De controle op kwartsstofemissies op bouwplaatsen |
|
Paul Ulenbelt (SP), Paulus Jansen (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Op welke wijze controleert de Inspectie SZW de naleving van wettelijke eis (MAC-waarde) voor kwartsstof op bouwplaatsen? Kunt u daarbij ingaan op aspecten als
Controle en toezicht op de blootstelling aan het kankerverwekkende kwartsstof op bouwplaatsen gebeurt door middel van inspecties op locatie. Daarbij controleert de Inspectie SZW op basis van een visuele inspectie of de aard, mate en duur van de blootstelling aan kwartsstof is beoordeeld en of op basis van die beoordeling de juiste maatregelen zijn genomen. Ondersteunend aan de controles worden brancheorganisaties middels publicatie en voorlichting geïnformeerd over de gevaren van blootstelling aan kwartsstof.
Van veel toegepaste bouwmaterialen is bekend dat deze hoge concentraties aan kwarts bevatten. Bij bewerken van deze materialen, zoals zagen, boren, schuren, slijpen, slopen, etc. komt kwartsstof vrij. Kwartsstof is kankerverwekkend en er moet dus door de werkgever voldaan worden aan art 4.13–4.21 Arbobesluit. In arbocatalogi voor de bouw wordt op de gevaren van kwarts gewezen, (www.arbocatalogi-bouwnijverheid.nl).
Bij inspectieprojecten voor de bouw is steeds aandacht voor de risico’s en aanpak van gevaarlijke stoffen, met name de blootstelling aan kwartsstof. Bij reguliere bouwplaatsinspecties, ca. 2.000 per jaar, is er altijd aandacht voor het onderwerp gevaarlijke stoffen. Ook zijn er specifiek op kwartsstof gerichte inspectieprojecten uitgevoerd.
In het najaar van 2013 is gedurende 6 weken een inspectieproject gehouden, specifiek op bewerken van kwartshoudende bouwmaterialen met handgereedschappen. Dit betrof 441 inspecties.
Dit gebeurt aselect, op basis van risicoherkenning, kennis van bouwwerkzaamheden en bouwmaterialen van inspecteurs. Daarnaast worden klachten met betrekking tot kwarts altijd onderzocht.
Uitgangspunt is dat de inspectie onaangekondigd plaats vindt.
Wat is het beeld over de naleving van de voorschriften op grond van de uitgevoerde controles?
De Inspectie SZW constateerde dat de aandacht voor de kwartsstofproblematiek was verminderd. Innovatie in nieuwe technieken en apparatuur was tot stilstand gekomen, dit terwijl fabrikanten juist waren aangespoord geschikte apparatuur te ontwikkelen en of te verbeteren.
Het bovengenoemde inspectieproject heeft veel impact gehad en het onderwerp «kwartsstof» weer op de kaart gezet.
Door een groep grote aannemers is een intentieverklaring ondertekend waarin zij publiekelijk uitspreken dat op hun bouwplaatsen, ook door onderaannemers, stofvrij gewerkt wordt.
De verwachting is dat fabrikanten onder impulsen van de vraag naar geschikte apparatuur, innovatief aan de slag gaan.
Gedurende de 6 weken durende inspectieactie zijn 441 inspecties uitgevoerd specifiek op bewerken van kwartshoudende materialen met handgereedschap. In ruim 15% van de controles werden de werkzaamheden stilgelegd en 23 maal is een boete aangezegd.
Zijn er specifieke voorschriften inzake: Zo ja, welke? Zo nee, onderschrijft u dat deze parameters een grote invloed hebben op de effectiviteit van kwartsstofbestrijding? Bent u bereid om dergelijke voorschriften op te stellen?
In de Arbowetgeving staat dat de werkgever gebruik dient te maken van adequate arbeidsmiddelen om de blootstelling aan gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk te voorkomen.
Op het juiste gebruik en onderhoud van deze arbeidsmiddelen moet worden toegezien.
Er worden geen specifieke voorschriften gegeven omdat (sinds 2007) in de regelgeving vooral doelvoorschriften gegeven worden. Het is dan de verantwoordelijkheid van de werkgever om specifieke maatregelen te nemen zodanig dat de blootstelling aan kwartsstof aanvaardbaar is.
De wettelijke eisen zijn niet gericht op apparatuur maar gericht op het voorkomen van blootstelling. De werkgever heeft, op basis van artikel 4.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, de verplichting om bij kans op blootstelling aan kwartsstof, de aard, mate en duur van die blootstelling te beoordelen. Voor het doeltreffend vaststellen van het blootstellingsniveau dient gebruik te worden gemaakt van geschikte meetmethodes of kwantitatieve evaluatiemethodes. Vervolgens moeten, op basis van de beoordeling, maatregelen en voorzieningen worden getroffen om de blootstelling zoveel mogelijk te voorkomen, in ieder geval onder de wettelijke grenswaarde van 0,075 mg/m3.
Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd met apparatuur waarvoor op de website van TNO (www.stofvrijwerken.nl) een prestatietoets is opgenomen of de werkzaamheden worden uitgevoerd met stofafzuiging uit de keuzewijzer van Arbouw (www.stofvrijwerken.nl), en de toepassingsvoorwaarde daarbij in acht genomen worden, dan hoeft de werkgever zelf geen beoordeling van de blootstelling meer uit te voeren. Er wordt dan gewerkt met apparatuur en op een manier waarvan bewezen is dat daarmee blootstelling voldoende beheerst wordt. Er staat daarbij ook aangegeven dat er eventueel ook met aanvullende ademhalingsbescherming gewerkt dient te worden.
Wanneer in de praktijk blijkt dat de toepassingsvoorwaarden afwijken van de voorwaarden vermeld op de site van TNO of Arbouw (bijvoorbeeld langere slangen), dan dient de werkgever zelf aan te tonen dat de blootstelling onder de grenswaarde gewaarborgd blijft.
Bent u, Indien er uitsluitend visuele inspecties gehouden worden door de Inspectie SZW, bekend met de mogelijkheid1 om fijnstof-emissies realtime te monitoren en op afstand te bewaken?
Ja, daar ben ik bekend mee.
Ziet u, indien er uitsluitend visuele inspecties worden gehouden door de Inspectie SZW, meerwaarde in de inzet van portable meetsystemen voor de controle op fijnstofconcentraties tijdens bouwwerkzaamheden?
Ik zie de meerwaarde niet omdat die meetsystemen zich richten op fijnstof, en niet op kwartsstof waarvoor andere (niet met de portable meetsystemen meetbare) grenswaarden gelden
Bovendien meten de portable meetsystemen in de omgeving en niet, zoals moet bij kwartsstof, in de ademzone. Het is geen blootstellingsbeoordeling conform de arbowet. Het werkt alleen kostenverhogend voor de werkgever. Het is wel een indicatie voor fijnstof.
Portable meetsystemen, zoals in het door u aangehaalde proefproject, kunnen inzage geven in de concentratie fijnstof tijdens het uitvoeren van kwartsbewerkingen. Dergelijke metingen kunnen door de werkgever worden gebruikt om de aard, mate en duur van de blootstelling aan fijnstof tijdens bouwwerkzaamheden te beoordelen, bij voorkeur aangevuld met persoonlijke monstername op de persoon.
De inspecties van de Inspectie SZW richten zich op de blootstelling aan respirabel kwartsstof (waarvoor de wettelijke grenswaarde van 0,075 mg/m3 geldt), en niet op fijnstof.
Grote weerstand tegen het gevoerde afvalbeleid voor de binnenvaart |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hoe verklaart u dat slechts 245 van de circa 10.000 schepen in de verdragsluitende staten van het CDNI (Verdrag inzake de Verzameling, Afgifte en Inname van Afval in de Rijn- en Binnenvaart), waarvan 6.000 in Nederland, een abonnement hebben afgesloten voor het afgeven van afval langs rijksvaarwegen?
Het abonnement voor de afgifte van «overig scheepsbedrijfsafval» is niet verplicht. De scheepvaart kan ook gebruik maken van alternatieve mogelijkheden zoals de faciliteiten van havens en gemeenten voor de afgifte van het overige bedrijfsafval.
Het staat de schipper verder vrij om zelf afspraken te maken met een inzamelaar. Voor veel schippers is het afsluiten van een abonnement, waarmee zij langs de rijksvaarwegen afval kunnen afgeven, dus niet noodzakelijk. Het huidige inzamelnetwerk dat hoort bij het abonnement is een extra dienst voor schepen die weinig of niet in havens komen.
Deelt u de mening dat het feit dat het merendeel van de binnenvaartschippers geen huisvuilabonnement heeft afgesloten, aantoont dat er geen draagvlak is voor deze nationale regeling?
Nee, die mening deel ik niet. Ik ben wel bekend met het feit dat in de binnenvaartsector het draagvlak voor een betaald abonnement uiteenloopt.
Wat is de reden dat een schipper tweemaal moet betalen voor het verwerken van huisvuil, namelijk eenmaal bij de gemeente van inschrijving en nogmaals middels het aparte abonnement voor de binnenvaart?
Het afval van binnenvaartschepen wordt gezien als bedrijfsafval. Iedere bedrijfssector in Nederland betaalt voor zijn afval. De overheid kan en wil niet langer betalen voor de uitzonderingspositie die de binnenvaart – als enige bedrijfssector in Nederland – hier tot voor kort in had. Dit staat los van de bijdrage die men betaalt in de gemeente waar men woont.
Het afsluiten van een abonnement voor de afgifte langs de rijksvaarwegen is zoals aangegeven bovendien niet verplicht.
Wanneer u uitgaat van het principe «de vervuiler betaalt», waarom betaalt dan iedereen hetzelfde tarief, ongeacht het aantal dagen dat men in Nederland vaart, de grootte van het schip of het aantal opvarenden?
Het systeem is vergelijkbaar met andere vormen van afvalstoffenheffing in Nederland. Het is een vorm van indirecte betaling. Wanneer rekening gehouden zou worden met de genoemde factoren, dan zouden de administratieve lasten erg hoog worden.
Wat is, in het kader van «de vervuiler betaalt», de omvang van de afvalstromen van het binnenvaartbedrijfsleven en hoe hoog zijn de kosten voor inzameling en verwerking hiervan, binnen het CDNI-verdrag?
Van de volledige afvalstromen die de sector genereert heb ik geen exacte gegevens. Historische cijfers over huisvuil zijn namelijk niet bekend, omdat schippers dit voorheen gratis af konden geven, zowel langs de rijksvaarwegen als daarbuiten.
Bij het bepalen van het abonnementstarief van € 469 per jaar is uitgegaan van een hoeveelheid afval per schip per jaar, te weten
Uitgangspunt is dat het abonnementstarief in beginsel kostendekkend dient te zijn. Het abonnementstarief zal daarom per jaar worden geëvalueerd en zo nodig naar boven of beneden worden bijgesteld.
Klopt het dat de uitzonderingspositie van de binnenvaart gerechtvaardigd is door het CDNI-verdrag? Zo ja, waarom is daarvan afgestapt? Zo nee, waarom is het verdrag tot stand gekomen destijds?
De binnenvaart was tot voor kort de enige bedrijfssector in Nederland die nog niet betaalde voor zijn bedrijfsafval. Aan die uitzonderingspositie is nu een eind gekomen. Dat is volledig in lijn met de uitgangspunten van het CDNI-verdrag: een verbod tot lozing van afval, vermindering van afvalproductie en invoering van het principe «de vervuiler betaalt».
Het Verdrag inzake verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart is in 1996 tot stand gekomen. Daarin is onder meer geregeld hoe schippers diverse soorten afval moeten afgeven, hoe het wordt ingezameld en hoe schippers of verladers moeten betalen voor de verwerking ervan.
Kunt u bevestigen dat u onlangs een brief heeft ontvangen ondertekend door Binnenvaart Logistiek Nederland, Koninklijke Schippersvereniging Schuttevaer, Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart, Algemeene Schippers Vereeniging, Federatie Oud Nederlandse Vaartuigen en Nederlands Platform voor WaterRecreatie, waarin u verzocht wordt om in overleg te gaan met binnenvaartorganisaties om tot een verdragbrede oplossing te komen? Zo ja, op welke termijn denkt u dat dit gesprek plaats gaat vinden?
