De arrestatie van een Britse politicus wegens het citeren van Winston Churchill |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Paul Weston – Victim of Sharia: Arrested For Quoting Winston Churchill»1 en «Arrested for quoting Winston Churchill: European election candidate accused of religious and racial harassment after he repeats wartime prime minister’s words on Islam during campaign speech»?2
Ja
Deelt u de mening dat de arrestatie van de politicus Paul Weston een grove schending is van de vrijheid van meningsuiting en getuigt van dhimmi-gedrag? Zo nee, waarom niet?
Eenieder heeft het recht op vrijheid van meningsuiting en conform de drieledige toets van artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten zijn beperkingen aan die vrijheid alleen toegestaan indien deze in de wet zijn opgenomen, een legitiem doel dienen en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. De vrijheid van meningsuiting brengt ook plichten en verantwoordelijkheden met zich mee. Het is aan een onafhankelijke rechter om vast te stellen of de grenzen van de vrijheid van meningsuiting in dit geval zijn overschreden.
De precieze redenen voor de kennelijke arrestatie van dhr. Weston waar de genoemde persberichten melding van maken, zijn het Kabinet niet bekend. In andere perspublicaties wordt gesteld dat de aanleiding gelegen zou zijn in het feit dat dhr. Weston geen vergunning had voor het geven van een speech met een megafoon en niet reageerde op een verzoek van de politie om door te lopen.
Deelt u de mening dat deze gebeurtenis niet op zichzelf staat, maar exemplarisch is voor de staat van belegering waarin de vrijheid van meningsuiting zich bevindt door de opmars van islamcensuur in het Westen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat Paul Weston een tweejarige gevangenisstraf riskeert wegens het simpelweg voorlezen van een gedeelte uit Winston Churchill’s boek «The River War» over het militante en sociale achteruitgang bewerkstelligende karakter van de islam?3
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u bij de Britse minister van Justitie aandringen op onmiddellijke buiten vervolging stelling van Paul Weston? Zo ja, wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de Britse reactie? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet heeft het volste vertrouwen in het Britse rechtssysteem, en ziet geen aanleiding hierover met de Britse autoriteiten contact op te nemen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de vrijheid van meningsuiting zowel nationaal als internationaal op de islamitische slachtbank van moslimintolerantie wordt geofferd?
Vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst of levensovertuiging zijn prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. De Nederlandse inzet op dit gebied staat beschreven in de beleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens» (Kamerstuk 32 735 nr. 78). Nederland voert op dit punt reeds een actief beleid in internationale gremia zoals de VN, EU en de Raad van Europa.
Bent u bereid in internationale gremia aandacht te vragen voor het gevaar dat antiracismewetten en strafrechtbepalingen over belediging van geloof en/of groepen misbruikt worden om kritiek op de islam de mond te snoeren?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze gaat u de strijd voor behoud van de vrijheid van meningsuiting vormgeven, mede in het licht van de voorgenomen toenadering tot de Organisatie Islamitische Samenwerking, die immers streeft naar een internationaal blasfemieverbod en de aanjager is van het knevelen van de vrijheid van meningsuiting in Westerse landen onder het mom van de strijd tegen «islamofobie»?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Antifraudecomputer in taxi zo lek als mandje’ |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Antifraudecomputer in taxi zo lek als mandje» en het in het artikel genoemde onderzoek van Vallenduuk Advocaten?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel, en op de genoemde bezwaren en beweringen dat de Boordcomputer Taxi (BCT) een aantasting van de privacy zou zijn, fraudegevoelig zou zijn en ook niet op tijd geleverd zou kunnen worden? Kunt u aangeven hoe aan deze bewaren tegemoet wordt gekomen? Welke doelstellingen worden beoogd met de BCT?
Fraude met de BCT valt niet geheel uit te sluiten, maar de fraudegevoeligheid is ten opzichte van de huidige handmatige wijze van registratie van ritten en rij- en rusttijden zeer beperkt.
Hiermee kunnen de hoofddoelstellingen van de BCT worden gerealiseerd: een effectievere en efficiëntere controle door handhavende instanties en meer gelijke concurrentievoorwaarden tussen taxibedrijven.
Van aantasting van de privacy is geen sprake. Bij het opstellen van de specificaties voor de BCT (2009/2010) zijn destijds alle afwegingen daarover in overleg met de taxibranche gemaakt. Ook het College Bescherming Persoonsgegevens heeft toen aangegeven dat voldoende rekening is gehouden met de privacybelangen van betrokkenen.
De specificaties voor de BCT zijn in 2010 gepubliceerd. Fabrikanten hebben meer tijd nodig gehad om een werkende en door de RDW typegoedgekeurde BCT op de markt te brengen. Daarom heb ik in mei 2013 besloten de datum van verplichting te verzetten van 1 oktober 2013 naar 1 juli 2014.
Welke acties zijn er gezamenlijk met de taxibranche ondernomen om het BCT-systeem zo goed mogelijk te implementeren? Bent u er van op de hoogte dat de voertuigen van vele taxibedrijven en/of -centrales reeds waren voorzien van goed functionerende computersystemen? Zo ja, waarom is hier dan aan voorbij gegaan?
Met vertegenwoordigers van de taxibranche, KNV Taxi en individuele ondernemers, met de fabrikanten, met de RDW en met de Belastingdienst heeft mijn ministerie regelmatig overleg gevoerd over de specificaties van de BCT, de regelgeving voor de BCT en de invoering van de BCT.
Ik ben ermee bekend dat taxibedrijven dataterminals gebruiken voor overdracht van gegevens. Deze computersystemen hebben evenwel niet de benodigde functionaliteiten van de BCT (digitale handtekening, uniforme registratie, opslag in voertuig) en voldoen daarom niet aan de uitgangspunten en doelstellingen van de BCT.
Kan nogmaals onderbouwd worden wat de meerwaarde is van de zogenoemde digitale handtekening? Deelt u de mening dat zonder deze verplichting het BCT-systeem tegen lagere kosten en al veel eerder geïmplementeerd had kunnen worden?
Voor effectieve handhaving van de taxiregels is essentieel dat de in de BCT geregistreerde gegevens juist, onweerlegbaar en volledig zijn. Voor de borging daarvan is een digitale handtekening vereist. Met de digitale handtekening krijgen de BCT-gegevens rechtskracht. De digitale handtekening vervangt de handgeschreven handtekening op de papieren registratie van gegevens.
Een BCT zonder digitale handtekening is geen reële en werkbare optie.
Klopt de bewering in het bericht dat het BCT-systeem nog niet in de praktijk is getest? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd en welke stappen gaat u ondernemen als blijkt dat de BCT niet functioneert? Zo nee, kunt u ingaan op de in het bericht genoemde kritiek en de resultaten uit de test?
Fabrikanten zorgen ervoor dat de door hen ontwikkelde en gefabriceerde BCT’s worden getest. De RDW toetst de BCT’s op basis van de testrapporten aan de opgestelde specificaties. Als alles in orde is, verleent de RDW de typegoedkeuring.
Vervolgens is het aan de fabrikanten om eventuele problemen met het functioneren van hun BCT’s, die intussen zijn ingebouwd in taxi’s, op te lossen.
Klopt het bericht dat u de inbouwperiode voor de BCT gaat verlengen?2 Zo ja, wat is de aanleiding om tot verlenging van de termijn over te gaan en welke garanties kunt u geven dat de deadlines voor het installeren van de BCT en de subsidieaanvragen nu wel haalbaar zijn?
Zoals ik u in mijn brief van 12 mei 2014 heb laten weten handhaaf ik de feitelijke datum van verplichting van een werkende BCT op 1 juli 2014. Maar ik heb besloten dat taxiondernemers, die vóór 1 juni 2014 een BCT hebben besteld, nog tot 1 september 2014 subsidie kunnen aanvragen conform de voorwaarden van de subsidieregeling.
Reden hiervoor is dat ondernemersvereniging KNV Taxi mij dringend had verzocht om de termijn voor de subsidie te verlengen, omdat ondernemers die BCT’s hadden besteld, deze niet altijd voor 1 juli 2014 geleverd konden krijgen, onder meer door de langere leveringstermijnen van de fabrikanten. Die ondernemers zouden dan buiten hun schuld de subsidie van € 600 per BCT mislopen. Alle taxiondernemers zijn over de verruiming per brief geïnformeerd.
Het is verder aan de leveranciers en ondernemers om tijdig te voldoen aan de verplichting van de BCT.
Klopt het dat er op dit moment nog maar twee BCT-leveranciers zijn op de markt? Zo ja, verwacht u dat alle taxibedrijven en/of -centrales dit systeem op tijd kunnen installeren, ook als de inbouwperiode zou worden verlengd zoals aangekondigd in de media?
Ten tijde van de vraagstelling waren er drie leveranciers van BCT’s. Op 4 juni 2014 is over een van de leveranciers faillissement uitgesproken. Met de taxibranche en met de fabrikanten wordt overlegd over de gevolgen en eventueel te nemen maatregelen, zoals ik u in mijn brief van 6 juni 2014 heb gemeld.
Kunt u ook ingaan op de stelling van de woordvoerder van uw ministerie, volgens het krantenbericht in de Telegraaf, dat het bij het ministerie niet bekend is dat de leveranciers niet kunnen leveren?
Fabrikanten hebben desgevraagd in maart 2014 aan mijn ministerie gemeld welke aantallen BCT’s zij verwachten te leveren voor 1 juli 2014. In totaal ging het om circa 30.000 BCT’s. Nadien hebben fabrikanten niet aangegeven dat zij niet meer zouden kunnen leveren. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Kunt u ook reageren op de berichtgeving in Taxi Pro op 29 april 2014 over de reacties van de BCT-leveranciers op de mogelijke verlenging van de inbouwperiode?3
De BCT is verplicht per 1 juli 2014. In die datum komt geen verandering. Ik heb, zoals in mijn antwoord op vraag 6 aangegeven, wel alsnog besloten tot verruiming van de subsidietermijn (in het belang van de taxibedrijven) op dringend verzoek van de KNV. De leveranciers gingen er tot dat moment van uit, dat de termijn niet zou worden verlengd, zoals ik eerder had aangekondigd, en waren niet onverdeeld blij met deze verlenging.
Leveranciers nemen, mede op basis van besluiten van de overheid, hun bedrijfsbeslissingen. Ik heb daarover geen oordeel.
Herkent u ook het signaal dat de BCT technische problemen ondervindt en dat met name de pincode voor veel problemen zorgt? Zo ja, heeft u dit met de taxibranche besproken? Welke aanvullende maatregelen zijn er genomen? Bent u bereid om de pincodeverplichting te laten vervallen en te werken met een online registratiesysteem?
Fabrikanten moeten eventuele technische problemen met typegoedgekeurde BCT’s oplossen. De problemen die men ervaart met de pincode zijn met de taxibranche besproken in het periodieke overleg. Naar aanleiding van dit overleg is er opnieuw via verschillende kanalen gecommuniceerd dat men de pin- en pukcode goed moet bewaren en dat deze persoonlijk zijn en dus niet met derden gedeeld mogen worden. Het is niet reëel de pincodeverplichting te laten vallen en te gaan werken met een online registratiesysteem: dit kan fraude in de hand werken.
Hoe komt het dat ondanks diverse inspanningen tot verbetering van dit proces de deadline voor het plaatsen van de BCT vanaf 2007 inmiddels al voor de achtste maal is uitgesteld?
Met potentiële fabrikanten en met de taxibranche is uitvoerig overlegd over de specificaties van de BCT. Op verzoek van de fabrikanten zijn de specificaties in 2010 gepubliceerd, zodat zij voldoende tijd hadden een BCT te ontwikkelen. De BCT-regelgeving is op 1 oktober 2011 in werking getreden, de verplichting van een BCT voor de straattaxi zou op 1 oktober 2013 ingaan. Omdat fabrikanten pas vanaf maart 2013 met BCT’s op de markt kwamen (zie ook antwoord op vraag 2), heb ik besloten de verplichting op te schuiven naar 1 juli 2014.
Zijn er andere alternatieven overwogen? Zo ja, welke, wanneer en om welke reden zijn deze afgevallen? In welke mate wordt met de BCT de fraudegevoeligheid teruggedrongen ten opzichte van bijvoorbeeld een online taxiterminal?
