langs de Betuweroute in Duitsland. In mijn brief van 13 januari 2014 (kamerstuk 22 589, nr. 319) heb ik reeds aangegeven uit te gaan van de wettelijke kaders en te streven naar het maximale gebruik van de Betuweroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Tijdens de aanleg van het derde spoor in Duitsland – waardoor de capaciteit van de Betuweroute in sommige perioden beperkt wordt – wil ik zo nodig additionele maatregelen treffen. Ik zal uw Kamer na de zomer over dit maatregelenpakket informeren.
Jihadbruiden |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Al 5 Goudse «bruiden» in Syrië»?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de vrouwelijke moslimterroristen die afreizen naar Syrië in het vizier zijn van de Nederlandse autoriteiten?
Ik verwijs u graag naar de brief aan uw Kamer met de beleidsbevindingen op het 35e Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). Het DTN35 beschrijft opnieuw de dreiging die voor Nederland uitgaat van het jihadisme. In de brief worden verschillende maatregelen beschreven inzake de aanpak van jihadgangers en terugkeerders. Dergelijke maatregelen kunnen ook worden genomen jegens vrouwen die willen uitreizen of reeds uitgereisd zijn. Daarbij kan gedacht worden aan strafvervolging, bestuurlijke maatregelen zoals het stoppen van toeslagen en uitkeringen, paspoortmaatregelen en het bevriezen van financiële tegoeden. Per individueel geval wordt bekeken wat de meest geëigende aanpak is.
Begrijpt u dat het niet afgeven van een Nederlands paspoort jihadisten met een dubbele nationaliteit niet tegenhoudt om af te reizen naar islamitische oorlogsgebieden?
In elk individueel geval wordt de beste aanpak vormgegeven met als doel de mogelijke dreiging die van personen uitgaat te verminderen. In geval van jihadisten met een dubbele nationaliteit zal enkel en alleen de paspoortmaatregel niet afdoende zijn. Per geval worden de verschillende mogelijke maatregelen afgewogen en besloten tot de meest adequate aanpak.
Bent u inmiddels bereid administratieve detentie in te voeren als middel in de strijd tegen het islamitisch terrorisme? Zo neen, waarom neemt u geen effectieve maatregelen om de samenleving te beschermen tegen de islamitische terreur?
Nee. Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat – bijvoorbeeld omdat de persoon van plan is uit te reizen naar of is teruggekeerd van een jihadistisch strijdgebied – dan beschikt het Openbaar Ministerie over voldoende wettelijke instrumenten om, in samenwerking met de politie, strafrechtelijk op te treden. Zo is bij verdenking van een terroristische misdrijf bewaring mogelijk ook buiten het geval van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Tevens bestaan er bestuurlijke instrumenten voor de aanpak, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden. Ik acht daarom het creëren van aanvullende administratieve detentiemogelijkheden ten behoeve van terrorismebestrijding niet noodzakelijk.
Naast deze aanpak van jihadgangers en terugkeerders richt het kabinet zich op de preventie van radicalisering. Zoals beschreven in de brief popjihad – preventie radicalisering (Vergaderjaar 2013–2014 Kamerstuk 32 824 nr. 49) is het vraagstuk van jihadistische radicalisering zowel een veiligheids- als een integratieprobleem. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid richt zich daarbij in samenwerking met de NCTV op het verhogen van de weerbaarheid van moslimgemeenschappen en op ondersteuning van o.a. gemeenten bij vroegsignalering van maatschappelijke en sociale spanningen.
In hoeverre deelt u de visie dat alle Syrië-gangers per definitie gestraft dienen te worden en zij die een dubbele nationaliteit hebben de Nederlandse nationaliteit dienen te verliezen en gestraft moeten worden om vervolgens ons land te worden uitgezet?
Het Openbaar Ministerie (OM) bepaalt wie voor de strafrechter moet verschijnen en voor welk strafbaar feit. Het besluit om over te gaan tot vervolging ligt daar. Deelname aan de jihadistische strijd of het volgen van terroristische training zijn strafbaar en het OM bekijkt per geval wat de mogelijkheden tot vervolging zijn.
Op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) kan het Nederlanderschap worden ingetrokken als sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf. Voorwaarde is dat de betrokken persoon naast de Nederlandse nationaliteit ook een andere nationaliteit bezit. Intrekking van het Nederlanderschap is namelijk niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is (het Europees Verdrag inzake Nationaliteit, waarbij Nederland partij is, staat dit niet toe). Voorwaarde is ook dat het misdrijf na 1 oktober 2010 is gepleegd. Na het intrekken van het Nederlanderschap wordt betrokkene tot ongewenst vreemdeling verklaard en wordt hij uitgezet.
Asbestsanering |
|
Paul Ulenbelt |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekent met de gang van zaken bij de asbestsaneringen in Louweshoek?1
Ja, ik ben bekend met de betreffende uitzending van Kassa, waarin de asbestsaneringen in Louweshoek aan de orde kwamen. Het gaat hier overigens om een lokale kwestie met lokale verantwoordelijkheid waardoor bij mij niet alle details van de sanering bekend zijn.
Wanneer, hoe en door wie heeft asbestinventarisatie plaatsgevonden voorafgaand aan de saneringswerkzaamheden in Louweshoek? In welke toepassingen is asbest aangetroffen in en aan de woningen?
Woonzorg Nederland heeft aan een gecertificeerd asbestinventarisatiebureau, Environment Consultancy B.V. uit Zeewolde, opdracht gegeven een initiële asbestinventarisatie uit te voeren. Hierover is in mei 2013 gerapporteerd. Er zijn bronnen aangetroffen bij het vloerzeil in de woningen en de bitumen lijmlaag onder het vloerzeil op de 5de verdieping, de cv-ruimte (pakking en golfplaat in ketelfundering), bitumen vochtstrook, gevelbeplating en binnenspouwblad.
Ter voorbereiding aan de geplande onderhoudswerkzaamheden aan de buitengevels en het dak heeft Woonzorg Nederland aan een ander gecertificeerd asbestinventarisatiebureau, BCM Consultancy uit Nijmegen, gevraagd een nadere asbestinventarisatie uit te voeren. Hierover is in juni 2013 gerapporteerd. Uit deze rapportage blijkt dat er sprake is van verschillende asbesthoudende toepassingen aan de buitengevels en het dak van het gebouwencomplex, te weten: kit, bitumen stroken en (gevel)beplating. Op basis van dat rapport is de saneringsmelding voor het verwijderen van de gevelbeplating bij het stadsdeel Nieuw West gedaan.
Welke saneringsmethoden zijn wettelijk voorgeschreven bij de in Louwershoek aangetroffen toepassingen van asbest?
