Vodafone die in verschillende landen openheid wil geven over aantallen taps en verstrekkingen van verkeersgegevens |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vodafone takes a stand on privacy with plan to disclose wiretapping demands», waarin wordt gemeld dat Vodafone regeringen in 25 landen heeft verzocht om meer openheid?1
Ja.
Heeft Vodafone ook een dergelijk verzoek aan de Nederlandse regering gedaan?
Ik heb over dit onderwerp een brief van Vodafone ontvangen, evenals overigens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Defensie. Deze brief bevat geen verzoek aan mij om (meer) gegevens te publiceren, maar een aankondiging dat Vodafone zelf voornemens is om in zijn duurzaamheidsverslag jaarlijks geaggregeerde informatie op te nemen over het aantal tapbevelen en vorderingen tot gegevensverstrekking die door de overheid zijn gedaan. Vodafone vraagt of ik de analyse deel dat een dergelijke publicatie in Nederland niet is verboden. Daarbij verwijst Vodafone onder andere naar de antwoorden die de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft gegeven op schriftelijke vragen van leden van uw Kamer naar aanleiding van een soortgelijk verzoek van Bits of Freedom.2 De Staatssecretaris schrijft daarin kort gezegd dat de verstrekking van geaggregeerde informatie de belangen van opsporing en vervolging ernstig in de weg kan staan. Een dergelijke verstrekking kan namelijk inzicht geven in de werkwijzen van de politie en het openbaar ministerie en kwaadwillenden zouden op basis hiervan hun werkwijze kunnen aanpassen. De geheimhoudingsplicht voor providers in de Telecomwet strekt zich evenwel niet uit tot het verstrekken van geaggregeerde informatie, waardoor de overheid alleen een dringend appèl kan doen op providers om dit soort informatie niet te verstrekken. Ik herhaal dat van de aanbieders mag worden verwacht dat ze de belangen van de overheid in deze niet zullen doorkruisen.
Indien het antwoord op vraag twee bevestigend is, bent u dan van plan om positief gevolg te geven aan dit verzoek om meer transparantie? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het voorgaande antwoord gemeld heeft Vodafone mij niet gevraagd om meer gegevens te publiceren dan ik al doe. Ik rapporteer jaarlijks aan uw Kamer over het aantal taps, uitgesplitst naar telefonie en internet, en de vorderingen van gegevens, waaronder de verkeersgegevens ten aanzien van telefonie, dat door Justitie wordt gedaan. Ik meen dat met dit jaarlijkse overzicht een voldoende mate van transparantie wordt betracht.
Indien Nederland zich conformeert aan meer openheid en transparantie met betrekking tot aantallen taps en verstrekte verkeersgegevens, op welke manier en ten opzichte van welke aanvragen en overheidsdiensten wilt u hier dan invulling aan geven?
Zie antwoord vraag 3.
Het stopzetten van de procedure naar het opsporen van doodsoorzaken van minderjarigen per 1 januari 2014 |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) en Publieke Gezondheid en Veiligheid (PGV) Nederland over het stopzetten van NODO (Nader Onderzoek DoodsOorzaak)-procedure per 1 januari 2014?1
Ja.
Deelt u de mening dat de wettelijke verplichting voor behandelend artsen om bij elk overlijden van een minderjarige te overleggen met de gemeentelijk lijkschouwer (forensisch arts) blijft bestaan, ook vanaf 1 januari 2014? Zo ja, in welke gevallen moet er momenteel nader onderzoek plaatsvinden en wat houdt dit onderzoek precies in? Zo nee, waar baseert u dat op?
De bepalingen uit de Wet op de lijkbezorging (Wlb) ten aanzien van het verplichte overleg tussen de behandelend arts en de lijkschouwer bij overleden minderjarigen en het nader onderzoek zijn onveranderd gebleven.
De wettelijke verplichting voor behandelend artsen om bij elk overlijden van een minderjarige te overleggen met de gemeentelijk lijkschouwer voor het afgeven van de verklaring van overlijden (artikel 10a lid 1 Wlb) is op 1 januari 2010, vooruitlopend op de implementatie van de NODO-procedure, in werking getreden. Hierdoor wordt voor een groot deel tegemoet gekomen aan de wens van de Tweede Kamer om meer aandacht te besteden aan het overlijden van minderjarigen.
De wet veronderstelt verder dat een nader onderzoek naar de doodsoorzaak bij onverklaard overlijden van minderjarigen wordt gedaan (artikel 10a lid 2 Wlb), maar bepaalt niet in welke gevallen een nader onderzoek moet plaatsvinden en wat dit onderzoek inhoudt. Dat gebeurt op basis van protocollen die door het veld zijn opgesteld.
Vanuit de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) en het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) zijn onderling werkafspraken gemaakt die erop zijn gericht sinds 1 januari 2014 de voorkomende gevallen van onverwacht en onverklaard overlijden van minderjarigen lokaal te onderzoeken.
Hoe beoordeelt u de onduidelijkheid en verwarring onder forensisch artsen en kinderartsen over wat er moet gebeuren in het geval een kind onverwacht overlijdt met een onbekende doodsoorzaak?
Zoals gezegd hebben de NVK en het FMG onderling werkafspraken gemaakt die erop zijn gericht sinds 1 januari 2014 voorkomende gevallen van onverwacht en onverklaard overlijden van minderjarigen lokaal te onderzoeken. En zoals eerder aangegeven in de Voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties d.d. 16 december 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 33 750 XVI, nr. 80) zullen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik samen met de deelnemende organisaties bekijken hoe hiermee kan worden omgegaan. Uitgangspunt daarbij is dat de sector hier zelf verder invulling aan geeft, maar dat we vanuit het Rijk bekijken hoe we hierbij kunnen ondersteunen.
Deelt u de mening dat het NODO-onderzoek gezondheidswinst oplevert door het opsporen van genetische aandoeningen en infectieziekten en de kwaliteit van zorg kan verbeteren? Zo ja, op welke wijze is de medische kennis rondom onverklaard overlijden bij minderjarigen naar uw mening beter te ontsluiten?
De NODO-procedure is niet specifiek ontwikkeld voor het behalen van gezondheidswinst noch voor het opsporen van genetische aandoeningen en infectieziekten. Daarnaast is de procedure niet ontwikkeld om de kwaliteit van zorg te verbeteren. Het doel van de NODO-procedure was het achterhalen en registreren van het overlijden bij overleden kinderen in die gevallen waarin in eerste instantie geen overtuigende verklaring voor het overlijden kan worden gevonden.
Hoewel de bevindingen uit de huidige NODO-procedure te divers zijn om algemene conclusies te kunnen trekken, is VWS bereid om met het veld in overleg te treden om te bezien of en zo ja hoe medische kennis rond onverwacht overlijden ontsloten zou kunnen worden.
De sector is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Om de kwaliteit van zorg te verbeteren zijn andere instrumenten voorhanden, zoals de aanbevelingen van het Kwaliteitsinstituut. Daarnaast speelt de IGZ een rol bij het handhaven van de kwaliteit.
Waaruit blijkt dat de NODO-procedure voor de opsporing van fatale gevallen van kindermishandeling niet effectief is geweest?
De NODO-procedure is effectief in het achterhalen van de aard van het onverwacht en onverklaard overlijden van minderjarigen in Nederland bij de onderzochte 40 cases. In 38 van de 40 gevallen is een verklaring voor natuurlijk overlijden afgegeven. In twee gevallen is een verklaring voor niet-natuurlijk overlijden afgegeven. Er is in deze gevallen geen sprake geweest van kindermishandeling. De deelnemende organisaties hebben zelf in eerste instantie ook aangegeven per 1 januari 2014 te stoppen met de uitvoering van de NODO-procedure in de vorm zoals deze tot 31 december 2013 werd uitgevoerd. Zij achten de procedure niet duurzaam. Een van de redenen daarvoor is dat de doelstelling van de NODO-procedure wordt gezien als hybride. De procedure combineerde een doelstelling van justitiële aard – namelijk het opsporen van kindermishandeling – en een doelstelling van medische aard – het achterhalen van de doodsoorzaak.
Uit de evaluatie van PWC blijkt dat de doelstelling van het opsporen van fatale gevallen van kindermishandeling tijdens de startfase van 1 oktober 2012 tot 1 oktober 2013 niet is behaald.
Bent u van mening dat ouders het recht hebben om te weten wat de mogelijke doodsoorzaak is van hun kind via onderzoek in een niet-justitiële setting?
Door de onderlinge werkafspraken die de NVK en de FMG gemaakt hebben, is het thans nog steeds mogelijk om in voorkomende gevallen de mogelijke doodsoorzaak van onverwacht en onverklaard overleden kinderen te onderzoeken, met medewerking van de sector op lokaal niveau.
Bent u bereid om de opgebouwde kennisinfrastructuur te behouden en een zorgvuldige overgangsperiode in het leven te roepen? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in de Voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties d.d. 16 december 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 33 750 XVI, nr. 80) is toegezegd om met de betrokken organisaties en het veld in overleg te treden om te bezien of en zo ja hoe medische kennis rond onverwacht overlijden ontsloten zou kunnen worden. Daarbij zal ook van gedachten gewisseld worden over de mogelijkheden van een vervolg van de NODO-procedure. In dit overleg zullen de bevindingen en adviezen van de PWC evaluatie betrokken worden. Wij zijn bereid het gesprek open en constructief in te gaan, zonder vooruit te lopen op het resultaat. Het eerste gesprek zal op 17 maart a.s. plaatsvinden, zoals eerder toegezegd zal uw kamer over de uitkomsten daarvan door het Ministerie van VWS worden geïnformeerd.
Wat vindt u van het voorstel om de NODO-procedure om te vormen tot een decentrale uitvoering met een centrale analyse van gegevens, zoals in het evaluatierapport van PWC wordt geadviseerd?
Zie antwoord vraag 7.
De toekomst van het Openbaar Ministerie en de landsrecherche op Sint Maarten |
|
Roelof van Laar (PvdA), André Bosman (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over berichten dat de politiek op Sint Maarten corruptieonderzoek torpedeert?1
Ja.
Welke verantwoordelijkheid heeft de Nederlandse regering voor het goed functioneren van het Openbaar Ministerie op Sint Maarten? Welke maatregelen heeft u getroffen naar aanleiding van het advies van de Voortgangscommissie Sint Maarten om vanuit Nederland extra recherchecapaciteit aan Sint Maarten ter beschikking te stellen?2
Het Openbaar Ministerie op Sint Maarten valt onder de consensus-Rijkswet «Rijkswet openbare Ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba». De rechtshandhaving - en daarmee ook het openbaar ministerie - valt onder de autonome bevoegdheden van de landen. Dit betekent dat het aan het openbaar ministerie op Sint Maarten is om de prioriteiten te bepalen, onderzoek te verrichten en te bepalen of en zo ja wie vervolgd zou moeten worden. Het vullen van de formatie van de landsrecherche is eveneens een verantwoordelijkheid van het land Sint Maarten.
De kwaliteit van de rechtshandhaving, onderzoek en vervolging van (grensoverschrijdende) criminaliteit en de uitvoering van de plannen van aanpak op Sint Maarten zijn echter ook belangrijk voor Nederland. De rechtshandhaving en rechtszekerheid moeten worden geborgd. Ik gaf eerder aan dat dit ook mijn inzet is en zal blijven in de gesprekken met de regering van Sint Maarten.
Desgevraagd kan door Nederland, maar ook door de andere landen in het Koninkrijk, onder voorwaarden gericht extra recherchecapaciteit beschikbaar worden gesteld. Het in de voortgangsrapportage genoemde Sint Maartense verzoek tot extra recherchecapaciteit is inmiddels ontvangen. Mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie onderzoekt of aan dit verzoek kan worden voldaan gezien de Nederlandse capaciteit, lopende onderzoeken en financiële kaders.