Ja, dat kan ik bevestigen. Het eerste ambtelijke gesprek tussen vertegenwoordigers van mijn ministerie en de vertegenwoordigers van de binnenvaartorganisaties heeft op 28 januari plaatsgevonden. In dat overleg is besproken of het huidige inzamelnetwerk voldoende dekkend is.
Er is afgesproken dat de binnenvaartorganisaties komen met enkele scenario’s om het netwerk te optimaliseren. Daarbij zit ook een nul-variant, in die zin dat het aantal containers in de buurt van de huidige 25 ligt, maar de containers zo nodig anders worden verdeeld. Voor de verschillende varianten zal doorgerekend worden of deze uitvoerbaar zijn en tegen welk, kostendekkend, abonnementstarief. Dit zal vervolgens weer met de binnenvaartorganisaties besproken worden.
Hoe gaat u om met het risico dat schippers geconfronteerd worden met een stapeling van kosten als ook andere lidstaten een nationaal abonnement voor huisvuil invoeren?
In de eerder door mij beantwoorde Kamervragen (TK 2013–2014 nr. 930) heb ik aangegeven dat Nederland zich zal blijven inzetten voor een internationaal geharmoniseerd systeem en dat daarbij verschillende mogelijkheden bekeken worden.
Dit voorjaar staat de harmonisatie opnieuw op de internationale agenda. De uitgangspunten van een kostendekkende exploitatie en de «vervuiler betaalt» blijven daarbij overigens onverkort van kracht.
Hoe groot acht u de kans dat door het systeem met gesloten afvalcontainers de hoeveelheid zwerfvuil fors zal toenemen, ook gezien het beperkt aantal abonnementen dat is afgesloten om de afvalcontainers te kunnen openen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als een schipper geen abonnement wil afsluiten, kan hij gebruik maken van alternatieve afgiftemogelijkheden, bijvoorbeeld in havens.
In het nieuwe systeem, waarbij een afweging is gemaakt tussen enerzijds de kosten en anderzijds de wens tot een voldoende dekkend netwerk, kan het voorkomen dat schippers langer met hun huisvuil moeten rondvaren dan ze gewend waren.
Ik begrijp dat die nieuwe situatie door sommigen als onprettig kan worden ervaren. Maar dat kan en mag natuurlijk geen reden zijn voor de sector om afval ergens te dumpen. Afval dumpen buiten de officiële inzamelplaatsen is bovendien verboden en strafbaar.
Ik wil dan ook de medewerking van schippers vragen om zwerfvuil en illegale afvaldumping te voorkomen. We hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de bescherming van het milieu. Rijkswaterstaat zal ook de komende tijd extra toezicht blijven houden op illegaal dumpen van afval en zo nodig proces-verbaal opmaken.
Klopt het dat er nu al meer ongedierte bij de sluizen wordt waargenomen, omdat er afval blijft slingeren dat de binnenvaartschipper niet meer kwijt kan? Kun u uw antwoord toelichten?
Het is mij niet bekend of er meer ongedierte bij sluizen wordt waargenomen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 zullen medewerkers van Rijkswaterstaat extra toezicht houden op het illegaal dumpen van afval en zo nodig verbaliserend optreden, teneinde eventuele overlast te voorkomen.
Hoe gaat u om met de situatie dat nu de pleziervaarders ook hun vuil niet meer kwijt kunnen, omdat de afvalcontainers voorzien zijn van een slot? Moeten deze pleziervaarders ook een abonnement afsluiten?
Het CDNI-Verdrag geldt alleen voor de beroepsvaart. In het verleden was het voor recreatievaart mogelijk om ook gebruik te maken van de voorzieningen langs de rijksvaarwegen. Nu de containers worden afgesloten, kan dat niet meer zonder meer.
Ook voor de recreatievaart bestaat de mogelijkheid om (hetzelfde) abonnement af te sluiten bij de SAB. Daarnaast hebben zij de mogelijkheid om afval elders af te geven, bijvoorbeeld in jachthavens.
Kunt u een overzicht geven van de plaatsen waar de grootste problemen zijn ontstaan doordat de oorspronkelijke huisvuilbakken zijn verdwenen? Kunt u tevens een overzicht geven van de vuilafhandeling op de verschillende plekken gedurende de afgelopen jaren?
RWS heeft het aantal inzamellocaties met containers teruggebracht van circa 95 naar 25, om hiermee de kosten voor het abonnement te beperken. Bij het bepalen van de locaties is onder andere gekeken naar de intensiteit van het scheepvaartverkeer.
Daarnaast kan men huisvuil afgeven op de milieuboten, mits men een abonnement heeft afgesloten.
Rijkswaterstaat volgt de situatie nauwlettend. In december 2013 zijn twee afvalcontainers verplaatst (naar de sluiscomplexen van Eefde en Schijndel) om zo tot een betere dekking te komen.
Zoals ik bij vraag 7 heb aangegeven wordt in overleg met de scheepvaartsector bekeken of en hoe het inzamelnetwerk kan worden aangepast. Daarbij moet bedacht worden dat een uitbreiding van het netwerk niet alleen eenmalige investeringskosten met zich meebrengt, maar ook extra kosten voor het ophalen en verwerken van het afval. Dit kan leiden tot een stijging van het abonnementstarief.
Zie verder het antwoord op vraag 5.
Het bericht “Ex-patiënt staat met lege handen” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het bericht «Ex-patiënt staat met lege handen» gelezen?1
Ik heb kennis genomen van de problemen van patiënten die bij het Ruwaard van Putten nog schadeclaims in wilden dienen na het faillissement. Ik vind het vervelend voor deze patiënten dat zij in deze situatie terecht zijn gekomen, zij weten immers niet waar zij aan toe zijn
Hoe is de rechtsbescherming van patiënten op dit moment geregeld, als zij ten gevolge van een medische misser schade willen verhalen op een ziekenhuis dat failliet is gegaan?
Er heeft zich nooit eerder een soortgelijke casus voorgedaan. Donderdag 9 januari 2014 hebben de curatoren bekend gemaakt een kort geding aan te spannen tegen MediRisk. Dit kort geding heeft 28 januari 2014 gediend bij Rechtbank Midden-Nederland. Op 12 februari jl. heeft de rechtbank uitspraak gedaan. Deze is echter nog niet onherroepelijk, het is mogelijk dat één van de partijen hoger beroep instelt. Ik vind het derhalve niet opportuun om een inhoudelijk oordeel te geven over deze zaak. De uitspraak heeft immers gevolgen voor de positie van deze patiënten en of de verzekeraar al dan niet over dient te gaan tot het behandelen van deze claims, evenals het eventuele uitkeren van deze claims.
Deelt u de mening dat ook na een faillissement van een ziekenhuis een patiënt ten gevolge van een medische misser schade moet kunnen verhalen, en niet achteraan in de rij van schuldeisers hoeft aan te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat een patiënt ten gevolge van een medische misser ook na faillissement van een ziekenhuis schade kan verhalen (als ware het ziekenhuis niet failliet gegaan)?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol wilt u spelen om ervoor te zorgen dat patiënten ook na het faillissement van een ziekenhuis een goede rechtsbescherming houden als zij de dupe van een medische misser zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat zorgbeoordelingswebsites alles klakkeloos plaatsen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat zorgbeoordelingswebsites alles klakkeloos plaatsen?1
Bij navraag gaf de redactie van ZorgkaartNederland aan niet te zijn benaderd voor wederhoor. De redactie stelt geen enkele reactie klakkeloos te plaatsen, maar deze eerst te toetsen aan een eigen gedragscode. Volgens deze gedragscode biedt ZorgkaartNederland geen ruimte voor ongefundeerde kritiek, beledigingen, polemieken en hetzes of voor het openbaar escaleren van behandeltrajecten. Daarnaast bewaakt de redactie van ZorgkaartNederland de kwaliteit van de waarderingen door iedere waardering te controleren en de unieke herkomst technisch te verifiëren. De beoordelingswebsite «Vergelijk en Kies» van zorgverzekeraar VGZ hanteert een vergelijkbare gedragscode. Ik zie geen reden om het bestaansrecht van deze websites ter discussie te stellen.
Wat vindt u ervan dat artsen zichzelf op deze manier talloze keren positief kunnen beoordelen? Denkt u dat patiënten in zo’n geval door deze website geholpen worden om een weloverwogen keuze te maken?
Reacties van zorgaanbieders worden verwijderd wanneer blijkt dat zij zichzelf op de beoordelingswebsites positief beoordelen. Ondanks de inspanningen van de redacties van deze websites om waarderingen vanuit onzuivere motieven te weren is het nooit helemaal uit te sluiten dat deze toch geplaatst worden. Er zijn echter geen aanwijzingen dat deze gevallen zich vaak voordoen waardoor ik de kans klein acht dat dit een wezenlijke invloed zal hebben op de keuzes van patiënten.
Wat vindt u ervan dat kwaadwillende patiënten op deze manier artsen ten onrechte in een kwaad daglicht kunnen stellen? Deelt u de zorg dat artsen die goede zorg bieden hierdoor mogelijk door patiënten gemeden gaan worden?
De vrees dat artsen die goede zorg bieden, als gevolg van negatieve beoordelingen van kwaadwillende patiënten, door andere patiënten gemeden gaan worden, deel ik niet. Negatieve beoordelingen zijn inherent aan het bestaan van beoordelingswebsites. Maar de betreffende beoordelingsites hanteren een actief beleid om te voorkomen dat patiënten artsen ten onrechte in een kwaad daglicht stellen.
In het artikel uit Medisch contact wordt als voorbeeld een negatieve beoordeling uit 2011 aangehaald van een Groningse neuroloog. Het klopt inderdaad dat deze beoordeling nog op ZorgkaartNederland.nl te zien is. Deze negatieve beoordeling weerhoudt andere mensen kennelijk niet om hem als goed te beoordelen. Als gemiddeld «rapportcijfer» is hierdoor thans een beoordeling van hem te zien met een 8,3.
Wat vindt u ervan dat verificatie van de op deze websites geplaatste informatie niet mogelijk is, waardoor het onmogelijk is te weten of de geplaatste informatie waar is?
De ervaringen van personen die op de beoordelingswebsites te vinden zijn, zijn per definitie subjectieve ervaringen die individueel moeilijk op objectiviteit beoordeeld kunnen worden. ZorgkaartNederland tracht bij te dragen aan de betrouwbaarheid van informatie op haar website door hoor en wederhoor voor zowel zorgaanbieder als patiënt mogelijk te maken en communicatie tussen beiden te stimuleren. Ook stelt de redactie dat zij te allen tijde voor hen aanspreekbaar is.
Hoeveel waarde moet er volgens u worden gehecht aan de oordelen die op dergelijke websites worden gegeven over zorgverleners? Deelt u de zorg dat patiënten te veel waarde hechten aan deze oordelen?
Het is aan patiënten zelf om te bepalen hoeveel waarde ze hechten aan de oordelen over zorgverleners op deze beoordelingswebsites. Maar onderzoek tot nu toe wijst op een redelijke mate van betrouwbaarheid van het beeld dat voortkomt uit de beoordelingen. Ik zie dan ook geen reden om me op dit punt zorgen te maken.
Herinnert u zich de uitspraak dat «transparantie in de zorg belangrijk is om te zien wat er gebeurt, wie wat levert en van welke kwaliteit»? Kunnen patiënten volgens u aan de hand van de geboden gegevens beoordelen of de geboden zorg van goede kwaliteit is? Deelt u de mening dat het problematisch is dat patiënten op deze manier een vertekend beeld kunnen krijgen van de kwaliteit van de geboden zorg?2
Ik herinner me deze uitspraak en onderschrijf deze nog steeds. De op de beoordelingswebsites te vinden informatie zegt iets over de door mensen ervaren zorg. Deze is per definitie subjectief. Wel geldt hiervoor dat hoe hoger het aantal waarderingen is, hoe kleiner de factor toeval is en hoe representatiever het beeld is dat daaruit ontstaat. Aangezien het aantal waarderingen de laatste tijd sterk is gegroeid (op dit moment worden volgens opgave van ZorgkaartNederland ongeveer 4000 waarderingen per maand geplaatst), is daarmee de representativiteit eveneens toegenomen. De kans dat patiënten een vertekend beeld krijgen van de kwaliteit van de geboden zorg neemt daarmee dus af.