De toe te passen saneringsmethoden volgen uit de wettelijke voorschriften waarin naar de certificatieschema’s SC 530 (asbestverwijdering) en SC 540 (asbestinventarisatie) is verwezen. De toe te passen saneringsmethoden zijn vastgelegd in het inventarisatierapport. Daarin wordt uitgegaan van een zogenaamde risicoklasse-2-(buiten)sanering. Voorafgaand aan het slopen dienen de platen nat te worden gespoten. Bij de demontage moet breken worden voorkomen.
Welk bedrijven hebben de sanering uitgevoerd? Waren zij in het bezit van alle daarvoor benodigde certificaten en opleidingseisen? Geldt dat ook voor het personeel dat de sanering uitvoerde?
De vloerzeilen zijn in verschillende woningen door een gecertificeerd asbestsaneringsbedrijf verwijderd. Aanvankelijk gebeurde dit bij mutatie (vertrek van de huurder). Vanaf 2013 is bewoners ook de gelegenheid gegeven om voortijdig het vloerzeil door dit gecertificeerd bedrijf te laten verwijderen, met gebruikmaking van een wisselwoning en verhuiskostenvergoeding.
Na twee proefsaneringen zijn op 6 januari 2014 onderhoudswerkzaamheden aan de gevel gestart door een ander gecertificeerd asbestsaneringsbedrijf. Het personeel dat de werkzaamheden uitvoerde, beschikte volgens het werkplan over de benodigde persoonscertificaten.
De Inspectie SZW start, naar aanleiding van recent verkregen nieuwe informatie, een nader onderzoek. Daarom treft u hier geen specifieke bedrijfsnamen aan. Over lopend onderzoek verstrekt de Inspectie SZW geen namen van bedrijven die in het onderzoek betrokken zijn of worden. Zoals bekend heeft de minister van SZW in zijn brief aan de Tweede Kamer van 21 februari 2014 (Kamerstuk 25 883, nr. 232) aangegeven dat hij de juridische mogelijkheden verkend om meer informatie over de asbestovertredingen openbaar te maken.
Hoe vaak is gedurende de sanering ter plaatse door de toezichthouder (stadsdeel, de woningcorporatie en de gemeente) controle uitgevoerd op de werkzaamheden? Acht u dit voldoende?
Woonzorg Nederland heeft een bouwkundig opzichter ingehuurd voor de begeleiding van dit onderhoudsproject. Op 6 januari 2014 zijn de asbestsaneringswerkzaamheden gestart. Op 8 januari 2014 heeft de toezichthouder van stadsdeel Nieuw-West van de gemeente Amsterdam geconstateerd dat de werkzaamheden op onzorgvuldige wijze werden verricht en heeft die dag mondeling gemaand tot het staken en gestaakt houden van de asbestsaneringwerkzaamheden. Met een brief van 10 januari 2014 heeft het stadsdeel de stillegging schriftelijk bevestigd.
Hoe vaak is gedurende de sanering ter plaatse door toezichthouders van de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) en de Inspectie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) controle uitgevoerd? Acht u dat voldoende?
De Inspectie SZW heeft op 8 januari 2014 op verzoek van toezichthouders van het stadsdeel Nieuw-West van de gemeente Amsterdam een inspectie verricht. Zie verder ook de antwoorden op de vragen 4 en 5. Naar aanleiding van recente informatie, start de Inspectie SZW een nader onderzoek.
Asbest is een speerpunt voor de Inspectie SZW. De Inspectie SZW inspecteert intensief en gaat zowel steeksproefsgewijs als risicogericht te werk. Alle asbestsaneringsbedrijven worden regelmatig bezocht. Dit geldt niet voor alle saneringslocaties: de Inspectie SZW ontvangt jaarlijks 60.000 meldingen over werkzaamheden op de saneringslocaties die uitgevoerd worden door de gecertificeerde asbestsaneringsbedrijven.
De Inspectie Leefomgeving en Transport houdt geen toezicht op de asbestsanering van gebouwen.
Is conform de voor de asbestsanering van toepassing zijnde wettelijke voorschriften gewerkt? Zo nee, wat zijn bij die controles de geconstateerde misstanden geweest?
De gemeente heeft de werkzaamheden stilgelegd omdat de werkzaamheden op onzorgvuldige wijze werden verricht. Volgens de openbare informatie van het stadsdeel Nieuw-West van de gemeente Amsterdam gebeurde dit omdat de asbestsaneerder zich niet aan de afspraken uit het werkplan en de geldende normen voor asbestsanering hield.
De Inspectie SZW heeft niet kunnen vaststellen of de werkzaamheden conform de risicoclassificatie en de beschreven werkmethoden uit het inventarisatierapport cq het opgestelde werkplan van het saneringsbedrijf zijn uitgevoerd, omdat het werk reeds was stilgelegd. Ook de gemeentelijke toezichthouders die het werk hebben stilgelegd, hebben hierover geen informatie aan de Inspectie SZW verstrekt.
Welke consequenties hebben de misstanden gehad voor het saneringsbedrijf? Kan op grond van deze misstanden de certificering ingetrokken worden? Zo nee, wanneer wordt dan wel de certificering ingetrokken, en door wie?
Het intrekken van het certificaat is een sanctie die kan worden opgelegd door de certificerende instelling, afhankelijk van de geconstateerde tekortkomingen. Het certificatieschema asbestverwijdering (SC530) schrijft voor wanneer welke sanctie moeten worden opgelegd. Het opleggen van sancties bij geconstateerde misstanden is de verantwoordelijkheid van certificerende instellingen. De verantwoordelijke certificerende instelling heeft op de locatie Louweshoek geen controle uitgevoerd. Ook heeft de certificerende instelling – voor zover bekend – geen klachten ontvangen die aanleiding zouden kunnen zijn tot een onderzoek.
Hoe lang ligt de sanering van het asbest in en aan de woningen in Louweshoek nog stil? Onder welke voorwaarden kunnen deze weer worden hervat? Sluit u uit dat hetzelfde bedrijf dit werk voortzet?
De werkzaamheden mogen worden hervat als is voldaan aan de gestelde eisen die verwoord zijn in de brief van het stadsdeel Nieuw-West van de gemeente Amsterdam (zie antwoord op vraag 6).
Woonzorg Nederland heeft daarnaast toegezegd dat de werkzaamheden pas worden hervat als de plannen zijn besproken met de bewonerscommissie. Verder heeft Woonzorg Nederland de hoofdaannemer geadviseerd een andere asbestsaneerder te contracteren voor het afronden van de saneringswerkzaamheden.
Woonzorg Nederland heeft in bijgestelde saneringsplannen waaraan aan de eisen van de gemeente is voldaan, in concept ingediend en wil zo spoedig mogelijk de werkzaamheden kunnen hervatten.
Het is nog niet bekend wanneer de werkzaamheden worden hervat.
Bent u van oordeel dat de bewoners, gezien de psychische belasting en de risico’s op inademing van asbestdeeltjes, (tijdelijk) moeten verhuizen? Welke garanties krijgen zij mee over schadevergoeding en compensatie voor eventuele gezondheidsklachten in de toekomst?
