Het onderzoeksrapport naar de medische behandeling van een uitgezette minderjarige asielzoekster |
|
Gerard Schouw (D66), Eddy van Hijum (CDA), Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Veiligheid en Justitie tot op heden weigeren om een ongeschoond verslag van de onderzoekscommissie, die onderzoek heeft gedaan naar de medische zorg verleend aan de 6-jarig asielzoekster Renata A. tijdens haar verblijf in een asielzoekers- en detentiecentrum in Nederland, te doen toekomen aan zowel u en de Tweede Kamer als aan de familie van Renata?
Het is ongewenst dat verslagen van een onderzoekscommissie openbaar worden gemaakt indien daarin privacygevoelige en medische informatie die tot een persoon te herleiden is, is opgenomen. Bij brief van 19 november 2013 (TK 19 637, nr. 1753) heb ik uw Kamer de resultaten toegestuurd van het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) naar het medisch handelen voorafgaand aan de overdracht van Renata A. aan Polen. In mijn brief van 20 november 2013 (TK 19 637, nr. 1757) heb ik toegelicht dat het aan deze resultaten ten grondslag liggende verslag van de onafhankelijke calamiteitenonderzoekscommissie niet is meegestuurd, omdat daar privacygevoelige gegevens in staan. In die brief is er ook op gewezen dat voor de totstandkoming van dit soort verslagen medewerking van medisch betrokkenen noodzakelijk is. De bescherming van het medisch beroepsgeheim is van essentieel belang voor de medewerking van medisch betrokkenen aan toekomstige onderzoeken.
Op 21 november 2013, tijdens de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie heb ik uw Kamer gemeld u het verslag van de calamiteitenonderzoekscommissie toe te sturen onder de voorwaarde dat dit zou worden geschoond van persoonsgegevens en medische gegevens en de benodigde toestemmingsverklaringen zouden worden verkregen. Het betrof hier dus een toezegging om een geschoonde versie van het verslag aan uw Kamer te sturen.
Nadat de IGZ het verslag had geschoond van privacygevoelige en medische informatie die tot een persoon te herleiden is, heeft de IGZ vervolgens de benodigde stappen gezet om het geschoonde verslag van de calamiteitenonderzoekscommissie aan uw Kamer te kunnen sturen. Daartoe is overleg gevoerd met alle betrokkenen. Alle betrokkenen, met uitzondering van de familie A., stemden ermee in om mij dit zogenoemde geschoonde verslag van de onderzoekscommissie aan te bieden met als doel dit geschoonde verslag aan uw Kamer te kunnen toesturen. De IGZ heeft mij gemeld dat de familie A. op 26 mei 2014 haar bezwaar tegen het toezenden van het geschoonde verslag aan uw Kamer heeft ingetrokken. Op 27 mei 2014 heeft de gemachtigde van de familie de IGZ laten weten geen bezwaar te hebben met het toezenden van de geschoonde versie van het verslag aan uw Kamer. Bij mijn brief van heden heb ik deze geschoonde versie van dit verslag aan uw Kamer gestuurd.
Bent u op de hoogte van het feit dat de familie reeds toestemming heeft gegeven om een ongeschoond verslag naar u en de Tweede Kamer te zenden en zelf heeft gevraagd een ongeschoond verslag te mogen ontvangen?
De familie heeft mij geen toestemming gegeven om een ongeschoond verslag aan uw Kamer toe te zenden. Ik heb dit nooit van de familie of de gemachtigde vernomen. Wel heeft het lid Gesthuizen van uw Kamer mij mondeling medegedeeld dat de familie geen bezwaar zou hebben. Een ongeschoond verslag is overigens ook niet in mijn bezit.
Mij is ook bekend dat de familie via een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) heeft verzocht om een versie van het verslag van de calamiteitenonderzoekscommissie waaruit geen delen zijn weggelakt. Dit Wob verzoek is door de Minister van VWS op 23 april jl. afgewezen. Op grond van de Wob is het niet mogelijk medische gegevens openbaar te maken. Het betreft een absolute weigeringsgrond. Het feit dat de familie van Renata om verstrekking van het ongeschoonde verslag heeft gevraagd, maakt dit voor de Wob niet anders. Openbaarmaking op grond van de Wob betreft openbaarmaking voor ieder.
Deelt u de mening dat het voor een goede beoordeling van het opereren van de diensten die belast waren met het verlenen van medische zorg aan Renata A. van belang is dat de Tweede Kamer, alsook de familie, een ongeschoond rapport ontvangt waarin uiteraard wel de persoonsgegevens van de betrokken hulpverleners zijn weggelakt?
Nee. Uw Kamer beschikt over de uitkomsten van het onderzoek, zoals opgesteld door de IGZ en IVenJ. Bij de in het antwoord op vraag 1 genoemde brief van 19 november 2013 heb ik u die toegestuurd. Op basis van die uitkomsten is een beoordeling van het handelen van de diensten te maken. Daarenboven heb ik uw Kamer de geschoonde versie van het verslag op 27 mei 2014 toegestuurd.
Deelt u de mening dat, nu de familie van Renata A. toestemming geeft voor openheid van zaken, er geen goede reden is voor de inspecties om deze niet geven?
Nee. Zie ook de antwoorden op vraag 1 en 2.
Bent u bereid om aan de Inspecties kenbaar te maken dat vanuit de Tweede Kamer wordt aangedrongen op het ontvangen van een ongeschoond verslag alsmede de onderliggende stukken?
De Inspecties zijn bekend met deze kamervragen.
Klopt het dat de advocate van de familie van Renata A. al bij beide inspecties heeft aangedrongen op verstrekking van het ongeschoond verslag? Zo ja, hoe wordt door de inspecties met dit verzoek omgegaan?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Een incident met VN-gezant Serry in Jeruzalem |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het incident in Jeruzalem in de aanwezigheid van VN-gezant Robert Serry, zoals beschreven in het BBC-nieuwsbericht «UN envoy and Israel in Easter ritual access row»?1
Ja.
Kunt u nagaan wat zich op 19 april 2014 heeft afgespeeld?
De weergave van VN-gezant Robert Serry is bekend en wordt onderschreven door andere aanwezigen, maar niet door de Israëlische autoriteiten.
Bent u het met de heer Serry eens dat de vrijheid van godsdienst hier in het geding was en dat sprake was van «onacceptabel gedrag»?
Bij grote religieuze momenten als Pasen in speciale plaatsen als Jeruzalem zijn vraagstukken van vrijheid van godsdienstuitoefening en van veiligheid beide van groot belang. Overleg voorafgaand aan het Paasfeest tussen de Christelijke gemeenschappen en de Israëlische politie heeft tot een verbeterde toegang ten opzichte van vorig jaar geleid. Partijen verschillen nog van mening over de mate waarin de toegang verder verruimd kan worden zodat meer Christenen uit de Palestijnse Gebieden deze voor hen belangrijke religieuze viering kunnen bijwonen.
Hoe beoordeelt u voorts de reactie van de Israëlische autoriteiten dat het oponthoud juist het veiligheidsbelang van de bedevaartgangers diende?
Zie antwoord vraag 3.
Het pleidooi voor een fonds om justitiële dwalingen te voorkomen |
|
Michiel van Nispen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Brandpunt van 20 april 2014 over gerechtelijke dwalingen?1
Ja.
Deelt u de mening dat in de toekomst voorkomen moet worden dat mensen die jarenlang ten onrechte vast hebben gezeten zo lang moeten wachten op gesprekken, excuses en schadevergoeding van justitie? Zo ja, hoe gaat dat voorkomen worden?
Ja. In de praktijk blijken deze procedures doorgaans ook goed te lopen; in de afgelopen jaren zijn verschillende zaken adequaat en snel afgehandeld. De definitieve afdoening van een schadeclaim kan echter enige tijd vergen. Dit is onder andere afhankelijk van de omvang van een claim, de bewijspositie en de bijzondere omstandigheden van het geval.