Er is besloten tot invoering van de BCT omdat de tot nu toe toegepaste registratie van rij- en rusttijden uiterst fraudegevoelig is. Voor de uitvoering van het apparaat is in een vroeg stadium uitvoerig overleg geweest met de taxibranche en potentiële fabrikanten. Daarbij zijn verschillende alternatieven besproken en is uiteindelijk in gezamenlijk overleg besloten tot deze variant. De andere alternatieven zijn afgevallen omdat deze onuitvoerbaar bleken of onvoldoende voldeden aan de eisen van fraudebestendigheid. Met de BCT wordt door het gebruik van pin- en pukcode en de digitale handtekening zoveel als mogelijk voorkomen dat chauffeurs met de BCT-kaart van een ander gaan rijden. Met de digitale handtekening stellen we vast dat de data die uit de BCT komen authentiek (en daarmee juist, onweerlegbaar en volledig) zijn. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het signaal dat ondernemers met een offline BCT kunnen werken en dat daarmee de fraudegevoeligheid toeneemt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanvullende maatregelen zijn/worden daartegen genomen?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het is een uitkomst van intensief overleg met de taxibranche. Taxi’s mogen (met inachtneming van fiscale gevolgen) ook voor privéritten worden gebruikt; hiervoor was een oplossing nodig. Wanneer wordt geconstateerd dat een chauffeur de BCT offline heeft staan tijdens het verrichten of aanbieden van taxivervoer, dan ontvangt hij hiervoor een boete.
Kunt u aangeven welke kosten voor het Rijk en de sector gemoeid zijn met de invoering van de BCT? Tot welke meerkosten leidt het voor de branche en welke subsidiegelden dan wel andere gelden zijn er door het Rijk aan de ontwikkeling en implementatie van de BCT besteed?
De kosten voor de rijksoverheid van de ontwikkeling van de BCT bedragen € 14,2 mln. Het gaat hierbij onder meer om kosten van personeel en inhuur van deskundigen, van het opstellen van de specificaties en van de regelgeving, van ICT en van communicatie. De kosten van de subsidieregeling bedragen € 21,9 mln. Samen is dit € 36,1 mln, die ten laste komen van de algemene middelen.
De BCT maakt het toezicht op de rij- en rusttijden en ritregistratie beter mogelijk en de kans op fraude neemt af. Ook voor de Belastingdienst wordt het eenvoudiger en efficiënter om de bedrijfsadministratie te controleren.
De kosten voor de taxibranche en voor individuele taxiondernemingen zijn niet eenduidig vast te stellen. Die kosten hangen onder meer af van het soort taxibedrijf en van de keuze voor en prijs van het type BCT. De taxibranche is in haar kosten tegemoetgekomen door een subsidie per BCT van € 600 en door de gratis omwisseling van de chauffeurspas door de chauffeurskaart. De kosten van de omwisseling, € 2,2 mln, zijn uit de algemene middelen gefinancieerd.
Tegenover deze kosten voor de ondernemer staat wel een vermindering van administratieve lasten. De exacte omvang hiervan is nu nog niet te becijferen, maar de overgang van een papieren naar een digitale registratie levert uiteraard financieel voordeel op.
Kan de BCT-problematiek meegenomen worden in de evaluatie van de taxiwetgeving dit najaar en kan daarin ook de discussie over Uber en over rij- en rusttijden worden meegenomen? Zo nee, waarom niet?
De evaluatie van de Taxiwet heeft als accenten de verbetering van de kwaliteit van het taxivervoer en de toepassing van gemeentelijke bevoegdheden voor extra kwaliteitseisen. De invoering van de BCT loopt nog, waardoor ik een koppeling met de evaluatie van de Taxiwet niet zinvol vind. Voor de BCT volgt een aparte evaluatie eind 2015.
Over Uber zijn op 27 mei 2014 door de Minister van Economische Zaken Kamervragen beantwoord. Hierin is opgenomen dat innovatieve ontwikkelingen, zoals de taxidiensten van Uber via een app, worden meegenomen in de evaluatie van de Taxiwet.
Over de rij- en rusttijden in de taxisector heb ik naar aanleiding van de desbetreffende motie De Mos op 2 juni 2014 een brief gestuurd naar de Tweede Kamer. Hierin geef ik aan dat de regels op een aantal punten worden versoepeld. Dit onderwerp hoeft dus nu nog niet te worden geëvalueerd.
Drugslabs steeds gevaarlijker |
|
Marith Volp (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Brabant gaat kopje onder in zee van drugs» en «Drugslabs steeds gevaarlijker»?1 2
Ja.
Is het bij u bekend dat de drugslabs steeds groter en professioneler worden? Zo ja, wat is daarover uw mening en heeft dit consequenties voor de opsporing en ontmanteling van de drugslabs? Zo nee, deelt u de mening in het bericht dat drugslabs steeds gevaarlijker worden?
De LFO herkent het beeld dat drugslabs steeds professioneler worden, maar dat daders niet altijd professioneel zijn in het beschermen van hun gezondheid. De aard van de risico’s bij de ontmanteling van een drugslab vereist altijd, dus onafhankelijk van de grootte van dat lab, een hoog niveau van beveiliging. De veiligheidsvoorzieningen (een zogenaamd gaspak) voor de LFO-medewerkers zijn van het hoogste niveau.
Heeft het ontmantelen van de steeds groter wordende drugslabs gevolgen voor de gezondheid van diegene die de labs moeten ontmantelen? Zo ja, hoe worden de specialisten van de Landelijke Faciliteit ondersteuning Ontmantelen (LFO) beschermd?
Zie antwoord vraag 2.
Welk deel van de capaciteit van politie en justitie wordt ingezet voor de bestrijding van drugshandel, productie en drugsgerelateerde criminaliteit? Erkent u de problematiek die politie en justitie benoemen, namelijk dat ze te weinig capaciteit hebben om de drugscriminelen een voet dwars te zetten? Zo ja, wat gaat u daar aandoen? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt is dat we politiecapaciteit niet specifiek oormerken. Ook maken we geen uitsplitsing naar kosten voor de bestrijding van bepaalde vormen van criminaliteit. Criminaliteit wordt bestreden en de capaciteit wordt daar ingezet waar dit nodig is.
Het beeld dat politie en OM niet zouden zijn opgewassen tegen de georganiseerde drugscriminaliteit herken ik niet. Politie en OM liggen op koers bij de realisatie van de doelstelling die ik bij mijn aantreden in 2010 heb gesteld, namelijk dat eind 2014 het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden moet zijn verdubbeld. Dat is een krachtig signaal dat we de georganiseerde criminaliteit, waaronder de drugscriminaliteit, hard aanpakken.
Zou een eventuele oplossing van de beperkte capaciteit bij politie en justitie gevonden kunnen worden in het verleggen van de activiteiten van de Task Force Aanpak Georganiseerde Hennepteelt naar de bestrijding van synthetische drugs? Zo ja, op welke termijn gaat dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce aanpak georganiseerde hennepteelt wordt op dit moment geëvalueerd. Een van de scenario’s die onderzocht wordt is een verbreding van de thematiek. Dat gebeurt ook op regionaal niveau. De Taskforce Brabant/ Zeeland (voorheen B5) heeft zich in het verleden voornamelijk gericht op de aanpak van de hennepteelt. Thans is de focus breder namelijk «ondermijning». Binnen dit brede thema zijn hennep en synthetische drugs belangrijke onderwerpen.
Herinnert u zich de eerdere vragen over het bericht dat de politie de groei van xtc-labs niet kan bijbenen?3 Heeft u al een inventarisatie gemaakt van hoeveel specialisten er nodig zijn bij de LFO om de specialistische taak uit te oefenen? Zo ja, hoeveel fte zijn of worden naast de bestaande 4 fte toegevoegd aan het specialistische team? Als er nog geen inventarisatie heeft plaatsgevonden, waarom is dat nog niet gebeurd en wanneer gaat dat gebeuren?
De Nationale Politie heeft mij geïnformeerd dat de specialistische capaciteit van de LFO in de afgelopen maanden is verdubbeld.
Het bericht dat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 800.000 AWBZ-cliënten aanschrijft over de veranderingen in de langdurige zorg |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Storm van vragen verwacht na massamailing VWS» en «VWS schendt privacy van 800.000 burgers»?1 2
Ja.
Wat is de juiste procedure om AWBZ-cliënten te informeren over wijzigingen in de langdurige zorg en als gevolg daarvan wijzigingen in de zorg en ondersteuning die zij krijgen met inachtneming van de van toepassing zijnde privacyregels?
Bij het informeren van cliënten over de veranderingen in de langdurige zorg staan zorgvuldigheid en het volgen van de van toepassing zijnde privacyregels centraal. Doel van het informeren is dat huidige AWBZ-cliënten weten waarom de veranderingen plaatsvinden en wat er wanneer voor hen verandert.
Het informeren van cliënten zal als volgt plaatsvinden. Eerst zal er sprake zijn van algemene informatie over de hervorming via verschillende kanalen vanuit het Rijk. Cliënten zullen geïnformeerd worden over het waarom, wat en wanneer van de veranderingen via berichtgeving in kranten, folders, websites, radio, televisie en bijeenkomsten. Het gaat daarbij niet alleen om informatie over wat gaat veranderen, maar ook over de continuïteit van zorg, zoals geborgd in het overgangsrecht in de relevante wetten. Hierna zullen cliënten door zowel gemeenten, zorgverzekeraars als ZBO’s concreter worden geïnformeerd over wat er in de persoonlijke situatie verandert. Gezien het belang en de verantwoordelijkheid van het Rijk zal VWS deze partijen faciliteren, bijvoorbeeld met voorbeeld-teksten, folders en een helpdesk. Daarnaast zal VWS alle communicatie die de komende maanden vanuit gemeenten, zorgverzekeraars en ZBO’s in de richting van AWBZ-cliënten wordt gestuurd, in kaart brengen en op elkaar afstemmen. Een en ander wordt overigens pas concreet ingang gezet wanneer en indien de Eerste kamer met de Wmo 2015 heeft ingestemd.
Er zal vanuit VWS geen individuele brief worden verstuurd over de gegevensoverdracht of over de persoonlijke situatie. VWS is juridisch niet bevoegd om over de gegevens van cliënten te beschikken.
Heeft u zich aan deze procedure gehouden? Indien u zich niet aan deze procedure gehouden heeft wat zijn de redenen daarvoor?«
Ik houd mij hierbij aan de geldende wetgeving. Aan gemeenten zal, op grond van de Wmo 2015, een beperkte set van gegevens over AWBZ-cliënten die per 2015 onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten zullen vallen, beschikbaar worden gesteld. De gegevens zijn afkomstig van CIZ en zorgkantoren. Op basis van deze gegevens kunnen gemeenten vervolgens de gesprekken met deze burgers aangaan en passende zorg en ondersteuning voor cliënten vormgeven. In artikel 8.2 van Wmo 2015 staat deze gegevensoverdracht omschreven.
In het geval de berichten kloppen, is het waar dat alleen het Centraal Administratie Kantoor (CAK) en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) over de gegevens van alle 800.000 burgers beschikken waar de brief naartoe wordt gestuurd? Zo ja, hebben deze organen die gegevens aan het Ministerie van VWS vertrekt? Zo nee, hoe is het ministerie aan deze gegevens gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer krijgen gemeenten met inachtneming van de van toepassing zijnde privacyregels de persoonsgegevens van AWBZ-zorggerechtigden?
Het beschikbaar stellen van de beperkte set van persoonsgegevens van cliënten die vanaf 1-1-15 via de Wmo 2015 onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid gaan vallen aan gemeenten, start binnen 10 werkdagen nadat de Wmo 2015 is gepubliceerd in het Staatsblad. De gemeenten ontvangen de gegevens tot begin 2015, zodat gemeenten beschikken over gegevens van alle cliënten die vanaf 2015 onder de verantwoordelijkheid van gemeenten vallen.
De brandbrief van de regio Zuid-Oost Utrecht over de inkoop van jeugdzorg |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Voor regio Zuid-Oost Utrecht is jeugdzorg te duur» en «Brandbrief: jeugdzorg komt 15 miljoen euro te kort.»?1 2
Ja.
Kent u de brief «Risico Transitie Jeugdzorg» die de gemeente Zeist, mede namens de gemeenten Bunnik, De Bilt, Utrechtse Heuvelrug en Wijk bij Duurstede op 24 april 2014 aan u heeft gestuurd? Kunt u de Kamer daar zo snel mogelijk een afschrift van sturen?
Ja. Een afschrift van deze brief is als bijlage meegezonden.3
Wat vindt u van de zorgen van de betrokken gemeenten?
Ik neem deze signalen serieus en ben hierover ook in overleg met deze specifieke regio.