Of en wanneer er noodzaak is voor het (tijdelijk) verhuizen van bewoners is een beslissing die van geval tot geval op lokaal niveau moet worden genomen door de verhuurder. In dit geval Woonzorg Nederland. Dit in overleg met de gemeente. De GGD kan hier een adviserende rol in vervullen. Woonzorg Nederland is verantwoordelijk voor het contact met bewoners over het proces.
Bent u van mening dat Woonzorg de morele plicht heeft die verhuizing te organiseren? Zo nee, wie moet de verhuizing dan organiseren?
Zoals in het antwoord op vraag 10 is aangegeven, kan ik niet beoordelen of een verhuizing in specifieke gevallen noodzakelijk is. Het ligt in de rede dat Woonzorg Nederland de bewoners (en de aanwezige bewonerscommissie) zal informeren over de vervolgstappen zodra de gemeente alle noodzakelijke toetsen heeft gedaan en er toestemming van het stadsdeel is tot herstart van de saneringswerkzaamheden. De organisatie van een eventueel verhuisproces is aan de woningcorporatie in overleg met de gemeente.
Wat zijn de maatschappelijke kosten van deze onzorgvuldige wijze van sanering? Indien u dit nog niet kunt kwantificeren, bent u dan bereid dit op een later moment alsnog te doen?
Maatschappelijke kosten vloeien vooral voort uit aanwezige onzekerheid en onrust bij betrokkenen en materiële en personele kosten, afhankelijk van de gemaakte en te maken keuzes. Verder uit het risico op inademing van asbestdeeltjes, met een kleine kans op ernstige gezondheidseffecten in de toekomst. Het communiceren hierover en het – voorzover mogelijk – inschatten van de daarbij behorende (maatschappelijke) kosten is een verantwoordelijkheid van de betrokken organisaties.
Premieverhogingen van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor ZZP’ers |
|
Mei Li Vos (PvdA), Erik Ziengs (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van Tros Radar van 27 januari 2014 en specifiek het item over premieverhogingen van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor ZZP’ers (zelfstandigen zonder personeel)?
Ja.
Hoe beoordeelt u de signalen uit de genoemde uitzending over verzekeraars die, na een beroep op een en-blocclausule, eenzijdig de AOV-premie verhogen tot soms 25% of meer? Wat vindt u van de stijgingen? Wat vindt u van de communicatie hierover midden in de zomervakantie? Welke gegevens hebben u en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) van de prijsstijgingen over dit soort verzekeringen?
Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen kunnen een en bloc clausule bevatten op grond waarvan een verzekeraar het recht heeft de overeenkomst tussentijds te wijzigen. Dit is het geval omdat deze verzekeringen doorgaans een langere looptijd hebben en niet door de verzekeraar kunnen worden opgezegd. Een verzekeraar heeft dan – gelet op diens soliditeit – de mogelijkheid om de premie of voorwaarden tussentijds aan te passen aan gewijzigde omstandigheden. In het geval de wijziging op enig punt nadelig is voor de verzekeringnemer, heeft deze het recht de verzekeringsovereenkomst binnen 30 dagen op te zeggen (artikel 7:940, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek).
Ik zie dat (enkele) verzekeraars hun premies op grond van een en bloc clausule hebben verhoogd. Ik ben van mening dat verzekeraars hiertoe niet lichtvaardig moeten overgaan en de en bloc clausule zorgvuldig en terughoudend moeten toepassen. Dit onderwerp heeft in ieder geval de aandacht van de AFM. Eventuele communicatie van verzekeraars over premieverhogingen op grond van de en bloc clausule midden in de zomervakantie acht ik ongelukkig. Ik heb echter geen signalen ontvangen dat dit in concrete gevallen heeft geleid tot (termijn)problemen ingeval van gewenste opzegging van de verzekeringsovereenkomst door de verzekeringnemer.
Overigens merk ik op dat verzekeraars de en bloc clausule ook toepassen om tussentijdse premieverlagingen door te voeren. Zo begrijp ik dat een verzekeraar die in de uitzending van Tros Radar naar voren kwam, heeft aangegeven dat de betreffende premieverhoging een klein deel van de portefeuille betrof en de eerste verhoging sinds 2001 was, terwijl deze verzekeraar in 2005 en 2007 premieverlagingen heeft doorgevoerd voor alle beroepsgroepen.
Welke jurisprudentie is er over het ongelimiteerd gebruik van de en-blocclausule door verzekeraars?
Er is beperkte jurisprudentie over het gebruik van een en bloc clausule door verzekeraars. Uit deze jurisprudentie en wet- en regelgeving volgt dat verzekeraars niet ongelimiteerd gebruik kunnen maken van een en bloc clausule. Een verzekeraar is bij een beroep op een en bloc clausule gebonden aan de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). Tevens mag een verzekeraar een hem toekomende bevoegdheid tot tussentijdse wijziging niet misbruiken (artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek).
Hoe wordt voorkomen dat verzekeraars via de en-blocclausule de premie onredelijk en onbillijk kunnen verhogen? Wie houdt daar toezicht op? Wat zijn de afspraken over communicatie en termijnen die daarbij gehanteerd moeten worden? Waar kunnen ondernemers terecht met klachten of staat alleen de (dure) weg naar de rechter open?
Verzekeringnemers kunnen de verzekeringsovereenkomst opzeggen ingeval van een tussentijdse wijziging die nadelig is voor de verzekeringnemer. Daarnaast heeft het Verbond van Verzekeraars in augustus 2012 een advies aan haar leden uitgebracht over en bloc clausules. In dit advies is opgenomen dat verzekeraars goed dienen te beargumenteren of het daadwerkelijk noodzakelijk is een en bloc clausule in de verzekeringsvoorwaarden op te nemen. Voorts bevat dit advies uitgangspunten voor de communicatie over en de toepassing van een en bloc clausule. De communicatie dient helder en transparant te zijn. Wanneer de en bloc clausule wordt toegepast, dient de verzekeraar duidelijk te maken waarom hiertoe wordt overgegaan. Verder wordt aanbevolen dat verzekeraars een en bloc clausule proportioneel en niet lichtvaardig toepassen en dat een tussentijdse aanpassing niet groter c.q. ingrijpender is dan strikt noodzakelijk.
De Nederlandsche Bank houdt toezicht op de soliditeit van verzekeraars. Het inzetten van een en bloc clausule is één van de risico-mitigerende maatregelen die de verzekeraar ter beschikking staan om zijn soliditeit te waarborgen. De AFM houdt toezicht op de wijze waarop verzekeraars communiceren over premieverhogingen via een en bloc clausule en hoe een dergelijke verhoging strookt met wat in hun polisvoorwaarden staat.
Ondernemers met klachten over hun verzekeraar kunnen zich (via de interne klachtenprocedure van de verzekeraar) wenden tot hun verzekeraar. Leidt dit niet tot de gewenste oplossing, dan kunnen zij zich wenden tot de rechter.