Wat is uw reactie op de stelling dat er op dit moment waarschijnlijk meerdere mensen onterecht achter de tralies zitten omdat het aantonen van «gerede twijfel» over de juistheid van de veroordeling zeer ingewikkeld is?
Het aantonen van de onjuistheid van een veroordeling is onmiskenbaar een ingewikkeld proces. Juist daarom is op 1 oktober 2012 de Wet herziening ten voordele in werking getreden. De voorzieningen die door deze wet in het leven zijn geroepen, hebben tot doel de veroordeelde te ondersteunen onderzoek te doen, indien blijkt dat er gerede twijfel is over de juistheid van de veroordeling. Mochten zich op dit moment nog mensen onterecht in detentie bevinden, waar ik uiteraard geen kennis van heb maar wat ik ook niet kan uitsluiten, dan bieden deze nieuwe wettelijke mogelijkheden hen nieuwe perspectieven.
Deelt u de mening dat de bekend geworden gerechtelijke dwalingen uit het verleden hebben uitgewezen dat de dwaling pas aan het licht kwam door de (vrijwillige) inzet van deskundigen en anderen die zich om het slachtoffer van de dwaling bekommerden?2
Voor een aantal bekende dwalingen uit het verleden is dit inderdaad het geval.
Deelt u de mening dat het vaak een probleem is dat slachtoffers van dwalingen geen geld hebben om aanvullend onderzoek te laten verrichten om hun onschuld aan te tonen?
Ik deel de mening dat in het verleden de herzieningsregeling onvoldoende voorzag in de mogelijkheid voor veroordeelden om aanvullend (forensisch) onderzoek te laten verrichten om hun mogelijke onschuld aan te tonen. Naar aanleiding van onder meer de Schiedammer Parkmoordzaak zijn er praktische regelingen getroffen om aan dit probleem tegemoet te komen. Met name het instellen van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS) heeft hieraan bijgedragen. Deze commissie heeft in enkele grote zaken onderzoek verricht, hetgeen in de zaken Lucia de B. en Ina Post heeft geleid tot de indiening van een herzieningsverzoek bij de Hoge Raad.
Met de inwerkingtreding van de Wet herziening ten voordele per 1 oktober 2012 is een (wettelijke) leemte opgevuld, waardoor de CEAS overbodig is geworden. Deze wet biedt gewezen verdachten van ernstige misdrijven – strafbare feiten waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 12 jaar of meer is gesteld en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt – de mogelijkheid om ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag de procureur-generaal bij de Hoge Raad te verzoeken nader onderzoek te doen naar bepaalde feiten. Met de resultaten van dat onderzoek kan de herzieningsaanvraag vervolgens worden onderbouwd.
Voor honorering van een verzoek tot nader onderzoek is vereist dat sprake is van aanwijzingen dat mogelijkerwijs sprake is van een novum. In de genoemde wet is het begrip «novum» niet langer beperkt tot een nieuwe feitelijke omstandigheid. Onder «novum» kunnen nu ook nieuwe inzichten van deskundigen vallen. Daarbij moet het wel nog steeds gaan om een nieuw gegeven dat het ernstige vermoeden doet ontstaan dat de rechter tot een ander oordeel zou zijn gekomen als hij daarvan had geweten. Indien een nader onderzoek door de procureur-generaal bij de Hoge Raad wordt ingesteld, komen de kosten daarvan voor rekening van de Staat. Daarnaast verleent de Raad voor rechtsbijstand een toevoeging voor de bijstand van een raadsman bij de voorbereiding van een herzieningsverzoek.
Tegen deze achtergrond ben ik van mening dat de noodzaak ontbreekt om te komen tot een permanent fonds om justitiële dwalingen te voorkomen. Met de reeds genomen maatregelen wordt voldaan aan de op de overheid rustende verantwoordelijkheid om het rechtssysteem zodanig in te richten dat mogelijke fouten (dwalingen) die daaruit voortvloeien kunnen worden gecorrigeerd.
Welke verantwoordelijkheid rust er volgens u op de overheid om dwalingen aan het licht te brengen en mensen die ten onrechte veroordeeld zijn zo snel mogelijk in vrijheid te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op het pleidooi van advocaat Knoops en emeritus hoogleraar Tak voor een permanent fonds om justitiële dwalingen te voorkomen, waarbij bijvoorbeeld door een commissie van wijzen bepaald kan worden of in een bepaalde zaak onderzoek vanuit dat fonds betaald moet worden?3
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat dwalingen in stand blijven als een dergelijk fonds er niet komt, waardoor mensen mogelijk jarenlang ten onrechte vast zitten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om met voorstellen te komen voor een permanent fonds om justitiële dwalingen te voorkomen, of in ieder geval deze niet langer voort te laten duren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht "Diplomaat slaat er bij ruzie op los en gaat vrij uit” |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Diplomaat slaat er bij ruzie op los en gaat vrij uit»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de brief van de officier van justitie van het arrondissementsparket in Den Haag van 30 januari 2014 aan het Nederlandse slachtoffer?2
Ja.
Acht u het bewezen dat de Afghaanse diplomaat meerdere malen met zijn vuist geslagen heeft en schade veroorzaakt heeft aan de auto?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft deze zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat er verschillende strafbare feiten zijn gepleegd. Deze kunnen worden gekwalificeerd als mishandeling en vernieling. Buitenlandse Zaken heeft kennisgenomen van de conclusies van het OM.
Wanneer en op welke wijze heeft u de Afghaanse ambassade op de hoogte gesteld van de mening van de Nederlandse regering? Hoe luidt die mening?
Op 30 januari jl. is de Afghaanse ambassadeur ontboden. In dat gesprek is aangegeven dat:
Heeft de Nederlandse regering ook aan de Afghaanse ambassade gevraagd om de schade aan de auto te vergoeden? Zo nee, bent u alsnog bereid dit te doen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Indien u niet bereid bent om dit verzoek bij de Afghaanse ambassade neer te leggen, op welke wijze kan het Nederlandse slachtoffer dan zijn schade op de dader verhalen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van de Afgaanse ambassade van 31/12/2013, waarin de ambassade stelt dat alleen haar staflid aangevallen is en slachtoffer is van mishandeling (artikel 300 Wetboek van Strafrecht)(het Afghaanse staflid zou niet aangevallen hebben en niet geprovoceerd hebben)? Heeft u ook kennisgenomen van het feit dat de ambassade in afwachting was van een rapport van het ministerie van Buitenlandse Zaken?
Ja.
Wanneer is het rapport van het ministerie van Buitenlandse Zaken over dit incident uitgebracht en kunt u het rapport, dan wel de inhoud op hoofdlijnen, openbaar maken?
Buitenlandse Zaken heeft het onderzoeksrapport van het Openbaar Ministerie op 30 januari jl. gedeeld met de Afghaanse ambassadeur, toen deze ontboden is op Buitenlandse zaken. De teneur van het rapport is weergegeven in het antwoord op de Kamervragen (vraag3 van de leden Helder en De Roon over dezelfde kwestie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2049).
Klopt het dat dezelfde diplomaat en een assistent van hem op 17 februari in PowNews betrapt werden op het langdurig parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats en daarvoor ook een bon uitgeschreven kregen?
In verband met de privacy van betrokkenen doen wij geen uitspraken over het aantal uitgeschreven en nog openstaande boetes in individuele gevallen. Enkele administratieve sancties die zijn uitgeschreven aan de Afghaanse delegatie, zijn op dit moment nog niet betaald. Buitenlandse Zaken heeft zoals gebruikelijk contact opgenomen met de ambassade over de betaling.
De betreffende diplomaat beschikte tot het moment van zijn vertrek uit Nederland over een taxfree tankpas. Zie verder het antwoord op vraag 12.
Herinnert u zich dat u in dezelfde uitzending van PowNews aankondigde contact op te laten nemen met de Afghaanse ambassade? Wanneer is dat gebeurd en met welke boodschap?