De gemeenten geven aan dat zij veel extra kosten verwachten vanwege de aanwezigheid van een groot aantal instellingen in hun regio, dat intermurale jeugzorg levert voor jeugdigen onder voogdij van een gecertificeerde instelling; wat is de stand van zaken met betrekking tot uw eerdere toezegging om met de instellingen en gemeenten in overleg te treden om het probleem van hoge kosten vanwege het woonplaatsbeginsel met hen op te lossen?
Op dit moment ben ik met deze gemeenten in overleg om door middel van een verschillenanalyse helder te krijgen wat het verschil tussen de hoogte van het macrobudget en de van de zorgaanbieders uitgevraagde gegevens veroorzaakt.
Het is hierbij van belang dat in de berekening van het budget per gemeente in de meicirculaire 2014 de toepassing van het woonplaatsbeginsel is verbeterd en dat het totale macrobudget met ca. 10% is verhoogd ten opzichte van december 2013 door verbeterde gegevens en door nadere besluitvorming over de afbakening van de Jeugdwet en de toe te kennen middelen voor uitvoeringskosten en groei.
Zijn de gemeenten in de regio Zuid-Oost Utrecht door u bij het hiervoor genoemde overleg betrokken? Hoe worden gemeenten, zoals die in regio Zuid-Oost Utrecht, door u van het hiervoor genoemde overleg en de mogelijke uitkomsten daarvan op de hoogte gehouden?
Deze gemeenten zijn bij dit overleg betrokken.
Deelt u de mening van de gemeenten dat het thans bekende budget voor de regio «in grote mate onvoldoende» is? Hoe beoordeelt u het tekort van 35% dat de gemeente zelf noemen?
Ik verwacht dat de verschillenanalyse en de publicatie van het definitieve macrobudget op 28 mei aanstaande het verwachte tekort verklaart en wegneemt. Uiteraard blijf ik de situatie nauwgezet volgen.
De gemeenten geven aan op dit moment niet tot zinvolle afspraken met zorgaanbieders te kunnen komen en vragen om verstrekking van een herziene budgetindicatie; in hoeverre kunt u deze gemeenten tegemoetkomen in de meicirculaire?
De onduidelijkheid over het budget komt voor een belangrijk deel voort uit het verschil tussen de manier waarop het macrobudget is berekend en de opgave door zorgaanbieders. Op 28 mei wordt de nieuwe verdeling van het macrobudget gepubliceerd in de meicirculaire van het gemeentefonds. Naar verwachting zal dit het in deze regio geconstateerde verschil kleiner maken tussen het voor de inliggende gemeenten berekende macrobudget en de opgave van de aanbieders. Voor de oplossing van het resterende probleem heb ik deze regio hulp aangeboden door het uitvoeren van een verschillenanalyse van de hoogte van het macrobudget en de uitvraag bij zorgaanbieders. De kans is groot dat hieruit naar voren komt dat in de opgave van de zorgaanbieders op een andere manier is omgegaan met het woonplaatsbeginsel, de afbakening van de ZVW- en AWBZ-gefinancierde zorg en de verwachte groei in de komende jaren. De definitieve resultaten van deze analyse kan ik pas na het verschijnen van de meicirculaire geven. De hier genoemde verschillenanalyse is niet alleen beschikbaar voor de regio Zuid-Oost Utrecht, ook andere regio’s hebben er gebruik van gemaakt of kunnen zich daarvoor nog melden.
Is de transitieautoriteit bekend met bovenstaande problemen? Wat zal de autoriteit doen om deze problemen op te lossen?
De Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) is bekend met het bovenstaande. Als de verschillenanalyse geen bevredigende uitkomsten oplevert kan het zijn dat een aanbieder uiteindelijk met te grote kortingen wordt geconfronteerd om de continuïteit van zorg in 2015 te realiseren. De betreffende aanbieder kan zich dan melden bij de TAJ. In dat geval kan de TAJ al naar gelang de individuele situatie bijdragen aan een oplossing.
Van welke gemeenten en regio’s is u bekend dat zij net als de regio Zuid-Oost Utrecht tegen budgettaire problemen aanlopen vanwege de aanwezigheid van een groot aantal specifieke jeugdzorginstellingen binnen de gemeentegrenzen?
Het is mij niet exact bekend welke andere gemeenten verwachten te maken te krijgen met financiële tekorten met betrekking tot het budget voor de jeugdzorg. Wel heb ik verschillende signalen ontvangen die wijzen op onduidelijkheid tussen een uitvraag bij zorgaanbieders en de hoogte van het macrobudget. Naar aanleiding van deze signalen heb ik gemeenten aangeboden een verschillenanalyse uit te voeren om hier meer helderheid in te krijgen. Daarnaast verwacht ik dat de publicatie van het definitieve macrobudget 2015 in de meicirculaire op 28 mei aanstaande de verschillen bij andere gemeenten zal verkleinen.
De onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit van de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Universiteit Leiden waarin onder andere wordt aanbevolen dat financiële belangen van rechters openbaar worden gemaakt?1
Ik heb kennisgenomen van het in de vraag bedoelde rapport. Enkele onderzoekers van de Universiteit Leiden hebben in opdracht van de Raad voor de rechtspraak onderzoek gedaan naar systeemwaarborgen ter bevordering van de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit van de rechtspraak. Voor mijn reactie verwijs ik u naar mijn antwoorden op de volgende vragen en mijn antwoorden op de schriftelijke vragen (kenmerk 2014Z08051, ingezonden 1 mei 2014) van het lid Helder van uw Kamer over dit rapport.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat er meer aandacht moet worden gegeven aan mogelijke belangenverstrengeling van rechters? Zo ja, op welke manier gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang voortdurend aandacht te besteden aan integriteit. De wet stelt daarom grenzen aan de nevenfuncties die rechters kunnen vervullen; sommige nevenbetrekkingen zijn uitgesloten. Daarnaast toetst de functionele autoriteit de nevenfuncties die door rechters worden opgegeven op hun toelaatbaarheid (artikel 44 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren). Of al dan niet sprake is van ongewenste belangenverstrengeling speelt bij de toetsing en de beoordeling zeker een rol. De registratie van nevenbetrekkingen en de openbaarmaking van het register (www.rechtspraak.nl) zijn verplicht. De Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de Rechtspraak van de NVvR bevat aanbevelingen voor rechters over onder meer nevenfuncties en het niet behandelen van zaken waarbij familie, kennissen of voormalige werkgevers zijn betrokken.
Verder stimuleert de Rechtspraak het debat over integriteit (o.a. over belangenverstrengeling) door op een intranetpagina over integriteit een discussieforum beschikbaar te stellen en door discussiebijeenkomsten te organiseren. De Raad voor de rechtspraak organiseert bijvoorbeeld met de NVvR op 2 september aanstaande een discussiebijeenkomst over het genoemde onderzoeksrapport voor medewerkers van de Rechtspraak.
Aan de hand van de eerder genoemde adviezen en aanbevelingen, die voor een deel nog moeten worden uitgebracht, zal de noodzaak van het treffen van nadere maatregelen worden bezien. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 4.
Op welke andere manieren dan het registreren van nevenfuncties wordt in Nederland gewerkt aan het voorkomen van mogelijke belangenverstrengeling van rechters?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de conclusie van de onderzoekers dat Nederland internationaal gezien relatief uit de toon valt met het zeer ruimhartige uitgangspunt dat nevenfuncties in beginsel zijn toegestaan?
Het is van groot belang dat onze rechtspraak, die gebaseerd is op professionele rechters die het rechtsprekend ambt als hun hoofdbetrekking hebben, zo goed mogelijk maatschappelijk is ingebed. Het maatschappelijk draagvlak wordt mede gewaarborgd door de wijze waarop de rechter georiënteerd is op, en deelneemt aan de samenleving.2 Het is dan ook wenselijk dat rechters actief zijn op diverse fronten in het maatschappelijk verkeer. Het vervullen van nevenbetrekkingen door rechters is daarvoor bij uitstek geschikt. Grenzen worden daarbij getrokken door de wet, die sommige nevenbetrekkingen uitsluit, door de toetsing van nevenfuncties door de functionele autoriteit en door het gezond verstand van de rechter. Als hulpmiddel bij de beantwoording van de vraag of een nevenfunctie acceptabel is of niet, is binnen de Rechtspraak de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de Rechtspraak ontwikkeld waarin algemene richtlijnen zijn opgenomen.
De Groep Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (GRECO) constateert dat Nederland van oudsher relatief weinig corruptiezaken en integriteitschendingen kent. In Nederland bestaat groot publiek vertrouwen in de integriteit van rechters. Op basis van diverse internationale rapporten kan geconcludeerd worden dat de integriteitsborging van de Rechtspraak goed is. GRECO heeft in 2013 bijvoorbeeld de Nederlandse aanpak om integriteit te borgen binnen onder meer de Rechtspraak positief gewaardeerd.3 Transparency International spreekt in zijn rapport van 2012 van een «zeer sterke integriteitsborging» van de zittende magistratuur.4 Ook blijkens de Eurobarometer 385 Justice in the EU is het vertrouwen van de samenleving in de onafhankelijkheid van de Nederlandse rechtspraak en van de Nederlandse rechter groot.5
Bent u bereid om naast de nevenfuncties van rechters ook hun financiële belangen en de nevenfuncties van hun partners openbaar te registreren? Zo nee, waarom niet?
Een werkgroep van de Rechtspraak, die zich sinds juni 2013 buigt over versterking van integriteitsmaatregelen van de Rechtspraak, is door de Raad voor de rechtspraak gevraagd met een advies te komen over het melden van financiële belangen van rechters (werkzaam in bepaalde rechtsgebieden), het melden van nevenfuncties van hun partners en de vraag of het raadzaam is die op te nemen in een openbaar register. Het advies is nog niet afgerond. De consequenties en de uitvoerbaarheid van een dergelijke maatregel kunnen op dit moment dan ook nog niet worden overzien.
Kunt u puntsgewijs reageren op de overige aanbevelingen van de onderzoekers van de Universiteit Leiden?2
Een deel van de aanbeveling om te komen tot meer organisatorische controle op het integriteitsbeleid is al opgepakt binnen de gerechten. De werkgroep integriteit heeft aanbevolen dat alle gerechten op korte termijn een integriteitscommissie in het leven roepen, alsmede een vertrouwenspersoon integriteit aanwijzen.
De onderzoekers bevelen ook aan om de beoordeling van klachten over rechters geanonimiseerd op internet raadpleegbaar te maken. Behandeling van klachten over rechters valt onder het domein van de gerechten. Onlangs hebben de Raad voor de rechtspraak en Presidentenvergadering onder andere de volgende aanbevelingen van het Project Kwaliteit en eenheid klachtbehandeling Rechtspraak overgenomen:7 bevorder het ter beschikking stellen aan de gerechten van databanken waarin de geanonimiseerde uitspraken van klachtprocedures kunnen worden gepubliceerd voor zowel intern als extern gebruik en8 publiceer jaarlijks op de lokale site van de gerechten een lokaal verslag klachtbehandeling op de pagina «Publicaties» op rechtspraak.nl.
Alvorens een beslissing wordt genomen over eventuele invoering van de overige aanbevelingen, is aan verschillende werkgroepen om nader advies gevraagd.
Deze werkgroepen onderzoeken de in het rapport genoemde aanbevelingen en doen hiervan verslag.
Overigens wil ik u er graag op wijzen dat de regering op dit moment een wijziging van de Grondwet in voorbereiding heeft, waarmee het recht op een eerlijk proces voor een onpartijdige en onafhankelijke rechter grondwettelijk wordt verankerd.
Het bericht 'Hilversumse moskee tart herdenking' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hilversumse moskee tart herdenking»?1
Ja.
Deelt u de walging aangaande het feit dat de moord door de nationaal-socialisten op zes miljoen Joden door deze lieden vergeleken wordt met de mislukte poging van de Arabieren om de oprichting van de staat Israël te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3 van de leden Bisschop en Dijkgraaf van 30 april 2014.
Het verbieden van de rechtspersoon die de moskee in stand houdt is mogelijk als dit voor de openbare orde noodzakelijk is, onder de voorwaarden gesteld in artikel 2:20, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel.
De bestemming van gronden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Gemeenten kunnen ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingsplannen vaststellen (en wijzigen). Daarbij geldt in het algemeen dat regels in een bestemmingsplan ruimtelijke relevantie moeten hebben. Geen van deze maatregelen zijn in deze aan de orde.