Is dit de transparantie in de zorg waar u altijd zo hoog over op geeft? Denkt u dat deze vorm van transparantie de kwaliteit van de zorg een stap verder brengt?
Beoordelingswebsites over zorgaanbieders zorgen naar mijn mening voor een vorm van transparantie die de kwaliteit van de zorg een stap verder kan brengen. Ze passen in het huidige tijdsbeeld waarbij de mening en de ervaring van de patiënt er meer en meer toe doet. Beoordelingswebsites zijn overigens maar één van de vele initiatieven om de transparantie van de zorg te bevorderen. Het kwaliteitsinstituut zal hieraan een belangrijke bijdrage voor de toekomst gaan leveren.
Wat vindt u ervan dat Zorgkaart Nederland ziekenhuizen zover heeft gekregen dat zij patiënten stimuleren hun oordeel te geven via deze websites? Deelt u de vrees dat de ongefundeerde en onjuiste oordelen die op deze websites te lezen staan ten onrechte een grotere rol gaan spelen bij de artsenkeuze?
Uit het feit dat ziekenhuizen patiënten stimuleren om hun oordeel te geven via deze beoordelingswebsites blijkt wel dat zij voldoende vertrouwen hebben in de kwaliteit van deze media, het belang hiervan erkennen en patiëntenwaarderingen serieus nemen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat ongefundeerde en onjuiste oordelen op deze websites daadwerkelijk een rol van betekenis spelen als het gaat om de keuze voor bepaalde artsen.
Bent u van mening dat patiënten kunnen vertrouwen op het oordeel dat op beoordelingswebsites wordt gegeven? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is het bestaansrecht van deze websites?
Uit het onderzoek van Geesink en Koolman naar de betrouwbaarheid van ZorgkaartNederland bij de beoordeling van ziekenhuizen door patiënten blijkt dat er op deze website een redelijk representatief beeld van de kwaliteit van hun dienstverlening wordt gegeven dat vergelijkbaar is met een ander door zorgverleners gebruikt meetinstrument als de CQ-index. Aangezien de Nederlandse overheid het transparanter maken van de zorg wil stimuleren sluit het initiatief tot de start van een beoordelingswebsite als ZorgkaartNederland bij deze doelstelling aan.
Deelt u de mening dat het bestaan van dergelijke beoordelingswebsites niet gewenst is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u tegen deze websites ondernemen?
Het bestaan van beoordelingswebsites is tegenwoordig een wijdverbreid fenomeen. Ik ben niet van mening dat ze ongewenst zijn en zie ook geen reden om deze ontwikkeling tegen te willen houden. Ze dragen immers bij aan transparantie van de gezondheidszorg en patiënten bepalen zelf in hoeverre zij deze beoordelingen meewegen in hun keuzes.
Kortingsacties voor boeken |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «VVD en PvdA: vaker boeken in aanbieding»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de verkoop van boeken niet belemmerd zou moeten worden door nodeloze bureaucratische regels?
Ja, dit is ook niet het geval.
De Wet op de vaste boekenprijs bepaalt dat de uitgever voor een nieuw boek een prijs vaststelt en deze meldt bij het Commissariaat voor de Media zodat deze kenbaar is voor alle boekverkopers. In het Telegraafartikel van 31 januari jl. staat dat de prijs wordt bepaald door het aantal pagina’s van het boek, met de suggestie dat het Commissariaat hierop toezicht zou houden. Dit is onjuist. De uitgever is geheel vrij in de prijsstelling en het toezicht van het Commissariaat betreft de vaststelling en de melding van de prijs door de uitgever en de toepassing daarvan door de boekverkoper. Ook kortingsacties behoeven geen toestemming van het Commissariaat. Wel gelden de regels van de Wet en het Besluit vaste boekenprijs en moeten de acties worden gemeld.
Deelt u de mening dat het versoepelen van de regels om boeken in de aanbieding te doen goed zou zijn voor de verkoop van boeken?
De strikte regels van de Wet hebben tot doel prijsconcurrentie tussen boekverkopers uit te schakelen ten behoeve van de instandhouding van een breed beschikbaar en pluriform aanbod van boeken. Het oogmerk van de Wet is dus niet de verkoop van zoveel mogelijk boeken, dat wil zeggen een louter kwantitatieve doelstelling. Het grootste deel van zijn omzet realiseert de boekhandel met de verkoop van actuele titels. Om die reden verbiedt de Wet het stunten met prijzen gedurende het eerste jaar na verschijnen van een titel. Door de beschermde marge krijgt de boekhandel de financiële ruimte om te investeren in de aanbieding van ook meer risicovolle titels. Na een jaar kan de uitgever de prijs opheffen en na een half jaar de prijs verlagen.
Inderdaad kan een actieprijs één maal per jaar voor drie maanden worden vastgesteld. Een verruiming van frequentie of duur van de actieprijs is alleen denkbaar als dit niet leidt tot uitholling van de vaste prijs zelf. De vaste prijs mag geen uitzondering worden. Daarnaast wijs ik erop dat actieprijzen ook tot verlies van de boekverkoper kan leiden omdat de Wet uitgevers niet verplicht het verschil tussen de vaste prijs en de lagere actieprijs te compenseren. In het kader van de evaluatie van de Wet over de periode 2009–2012 raadpleeg ik het boekenvak over de mogelijkheid van een verruiming van de regels voor kortingsacties. Ik kom hierop terug in mijn evaluatieverslag dat ik de Staten-Generaal vóór de zomer zal toezenden, zoals ik u onlangs berichtte.
Bent u bereid de regels voor aanbiedingen van boeken te versoepelen, zodat het makkelijker wordt en er minder bureaucratische regels in de weg staan om boeken in de aanbieding te doen en de verkoop te stimuleren? Zo ja, op welke termijn kunnen we die versoepeling tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid de vaste boekenprijs te heroverwegen, aangezien deze de concurrentie in de boekenbranche vermindert, de verkoop van fysieke boeken remt en de verkopers van fysieke boeken steeds meer op achterstand zet in vergelijking met de verkopers van e-books, waarvoor immers geen vaste boekenprijs geldt? Zo ja, per wanneer kunnen we die heroverweging tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Mijn standpunt over het functioneren van de Wet zal ik u meedelen in het genoemde evaluatieverslag. Wat betreft de e-boeken merk ik vast op dat het marktaandeel nog zeer bescheiden is, ongeveer 4%, en dat fysieke boekhandels ook e-boeken verkopen.
Indoctrinatie door de islamitische Gülenbeweging |
|
Harm Beertema (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De Gülenbeweging in Nederland»?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Bent u ervan op de hoogte dat de Gülenbeweging een anti-westerse organisatie is die heimelijk streeft naar de islamisering van de samenleving?
Nee, daarvan ben ik niet op de hoogte. Er zijn geen aanwijzingen dat de Gülen beweging streeft naar islamisering van de samenleving.
Klopt het dat er meer dan 100 Gülen-studiehuizen in Nederland zijn? Zo ja, kunt u een gespecificeerd overzicht verschaffen waar deze studiehuizen zich bevinden en hoeveel kinderen daar geïndoctrineerd worden?
Ik kan het bericht niet bevestigen. De bron waarop het aantal van 100 Gülen-studiehuizen in de uitzending van Eenvandaag is gebaseerd, kan niet worden herleid.
Deelt u de mening dat er überhaupt geen Gülen-studiehuizen in Nederland dienen te zijn? Zo neen, waarom niet?
Het staat ouders vrij om hun kinderen in studiehuizen te laten studeren, of onder te brengen in internaten of logies. Deze instellingen dienen zich evenwel in alle opzichten aan de wet te houden.
Hoe oordeelt u over het feit dat verschillende politici in zee gaan met organisaties, zoals HOGIAF2 en het Cosmicus College, die onder invloed staan van de Gülenbeweging?
Het staat politici vrij om contact te hebben met verschillende organisaties.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de invloed van de Gülenbeweging tegen te gaan?
Ik zie geen noodzaak om maatregelen te treffen. De Gülen beweging zou meer transparantie kunnen hanteren bij haar activiteiten, zodat vragen en argwaan achterwege blijven.
Het bericht dat er weer veel banen verdwijnen bij MSD in Oss |
|
Jan Vos (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Weer veel banen weg bij MSD in Oss»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zo’n grootschalig verlies van werkgelegenheid in deze regio bijzonder zorgwekkend is en dat snel handelen noodzakelijk is om de schade te beperken? Zo nee, waarom niet?
Het besluit van MSD valt te betreuren. In de eerste plaats voor de werknemers die het betreft. In 2010 hebben MSD, EZ, de gemeente, de provincie en de Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij geprobeerd de R&D divisie in Oss voor Nederland te behouden. Een deel van de R&D afdeling is toen blijven bestaan. Uit de onderdelen die MSD heeft afgestoten is het huidige Pivot Park ontstaan.
Aan het voornemen van MSD om de R&D-afdeling in Oss te sluiten ligt een bedrijfseconomische afweging ten grondslag. MSD heeft de mogelijkheden van behoud of verkoop van de divisie onderzocht en ziet hiervoor geen mogelijkheden.
Wat gaat er op korte termijn gebeuren om ervoor te zorgen dat de 440 mensen die hun baan zullen verliezen, zo snel mogelijk weer aan de slag kunnen?
Voor de medewerkers die hun werk zullen verliezen is door MSD een sociaal plan opgesteld. Dit plan is overeengekomen met de vakorganisaties.
Dit sociaal plan biedt naast een ontslagvergoeding ook ondersteuning bij het begeleiden naar nieuw werk en een opleidingsbudget per medewerker indien gewenst. Voor de begeleiding bij het vinden van een nieuwe baan heeft MSD een externe, hierin gespecialiseerde, partij ingehuurd. Deze zal waar relevant samenwerken met UWV, de gemeente, de farmaceutische industrie op nationaal niveau en het bedrijfsleven in de regio.
Wordt door het UWV (Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen) geanticipeerd op een grote toename van (hoogopgeleide) werkzoekenden in de betreffende regio?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om op korte termijn in contact te treden met de gemeente Oss om te kijken wat samen gedaan kan worden om deze klap op te vangen?
Ik ben reeds in gesprek met MSD, de Gemeente Oss en de provincie
Noord-Brabant. In samenwerking met de gemeente, provincie, Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij en MSD zal ik bekijken wat de mogelijkheden zijn.
Welke gevolgen heeft het massaontslag bij MSD, een belangrijke drager van het economisch cluster Food, Health en Farma, voor de uitvoering van het topsectorenbeleid in Noordoost-Brabant?
MSD is een van de grotere farmaceuten in Nederland. Het bedrijf is daarmee één van de gezichten van de topsector Life Sciences & Health en van het economisch cluster Food, Health en Farma in Noordoost-Brabant.
Op dit moment, zo heeft het bedrijf aangegeven, is de R&D divisie in Oss niet projectmatig betrokken bij de topsectorprojecten in Noordoost Brabant.
MSD was sterk betrokken bij de oprichting en opstartfase van het Pivot Park, dat is voortgekomen uit MSD Oss en op hetzelfde terrein gevestigd is. Het Pivot Park staat inmiddels op eigen benen en heeft momenteel een beperkte relatie met MSD Oss. Voor degenen die hun baan verliezen bij MSD en graag een eigen bedrijf willen starten biedt het Pivot Park kansen. Overheidsregelingen die beschikbaar zijn voor starters kunnen daarbij ondersteunen.
Ondanks het recente besluit blijft MSD sterk vertegenwoordigd in Nederland, met onder meer productiefaciliteiten in Oss en de vestigingen in Boxmeer en Haarlem.