Ja. De Afghaanse Tijdelijk Zaakgelastigde is op 18 februari jl. bij Buitenlandse Zaken ontvangen voor een gesprek over deze kwestie. In dat gesprek is aangegeven dat een dergelijk gedrag volstrekt onaanvaardbaar is.
Heeft de betreffende diplomaat de boete betaald en staan er nog steeds boetes open? Beschikt hij op dit moment over een tankpas om accijns en btw-vrij te kunnen tanken?
Zie antwoord vraag 9.
Van hoeveel diplomaten is na de aankondiging van januari 2014 dat zij geen tankpas meer zouden hebben bij openstaande schulden, hun tankpas ook daadwerkelijk afgenomen?
Tot heden zijn er nog geen tankpassen geblokkeerd. Ik heb in januari 2014 aangekondigd dat een van de elementen uit het plan van aanpak zal zijn het blokkeren van tankpassen. Deze maatregel, aangekondigd in de Kamerbrief over omgang met geprivilegieerden (die de Kamer op 23 april jl. is toegezonden) is onderdeel van een nieuw werkproces, waarmee Buitenlandse Zaken structureler zal inzetten op betaling van verkeersboetes.
Om dit mogelijk te maken moeten onder andere het CJIB en Buitenlandse Zaken hun informatiesystemen over openstaande verkeersboetes op elkaar afstemmen. Het is de bedoeling dat in een nieuw op te zetten database (anders dan nu) de gegevens over openstaande verkeersboetes langdurig beschikbaar en dus opeisbaar blijven. Buitenlandse Zaken en het CJIB zijn deze nieuwe samenwerking aan het opzetten, en de verwachting is dat het nog zeker enige maanden zal duren voor deze geheel operationeel is.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de ambassadesecretaris in het AD-artikel dat »de 23-jarige Nederlander diplomaat S. [heeft] beledigd vanwege zijn geloof. Als zoiets in Afghanistan bekend wordt, kan de situatie escaleren. Ik hoop dat er dan niets gebeurt met de Nederlandse ambassade in Kaboel.», terwijl in de processen-verbaal, in het persbericht van de ambassade zelf, in de brief van de rechtbank, in het verslag van de getuige of waar dan ook geen sprake is van belediging vanwege het geloof, terwijl er nu wel met escalatie gedreigd wordt?
Bovenstaande uitspraak komt, indien deze gedaan is, geheel voor rekening van de desbetreffende persoon. De Afghaanse ambassade heeft aan Buitenlandse Zaken schriftelijk laten weten dat er geen sprake is van enige dreiging met escalatie, en dat de betreffende medewerker dergelijke uitspraken niet heeft gedaan. Ten aanzien van de vermeende belediging vanwege het geloof geldt dat Buitenlandse Zaken zich baseert op het gestelde in het onderzoeksrapport van het Openbaar Ministerie. Daarin staat niets vermeld over een dergelijke belediging.
Bent u bereid om de ambassade uit te nodigen om aan te geven wanneer de diplomaat vanwege zijn geloof beledigd is of anders de uitspraak terug te nemen?
Indien een dergelijke belediging was geuit had de betrokken diplomaat dit kunnen melden aan de politie. De ambassadeur, in de gesprekken met Buitenlandse Zaken, heeft evenmin melding gemaakt van een dergelijke belediging. Daar waar zowel betrokkene als de ambassade ruimschoots gelegenheid hadden om een dergelijke belediging aanhangig te maken, zie ik het nut niet van een uitnodiging aan de ambassade om specifiek hierover te spreken.
Landingsbeperkingen voor vrachtvliegtuigen op Schiphol |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland is te klein voor protectionistische luchtvaart»?1
Ja.
Komt het voor dat toestemming wordt geweigerd aan maatschappijen om met vrachtvliegtuigen te landen op Schiphol, omdat Nederland het verstrekken van landingsrechten niet van toegevoegde waarde vindt?
Voor luchtverkeersrechten geldt in de eerste plaats dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen maatschappijen die binnen de Europese Unie zijn gevestigd en maatschappijen die daar buiten gevestigd zijn. Voor EU maatschappijen geldt dat zij zonder enige beperkingen in verkeersrechten binnen Europa vracht mogen vervoeren. Luchtvaartmaatschappijen die buiten de EU zijn gevestigd, moeten een zogenaamde routevergunning aanvragen bij mijn ministerie. Deze routevergunning wordt in beginsel altijd toegekend indien hierover in het bilaterale luchtvaartverdrag tussen Nederland en het land van herkomst van de betreffende luchtvaartmaatschappij afspraken zijn gemaakt (het zogenaamde geregeld luchtvervoer). Deze luchtvaartverdragen gaan in principe uit van reciprociteit. Dit betekent dat de luchtvaartmaatschappijen die in het andere land zijn gevestigd vergelijkbare verkeersrechten krijgen als de in Nederland gevestigde maatschappijen die naar het betreffende land vliegen. Hoe liberaal deze afspraken over verkeersrechten zijn hangt dus niet alleen af van Nederland maar ook van het land waarmee het verdrag is gesloten.
Daarnaast is het mogelijk dat luchtvaartmaatschappijen ook buiten het luchtvaartverdrag om een routevergunning aanvragen (het zogenaamde ongeregeld luchtvervoer). In die situatie maak ik per geval een belangenafweging gebaseerd op de uitgangspunten van de Luchtvaartnota (2009), de Beleidsregel vergunningen voor geregeld en ongeregeld vervoer en de Vergunningennota Luchtvaart. In die belangenafweging wordt, conform de wijze zoals aangegeven in de vergunningennota en de beleidsregel onder meer gekeken naar de luchtvaartpolitieke relatie met het land van herkomst van de luchtvaartmaatschappij en de vraag of er nadelige effecten uit toekenning voortvloeien voor de netwerkkwaliteit van het bestaande geregelde vervoer van, naar, en via Nederland. Het kan dus, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval, voorkomen dat op basis van de belangenafweging in een beperkt aantal gevallen toestemming geweigerd wordt aan luchtvaartmaatschappijen om met vrachtvliegtuigen op Schiphol te opereren.
Overigens merk ik op dat er op Schiphol sprake is van een ruim aanbod van vrachtvluchten. Er zijn ca. 25 luchtvaartmaatschappijen op Schiphol actief die met vrachtvliegtuigen opereren.
Is het correct dat vrachtvluchten, in tegenstelling tot passagiersvluchten, niet primair bijdragen aan de spilfunctie van Schiphol en dus geen direct gevaar vormen voor de positie van binnenlandse luchtvaartmaatschappijen?
Deze stelling onderschrijf ik niet. Zowel vrachtvluchten uitgevoerd met full freighter toestellen als passagiersvluchten kunnen in potentie bijdragen dan wel afbreuk doen aan de netwerkkwaliteit en spilfunctie van Schiphol. Daarbij dient men zich te realiseren dat een groot deel van de luchtvracht wordt vervoerd in het ruim (de «belly») van passagiersvliegtuigen. Deze bellyvracht kan in belangrijke mate bijdragen aan de rentabiliteit van passagiersvluchten. Minder vracht kan de rentabiliteit van bepaalde passagiersvluchten onder druk zetten en leiden tot het opheffen daarvan. Er kan dus, afhankelijk van de specifieke details van een aanvraag, wel degelijk een risico optreden voor de netwerkkwaliteit. Dit maakt een specifieke case-by-case belangenafweging dan ook altijd noodzakelijk.
Kunt u een schatting maken hoeveel vrachtverkeer door de huidige regelgeving genoodzaakt is om uit te wijken naar bijvoorbeeld België of Duitsland? Zo nee, waarom niet?