Is de tijdelijke uitbreiding van de onderzoekscapaciteit van de landsrecherche van Sint Maarten nog steeds van kracht? Zo nee, waarom niet?3
In verband met het lopende onderzoek naar een Statenlid, werd door de Minister van Veiligheid en Justitie de onderzoekscapaciteit bij de landsrecherche, op verzoek van Sint Maarten, kortstondig versterkt. Deze uitbreiding is niet meer van kracht, aangezien deze een tijdelijke looptijd had. Naar aanleiding van het recherchewerk in dit onderzoek zijn inmiddels aanhoudingen verricht.
Heeft in 2013 bemiddeling plaatsgevonden door de Nederlandse minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties «om de contacten tussen de landsrecherche en rijksrecherche weer op gang te brengen zodat over vormen van samenwerking kan worden gesproken» zoals de Voortgangscommissie in 2013 adviseerde?4
Zoals in mijn antwoord op vraag twee gesteld, heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie inmiddels een bijstandsverzoek van Sint Maarten ontvangen ten behoeve van de Landsrecherche. Van een bemiddelende rol voor mij tussen de Rijksrecherche en de Landsrecherche van Sint Maarten hoeft dan ook geen sprake te zijn.
Kunt u de Kamer informeren over de actuele stand van zaken met betrekking tot het «Convenant samenwerking landsrecherche Curaçao, Aruba en de Nederlandse Rijksrecherche» en de opstelling van de Nederlandse regering?5
Van 2004 tot 2013 gold er een samenwerkingsconvenant tussen de Rijksrecherche en de Landsrecherche van Aruba. Dit convenant zag op samenwerking op het gebied van scholing, implementatie en ICT. Operationele samenwerking werd met dit convenant niet geregeld. In 2013 hebben de Landsrecherche van Aruba en de Rijksrecherche gezamenlijk vastgesteld dat deze vorm van samenwerking bijgedragen heeft aan een verbetering van de kwaliteit van de Landsrecherche van Aruba en dat het gewenste niveau was bereikt. Er bestond derhalve geen reden meer voor het voortzetten van deze convenantsrelatie. De contacten tussen de Rijksrecherche en de Landsrecherche van Aruba zijn er vanzelfsprekend nog wel.
In het najaar van 2013 is door de Rijksrecherche met de Landsrecherche van Curaçao afgesproken te streven naar een gelijksoortige convenantsrelatie zoals die heeft bestaan tussen de Rijksrecherche en de Landsrecherche van Aruba. Ook wordt er regelmatig overleg gevoerd tussen de Landsrecherches en de Rijksrecherche.
Hoe beoordeelt u uw eerdere antwoord waarin u schrijft dat het OM op Sint Maarten over voldoende capaciteit beschikt? Bent u die mening nog steeds toegedaan? Is de capaciteit van het OM op Aruba en het OM op Curaçao voldoende?6
Zoals ik hierboven aangaf valt de rechtshandhaving en daarmee ook het openbaar ministerie onder de autonome bevoegdheden van de landen. Het streven van de landen is erop gericht dat de parketten op den duur op eigen benen kunnen staan en daardoor minder afhankelijk zijn van bijstand uit Nederland.
Ik ben nog steeds van oordeel dat het OM te Sint Maarten beschikt over voldoende capaciteit. In 2014 zal de structurele bezetting van het parket in overeenstemming zijn met de formatie zoals berekend op basis van de verwachte werkzaamheden. Ik heb geen signalen uit Aruba of Curaçao ontvangen omtrent de capaciteitsproblemen van het Openbaar Ministerie aldaar.
Eventuele capaciteitsuitbreiding zal in eerste instantie dan ook door de landen zelf dienen te worden opgepakt. Die prioritering is een aangelegenheid van de Procureur-generaal en het OM op Curaçao.
De Minister van Veiligheid en Justitie onderzoekt met zijn ambtsgenoten op welke wijze Nederland eventueel kan bijstaan in hoe het streven naar kwalitatief goede en zelfstandig opererende parketten nader invulling kan krijgen. Bijvoorbeeld door flexibeler uitzendbeleid en ondersteuning bij opleidingen en kennisuitwisseling.
Blijven er als gevolg van de geringe capaciteit zaken liggen die de recherche en/of OM normaal gesproken wel zou oppakken? Zo ja, om hoeveel zaken gaat het en welk type zaken betreft het?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt aanbieden van extra (recherche)capaciteit en capaciteit voor het OM richting Sint Maarten, Curaçao en Aruba behalve reactief ook proactief plaats? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht Dutch Dairy Board (DDB) wil meer informatie ZuivelNL |
|
Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht DDB (Dutch Dairy Board) wil meer informatie over ZuivelNL?1
Ja.
Kunt u aangeven in welke fase de plannen van de Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO) en Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) verkeren om een interbrancheorganisatie op te richten? Kunt u aangeven op basis van welke voorwaarden van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) deze organisatie wordt opgericht?
LTO en NZO hebben een samenwerkingsverband opgericht ter versterking van de zuivelketen. Het samenwerkingsverband als zodanig is nog geen brancheorganisatie in de zin van het GLB. Daarvoor dient eerst een aanvraag voor een erkenning te worden ingediend, hetgeen pas mogelijk wordt wanneer een nationale regeling ter uitvoering van dit onderdeel van het nieuwe GLB is vastgesteld. Dan zal moeten worden gekeken of, indien een aanvraag wordt ingediend, deze aan de erkenningvereisten voldoet.
Deelt u de opvatting dat het vreemd is dat nu al bekend is gemaakt dat melkveehouders € 0,05 per 100 kilogram melk moeten gaan afdragen aan de nieuwe ketenorganisatie ZuivelNL terwijl er nog geen helderheid is gegeven over de nieuwe taken die interbrancheorganisaties of producentenorganisaties kunnen oppakken op basis van het GLB? Zo nee, waarom niet?
Het staat een private organisatie, of dit nu een brancheorganisatie in de zin van het GLB is of niet, vrij om een financiële bijdrage te vragen aan de (vrijwillig) aangesloten deelnemers. Het gaat hier niet om een heffing waarvoor een algemeenverbindendverklaring is of zal worden gevraagd.
Deelt u de opvatting dat het heffen van middelen zonder dat betrokkenen hierin gekend worden geen taak is van interbrancheorganisaties of producentenorganisaties aangezien dit een van de hoofdredenen was om de productschappen op te heffen? Zo ja, bent u bereid hier actie tegen te ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de werkwijze van ZuivelNL niet van deze tijd is, aangezien alles voor de boeren wordt geregeld zonder dat de boeren zelf worden geraadpleegd en gezien de hoge reserves van het Productschap Zuivel deze snelle gang van zaken niet nodig is en niet wenselijk gezien de koers van Brussel om boeren juist meer inspraak te geven? Zo ja, kunt u aangeven hoe u met deze situaties wil omgaan?
Nee. Het is goed dat een sector de samenwerking in de keten wil versterken ten behoeve van onder andere de diergezondheid, exportpositie en duurzaamheid.
Kunt u tot slot aangeven welke taken en verantwoordelijkheden interbrancheorganisaties en producentenorganisaties kunnen overnemen van de productschappen op basis van het GLB en kunt u toelichten wanneer en op basis van welke voorwaarden deze organisaties gebruik kunnen maken van een algemeenverbindendverklaring (AVV)?
Publieke taken van de bedrijfslichamen worden onder verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken uitgevoerd. Hierbij is geen sprake van algemeenverbindendverklaring van maatregelen van een producenten- of brancheorganisatie.
Voor de niet-publieke taken is het aan het bedrijfsleven zelf om te bepalen welke taken zij overnemen. Voor zover de indruk is gewekt dat het hier gaat om een in het kader van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid erkende producenten- of brancheorganisatie zou gaan, is dat onjuist.
In de motie Geurts (Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 56) is het kabinet gevraagd een kader uit te werken voor de erkenning van producenten- en brancheorganisaties en hoe omgegaan wordt met algemeenverbindendverklaringen. Hier wordt momenteel invulling aan gegeven. Deze regeling zal in het tweede kwartaal worden gepubliceerd.
Hoe apprecieert u de berichten «Sri Lanka laat wanhopige christenen aan hun lot over», «Pakistani Christians ask for Church help to get political asylum in Sri Lanka» en «Pakistani Christians in search of a new homeland»?1
Bij UNHCR in Sri Lanka zijn momenteel ongeveer 1650 aanvraagprocedures voor vluchtelingenstatus in behandeling. Driekwart daarvan betreft Pakistanen, waarvan de minderheid christen is en de meerderheid tot de Ahmadiyah behoort. Indien hen de vluchtelingenstatus wordt toegekend, zal UNHCR proberen hervestiging in een derde land te regelen. Aangezien Sri Lanka geen partij is bij het vluchtelingenverdrag zal dit niet in Sri Lanka zijn. Wordt een aanvraag voor vluchtelingenstatus door UNHCR afgewezen, en wordt ook een eventueel beroep afgewezen, dan moeten betrokkenen Sri Lanka binnen twee weken verlaten.
De tijdelijke aanwezigheid in Sri Lanka van betrokkenen wordt, in afwachting van besluitvorming over de vluchtelingenstatus, tot op heden door de Sri Lankaanse regering gedoogd.
Kunt u aangeven wat de reden is dat UNHCR deze vluchtelingen niet erkent op politieke of religieuze gronden, ondanks de duidelijk aantoonbare discriminatie, uitsluiting en vervolging van christenen in Pakistan?
Zoals in de UNHCR-richtlijnen wordt aangegeven is UNHCR van mening dat Pakistaanse christenen een risico op vervolging lopen. Of daadwerkelijk sprake is van een gegronde vrees voor vervolging moet echter op individuele basis worden vastgesteld. Is dat het geval, wordt betrokkene door UNHCR als vluchteling erkend.
Hoe verhoudt deze weigering zich met de UNHCR-richtlijnen waarin geconcludeerd wordt dat Pakistaanse christenen een risicogroep vormen, die in algemene zin geen veilig vestigingsalternatief in eigen land hebben?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Sri Lankaanse regering de Pakistaanse christenen niet wil helpen om de relatie met Pakistan niet onder druk te zetten?
In afwachting van de uitkomsten van de aanvraagprocedure voor vluchtelingenstatus, gedogen de Sri Lankaanse autoriteiten de aanwezigheid van betrokkenen. Sri Lanka kent voor betrokkenen geen vluchtelingen- en/of asielprocedure. De relatie tussen Sri Lanka en Pakistan speelt hierin geen rol.
Kunt u aangeven hoeveel Pakistaanse christenen zich in Thailand bevinden die het moeten stellen zonder VN-hulp? Wat is de reden dat Thailand hen geen asiel verleent?
Thailand is geen partij bij het vluchtelingenverdrag. UNHCR is wel aanwezig en heeft circa 200 Pakistaanse vluchtelingen erkend. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt niet over informatie over hoeveel Pakistaanse christenen het moeten stellen zonder VN-hulp.
Bent u bereid in bilateraal en multilateraal verband er bij Sri Lanka en Thailand op aan te dringen asiel te verlenen aan vervolgde Pakistaanse christenen? Zo ja, wat gaat u doen en bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt in dezen het beleid van UNHCR. Zie ook antwoord op vraag 1.
Bent u bereid in bilateraal en multilateraal verband de druk op Pakistan op te voeren om de blasfemiewet af te schaffen en christenen en andere religieuze minderheden adequaat bescherming te bieden? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt de kwestie rondom de positie van religieuze minderheden in Pakistan geregeld in bilaterale en multilaterale contacten aan de orde en zal dit blijven doen. Daarbij wordt specifiek ingegaan op misbruik van de blasfemiewetgeving en de intolerantie ten opzichte van religieuze minderheden.