Hoe makkelijk is het voor ZZP’ers om over te stappen als het gaat om een arbeidsongeschiktheidsverzekering? Voor welke ZZP’ers is het een probleem om te kunnen overstappen, bijvoorbeeld als er al signalen van ziekte zijn? Welke mogelijkheden hebben deze ZZP’ers bij het onredelijk en onbillijk stijgen van de premies, aangezien zij niet kunnen overstappen?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven, is in het verzekeringsrecht geregeld dat een verzekerde de verzekeringsovereenkomst kan opzeggen bij een tussentijdse wijziging, indien die wijziging op enig punt nadelig voor hem is (artikel 7:940, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek). Het opzegrecht bestaat alleen niet wanneer de wijziging nodig is vanwege gewijzigde wetgeving, de wijziging uitsluitend in het voordeel van de verzekeringnemer is, of de wijziging van de premie direct voortvloeit uit bepalingen in de polisvoorwaarden (zoals indexatie).
Bij het overstappen naar een andere verzekeraar zal de nieuwe verzekeraar zich een oordeel vormen van het te verzekeren risico. Risico’s kunnen door de jaren heen wijzigen, bijvoorbeeld als gevolg van een verslechterde gezondheidssituatie of een hogere leeftijd van de klant. Een nieuwe verzekeraar kan daarom besluiten om een hogere premie te vragen of de dekking aan te passen. Hierdoor kan het zo zijn dat de verzekeringnemer het opzegrecht de facto niet kan benutten omdat hij voor het verkrijgen van dezelfde verzekeringsdekking bij een andere verzekeraar met acceptatiebeperkingen dan wel met even nadelige of meer nadelige voorwaarden geconfronteerd wordt. Ingeval van een verhoging die gegeven de omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, kan de verzekeringnemer zich wenden tot de verzekeraar en ingeval dit niet tot een oplossing leidt, tot de rechter.
Voor de volledigheid wordt vermeld dat een en bloc clausule slechts premiewijzigingen mogelijk maakt voor een (bepaalde) groep verzekerden: deze clausule biedt geen ruimte voor de wijziging van een individuele premie van een verzekerde ingeval van bijvoorbeeld een hoger gezondheidsrisico en kan derhalve niet ingezet worden als verkapte vorm van risicoselectie.
Bent u bekend met het AFM-rapport «Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor Zelfstandigen» uit 2011? Wat is er gedaan met de uitkomsten van dit AFM-rapport door de verzekeraars?
Ja, ik ben bekend met het AFM-rapport «Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor Zelfstandigen» uit 2011. Sinds de publicatie van het rapport van de AFM zijn veel en bloc clausules begrijpelijker gemaakt. Het is voor consumenten en ZZP’ers door de verbeteringen nu vaak duidelijker dat de verzekeraar iets kan wijzigen en dat ze dan het recht hebben om de wijziging te weigeren of de verzekering te beëindigen. Dit neemt niet weg dat de redenen waarom verzekeraars wijzigingen doorvoeren in een aantal gevallen beter kunnen worden toegelicht en beter kunnen worden gespecificeerd. Dit heeft de aandacht van de AFM.
Bent u bereid de AFM te vragen om in het kader van het toezicht op producten en productontwikkelingsproces (PPP) een korte verkenning te doen naar de kostenefficiëntie van het product en meer specifiek ook naar tariefstijgingen als gevolg van de en-blocclausule? Zo nee, waarom niet?
De AFM heeft over de afgelopen 12 maanden enkele signalen gehad over en bloc clausules. In het licht hiervan zal de AFM vanuit het toezicht op producten – en productontwikkelingsproces (PPP) een verkenning starten naar het gebruik van de en bloc clausule bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Hierbij zal ook gekeken worden naar de kostenefficiëntie van het product.
Voorlichting voor kiezers buiten Nederland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw brief van 8 november 2013, waarin u aangeeft op welke wijze kiezers in het buitenland worden voorgelicht over de mogelijkheden om deel te nemen aan verkiezingen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel kiezers zich op dit moment al hebben geregistreerd om deel te nemen aan de verkiezingen van het Europese Parlement op 22 mei a.s.?
Op 6 maart 2014 bedroeg het aantal kiezers in het buitenland dat zich voor de verkiezing van de leden van het Europees Parlement op 22 mei 2014 bij de gemeente Den Haag geregistreerd heeft 16.751. Het aantal kiezers dat zich op 6 maart 2014 bij de Nederlandse Vertegenwoordigingen in Aruba, Curaçao en Sint Maarten geregistreerd heeft bedroeg 410. Het aantal personen dat zich nu bij de gemeente Den Haag heeft geregistreerd is vergelijkbaar met het aantal kiezers dat zich in 2009 registreerde voor deelname aan de Europese verkiezingen (toen aan het eind van de registratieperiode ca circa 19.000). Het aantal registraties vanuit Aruba verschilt sterk met de situatie in 2009. Toen hebben zich in Aruba bijna 19.000 personen geregistreerd. In 2009 hebben vertegenwoordigers van lokale politieke partijen kiezers actief opgeroepen zich te registreren, omdat er een lokale kandidaat op een van de deelnemende lijsten stond. Dergelijke activiteiten zijn thans nog niet zichtbaar in Aruba en ook niet in Curaçao of Sint Maarten. Het aantal registraties is lager dan bij de laatste Tweede Kamerverkiezingen. Daarbij moet in ogenschouw genomen worden dat bij de Europese verkiezingen Nederlanders die woonachtig zijn in andere EU lidstaten hun stem kunnen uitbrengen voor kandidaten uit het land van verblijf in plaats van voor Nederlandse kandidaten. In die gevallen vindt registratie ook plaats in land van verblijf.
Als gebruikelijk kunnen kiezers zich al sinds 22 november 2013 registreren. Hiervoor is de website www.stemmenvanuitbuitenland.nl in de lucht, speciaal gericht op kiezers in het buitenland met een directe link naar het registratieformulier. Daarnaast wordt gedurende de registratieperiode van 22 november 2013 tot en met 10 april 2014 online geadverteerd. Op door Nederlanders in het buitenland vaak bezochte websites en specifiek op Facebook worden gericht advertenties en banners geplaatst. De voorlichtingsinspanningen zijn hiermee vergelijkbaar met de (extra) inspanningen die bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2012 zijn gepleegd.
Voor kiezers woonachtig in Aruba, Curaçao en Sint Maarten is daarnaast aanvullende voorlichting gegeven bij de start van de registratieperiode in november 2013, door middel van advertenties in lokale dagbladen en radiocommercials op lokale radiozenders. Dergelijke aanvullende voorlichting is nogmaals voorzien voor medio maart 2014, een aantal weken voor de sluiting van de registratieperiode op 10 april 2014. Ook deze inspanningen zijn vergelijkbaar met de in 2012 gepleegde inspanningen. Registratie is evenwel eenvoudiger geworden omdat deze nu rechtstreeks bij de vertegenwoordigingen plaatsvindt en niet langer in Den Haag.