Deze inschatting is lastig te maken. Ik heb alleen inzicht in de verzoeken die worden gedaan voor uitbreiding van verkeersrechten (geregeld of ongeregeld) naar Nederland. Ik heb geen inzicht in de verzoeken voor verkeersrechten die worden gedaan in andere landen, zoals België en Duitsland. Evenmin heb ik inzicht in hoe deze landen deze verzoeken beoordelen en of ook daar in specifieke gevallen verkeersrechten niet zijn toegekend.
Bent u bereid om met de relevante partijen om tafel te gaan zitten om te bezien of de bestaande voorwaarden voor vrachtvluchten versoepeld kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben altijd bereid om met de relevante partijen uit de luchtvrachtsector te overleggen over het huidige afwegingskader voor het toekennen van routevergunningen. In maart van dit jaar hebben ambtenaren van mijn ministerie al tijdens een vergadering van Air Cargo Netherlands (ACN) het afwegingskader dat wordt gebruikt bij de beoordeling van verzoeken om verkeersrechten toegelicht. Bij dit overleg was ook de belangenorganisatie EVO aanwezig. Tijdens het overleg is aan de aanwezigen het aanbod gedaan om mee te denken over een nadere uitwerking van het afwegingskader wat wordt gebruikt bij de beoordeling van vergunningen voor vrachtvervoer.
Het bericht dat de privacy van patiënten slecht gewaarborgd is |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat zegt het u dat uit gesprekken met medewerkers van de klantenservice van verschillende zorgverzekeraars, die in de tv-uitzending over patiëntgegevens getoond worden, blijkt dat de privacyverklaring bij medewerkers van zorgverzekeraars niet bekend is? Vindt u het acceptabel dat verzekerden hierdoor verkeerd worden voorgelicht over de mogelijkheid van een privacyverklaring? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De privacyverklaring en de daaraan gekoppelde regeling zijn bekend bij alle zorgverzekeraars. Helaas is inderdaad gebleken dat niet alle medewerkers van verzekeraars goed op de hoogte waren van deze regeling. Ik verwacht van zorgverzekeraars dat zij zorgen voor een adequaat kennisniveau van hun medewerkers. Inmiddels hebben zorgverzekeraars de medewerkers waar dit relevant voor is nogmaals gewezen op het bestaan van de privacyregeling.
Hoe reageert u in dit verband op de uitspraak van een psycholoog in genoemde uitzending dat het haar ervaring is dat mensen «structureel voorgelogen worden» door zorgverzekeraars?
Herkent u het beeld dat zorgverleners schetsen dat zorgverzekeraars de privacyverklaring proberen tegen te werken, omdat zij deze als lastig ervaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars een privacyverklaring te allen tijde moeten respecteren? Hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Welk doel dient de informatie die de Stichting Benchmark GGZ (SBG) verzamelt? Vindt u het acceptabel dat gedetailleerde informatie over patiënten terecht komt bij een instelling die rechtstreeks is verbonden aan zorgverzekeraars?
SBG wordt bestuurd door GGZ Nederland, het Landelijk Platform GGz (LPGGz) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN). Het doel van de stichting is om – door het leveren van spiegel- en benchmarkinformatie – de kwaliteit en de transparantie van de geestelijke gezondheidszorg (ggz) te verbeteren. SBG is een Trusted Third Party (TTP). Dit wil zeggen dat SBG een onafhankelijke en onpartijdige organisatie is en niet – zoals u stelt – «rechtstreeks verbonden aan zorgverzekeraars».
SBG ontvangt gepseudonimiseerde2 en anonieme patiëntgegevens, aangevuld met achtergrondinformatie en informatie die wordt verkregen door het routinematig meten van behandeluitkomsten via de ROM-methodiek (ROM staat voor Routine Outcome Monitoring). Deze informatie betreft zowel begin- als eindmetingen van de toestand van een ggz-cliënt, beide uitgevoerd door de behandelende zorgaanbieder aan de hand van ROM-vragenlijsten. Om ervoor te zorgen dat deze gegevens onderling beter vergelijkbaar worden, worden deze verrijkt met achtergrondinformatie van de gepseudonimiseerde cliënten, zodat de gemeten behandeluitkomsten hiervoor kunnen worden gecorrigeerd (de zogeheten casemix-correctie).
Al deze informatie wordt vervolgens door SBG verwerkt tot spiegelinformatie (op het niveau van groepen patiënten) over de effectiviteit van de geboden zorg. Door middel van een beveiligde webbased softwaretoepassing (de Benchmark Rapportage Module, BRaM) ontstaat inzicht in de geaggregeerde resultaten die gemiddeld behaald worden bij grote groepen patiënten. De BRaM toont uitsluitend spiegelinformatie aan daartoe geautoriseerde personen. Zorgaanbieders kunnen met BRaM rapportages maken op het niveau van de instelling als geheel, per locatie, per afdeling en per behandelaar. De resultaten van het eigen organisatieonderdeel kunnen daarbij worden afgezet tegen de SBG-benchmark, het landelijk gemiddelde. Voor zorgverzekeraars is – naast informatie over het landelijk gemiddelde, de SBG-benchmark – alleen informatie op instellingsniveau beschikbaar en dan alleen voor zover het ggz-instellingen betreft waarmee zij een overeenkomst tot inkoop van zorg hebben of van ggz-instellingen die hen daartoe geautoriseerd hebben.
Zorgaanbieders kunnen de door SBG geleverde spiegel- en benchmarkinformatie gebruiken om hun behandelingen en zorgprogramma’s te verbeteren en eventuele praktijkvariatie te reduceren. Een zorgaanbieder kan dit intern uitvoeren en/of in samenwerking met collega-zorginstellingen. Zorgverzekeraars kunnen deze spiegel- en benchmarkinformatie gebruiken in hun dialoog met de door hen gecontracteerde zorgaanbieder(s). Momenteel onderzoekt SBG met het LPGGz de mogelijkheden om op termijn de benchmark gegevens beschikbaar te stellen aan patiënten als keuze-informatie.
Kunt u uitsluiten dat de SBG, door data te combineren, kunnen achterhalen welke diagnose bij een individuele patiënt is gesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft als eis gesteld dat de gepseudonimiseerde gegevens niet indirect identificerend mogen zijn. Het CBP heeft in een brief van 10 januari 2006 en in het consultatiedocument CBP Richtsnoeren actieve openbaarmaking van maart 2008, aangegeven dat gegevens (direct of indirect) identificerend zijn als die gegevens «redelijkerwijs, zonder onevenredige inspanning» kunnen worden gebruikt om de identiteit van een persoon vast te stellen.3 SBG heeft diverse maatregelen genomen om invulling te geven aan deze eis:
Voor een blijvende naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) heeft SBG conform de voorschriften van het CBP4 een Functionaris voor de Gegevensbescherming in dienst. Deze is aangemeld bij het CBP en als zodanig ook terug te vinden in het openbaar register van Functionarissen voor de Gegevensbescherming op de website van het CBP. Deze functionaris houdt onafhankelijk toezicht op de (voortdurende) toepassing en de naleving van de Wbp. Tevens ziet deze functionaris toe op de algemene kwaliteit van het beleid en uitvoering inzake de bescherming van persoonsgegevens in de organisatie, onder andere met interne audits. Periodiek toetst ook een externe auditor de naleving van de werkprocedures van SBG. De bescherming voor een onafhankelijk optreden van de Functionaris voor de Gegevensbescherming en diens wettelijke taak is vastgelegd in de Wbp.
Kunt u uitsluiten dat zorgverzekeraars via de SBG bij privacygevoelige gegevens van individuele patiënten kunnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verzekeraars hebben via SBG geen toegang tot privacygevoelige informatie. Ten eerste heeft SBG, zoals toegelicht bij vraag 6, diverse maatregelen genomen ter invulling van de eis van het CBP dat gegevens niet zonder onevenredige inspanning herleidbaar mogen zijn naar een persoon. Ten tweede borgt het SBG Dataprotocol dat zorgverzekeraars uitsluitend toegang krijgen tot gemiddelde uitkomstgegevens van groepen van patiënten op geaggregeerd niveau en niet tot gegevens op het niveau van individuele (gepseudonimiseerde) patiënten.