Toeslagen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reportage over toeslagen?1
Hoe verloopt de invoering van het ene rekeningnummer voor de toeslagen en de omschakeling naar het nieuwe IBAN (International Bank Account Number)?
Zijn er extra problemen met de uitbetaling van kinderopvangtoeslag, huurtoeslag en zorgtoeslag in december en in januari?
Kunt u aangeven hoeveel toeslagen (uitgesplitst naar huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag) uitbetaald zijn in de maand november en wel per dag (dus op 21 november, 22 november, 23 november, 24 november en later)?
Kunt u aangeven hoeveel toeslagen (uitgesplitst naar huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag) uitbetaald zijn in de maand december en wel per dag (dus op 21 december, 22 december, 23 december, 24 december en later)?
Kunt u aangeven hoeveel toeslagen (uitgesplitst naar huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag) uitbetaald zijn in de maand januari en wel per dag (dus op 21 januari, 22 januari, 23 januari, 24 januari en later)?
Hoeveel toeslagen over de maanden december en januari moeten nog uitbetaald worden, maar kunnen niet uitbetaald worden omdat bijvoorbeeld het ene rekeningnummer niet bekend is of niet geverifieerd is?
Hoeveel tijd nadat iemand een rekeningnummer correct heeft doorgegeven en een kopie van zijn/haar identiteitsbewijs heeft opgestuurd, krijgt hij zijn toeslagen (alsnog) uitbetaald?
Hoeveel telefoontjes verwerkt de belastingtelefoon op dit moment en wat zijn de top-5 onderwerpen waarover gebeld wordt? Hoe verhoudt zich dat tot normaal?
Op welke wijze worden problemen met toeslagen opgelost?
Bent u bereid om het alsnog gemakkelijk te maken om de kinderopvangtoeslag aan kinderopvanginstellingen, de zorgtoeslag aan zorgverzekeraars en de huurtoeslag aan woningbouwcorporaties te betalen, zoals de Kamer meerdere keren gevraagd heeft?
Zijn mensen in kwetsbare posities (zoals in de schuldhulpverlening) in de problemen gekomen door late uitbetaling van toeslagen?
Aan hoeveel toeslaggerechtigden is gevraagd om het ene rekeningnummer door te geven en hoeveel toeslaggerechtigden hebben zo'n brief nog niet gehad?
Hoeveel toeslaggerechtigden hebben wel correct hun rekeningnummer en identificatie opgestuurd, maar geen toeslagen ontvangen?
Hoeveel van de uitbetaalde toeslagen (uitgesplitst per toeslag) zijn in december en januari uitbetaald op het nieuwe ene rekeningnummer, dat goed is doorgegeven en gecontroleerd?
Hoeveel kinderopvangtoeslagen zijn voor december en januari nog uitbetaald aan een kinderopvanginstelling, die daarvoor onder de nieuwe regels niet gecertificeerd is?
Indien mensen op tijd hun rekeningnummer doorgegeven hebben en geen toeslagen ontvangen hebben en daardoor in de problemen komen en extra kosten maken (bijvoorbeeld aanmaningskosten, dwangbevelen) of hun huis uitgezet worden, welke hulp kunnen zij dan nog dit weekend en deze week van de Belastingdienst/Toeslagen krijgen?
Kunt u deze vragen voor dinsdag 28 januari 12 uur beantwoorden?
Een brief van de provincie Noord-Holland |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bereid zo spoedig mogelijk de brief van 4 november 2013 van de Commissaris van de Koning van de provincie Noord-Holland aan u en aan de Minister-President over «Rapportage taken en bevoegdheden provincie «nieuwe stijl»», inclusief de bijlage «Adequate toerusting vereist, Rapportage van de Commissaris van de Koning Noord-Holland inzake de provincie «nieuwe stijl»», eveneens van 4 november 2013, naar de Kamer te sturen?
Ja, bijgaand1 stuur ik u de desbetreffende brief van de Commissaris van de Koning van de provincie Noord-Holland inclusief bijlage. Naar ik heb begrepen is deze inmiddels door de provincie Noord-Holland openbaar gemaakt.
De brief heeft betrekking op de discussie die het kabinet momenteel voert met de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht over het instrumentarium van de nieuw te vormen Noordvleugelprovincie. Over de resultaten zal ik uw Kamer bij de indiening van het wetsvoorstel tot samenvoeging van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht informeren.
Het tegengaan van online kansspelen gericht op de Nederlandse markt |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich eerdere vragen over de inzet van de Kansspelautoriteit tegen gokverslaving?1
Ja.
Kent u de website http://www.oranjecasino.com/cp.html ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Kansspelautoriteit (Ksa) ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de kansspelautoriteit (ksa) om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen en onderliggende regelgeving, alsmede om het verbod op kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend te handhaven. De ksa heeft mij desgevraagd laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Daarbij wordt bezien of deze sites al dan niet voldoen aan de door de ksa gestelde prioriteringscriteria. Om lopende onderzoeken niet te verstoren, doet de ksa geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders.
Kent u de website www.poldercasino.com/ ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Ksa ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de website www.hollandonlinecasino.nl ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Ksa ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de website www.onlinecasinoinformatie.nl ? Voldoet deze website aan de bepalingen uit de Wet op de kansspelen (waaronder de vergunningplicht voor op de Nederlandse markt gerichte kansspelen) of andere wet- of regelgeving dan wel het beleid van de Ksa ten aanzien van buitenlandse online goksites gericht op de Nederlandse markt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deze laatstgenoemde website staat naar eigen zeggen in contact met de Ksa; klopt dit? Zo ja, waaruit bestaat dat contact? Deelt u de mening dat door de bewering dat er sprake is van contact met de Ksa, ten onrechte de schijn wordt gewekt dat er sprake is van een legale website? Zo ja, wat gaat de Ksa daar tegen doen?
De ksa heeft mij desgevraagd bericht dat in voorkomende gevallen, en in het kader van onderzoeken als bedoeld in het antwoord op de vragen 2 t/m 5, in contact wordt getreden met desbetreffende aanbieders van online kansspelen. Naar mijn mening wordt louter door het feit dat dergelijke contacten bestaan, niet de schijn gewekt dat sprake is van een legale website.
Kent u de websites www.deonlinecasinos.nl/ , http://www.casinoxl.nl/ en andere gelijkaardige websites? Is het toegestaan om met een website Nederlandse online gokkers gericht door te geleiden naar sites waar online gegokt kan worden? Zo ja, waarom? Acht u dit een lacune in de wet die gedicht moet worden? Zo nee, waarom niet en wat kan en gaat de Ksa daar tegen doen?
Het plaatsen van hyperlinks of het doorverwijzen van bezoekers van dergelijke sites naar kansspelsites waarop wel gegokt kan worden, kan onder omstandigheden worden beschouwd als het «bevorderen van de deelname aan kansspelen waarvoor geen vergunning is verleend». Artikel 1 eerste lid, aanhef en onder b, van de Wok bevat een onvoorwaardelijk verbod daartoe. Vooralsnog is derhalve geen sprake van een lacune in de Wok die moet worden gedicht. Het is aan de ksa om te bepalen of zij tegen dergelijke activiteiten optreedt.
Op de website van Ksa staat vermeld dat, omdat de Ksa als taak heeft illegale kansspelen tegen te gaan, zij bezig is illegale kansspelwebsites aan te pakken; het aanbod is echter zo enorm groot dat zij prioriteiten moet stellen2; betekent het moeten stellen van prioriteiten dat de Ksa in de praktijk niet bij machte is om alle illegale kansspelwebsites die zij of anderen aantreffen, aan te pakken? Zo nee, wat betekent het dan wel?
De ksa heeft mij laten weten zich genoodzaakt te zien, gelet op de honderdduizenden websites die (ook) in Nederland toegankelijk zijn voor deelname aan kansspelen, prioriteiten te stellen in haar handhavingsactiviteiten. Dat betekent dat het uitgangspunt is dat handhavende activiteiten in eerste instantie worden gericht op aanbieders waarvan het aanbod onmiskenbaar op Nederland is gericht. De aandacht van de ksa richt zich dan ook primair op aanbieders die aan één of meer van de prioriteringscriteria voldoen, waaronder aanbieders die reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie.nl of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. Het feit dat aanbieders niet aan de prioriteringscriteria voldoen, betekent echter niet dat deze aanbieders per definitie vrijgesteld zijn van handhavend optreden van de ksa.
Naast een directe aanpak van illegale kansspelwebsites beoogt de ksa ook barrières op te werpen om een effectieve bedrijfsvoering van die aanbieders zoveel mogelijk te bemoeilijken. Zo zijn er afspraken gemaakt met sociale media Facebook en Hyves, om reclames van deze aanbieders te verwijderen. Daarnaast is een convenant in voorbereiding tussen de ksa en financiële dienstverleners, dat het mogelijk maakt om het betalingsverkeer naar de aanbieder van illegale kansspelen te blokkeren. Ook voert de ksa op dit moment gesprekken met meerdere reclamepartijen (voor radio, tv, printmedia en online media) om tot een samenwerking te komen om reclame voor illegale kansspelen zoveel mogelijk uit te bannen.
Deelt u de mening dat zolang de Ksa geen mogelijkheden heeft om een opgelegde boete bij buitenlandse illegale aanbieders te verhalen, handhaving niet alleen minder effectief, maar op dit moment in feite illusoir is? Zo ja, welke aanvullende bevoegdheden om de effectiviteit van de handhaving van de Ksa verder te kunnen versterken, wilt u in het wetsvoorstel kansspelen op afstand opnemen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel is het inderdaad niet altijd gemakkelijk om aan in het buitenland gevestigde aanbieders opgelegde boetes aldaar te verhalen. Mede daarom voorziet het wetsvoorstel kansspelen op afstand in enkele aanvullende handhavingsmogelijkheden voor de ksa, waarmee de mogelijkheden tot aanpak van illegale online kansspelen worden vergroot. Een daarvan is de bevoegdheid voor de ksa om partijen die illegale kansspelen op afstand bevorderen of daartoe middelen verschaffen, zoals betaaldienstverleners en internet-dienstverleners, een bindende aanwijzing te geven om die dienstverlening te staken. Daarnaast worden Memoranda of Understanding afgesloten met kansspeltoezichthouders in andere landen, waarmee de handhavingsmogelijkheden in het buitenland worden versterkt.
Storingen en fraude bij online bankieren |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rabobank vaakst plat»?1
Ja
Hoeveel storingen in het online betalingsverkeer (ook via mobiele apps) van de Nederlandse banken zijn bij u bekend sinds 1 januari 2013 en wat was de totale en gemiddelde storingsduur per bank in 2013? Hoe verhouden deze bij u bekende storingsgegevens zich tot de meldingen op de website www.allestoringen.nl ?
Uit onderzoek, uitgevoerd in opdracht van het MOB, waar ik uw Kamer in november vorig jaar over heb geïnformeerd2, blijkt dat banken qua internetbankieren in 2012 een beschikbaarheidspercentage van 99,6%3 lieten zien. In de eerste helft van 2013 hebben zich verschillende storingen binnen het internetbankieren voorgedaan, grotendeels veroorzaakt door meerdere grootschalige DDoS-aanvallen bij verschillende banken. In reactie hierop hebben banken inmiddels verschillende maatregelen4 genomen. Ondanks dat banken nog steeds geregeld te maken hebben met DDoS-aanvallen, zijn er als gevolg hiervan sindsdien geen of nauwelijks langdurige verstoringen meer geweest.
Het is mij niet bekend hoe www.allestoringen.nl het aantal storingen en de storingsduur per bank meet.
Hoe verhoudt het aantal storingen in het Nederlandse online betalingsverkeer zich tot het gemiddelde aantal storingen in het buitenland (o.a. Verenigd Koninkrijk, België en Duitsland)? Presteren Nederlandse banken beter of slechter?