Ontslagen bij sociale werkplaats Novatec |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de plannen van het werkvoorzieningsschap Novatec om 50 tot 100 banen te schrappen?1
Ik heb hierover navraag gedaan bij de directie van Novatec. Deze heeft mij laten weten dat bij het sociale werkvoorzieningschap Novatec geen sprake is van het schrappen van banen. Het bedrijf bereidt zich voor op de Participatiewet en probeert vijftig tot honderd werknemers in reguliere bedrijven te plaatsen. De werknemers blijven in dienst van Novatec, maar gaan werken bij reguliere werkgevers.
De Wsw is een gedecentraliseerde regeling, waarbij het Rijk middelen verstrekt voor het realiseren van een taakstellend aantal Wsw-plekken. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en het realiseren van de Wsw-plaatsen. De wijze waarop een gemeente deze plaatsen realiseert is een beleidskeuze van gemeenten.
Hoe verhoudt dit plan zich tot de belofte dat de huidige SW’ers hun bestaande rechten en plichten behouden?
De wettelijke bepalingen op grond van de Wsw blijven van toepassing op de groep mensen die met de inwerkingtreding van de Participatiewet met een Wsw-indicatie in de Wsw werkzaam zijn. De huidige Wsw wordt inhoudelijk niet gewijzigd en blijft van kracht voor alle medewerkers, die op 31-12-2014 werken onder de Wet sociale werkvoorziening. De Wsw’ers die werkzaam zijn op een Wsw-dienstbetrekking hebben een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Daar verandert de Participatiewet niets aan. Plannen van gemeenten of Sw bedrijven dienen zich uiteraard binnen dat wettelijk kader te bevinden, Novatec geeft aan dat dit het geval is.
Wat is volgens u het perspectief voor deze mensen – die momenteel in een beschutte werkomgeving werken – om snel bij een regulier bedrijf te gaan werken? Bent u bereid om met Novatec, gemeente en werkgevers afspraken te maken over vervangende passende arbeid? Zo nee, accepteert u dat mensen achter de geraniums belanden?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, geeft de directie van Novatec aan dat er geen sprake is van het schrappen van banen, maar streeft Novatec ernaar om meer mensen met een Wsw-indicatie regulier te laten werken.
Uit de Cedris branche-informatie 2012 komt naar voren dat sinds 2005 het aantal mensen dat vanuit de Wsw aan de slag gaat bij reguliere werkgevers jaar op jaar is gestegen. In 2005 werkte 19 procent van de SW-medewerkers (bijna 19.000 personen) bij reguliere werkgevers. In 2012 is dat 33 procent (ruim 34.000 personen).
Op welke manier kunt u garanderen dat de mensen die uit de beschutte werkvoorziening van Novatec worden gezet en alle andere SW’ers in Nederland die hetzelfde overkomt, meteen een aanstelling bij een regulier bedrijf krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
Het voorstel van ‘Kap op de bak’ in Lansingerland |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Stop Herrie HSL presenteert «kap op de bak» aan staatssecretaris Mansveld»?1
Ja.
Wat vindt u van de plannen van de stichting Stop Geluidshinder HSL en het rapport «Open kap, een duurzame en innovatieve oplossing voor de geluidsproblematiek in Lansingerland» dat zij u hebben aangeboden? Bent u bereid om de Kamer te informeren over deze plannen en over de haalbaarheid van een pilot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze informatie tegemoet zien?
Ik waardeer het enorm dat de stichting Stop Geluidshinder HSL actief meedenkt om te komen tot verbeteringen van de geluidssituatie te Lansingerland. Zoals u weet hebben mijn voorgangers en ik de afgelopen jaren gezocht om een passende oplossing te vinden voor de situatie in Lansingerland. Bij het vinden van een dergelijke oplossing sta ik altijd open voor suggesties of initiatieven vanuit de samenleving.
Tegelijkertijd met deze beantwoording stuur ik uw Kamer een aanbiedingsbrief waarmee ik de Kamer informeer over de haalbaarheid van een pilot van dit «Open Kap»-plan.
Het loonbeslag bij het vaststellen van het recht op gefinancierde rechtsbijstand |
|
Jan de Wit |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich het antwoord op de vragen van 20 december 2013?1
Ja.
Vindt u het niet tegenstrijdig dat er bij het vaststellen van het fiscale inkomen geen rekening wordt gehouden met het loonbeslag, terwijl men weet dat hierdoor het feitelijke inkomen op een dusdanig laag niveau komt te liggen dat er in andere gevallen recht op een toevoeging zou zijn geweest? Zo nee, waarom niet?
Loonbeslag kan worden gezien als een wijze waarop het inkomen van de rechtzoekende wordt besteed, zij het onvrijwillig. Het sluit niet aan bij de huidige systematiek van draagkrachttoetsing om met besteding van het inkomen rekening te houden. Zou met bestedingen rekening worden gehouden, dan zouden zowel het inkomen en vermogen als de bestedingen in het actuele jaar moeten worden geschat. Deze schattingen zouden op een later moment op juistheid moeten worden getoetst, wat niet alleen tot administratieve lasten leidt maar ook voor de rechtzoekende de onzekerheid meebrengt of diens toevoeging na hercontrole in stand blijft.
Overigens worden sommige uitgaven van rechtzoekenden wel in het fiscaal inkomen verdisconteerd, daar zij een fiscale aftrekpost opleveren. Dit is bijvoorbeeld het geval bij alimentatieverplichtingen en studiekosten. Dergelijke aftrekposten kunnen leiden tot verlaging van het fiscale inkomen, wat ertoe kan bijdragen dat een rechtzoekende tot een toevoeging gerechtigd is. Verder wijs ik er evenals in mijn antwoorden op uw eerdere vragen op dat rechtzoekenden die in een ernstige schuldensituatie verkeren in aanmerking kunnen komen voor een toevoeging, ongeacht de hoogte van hun fiscale verzamelinkomen. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat niemand het recht op een toegevoegde advocaat mag worden onthouden omdat het voor de Raad voor Rechtsbijstand moeilijk is het loonbeslag mee te tellen en er daarom geen rekening wordt gehouden met dat loonbeslag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat niettegenstaande het idee dat gerechtsdeurwaarders onafhankelijk moeten zijn, dit in de praktijk niet altijd het geval is en dat er gerechtsdeurwaarders zijn die loonbeslag leggen omdat de opdrachtgever hiertoe wil overgaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan nog steeds van mening dat het de eigen schuld is van rechtzoekenden als zij het niet voor elkaar krijgen dat loonbeslag wordt voorkomen?
Gerechtsdeurwaarders dienen in hun ambtelijk handelen onafhankelijk en onpartijdig te zijn. Ik heb geen concrete aanwijzingen dat daarvan in de praktijk onvoldoende sprake is. De gerechtsdeurwaarder zal bij het leggen van loonbeslag de beslagvrije voet van de schuldenaar in acht nemen. Het is belangrijk dat de gerechtsdeurwaarder de schuldenaar hierover tijdig en duidelijk informeert. De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders zal bezien of de werkwijze van gerechtsdeurwaarders in dit kader verder verbeterd kan worden en zal medio 2014 een preadvies met aanbevelingen over vereenvoudiging van de berekening van de beslagvrije voet presenteren.
Hebben rechtzoekenden volgens u ook geen recht op een toevoeging als door conservatoir loonbeslag – waarbij de vordering nog niet is vastgesteld – het feitelijk inkomen dusdanig laag is dat er in principe recht op een toevoeging zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Conservatoir loonbeslag is uit zijn aard een tijdelijke maatregel, waarmee de schuldeiser anticipeert op het verkrijgen van een executoriale titel om het loon waarop beslag is gelegd te mogen benutten ter voldoening van diens vordering. De draagkracht van de rechtzoekende wordt beoordeeld in het licht van het inkomen van de rechtzoekende over langere tijd en niet op grond van een momentopname. Ook andere omstandigheden dan een conservatoir loonbeslag kunnen tot gevolg hebben dat de draagkracht van de rechtzoekende op enig moment lager ligt dan op grond van de draagkrachttoets in het peiljaar wordt verondersteld. Zoals aangegeven in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 ligt aan de keuze voor de huidige draagkrachttoets het uitgangspunt ten grondslag dat de feitelijke bestedingsruimte van de rechtzoekende niet leidend is. Dit maakt het mogelijk de draagkracht op eenvoudige en eenduidige wijze vast te stellen. Ik acht het daarom niet wenselijk om de draagkracht mede op basis van de feitelijke bestedingsruimte van de rechtzoekende vast te stellen.
Erkent u dat rechtzoekenden door een loonbeslag en het niet krijgen van gefinancierde rechtsbijstand dieper in de schulden kunnen raken, zodat zij uiteindelijk alsnog in een ernstige en langdurige schuldensituatie terecht kunnen komen? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt dan een ernstige en langdurige schuldensituatie voorkomen in dergelijke gevallen?
Voor zover rechtzoekenden in een ernstige en langdurige schuldensituatie terecht zijn gekomen hebben zij aanspraak op begeleiding, hulp en advies in een minnelijk schuldhulptraject onder regie van de gemeente. Een problematische schuldensituatie kan veroorzaakt worden door een veelheid aan feiten en omstandigheden, bijvoorbeeld door te hoge consumptieve uitgaven of onverantwoord leengedrag, maar ook door een ontslag, arbeidsongeschiktheid of een echtscheiding. Het loonbeslag als zodanig kan dan soms de situatie voor de schuldenaar nijpend maken maar heeft altijd een deugdelijke grondslag nodig en is slechts een van de factoren in het ontstaan van een problematische schuldenlast. Bedacht moet hierbij worden dat de schuldeisers die hun vorderingen wensen te innen ook op hun beurt rechtzoekenden zijn. Zij hebben het recht om hun vorderingen te innen via de weg van het loonbeslag. De schuldhulp, die sinds 1 juli 2012 wettelijk gereguleerd is, kan de schuldenaar dan uitkomst bieden.
Voor de minnelijke schuldhulpverlening is niet zozeer relevant welke oorzaak uiteindelijk voor de betrokkene maakt dat de schuldenlast in redelijkheid niet meer kan worden afgelost. Belangrijk is dat in dergelijke gevallen een vangnet bestaat en dat er ook nog een gerechtelijk sluitstuk is. Indien langs de buitengerechtelijke weg niet tot een oplossing kan worden gekomen, kan de betrokkene immers een beroep doen op de Wet schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. In beide gevallen, dus zowel in het buitengerechtelijke als in het wettelijke traject, is via het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand gewaarborgd dat aan de betrokkene gezien zijn financiële situatie de laagst mogelijke eigen bijdrage wordt opgelegd door de Raad voor Rechtsbijstand. Het Besluit eigen bijdrage gaat er van uit dat dan de geringe financiële draagkracht een vastgesteld gegeven is.
De inzet door Justitie van de nieuwe Defensie drone |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat justitie voornemens is om de door Defensie vrijgegeven nieuwe drone (genaamd Scan Eagle) in gebruik te nemen?1 2 Zo ja, op welke termijn zou inzet aan de orde zijn en waarom heeft u de Kamer hierover (nog) niet geïnformeerd?
In beginsel staan de unmanned aerial vehicles (UAV) van Defensie ter beschikking voor nationale taken ter ondersteuning van civiele autoriteiten. Dit geldt ook voor de Scan Eagle, zodra het bedienend personeel hiervoor is opgeleid. Op dit moment zijn er bij justitie echter geen concrete voornemens om Defensie te verzoeken om militaire bijstand met een Scan Eagle.
Bent u voornemens de Scan Eagle te toetsen op geschiktheid voor strafrechtelijke opsporing en handhaving van de openbare orde, gelet op het feit dat deze drone tien keer zo zwaar en veel groter is dan de huidige Raven drone, veel langer in de lucht kan blijven en met een lanceerinrichting het luchtruim in gekatapulteerd moet worden? Zo ja, waarop wordt de Scan Eagle precies getoetst en welke gronden zijn voor u bepalend voor het al dan niet inzetten boven binnenlands grondgebied? Zo nee, waarom vindt voorafgaande aan binnenlandse inzet van onbemande vliegtuigen geen eigenstandige geschiktheidstoets plaats door justitie?