Is het wat u betreft acceptabel dat zorgverzekeraars hun informatiehonger stillen door privacygevoelige informatie van patienten te verzamelen via de SBG? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Denkt u dat patiënten behoefte hebben aan transparantie in de zorg die hun privacy schendt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u aangeven op welke wijze dit de zorg voor patiënten ten goede komt? Deelt u de mening dat het niet aan de zorgverzekeraars is om te bepalen wat goede zorg is, maar dat dit het beste kan worden bepaald door zorgverleners onderling? Deelt u daarmeede mening dat de SBG overbodig is?
Hoe reageert u op de uitspraak van professor J. van Os dat de database van SBG een «geldverslindend datakerkhof is»? Kunt u in dat verband aangeven hoeveel geld zorgverzekeraars hebben geïnvesteerd in de database van SBG?
Ik deel die mening niet. Zoals toegelicht ben ik van mening dat SBG maatschappelijk relevante doelen dient.
Het jaarlijks budget van Stichting Benchmark GGZ bedraagt 2 miljoen euro. Bij de oprichting van SBG zijn de kosten als volgt verdeeld: het benchmarken wordt gefinancierd door de zorgverzekeraars, de zorgaanbieders financieren het verzamelen van de onderliggende ROM-gegevens en de correcte aanlevering ervan aan SBG.
Deelt u de mening van professor Van Os dat je alleen data mag verzamelen als patiënten dat goed vinden en wanneer daar iets maatschappelijk nuttigs mee gebeurt? Deelt u voorts zijn mening dat dit in het geval van de database van SBG niet het geval is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben met professor dr. Van Os van mening dat gegevens alleen verzameld moeten worden als daar maatschappelijk iets nuttigs mee gebeurt. Op het maatschappelijke nut van de gegevensverzameling in het kader van ROM door SBG ben ik reeds uitvoerig ingegaan.
De gegevensverzameling van SBG geschiedt in verschillende onderscheiden stappen:
Op de verschillende onderscheiden stappen zijn verschillende wettelijke kaders van toepassing:
Ad a
Het bij de intake diagnostisch classificeren van de cliënt en het gedurende de behandeling periodiek gegevens verzamelen over de uitkomst van de behandeling, maken beide deel uit van het reguliere klinische proces. Voor het verzamelen van die (ROM-)gegevens is geen expliciete toestemming nodig van de patiënt. De verwerking van gezondheidsgegevens valt onder artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, juncto artikel 21, tweede lid, van de Wbp. Wel moet de behandelaar op grond van de WGBO de patiënt bij aanvang van de behandeling melden welke gegevens waarom worden vastgelegd en wat de behandelaar met die gegevens doet.
Ad b
De behandelaar versleutelt het BSN met het oog op de aanlevering van gegevens aan SBG. De versleuteling maakt geen deel uit van de behandeling van de patiënt. Omdat het om de verwerking van persoonsgegevens gaat moet er een grondslag zijn in de Wbp. De verwerking van persoonsgegevens is op grond van artikel 8, aanhef en onder a, Wbp toegestaan indien de patiënt daarvoor toestemming heeft verleend.
Ad c en d
De behandelaar levert de niet meer tot de patiënt herleidbare gegevens aan bij ZorgTTP. Omdat er geen sprake meer is van persoonsgegevens in de zin van de Wbp is de wet niet van toepassing op de versleuteling door ZorgTTP.
Ad e en f
Op de verstrekking van de door de zorgaanbieder en ZorgTTP gepseudonimiseerde gegevens aan SBG en de verwerking van die gegevens door SBG is de Wbp niet van toepassing (omdat er geen sprake meer is van persoonsgegevens als bedoeld in de Wbp).
Medisch wetenschappelijk onderzoek met patiënten mag alleen worden uitgevoerd als er een juiste balans is tussen het belang van de onderzoeksvraag en de belasting die de procedures van het onderzoek voor de patiënt met zich meebrengt. Dit wordt getoetst door een van de elf (11) Medisch Ethische Toetsing Commissies die Nederland heeft. Er is ook een overkoepelend orgaan, de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO).
SBG heeft, samen met professor dr. Van Os, de vraag of de gegevensverzameling door SBG onder de Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met mensen (WMO) valt en METC-plichtig is, voorgelegd aan de CCMO. De vraag is vorig najaar besproken in een plenaire vergadering van de CCMO. Het standpunt van de commissie is dat het hier geen wetenschappelijk onderzoek betreft en de dataverzameling en -analyse daarom niet onder de Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met mensen (WMO) vallen.
Ik ben het dus oneens met de uitspraak van professor dr. Van Os dat de dataverzameling door SBG onethisch en onwettig is.
Hoe reageert u op de uitspraak van professor Van Os dat de dataverzameling door SBG onethisch en onwettig is? Op basis van welk wetsartikel rechtvaardigt de SBG het verzamelen van deze privacygevoelige informatie? Is dat in uw ogen gerechtvaardigd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Is het voorgaande voor u reden om de SBG te bewegen te stoppen met het verzamelen van data over patiënten? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ondersteun de missie en doelstellingen van SBG, zoals toegelicht in de voorgaande antwoorden, waarbij ik wel wil onderstrepen dat een adequate waarborging van de privacy van patiënten van groot belang is en blijft.
Hoe reageert u op de uitspraak van de plaatsvervangend voorzitter van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) dat het DBC-informatiesysteem (DIS) een van de meest risicovolle databases van het land is, omdat jaarlijks alle gegevens van patiënten in Nederland daarin worden ondergebracht? Hoe reageert u voorts op zijn uitspraak dat dit meer dan genoeg gegevens zijn om – als je kwaad zou willen – te herleiden waar het om gaat? Wat vindt u ervan dat het CBP zich afvraagt of het DIS nog wel privacyproof is?
Het is een feit dat het DIS een zeer omvangrijke database is die gegevens bevat die – indien deze tot identificeerbare individuen herleidbaar zouden zijn, wat niet zo is – privacybelastend zouden zijn. Mijn ambtsvoorgangers, ikzelf en medewerkers van het Ministerie van VWS zijn zich – met het CBP – altijd zeer bewust geweest van dat risico en van het feit dat er daarom altijd adequate (technische en organisatorische) maatregelen nodig zijn om dit risico te beheersen.7
In aanloop naar de instelling van het DIS, heeft mijn ambtsvoorganger in 2005 advies gevraagd aan het CBP over het toepassen van pseudonimisering van medische persoonsgegevens voordat ze het DIS bereiken en voordat ze worden opgeslagen in het DIS. Bij pseudonimisering van persoonsgegevens worden de identificerende kenmerken van personen op een zodanige manier (vooraf) versleuteld en omgezet in een pseudo-identiteit, dat de werkelijke identiteit van de betreffende personen niet meer te achterhalen is. Direct identificerende gegevens worden dubbel versleuteld (oftewel dubbel gepseudonimiseerd) vóórdat ze worden opgeslagen in het DIS: de eerste versleuteling wordt uitgevoerd door de zorgaanbieder die de gegevens aanlevert en de tweede versleuteling door een externe, onafhankelijke organisatie, ZorgTTP (Zorg Trusted Third Party) genaamd. De pseudonimisering is zo ingericht dat deze onomkeerbaar is en daarmee dus niet meer herleidbaar tot individueel identificeerbare personen.
Het CBP heeft in een brief van 10 januari 2006 op het voornoemde adviesverzoek gereageerd. Het CBP bevestigde – zoals ook in de uitzending van Zembla werd aangehaald – dat het DIS «een van de meest risicovolle verwerkingen in Nederland» is en dat «dit maakt dat bij de verdere uitwerking van de pseudonimisering van het DIS de hoogst denkbare maatstaven dienen te worden gehanteerd». Het CBP gaf toen aan dat de destijds aan het CBP voorgelegde aanpak bij het DIS «een correcte toepassing van de pseudonomiseringsoplossing» beschrijft.