Bent u van mening dat met deze mohammedaanse provocateurs geen overleg past, maar dat de moskee gesloten dient te worden en de bestemming van de grond moet worden aangepast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De invoering van de sharia in Brunei |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Shariawetgeving Brunei donderdag van kracht»?1
Ja.
Klopt het dat vanaf donderdag de sharia van kracht zal zijn in Brunei? Zo ja, deelt u de afschuw van dit gegeven?
Ja, de strafrechtelijke bepalingen van de «Syariah Penal Code» (SPC) zullen in drie fasen worden ingevoerd. De eerste fase ging op 30 april in, het betreft daarin overtredingen die tot een geldboete of gevangenisstraf kunnen leiden.
In de bijeenkomst met Brunei Darussalam in het kader van «Universal Periodic Review» van de UNHRC op 2 mei 2014 werden de Nederlandse zorgen geuit over de invoering van de SPC en bepleit dat deze wet in overeenstemming met internationale standaards voor mensenrechten voor alle burgers wordt ingevoerd.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlanders zich momenteel in Brunei bevinden?
Momenteel bevinden zich ca. 375 Nederlanders in Brunei Darussalam.
Klopt het dat de sharia-wetgeving in Brunei ook zal gelden voor niet-moslims? Zo ja, in welke opzichten zal dit zo zijn?
De sharia-wetgeving is van toepassing op zowel moslims als niet-moslims, tenzij daarover expliciete bepalingen in de SPC zijn opgenomen, en strekt zich ook uit tot buitenlanders die in Brunei Darussalam verblijven en niet-islamitische ingezetenen van het land. Bepaalde delen van de sharia-wetgeving gelden uitsluitend voor moslims. Het ontbreekt vooralsnog aan eenduidige regels die van toepassing zijn op niet-islamitische buitenlanders.
Welke maatregelen zullen er getroffen worden om te voorkomen dat landgenoten berecht kunnen worden onder de primitieve islamitische wetgeving?
In nauw contact met de in Brunei Darussalam gevestigde ambassades van EU-lidstaten en het daar gevestigde internationale bedrijfsleven zal worden beoordeeld hoe de invoering en handhaving van de nieuwe wetgeving zich zal ontwikkelen. In contacten met Brunei Darussalam zullen nadere vragen ter verduidelijking m.n. op het punt van de toepasbaarheid op niet-moslims worden gesteld.
In de informatieverschaffing aan Nederlandse burgers reizende en/of verblijvende in Brunei Darussalam zal worden gewezen op het toegenomen risico persoonlijk in een strafrechtelijke procedure op grond van de SPC betrokken te raken.
Vergunningen veehouderij gebaseerd op rekenfouten |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u de brief van de provincie Noord-Brabant waarin de provincie stelt dat berekeningen voor milieuvergunningen inzake stankoverlast al jaren gebaseerd zouden zijn op verkeerde berekeningen?1
De brief van de provincie Noord-Brabant is voor mij een belangrijk signaal om na te gaan of het verspreidingsmodel V-Stacks dat is voorgeschreven in de Wet geurhinder en veehouderij een adequate benadering geeft van de verspreiding van geur uit stallen.
Deelt u deze mening van de provincie? Zo ja, wat zijn dan de juridische gevolgen hiervan voor het beleid inzake milieuvergunningen voor veebedrijven?
Nee. Ik deel de mening, dat berekeningen voor milieuvergunningen inzake stankoverlast al jaren gebaseerd zouden zijn op verkeerde berekeningen, niet. Tot nu toe is het beeld dat het model in de meeste situaties voldoet. Duidelijk is inmiddels dat in bijzondere situaties, zoals bij zeer korte afstanden en grote stallen, een aanpassing van het model nodig is. Het betreft een uitbreiding van het model.
Voor deze situaties, moet voor de rechtspositionele gevolgen van een aanpassing onderscheid worden gemaakt tussen bestaande veehouderijen en veehouderijen die willen oprichten of uitbreiden:
Voor bestaande vergunningen zijn er geen juridische consequenties. De systematiek van de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit zorgt ervoor dat wanneer er geen wijzigingen binnen een veehouderij plaatsvinden, een veehouder recht houdt op het aantal dieren dat in de vergunning is vastgelegd.
Bij lopende en toekomstige vergunningaanvragen en meldingen in het kader van het Activiteitenbesluit is het bevoegd gezag ingevolge de wet verplicht om te toetsen aan de geurnormen met inachtneming van het model V-Stacks. De geconstateerde afwijkingen van het V-Stacks model zijn juridisch alleen van belang voor zover die ook onderbouwd zijn, zich voordoen in concrete gevallen van de praktijk en die afwijkingen zodanig zijn dat die tot een andere vergunningbesluit zouden leiden dan op grond van het V-Stacks model zou worden genomen. Het gaat voor wat betreft juridische gevolgen dus alleen om die bepaalde situaties en omstandigheden waarin afwijkingen zijn geconstateerd. Ik laat reeds onderzoeken in welke praktijksituaties en hoe vaak zich deze situaties voordoen.
Voor nieuwe besluiten op het gebied van ruimtelijke ordening is het onderhavige verspreidingsmodel voor geur niet voorgeschreven; provincies en gemeenten kunnen deze besluiten daarom onderbouwen naar de beste bestaande inzichten. Bij gewenst gebruik van het V-stacksmodel geldt hetzelfde als bij vergunningverlening in het voorgaande punt.
Wat is uw reactie op het verzoek van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant om:
Mijn reactie op de genoemde verzoeken van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant is als volgt:
Met vorenstaande beschrijving van de juridische gevolgen geef ik de door de provincie gevraagde helderheid. Deze gevolgen heb ik ook verwoord in mijn antwoordbrief aan Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant.
Ik zal zorgen voor een oplossing voor de korte termijn. Ik verwacht binnen enkele weken antwoord op de vraag in welke situaties afwijkende uitkomsten van het model gevolgen hebben voor een besluit tot vergunningverlening en hoe vaak die situaties voorkomen. Inmiddels is door mij in overleg met gemeenten en de provincie Noord-Brabant besloten tot een specifieke uitbreiding van het model V-Stacks voor de door de provincie aangedragen casus. Deze aanpassing kan binnen enkele maanden worden doorgevoerd. In diezelfde periode zal ik ook de regelgeving, die de modelversie aanwijst, wijzigen.
Ik zal gemeenten en provincies uiterlijk begin juni via de website van Kenniscentrum InfoMil informeren over hoe zij kunnen omgaan met vergunningaanvragen.
Ik zal het verzoek van de provincie tot actualisatie en evaluatie betrekken bij de evaluatie van de algemene regels voor agrarische activiteiten in het Activiteitenbesluit, ter uitvoering van de motie van Gerven – Jacobi (TK 29 383, nr.172).
Onderschrijft u de conclusie van de Gezondheidsraad dat geurhinder een grote invloed heeft op de gezondheid en het welbevinden van mensen die in de buurt van een veehouderij wonen?2
De Gezondheidsraad geeft in haar advies van 30 november 2012 over gezondheidsrisico’s rond veehouderijen aan, dat geurhinder kan leiden tot aangepast gedrag en indirect tot gezondheidsklachten, waarbij evenwel de relatie tussen de objectieve mate van geurhinder en subjectieve ervaring niet eenduidig is.
Ik onderschrijf de conclusie van de Gezondheidsraad dat geurhinder invloed kan hebben op de kwaliteit van de leefomgeving en de gezondheid, maar constateer ook dat er nog veel (wetenschappelijke) onduidelijkheid is omtrent de relatie tussen volksgezondheid en veehouderij, inclusief het effect van geurhinder. Om deze onduidelijkheid te verminderen, heeft het kabinet in de brief van 14 juni 2013 diverse maatregelen aangekondigd waaronder een aanvullend onderzoek naar de kwantitatieve gezondheidseffecten van veehouderijbedrijven onder leiding van het RIVM en de oprichting van een kennisplatform volksgezondheid en intensieve veehouderij.
Bent u bereid te bevorderen dat de Wet geurhinder en veehouderij wordt aangescherpt, waarbij de bevoordeling die veehouderijen genieten ten opzichte van industriële sectoren wordt opgeheven? Dienen de normen ook niet te worden vastgesteld op basis van een blootstelling-responsrelatie?3
Bij de vaststelling van de huidige normen is gekeken naar een blootstelling-responsrelatie. Ik zie op dit moment geen aanleiding om de wet aan te scherpen. Gemeenten hebben de mogelijkheid om een verordening op te stellen waarin zij per gebied, daar waar zij dit wenselijk achten, scherpere normen vastleggen. Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad over de gezondheidsrisico’s van veehouderijen heeft het kabinet de gemeenten opgeroepen om de mogelijkheden die de wet biedt te benutten (Kamerstukken 28 973, nr. 134).
Bent u bereid de maximale hoeveelheid stank die in een gebied aanwezig mag zijn (de geurbelasting) meer in overeenstemming te brengen met zowel de normstelling die voor andere bedrijfstakken geldt als met de advieswaarden van de GGD, waardoor de mogelijkheid van gemeenten om per gemeentelijke verordening van de landelijke geurnormen af te wijken wordt ingedamd?4
Na de evaluatie zal ik beoordelen of en zo ja hoe de huidige systematiek in de wet moet worden aangepast en of het wenselijk is de gemeenten meer ruimte te bieden om van de landelijke normen af te wijken.
Bent u bereid gemeenten te verplichten opnieuw de cumulatieve effecten van geurbelasting te toetsen en er zorg voor te dragen dat de totale maximale geurbelasting niet overschreden wordt?5
Nee, de gemeenten hebben hier een eigen verantwoordelijkheid. In de Wet geurhinder en veehouderij is daarom voorzien in de mogelijkheid voor gemeenten om een op hun specifieke gebiedssituatie afgestemd geurbeleid te voeren. Op basis van een gebiedsvisie kunnen gemeenten in een verordening strengere geurbelastingsnormen opnemen dan de wettelijke normen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de cumulatieve effecten van geurbelasting.
De brandbrief van gemeenten in de regio Zuidoost-Utrecht over het tekort op het budget Jeugdzorg |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Utrechtse gemeenten slaan alarm over kosten jeugdzorg» en de brandbrief van de vijf gemeenten die samen de regio Zuidoost-Utrecht vormen, over het tekort op het budget voor de jeugdzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?1 2
De signalen van gemeenten over de onduidelijkheid in het budget voor jeugdzorg zijn mij bekend. Ik neem deze signalen serieus en ben hierover met enkele regio’s in overleg waaronder de regio Zuidoost-Utrecht.
Het is hierbij van belang dat in de berekening van het budget per gemeente in de meicirculaire 2014 de toepassing van het woonplaatsbeginsel is verbeterd en dat het totale macrobudget met ca. 10% is verhoogd ten opzichte van december 2013 door verbeterde gegevens en door nadere besluitvorming over de afbakening van de Jeugdwet en de toe te kennen middelen voor uitvoeringskosten en groei.
Hoe oordeelt u over het tekort van 15 miljoen euro dat de regio Zuidoost-Utrecht heeft om de zorg te organiseren voor kinderen, terwijl de regio relatief veel zorgaanbieders heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De onduidelijkheid over het budget komt voor een belangrijk deel voort uit het verschil tussen de manier waarop het macrobudget is berekend en de opgave door zorgaanbieders. Op 28 mei wordt de nieuwe verdeling van het macrobudget gepubliceerd in de meicirculaire van het gemeentefonds. Naar verwachting zal dit het in deze regio geconstateerde verschil kleiner maken tussen het voor de inliggende gemeenten berekende macrobudget en de opgave van de aanbieders. Voor de oplossing van het resterende probleem heb ik deze regio hulp aangeboden door het uitvoeren van een verschillenanalyse van de hoogte van het macrobudget en de uitvraag bij zorgaanbieders. De kans is groot dat hieruit naar voren komt dat in de opgave van de zorgaanbieders op een andere manier is omgegaan met het woonplaatsbeginsel, de afbakening van de ZVW- en AWBZ-gefinancierde zorg en de verwachte groei in de komende jaren. De definitieve resultaten van deze analyse kan ik pas na het verschijnen van de meicirculaire geven. De hier genoemde verschillenanalyse is niet alleen beschikbaar voor de regio Zuid-Oost Utrecht, ook andere regio’s hebben er gebruik van gemaakt of kunnen zich daarvoor nog melden.