Ik beschik niet over cijfers van het gemiddelde aantal storingen in het online betalingsverkeer in onze buurlanden. Daarbij merk ik op dat niet in alle andere EU-landen al in dezelfde grote mate gebruik gemaakt wordt van online betaalfaciliteiten als in Nederland. Binnen verschillende lidstaten hebben zich zeer diverse betaalmarkten ontwikkeld. Zo wordt in een aantal zuidelijk en oostelijk gelegen EU-lidstaten nog maar zeer beperkt gebruik gemaakt van elektronische betaalmogelijkheden. In een aantal andere lidstaten wordt wel veel elektronisch betaald, maar gebruikt men vaker een creditcard dan een debitcard (pinpas), zeker voor betalingen op internet. Een dienst als het Nederlandse iDEAL is in Europees opzicht uniek. In weinig lidstaten bestaat zo’n betaalmogelijkheid en waar dit wel het geval is, is het gebruik daarvan nog zeer beperkt. De grote verschillen in het gebruik van online betalingsverkeer maken vergelijkingen tussen diverse EU-lidstaten weinig zinvol.
Onder welke omstandigheden zijn banken verplicht een storing bij de financiële toezichthouder te melden? Zijn er normen afgesproken voor het beschikbaarheidspercentage van het girale betalingsverkeer?
DNB houdt toezicht op onder meer de bedrijfsvoering van individuele financiële ondernemingen aan wie een vergunning is verstrekt. Daar past ook het toezicht op een goed betaalsysteem bij. In dat kader en vanuit de oversight-rol van DNB onderhoudt DNB nauw contact met banken mochten er (grote) verstoringen in het betalingsverkeer plaatsvinden. Banken melden ernstige storingen aan DNB. Van een ernstige storing is sprake als deze de bedrijfsvoering van de betreffende bank ernstig hindert, een grote impact kan hebben op de solvabiliteit en liquiditeit van de instelling, lang duurt of een andere instelling kan raken.
Daarnaast wordt er gewerkt aan een aantal Nederlandse en Europese wetgevingsinitiatieven5 die het (verplicht) melden van storingen, die direct of indirect leiden tot maatschappelijke ontwrichting, in meer detail zullen regelen.
Er zijn geen absolute normen vastgesteld voor het beschikbaarheidspercentage van het girale betalingsverkeer. Zowel de banken zelf, als ook toezichthouder DNB en alle overige stakeholders die participeren in het MOB, hebben belang bij een goed werkend elektronisch betalingsverkeer. Door DNB wordt dit gemonitord zowel in het kader van het reguliere toezicht als vanuit de oversight-taak van DNB.
Hoeveel schadegevallen door fraude bij online bankieren waren er over de jaren 2011–2013, welk percentage van deze gevallen kreeg enige vorm van compensatie aangeboden en welk percentage van deze zaken loopt nog?
Uit cijfers van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) maak ik op dat de schade als gevolg van fraude met internetbankieren in de eerste helft van 2013 4,2 miljoen euro bedraagt. Over heel 2012 bedroeg de fraude met internetbankieren 34,8 miljoen euro; in 2011 was dit 35 miljoen euro.
Van de NVB heb ik begrepen dat er in 2011 ongeveer 7.600 schadegevallen bij de banken bekend waren als gevolg van fraude met internetbankieren. In 2012 waren dit er ca. 11.000 en in het eerste halfjaar van 2013 ca. 2.000. Ik beschik niet over het percentage van fraudegevallen waarbij de bank de schade heeft gecompenseerd en een percentage van welke zaken nog lopen. Een overeenkomst tot compensatie is doorgaans vertrouwelijk, de inhoud ervan is dan alleen bij betrokken partijen bekend.
Kunt u een uitsplitsing geven naar de aard van de fraude bij online bankieren; hoeveel gevallen zijn er jaarlijks en wat is het aandeel van fraude door phishing of malware binnen het totaal van het aantal online fraudegevallen?
Van de NVB heb ik begrepen dat de focus van internetfraudeurs de laatste jaren is verschoven van het «hengelen» naar vertrouwelijke gegevens (phishing), naar de ontwikkeling van malware waarbij criminelen speciale software schrijven om computers te infiltreren.
Volgens de NVB zouden van de ongeveer 11.000 schadegevallen in 2012 vanwege fraude met internetbankieren er ongeveer 2.000 te wijten zijn aan phishing en ongeveer 9.000 aan malware. Van de ongeveer 2.000 schadegevallen in de eerste helft van 2013 zijn er volgens de NVB bij benadering 500 te wijten aan phishing, 1.300 aan malware, 200 aan overige fraudevormen zoals fraude met machtigingen.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie Nijboer c.s.2 die de regering verzoekt helderheid te verschaffen over de normen die de Nederlandsche Bank (DNB) hanteert voor het vereiste veiligheidsniveau en de beschikbaarheid van het (online) betalingsverkeer, inclusief pinbetalingen in Nederland, deze te beoordelen op volledigheid en effectiviteit?
Zoals hiervoor aangegeven wordt er niet een bepaalde beschikbaarheidsnorm gehanteerd door toezichthouder DNB. Wel vormt het functioneren van het elektronisch betalingsverkeer een continue aandachtspunt, zowel in het reguliere toezicht als vanuit de oversight-taak van DNB. Daarbij neemt DNB mee, zoals hierna ook toegelicht in het antwoord op vraag 8, of banken en andere schakels in de betaalketen voldoen aan de aanbevelingen die vanuit de ECB worden gedaan.
In de rapportage «Analyse van de robuustheid van het elektronisch betalingsverkeer» is onderzocht hoe diverse stakeholders het elektronisch betalingsverkeer in Nederland beoordelen. Uit deze rapportage blijkt dat de diverse stakeholders over het algemeen tevreden zijn over de robuustheid van het elektronisch betalingsverkeer in Nederland. Wel zijn er in deze rapportage drie verbeterpunten gesignaleerd die te maken hebben met de betaalkanalen iDeal, internetbankieren en pinnen en het tegengaan van Ddos-aanvallen. Deze verbeterpunten zijn of worden opgepakt door alle betrokken stakeholders, zo heb ik begrepen. Banken zijn bezig om de ICT-systemen voor iDeal en internetbankieren minder afhankelijk van elkaar te maken, zodat een storing in het ene systeem niet direct consequenties hoeft te hebben voor het andere systeem. Van de NVB en Detailhandel Nederland heb ik begrepen dat een verdere verbetering van de robuustheid van de pinketen onderwerp is van het Convenant Betalingsverkeer.
Zijn de Nederlandse banken compliant met de ECB-aanbevelingen3 voor de beveiliging van internetbetalingen in het bijzonder ten aanzien van de klantidentificatie en risicoanalyse, de monitoring van betaaltransacties en het zetten van betaallimieten? Hoe wordt gevolg gegeven aan de aanbevelingen van de ECB en evalueert DNB de voortgang van Nederlandse banken?
De Recommendations waaraan gerefereerd wordt, zijn begin 2013 door de ECB gepubliceerd. De ECB geeft de banken tot 1 februari 2015 de tijd om aan deze set van aanbevelingen te voldoen. Dit op basis van het «comply or explain» principe. Dit betekent dat banken elke aanbeveling op te dienen volgen, tenzij op basis van degelijke risico-overwegingen afwijkingen hierop uitgelegd kunnen worden. DNB heeft aangegeven dat de Recommendations worden meegenomen in het reguliere toezicht.
De banken en DNB schatten in dat er bij de Nederlandse banken geen grote wijzigingen in procedures en IT-systemen nodig zijn om tijdig aan de aanbevelingen te voldoen. Zo passen de Nederlandse banken al sinds jaar en dag «strong authentication» (één van de ECB Recommendations) voor klantidentificatie toe bij internetbankieren. Voor klantidentificatie bij mobielbankieren gebruiken de meeste banken «static» in plaats van «strong authentication». Dergelijke afwegingen kunnen banken goed uitleggen, en zijn altijd gebaseerd op zorgvuldig uitgevoerde risicoanalyses. De meeste banken bieden klanten de mogelijkheid om via internetbankieren limieten in te stellen voor de bedragen die via internet- en/of mobielbankieren kunnen worden overgemaakt.
Welke maatregelen nemen banken nu reeds om de maximale schade per klant te beperken en wordt de klant ook expliciet een keuze gegeven voor meer of minder functionaliteit?
Het veilig inrichten en veilig houden van internetbankieren is voor banken uiteraard van groot belang, ook om het vertrouwen van klanten te behouden. Via geavanceerde 24/7 fraudedetectie en transactiemonitoring herkennen banken fraude steeds beter en sneller. Verder werken banken intensief samen met het Openbaar Ministerie en de politie in het Electronic Crimes Task Force (ECTF) om internetcriminelen aan te pakken.
Banken hebben verder een divers scala aan maatregelen ingevoerd om de klant zelf meer regie te geven om, mocht hij/zij slachtoffer worden van fraude via internetbankieren, de maximale schade te verkleinen. Een dergelijke maatregel is bijvoorbeeld «geoblocking» voor internetbankieren, waarbij overboekingen via internetbankieren naar landen buiten Europa standaard geblokkeerd worden. Klanten kunnen dit zelf aanpassen via internetbankieren en zowel tijdelijk als permanent buitenlandoverboekingen «aan» zetten. Een ander voorbeeld is het zelf via internetbankieren kunnen instellen van limieten voor bedragen die via internet- en/of mobielbankieren kunnen worden overgemaakt. Daarnaast zijn er banken waarbij klanten via mobielbankieren enkel naar rekeningnummers geld kunnen overmaken waar zij reeds eerder geld naar hebben overgemaakt.
Indien banken de nieuwe uniforme veiligheidsvoorwaarden opnemen in hun algemene voorwaarden is dan gelet op artikel 7:524 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek4 geen sprake van een verschuiving van verplichtingen richting de consument (de uniforme veiligheidsvoorwaarden kleuren dan via de algemene voorwaarden immers de standaard in waarlangs een rechter de «grove nalatigheid» van een consument zal toetsen)?
De uniforme veiligheidsregels zijn op zichzelf niet nieuw, zij waren alleen niet bij elke bank identiek. De onderlinge verschillen tussen banken zijn geschrapt, zodat voor iedereen dezelfde regels gelden. Ook zijn verouderde regels geschrapt, zoals het verbod te internetbankieren en/of mobielbankieren via onbeveiligde draadloze netwerken. De regels komen op mij niet onredelijk over. Dit gevoel wordt nog gesterkt door de wetenschap dat de uniforme veiligheidsregels tot stand zijn gekomen in nauw overleg met de Consumentenbond. Van de NVB en de Consumentenbond heb ik begrepen dat de uniforme veiligheidsregels over enige tijd ook geëvalueerd zullen worden.
Daarnaast wordt regelmatig de suggestie gewekt dat de consument bij het niet naleven van de uniforme veiligheidsregels per definitie «grof nalatig» zou zijn, waarbij hij of zij aansprakelijk zou zijn voor de volledige schade. Dit zou echter niet in lijn zijn met het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht. Van de NVB heb ik begrepen dat banken zich er goed van bewust zijn dat een gemiddelde consument zich niet 100% tegen internetcriminelen kan beveiligen. Het niet naleven van een beperkt onderdeel van de uniforme regels betekent daarom niet per definitie dat de consument aansprakelijk wordt gesteld voor de schade, zo benadrukt de NVB. Of sprake is van grove nalatigheid in een individueel geval, kan alleen door de rechter worden vastgesteld.
Hoe verhoudt de verdeling van de bewijslast in artikel 7:529 Burgerlijk Wetboek, waarbij de bewijslast op de bank drukt, zich tot de situatie waarin de klant moet aantonen dat hij zich aan de nieuwe uniforme veiligheidsregels heeft gehouden? Wordt de klant nu niet gevraagd zijn eigen onschuld aan te tonen in plaats van dat de bank de grove nalatigheid dan wel opzet aan de kant van de klant moet aantonen?