De Scan Eagle vliegt op grotere hoogte dan de Raven, kan per vlucht langer in de lucht blijven en heeft een groter bereik. Deze eigenschappen zouden in een concreet verzoek om bijstand van het bevoegd gezag aan Defensie redenen kunnen zijn om de Scan Eagle te prefereren boven de Raven. De Scan Eagle is net als de Raven uitgerust met camera’s waarbij op gebruikshoogte gezichtsherkenning niet mogelijk is. Gelet hierop zie ik geen reden de eventuele inzet hiervan, waarbij de camera’s enkel op gebruikshoogte zijn ingeschakeld, op voorhand uit te sluiten. Op basis van het huidige wettelijke kader waarmee thans de proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet van de Raven wordt getoetst, kan tevens de eventuele inzet van de Scan Eagle worden getoetst. De eventuele risico’s verbonden aan de inzet van de Scan Eagle boven bewoond gebied worden per geval beoordeeld door de Militaire Luchtvaart Autoriteit (MLA) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
Hoe verhoudt uw stellingname dat de huidige juridische kaders voor de inzet van onbemande vliegtuigen volstaan zich tot de motie-Schouw/Segers3 waarin de regering is verzocht kaders te formuleren voor de benodigde wet- en regelgeving voor het gebruik van onbemande vliegtuigen met bijzondere aandacht voor de effecten op de privacy en de wijze waarop privacy het meest effectief kan worden gewaarborgd?
Mijn stellingname had betrekking op het huidige gebruik van de op de Ravens gemonteerde camera’s. Omdat de UAV’s en daarop gemonteerde camera’s nog steeds in ontwikkeling zijn, heeft het kabinet in de notitie Vrijheid en veiligheid in de digitale samenleving aangekondigd dat in 2014 een onderzoek zal worden uitgevoerd naar onder meer de vraag of de huidige wettelijke kaders voor het gebruik van camera’s op UAV’s met het oog op de privacy ook in de toekomst toereikend zijn.4 Met dit aangekondigde onderzoek wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden Schouw en Segers.
Bent u bereid, gelet op de militaire capaciteiten van de Scan Eagle en de genoemde motie, deze drone ten aanzien van binnenlandse inzet door justitie aan de grond te houden totdat de motie is uitgevoerd en de Kamer kennis heeft kunnen nemen van de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de beantwoording van deze vragen aan de Kamer doen toekomen voor het Algemeen overleg over «Unmanned Aerial Vehicles»(UAV’s) op 5 februari 2014?
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport «The Liberalisation of European Postal Markets and the Impact on Employment and Working Conditions» waarin wordt belicht dat de liberalisatie van de postsector in Europa grotendeels negatief heeft uitgepakt?1
In het rapport wordt gekeken naar de ontwikkeling van de werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden in de postsector in de periode dat in verschillende lidstaten ook (stapsgewijze) liberalisering plaatsvond. Daarbij wordt geconcludeerd dat de liberalisering heeft geleid tot een daling van de werkgelegenheid en een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden. De onderzoekers geven wel aan dat de technologische ontwikkeling op de postmarkt zelf hierin ook een rol speelt (door bijvoorbeeld automatisering van het sorteerproces), maar de invloed van technologische verandering buiten de postmarkt wordt buiten beschouwing gelaten. Door digitalisering zijn de behoeften van mensen veranderd en is de vraag naar post in dezelfde periode sterk afgenomen. Sinds 2009 is het brievenpostvolume in Nederland bijvoorbeeld met meer dan 20% gedaald. Dit heeft onvermijdelijk een gevolg voor de werkgelegenheid, onafhankelijk van de gekozen marktordening.
Hoe kijkt u naar de conclusie dat de beloofde liberalisering en de daarmee beloofde verbeterde dienstverlening en verlaagde prijzen volledig is mislukt? Bent u van mening dat slechts de aandeelhouders, managers en grote bedrijven de vruchten plukken van de liberalisering terwijl de consument en de (voormalig) medewerkers in de postsector de grote nadelen ondervinden?
Zoals de onderzoekers aangeven, heeft liberalisering voor de zakelijke markt voordelen opgeleverd. Ook door bijvoorbeeld de Vereniging Grootverbruikers Post (VGP) wordt aangegeven dat in Nederland sinds de liberalisering op de zakelijke markt de prijzen zijn gedaald en de keuzemogelijkheden zijn toegenomen. Doordat zakelijke klanten nu bijvoorbeeld zelf kunnen kiezen hoeveel dagen per week hun post bezorgd moet worden, sluiten de diensten beter aan bij hun behoeften. Wanneer het kostenvoordeel wordt doorgegeven, levert het ook voor consumenten een voordeel op. Bij de volledige liberalisering in 2009 in Nederland was ook de verwachting dat op de zakelijke markt de voordelen van de liberalisering zouden optreden. Omdat de consumentenmarkt een fijnmazig en daardoor kostbaar netwerk van brievenbussen en postvestigingen vereist, was de verwachting dat op dat segment minder snel concurrentie zou optreden. Mede daarom wordt met de universele postdienst (UPD) voor iedereen een toegankelijke en betaalbare postvoorziening gegarandeerd.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat het loslaten van de verplichting van minimaal vijf dagen in de week post bezorgen, onverstandig is omdat dit zal leiden tot verslechtering van de dienstverlening waardoor een negatieve spiraal ontstaat en steeds minder mensen gebruik zullen maken van brievenpost?
De verandering van de eisen is niet de oorzaak, maar het gevolg van het dalende postvolume. Door het sterk dalende postvolume, stijgen de kosten per poststuk bij gelijkblijvende eisen. Dit is geen houdbare situatie. Zoals in het antwoord op de eerste vraag aangegeven, is het dalende postvolume het gevolg van een verandering in behoeften van mensen. Door digitalisering is er minder vraag naar post. Een verdere vermindering van het aantal bezorgdagen is op dit moment niet aan de orde. De Europese Postrichtlijn vereist een vijfdaagse bezorging. Er kan echter niet uitgesloten worden dat een verdere vermindering van het aantal verplichte bezorgdagen in de toekomst aan de orde komt, omdat er in de toekomst minder behoefte kan zijn aan vijfdaagse bezorging. Vanwege de verwachte verdere daling van het postvolume, is het van belang om te blijven bezien of de eisen wel in overeenstemming zijn met de behoeften. Het voornemen is daarom om in het wetsvoorstel ter modernisering van de UPD een wettelijke, periodieke evaluatie van de UPD op te nemen.
Geluidreducerend asfalt |
|
Henk van Gerven , Paulus Jansen (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ultrastil asfalt bespaart geld» en klopt het aan de ambtenaar van Rijkswaterstaat toegeschreven citaat?1
Ja.
Het is juist dat Rijkswaterstaat werkt aan een bereikbaar Nederland, waarbij ook rekening wordt gehouden met de belangen van mensen die in de buurt van de snelweg wonen. Door verkeersgeluid verder te reduceren wordt een bijdrage geleverd aan een gezond en leefbaar Nederland.
Gaat u het financiële voordeel ten gevolge van het nieuwe asfalt gebruiken om de leefbaarheid voor huishoudens die nu worden blootgesteld aan een geluidbelasting boven de voorkeurswaarde (50/55dB), of zelfs boven de maximale waarde (65/70dB), van de wet SWUNG te verbeteren of om extra asfalt aan te leggen?
Over het PERS-wegdek (Poro Elastic Road Surface) waarvan ik onlangs de ontwikkeling heb aangekondigd, kan ik op dit moment nog geen specifieke uitspraken doen, omdat dit wegdek nog in een vroege fase van de ontwikkeling zit. Hierdoor valt nog niet te zeggen hoe de verwachte lagere kosten voor geluid-schermen zich zullen verhouden tot de hogere kosten voor stillere wegdekken.
Kosteneffectiviteit is een van de onderwerpen in het nu gestarte onderzoek.
Hierbij zijn naast de aanschafprijs van het nieuw te ontwikkelen wegdek ook de uiteindelijke levensduur en jaarlijkse instandhoudingskosten belangrijke factoren.
De ontwikkelingsperiode loopt tot 2018, daarna is toepassing op reguliere wegvakken voorzien.
Wordt bij de toepassing van de nieuwe asfalttypen rekening gehouden met verouderings- en vervuilingseffecten?2 Zo ja, met welke toeslag op het geluidniveau in nieuwe toestand wordt gerekend?
Ja. De verouderingseffecten (vervuiling en slijtage) worden, overeenkomstig de wens van uw Kamer, sinds de aanpassing van het reken- en meetvoorschrift bij invoering van SWUNG in 2012 meegenomen. De verouderingseffecten zijn afhankelijk van het toegepaste wegdektype. De waarde voor het te ontwikkelen wegdek zal moeten blijken uit de nog uit te voeren proeven. Niet de toeslag gebaseerd op een wegdek in nieuwe toestand, maar de op deze manier verkregen levensduurgemiddelde geluidsreductiewaarden worden gebruikt in de geluidsonderzoeken, die Rijkswaterstaat uitvoert om te bepalen welke geluidsmaatregelen worden genomen en wat het effect ervan is.
Houden de rekenmodellen voor de geluidbelasting langs wegen rekening met het (gewogen) effect van een hogere geluidbelasting bij nat asfalt? Zo ja, hoe? Zo nee, onderschrijft u dat hierdoor de feitelijke geluidbelasting onderschat wordt?
Berekeningen van de geluidsbelasting door verkeerslawaai op woningen zijn gebaseerd op de jaargemiddelde waarden en daarvoor representatief te achten klimatologische omstandigheden. Daarmee sluiten ze aan op de normstelling, die eveneens is gebaseerd op jaargemiddelde waarden van de geluidsbelastingen. Hoewel een nat wegdek kan leiden tot een tijdelijk hoger geluidniveau, bevat het reken- en meetvoorschrift geen specifieke correctiefactor voor een nat wegdek. Vanwege de beperkte jaarlijkse duur van neerslag (opgave KNMI: circa 8% van de tijd), leidt deze niet tot een significante toename van het jaargemiddelde geluidniveau. De feitelijke jaargemiddelde geluidsbelasting wordt, ook gezien de te hanteren marges en afrondingen, dan ook niet onderschat door de berekeningen.
Hierbij moet ook worden bedacht dat in geluidsberekeningen meer vereenvoudigingen worden toegepast, die soms een marginaal verhogend en soms een marginaal verlagend effect op de uitkomsten hebben. Deze vereenvoudigingen hebben tot doel om, binnen de grenzen van betrouwbaarheid en representativiteit, het reken- en meetvoorschrift een hanteerbaar instrument te laten blijven bij het vaststellen van de geluidsbelasting binnen het wettelijke kader.
Wordt bij de bepaling van het geluidniveau van de nieuwe asfalttypen ook gemeten bij nat wegdek? Zo nee, onderschrijft u dat de emissies bij nat wegdek hoger zijn en dat de verschillen in emissie droog/nat per asfalttype anders zijn? Bent u bereid om het meetprogramma daarop aan te passen?
Het effect van regen op de geluidreductie van wegdekken is afhankelijk van het type deklaag (hoe poreuzer, hoe kleiner het effect) en de duur en intensiteit van de regenval. Na enige tijd zal de geluidemissie op het natte wegdek echter weer terugkeren op de waarde van het droge wegdek. Dit maakt het effect variabel in de tijd, en daardoor weinig reproduceerbaar. Metingen aan de geluidsemissie van deklagen vinden daarom plaats onder droge weercondities, conform de internationale meetstandaard. (Dit is ook voorgeschreven in de internationale meetstandaard NEN-EN-ISO 11819–1:2001 Akoestiek – Meting van de invloed van het wegoppervlak op verkeerslawaai – Deel 1: Statistische meting van passagegeluid). Daarom wordt standaard uitgegaan van droge condities bij het uitvoeren van metingen, om daarmee een reproduceerbaar resultaat vast te stellen. Ook gelet op het antwoord op de vorige vraag zie ik geen aanleiding om tot voorstellen daartoe te komen.
Kunt u aangeven wat de opzet is van de praktijkproef/-proeven en het monitoringprogramma voor geluidemissies, rolweerstand (c.q. effect op brandstofverbruik) en veroudering/vervuiling?