Hoeveel en welke andere gemeenten hebben ook te maken met financiële tekorten met betrekking tot het budget voor jeugdzorg? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet exact bekend welke andere gemeenten verwachten te maken te krijgen met financiële tekorten met betrekking tot het budget voor de jeugdzorg. Wel heb ik verschillende signalen ontvangen die wijzen op onduidelijkheid tussen een uitvraag bij zorgaanbieders en de hoogte van het macrobudget. Naar aanleiding van deze signalen heb ik gemeenten aangeboden een verschillenanalyse uit te voeren om hier meer helderheid in te krijgen. Daarnaast verwacht ik dat de publicatie van het definitieve macrobudget 2015 in de meicirculaire op 28 mei aanstaande de verschillen bij andere gemeenten zal verkleinen.
Hoe verhoudt uw eerdere uitspraak «Ik ben geen Staatssecretaris die zegt: ik maak een wet, nu is het de verantwoordelijkheid van de gemeente en zoek het maar lekker uit. We zeggen dat de zorg en de ondersteuning beter moeten worden, dus moeten we ook in de gaten houden of dat gebeurt. Dan hebben we het er ook over hoe de gemeenten het doen» zich tot de financiële tekorten waarmee de Utrechtse gemeenten te maken hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?4
In het antwoord op vraag 2 heb ik uiteengezet dat ik nadrukkelijk het overleg zoek met deze en andere regio’s waar tekorten worden geconstateerd.
Welke maatregelen gaat u treffen om deze financiële tekorten op te lossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven vermeld ben ik op dit moment in overleg met de betreffende regio om duidelijkheid te verschaffen in de verschillen tussen de hoogte van het macrobudget en de eigen uitvraag van de gemeenten bij aanbieders. Ik verwacht dat dit een deel van de onduidelijkheid weg zal nemen.
Vindt u het acceptabel dat de zorg voor kinderen in gevaar wordt gebracht doordat gemeenten in financiële problemen komen doordat zij geconfronteerd worden met uw bezuinigingsagenda? Waarom staat u dit toe? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als de verschillenanalyse geen bevredigende uitkomsten oplevert kan het zijn dat een aanbieder uiteindelijk met te grote kortingen wordt geconfronteerd om de continuïteit van zorg in 2015 te realiseren. De betreffende aanbieder kan zich dan melden bij de TAJ.
Deelt u de mening van de gemeenten als zij stellen dat bij het bepalen van het budget geen rekening gehouden is met het verschil tussen woonplaatsbeginsel en brongemeente? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit corrigeren? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?5
Deze mening deel ik niet. De gemeente die op basis van het woonplaatsbeginsel verantwoordelijk is voor de zorg voor een kind, krijgt hiervoor ook geld beschikbaar in het budget. In de regio Zuid Oost Utrecht met relatief veel residentiële instellingen zitten ook relatief veel jeugdigen met een voogdijmaatregel die in een instelling verblijven. Dit zijn jeugdigen die geen gezaghebbende ouder hebben, het woonplaatsbeginsel voorziet erin dat in deze situatie de verblijfplaats van de jeugdige verantwoordelijk is. In veel gevallen zal dit de vestigingsplaats van de residentiële instelling zijn. Voor het bepalen van het historisch budget is dit principe toegepast op de verdeling. In de ontwikkeling van het objectieve verdeelmodel dat vanaf 2016 geleidelijk wordt ingevoerd zal er rekening worden gehouden met het woonplaatsbeginsel.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat de continuïteit van de jeugdzorg in Zuidoost-Utrecht en de rest van Nederland in gevaar komt door onzorgvuldig toegekende budgetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoorden op vraag 5 en 6.
De toepassing van de uitzondering op de maximale periode van 10 jaar voor de vrijwillige verzekering van de AOW |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u er van op de hoogte dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de uitzondering op de maximale periode van 10 jaar voor de vrijwillige verzekering van de AOW niet toepast voor vrijwilligers die uitgezonden zijn om werkzaamheden te verrichtten voor de in de Regeling aanwijzing ontwikkelingsorganisaties (BEU) aangewezen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking?
De SVB past de uitzondering op de maximale periode van 10 jaar voor vrijwillige verzekering van de Algemene Ouderdomswet (AOW) in alle gevallen toe waarbij is gebleken dat de uitgezonden ontwikkelingswerkers aan de voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden zijn de volgende (artikel 35, derde lid onderdeel b AOW):
De doelgroep van artikel 35, derde lid onderdeel b, AOW zijn verzekerden die werkzaamheden verrichten voor een organisatie in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Deze organisaties worden door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Buitenlandse Zaken bij ministeriële regeling aangewezen. Ook missionarissen en zendingswerkers die in het kader van ontwikkelingssamenwerking werkzaamheden verrichten behoren tot de doelgroep. Ik verwijs in dit verband naar de nota van toelichting (bladzijde 8) bij het Besluit afwijkende regels beperking export uitkeringen (Besluit van 23 december 1999, Stb. 1999, 600).
De organisaties op de lijst betreffen in Nederland gevestigde organisaties. Achtergrond hiervan is dat deelname aan de regeling is voorbehouden aan personen die een duidelijke band met Nederland hebben.
In de memorie van toelichting bij artikel 35, derde lid onderdeel b, AOW is niet nader uitgewerkt wanneer er sprake is van uitzending door een ontwikkelingsorganisatie. De SVB hanteert in de uitvoeringspraktijk de regel dat er alleen sprake kan zijn van uitzending indien er een arbeidsrelatie is tussen een werknemer en een Nederlandse organisatie die is opgenomen in de «Regeling aanwijzing ontwikkelingsorganisaties». Deze arbeidsrelatie hoeft niet noodzakelijkerwijs de juridische vorm van een arbeidsovereenkomst te hebben. Ook gewezen verzekerden die als vrijwilliger of stagiair worden uitgezonden om werkzaamheden in het kader van ontwikkelingswerk te verrichten, kunnen gebruik maken van de regeling van artikel 35, derde lid onderdeel b, AOW. Voor alle uitzendingen geldt echter dat deze door en onder verantwoordelijkheid van een ontwikkelingorganisatie moeten plaatsvinden die op de hierboven genoemde lijst staat.
Hoe groot is het aantal vrijwilligers dat uitgezonden is om werkzaamheden te verrichtten voor de aangewezen organisaties dat hierdoor niet in aanmerking komt voor de uitzondering op de maximale periode van 10 jaar voor de vrijwillige verzekering van de AOW?
Alle ontwikkelingswerkers die aan de in de regelgeving genoemde voorwaarden voldoen komen in aanmerking voor toepassing van de uitzondering op de maximale duur van de vrijwillige AOW-verzekering.
Kunt u aangeven welke doelgroep u met de uitzondering in artikel 35 lid 3 sub b van de AOW beoogt? Is het de bedoeling dat deze uitzondering slechts geldt voor de gewezen verzekerde die een arbeidsovereenkomst heeft met de aangewezen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking, of ook voor de gewezen verzekerde die als vrijwilliger uitgezonden is om werkzaamheden voor de betreffende organisaties te verrichten? Kunt u het antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1. De doelgroep wordt gevormd door de gewezen verzekerden die uitgezonden zijn door een aangewezen organisatie voor ontwikkelingssamenwerking. Ook gewezen verzekerden die als vrijwilliger zijn uitgezonden om werkzaamheden te verrichten behoren tot de doelgroep.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat vrijwilligers die uitgezonden zijn om werkzaamheden te verrichtten voor de aangewezen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking zich ook langer dan 10 jaar vrijwillig kunnen verzekeren voor de AOW? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om in overleg met de SVB de uitvoering hierop aan te passen dan wel als dit nodig blijkt te zijn om de wetgeving te wijzigen? Kunt u de Kamer hierover nader informeren?
Ja, ik deel die mening en de regelgeving maakt dat ook mogelijk. De SVB voert de regelgeving conform de bedoeling van de wetgever uit.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Financiële belangen rechters moeten openbaar gemaakt worden» en van het rapport «Geef integriteit in rechtspraak meer systematisch aandacht»? Klopt wat in het rapport en het bericht vermeld staat?1 2
Ik heb kennisgenomen van het in de vraag bedoelde bericht en rapport. Enkele onderzoekers van de Universiteit Leiden hebben in opdracht van de Raad voor de rechtspraak onderzoek gedaan naar systeemwaarborgen ter bevordering van de onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit van de rechtspraak. Voor mijn reactie verwijs ik u naar mijn antwoorden op de volgende vragen en mijn antwoorden op de schriftelijke vragen (kenmerk 2014Z08101, ingezonden 2 mei 2014) van het lid Van Nispen van uw Kamer over dit rapport.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat de financiële belangen van rechters openbaar geregistreerd zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment kunnen de consequenties en de uitvoerbaarheid van een dergelijke maatregel nog niet worden overzien. Een werkgroep van de Rechtspraak, die zich sinds juni 2013 buigt over versterking van integriteitsmaatregelen binnen de Rechtspraak, is daarom door de Raad voor de rechtspraak gevraagd advies te geven over het melden van financiële belangen van rechters. Tevens is recentelijk – na ontvangst van het rapport – gevraagd of het raadzaam is deze op te nemen in een openbaar register. Zodra het advies is afgerond zal de Raad voor de rechtspraak met een standpunt komen. Het advies en het standpunt van de Raad voor de rechtspraak zal ik meenemen in mijn overwegingen.
Als het antwoord op de vorige vraag bevestigend is, gaat u dan in overleg met de Raad voor de rechtspraak ervoor zorgen dat dit zo spoedig mogelijk wordt geregeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u er in overleg met de Raad voor de rechtspraak ook voor zorgen dat hoofdfuncties van rechters (vaak rechter-plaatsvervangers) ook zo spoedig mogelijk openbaar worden geregistreerd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat de hoofdfuncties van rechter-plaatsvervangers in het daarvoor bestemde register moeten worden vermeld. Dit is nu ook al verplicht en dit is in eerste instantie de verantwoording van de betreffende rechters. De functionele autoriteit moet erop toezien dat vermelding in het register nevenbetrekkingen daadwerkelijk plaats vindt.
Met rechters en plaatsvervangers die herhaaldelijk weigeren hun nevenbetrekkingen of hoofdfunctie op te geven, zal een gesprek worden gevoerd door de functionele autoriteit. In uiterste gevallen zouden disciplinaire maatregelen opgelegd kunnen worden, zoals een schriftelijke waarschuwing. In uw Kamer is op dit moment aanhangig een wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met de uitbreiding van de mogelijkheden om ten aanzien van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren disciplinaire maatregelen op te leggen en tevens andere maatregelen te treffen. In dit verband zij ook verwezen naar de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel, waar ingegaan wordt op het opleggen van disciplinaire maatregelen in het geval van het niet-melden van nevenbetrekkingen (Kamerstukken II, 2013/14, 33 861, nr.3.
Deelt u de mening dat het combineren van rechterschap met politieke functies onwenselijk is in verband met de mogelijkheid van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet?
De werkgroep van de Rechtspraak, die ik eerder heb genoemd in mijn antwoord op vraag 2 en 3, is tevens gevraagd zich te buigen over de actualisatie en waar mogelijk integratie van de verschillende gedragscodes en de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de Rechtspraak. Ook de wenselijkheid van het combineren van rechterschap en politieke functies wordt door deze werkgroep onderzocht. Medio 2015 wordt een advies verwacht.
Mijn standpunt ten aanzien van het combineren van rechterschap en politieke functies zal ik aan de hand van de nog te ontvangen aanbevelingen en adviezen bepalen.
Bent u het eens dat bijvoorbeeld de hoofdfunctie van de directeur van Reclassering Nederland, die tevens raadsheer-plaatsvervanger is bij het Gerechtshof Den Haag, in het daarvoor bestemde register moet worden vermeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid maatregelen te nemen om (politieke) belangenverstrengeling van rechters te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen en per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang voortdurend aandacht te besteden aan integriteit. De wet stelt daarom grenzen aan de nevenfuncties die rechters kunnen vervullen; sommige nevenbetrekkingen zijn uitgesloten. Daarnaast toetst de functionele autoriteit de nevenfuncties die door rechters worden opgegeven op hun toelaatbaarheid (artikel 44 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren). Of al dan niet sprake is van ongewenste belangenverstrengeling speelt bij de toetsing en de beoordeling zeker een rol. De registratie van nevenbetrekkingen en de openbaarmaking van het register (www.rechtspraak.nl) zijn verplicht. De Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de Rechtspraak van de NVvR bevat aanbevelingen voor rechters over onder meer nevenfuncties en het niet behandelen van zaken waarbij familie, kennissen of voormalige werkgevers zijn betrokken.