Bent u het eens met de stelling dat juist voor Nederlanders die woonachtig zijn in een van de lidstaten van de Europese Unie het van belang is dat zij gebruik maken van hun stemrecht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het van belang dat Nederlandse kiesgerechtigden in het buitenland hun stem kunnen uitbrengen.
Personen die zich bij de gemeente Den Haag of in Aruba, Curaçao en Sint Maarten registreren als kiezer in het buitenland en personen die zich bij de vorige Europese en Tweede Kamerverkiezingen geregistreerd hebben, hebben reeds voorafgaand aan de komende verkiezing een brief of e-mail ontvangen met een link naar het registratieformulier.
De Nederlandse ambassades en consulaten faciliteren de informatievoorziening over de registratie voor de EP-verkiezingen door middel van een bericht over de registratie en een banner met link naar het registratieformulier op hun websites en anderszins via nieuwsbrieven en informatieve affiches die zijn geplaatst bij de loketten op ambassades en consulaten, Nederlandse scholen en Nederlandse verenigingen.
Daarnaast kunnen kiezers de ambassades en consulaten nog tot 10 april a.s. benutten als postadres voor het versturen van het registratieformulier, dat betreffende ambassade of consulaat naar de gemeente Den Haag doorstuurt.
Bent u bereid een extra inspanning te verrichten door Nederlanders die zich bij Nederlandse ambassades en consulaten hebben aangemeld per email te benaderen met de oproep zich te registreren voor de verkiezingen? Bent u daarnaast bereid op de homepage van alle Nederlandse ambassades, duidelijk vindbaar, een link te plaatsen waarmee kiezers zich kunnen registreren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe bevordert u de opkomst onder EU-onderdanen die in Nederland wonen?
Niet-Nederlanders die afkomstig zijn uit een andere EU-lidstaat en in Nederland woonachtig zijn, kunnen onder een aantal voorwaarden hun stemrecht voor het Europees Parlement in Nederland uitoefenen. Deze mogelijkheid bestaat op grond van de Europese richtlijn 93/109/EG (betreffende het actief en passief kiesrecht voor EU-burgers die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn), die uitgewerkt is in art. Y32 van de Kieswet. Voor deze groep kiezers geldt, in tegenstelling tot Nederlandse ingezetenen, dat zij zich expliciet (zij het eenmalig) moeten registreren als kiezer in Nederland voor de verkiezingen van het Europees Parlement.
Op basis van de Kieswet (art. Y32) zijn de burgemeester en wethouders verantwoordelijk om EU onderdanen woonachtig in Nederland op hun verzoek te registreren als kiezer in Nederland voor het Europees Parlement. Op grond van dit artikel zijn burgemeesters en wethouders verplicht 12 weken voorafgaand aan de stemming de registratiemogelijke onder de aandacht van de kiezers te brengen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties adviseert gemeenten de groep burgers om wie het gaat actief aan te schrijven. Hiertoe is ondermeer opgeroepen in de regiobijeenkomsten waarbij het Ministerie voorlichting heeft gegeven aan gemeenten over de voorbereiding van de verkiezingen. Tijdens deze regiobijeenkomsten zijn gemeenten nadrukkelijk geadviseerd om kiesgerechtigden uit andere EU lidstaten in Nederland woonachtig actief te benaderen om zich te registeren.
Daarnaast heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de gemeenten van vertalingen van het Y32 formulier voorzien in alle erkende Europese talen. Op die manier kunnen ook kiezers die het Nederlands niet machtig zijn zich desgewenst laten registreren.
Bent u bereid in Europees verband aandacht te vragen voor het feit dat maar weinig kiezers zich laten registreren, en uw collega’s in de Raad en de Commissie aan te sporen tot meer en betere voorlichting?
Het organiseren van de verkiezingen is een nationale aangelegenheid en daarmee ook het informeren over het stemproces. Zoals in het antwoord op vraag 1 reeds is aangegeven onderneemt Nederland diverse activiteiten om registratie van kiezers in het buitenland te bevorderen.
De Europese Commissie heeft middels een aanbeveling en een mededeling (C(2013)1303 en C(2013)216) lidstaten reeds aangespoord de verkiezingen van het Europees Parlement efficiënter en democratischer te laten verlopen. Onderdeel van de aanbeveling vormt het verbeteren van informatieverstrekking aan kiezers. Ik heb geen aanwijzingen dat andere lidstaten zich onvoldoende inspannen om hun onderdanen die in andere lidstaten woonachtig zijn te wijzen op de mogelijkheden om aan de Europese verkiezingen deel te nemen.
Bent u met het oog op de naderende sluitingsdatum voor registratie op 10 april bereid deze vragen snel te beantwoorden?
Ja.
De rapportage van Brandpunt m.b.t. de weeshuis-industrie in Cambodja |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de rapportage van Brandpunt over de weeshuis-industrie in Cambodja?1
Ja. De in de Brandpunt-rapportage gesignaleerde problematiek is al langer bekend. Nederland heeft daarom ook in de periode 2009–2012 steun verleend aan Unicef-Cambodja. Met die steun is – binnen het bredere kader van zorg voor kinderen – een beleidskader ontwikkeld voor «alternative care». Daarin ligt de nadruk op opvang van kinderen in familieverband. Veel kinderen in weeshuizen zijn namelijk geen wees of hebben familie die voor hen kan zorgen. In eerste instantie ligt de verantwoordelijkheid voor goede zorg voor kinderen bij de Cambodjaanse autoriteiten. Hieronder valt ook het voorkomen dat kinderen in weeshuizen terecht komen, toezicht op bestaande weeshuizen, de aanpak van zwendelaars en voorlichting aan en bewustwording van mogelijke bezoekers van weeshuisprojecten. De overheid ondersteunt de door Friends International en Unicef gestarte campagne: «Orphans are no tourist attractions».
Voor het werken aan een oplossing is het verder van belang dat ook andere betrokkenen hun verantwoordelijkheid nemen, voor het ethisch opereren van toeristen- en vrijwilligersorganisaties.
Hoe lang bent u al op de hoogte van het bestaan van deze (lucratieve) industrie? Op welke wijze gaat u de wantoestanden in deze industrie aanpakken?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze en via welke kanalen informeert de Nederlandse overheid de Nederlandse toeristen en vrijwilligers die afreizen naar landen als Cambodja, Nepal en India, waar weeshuizen als paddenstoelen uit de grond schieten? Ziet u mogelijkheden voor verbetering van de informatievoorziening en zo ja, welke zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Via de reisadviezen op www.rijkoverheid.nl informeert de Nederlandse overheid de Nederlanders over mogelijke persoonlijke veiligheidsrisico’s in het buitenland. Met de informatie in de reisadviezen kan de Nederlandse reiziger (toeristen, vrijwilligers, zakenlieden etc.) zich beter voorbereiden op een buitenlands verblijf.