Bij de opzet van de praktijkproef zal gebruik worden gemaakt van de ervaringen die zijn opgedaan tijdens het Innovatie Programma Geluid (IPG 2003–2008) en het innovatietraject «Superstil Wegverkeer»(SSW 2008–2012). Dit betekent dat tijdens de praktijkproeven de geluidsreductie wordt gemeten onder diverse temperatuursomstandigheden en verouderingstijden. Ook worden metingen gedaan met betrekking tot de rolweerstand, de veiligheid en stroefheid van het wegdek. De aanpak wordt afgestemd met de beheerder van het Reken- en meetvoorschrift geluid, het RIVM.
Bent u bereid de Kamer te zijner tijd te informeren over de eindresultaten van de praktijkproef en de onderbouwing van de rekenwaarden voor de geluidbelasting bij de nieuwe asfaltsoorten?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 zijn volgens planning de eindresultaten van de proeven in 2018 bekend. Uw Kamer zal dan over de resultaten worden geïnformeerd.
De gebrekkige dekking van telefoonproviders in het spoor- en metronettunnels |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u wel eens mobiel getelefoneerd in de Rotterdamse metrotunnel? Zo ja, hoe was uw bereik?
Neen.
Herkent u het beeld dat in het artikel «Providers en prorail kunnen telefoonbereik in spoortunnel verbeteren» wordt geschetst, dat dekking prima mogelijk is als ProRail gaat samenwerken met mobiele providers?1
Ik vind het belangrijk dat ook in spoortunnels goed telefoonverkeer mogelijk is. Goed overleg tussen ProRail en de telecom-providers is daarom van belang. ProRail is beheerder van de spoortunnels die onderdeel uitmaken van de landelijke hoofdspoorweginfrastructuur. Op grond van de Spoorwegwet is ProRail daarbij vergunningverlener voor verschillende maatregelen die in deze spoortunnels genomen moeten worden om ervoor te zorgen dat de publieke netwerken van de telecom-providers hierin adequaat functioneren. Het initiatief voor het indienen van een vergunning-aanvraag ligt bij de telecom-providers. Alvorens een vergunning te verlenen toetst ProRail of de in de vergunning-aanvraag opgenomen maatregelen acceptabel zijn vanuit de optiek van spoorveiligheid, beschikbaarheid en mogelijke interferenties met het GSM-R(ail)-netwerk van ProRail. ProRail heeft mij geïnformeerd dat er momenteel verschillende vergunning-aanvragen in behandeling zijn en dat hierover reeds constructief overleg met de betreffende telecom-providers plaatsvindt.
Bent u bereid om met lagere overheden in overleg te gaan om knelpunten – denk aan de metro's in Rotterdam en Amsterdam – in beeld te krijgen en het gsm-bereik daar te verbeteren?
Ik ben bereid om mijn reguliere contacten met decentrale overheden te benutten om hun aandacht te vragen voor mogelijke knelpunten ten aanzien van de telefonische bereikbaarheid in tunnels. Daarbij wijs ik er wel op dat de genoemde metro-netwerken geen onderdeel uitmaken van de landelijke hoofdspoorweginfrastructuur waarvan ProRail beheerder is. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de betreffende gemeentes en hun vervoerbedrijven.
Bent u bereid met ProRail en de telecomproviders in overleg te gaan over de vraag of verbetering van het gsm-bereik in treintunnels mogelijk is?
ProRail heeft mij geïnformeerd dat er momenteel verschillende vergunning-aanvragen in behandeling zijn en dat hierover constructief overleg plaatsvindt. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven ligt het initiatief voor maatregelen voor verbetering van het GSM-bereik in treintunnels in beginsel bij de telecom-providers en toetst ProRail of de in de vergunning-aanvraag opgenomen maatregelen acceptabel zijn vanuit de optiek van spoorveiligheid, beschikbaarheid en mogelijke interferenties met het GSM-R(ail)-netwerk. Wanneer dat nodig is zal ik ProRail wijzen op het maatschappelijk belang van een voortvarende aanpak bij de behandeling van deze vergunning-aanvragen en zal ik ProRail vragen mij over de voortgang hiervan op de hoogte te houden.
Wie draagt zorg voor een goed mobiel bereik in nieuwe spoortunnels, zoals de nieuwe spoortunnel bij Delft?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat onder dreiging van een rechtszaak de minister en CoolCat een gezamenlijke verklaring hebben opgesteld over de inspanningen van CoolCat in textielfabrieken in Bangladesh |
|
Kees Verhoeven (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boude beschuldiging breekt Ploumen op»?1
Ja.
Was u op de hoogte van het feit dat CoolCat-oprichter Roland Kahn voornemens was een rechtszaak tegen u aan te spannen naar aanleiding van door u gedane uitspraken over arbeidsomstandigheden in textielfabrieken in Bangladesh waar CoolCat mee samenwerkt?2 Indien ja, wat was uw reactie op deze dagvaarding?
Ja. Dit heb ik voor kennisgeving aangenomen. Er was op dat moment reeds overleg met Coolcat.
Heeft CoolCat in deze dagvaarding een rectificatie geëist van uw aantijgingen? Klopt het dat u naar aanleiding van deze dagvaarding in overleg met Coolcat op 24 januari het persbericht hebt uitgezonden?3
Zowel Coolcat als ikzelf wilden verkeerd gewekte suggesties wegnemen (zie antwoord op vraag 5). Het persbericht waaraan u refereert, is dan ook in goed overleg tot stand gekomen. Coolcat heeft vervolgens besloten de rechtszaak in te trekken.
Heeft CoolCat, na de publicatie van het persbericht, definitief afgezien van het aanspannen van een rechtszaak? Is het persbericht daarmee deel van een schikking bedoeld om een rechtszaak te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke verkeerd gewekte suggesties u bedoelt met uw verwijzing in het persbericht van 24 januari jl. naar verkeerd gewekte suggesties? Hoe is het mogelijk dat deze verkeerd gewekte suggesties in een landelijk dagblad gepubliceerd zijn? Welke suggesties wilde u wel wekken met het interview in het Algemeen Dagblad van 25 november jl.? Kunt u dit toelichten?
In aanloop naar en in het interview dat ten grondslag lag aan het artikel van 25 november in het Algemeen Dagblad heb ik niet gesproken over een zwarte lijst. Er bestaat namelijk geen zwarte lijst. Ook heb ik Coolcat niet in verband gebracht met kinderarbeid of het gebrek aan uitbetaling van leefbare lonen. Wel heb ik aangegeven dat ik het belangrijk vind dat Nederlandse bedrijven, waaronder Coolcat, het veiligheidsakkoord voor Bangladesh ondertekenen. Mijn opmerkingen over Coolcat hadden dan ook enkel betrekking op het veiligheidsakkoord.
Welke redenen lagen er ten grondslag aan het noemen van specifiek dit bedrijf in uw interview met het Algemeen Dagblad gezien het feit dat CoolCat hoorde tot de eerste tien bedrijven die het convenant ondertekenden?
De genoemde bedrijven waren de drie Nederlandse textielbedrijven (dat wil zeggen bedrijven in Nederlandse handen) waarvan op dat moment bij mij bekend was dat zij producten produceren in Bangladesh, maar die op dat moment het veiligheidsakkoord nog niet hadden ondertekend.
Heeft u uw interview met het Algemeen Dagblad van 25 november jl. gelezen en goedgekeurd voorafgaand aan de publicatie hiervan?
Het artikel is in concept voorgelegd aan mijn woordvoerder. Op een aantal punten zijn correcties voorgesteld, deze zijn vervolgens niet integraal in het artikel verwerkt. Noch het eindresultaat (dat op essentiële onderdelen afwijkt van het concept), noch de nadien door het AD toegevoegde koppen zijn in definitieve vorm aan mij voorgelegd.
Hoe bent u van plan in de toekomst dit soort escalaties uit te sluiten?
In mijn contacten met de textielsector ligt de nadruk op constructieve dialoog, onder andere met de brancheorganisaties. Ook in de toekomst zal ik deze dialoog, over de noodzaak om arbeidsomstandigheden in de textielsector te verbeteren, blijven voeren.
Het bericht dat de gemaakte afspraken om het werk in kledingfabrieken in Bangladesh veiliger te maken nog weinig effect hebben |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de artikelen «Geen enkele inspecteur extra aangesteld na ramp Bangladesh»1 en «Afspraken Bangladesh missen doelen»2, waarin wordt belicht dat de afspraken die gemaakt zijn om het werk in kledingfabrieken in Bangladesh veiliger te maken nog weinig tot geen effect hebben?
Onder andere vanwege de recente verkiezingen en daaraan gerelateerde onrust is de toezegging door de Bengaalse overheid om 200 extra inspecteurs aan te stellen helaas nog niet gerealiseerd. Het is belangrijk dat de Bengaalse overheid de gemaakte afspraken nakomt en spoedig de 200 extra inspecteurs aanstelt. Ik spreek hen daar op aan.
Door inspanningen van de Bengaalse overheid en de internationale gemeenschap zijn al wel andere concrete resultaten geboekt ter verbetering van arbeidsomstandigheden in de textielsector in Bangladesh. De overheid van Bangladesh heeft 42 bestaande vacatures voor arbeidsinspecteur opgevuld, waarmee er nu 93 arbeidsinspecteurs zijn. Een ander resultaat is dat de structurele uitbreiding van de arbeidsinspectiedienst eerder dan verwacht is opgenomen in de begroting. Ten slotte wordt via het programma van de internationale arbeidsorganisatie (ILO), dat door Nederland, het VK en Canada wordt gefinancierd, voortgang geboekt.
Nederland heeft 6 mln EUR beschikbaar gesteld voor het programma van de ILO dat zich van de periode van 2013 tot 2016 richt op de verbetering van arbeidsomstandigheden in de textielsector in Bangladesh. De bijdrage van Nederland wordt in delen betaald. In 2013 heeft Nederland 1 miljoen euro bijgedragen.
Dit ILO programma in Bangladesh bestaat uit vijf onderdelen:
De ambassade bespreekt maandelijks de voortgang op deze onderdelen met de ILO tijdens het donor coördinatieoverleg dat door Nederland wordt voorgezeten.
Op elk van de zes onderdelen wordt voortgang geboekt. Ten eerste, zijn er inmiddels 200 fabrieken in Bangladesh geïnspecteerd op bouwveiligheid en 120 fabrieken op brandveiligheid. De ILO laat de inspectierapporten nu controleren door internationale experts. Ten tweede, worden nieuwe en zittende inspecteurs door de ILO getraind. De ILO heeft een beleidsplan voor de arbeidsinspectie opgesteld dat binnenkort met de overheid en sociale partners wordt besproken.
Ten derde, heeft de ILO in samenwerking met de Bengaalse overheid een coördinerend centrum opgezet voor dienstverlening aan slachtoffers van Rana Plaza. Een eerste groep slachtoffers heeft inmiddels een training voor re-integratie op de arbeidsmarkt ontvangen. De training voor een tweede groep van 250 slachtoffers is gestart. In samenwerking met maatschappelijke organisaties heeft de ILO een databank opgezet met informatie over alle verstrekte hulp aan Rana Plaza slachtoffers. Tot slot is de uitvoering van het Better Work programma van de ILO in samenwerking met de International Finance Corporation (IFC) in voorbereiding.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat de Bengaalse overheid nog geen enkele inspecteur extra heeft aangesteld om de textielfabrieken in het land te controleren om rampen, als het instorten van Rana Plaza, in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Aan welke projecten is de 1 miljoen euro besteed die de Nederlandse overheid tot op heden beschikbaar heeft gesteld om extra inspecteurs aan te stellen? Welke concrete afspraken zijn er op voorhand gemaakt over de inzet van het beschikbaar gestelde bedrag en op welke wijze controleert u of deze afspraken ook daadwerkelijk worden gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de vertraging van het aantal aangestelde inspecteurs gevolgen voor de uitvoer van het Bangladesh Veiligheidsakkoord? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de Nederlandse bedrijven die dit akkoord ondertekend hebben?