Op basis van diverse internationale rapporten kan overigens geconcludeerd worden dat de integriteitsborging van de Rechtspraak goed is. GRECO heeft in 2013 bijvoorbeeld de Nederlandse aanpak om integriteit te borgen binnen onder meer de Rechtspraak positief gewaardeerd. Transparency International spreekt in zijn rapport van 2012 van een «zeer sterke integriteitsborging» van de zittende magistratuur. Ook blijkens de Eurobarometer 385 Justice in the EU, is het vertrouwen in de onafhankelijkheid van de Nederlandse rechtspraak en van de Nederlandse rechter groot.
Aan de hand van de eerder genoemde adviezen en aanbevelingen, die voor een deel nog moeten worden uitgebracht, zal de noodzaak van het treffen van nadere maatregelen worden bezien.
Welke maatregelen gaat u nemen indien in het nevenregister van rechters de nevenbetrekking dan wel de hoofdbetrekking van een rechter niet vermeld wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Het mogelijk verdwijnen van taaleisen bij gezinshereniging |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU-hof: Geen taaleisen bij gezinshereniging»?1
Ja.
Erkent u dat EU-regels een streng toelatingsbeleid voor migranten ernstig in de weg staan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat EU-regels een positieve bijdrage kunnen leveren aan het toelatingsbeleid. Dit neemt niet weg dat Nederland op onderdelen aanpassingen van EU-regels wil en zich daarvoor inspant. Ik verwijs u hiervoor naar de beantwoording op de vragen van uw fractie in het verslag van het schriftelijke overleg over het gezinsmigratiebeleid.3
Kunt u garanderen dat taaleisen in de vorm van inburgering in het buitenland een onderdeel blijven vormen van het Nederlandse toelatingsbeleid? Zo nee, waarom niet?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft hierover prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Naar verwachting doet het Hof over maximaal anderhalf jaar een uitspraak. Afhankelijk van de uitspraak van het Hof zal de regering zich op dat moment beraden. Tot die tijd blijft het beleid ten aanzien van het basisexamen ongewijzigd.
Kunt u, zolang Nederland nog bij de EU is aangesloten, zorgen voor een «opt-out» op het gebied van immigratie en asiel, zodat Nederland niet langer gebonden is aan de veel te softe EU-regels op dit gebied? Zo nee, waarom niet?
Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben een uitzonderingspositie op het terrein van immigratie en asiel bedongen voordat deze lidstaten konden worden gebonden aan de EU-wetgeving ter zake. Indien een andere lidstaat een uitzonderingspositie wil verkrijgen kan dat alleen wanneer het EU-verdrag hiertoe zou worden aangepast. Alle lidstaten zullen akkoord moeten gaan met die verdragswijziging en deze moet ook in alle lidstaten geratificeerd worden. Dit is een niet realistische weg en daarmee is een Nederlandse opt-out op het gebied van immigratie en asiel niet opportuun.
De onhoudbaarheid van Joods leven in Europa |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de wereldwijde studie naar antisemitisme van het Europees Joods Congres (EJC)?1 Hoe beoordeelt u deze studie en de conclusies ervan?
Ja. Het rapport beschrijft ontwikkelingen op het gebied van antisemitisme in een aantal landen en regio’s wereldwijd. Iedere uiting van antisemitisme is onacceptabel. Elk gevoel van onveiligheid in Europa en daarbuiten is zorgelijk.
In hoeverre spoort deze zorgelijke analyse over steeds harder wordend antisemitisme in Europa met het recente rapport van het Agentschap voor fundamentele rechten van de EU, waarin wordt gesteld dat bijna de helft van de Joodse bevolking bang is in openbare ruimtes verbaal of fysiek te worden aangevallen vanwege hun Joods-zijn?
Het zijn twee verschillende rapporten die slecht met elkaar vergeleken kunnen worden. Het onderzoek van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) heeft plaatsgevonden binnen de joodse gemeenschap in acht EU-lidstaten en is gericht op door hun ervaren antisemitisme. De geïnterviewden in deze landen hebben aangegeven zich onveilig te voelen. Het rapport van het Europees Joods Congres beschrijft ontwikkelingen op het gebied van antisemitisme in een aantal landen en regio’s wereldwijd op basis van bijdragen door verschillende auteurs.
Hoe beoordeelt u het feit dat een kwart van de Europese Joden uit angst niets draagt dat hen als Jood herkenbaar maakt?
In Europa moeten mensen vrij hun eigen identiteit kunnen uiten. Het is zorgelijk dat een groot deel van de Joodse gemeenschap in Europa zich niet veilig voelt en niets durft te dragen dat hen als Jood herkenbaar maakt.
Onderschrijft u de conclusie dat Joden in Europa de meest getroffen minderheid vormen?
Het is zoals gezegd zorgelijk dat een groot deel van de Joodse gemeenschap zich in Europa niet veilig voelt.
Een vergelijkende studie over religieuze minderheden in Europa is het kabinet niet bekend. De onderzoeken van het Europees Joods Congres (EJC) en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) zijn gericht op de ervaringen van de Joodse gemeenschap en de perceptie van antisemitisme.
Klopt het gegeven dat in Europese landen de Joden disproportioneel vaak het slachtoffer zijn van racistische aanvallen, bijvoorbeeld in Frankrijk waar in 2013 tussen veertig procent van alle racistische aanvallen op Joden (1% van de bevolking) was gericht?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verklaart u de tendens dat antisemitische uitingen vooral onder jongeren steeds meer geaccepteerd lijken te worden? Welke categorieën jongeren betreft dit met name?
Uw conclusie wordt niet onderschreven door de beschikbare informatie. Het rapport van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) concludeert niet dat onder bepaalde categorieën jongeren antisemitische uitingen steeds meer geaccepteerd lijken. In het rapport van het Europees Joods Congres (EJC) wordt slechts melding gemaakt van een gebaar (de «quenelle») dat voornamelijk door jongeren wordt aangenomen. Desalniettemin: elke antisemitische uiting vervult het kabinet met zorg.
Hoe weegt u de verwoorde zorg in het rapport dat ook Europese regeringen het leven van Joden steeds lastiger maken door campagnes om besnijdenis of rituele slacht te verbieden?
Net zoals in een aantal andere landen vindt op dit moment in Nederland vanuit (een deel van) de medische professie een discussie plaats over niet-therapeutische circumcisies bij minderjarige jongens. Dit is een medische discussie en niet gericht op bepaalde bevolkingsgroepen.
Het recht op (rituele) onbedwelmde slacht staat momenteel niet ter discussie in Nederland. In het Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten (Vergaderjaar 2011–2012, 31 571, nr. 22). zijn afspraken gemaakt tussen rijksoverheid en religieuze partijen over de voorwaarden, ter verbetering van het dierenwelzijn, waaronder het ritueel onbedwelmd slachten plaats mag blijven vinden.
Welke toekomst is er in Europa voor Joden in uw ogen als zulke grote aantallen Joden gedwongen worden in angst en onzekerheid te leven?
Het kabinet hecht er grote waarde aan dat elk individu de vrijheid moet hebben zijn of haar religieuze of levensbeschouwelijke identiteit vorm te geven en in vrede en veiligheid te leven. Het kabinet blijft zich daar onverminderd voor inzetten.
Welke stappen wilt u nemen om deze urgente problematiek op Europees niveau in te brengen en te bevorderen dat iedere Europese regering het groeiende kwaad van antisemitisme met kracht zal bestrijden?
Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is één van de prioriteiten van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland voert op dit punt reeds een actief beleid in internationale gremia zoals de VN, EU en de Raad van Europa.
Welke concrete mogelijkheden heeft u om de gepresenteerde studie naar antisemitisme te agenderen in één van uw overleggen met uw Europese collega’s? Bent u daartoe bereid?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat milieuvergunningen voor veehouderijen al jaren op verkeerde geurberekeningen zijn gebaseerd |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat milieuvergunningen voor veehouderijen volgens onderzoek in opdracht van de provincie Noord-Brabant al jaren op de verkeerde geurberekeningen middels het VStacks-model zijn gebaseerd?1
Ja, ik ben op de hoogte van het onderzoek.
Klopt het dat de (eenvoudige) rekenmethode VStacks, die door gemeenten wordt toegepast bij het verlenen van milieuvergunningen voor veehouderijen, niet deugdelijk is waardoor de geurhinder in werkelijkheid soms tot meer dan vier keer zo hoog is als berekend bij de vergunningverlening?
Nee, het gaat hier om een verschil in de uitkomst tussen twee modellen. Het rekenmodel V-Stacks is een vereenvoudiging van het rekenmodel Stacks, speciaal ontwikkeld om stallen op eenduidige wijze in te voeren. Het model Stacks is gericht op industrie. V-Stacks is gebaseerd op het rekenhart van Stacks, maar vanwege het specifieke doel zijn een aantal vereenvoudigingen in de invoerparameters aangebracht.
Het onderzoek van Noord-Brabant toont aan dat in enkele situaties de modeluitkomsten van Stacks en V-Stacks met elkaar verschillen. De grootste verschillen tussen de uitkomsten van de rekenprogramma’s zijn op 25 meter van het emissiepunt. Op deze afstand is het bijzonder lastig om geur nauwkeurig te berekenen.
Hoe beoordeelt u de resultaten van het onderzoek dat verricht is in opdracht van provincie Noord-Brabant?
Het onderzoek van Noord-Brabant is uitgevoerd met een tweetal casussen waaraan gerekend is. Dit zegt op zichzelf weinig over de algemene betrouwbaarheid van het model. In die specifieke situaties met een combinatie van bepaalde paramaters worden verschillen in uitkomsten tussen de modellen aangetoond. Ik heb geen reden om aan te nemen dat dat onderzoek niet juist is uitgevoerd. Het V-Stacks model wordt op dit moment nader getoetst in nauw overleg met de provincie. Ik kan op dit moment nog geen definitieve conclusies trekken, maar tot nu toe is het beeld dat het model in de meeste situaties voldoet. Inmiddels is duidelijk dat in een aantal bijzondere situaties, zoals bij zeer korte afstanden en grote stallen, een aanpassing van het model nodig is. Ik verwacht binnen enkele weken antwoord op de vraag in welke exacte situaties afwijkingen binnen het model gevolgen heeft voor een besluit tot vergunningverlening en hoe vaak die situaties voorkomen. Inmiddels heb ik in overleg met vertegenwoordigers van gemeenten en de provincie Noord-Brabant besloten tot een specifieke uitbreiding van het model. Ik verwacht dat deze aanpassing binnen enkele maanden kan worden doorgevoerd. In diezelfde periode zal ik de regelgeving, die de modelversie aanwijst, wijzigen.
Bent u het eens met de conclusie van de Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant dat de VStacks rekenmethode «geen betrouwbaar instrument» is en dat er op lange termijn een wetenschappelijke evaluatie van de geurhindersystematiek nodig is, gevolgd door aanpassing van het rekenmodel?
Nee, ik ben het niet eens met deze conclusie over V-Stacks en dus ook niet met de conclusie dat een evaluatie van de gehele geursystematiek op grond hiervan noodzakelijk is. Desalniettemin wil ik het verzoek van de provincie betrekken bij de evaluatie van het invoegen van agrarische activiteiten in het Activiteitenbesluit. Deze evaluatie zal dit jaar starten (motie Van Gerven – Jacobi, TK 29 383, 2010–2011, nr. 172).
Vooruitlopend op deze evaluatie wordt V-Stacks dus op enkele punten aangepast.
Op grond van welke argumenten is besloten dat gemeenten volgens de Wet Geurhinder en Veehouderij (WGV) het eenvoudige VStacks-model moeten toepassen?
Bij de totstandkoming van de Wet geurhinder en Veehouderij is als doelstelling een goede uitvoerbaarheid van de regelgeving geformuleerd2.
Daartoe is gestreefd naar een helder, eenvoudig en eenduidig beoordelingskader. Daarbij was het ook uitdrukkelijk de wens van alle betrokkenen, waaronder de provincies, om een rekenmodel zo eenvoudig mogelijk in het gebruik te maken. Veehouders kunnen zo zelf hun aanvragen verzorgen en burgers en bevoegd gezag kunnen de invoerparameters controleren.
Het uiteindelijke model is gebaseerd op het rekenhart van het model Stacks, en daarom niet eenvoudig te noemen, maar wel eenvoudiger in het gebruik.
Kunt u de negatieve gevolgen voor het milieu in beeld brengen van het toepassen van het VStacks geurberekenmodel? Hoeveel ernstig geurgehinderden zijn er vanwege het gebruik van dit ondeugdelijke geurberekenmodel? Hoeveel veehouderijen hebben vanwege het gebruik van dit ondeugdelijke geurberekenmodel ten onrechte een vergunning ontvangen?