Het CBP heeft daarnaast ook als eis gesteld dat de gepseudonimiseerde gegevens niet indirect identificerend mogen zijn. Gegevens zijn volgens het CBP (direct of indirect) identificerend als die gegevens «redelijkerwijs, zonder onevenredige inspanning» kunnen worden gebruikt om de identiteit van een persoon vast te stellen.
Het DIS heeft aan deze eisen van het CBP invulling gegeven door diverse technische en organisatorische maatregelen te nemen, te weten:
Schrikt u ervan dat het CBS in staat is de identiteit van de persoon achter de gespeudoniemiseerde gegevens van het DIS te achterhalen?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is de enige ontvanger van DIS-gegevens die op wettelijke grondslag koppelingen mag leggen tussen DIS-gegevens en andere gegevensbestanden. Alleen op deze manier kan het CBS statistieken maken over de relatie tussen enerzijds het zorggebruik en anderzijds bevolkingskenmerken, zoals inkomenspositie of woonsituatie. Het CBS heeft daarvoor in 2006 expliciet akkoord gekregen van het CBP. Het CBP heeft dat gedaan met de wetenschap dat daarmee aan het CBS als enige afnemer de sleutel wordt verstrekt «waarmee de (aan CBS verstrekte) pseudo-identiteiten alsnog kunnen worden geïdentificeerd.»8 Het CBP deed dit in verband met de wettelijke positie van het CBS. Het aanvullende privacyrisico achtte het CBP gering omdat het CBS reeds het wettelijk recht heeft persoonsgegevens op te vragen en de wet het CBS verbiedt deze verder te verspreiden en openbaar te maken op individueel niveau. De juridische kaders waarbinnen het CBS met privacygevoelige informatie om mag gaan zijn geregeld in de CBS-wet9 en de Wbp.
Gedurende het hele proces waarmee DIS-gegevens aan andere gegevens worden gekoppeld blijven identificerende persoonsgegevens (BSN en geboortedatum) versleuteld. CBS-medewerkers die statistische werkzaamheden uitvoeren hebben daarom géén toegang tot de identificerende persoonsgegevens in relatie tot DIS-bestanden.
Wat vindt u ervan dat het DBC-DOT-systeem, dat afgeleid is van betalen per verrichting, eerst de zorgkosten opjaagt, daarna de financiering van ziekenhuizen zo ingewikkeld maakt dat accountants geen goedkeurende verklaring willen afgeven over de jaarrekeningen en nu de privacy van patiënten in gevaar brengt? Maakt dit dat u het faillissement van de betaling per verrichting en het DBC-DOT-systeem erkent? Zo ja, wat betekent dat? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de context van uw vraag, beperk ik mij in de beantwoording tot uw opmerking dat het DBC-systeem de privacy van patiënten in gevaar zou brengen en dat dit het faillissement van het DBC-systeem zou betekenen. Het CBP en de rechter hebben bepaald dat het huidige DBC-systeem, inclusief de daarbij behorende regelgeving, géén onevenredige inbreuk doet op de privacy van patiënten. In het najaar van 2005 is het CBP akkoord gegaan met het gebruik van de huidige diagnose-informatie op DBC-niveau in het declaratieverkeer in de somatische zorg, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat op de middellange termijn het aantal DBC’s zou worden teruggedrongen door indikking of vergroving (dit is met de DOT-operatie gebeurd). Daarnaast is de privacy van patiënten binnen het DIS en bij het CBS beschermd door de hiervoor genoemde risico-beheersende maatregelen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in twee uitspraken in relatie tot de ggz geoordeeld dat de vermelding van diagnose-informatie op de declaratie niet onrechtmatig is, mits wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden (LJN: BN3056 en BV8297). Met de huidige regelgeving wordt aan die voorwaarden voldaan. Ik ben het dan ook niet eens met uw conclusie.
Het bericht dat de grenzen wagenwijd open staan voor buitenlandse bouwers |
|
Jacques Monasch (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel in Cobouw: «Grenzen wagenwijd open voor buitenlandse bouwers»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke belemmeringen Nederlandse bouwbedrijven kunnen ervaren als zij in andere EU-landen willen gaan opereren, die omgekeerd niet gelden voor buitenlandse bouwbedrijven die in Nederland gaan opereren?
In het kader van het vrij verkeer van diensten kan een bedrijf in een andere Europese lidstaat diensten gaan verrichten. Hierbij geldt het uitgangspunt dat een ondernemer zich dient te houden aan de geldende wet- en regelgeving van de lidstaat waar deze ondernemer zijn diensten wenst uit te voeren, indien deze wet- en regelgeving noodzakelijk, evenredig en proportioneel is ter bescherming van het algemeen belang. Daarom worden Nederlandse bouwondernemers in het buitenland geconfronteerd met andere eisen ten aanzien van beroepskwalificaties, afwijkende technische standaarden, of aansprakelijkheidseisen. Het is daarom essentieel dat een grensoverschrijdende ondernemer zich goed laat informeren over de bestaande wet- en regelgeving in andere lidstaten. In sommige gevallen is het niet evident dat bepaalde eisen noodzakelijk en proportioneel zijn. Het kabinet zet zich daarom in de Europese Unie in voor vermindering van disproportionele eisen, bijvoorbeeld in de peer review onder de dienstenrichtlijn en de lopende wederzijdse evaluatie in het kader van de richtlijn erkenning beroepskwalificaties. Deze peer pressure, ook door middel van landen-specifieke aanbevelingen in het kader van het Europese Semester, dient bij te dragen aan meer kansen voor Nederlandse ondernemers in het buitenland. Dit moet er toe bijdragen dat lidstaten zich actief inspannen op het verminderen van administratieve lasten voor grensoverschrijdende ondernemers.
Het is bij grensoverschrijdende dienstverrichting wel belangrijk dat de rechten van werknemers beschermd worden. Daarover hebben de Europese lidstaten afspraken gemaakt in de Detacheringsrichtlijn. Deze richtlijn bevat een set van arbeidsvoorwaarden, waaraan een dienstverrichter zich heeft te houden wanneer hij met personeel een dienst gaat verrichten in een andere lidstaat. Dit moet ertoe leiden dat een werknemer op een aantal aspecten ongeveer hetzelfde moet worden behandeld als zijn nationale collega. Hierbij gaat het o.a. om minimumloon, verlof en maximale werktijden (op grond van de wet of een eventuele algemeen verbindend verklaarde cao). Lidstaten mogen aan buitenlandse dienstverrichters bepaalde controlevoorschriften opleggen met het doel om beter te kunnen controleren of een dienstverrichter zich houdt aan de bepalingen uit de Detacheringsrichtlijn. Elke lidstaat mag hieraan zelf invulling geven, mits dit niet leidt tot een disproportionele belemmering van het vrij verkeer van diensten. Of dit het geval is wordt, indien dit wordt voorgelegd, beoordeeld door het Europees Hof van Justitie. Lidstaten mogen hier dus op verschillende wijze mee omgaan.