Eerder heb ik uw Kamer toegelicht9 dat ik het een wenselijk ontwikkeling vind dat banken samen met de Consumentenbond eenduidige, uniforme regels overeen zijn gekomen. Mede op mijn aandringen is in het MOB onderzocht in welke mate de verschillende veiligheidsnormen, waaraan de klant zich bij internet- (en mobiel-) bankieren dient te houden, qua inhoud en formulering beter op elkaar konden worden afgestemd. Als consumenten schade lijden, maar deze de uniforme veiligheidsregels hebben nageleefd, dan kunnen zij er in ieder geval op rekenen dat zij het bedrag dat zonder toestemming van de rekening is gehaald, vergoed krijgen.
Uit de artikelen 7:524, 7:528 en 7:529 BW volgt dat in beginsel de bank verplicht is om de geleden schade te vergoeden. Alleen wanneer sprake is van opzet of grove schuld aan de zijde van de klant kan dit anders zijn (artikel 7:529, tweede lid, BW). Onderlinge afspraken tussen de Consumentenbond en de NVB zijn niet van invloed op deze wettelijke bewijslastverdeling. De rechter heeft het laatste woord over de uitleg van de wet- en regelgeving. Als de bank het standpunt van de consument – volgens deze ten onrechte – afwijst, kan de consument het geschil voorleggen aan Kifid (Klachtinstituut Financiële Dienstverlening) of de rechter.
Er is een aantal gevallen bekend waarbij klanten op verzoek van de bank eerlijk vertelden op welke wijze zij zijn bedonderd door internetcriminelen en zij door de vertelde feiten aan de bank de schade niet vergoed kregen, terwijl als zij niets zouden hebben gezegd de schade wel vergoed zou worden; deelt u de mening dat dit niet zou moeten gebeuren? Bent u bereid dit in gesprek met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) aan de orde te stellen en banken te bewegen de schade voor deze gedupeerden alsnog te vergoeden?
Op Europees niveau is besloten om, indien een klant opzettelijk heeft gefraudeerd of grof nalatig is geweest, de schade die daaruit ontstaan is door de klant zelf te laten dragen. Deze regel is in lijn met het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht. komt mij niet onredelijk voor. Ook van een klant mag worden verwacht dat hij op een verantwoordelijke manier online zijn bankzaken regelt.
Of in een concrete situatie sprake is van grove nalatigheid of grove schuld aan de zijde van de gedupeerde, is niet aan mij om te bepalen maar aan de rechter. Indien sprake is van grove schuld aan de zijde van de gedupeerde zijn banken niet wettelijk verplicht om de schade van een gedupeerde te vergoeden. Vergoedt een bank desalniettemin (een deel van) de schade uit coulance, dan is dit een eigen en vrijwillige keuze van die bank.
Kunt u een overzicht geven van het aantal rechtszaken dat loopt van gedupeerden van online fraude tegen banken? In hoeveel gevallen is al een uitspraak gedaan en hoe luidde deze?
Ik kan u niet voorzien van een overzicht van het aantal rechtszaken dat loopt rond online fraude, noch van het aantal gevallen waarin een uitspraak is gedaan. Van de NVB heb ik begrepen dat een inventarisatieronde langs de grootbanken leert dat het aantal lopende en afgeronde rechtszaken rond dit onderwerp zeer beperkt is.
Uit onderzoek van de Universiteiten van Amsterdam en Leiden zou blijken dat slachtoffers van identiteitsfraude met een lage opleiding minder vaak geld terugkrijgen van de bank dan hoger opgeleiden; zijn deze gegevens juist?5 Zo ja, wat zijn hiervan de oorzaken? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is als het vergoeden van schade impliciet of expliciet afhankelijk is van de opleiding van mensen? Wat wilt u eraan doen om dit te voorkomen?
Het genoemde onderzoek11 kijkt naar de opgetreden financiële schade van personen die te maken hebben gekregen met in hun ogen onterechte bankafschrijvingen. Het onderzoek laat hierbij in het midden wat de exacte oorzaken hiervan zijn. Deze kunnen variëren van fraude via internetbankieren door phishing of malwaretot marktplaatsfraude, geschillen met (web)winkeliers, family fraud, babbeltrucs, diefstal/ verwisseling van betaalpassen waarbij pincode zijn afgekeken en zelfs – onterecht geachte – overheidsvorderingen.
Het is op basis van het aangehaalde onderzoek voor mij niet mogelijk om uitspraken te doen over de vraag of lager opgeleide mensen inderdaad minder snel hun schade vergoed krijgen dan hoger opgeleide mensen. Voor alle situaties geldt, dat bij een onterechte afschrijving, de bank in beginsel gehouden is de schade te vergoeden, tenzij sprake is van opzet of grove schuld.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Betalingsverkeer op 30 januari 2014?
Ja
Wifi-tracking door winkels |
|
Bart de Liefde (VVD), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Wifi-tracking: winkels volgen je voetsporen»?1
Ja.
Is het winkeliers toegestaan via wifi, bluetooth of op andere wijze gegevens (bijv. mac-adressen) van telefoons en andere apparaten van personen, die in hun winkel lopen, te verzamelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Eigenaren van winkels zijn vrij in het vaststellen van voorwaarden waaronder het publiek gerechtigd is de winkel te betreden, zo lang die voorwaarden redelijk zijn. Tegen deze achtergrond moet ook de verzameling van gegevens door middel van WiFi trackers worden gezien. Op grond van artikel 8, onder f, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) kan de eigenaar van de winkel het verzamelen van deze gegevens aanmerken als een gerechtvaardigd eigen belang, wanneer dit belang opweegt tegen het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, waaronder het belang bij de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Indien het belang van de winkeleigenaar is gelegen in het vaststellen van het aantal bezoekers en het vaststellen van hun verplaatsingsgedrag in de winkel, zonder dat in combinatie daarmee andere persoonsgegevens worden verwerkt, is voorstelbaar dat dit belang in concreto als redelijk kan worden aangemerkt. Daarbij geldt overigens dat ingevolge de artikelen 33 en 34 van de Wbp kenbaarheid aan de verwerking van persoonsgegevens moet worden gegeven.
Dit alles kan anders liggen wanneer ook de gegevens van passanten op de openbare weg worden verwerkt. In dat geval ontbreekt de mogelijkheid om voorwaarden te stellen aan toegang tot en verblijf in een winkel en is voor de rechtvaardiging van de verzameling van persoonsgegevens toestemming vereist. De Minister van Economische Zaken heeft tijdens het algemeen overleg met uw Kamer op 12 februari j.l. aangegeven dit vraagstuk te zullen bespreken met het College bescherming persoonsgegevens (CBP).
Is het winkeliers toegestaan via wifi, bluetooth of op andere wijze gegevens (bijv. mac-adressen) van telefoons en andere apparaten van personen, die op straat langs hun winkel lopen, te verzamelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat winkeliers door middel van wifi-tracking bijhouden en opslaan wie op straat langs hun winkel loopt zonder deze te betreden? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat winkels duidelijk aan klanten kenbaar moeten maken dat zij mac-adressen of andere identificerende kenmerken verzamelen van hun klanten? Welke vorm moet deze notificatie volgens u hebben? Wat adviseert het College bescherming persoonsgegevens (Cbp)?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 tot en met 4. De kennisgeving dat er gegevens worden verzameld moet voldoende duidelijk zijn. Er is geen vaste vorm voorgeschreven.
Bent u bereid het Cbp te vragen onderzoek te doen naar en advies uit te brengen over wifi-tracking door winkels? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4 zal de Minister van Economische Zaken dit vraagstuk bespreken met het CBP.
Het lot van de paarden die na het faillissement van een zorgboerderij worden geveild |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat een ex-bestuurder van zorgboerderij/manege in Nuth wordt verdacht van grootschalige fraude met onder andere PGB-gelden en dat de zorgboerderij inmiddels failliet is verklaard?1
De zorgboerderij is inmiddels failliet verklaard. Over verdenkingen tegen personen worden geen mededelingen gedaan.
Is het waar dat als gevolg van dit faillissement de 28 paarden van deze zorgboerderij binnen enkele dagen geveild gaan worden waarbij het startbod vanaf 150 euro is gezet?
De veiling van de paarden is op 25 januari 2014 gestart en op 28 januari 2014 beëindigd. Er zijn 28 paarden aangeboden op de veiling. Eén paard werd aangeboden voor € 150,–. De overige startbedragen lagen tussen de € 250,– en € 800,–. Het gemiddelde startbedrag was € 548,– per paard. De bedragen van de laatste biedingen op de veiling variëren tussen de € 780,– en € 16.300,- De 28 paarden hebben in totaal € 97.061,– opgebracht. De gemiddelde opbrengst is € 3.466,– per paard. Deze bedragen zijn exclusief veilingkosten en btw.
Deelt u de mening dat dieren geen spullen zijn zoals een koelkast of wasmachine die na een faillissement kunnen worden geveild? Zo neen, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze paarden niet de dupe mogen worden van het faillissement, al dan niet als gevolg van fraude in de zorg?
Deelt u de analyse dat deze paarden door de veiling een groot risico lopen het slachtoffer te worden van een ondoordachte (impuls)aankoop? Deelt u de analyse dat het risico zelfs groot is dat handelaren de paarden voor een prikkie in bezit krijgen en doorverkopen voor de slacht, waar ongeveer 400 euro per paard wordt betaald? Zo ja, wat gaat u doen om deze scenario’s te voorkomen? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom u de risico’s op impulsaankopen en/of doorverkoop voor de slacht niet reëel acht?
Bent u bereid om u in te zetten voor het stopzetten van de veiling en in plaats van de veiling een deugdelijke herplaatsing van de paarden te faciliteren, bijvoorbeeld door ondersteuning van de Stichting Paard in Nood, zodat impulsaankopen voorkomen kunnen worden en het risico dat de dieren bij de slacht belanden wordt vermeden?
Bent u bekend met de zorgen van mensen uit de buurt die melden dat de verzorging van de paarden de afgelopen maanden al te wensen overliet? Heeft de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) de verzorging en het welzijn van de dieren de afgelopen maanden al gecontroleerd? Zo ja, wat waren de bevindingen van de inspecteurs? Zo neen, waarom niet?
Er hebben de NVWA geen meldingen bereikt over mogelijke welzijnsproblemen bij dit bedrijf.
In 2012 heeft de NVWA wel ondersteuning geleverd bij het onderzoek van de FIOD op de desbetreffende locatie van Tara-Manda in de vorm van expertise en het uitlezen van transpondernummers van de aanwezige paarden. Er zijn toen geen afwijkingen vastgesteld met betrekking tot het dierenwelzijn.
Kunt u uiteenzetten in hoeverre en op welke wijze de NVWA betrokken was of is bij het besluit over de veiling van de dieren en het verdere verloop van dit proces?
De NVWA is niet betrokken bij het besluit tot veiling van de paarden of het verdere verloop daarvan.
Het aanhoudende misbruik van de Wet openbaarheid bestuur |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeenten weigeren Wob-verzoek via e-mail en fax»1 en herinnert u zich eerdere vragen over het misbruiken van de wet Openbaarheid van Bestuur?2
Ja.
Kent u ook andere signalen van met name gemeenten die gedupeerd zijn door personen die de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) menen te moeten gebruiken voor onzinnige verzoeken die alleen bedoeld zijn om zichzelf te verrijken en waarbij het in geen geval daadwerkelijk om de gevraagde informatie gaat? Zo ja, deelt u dan ook de indruk dat dit probleem voor gemeenten nog nauwelijks langer hanteerbaar is? Zo nee, hoe kan het dat deze signalen u niet hebben bereikt?