De door Noord-Brabant geconstateerde afwijkingen van het V-Stacks model ten opzichte van het Stacks model lijken zich alleen voor te doen in bepaalde specifieke situaties. Alleen de combinatie van die specifieke situaties met een belasting rond de norm kan leiden tot een andere conclusie ten aanzien van de vergunningverlening. In overleg met deskundigen zoek ik momenteel uit welke specifieke situaties dit zijn.
Bent u bereid om snel inzichtelijk te maken wat de juridische gevolgen zijn van het gebruik van de verkeerde rekenmethode?
Ja. Deze zijn als volgt.
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen bestaande veehouderijen en veehouderijen die willen oprichten of uitbreiden.
Voor bestaande vergunningen zijn er geen juridische consequenties. De systematiek van de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit zorgt ervoor dat wanneer er geen wijzigingen binnen een veehouderij plaatsvinden, een veehouder recht houdt op het aantal dieren dat in de vergunning is vastgelegd.
Bij lopende en toekomstige vergunningaanvragen en meldingen in het kader van het Activiteitenbesluit is het bevoegd gezag ingevolge de wet verplicht om te toetsen aan de geurnormen met inachtneming van het model V-stacks. De geconstateerde afwijkingen van het V-Stacks model zijn juridisch alleen van belang voor zover die ook onderbouwd zijn, zich voordoen in concrete gevallen van de praktijk en die afwijkingen zodanig zijn dat die tot een ander vergunningbesluit zouden leiden dan op grond van het V-Stacks model zou worden genomen. Het gaat voor wat betreft juridische gevolgen dus alleen om die bepaalde situaties en omstandigheden waarin afwijkingen zijn geconstateerd. Ik onderzoek reeds in hoeverre het voor dergelijke gevallen noodzakelijk is dat deze worden getoetst met een verbeterd rekenmodel. Ook dit is onderwerp van gesprek met de decentrale overheden.
Bent u van mening dat het ontbreken van een deugdelijk geurberekenmodel de transitie naar een duurzame veehouderij bemoeilijkt en er derhalve zo snel mogelijk een adequaat model voor geurberekeningen ter beschikking dient te worden gesteld aan de gemeenten? Bent u bereid om gemeenten te ondersteunen met vergunningverlening tot er een definitieve oplossing is voor de geurberekeningen?
Ik ben van mening dat de onzekerheid over de deugdelijkheid van het model zo snel mogelijk moet worden weggenomen en heb daartoe het al eerder genoemde onderzoek in gang gezet. Voor gemeenten is het van belang dat er op een adequate manier getoetst kan worden aan de normen in de Wet. Onduidelijkheid over de betrouwbaarheid van de uitkomsten van het rekeninstrument draagt daaraan niet bij. Ik ben daarom in overleg met de Provincie Noord-Brabant, gemeenten en experts op zoek naar een oplossing om de onzekerheden met betrekking tot het rekenmodel weg te nemen. Dit kan leiden tot een verbetering van het model.
Ik zal gemeenten en provincies op korte termijn informeren via de website van Kenniscentrum InfoMil over hoe zij kunnen omgaan met vergunningaanvragen.
Bendeleden die naar Marokko zijn gevlucht |
|
Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten: «Bendelid schuilt in Marokko», «In het tweede thuisland zijn ze moeilijk te volgen» en «Berensteinlaangroep: zo’n 50 inbraken»?1
Ja.
Klopt het dat tussen de vijf en tien jongens naar Marokko zijn gegaan om daar te schuilen voor de politie?
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek waarop de aangehaalde berichtgeving betrekking heeft zijn in januari 2014 elf verdachten, van wisselende afkomst, aangehouden en hebben er doorzoekingen plaatsgevonden. Enkele weken later zijn nog eens vier verdachten aangehouden. De aangehouden personen worden verdacht van het stelselmatig – in wisselende samenstelling – plegen van woninginbraken. Daarnaast wordt een aantal personen verdacht van het deelnemen aan een criminele organisatie. Alle personen die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen en die worden verdacht van strafbare feiten zijn aangehouden. Er zijn dus geen verdachten uit dit onderzoek die zich schuilhouden in Marokko en er zijn in het kader van dit onderzoek dan ook geen rechtshulpverzoeken aan Marokko gedaan.
Zijn deze «jongens» in beeld bij de politie als verdachten van inbraken, mishandeling, intimidatie en het veroorzaken van overlast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er rechtshulpverzoeken aan Marokko gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt een rechtshulpverzoek door Marokko vaak niet gehonoreerd?
Het is niet zo dat rechtshulpverzoeken door Marokko vaak niet worden gehonoreerd. Tussen Marokko en Nederland is een bilateraal rechtshulpverdrag van kracht en op deze basis werken Nederland en Marokko tot wederzijdse tevredenheid samen.
Bent u bereid deze «jongens» de toegang tot Nederland te ontzeggen indien Marokko weigert een rechtshulpverzoek te honoreren of weigert de verdachten zelf te vervolgen? Zo nee waarom niet?
Zoals toegelicht in antwoord op vragen 2 en 4 is er in het kader van dit strafrechtelijk onderzoek geen sprake van rechtshulpverzoeken aan Marokko en bestaat daarvoor ook geen aanleiding.
Klopt het dat alleen de «kleintjes» zijn opgepakt en er nog genoeg grote jongens rondlopen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om ook die achter slot en grendel te zetten?
Alle personen die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen en die worden verdacht van strafbare feiten zijn aangehouden. De beweringen die de in de aangehaalde berichtgeving worden gedaan kan het Openbaar Ministerie niet plaatsen.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat deze straatterrorist doodleuk lachend in de krant meldt dat hij nu rust heeft en het voor hem wel een vakantie lijkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat familieleden en wijkbewoners worden aangepakt die profiteren van de buit en helpen bij het schuilen?
Omdat het strafrechtelijk onderzoek nog loopt kan ik op dit punt geen mededelingen doen.
Aparte berechting voor Veteranen |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Veteranen willen aparte berechting» en «Veteranen met trauma’s verdienen eigen rechtbank»?1 2
Ja.
Beschikt u over statistische gegevens van het aantal veteranen welke jaarlijks in aanraking komen met justitie? Zo ja, hoe gebruikt u deze informatie? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Ik beschik niet over statistische gegevens over het aantal veteranen dat jaarlijks in aanraking komt met justitie. Wel heb ik de beschikking over het rapport «Politie in aanraking met veteranen» uit 2011. Dit rapport geeft de resultaten weer van onderzoek uitgevoerd door de politieregio Kennemerland, de Politieacademie en het Veteraneninstituut. Het onderzoek heeft aangetoond dat veteranen niet vaker, maar juist minder vaak betrokken zijn bij strafrechtelijke incidenten in vergelijking met de referentiegroep van Nederlandse mannen van twintig jaar en ouder. De conclusie van het onderzoek is dat de bevindingen geen aanleiding vormen om nadere doelgerichte maatregelen te nemen. Ik acht aanvullend onderzoek dan ook niet nodig.
Zijn er statistische gegevens beschikbaar van het aantal veteranen dat jaarlijks in aanraking komt met justitie, waarvan is vastgesteld dat zij psychisch beschadigd zijn (PTSS)? Zo ja, hoe gebruikt u deze informatie? Zo nee, bent u dan bereid onderzoek daarnaar te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Houden commune strafrechters voldoende rekening met een dienst gerelateerd trauma van een veteraan? Zo ja, wat is het verschil op dit punt met de Militaire Kamers van de rechtbank en het Hof in Arnhem?
Indien een veteraan als verdachte van een strafbaar feit wordt aangemerkt wordt zijn zaak behandeld bij een van de commune gerechten. Commune strafrechters houden, net als in het militaire recht zoals dat wordt toegepast in de Militaire Kamers van de rechtbank en Hof in Arnhem, altijd rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachten, ook als het gaat om psychische aandoeningen die hun oorzaak vinden in militaire acties. Als er aanwijzingen zijn dat verdachten psychische problemen ondervinden, worden in het strafrecht frequent deskundigen ingezet zoals psychologen en psychiaters. Strafrechters zijn daarmee vertrouwd.
Biedt het strafrecht voldoende middelen om naast het opleggen van een straf ook een passend behandeltraject op te leggen aan de veteraan met een dienst gerelateerd trauma? Zo ja, kunt u dat nader toelichten? Kan deze zorg in alle penitentiaire inrichtingen worden geboden?
Het strafrecht biedt voldoende middelen om een passend behandeltraject op te leggen. De rechter kan bijvoorbeeld in het kader van de voorwaardelijke veroordeling als bijzondere voorwaarde opleggen dat betrokkene moet worden opgenomen in een zorginstelling, zich verplicht onder behandeling dient te laten stellen van een deskundige of zorginstelling of moet verblijven in een Regionale Instelling voor Beschermd Wonen. Ten behoeve van de beoordeling door de rechter wordt, indien sprake is van een zorgvraag bij betrokkene, een indicatiestelling afgegeven door de reclassering of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie. Met deze indicatie wordt de zorg- en beveiligingsbehoefte in kaart gebracht. Op basis daarvan kan de rechter in het kader van een voorwaardelijke sanctie op de persoon toegesneden voorwaarden stellen. Ook in detentie staat de persoonsgerichte aanpak centraal. Dat betekent dat de gedetineerde bij binnenkomst wordt gescreend. Daar hoort ook een medische intake bij, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de gegevens die bij ketenpartners over betrokkene bekend zijn. Op basis van deze screening wordt een detentie- en re-integratieplan opgesteld voor betrokkene. In het kader daarvan wordt ook vastgesteld in hoeverre betrokkene (forensische) zorg nodig heeft. Zo is in detentie sprake van een laagdrempelige toegang tot een psycholoog en is in iedere P.I. een EZV (extra zorgvoorziening) ingericht. Als betrokkene meer geestelijke gezondheidszorg nodig heeft dan de basiszorg biedt, wordt een indicatie afgegeven voor forensische zorg. Dit kan in de vorm van ambulante zorg die door de GGz binnen detentie wordt verleend en in de vorm van klinische zorg. Indien klinische zorg is aangewezen geldt het principe dat betrokkene naar de GGz wordt toegeleid, tenzij veiligheidsoverwegingen zich hiertegen verzetten. De hierboven toegelichte persoonsgerichte aanpak binnen detentie maakt een op doelgroepen gericht specifiek beleid onnodig.
Het bovenstaande laat onverlet dat de zorgplicht van Defensie met zich mee brengt dat een veteraan te allen tijde een beroep kan doen op het Veteranenloket ter ondersteuning van zijn zorgbehoefte.
Indien een veteraan met een dienstgerelateerd trauma in detentie verblijft, kan hem dan direct de nodige behandeling en zorg worden geboden? Zo ja, kunt u nader beschrijven waaruit die behandeling en zorg uit kan bestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de ervaringen van de zogenoemde «Russell rechtbanken» in de Verenigde Staten? Zo ja, kunt u die kennis delen met de Kamer? Zo nee, op welke wijze gaat u informatie verwerven bij uw Amerikaanse ambtgenoot?
Ik ben bekend met de ervaringen van de zogenoemde «Russell rechtbanken». Gelet op de bevindingen van de rapportage «Politie in aanraking met veteranen» van juni 2011 ben ik van mening dat we niet moeten streven naar het instellen van speciale rechtbanken voor veteranen. De conclusies van dit rapport nopen niet tot het treffen van bijzondere maatregelen. Bovendien zijn er binnen het commune recht afdoende mogelijkheden om recht te doen aan dienst gerelateerde trauma’s van veteranen.
Wat is uw visie op het instellen van een dergelijke rechtbank, die gelet op de aard van de problematiek, dienstbaar zou kunnen zijn aan alle geüniformeerden in overheidsdienst in gelijke omstandigheden?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe staat u tegenover het voorstel van de advocaten S.M. Diekstra en R.G. van der Laan om een speciale rechterlijke voorziening te treffen voor de berechting van veteranen met een dienst gerelateerd trauma? Bent u bereid te laten onderzoeken wat de meerwaarde van een speciale rechterlijke voorziening kan zijn bij de berechting van veteranen met een dienst gerelateerd trauma? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze geeft de reclassering invulling aan de terugkeer in de maatschappij van de veteranen? Ziet u hier mogelijkheden voor verbetering of aanpassing?