De in Duitsland opgelegde controlevoorschriften aan buitenlandse dienstverrichters zijn gedeeltelijk opgenomen in artikel 9 van de onlangs in Brussel bekrachtigde Europese Handhavingsrichtlijn. Deze nieuwe richtlijn heeft tot doel de naleving van de Detacheringsrichtlijn te bevorderen. De in artikel 9 opgenomen voorschriften kunnen door alle lidstaten aan dienstverrichters worden opgelegd. Nederland beziet thans welke controlemaatregelen zij wenst over te nemen en zal hiervoor een voorstel doen bij de implementatie van de Handhavingsrichtlijn.3
Klopt het dat Nederlandse bouwbedrijven die in Duitsland opereren aan de volgende eisen moeten voldoen, die omgekeerd niet gelden voor Duitse bedrijven in Nederland:2 ieder project moet vooraf zeer secuur worden aangemeld bij de Duitse autoriteiten vanaf het eerste uur tot en met het laatste uur, waardoor eventuele uitloop van een project meteen tot problemen leidt en eventueel een hoge boete; medewerkers moeten volledig worden aangemeld inclusief BSN, met gedetailleerde persoonsgegevens waardoor tussentijdse vervanging van medewerkers bijna onmogelijk is; alle contractgegevens van het werk en de overeenkomsten met het personeel dienen vertaald in het Duits op het werk aanwezig zijn; vooraf moet gemeld worden hoeveel mensen – met naam, toenaam, geboortedatum – op het werk aanwezig zijn. Personeel toevoegen in het geval het werk niet op tijd af komt is lastig; niet aangemeld personeel levert direct een boete – tot € 20.000 euro – en stillegging van het werk op. Datzelfde geldt ook als de contractgegevens niet vertaald op orde zijn; er geldt een verplichte afstorting in het Duitse vakantie fonds van 14,7% van de loonsom; loonstroken moeten ook in het Duits aanwezig zijn, evenals een bewijs van de laatste loonbetaling; in het Duits moet worden aangetoond dat personeel is verzekerd en deze informatie moet aanwezig zijn op het werk; de hoofdaannemer is verantwoordelijk voor alle zaken op het werk, ook die van de opdrachtgever? Kunt u aangeven hoe deze administratieve eisen zich verhouden tot de eisen die Nederland stelt aan buitenlandse bouwbedrijven en tot het vrij verkeer van personen, goederen, diensten en werknemers in de EU?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten in welke mate er verschil zit in de snelheid en accuratesse waarmee de Duitse en Nederlandse inspectieorganisaties controle houden op de voorschriften omtrent arbeid op bouwplaatsen? Klopt het dat het eerder regel is dan uitzondering dat de Duitse arbeidsinspectie al op de eerste dag van een bouwproject controleert of er aan alle in vraag 3 opgesomde eisen is voldaan?
Er zijn mij thans geen gegevens bekend omtrent vergelijking van de snelheid en accuratesse van de Duitse en Nederlandse inspectiediensten.
Kunt u aangeven op welke wijze u bereid bent om de positie van MKB bedrijven op de Nederlandse en Europese bouwmarkt te verbeteren? Zou directe uitbetaling aan onderaannemers door de opdrachtgever van een bouwproject daar aan kunnen bijdragen? Graag een toelichting hierop.
Het kabinet acht een versterking van de positie van het MKB van groot belang. En marge van de Duits-Nederlandse regeringsconsultatie in Kleef in mei 2013 kwamen de Nederlandse en de Duitse Ministers van Economische Zaken overeen om gezamenlijk concrete problemen voor grensoverschrijdende ondernemers, in het bijzonder voor het MKB, op te lossen. Hierbij is voor een brede benadering gekozen, waarbij onder andere wordt ingezet op stimulering van de kennis van de Duitse taal en cultuur, verbeterde informatieverstrekking aan ondernemers, en indien noodzakelijk betere op het buurland afgestemde wet- en regelgeving.
Directe betaling van loon door de opdrachtgever aan werknemers van een onderaannemer zou kunnen bijdragen aan de verbetering van de positie van kleinere MKB-bouwbedrijven. In de onlangs aanvaarde Aanbestedingsrichtlijn wordt een lidstaat de keuze geboden om rechtstreekse betaling van een onderaannemer door een aanbestedende dienst mogelijk te maken. De Minister van Economische Zaken maakt hierover een afweging bij de implementatie van de Aanbestedingsrichtlijn.
Bent u bekend met het Belgische LIMOSA?3 Zou een vergelijkbaar Nederlands register van (buitenlandse) zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) of (buitenlandse) werknemers die in Nederland een opdracht uitvoeren in uw ogen een begaanbare weg zijn om meer grip te krijgen op de problematiek van belasting- en premieontduiking en -ontwijking, die mede debet is aan de verslechterende concurrentiepositie in Nederland van Nederlandse werknemers en Nederlandse zzp’ers in sectoren als de bouw? Graag een toelichting hierop.
Het invoeren van een Nederlands register van buitenlandse zelfstandigen zonder personeel is thans geen begaanbare weg. Een dergelijk register heeft onderdeel uitgemaakt van het eerder genoemde Belgische LIMOSA-systeem maar het Europees Hof van Justitie heeft bij arrest uitgemaakt dat een registratie voor zelfstandige ondernemers een ontoelaatbare belemmering vormt voor het vrij verkeer van diensten. Voor wat de betreft de registratie van vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers, zie het antwoord op vraag 7.
Hoe staat u tegenover een eventueel experiment met een dergelijk register voor (buitenlandse) werknemers op de bouwplaats? Kunt u dit toelichten?
Bij brief van 30 januari 20145 heb ik uw Kamer laten weten dat de mogelijkheid voor het oprichten van een dergelijk register een onderdeel is van de onlangs bekrachtigde Europese Handhavingsrichtlijn. Een registratiesysteem voor vanuit het buitenland gedetacheerde werknemers (werknemers van buitenlandse dienstverrichters) kan de efficiëntie van de handhaving vergroten. Zoals ik in mijn brief heb aangegeven ben ik voornemens om over de eventuele invoering van een registratiesysteem een afweging te maken bij de implementatie van de nieuwe Handhavingsrichtlijn. Bij de uiteindelijke afweging zal ik onder meer de administratieve lasten van een dergelijke registratieplicht laten meewegen. In de bouwsector vindt inmiddels een verkenning plaats over het invoeren van een identiteitspas voor toegang van werknemers tot de bouwplaats, dit in samenwerking met het zogenoemde project identificatiesysteem ID12. Dit systeem wordt al in enkele andere Europese landen benut onder meer ter voorkoming van belasting- en premieontduiking en oneerlijke concurrentie. Ik heb uw Kamer bij brief van 10 juli 2013 over dit systeem geïnformeerd.6
De mishandeling van een gehandicapte bejaarde |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Drie straatrovers slaan 71-jarige man uit scootmobiel»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de afschuw met betrekking tot de mishandeling van de gehandicapte bejaarde?
Uit onderzoek van het Openbaar Ministerie blijkt dat er sprake is van een valse aangifte.
Klopt het dat de verdachten van deze beroving een Somalische achtergrond hebben? Zo ja, kunt u aangeven waarom Somaliërs bijna vijf keer vaker verdachte zijn van misdrijven dan autochtonen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de daders van deze laffe daad reeds gepakt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat criminele vreemdelingen bij geweldsmisdrijven dienen te worden uitgezet? Zo neen, waarom niet?
Vreemdelingen die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een misdrijf kunnen het rechtmatig verblijf verliezen. In dat geval krijgen ze een inreisverbod of worden ze ongewenst verklaard, en moeten ze Nederland direct aansluitend aan de celstraf verlaten. Als ze dat niet doen dan worden ze uitgezet.
Misdrijven plegende Afghaanse diplomaat en de uitzending van PowNews d.d. 17 april 2014 |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is de berichtgeving «Diplomaat slaat er bij ruzie op los en gaat vrijuit» correct?1 Zo neen, wat is dan wel de juiste en volledige weergave van de gebeurtenissen?
Uit onderzoek van het Openbaar Ministerie (OM) is gebleken dat een Afghaanse diplomaat in december 2013 betrokken was bij twee incidenten op dezelfde dag. Het eerste incident betreft een onenigheid in het verkeer waarbij woorden zijn gevallen tussen de diplomaat en een Nederlandse man. Hier is ook sprake geweest van een handgemeen. Het tweede incident vond op dezelfde dag plaats, op een andere locatie. De diplomaat heeft toen met zijn auto de weg geblokkeerd voor eerdergenoemde Nederlandse man en hij zou tegen de auto hebben geschopt. Beide partijen hebben aangifte gedaan van hetgeen deze dag is voorgevallen. De Afghaanse diplomaat heeft zich volgens het OM schuldig gemaakt aan mishandeling en vernieling. De diplomaat wordt niet vervolgd vanwege zijn diplomatieke status. De Nederlandse man wordt niet vervolgd omdat hij naar het oordeel van het OM handelde uit zelfverdediging.