Toeristen en vrijwilligers verdienen goede voorlichting. In dit verband wijs ik op het Better Care Network Nederland waarmee de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Veiligheid en Justitie contact onderhouden en samenwerken. Het netwerk, met organisaties als Unicef en Cordaid, zet zich in om het internationale vrijwilligerswerk met kinderen te verbeteren, onder meer met richtlijnen. Daarmee kunnen vrijwilligersorganisaties en kleine particuliere stichtingen voorkomen dat ze betrokken raken bij dit soort misstanden.
Ik ondersteun deze richtlijnen en zal er in contacten met organisaties voor internationaal vrijwilligerswerk aan refereren. Dat geldt ook voor de toeristenbranche. Toeristische bezoekjes aan weeshuizen horen niet thuis in reisprogramma’s. Ik spoor reisorganisaties dan ook aan hun klanten adequaat voor te lichten.
Verder wil ik benadrukken dat toeristen en vrijwilligers zelf ook een grote verantwoordelijkheid hebben om te zorgen dat ze niet worden misleid of gebruikt.
Media-aandacht, zoals de Brandpunt-rapportage, levert daar een bijdrage aan.
Deelt u de mening dat toeristen goed voorgelicht moet worden om bewustwording te creëren over dit onderwerp? En zo ja, op welke wijze gebeurt dat nu en welke mogelijkheden tot verbetering ziet u? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze steunt de regering de actie van Friends international in samenwerking met Unicef «Children are not tourist attractions»?
Zie antwoord vraag 2. Het Better Care Network NL is met o.a. Friends International betrokken bij een internationaal project rond «ethical voluntourism» met kinderen, dat binnenkort van start gaat.
Zijn er Nederlandse subsidies verstrekt aan vrijwilligers die vrijwilligerswerk doen of hebben gedaan in dit soort weeshuizen? Zo ja, wat is het totaalbedrag van deze subsidies en op welke wijze gaat u in de toekomst om met het verstrekken van deze subsidies?
Nee. Uit navraag bij organisaties die met steun van BZ goed internationaal vrijwilligerswerk stimuleren blijkt dat de afgelopen tijd een beperkt aantal jonge vrijwilligers naar Cambodja is gegaan. Daarbij was geen sprake van georganiseerd werk in weeshuizen.
Welke controle is er op de Nederlandse organisaties die actief online bemiddelen voor vrijwilligersplekken in weeshuizen en wie voert deze uit? Deelt u de mening dat deze organisaties moeten worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid, om zo te voorkomen dat de kinderen, vrijwilligers en toeristen de dupe worden van deze industrie? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
De genoemde werving is een klein onderdeel van het brede dynamische veld van internationaal vrijwilligerswerk. Daarin opereren spelers van divers pluimage: van commercieel en ideëel en van groot tot klein. Er is verder toenemende belangstelling bij jongeren en andere Nederlanders voor internationaal werk. De overheid c.q. Buitenlandse Zaken heeft hier geen primaire of controlerende rol. Waar mogelijk wordt (zelf)regulering aangemoedigd en wordt er gewezen op richtlijnen als van het Better Care Network.
Geeft de Nederlandse overheid op dit moment steun aan organisaties die zich bezighouden met het aanpakken van de weeshuis problematiek? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven en bent u bereid het beleid op dit terrein aan te passen? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
De berichten dat de overheid jaagde op Brenno de Winter |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Zijn de berichten «De overheid jaagde op Brenno de Winter» en «Tien dagen proefdraaien met een controlestaat» op The Post Online1 waar?
Ik heb kennis genomen van beide berichten. Deze geven naast een aantal feitelijkheden ook de beschouwing en ervaringen van de heer De Winter weer. De beschreven feiten, zoals de interne meldingen over de heer De Winter, de brief van de Rijksbeveilingsautoriteit (RijksBVA) en de behandeling door de beveiliging van Financiën zijn juist.
Waarom is een formele waarschuwing voor de activiteiten van de heer De Winter uitgegaan?
De heer De Winter heeft de afgelopen jaren meerdere malen gepoogd om zich met een ongeldig identiteitsbewijs aan te melden voor een bezoek aan een Rijkskantoor2. De departementale beveiligingsorganisaties hebben begin februari informatie ontvangen van de Nationale Politie die er op duidde dat de heer De Winter zich mogelijk wederom met gebruikmaking van een ongeldig identiteitsbewijs toegang zou willen verschaffen tot overheidsgebouwen. Deze informatie is vervolgens doorgestuurd binnen de departementale beveiligingsorganisaties met als doel om de aandacht te vestigen op het mogelijk opnieuw gebruiken van een ongeldig identiteitsbewijs door de heer De Winter.
Op basis van welke feiten of veronderstellingen is het bericht uitgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Ten aanzien van hoeveel personen circuleren er dergelijke waarschuwingen? Hoeveel daarvan zijn journalisten?
Over het aantal meldingen kan ik geen precieze mededelingen doen. Dit aantal fluctueert en wisselt ook tussen departementen. Bovendien bestaan er verschillen tussen departementen in hoe zij intern met meldingen of alerteringen omgaan. In algemene zin kan gesteld worden dat voor alle departementen tezamen het totale aantal meldingen op dit moment fluctueert rond een gemiddelde van tegen de 20. Departementen hebben overigens een eigenstandige verantwoordelijkheid bij de beoordeling of iemand, dus ook een journalist, een risico vormt voor de beveiliging van het departement, bewindslieden of medewerkers.
Waren de gedane insinuaties ten aanzien van de heer De Winter en de verspreiding van zijn persoonsgegevens, als schending van zijn privacy en journalistieke vrijheid, noodzakelijk in een democratische rechtsstaat? Zo ja, hoe rijmt dat met de gebruikelijke uitleg van deze mensenrechten? Zo nee, waarom gebeurde dit dan wel?
De redenen waarom de interne meldingen zijn verstuurd staan beschreven bij vraag 2 en 3. Met de interne meldingen zijn ook persoonlijke gegevens van de heer De Winter verstuurd, zoals zijn woonadres. Deze gegevens hadden daarmee niet verstuurd moeten worden. Ook zijn gegevens meegestuurd die duiden op een mogelijk strafbaar handelen van de heer De Winter. Deze gegevens hadden ook niet meegestuurd moeten worden.
De heer De Winter heeft hierover schriftelijke vragen gesteld en de gang van zaken is intern in kaart gebracht. Hierover is met de heer De Winter gesproken. Geconcludeerd moet worden dat de verspreiding van de informatie op onderdelen onzorgvuldig is geweest. Om dit in de toekomst te voorkomen zal een protocol worden opgesteld over deling van persoonsinformatie binnen het beveiligingsdomein van het Rijk.
Was u op de hoogte van de waarschuwing die ten aanzien van de heer De Winter circuleerde? Zo ja, heeft u daarmee ingestemd?