De invulling van het reclasseringstoezicht is afgestemd op de persoon van de dader. Hierbij staan de kans op recidive, factoren die aanleiding geven tot delict gedrag en factoren die delict gedrag kunnen voorkomen centraal. Op basis van een wetenschappelijk diagnose-instrument wordt de kans op recidive en de factoren die aanleiding geven tot delict gedrag bepaald. Naar aanleiding van deze risico-inventarisatie wordt een op maat gemaakt plan van aanpak opgesteld. Dit plan van aanpak bevat interventies die zijn gericht op de factoren die aanleiding geven tot delict gedrag én op het verminderen en voorkomen van recidive. Er is geen specifieke vorm van reclasseringstoezicht voor veteranen. Dit is ook niet noodzakelijk, want ieder reclasseringstoezicht is al afgestemd op de persoon van de dader en zijn/haar kenmerkende problematiek. Ik acht de afstemming van het reclasseringstoezicht op de persoon van de dader voldoende en zie geen aanleiding tot verbetering of aanpassing van het reclasseringstoezicht.
Het ten onrechte vrij laten van Somalische piraten |
|
Lilian Helder (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Waarom zijn er onlangs Somalische piraten vervroegd vrijgelaten, terwijl op eerdere vragen is geantwoord dat dit alleen gebeurt als deze piraten Nederland aantoonbaar verlaten en niet terugkeren?1
Volgens artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht komen vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven niet in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling na ommekomst van tweederde van de opgelegde straf. Hun kan wel strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend, op voorwaarde dat zij Nederland daadwerkelijk verlaten en niet terugkeren. Als echter sprake is van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, komt de gedetineerde vreemdeling in beginsel in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Dit leidt tot het onbedoelde gevolg dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling van toepassing is, indien een veroordeelde vreemdeling kort voor het in artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht vastgestelde moment van voorwaardelijke invrijheidstelling een asielaanvraag indient. Ook als deze aanvraag evident kansloos is, heeft de vreemdeling op grond van het Europese recht in beginsel in ieder geval tot aan de beslissing rechtmatig verblijf.
Ik zal daarom zo spoedig mogelijk een voorstel indienen om het Wetboek van Strafrecht op dit punt te wijzigen zodat alleen vreemdelingen met een bestendige vorm van rechtmatig verblijf voor voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking kunnen komen.
Erkent u dat niet aan deze voorwaarde voor vervroegde vrijlating is voldaan nu de piraten door middel van een asielaanvraag juist in Nederland pogen te blijven en van aantoonbaar vertrek dus allerminst sprake is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, bent u dan bereid om, conform de genoemde antwoorden op eerdere vragen, de betreffende piraten per onmiddellijke ingang de rest van hun straf te laten uitzitten? Zo ja, hoe geeft u hier uitvoering aan? Zo nee, waarom niet?
De rechter heeft geoordeeld dat de betrokkenen op het tijdstip waarop zij in aanmerking zouden kunnen komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling, rechtmatig verblijf in Nederland hadden en dientengevolge in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Dat betekent overigens niet dat er geen vreemdelingenbewaring kan en zal volgen op voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Kunt u garanderen dat deze piraten, na het uitzitten van de volledige straf, geen asiel krijgen en Nederland zo snel mogelijk worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Bij de beoordeling van eventuele asielverzoeken worden eventuele strafrechtelijke antecedenten betrokken. Afhankelijk van de individuele zaak kunnen antecedenten, zoals piraterij, leiden tot het oordeel dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is. In dat geval wordt het asielverzoek op die grond afgewezen. Daarnaast wordt een asielaanvraag in de regel ook afgewezen wanneer betrokkene een gevaar vormt voor de gemeenschap en veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden of meer.
Er wordt ingezet op de terugkeer van alle ongeveer 25 Somalische piraten die in Nederland zijn berecht. Ik heb met Somalië afspraken gemaakt over de gedwongen terugkeer van personen met deze achtergrond. Een persoon die is afgestraft in verband met piraterij is inmiddels op basis van deze afspraken op donderdag 22 mei jl. uitgezet naar Somalië. Eerder hebben ruim 10 Somalische piraten ervoor gekozen terug te keren in ruil voor strafonderbreking. Alle overige personen verblijven nog in strafrechtelijke dan wel in vreemdelingrechtelijke detentie.
Het plan van het platform Bewust moslim om op de dag van dodenherdenking een symposium te houden over een zogenoemde schaduw Holocaust |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het plan van het platform Bewust moslim om op de dag van dodenherdenking een symposium te houden over een zogenoemde schaduw Holocaust?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat het platform de situatie in Palestina bestempelt als een holocaust, terwijl de erkenning van de werkelijke Holocaust wordt neergezet als een bedenkelijk instrument van de Westerse wereld?
De gemeente Hilversum en de Al Amal moskee hebben een aantal dagen voor de aangekondigde bijeenkomst een verklaring uitgegeven, waarin is gemeld dat na overleg is besloten dat de bijeenkomst geen doorgang zou vinden. Na alle ophef over de bijeenkomst werden teveel bezoekers verwacht. De bijeenkomst heeft uiteindelijk op een andere locatie en in een andere (besloten) vorm plaatsgevonden.
Het is niet aan mij als Minister om in gemeentelijke aangelegenheden te treden noch is het aan mij om de opvattingen te beoordelen van mensen die een bijeenkomst organiseren als door de vragenstellers bedoeld. Dit laatste punt ligt op het terrein van de uitingsvrijheid, een vrijheid die in beginsel door (lokale) overheden dient te worden gerespecteerd.
In het kader van zijn verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde heeft de burgemeester op grond van de Gemeentewet en de Wet openbare manifestaties wel (nood)bevoegdheden om in voorkomende gevallen maatregelen te treffen, maar deze bevoegdheden kan hij niet inzetten (louter) op de grond dat hij het onderwerp of de inhoud van bijeenkomst onwenselijk acht.
Bent u bereid om in overleg met de gemeente Hilversum pogingen te doen deze bijeenkomst af te laten blazen? Welke mogelijkheden heeft de gemeente om een dergelijke bijeenkomst te beletten, mede gezien het feit dat bij deze bijeenkomst de omstreden imam Abdul-Jabbar van de Ven aanwezig zal zijn?
Zie antwoord vraag 2.
De olielekkage uit opslag in lege zoutmijnen in het natuurgebied Amtsvenn (bij Enschede) en de geplande extra opslag van diesel in lege zoutmijnen onder Enschede |
|
Agnes Mulder (CDA), Jaco Geurts (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de al wekenlang durende olielekkage uit de zoutholtes in het natuurgebied Amtsvenn waarin ongeveer 140 miljoen liter strategische olievoorraad ligt opgeslagen?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat het opruimen nog jaren kan duren, kostbaar is en dat de Minister van milieuzaken van Noordrijn-Westfalen zich grote zorgen maakt?2
Ja.
Heeft u contact gehad met uw Duitse ambtgenoot en heeft u duidelijkheid gekregen over de oorzaak van de lekkage? Zo nee, bent u dan bereid om zo spoedig mogelijk contact op te nemen met de Duitse autoriteiten? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de situatie in Amtsvenn?
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft contact gehad met de Bezirksregierung Arnsberg in Noordrijn Westfalen. Daaruit is naar voren gekomen dat in februari 2014 de druk in caverne S5 (de caverne die in de buurt van Amtsvenn ligt) is gezakt. Daarop is onderzoek gedaan naar de integriteit van het boorgat en de verbuizing van het boorgat. Er zijn toen geen onregelmatigheden aangetroffen.
Met Pasen is olie aan de oppervlakte aangetroffen boven caverne S5. Woensdag 28 mei jl. is duidelijk geworden dat er een lekkage zit in de buis die de caverne verbindt met de installaties aan het maaiveld. Het lek zit waarschijnlijk in het traject tussen 200 en 311 meter diepte, vermoedelijk op 217 meter diepte. Druktesten hebben aangetoond dat de rest van de verticale buis, dus tot 200 meter diepte en vanaf 311 meter diepte, geheel lekdicht is. Verdere onderzoeken in de komende weken zullen moeten aantonen of het lek zich inderdaad op 217 meter bevindt en hoe daar een lek heeft kunnen ontstaan.
Is er enige mogelijkheid dat deze lekkage ook tot (milieu)schade en/of gevaar gaat leiden in Nederland?
De risico’s voor Nederland worden als laag ingeschat door de betrokken autoriteiten. Vitens heeft aangegeven dat naar verwachting de verontreinigingen de waterwingebieden in Twente niet zullen bereiken. Deze liggen op ruim voldoende afstand van het vervuilde gebied in Duitsland. Er is geen olie in het oppervlaktewater in Nederland terecht gekomen. Na het constateren van de lekkage is onder andere een damwand rond het vervuilde gebied aangelegd, om verdere verspreiding van de olie tegen te gaan. Enige mogelijkheid van (milieu)schade of gevaar kan echter niet op voorhand worden uitgesloten. Mogelijke (milieu)schade wordt gemonitord door de lokale autoriteiten. Het drinkwater wordt meerdere malen per dag uitgebreid getest.
Welke gevolgen heeft deze ernstige lekkage voor het plan om nog dit jaar op vergelijkbare wijze diesel op te slaan in zoutholtes in de Marsstede in Enschede?
De situatie in Duitsland wordt op de voet gevolgd door mijn ministerie en SodM. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, is in Duitsland zeer waarschijnlijk sprake van een lekkage in de verbuizing van het boorgat. Er is een aantal belangrijke technische verschillen tussen het boorgat van de opslag in Duitsland (Epe) en de geplande opslag in Enschede:
Gelet op deze verschillen is het zeer onwaarschijnlijk dat een lekkage van een boorgat bij de gasolieopslag in Enschede dezelfde gevolgen zou hebben als nu in Epe, Duitsland. Ik zie dan ook geen directe aanleiding om in te grijpen in de geplande opslag in Enschede. AkzoNobel heeft echter aangegeven dat zij niet zal overgaan tot daadwerkelijke opslag van gasolie in Enschede totdat de oorzaak van de lekkage in Duitsland helder is.
Indien ik op enig moment noodzaak zie tot ingrijpen, kan ik op grond van artikel 50 van de Mijnbouwwet, in gevallen van ernstige aantasting van de bescherming van de veiligheid, het milieu of in gevallen van beweging van de aardbodem, maatregelen voorschrijven. Deze bevoegdheid is gemandateerd aan de Inspecteur Generaal der Mijnen. Ook houdt SodM toezicht bij de bouw. Als er niet volgens het werkprogramma wordt gewerkt kan de toezichthouder ingrijpen, met als laatste middel het stilleggen van de werkzaamheden
Bent u bereid een nieuwe second opinion uit te laten voeren naar de risico’s van de opslag onder Enschede en het ontbreken van een lege overloopcapaciteit aldaar?
Zoals in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven volgen zowel mijn ministerie als de toezichthouder SodM de situatie in Duitsland nauwlettend. Naar alle waarschijnlijkheid zit de lekkage in het boorgat. Omdat de constructie van de boorgaten in Epe en Enschede verschillen, is er op dit moment geen aanleiding om aanvullend onderzoek te doen.
Bent u bereid niet te starten met het opslaan van diesel in Enschede voordat de oorzaken van het lek in Amtsvenn geheel duidelijk zijn, er geen exta risico’s voor de geplande opslag in Enschede zijn en u de nieuwe second opinion besproken heeft met de lokale autoriteiten en de de Tweede Kamer?
AkzoNobel kan in beginsel starten met het opslaan van gasolie in Enschede. De vergunningen daartoe zijn verleend. Echter AkzoNobel heeft aangegeven pas gasolie in de cavernes op te slaan als duidelijk is dat een lekkage als in Duitsland niet kan optreden bij de gasolieopslag in Enschede. Nu is gebleken dat de lekkage in Duitsland zeer waarschijnlijk in de verbuizing van het boorgat zit en de constructie daarvan verschilt van het boorgat waar nu een lekkage is opgetreden, kan AkzoNobel verder gaan met de voorbereidende werkzaamheden. De start van de opslag wordt voorzien aan het eind van dit jaar.
Indien ik op enig moment noodzaak zie tot ingrijpen, kan ik op grond van artikel 50 van de Mijnbouwwet, in gevallen van ernstige aantasting van de bescherming van de veiligheid, het milieu of in gevallen van beweging van de aardbodem, maatregelen voorschrijven. Deze bevoegdheid is gemandateerd aan de Inspecteur Generaal der Mijnen. Ook houdt SodM toezicht bij de bouw. Als er niet volgens het werkprogramma wordt gewerkt kan de toezichthouder ingrijpen, met als laatste middel het stilleggen van de werkzaamheden.