De eerste signalen van op het innen van dwangsommen gericht misbruik van de Wob dateren van relatief kort na de inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (hierna: Wet dwangsom). Zoals ik ook in antwoord op de eerdere vragen over het misbruiken van Wob heb gemeld, heb ik intussen van verschillende organen steeds meer signalen ontvangen die erop duiden dat er Wob-verzoeken worden ingediend met het enkele doel om dwangsommen te innen. Om deze signalen van misbruik en de omvang van het probleem op waarde te kunnen schatten, zijn deze signalen betrokken bij het evaluatieonderzoek naar de effecten van onder meer de werking van de Wet dwangsom. Het rapport «Evaluatie van een drietal versnellingsinstrumenten uit de Awb»3 heeft het beeld bevestigd dat dit misbruik van de Wet dwangsom geen incidentele aangelegenheid is en bij een aantal bestuursorganen op grote schaal voorkomt. Dat baart het kabinet zorgen en er dienen dan ook snel maatregelen getroffen te worden om een eind te maken aan dat misbruik.
Mede gelet op de uitkomsten van het evaluatierapport zijn de artikelen 8.3 en 8.4 van het initiatiefvoorstel voor een Wet open overheid4 te beschouwen als een passend en doeltreffend antwoord op het probleem van het misbruik van de Wet dwangsom. Echter, de afronding van de parlementaire behandeling van het initiatiefwetsvoorstel kan – reeds gezien de omvang van dat voorstel – mogelijk langer duren dan de behandeling van een beperkt wetsvoorstel waarmee het misbruik van de Wet dwangsom een halt wordt toegeroepen. In reactie op de breed gesteunde motie Fokke/Taverne waarin de regering wordt gevraagd om concrete maatregelen tegen misbruik van de Wet dwangsom5, heb ik uw Kamer dan ook bericht dat het kabinet ernaar streeft om dit najaar zo’n beperkt wetsvoorstel in te dienen.6 Op deze manier kan het misbruik van de Wet dwangsom zo spoedig mogelijk een halt worden toegeroepen.
Wanneer hebben u de eerste signalen over structureel oneigenlijk gebruik van de WOB, met als kennelijk enige doel het verkrijgen van een dwangsom, bereikt? Wat hebt u, anders dan het onderzoeken van het probleem, gedaan om het ook daadwerkelijk op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de ergerniswekkende aard en omvang van het genoemde probleem vraagt om een snelle en doortastende oplossing? Zo ja, waar had u aan gedacht en op welke korte termijn komt die oplossing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het uitzonderen van de WOB van de dwangsomregeling uit de Algemene wet bestuursrecht, zoals ook voorgesteld in het wetsvoorstel Open overheid (Kamerstuk, 33 328) een oplossing van het genoemde probleem biedt? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat deze oplossing niet kan wachten op de afronding van de parlementaire behandeling van dat wetsvoorstel, maar eerder moet worden doorgevoerd? Zo ja, op welke termijn kunt u dat, bijvoorbeeld door middel van een spoedwet, regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Biggensterfte door onderkoeling |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Biggen aan de knijper: levensreddende actie»?1
Ja.
Vindt u het ophangen van biggen aan de oren met wasknijpers passen binnen de kabinetsvisie van een duurzame veehouderij? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Binnen de kabinetsvisie duurzame veehouderij past een zorgvuldige omgang met alle gehouden dieren. In dat kader is de ondernomen actie, het opwarmen van biggen die onderkoeld dreigen te raken in warm water, passend. De in dit geval gekozen oplossing om de biggen hierbij voor verdrinking te behoeden door deze met wasknijpers aan de oren vast te maken kan vervangen worden door welzijnsvriendelijkere oplossingen zoals speciaal hiervoor ontwikkelde «zwemvestjes».
Kunt u aangeven hoeveel biggen er jaarlijks sterven aan onderkoeling?
Nee, het is niet bekend hoeveel biggen specifiek aan onderkoeling sterven, of welk aandeel in de biggensterfte direct gerelateerd is aan onderkoeling. Hier worden geen gegevens over geregistreerd.
Kunt u aangeven wat het percentage hiervan is in verhouding met het totale aantal biggen dat jaarlijks sterft?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat het fenomeen «uterine crowding» een oorzaak is van het toenemende aantal doodliggers onder biggen?
Voor zover mij bekend is er geen wetenschappelijk onderzoek dat een relatie aantoont dat «uterine crowding» direct verband houdt met het aantal «doodliggers» onder biggen.
Uit gegevens van de Stuurgroep bigvitaliteit blijkt dat de afgelopen jaren de worpgrootte enigszins gestegen is, bij een gelijk blijvend aantal gestorven biggen. Hetgeen betekent dat biggensterfte juist relatief iets gedaald is.
Erkent u dat het reduceren van de worpgrootte zal leiden tot minder biggensterfte? Zo ja, bent u bereid om maatregelen te treffen om de worpgrootte te reduceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Islamitische geweldsprediking |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Sektarische strijd nu ook in enkele Nederlandse moskeeën»?1
Ja.
In hoeverre erkent u het gegeven dat de islam inherent gewelddadig is tegen andersgelovigen, ongelovigen, afvalligen en zelfs andere moslims?
Ik keur elke oproep tot geweld af; iedereen in Nederland dient zich aan de wet te houden. Gedrag dat de kernwaarden van de Nederlandse samenleving bedreigt, wordt niet getolereerd. Net als overtuigingen die op zodanige manier in de publieke ruimte worden uitgedragen, dat anderen hierdoor in hun vrijheid worden beperkt. Waar er aanwijzingen zijn dat de wet wordt overtreden, is het aan het Openbaar Ministerie (OM) of tot vervolging wordt overgegaan en aan de rechter om daarover een oordeel te vellen. Ik beoordeel de totaliteit van een godsdienst niet op basis van de gedragingen en interpretaties van een kleine gewelddadige minderheid die zegt zich te beroepen op diezelfde godsdienst. Het is niet aan de overheid te bepalen welke religieuze standpunten wel of niet juist zijn dan wel deze anderszins te kwalificeren. Wel is het aan de overheid om (de kernwaarden van) de democratische rechtsstaat te beschermen.
Deelt u de mening dat alle moskeeën waar wordt opgeroepen tot geweld direct moeten worden gesloten? Zo ja, wanneer gooit u de in het artikel genoemde moskeeën dicht?
Het oproepen tot haat of het aanzetten tot geweld is nadrukkelijk niet toegestaan. Indien een instelling in strijd met de openbare orde handelt, kan het Openbaar Ministerie de rechter verzoeken de instelling te sluiten (artikel 20, tweede boek BW). In Nederland bestaat het recht op vrijheid van godsdienst. Volgens artikel 6 van de Grondwet heeft iedereen het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
Begrijpt u inmiddels dat bijna 70% van de Nederlanders vindt dat er genoeg islam is in Nederland? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer onderneemt u eindelijk actie om de voortgaande islamisering van ons land tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Discriminerende zorgverzekeraars die een spotgoedkope zorgverzekering met nul eigen risico aanbieden aan uitsluitend buitenlanders |
|
Geert Wilders (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de tv-uitzending over de spotgoedkope zorgverzekeringen met nul eigen risico die uitsluitend gelden voor buitenlanders?1
In de uitzending bij RTL Nieuws is aandacht geschonken aan een zorgverzekering voor buitenlandse seizoenarbeiders, waarbij het verplicht en/of vrijwillig eigen risico is herverzekerd via een aanvullende verzekering. Ik ben bekend met constructies waarbij via de aanvullende verzekering het verplicht en/of vrijwillig eigen risico wordt herverzekerd. Dergelijke constructies worden aangeboden aan specifieke doelgroepen, zoals aan buitenlandse (seizoen)arbeiders, expats, uitkeringsgerechtigden en minima. En tot afgelopen jaar ook aan studenten2.
In 2009 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een analyse verricht naar het herverzekeren van het eigen risico en zij zagen toen geen problemen met dergelijke constructies. De constructies doen zich namelijk voor buiten het wettelijk kader van de Zorgverzekeringswet, in de aanvullende verzekering. Daarnaast wordt het herverzekeren van het (verplichte danwel vrijwillige) eigen risico via de aanvullende verzekering veelal via een collectiviteit aan specifieke doelgroepen aangeboden. Het is toegestaan een collectiviteit alleen open te stellen voor een bepaalde doelgroep.
De NZa concludeerde in 2009 dat de constructies een beperkte omvang hebben en dat niet is vastgesteld dat er binnen de betreffende collectiviteiten risicoselectie plaatsvindt.
Ik heb destijds met de NZa afgesproken dat zij de ontwikkelingen rondom het herverzekeren zouden volgen. Dit doen zij nog steeds en de NZa rapporteert jaarlijks over de omvang van verzekerden die een herverzekering van het eigen risico hebben.
De constructies hebben nog steeds een beperkte omvang. Uit de marktscan zorgverzekeringsmarkt 2013 van de NZa volgt dat in 2013 minder dan 2% van de verzekerden het verplicht danwel vrijwillig eigen risico heeft herverzekerd. In 2013 is het aantal mensen die het vrijwillig danwel verplicht eigen risico hebben herverzekerd sterk gedaald ten opzichte van 2012 (een daling van 22%).
Waarom komen alleen buitenlandse werknemers in aanmerking voor een dergelijke superzorgpolis?
Uit navraag bij verzekeraars die een herverzekering van het eigen risico aan buitenlandse seizoensarbeiders aanbieden, blijkt dat hiervoor een specifieke reden is. Zij willen namelijk zekerheid hebben dat het eigen risico wordt betaald als er zorgkosten worden gemaakt. Zoals bekend kan het enige tijd duren voordat declaraties van behandelingen door de zorgaanbieder worden ingediend bij de zorgverzekeraar. Vaak is op dat moment de seizoensarbeider al niet meer werkzaam in Nederland waardoor de rekening voor het eigen risico dus niet betaald wordt, aangezien de seizoensarbeider dan meestal niet meer vindbaar is. Dit heeft verzekeraars en daarmee de overige premiebetalers in het verleden veel geld gekost en is voor hen een reden om het eigen risico voor de deze doelgroep te herverzekeren. Ook de premiebetaling verloopt via de werkgever om oninbare premies te voorkomen.
Verzekeraars spelen dus in op problematiek bij specifieke groepen. Zo zijn er voor bijstandsgerechtigden en minima bijvoorbeeld ook collectiviteiten (in samenwerking met gemeenten) waarbij het verplichte eigen risico wordt herverzekerd; dit om eventuele betalingsproblemen rondom het eigen risico bij deze groep te voorkomen.
De verzekeraars die het eigen risico herverzekeren voor buitenlandse seizoenarbeiders, geven overigens aan dat dit niet gratis is. Het eigen risico wordt niet individueel maar op groepsniveau (dus collectief) herverzekerd. De premie voor de collectieve verzekering wordt onder andere gebaseerd op de ingeschatte werkelijke kosten die onder het eigen risico vallen van de gehele groep. Die kan laag blijven omdat deze groep weinig zorg gebruikt. Uiteindelijk betalen alle seizoensarbeiders binnen de collectiviteit de rekeningen voor het eigen risico samen.
Wordt het kwijtschelden van het eigen risico bij buitenlandse werknemers ingegeven door het feit dat het eigen risico toch niet te innen valt, omdat ze dan al weer uit Nederland vertrokken zijn?
Er is geen sprake van het kwijtschelden van het eigen risico. Het eigen risico wordt verzekerd via de aanvullende verzekeringen en daarvoor wordt extra premie betaald. Zie verder mijn reactie op vraag 1, 2 en 4.
Deelt u de mening dat de gewone Nederlanders ernstig gedupeerd worden door dit soort constructies, omdat de zorg voor hen alleen maar duurder wordt? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in mijn reactie op vraag 2 bieden verzekeraars herverzekeringen van het eigen risico aan specifieke doelgroepen aan, om te voorkomen dat het eigen risico niet geïnd kan worden en daarmee te voorkomen dat alle verzekerden hier financieel voor opdraaien. «Gewone Nederlanders» hebben hier derhalve financieel baat bij.