Ik ben terstond geïnformeerd over het versturen van de interne beveiligingsberichten toen helder werd dat deze waren verstuurd en er informatie in deze berichten stond die daarin niet verstuurd had moeten worden. Daarop zijn ook excuses aan de heer De Winter aangeboden en is een rectificatiebrief verstuurd naar de departementale Beveilingsautoriteiten (BVA’s).
Bent u bereid de Kamer een afschrift toe te sturen van het protocol waarvan uw ministerie en de Nationale Politie in de rectificatiebrieven melding maken? Zo ja, wanneer kan de Kamer dat afschrift verwachten? Zo nee, waarom bent u daar niet toe bereid?
Zoals in de brief van de RijksBVA staat vermeld, wordt op dit moment gewerkt aan de ontwikkeling van een rijksbreed protocol voor het delen van informatie binnen het beveiligingsdomein. Zodra dit gereed is zal ik uw Kamer dit protocol toezenden.
De kwaliteit van dienstverlening door banken en beleggingsondernemingen |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft gedaan naar de kwaliteit van beleggingsdienstverlening?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het feit dat de AFM slechts in een derde van de onderzochte gevallen heeft kunnen constateren dat de beleggingsportefeuille aansluit bij de klant, en dat in de overige gevallen de portefeuille niet aansluit, of onduidelijk is of deze aansluit?
Uit het onderzoek van de AFM komt naar voren dat banken en beleggingsondernemingen de kwaliteit van beleggingsdienstverlening dienen te verbeteren. Dat vind ik zorgwekkend. De banken en beleggingsondernemingen hebben erkend dat verbeteringen noodzakelijk zijn en hebben toegezegd dat zij deze verbeteringen zullen doorvoeren. Een aantal partijen heeft al verbetermaatregelen doorgevoerd.
Zijn de genoemde aanbevelingen van de AFM aan de banken en beleggingsondernemingen om de kwaliteit te verbeteren een vrijblijvend advies of kan het opvolgen van de adviezen door de AFM worden afgedwongen?
De AFM heeft de kwaliteit van beleggingsdienstverlening beoordeeld op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft). In artikel 4:23 van de Wft is bepaald dat een financiële onderneming informatie van de cliënt dient in te winnen over diens financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid voor zover dit relevant is voor haar advies of het beheren van een individueel vermogen. Het advies of de wijze van beheer van het individueel vermogen dient mede gebaseerd te zijn op de verkregen informatie over de cliënt. De AFM kan handhavend optreden indien het advies of het vermogensbeheer niet voldoet aan artikel 4:23 van de Wft. Om banken en beleggingsondernemingen meer handvatten te bieden over de wijze waarop de hierboven genoemde inventarisatie en passendheid van de beleggingsdienstverlening kan worden ingevuld, heeft de AFM verschillende leidraden (o.a. de leidraad «De klant in beeld») uitgebracht. De beschreven visie in de leidraden is niet de enige manier om aan artikel 4:23 te voldoen. Het staat de bank of beleggingsonderneming vrij om op een andere manier de wettelijke norm na te leven.
Voor zover is geconstateerd dat de onderzochte banken en beleggingsondernemingen niet voldoen aan de wettelijke norm in de Wft, zijn de aanbevelingen van de AFM niet vrijblijvend en kan naleving door de AFM worden afgedwongen.
Hoe zien de verbetertrajecten er uit die bij een tiental ondernemingen zijn gestart? Zijn deze gestart op advies van de AFM? Welke doelen en termijnen heeft de AFM daarbij gesteld?
De verbeterpunten verschillen per onderneming. Sommige ondernemingen zijn zelf gestart met het verbeteren van de beleggingsdienstverlening. Andere ondernemingen zijn op advies van de AFM gestart met verbetertrajecten. De AFM heeft de ondernemingen aangespoord om op korte termijn de verbetermaatregelen te implementeren. Omdat het gaat om toezichtvertrouwelijke gegevens, is het niet mogelijk om meer inhoudelijk op doelen en termijnen in te gaan.
Is het mogelijk om aan te geven om welke tien ondernemingen het gaat? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, waarom niet? Hoe draagt het niet melden van de ondernemingen bij aan het doel van het rapport om belanghebbenden bij beleggingsdienstverlening te informeren over de kwaliteit daarvan?
De AFM heeft op grond van artikel 1:89 van de Wft een geheimhoudingsplicht. Alle gegevens of inlichtingen die de AFM in het kader van haar toezicht verkrijgt van personen en instanties zijn toezichtvertrouwelijk. De AFM kan derhalve niet aangeven om welke financiële ondernemingen het gaat. De AFM heeft de individuele ondernemingen geïnformeerd over haar bevindingen over de kwaliteit van beleggingsdienstverlening verleend door de desbetreffende onderneming. Verder heeft zij op het gebied van beleggingsdienstverlening op generiek niveau gecommuniceerd aan de banken en beleggingsondernemingen die niet waren betrokken bij het onderzoek.
Is het u bekend waarom de AFM het onderzoek alleen heeft gericht op dienstverlening aan vermogende cliënten? Indien de AFM spreekt over bedieningsconcepten met een ondergrens tussen 100 en 250 duizend euro, over welk gemiddeld bedrag gaat het dan?
Een van de doelen van het onderzoek was om inzicht te krijgen in de kwaliteit van beleggingsdienstverlening in Nederland. Daarbij is met name nagegaan in hoeverre banken en beleggingsondernemingen relevante cliëntgegevens inventariseren, deze vertalen in concrete beleggingsoplossingen en deze vervolgens monitoren. De situaties van vermogende cliënten zijn veelal complexer dan van niet-vermogende cliënten. De AFM heeft er daarom voor gekozen om het onderzoek te richten op advies aan en vermogensbeheer voor vermogende cliënten.
Het gemiddeld bedrag is niet vast te stellen omdat elke bank of beleggingsonderneming een andere ondergrens voor vermogensbeheer of advies voor vermogende cliënten hanteert. Binnen vermogensbeheer en advies kunnen eveneens grote verschillen bestaan tussen de vermogens van de cliënten.
Welke conclusies zijn hieruit te trekken voor niet vermogende cliënten? Komt er ook voor deze groep nog een afzonderlijk onderzoek?