Voor de uitvoering van inspecties is het veiligheidsakkoord niet afhankelijk van inspecteurs van de Bengaalse overheid. Er wordt gewerkt met internationale experts. Het veiligheidsakkoord voor Bangladesh heeft inmiddels 10 pilot inspecties uitgevoerd. In februari en maart begint het veiligheidsakkoord met een grootschalige inspectie operatie. Deze inspecties hebben geen vertraging opgelopen.
Gaan de nog aan te stellen inspecteurs tevens het grote aantal onderaannemers controleren die ook veel kleding produceren voor westerse merken? Zo nee, op welke wijze wordt het toezicht op deze onderaannemers georganiseerd?
De inspectieoperatie voor brand- en gebouwenveiligheid is gericht op bedrijven die voor de export produceren. In het veiligheidsakkoord voor Bangladesh staat expliciet dat de afspraken ook gelden voor de onderaannemers die via de hoofdaannemer aan bedrijven leveren die aangesloten zijn bij het veiligheidsakkoord. Ook de Alliance for Bangladesh Worker Safety (Alliance), waarbij vooral Amerikaanse bedrijven zijn aangesloten, heeft afspraken gemaakt over onderaannemers. Het blijft echter ingewikkeld. Onderaanbesteding is de zwakste schakel in de keten. In de kleine werkplaatsen liggen de grootste risico’s op misstanden en vinden de minste controles plaats. Door af te spreken met toeleveranciers dat uitbesteding aan onderaannemers onacceptabel is, proberen de Westerse textielbedrijven risico’s te verminderen.
De lokale vereniging voor textielproducenten heeft recent nieuwe regelgeving ingevoerd om de controle op onderaannemers verder aan te scherpen. De bedrijven die produceren voor de lokale markt vallen nu nog buiten de inspecties, maar zullen in de toekomst ook gecontroleerd worden door de versterkte arbeidsinspectie.
Bent u voornemens met de Bengaalse overheid in gesprek te gaan om hen aan te sporen prioriteit te geven aan zowel de aanstelling van extra arbeidsinspecteurs als het verbeteren van de controle van onderaannemers? Welke verwachtingen heeft u van de Bengaalse overheid om deze problemen op korte termijn aan te pakken?
Ik ben in gesprek met de Bengaalse overheid en blijf dat doen. Gezamenlijk met andere donoren, blijft Nederland druk uitoefenen op de overheid van Bangladesh om extra inspecteurs aan te stellen en om de arbeidsomstandigheden bij onderaannemers te verbeteren. Tijdens 6 wekelijks diplomatiek topoverleg tussen Bangladesh, Nederland, de EU en de VS staan deze onderwerpen hoog op de agenda.
Op welke termijn verwacht u dat de gemaakte afspraken daadwerkelijk effect gaan hebben en dat daarmee de situatie voor de werknemers in de Bengaalse kledingindustrie zal verbeteren?
De werkzaamheden van het Accord en de Alliance zullen vijf jaar in beslag nemen. Het ILO programma duurt 3,5 jaar. Verandering van een sector met 4 miljoen werknemers en ruim 3.500 (export) fabrieken kost tijd. Het gaat niet alleen om inspectie en de uitvoering van de inspectie aanbevelingen, maar ook om het opzetten van arbo-commissies in 3.500 fabrieken en het geven van veiligheidstrainingen aan werknemers en management. Ik zal u regelmatig blijven informeren over de voortgang van dit programma.
Het bericht dat de enige nachtapotheker in Alphen aan den Rijn op 2 februari gaat sluiten |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat de enige nachtapotheker in Alphen aan den Rijn op 2 februari gaat sluiten?1
Het feit dat er ’s nachts geen apotheek geopend is in Alphen aan den Rijn betekent niet dat er ’s nachts geen spoedmedicatie beschikbaar is in Alphen aan den Rijn. Ten algemene geldt dat op zorgverzekeraars de plicht rust om voldoende verantwoorde zorg te contracteren voor hun verzekerden. Daaronder valt ook de farmaceutische zorg die in de avond, nacht en op zondag (ANZ) wordt geleverd. Zoals al eerder in antwoorden op Kamervragen van het lid Van Gerven (SP)2 is aangegeven, rust op apothekers de plicht om 7 dagen per week en 24 uur per dag toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten te organiseren. De vorm waarin apothekers de toegang tot farmaceutisch zorg in de avond, nacht en op zondagen organiseren, is vrij. Apothekers kunnen deze diensten zelf leveren dan wel in samenwerking met andere apotheken (rouleren) of uitbesteden aan een, al dan niet gezamenlijke, dienstapotheek. Of zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden staat ter beoordeling van de specifieke toezichthouder de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht of er verantwoorde zorg wordt geleverd.
Het verstrekken van spoedmedicatie betekent niet per definitie dat er door de patiënt of zijn vertegenwoordiger zal moeten worden gereisd. Enerzijds omdat spoedmedicatie veelal door de (huis)arts wordt verstrekt. Anderzijds omdat verstrekken van spoedmedicatie ook op een andere, meer klantvriendelijke, snellere en goedkopere manier kan worden georganiseerd waarbij de medicatie kan worden thuisbezorgd, zoals zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid aangeeft.
Is het wat u betreft acceptabel dat inwoners van Alphen aan den Rijn die ’s nachts met spoed geneesmiddelen nodig hebben 20 kilometer moeten reizen naar Leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe legt u de patiënt met een progressieve zenuwziekte, die veelvuldig gebruik moet maken van deze voorziening, uit dat dit binnenkort niet meer mogelijk is?
Op zichzelf zou een patiënt niet veelvuldig gebruik moeten maken van een spoedvoorziening zoals een dienstapotheek. Dienstapotheken zijn, net zoals de SEH’s, niet bedoeld voor reguliere c.q. planbare zorg waar een patiënt veelvuldig gebruik van maakt. Zie verder het antwoord op de vragen 1 en 2 met betrekking tot het verstrekken en thuisbezorgen van spoedmedicatie.
Kunt u helderheid geven over de rol die zorgverzekeraars Achmea en Zorg & Zekerheid hebben gespeeld bij de sluiting van deze nachtapotheker?
Zorgverzekeraars moeten voldoende spoedeisende zorg contracteren en apotheekhoudenden moeten 7 dagen per week en 24 uur per dag toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten organiseren, waaronder de spoedzorg. Een en ander betekent niet dat een zorgverzekeraar met elke apotheek of met elke dienstapotheek een contract moet aangaan voor het leveren van spoedmedicatie. Of wordt voldaan aan de plicht om toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten zeven dagen per week, 24 uur per dag te contracteren en organiseren, staat ter beoordeling van de specifieke toezichthouders NZA en IGZ.
Volledigheidshalve merk ik op dat het ook de taak van zorgverzekeraars is om de zorg betaalbaar te houden en zo nodig om betaalbare zorg te organiseren.
Teneinde zorg te dragen dat farmaceutische spoedzorg voor alle Nederlandse ingezetenen beschikbaar en betaalbaar blijft, ook in minder bevolkte gebieden, kopen zorgverzekeraars vanaf dit jaar de farmaceutische spoedzorg gezamenlijk in op basis van een representatiemodel. Dit is een uitvloeisel van de kwaliteitsagenda die is vastgesteld in het kader van het Bestuurlijk overleg farmacie naar aanleiding van de bevindingen van de verkenners extramurale farmacie, de heren Rinnooy Kan en Reibestein. Achterliggende gedachte hierbij is om een volledige spreiding en dekking van farmaceutische spoedzorg te bewerkstellingen en daarbij aansluiting te zoeken bij de reguliere acute zorgstructuur. Zie verder het antwoord op de vragen 1 en 2 en op de vragen 5, 6, 7 en 8.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars Achmea en Zorg & Zekerheid hun zorgplicht verzaken door aan te sturen op sluiting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen het zorgstelsel is hier geen specifieke rol voor de overheid voorzien.
Of wordt voldaan aan de plicht voor respectievelijk zorgverzekeraars en apotheekhoudenden om voldoende toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten, zeven dagen per week, 24 uur per dag, te contracteren c.q. te organiseren, staat ter beoordeling van de specifieke toezichthouders NZA en IGZ.
Zie ook het antwoord op de vragen 1, 2 en 4.
Past het sluiten van een nachtapotheker, waarvan zo’n 120.000 mensen in de regio afhankelijk zijn, binnen uw definitie van het bieden van goede zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Is het wat u betreft terecht dat de burgemeester van de gemeente Alphen aan den Rijn pleit voor het behouden van de nachtapotheker? Ondersteunt u zijn pleidooi? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om de sluiting van de enige nachtapotheker in Alphen aan den Rijn te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
PUR-schuimproblematiek |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de «Roadmap on Substances of very high concern» van de Europese Unie?1
Ja.
Deze SVHC-Roadmap is februari 2013 uitgebracht door de Europese Commissie in nauwe samenwerking met de lidstaten. De routekaart beschrijft de aanpak van de «substances of very high concern», in de Nederlandse vertaling «zeer zorgwekkende stoffen».
Wat is uw mening over het feit dat grondstoffen van PUR-schuimisolatie, zoals isocynaat, benoemd worden als «substance of very high concern»?
Isocyanaten, grondstof voor PUR-schuim, zijn tot nu toe in het kader van de uitvoering van de Roadmap niet aangemeld voor opname op de lijst van zeer zorgwekkende stoffen. Het gaat bij deze zgn. kandidatenlijst om stoffen die binnen REACH2 in aanmerking komen voor autorisatie (verbod met uitzonderingen voor toegestane vormen van gebruik). Dat neemt niet weg dat al langer bekend is dat isocyanaten voor de gezondheid schadelijke – onder meer sensibiliserende – eigenschappen hebben. De routekaart heeft tot doel om voor zeer zorgwekkende stoffen tot substitutie te komen door alternatieven die voor mens en milieu minder schadelijk zijn. Mochten isocyanaten in de toekomst op de betreffende lijst geplaatst worden, dan ontstaat in ieder geval een moment om in overleg met het bedrijfsleven op Europees niveau na te gaan of alternatieven technisch en economisch haalbaar zijn en zo ja, binnen welke periode.
Was bij u of uw ministerie de inhoud van deze «roadmap» bekend toen u de Gezondheidsraad vroeg om PUR-isolatie te onderzoeken? Zo ja, kunt u toelichten welke rol deze informatie had bij de onderzoeksopdracht? Zo nee, is de informatie uit deze «roadmap» dan aanleiding voor nader onderzoek?
In het geval van het aanbrengen van isolerende maatregelen met gespoten PUR-schuim is er geen sprake van een adviesaanvraag bij de Gezondheidsraad. Tot nu toe blijken er mondiaal geen limietwaarden voorhanden te zijn voor sensibilisatie aan isocyanaten (overgevoeligheid voor die stoffen) en er is op dit moment geen nieuwe informatie over isocyanaten in het kader van de SVHC-Roadmap. Eventueel nader onderzoek hiernaar zal plaatsvinden binnen de kaders van de SVHC-Roadmap. Mocht nieuwe informatie hierover uit de SVHC-Roadmap op tafel komen, dan zal uiteraard de Gezondheidsraad in de meningsvorming hieromtrent worden betrokken.
Het bericht dat werkeloze jongeren de Nederlandse staat miljarden kosten |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Werkloze jongeren kosten miljarden»?1
Het kabinet deelt de zorgen over de oplopende jeugdwerkloosheid. De hoge jeugdwerkloosheid is een bittere pil voor jongeren die hun opleiding hebben afgerond en de arbeidsmarkt betreden maar geen werk kunnen vinden en voor jongeren die hun baan verliezen. Het is bekend dat jongeren de gevolgen van werkloosheid aan de start van de loopbaan lang met zich mee kunnen dragen. Het kabinet heeft daarom op 5 maart jl. de «Aanpak Jeugdwerkloosheid» gepresenteerd met concrete maatregelen om jeugdwerkloosheid te voorkomen en te bestrijden2.
Wat is uw reactie op de opmerking van de voorzitter van FNV Jong dat een groeiende groep jongeren het opgeeft en zich helemaal terugtrekt van de arbeidsmarkt? Kunt u bevestigen dat daarmee het echte werkloosheidspercentage onder jongeren nog hoger is dan 16,9%?