Verzekeraars hebben na het verschijnen van de evaluatie van de risicoverevening (commissie Don), waarin risicoselectie een specifiek aandachtspunt was, opnieuw overwogen aan welke doelgroepen zij het herverzekeren van het eigen risico aanbieden. De verzekeraars die een dergelijke verzekering ook aan studenten aanboden, hebben besloten dit uit te faseren. Hierdoor zijn er per 2014 geen herverzekeringen van het eigen risico meer voor studenten.
Zoals reeds bij het antwoord op vraag 1 aan de orde is gekomen, blijkt uit de marktscan van 2013 dan ook dat het aantal mensen die het vrijwillig danwel verplicht eigen risico hebben herverzekerd sterk is gedaald ten opzichte van 2012 (met 22%). Minder dan 2% van de verzekerden heeft het eigen risico herverzekerd.
Bent u bereid hier onmiddellijk een einde aan te maken, en de zorgverzekeraars te verplichten dergelijke polissen ook aan Nederlanders aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Omdat het herverzekeren van het eigen risico via de aanvullende verzekering plaatsvindt, en de aanvullende verzekering de verantwoordelijkheid is van zorgverzekeraars, kan ik dergelijke verzekeringen niet verbieden. Daarnaast is de de vraag of dat verstandig zou zijn. Deze verzekeringen worden niet alleen aan buitenlandse seizoensarbeiders aangeboden, maar bijvoorbeeld ook aan minima en bijstandsgerechtigden.
De NZa ziet op dit moment geen aanleiding om het herverzekeren van het eigen risico opnieuw onder de loep te nemen, wel heb ik de NZa opnieuw verzocht aan dit onderwerp in de jaarlijkse marktscan zorgverzekeringsmarkt extra aandacht te besteden.
Het bericht dat verboden wapens gemakkelijk in buurlanden verkrijgbaar zijn |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat Nederlanders in Duitsland en België een alarmpistool of gasdrukpistool kunnen aanschaffen, wapens die in Nederland verboden zijn en gemakkelijk zijn om te bouwen met alle veiligheidsrisico’s van dien?1
Hoe is het mogelijk dat wapenverkopers vlak over de grens aan Nederlanders wapens kunnen verkopen die in Nederland verboden zijn en zonder dat controle plaatsvindt op verkoop, aanschaf en invoer?
Welke maatregelen zijn in Nederland van kracht om de verkoop, aanschaf en invoer van verboden wapens tegen te gaan en hoe beoordeelt u de effectiviteit van die maatregelen?
Bent u voornemens naar aanleiding van deze berichtgeving extra maatregelen te treffen teneinde de verkoop, aanschaf en invoer van verboden wapens in Nederland aan te pakken? Zo ja, welke maatregelen?
Bent u voornemens de aanschaf van verboden wapens en het daarmee gepaarde veiligheidsprobleem te bespreken met uw ambtsgenoten in Duitsland en België en aan te dringen op maatregelen, zoals bijvoorbeeld verplichte paspoortcontrole en verkoopregistratie? Zo ja, op welke termijn? Kunt u de Kamer over de uitkomst informeren? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid dit grensoverschrijdende probleem aan te kaarten in Brussel, bijvoorbeeld bij de eerstvolgende JBZ-Raad, en ook daar aan te dringen op gezamenlijke maatregelen ten minste binnen het Schengengebied? Zo nee, waarom niet?
De afwijzing van coöperatie scholen |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen steun staatssecretaris voor coöperatie-scholen»?1
Ja.
Wat zijn uw overwegingen geweest om een goed initiatief als de coöperatie van kleine scholen die dreigen om te vallen, af te wijzen?
Ik ben het met u eens dat het plan op onderdelen een goed initiatief is. Het plan bevat kansrijke elementen die behulpzaam kunnen zijn bij de aanpak van de gevolgen van leerlingendaling. Het gaat daarbij over de voorgestelde samenwerking tussen pabo’s en kleine scholen, het vergroten van de betrokkenheid van de gemeenschap bij de school en het multifunctioneel gebruik van schoolgebouwen. Ik zie hiervoor in de huidige wet- en regelgeving geen belemmeringen. Ook zonder experimenteerruime kunnen de initiatiefnemers daar nu al mee aan de slag.
Op een aantal andere waardevolle onderdelen van het plan onderneem ik zelf actie. Ik start een aantal projecten, waaronder een project waarbij ICT wordt ingezet om kinderen van verschillende scholen, dorpen en kernen op een innovatieve manier met elkaar in contact te brengen. Daarnaast pak ik de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs door samenwerking tussen kleine scholen op.
Het plan bevat echter ook een aantal punten dat ik niet kan ondersteunen. Het gaat daarbij over het onderbrengen van verschillende scholen in een coöperatie om zo aan de opheffingsnorm te voldoen, die daarbij wel de volledige bekostiging voor alle afzonderlijke scholen ontvangt. Ook wordt mij gevraagd een al opgeheven school te heropenen. Daarmee zou ik ingrijpen in besluitvormingsprocessen die wettelijk op lokaal niveau zijn belegd. Tot slot wil men dat ik scholen bij besturen weg haal om aan de ouders te geven. Dat tast de wettelijk geregelde bevoegdheid van schoolbesturen aan. Ik zie dan ook geen mogelijkheid om op deze punten experimenteerruimte te bieden.
Waarom wordt een coöperatie van scholen niet gezien als een vorm van samenwerking die in het kader van krimp belangrijk is voor het behoud van kleine scholen (laatste school in een dorp)?
Om samenwerking tussen scholen te laten slagen, is het van belang dat er lokaal draagvlak is voor de beslissingen bij ouders, gemeenten en de betrokken schoolbesturen. Samenwerking kan ik niet vanuit Den Haag regelen, maar zal op lokaal niveau tot stand moeten komen. In het geval van het initiatief «Onderwijsvernieuwing in een nieuw verbond» is het draagvlak voor deelname aan de coöperatie niet in afdoende aanwezig. Ook doorkruist het plan een op lokaal niveau weloverwogen besluit van de gemeenteraad om de school in Kats te sluiten. Ik kan dit besluit niet terugdraaien, want dan zou ik ingrijpen in de bevoegdheden die expliciet bij de gemeente liggen.
In het plan wordt voorgesteld om zeven scholen samen te laten gaan in één coöperatie. De initiatiefnemers beogen daarmee de zeven verschillende scholen samen aan de opheffingsnorm te laten voldoen, waar dat als afzonderlijke scholen niet lukt. Daarmee stellen zij echter impliciet voor om de opheffingsnormen los te laten.
Wanneer ontvangt de Kamer de brief die is verstuurd naar de betrokken scholen in verband met het initiatief coöperatie-scholen?
Ik stuur u hierbij de brief die ik aan de heer S. H. heb verzonden.2 Hierin vindt u mijn volledige reactie op het initiatief «Onderwijsvernieuwing in een nieuw verbond».
Uitsluiting van autoverzekering op grond van leeftijd |
|
Norbert Klein (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat ouderen bij verschillende verzekeraars en aanbieders van verzekeringsproducten, waaronder de Hema, geen autoverzekering kunnen afsluiten vanwege hun leeftijd?1 Is het waar dat, ondanks het feit dat de Hema nu haar beleid heeft aangepast, nog steeds ongeveer één derde van de verzekeraars géén nieuwe klanten accepteert die 64 jaar of ouder zijn?
Ik heb kennisgenomen van het bericht in De Telegraaf van dinsdag 24 januari 2014.
De Consumentenbond geeft aan dat autoverzekeraars de afgelopen jaren de leeftijdsgrenzen voor nieuwe klanten hebben verruimd. De bond stelt op zijn website dat in 2011 meer dan de helft van de autoverzekeraars (19 van de 35) nog een leeftijdsgrens hanteerde. In 2012 was dit afgenomen tot ongeveer één derde. Toen hanteerden 17 van de 43 onderzochte autoverzekeraars een leeftijdsgrens of accepteerden verzekerden vanaf een bepaalde leeftijd alleen onder bepaalde voorwaarden, zoals minimaal vijf schadevrije jaren, maximale cataloguswaarde van de te verzekeren auto of acceptatie vanaf 70 jaar alleen na overleg.2 In de informatie van de Consumentenbond wordt één verzekeraar genoemd, die een leeftijdsgrens van 65 jaar hanteert voor het afsluiten van een nieuwe verzekering, tegenover drie verzekeraars die het op 70 jaar houden. Ik heb geen reden om aan de cijfers van de Consumentenbond te twijfelen.
Bent u van mening dat weigering van een autoverzekering enkel op grond van leeftijd een vorm van leeftijdsdiscriminatie is? Kunt u uw antwoord motiveren?
Ongerechtvaardigd onderscheid, op welke grond dan ook, is niet acceptabel. Dat geldt ook voor leeftijdsdiscriminatie bij het afsluiten van een autoverzekering. Of onderscheid naar leeftijd in dit concrete geval ongerechtvaardigd is, en derhalve leeftijdsdiscriminatie oplevert, kan ik echter niet beoordelen. Verzekeraars hebben immers een zekere vrijheid acceptatienormen te hanteren en daarbij in beginsel de leeftijd van de verzekerde mee te wegen.
De gehanteerde acceptatienormen verschillen per verzekeraar en hangen samen met onder meer ondernemingsdoelstellingen, marktverhoudingen en de financiële situatie van een verzekeraar. Acceptatienormen van verzekeraars komen tot stand op basis van verzamelde statistische gegevens. Risicobepalende factoren zijn lichamelijke en geestelijke conditie, schadeverleden en andere individuele omstandigheden van de aspirant-verzekerde. Deze factoren kunnen samenhangen met leeftijd. Leeftijd kan verzekeringstechnisch relevant zijn voor het door een verzekeraar in te schatten risico. Ik ben van mening dat verzekeraars leeftijdscriteria zorgvuldig moeten hanteren. Zij moeten zich daarbij mede bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. De meeste verzekeraars doen dit ook op een zorgvuldige wijze.
De acceptatienormen kunnen overigens worden bijgesteld en de praktijk wijst uit dat dit regelmatig gebeurt. Indien een verzekeraar bijvoorbeeld een groter marktaandeel wenst te veroveren, kan hij besluiten zijn acceptatienormen te versoepelen.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat verzekeraars in de praktijk leeftijdsgrenzen voor de verkrijging van een autoverzekering onvoldoende communiceren en motiveren? Bent u met de Consumentenbond eens, dat de toelichting van verzekeraars op, en de communicatie over het acceptatie- en premiebeleid beter zouden kunnen en moeten zijn?2 Welke stappen onderneemt u om u hiervoor actief in te zetten?
Verzekeraars en verzekeringstussenpersonen zijn verplicht om hun cliënten voor de totstandkoming van een overeenkomst inzake een verzekering de informatie te verstrekken die redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van dat product (artikel 4:20 van de Wet op het financieel toezicht). In de Beleidsregel Informatieverstrekking (Stcrt. 2013, 26584) heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) uitgewerkt wat volgens haar de relevante kenmerken voor uiteenlopende producten zijn. Onder een relevant kenmerk van een product wordt verstaan een productkenmerk waarover de consument informatie nodig heeft om een product te kunnen begrijpen. De consument moet na het lezen van de relevante kenmerken weten wat hij mag verwachten van het product. Voor wat betreft autoverzekeringen noemt de AFM onder meer:
Verzekeraars worden geacht zich hiernaar te richten. De AFM heeft kennis genomen van de constateringen van de Consumentenbond en zal hier in haar toezicht aandacht aan besteden. De AFM heeft daarvoor een breed scala aan toezichtinstrumenten en zal handelen waar dit effectief kan zijn.