Hoewel het onderzoek zich in eerste instantie heeft gericht op vermogende cliënten raakt het onderzoek in enkele gevallen ook aan bedieningsconcepten voor niet-vermogende cliënten. De conclusie met betrekking tot de kwaliteit van de beleggingsdienstverlening voor vermogende cliënten zal volgens de AFM waarschijnlijk niet veel anders zijn dan voor vermogensbeheer en advies aan niet-vermogende cliënten. De noodzakelijke verbeteringen kunnen derhalve ook zien op de groep niet-vermogende cliënten. De AFM volgt de ontwikkelingen op het gebied van beleggingsdienstverlening aan niet-vermogende cliënten op de voet en zal, indien nodig, overwegen aanvullend onderzoek uit te voeren. Daarnaast heeft de AFM op haar website handreikingen geplaatst voor de consument, zoals een «praktische checklist bij beleggen», zodat de consument de kwaliteit van beleggingsdienstverlening kan beoordelen. Ondernemingen kunnen bovendien de kwaliteit en kosteneffectiviteit van hun dienstverlening vergroten door gebruik te maken van nieuwe technologie en door handige tools ter ondersteuning te bieden. De AFM heeft met haar Normenkader Online Dienstverlening en het Visiedocument Dienstverlening op Maat zichtbaar gemaakt dat wet- en regelgeving de ruimte geeft voor dergelijke ontwikkelingen. Zowel het Normenkader als het Visiedocument zijn mede van toepassing op dienstverlening aan niet-vermogende cliënten.
In hoeverre is de beleggingsdienstverlening door banken en beleggingsondernemingen verbeterd sinds het rapport «De klant in beeld» uit 2011, waarin de AFM aanbevelingen voor zorgvuldig beleggingsadvies en vermogensbeheer doet?2
Zowel in 2011 als in 2013 zag de AFM dat er nog steeds ruimte is voor verbetering van de kwaliteit van beleggingsdienstverlening. De indruk is dat de kwaliteit van de beleggingsdienstverlening niet noemenswaardig is verbeterd, maar eerder gelijk is gebleven. Dit is een reden dat de AFM sterk zal inzetten op de realisatie van de verbeterplannen door de banken en beleggingsondernemingen.
Geeft het feit dat de banken hebben aangegeven nog bezig te zijn met het aanbrengen van verbeteringen aan de hand van leidraden die de AFM al in 2009, 2010 en 2011 uitbracht u het vertrouwen dat zij snel tot actie zullen overgaan om de kwaliteit van dienstverlening te verbeteren? Zo ja, waarop baseert u dat vertrouwen?
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft namens de banken aangegeven dat zij ten aanzien van de bevindingen en conclusies uit het rapport Kwaliteit van Beleggingsdienstverlening stappen hebben gezet en zullen zetten om de kwaliteit van hun dienstverlening verder te verbeteren. De AFM controleert in hoeverre de banken en beleggingsondernemingen de verbeteringen doorvoeren, en of zij dit met voldoende urgentie doen.
Bent u, met inachtneming van de bevindingen van AFM, van mening dat cliënten kunnen vertrouwen op de adviezen die zij van banken en beleggingsondernemingen krijgen?
Uit het onderzoek blijkt dat in een deel van de onderzochte dossiers sprake is van passend advies en in andere gevallen niet. Ik vind dat zorgwekkend en ik ben blij dat de AFM dit serieus neemt en dit blijft monitoren en handhaven.
Wat gaat u ondernemen om er zeker van te zijn dat de beleggingsdienstverlening door banken en beleggingsondernemingen verbetert?
De AFM zal nauwkeurig monitoren in hoeverre banken en beleggingsondernemingen de toegezegde verbetermaatregelen ook daadwerkelijk implementeren.
In hoeveel gevallen zijn door de AFM schendingen van wetgeving geconstateerd? Welke maatregelen neemt AFM in deze gevallen?
In gevallen waarin de AFM onmiskenbare schendingen van de Wft heeft geconstateerd, zal zij passende maatregelen nemen (zoals het geven van een aanwijzing of het opleggen van een bestuurlijke boete).
Hebben alle banken en beleggingsondernemingen waarbij is geconstateerd dat de kwaliteit van de beleggingsdienstverlening tekortschiet, aangegeven verbeteringen aan te brengen?
De meeste ondernemingen zijn volgens de AFM voortvarend met de bevindingen en conclusies aan de slag gegaan. Zo is een tiental ondernemingen al met verbetertrajecten gestart. De AFM is ook in gesprek gegaan met branche-organisaties (waaronder de NVB en de Dutch Fund and Asset Management Association (DUFAS)). De branche-organisaties hebben toegezegd om maatregelen te treffen c.q. ondersteuning te bieden om de kwaliteit van beleggingsdienstverlening te verbeteren. Ondernemingen die hier niet mee aan de slag gaan, zullen, uiteraard voor zover zij de wettelijke normen niet naleven, langs de weg van handhaving worden gedwongen hun dienstverlening te verbeteren.
Het bericht dat een neparts een gezonde vrouw laat opereren |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat een neparts een gezonde vrouw laat opereren?1
Is het waar dat de betreffende neparts zelf operaties aan de hals uitvoerde en haar een zogenaamde chemokuur toediende? Hoe oordeelt u daarover?
Is het waar dat de betreffende neparts een vrouw doorverwees naar een Chinees ziekenhuis voor het aanbrengen van zogenaamde kankerwerende matjes in haar borsten? Hoe oordeelt u daarover?
Is het waar dat bij deze vrouw ook nog schildklierkanker werd geconstateerd waarvoor zij vijf genezende drankjes moest innemen? Hoe oordeelt u daarover?
Is het waar dat bij controle in het Rijnstate Ziekenhuis bleek dat de vrouw helemaal geen kanker had? Hoe oordeelt u daarover?
Is het waar dat de betreffende neparts al jaren een spoor van ellende acht zich liet? Hoe oordeelt u daarover?2
Is het waar dat voormalige werknemers van de betreffende neparts al vorig jaar melding maakten bij de Inspectie voor de Volksgezondheid (IGZ)? Is het waar dat er toen niet is ingegrepen en dat een van de melders niets heeft terug gehoord van de IGZ? Zo nee, op welke wijze heeft de IGZ ingegrepen en waarom kon de betreffende «arts» toch doorgaan met zijn werkzaamheden? Zo nee, hoe heeft de IGZ gereageerd op deze melding?
Kunt u duidelijkheid geven wanneer de eerste melding over de betreffende neparts bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg is binnengekomen? Hoelang is de IGZ op de hoogte van deze casus?
Hoeveel meldingen zijn er sinds de betreffende neparts werkzaam is bij de IGZ binnengekomen? Kunt u per melding aangeven hoe de IGZ heeft gereageerd op de betreffende melding en welke actie is ondernomen?
Hoe oordeelt u over het handelen van de IGZ in dezen? Hoe kan het dat de IGZ al die tijd niet heeft ingegrepen? Is dit in lijn met de scherpere koers die de IGZ begin 2013 heeft ingezet waarbij meer nadruk wordt gelegd op handhaving?3
Kunt u uitsluiten dat de betreffende neparts op dit moment nog slachtoffers maakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder gezegd is er aangifte bij de politie gedaan naar het handelen van de in het artikel genoemde persoon en kan ik, lopende het onderzoek door het OM, hierover geen nadere uitspraken doen. De IGZ ziet daarnaast toe op MC Sanit en verifieert onaangekondigd of het centrum geen zorg verleent waartoe het niet bevoegd is.