In december 2013 is de jeugdwerkloosheid opgelopen tot 15,9% (seizoensgecorrigeerd, nationale definitie). Het werkloosheidspercentage geeft het aandeel van de werkloze beroepsbevolking in de totale beroepsbevolking weer.
Iemand wordt tot de werkloze beroepsbevolking gerekend als hij of zij verklaart ten minste 12 uur per week te willen werken, daarvoor beschikbaar is en actief op zoek is. Op het moment dat jongeren aan deze criteria voldoen komen zij dus voor in de werkloosheidsstatistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Dat is ongeacht of ze wel of geen onderwijs volgen.
Een werkloosheidspercentage van 15,9% geeft daarmee aan dat ongeveer één op de zes jongeren in de jeugdige beroepsbevolking werkloos is. Het gros van de jongeren (57% in 2012) behoort echter niet tot de beroepsbevolking, omdat zij niet actief (willen) zijn op de arbeidsmarkt. In het derde kwartaal van 2013 was 7,3% van het totaal aantal jongeren werkloos.
Het is een bekend verschijnsel dat in een periode van laagconjunctuur mensen ontmoedigd raken en het zoeken naar een baan opgeven. Dit ontmoedigingseffect treedt niet alleen op bij jongeren, maar ook bij andere leeftijdsgroepen. Jongeren kiezen er bijvoorbeeld voor om langer door te leren of terug te keren naar het onderwijs. Dat is verstandig, want jongeren versterken daarmee hun positie op de arbeidsmarkt. Uit (voorlopige) gegevens van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) blijkt bijvoorbeeld dat fors meer eerstejaars zich hebben ingeschreven bij hoger onderwijsinstellingen voor het collegejaar 2013–2014 dan het voorafgaande collegejaar.
Beschikt u over gegevens over de omvang van de groep jongeren die zich van de arbeidsmarkt terugtrekt en in welke mate deze groep toe- of afneemt? Zo ja, kunt u deze gegevens beschikbaar stellen? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Uit gegevens van het CBS blijkt dat de omvang van de beroepsbevolking in de leeftijdscategorie 15 tot 25 jaar in de eerste helft van 2013 beduidend hoger lag dan in de tweede helft van 2012. Er waren dus in de eerste helft van 2013 beduidend meer jongeren actief op de arbeidsmarkt. Sinds de zomer is sprake van een kentering en zien we de omvang van de beroepsbevolking afnemen. In december 2013 ligt de omvang van de jeugdige beroepsbevolking 41 duizend personen lager dan in juni 2013. Een daling van de beroepsbevolking kan er op duiden dat jongeren zich terugtrekken van de arbeidsmarkt. Zoals hierboven aangegeven, kan dit zijn omdat jongeren terug zijn gekeerd naar het onderwijs om hun arbeidsmarktpositie te versterken.
Naast de ontwikkeling van de beroepsbevolking bieden ook stroomcijfers inzicht in de dynamiek op de arbeidsmarkt. Sowieso is de arbeidsmarktdynamiek onder jongeren relatief groot omdat zij relatief gemakkelijk switchen tussen het actief zijn op de arbeidsmarkt en het voltijds volgen van onderwijs. Stroomcijfers die inzicht geven in de stromen op de arbeidsmarkt tussen de (werkloze) beroepsbevolking en de niet-beroepsbevolking zijn slechts beschikbaar tot en met het tweede kwartaal van 2013. In het tweede kwartaal van 2013 lag de stroom van de werkloze beroepsbevolking naar de niet-beroepsbevolking met 67 duizend personen wat hoger dan in hetzelfde kwartaal één jaar eerder (52 duizend personen). Dit duidt er op dat het aantal jongeren dat zich terugtrok van de arbeidsmarkt licht is gestegen in een jaar tijd. In vergelijking met het aantal jongeren dat zich elk kwartaal op de arbeidsmarkt begeeft (de stroom van de niet-beroepsbevolking naar de beroepsbevolking) blijkt overigens dat de stroom van de werkloze beroepsbevolking naar de niet-beroepsbevolking relatief beperkt in omvang is. De stroom van de niet-beroepsbevolking naar de beroepsbevolking is gemiddeld genomen ongeveer drie keer zo groot.
Deelt u de mening van FNV Jong dat de berekening zoals gehanteerd in hun onderzoek «Kosten Jeugdwerkeloosheid», conservatief is en de kosten in werkelijkheid hoger liggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is algemeen bekend dat een hogere werkloosheid leidt tot hogere uitgaven aan sociale zekerheid en derving van belastinginkomsten. Dat algemene principe is voor werkloosheid onder jongeren niet wezenlijk anders dan voor werkloosheid onder andere leeftijdscategorieën.
Om een inschatting van de totale kosten van de oploop van de jeugdwerkloosheid te maken dient een aantal veronderstellingen gemaakt te worden. Op de aannames die FNV Jong maakt voor haar berekening valt het nodige aan te merken. Zo neemt FNV Jong in haar berekening alle werkloze jongeren mee, terwijl ruim de helft van deze jongeren onderwijsvolgend is. Een aanzienlijk deel van deze jongeren is niet op zoek naar een voltijdbaan, maar naar een substantiële bijbaan of leerwerkplek. Dit werkt door in de geraamde kosten.
Wat is uw reactie op de opmerking van de voorzitter van FNV Jong dat de investering van het kabinet in projecten die de jeugdwerkeloosheid moeten terugdringen «schril afsteekt tegen de kosten van de jeugdwerkeloosheid van 2 miljard per jaar»?
Het kabinet is het niet eens met de opmerking van de voorzitter van FNV Jong. Op 5 maart jl. heeft het kabinet de «Aanpak Jeugdwerkloosheid» gepresenteerd met daarin concrete maatregelen om de jeugdwerkloosheid te bestrijden en te voorkomen.
Het kabinet heeft € 25 miljoen uitgetrokken om in de 35 arbeidsmarktregio’s concrete acties op te zetten om jongeren te ondersteunen bij hun zoektocht naar werk. Deze middelen worden ondermeer ingezet voor het opzetten van jongerenloketten, coachingsactiviteiten en voor de introductie van startersbeurzen. Eind vorig jaar is vanuit ESF nog eens € 36 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid. Bovendien stimuleert het kabinet via het School Ex programma jongeren in het middelbaar beroepsonderwijs om langer door te leren. Hiervoor heeft het kabinet € 25 miljoen uitgetrokken.
Daarnaast is in het begrotingsakkoord afgesproken dat een derde van de middelen voor de sectorplannen besteed wordt aan het bestrijden van de jeugdwerkloosheid, bijvoorbeeld door het aanbieden van meer stageplaatsen en leerwerkplekken. In totaal heeft het kabinet € 600 miljoen beschikbaar om initiatieven van sociale partners te ondersteunen. Ook is in het begrotingsakkoord afgesproken dat er een premiekorting voor jongeren wordt ingevoerd. Daarmee is het voor werkgevers per 1 januari 2014 tijdelijk financieel aantrekkelijker om uitkeringsgerechtigde jongeren in dienst te nemen. Het budgettair beslag van de premiekorting voor jongeren bedraagt € 300 miljoen. Werkgevers is daarnaast de gelegenheid geboden om tijdelijk specifiek vacatures voor jongeren tot 27 jaar open te stellen.
Om te komen tot een integrale aanpak van de jeugdwerkloosheid heeft het kabinet Mirjam Sterk aangesteld als ambassadeur voor de «Aanpak Jeugdwerkloosheid». Haar voornaamste taak is ervoor te zorgen dat de regionale en sectorale aanpak elkaar versterken en te zorgen dat er matches ontstaan tussen vacatures, stageplaatsen en leerwerkplekken. Goede initiatieven die op lokaal niveau ontstaan worden door haar verder uitgerold.
Bovenstaande maatregelen zijn in aanvulling op de acties die het kabinet al onderneemt om het aantal voortijdig schoolverlaters terug te dringen en de aansluiting tussen het (beroeps)onderwijs en de arbeidsmarkt te versterken. In het regeerakkoord en het begrotingsakkoord zijn afspraken gemaakt om fors te investeren in de kwaliteit van het onderwijs door onder andere meer middelen voor leraren en schoolleiders en beter technisch praktijkonderwijs.
Bent u het met de voorzitter van FNV Jong eens dat de uitslag van dit onderzoek een grotere investering van het kabinet in het bestrijden van de jeugdwerkloosheid rechtvaardigt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke extra middelen bent u voornemens in te zetten?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat in Uganda een Belg vastzit vanwege homoseksualiteit |
|
Tamara van Ark (VVD), Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Belg vast in Uganda voor homoseks»?1
Ja
Kunt u aangeven of het bericht klopt dat er een Belg vastzit in Uganda op verdenking van homoseksualiteit?
De Belgische media meldden dat er in de nacht van zondag 26 op maandag 27 januari een Belgische man is opgepakt in Kampala op verdenking van homoseksuele handelingen. Hij is woensdagmiddag 29 januari op borgtocht vrijgekomen. 11 februari is bekend gemaakt dat de Belg niet wordt aangeklaagd en/of voorgeleid. Hij heeft Uganda inmiddels op eigen initiatief verlaten. Zijn visum was reeds verlopen en hij verbleef dus illegaal in Uganda.
Kunt u aangeven of er nog meer Europeanen vastzitten in Uganda op verdenking van homoseksualiteit?
Nee, niet voor zover bij ons bekend.
Kunt u aangeven hoe het staat met de «anti-homowet» in Uganda die «recidivisten» een levenslange gevangenisstraf kan opleveren? Is de president inmiddels bereid om deze anti-homowet te vetoën?
Op 23 januari is de anti homowet formeel door het parlement aangeboden aan de President. Hij heeft 30 dagen om te wet te ondertekenen, te weigeren of wijzigingsvoorstellen te doen. In een brief aan de voorzitter van het parlement heeft hij aangegeven de wet in de huidige vorm niet te zullen ondertekenen. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven op welke wijze de Nederlandse ontwikkelingshulp aan Uganda heeft bijgedragen aan een beter leefklimaat voor lesbische, homo-, biseksuelen en transgenders (LHBT’s) in Uganda?
Nederland ondersteunt verschillende organisaties om discriminatie van de LHBT-gemeenschap in Uganda tegen te gaan en onderhoudt via de Nederlandse ambassade in Kampala nauw contact met LHBT- en mensenrechtenorganisaties.
Bent u bereid om de zaak, in samenspraak met de Belgische collega’s, op Europees niveau aan te kaarten?
Dit betreft een consulaire zaak van een Belgische staatsburger. De Belg is inmiddels vrijgelaten en heeft het land verlaten.
Bent u bereid om de ontwikkelingshulp aan Uganda aan alle overheidsinstellingen op te schorten op nationaal niveau en voor hetzelfde te pleiten op Europees niveau, als de president van Uganda de anti-homowet niet tegenhoudt, of als Europese burgers vast blijven zitten in Uganda om homoseksualiteit? Zo nee, waarom niet?
Afgelopen weekend heeft president Museveni aangegeven dat hij de wet wil ondertekenen die levenslang als strafmaat stelt op homoseksualiteit. Voor een formele reactie van Nederland wil het kabinet eerst de definitieve ondertekening door de president afwachten. Nederland wil wel een krachtig signaal afgeven dat deze wet niet acceptabel is, ook omdat deze niet overeenstemt met internationale verdragen waarbij Uganda partij is.
Wat dit betekent voor de hulp van Nederland aan Uganda, is nog niet te overzien.
Nederland gaf al geen begrotingssteun meer aan Uganda. Maar Nederland meent dat de lidstaten van de EU de begrotingssteun van de Commissie moeten aanhouden als de wet wordt getekend.
Tegelijk mag onze reactie de belangen van LHBT in Uganda niet schaden.
Daarom willen we van de organisaties voor LHBT in Uganda vernemen wat zij als de beste reactie zien, en hoe wij met hen en de regering van Uganda in gesprek kunnen blijven. Afhankelijk van die gesprekken willen we bezien of en welke maatregelen we nemen.
Het Ugandese parlement heeft de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid om de wet wel of niet aan te nemen indien de president tot twee keer toe zou weigeren de wet te bekrachtigen.