Het Verbond van Verzekeraars verstrekt onder meer via internet (www.allesoververzekeren.nl ) algemene informatie over verzekeringen, waaronder algemene informatie over verschillen in premies bij autoverzekeringen. Desgevraagd heeft het Verbond van Verzekeraars mij laten weten dat de constateringen van de Consumentenbond de aandacht van het Verbond hebben en dat het Verbond deze bevindingen ook onder de aandacht van zijn leden zal brengen.
Wat is momenteel de stand van zaken met betrekking tot de Europese «Richtlijn gelijke behandeling buiten de arbeid», welke richtlijn er onder andere voor moet gaan zorgen dat leeftijdsdiscriminatie bij dienstverlening niet meer mogelijk zal zijn?
Op 2 juli 2008 heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd voor gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Deze conceptrichtlijn is van toepassing buiten de arbeid. Het voorstel schept een kader voor het verbod van discriminatie op de hierboven genoemde gronden. Het vormt een aanvulling op het bestaande communautaire rechtskader dat discriminatie op grond van godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid verbiedt in arbeid, beroep en beroepsopleiding.
Het richtlijnvoorstel houdt de mogelijkheid open dat lidstaten voor de verstrekking van financiële diensten proportionele verschillen in behandeling toestaan wanneer het gebruik van leeftijd of handicap voor het betrokken product een essentiële factor is in de risicobeoordeling, op basis van relevante en accurate statistische gegevens.
Het richtlijnvoorstel is gebaseerd op artikel 19, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hetgeen onder meer betekent dat de besluitvorming geschiedt op basis van unanimiteit. De onderhandelingen tussen de lidstaten zijn gaande, maar hebben tot dusver niet tot overeenstemming geleid en verlopen zeer moeizaam vanwege de onduidelijkheid over de financiële en juridische implicaties van het richtlijnvoorstel. Ook de Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen is gericht op het verder verduidelijken van de tekst, zodat gepreciseerd wordt wat er wel en niet onder de richtlijn valt, en op het doorvoeren van zodanige aanpassingen dat de financiële gevolgen sterk gemitigeerd worden.
Nederland heeft met een positieve grondhouding onderhandeld over dit richtlijnvoorstel met als doel het bereiken van consensus tussen de lidstaten. Deze inzet is onveranderd. Gezien het feit dat alle lidstaten moeten instemmen met een onderhandelingsresultaat en de uiteenlopende posities van lidstaten is de verwachting echter dat het onderhandelingsproces zeer moeizaam zal blijven verlopen.
Kunt u aangeven waarom precies de onderhandelingen over deze richtlijn «zeer moeizaam» verlopen?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om u ten volle in te zetten voor de spoedige totstandkoming van deze Richtlijn en hoe gaat u dat de komende tijd concreet doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid buiten de Europese richtlijn om op nationaal niveau een verbod op leeftijdsdiscriminatie bij goederen en diensten in de wet op te nemen? Zo nee, kunt u de reden daarvan toelichten?
Het kabinet heeft geen plannen om, vooruitlopend op de Europese richtlijn, op nationaal niveau een voorstel te doen voor wetgeving betreffende ongelijke behandeling op grond van leeftijd op het terrein van goederen en diensten. Dit geldt te meer nu het aantal autoverzekeraars dat nieuwe verzekerden op basis van hun leeftijd weigert, is afgenomen zonder dat wetgeving hen daartoe heeft verplicht.
Het banenverlies in de zorg in Groningen, Friesland en Drenthe |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat in het Noorden de komende jaren 4% van de banen in de zorg verdwijnt?1
Ja. Naar verwachting daalt de werkgelegenheid voor het verplegend, verzorgend en opvoedkundig personeel in Noord-Nederland met circa 4% (ongeveer 4.000 personen) in de periode van 2012 tot en met 2017. De verwachting is gebaseerd op prognoses uit het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Dit onderzoeksprogramma laat ik samen met sociale partners in de zorg en Calibris uitvoeren door een onderzoeksbureau. Regionale samenwerkingsverbanden in de zorg, zoals ZorgpleinNoord en Venturaplus, laten de prognoses uit het onderzoeksprogramma doorvertalen naar hun naar regio’s. Ik ondersteun hen daarbij.
Bent u ervan op de hoogte dat het verdwijnen van de banen volgens het aangehaalde onderzoek van Zorgpleinnoord en Venturaplus niet betekent dat er geen nieuwe mensen in de zorg nodig zijn, maar dat integendeel juist meer mensen moeten instromen? Kan het opstellen van een sectorplan daarbij helpen?
Het is inderdaad nodig dat nieuwe mensen blijven instromen in zorg en welzijn. Op dit moment is weliswaar sprake van een krimp in werkgelegenheid, maar de vervangingsvraag (vervanging van uitstromend personeel vanwege onder andere pensionering) blijft aanwezig. Uit arbeidsmarktinformatie dient te blijken in welke mate nieuwe instroom van jongeren en zij-instromers nodig is. Een sectorplan kan mogelijk een bijdrage leveren hieraan.
Is u bekend dat er al aan een dergelijk plan wordt gewerkt door werkgevers, overheden, onderwijsinstellingen en sociale partners, zodat een deel van de beschikbare 600 miljoen euro ingezet wordt voor de benodigde opleidingen, en voor om-, bij- en nascholing van de noordelijke werknemers?
Ja. ZorgpleinNoord bekijkt momenteel de mogelijkheden voor een sectorplan dat zich richt op zorg en welzijn in Noord-Nederland. Hierbij wordt samengewerkt met zorgorganisaties, sociale partners, Venturaplus, lokale overheden, onderwijsinstellingen en partijen uit andere arbeidsmarktsectoren.
Als er niet aan een dergelijk plan wordt gewerkt, zou het aanbieden van een ondersteuningsteam dat helpt bij de totstandkoming van dat plan, zoals toegezegd in het laatste algemeen overleg Arbeidsmarkt zorgsector op 28 november 2013, een uitkomst zijn?
Het is goed om te constateren dat er reeds aan een plan wordt gewerkt dat zich richt op zorg en welzijn in Noord-Nederland. Cliënten en professionals verdienen het dat alle partijen zich maximaal inzetten. Om die reden zal ik nagaan of de regio Noord-Nederland nog specifieke ondersteuning nodig heeft.
Bent u bereid te informeren of er behoefte is aan een ondersteuningsteam om dit sectorplan tot stand te brengen? Zo ja, wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat, gezien de urgentie voor de stimulering van de werkgelegenheid in het noorden en het behoud van de kwaliteit en de continuïteit van de zorg, de aanpak van de werkgelegenheid een urgente zaak is? Hebt u nog andere plannen die zouden kunnen helpen? Zo ja, welke zijn dat?
Het is belangrijk dat zorginstellingen in een regio, zoals Noord-Nederland, zich gezamenlijk inzetten om zoveel mogelijk adequaat geschoolde medewerkers beschikbaar te hebben en te houden voor de zorg. Om die reden ga ik door met het versterken van het regionale arbeidsmarktbeleid in de zorg. Door RegioPlus is daartoe een programma ontwikkeld. Daarin is ruimte gemaakt voor de infrastructuur, voor programmalijnen en voor specifieke pilotprojecten. Tot en met 2015 stel ik daarvoor jaarlijks € 7,5 miljoen beschikbaar. Voor een nadere omschrijving van mijn overige maatregelen op het terrein van de arbeidsmarkt in de zorg verwijs ik u naar mijn Arbeidsmarktbrief2.
Het artikel “Patiënten in verkeerde bedden” |
|
Martine Baay-Timmerman (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Patiënten in verkeerde bedden»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel. Op 6 februari heb ik over intramurale herstelzorg na ziekenhuisopname een brief (Kamerstuk 30 597, nr. 420) aan uw Kamer gezonden.
Hoe beoordeelt u het bericht dat (veelal oudere) patiënten noodgedwongen langer in het ziekenhuis moeten verblijven omdat er geen adequate nazorg voor hen is, hetzij doordat zij door de aangescherpte regels niet meer in een verzorgingshuis terecht kunnen, hetzij doordat zij onvoldoende opvang of zorg thuis hebben?
Ik acht het niet wenselijk dat patiënten langer dan medisch noodzakelijk in het ziekenhuis zijn opgenomen doordat de zorg in de thuissituatie niet afdoende kan worden geregeld. Ik vind het wel van belang dat zowel patiënten en zorgverleners zich inspannen om te kijken wat er mogelijk is om zorg in de thuissituatie te regelen zodat de patiënt na een ziekenhuisopname niet afhankelijk is van intramurale herstelzorg. In mijn brief (Kamerstuk 30 597, nr. 420) van 6 februari 2014 heb ik aangegeven dat ik voor de groep die daadwerkelijk niet in een thuisomgeving terecht kan en aangewezen is op intramurale herstelzorg heb besloten om in het jaar 2014 de mogelijkheid tot tijdelijke opname in een AWBZ-instelling in verband met herstelzorg na ziekenhuisopname opnieuw te accommoderen.
Wat vindt u ervan dat sommige ziekenhuizen de regels zodanig strikt hanteren dat patiënten, die mogelijk nazorg behoeven, onvoldoende zorg of hulp thuis hebben, maar niet terecht kunnen in een verzorgingshuis, worden ontslagen uit het ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat iedereen die na opname in een ziekenhuis verdere zorg nodig heeft, deze ook moet ontvangen? Zo ja, hoe gaat u dit beter organiseren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het ermee eens dat mensen die na een ziekenhuisopname verdere zorg nodig hebben, deze ook moeten ontvangen. Hierbij moet in de eerste plaats gekeken worden hoe deze zorg in de thuissituatie kan worden geboden. Zorgorganisaties hebben reeds diverse stappen gezet om de benodigde zorg met behulp van mantelzorg samen met de professionele zorgverleners thuis aan de cliënt te bieden. Als de zorg thuis niet afdoende kan worden geregeld, is zorg in een intramurale instelling gewenst. Voor het continueren van tijdelijke AWBZ-opnames in verband met herstelzorg heb ik, zoals hiervoor al aangegeven, voor 2014 maatregelen genomen. Verder kan ik zeggen dat ik in samenhang met alle plannen rondom de hervorming langdurige zorg zal bezien of, en zo ja, welke acties er nodig zijn bij het regelen van deze zorg in 2015.
Bent u ervan op de hoogte dat veel verpleeg- en verzorgingshuizen appartementen die leeg staan als zorghotel verhuren aan mensen die nazorg behoeven? Welke haalbare oplossing ziet u voor mensen met een laag inkomen in een dergelijke situatie, die zo’n arrangement niet kunnen betalen?
Ik ben ermee bekend dat er zorgaanbieders zijn die vastgoed aanbieden als zorghotel. Voor patiënten waarvan de zorg niet in de thuisomgeving kan worden gerealiseerd en dus «tijdelijk niet thuis kunnen zijn» na een ziekenhuisopname acht ik het niet wenselijk dat cliënten geconfronteerd worden met voor hen hoge kosten voor alternatieve vormen van intramurale herstelzorg. Daarom heb ik besloten om voor deze patiënten in het jaar 2014 de mogelijkheid tot tijdelijke opname in een AWBZ-instelling in verband met herstelzorg opnieuw te accommoderen.
Wat vindt u ervan dat door deze ontwikkeling andere patiënten minder snel in een ziekenhuis opgenomen kunnen worden, en dat er wellicht een opstopping ontstaat?
Ik heb geen signalen dat patiënten minder snel in een ziekenhuis opgenomen worden.
Bent u het ermee eens dat deze ontwikkeling een zeer ongewenst en kostenverhogend effect is van het ingezette beleid in de ouderenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven heb ik geen signalen dat deze ontwikkeling zich voordoet.
Welke acties gaat u ondernemen om de doorstroom van en nazorg aan ouderen na ziekenhuisopname te verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 4.