Kent u de uitzending van PowNews d.d. 18 april 2014 en meer specifiek het gedeelte waarin de verslaggever wordt mishandeld?2
Ja
Waarom heeft u het gelaten bij het «op het matje roepen van de Afghaanse ambassadeur»? Waarom is de mishandelende en vernielende diplomaat niet uitgewezen?
Het ontbieden van de ambassadeur geldt in het diplomatieke verkeer reeds als een zeer zwaar middel. Het uitwijzen van een diplomaat (verklaren tot «persona non grata») is de uiterste sanctie die een ontvangend land ten opzichte van een diplomaat kan nemen. In dit geval was het gedrag van de betreffende diplomaat weliswaar volstrekt onacceptabel, maar kwalificeerde het niet voor het treffen van een dergelijke zichtbare en politiek beladen sanctie.
Buitenlandse Zaken heeft benadrukt, in een onderhoud met de ambassadeur op 30 januari jl., dat de geloofwaardigheid en daarmee het functioneren van de betreffende diplomaat vis-a-vis de Nederlandse autoriteiten is aangetast.
Hebt u op basis van artikel 32 van het Verdrag van Wenen Afghanistan verzocht de immuniteit van de diplomaat op te heffen? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Neen, een dergelijk verzoek is niet gedaan. Een verzoek om opheffing van immuniteit is niet meer aan de orde, gezien het feit dat het OM de zaak heeft geseponeerd, en gezien het feit dat betrokkene inmiddels Nederland heeft verlaten.
Hebt u op basis van artikel 31 van het Verdrag van Wenen Afghanistan verzocht de diplomaat zelf te vervolgen? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Neen. Het is niet aan Nederland om een dergelijk verzoek aan Afghanistan te doen. Ik ga er van uit dat de ambassadeur zijn autoriteiten heeft geïnformeerd over het gedrag van zijn medewerker. Voorts staat het Afghanistan vrij om de betreffende persoon te vervolgen indien dit volgens de lokale wetten mogelijk is en opportuun geacht wordt.
Kunt u verklaren waarom een misdrijven plegende diplomaat ervan afkomt met een berisping en iedere niet-diplomaat voor dezelfde misdrijven op zijn minst een forse geldboete opgelegd wordt?
Nederland heeft, conform het Verdrag van Wenen, geen rechtsmacht over diplomaten met een absolute immuniteit. Tegelijkertijd worden diplomaten geacht de regels en wetten van Nederland te respecteren. Wanneer dat niet het geval is maakt Nederland een afweging over eventueel te nemen maatregelen. In dit geval wordt betrokkene terug geroepen door de Afghaanse autoriteiten; dat is voor de betrokken diplomaat en zijn gezin een zware maatregel.
Wat heeft u inmiddels gedaan naar aanleiding van de beelden van de auto van dezelfde Afghaanse diplomaat toen die urenlang een invalidenparkeerplaats bezet hield? Heeft u hem zijn diplomatieke kenteken afgenomen? Zo neen, waarom niet?
De Afghaanse Tijdelijk Zaakgelastigde is op 18 februari bij Buitenlandse Zaken ontvangen voor een gesprek over deze kwestie. In dat gesprek is aangegeven dat een dergelijk gedrag volstrekt onaanvaardbaar is. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Spelen de islamitische gevoeligheden enige rol bij de manier waarop u deze zaken hebt behandeld, zoals in de berichtgeving wordt gesuggereerd? Gaarne een toelichting.
Religie is in deze casus geen factor van overweging.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar de toepassing van het beleid van de staat New York hier in Nederland, dat tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie door u aan de Kamer is toegezegd?
Aan de sanctie van het niet verlengen van de registratie van diplomatieke kentekens zoals deze in de VS wordt gebruikt, kleven de nodige bezwaren. Deze bezwaren zijn in de Kamerbrief over omgang met geprivilegieerden (die de Kamer op 23 april is toegezonden) uiteengezet. Allereerst is van belang op te merken dat met het intrekken van een CD-plaat de onderliggende diplomatieke status van de betrokkene niet verandert. Ook zal het in de praktijk lastig zijn om kentekenplaten daadwerkelijk in te nemen. De Nederlandse wet- en regelgeving op dit terrein is anders opgezet dan bijvoorbeeld in de VS, waar diplomatieke kentekens ieder jaar verlengd moeten worden. Bovendien leidt het intrekken van CD-platen meteen tot effecten in de fiscale sfeer, die vervolgens weer inbreuk kunnen maken op verdragsverplichtingen onder het Verdrag van Wenen. Tot slot geldt dat het intrekken van bijzondere kentekens op gespannen voet staat met het eveneens in het Verdrag van Wenen vastgelegde beginsel van vrijheid van beweging. Dergelijke maatregelen kunnen onmiddellijk leiden tot tegenmaatregelen («reciprociteit») in het betreffende land ten aanzien van Nederlandse diplomaten.
Is dit onderzoek bijna gereed? Zo nee, gaat u er vaart achter zetten nu blijkt dat diplomaten zich nog steeds niets van de Nederlandse wet aantrekken?
Het onderzoek naar de maatregelen die kunnen worden ingezet tegen geprivilegieerden die zich niet aan de Nederlandse wet houden, is inmiddels afgerond. In eerder genoemde brief van 23 april 2014 zijn de bevindingen van dit onderzoek beschreven.
De uitspraken van de minister-president over de rol van de minister van Veiligheid en Justitie bij lopende onderzoeken van het Openbaar Ministerie |
|
Michiel van Nispen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat u tijdens de persconferentie na de ministerraad op 17 april 2014 heeft gezegd dat de Minister van Veiligheid en Justitie niet te ver is gegaan met zijn opmerking «Het was niks, het is niks en het wordt niks» met betrekking tot een lopend onderzoek van het Openbaar Ministerie?1
Nee. Ik heb wel gezegd dat de Minister van Veiligheid en Justitie niet te ver is gegaan met zijn opmerking, maar niet dat deze opmerking van hem zou slaan op het lopende onderzoek van het Openbaar Ministerie.
Wat bedoelde u met uw opmerking dat juist de Minister van Veiligheid en Justitie «ruimer gerechtigd» is dingen te zeggen, omdat die immers het «enige bruggetje» is tussen de gescheiden machten? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De Minister van Veiligheid en Justitie draagt de ministeriële verantwoordelijkheid voor het Openbaar Ministerie. In die hoedanigheid kan hij worden bevraagd en geeft hij uitleg. Op 15 april heeft hij gezegd dat hij uitgaat van de onschuld van de heer Demmink en dat hij geen reden heeft om terug te komen op zijn eerdere uitspraken dienaangaande. Ook heeft de Minister van Veiligheid en Justitie aangegeven dat het Openbaar Ministerie niet wordt gehinderd door deze uitspraak die ziet op het feit dat de heer Demmink tot op heden niet is veroordeeld.
Commerciële mogelijkheden in Myanmar |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «US to help companies invest in Myanmar»?1
Ja.
Wat doet u er aan om de investerings- en handelsmogelijkheden voor Nederlandse bedrijven in Myanmar te bevorderen?
De beginnende democratische en economische transitie van Birma/Myanmar biedt kansen voor Nederlandse bedrijven en ondernemers, met name in de sectoren water, agro en logistiek. Om Nederlandse bedrijven voldoende ondersteuning te geven deze kansen op een maatschappelijk verantwoorde manier te benutten, heeft het kabinet in 2013 besloten de Birma/Myanmar-capaciteit van de Nederlandse ambassade in Bangkok uit te breiden. Voorts is besloten tot opening van een onder de ambassade in Bangkok ressorterend ambassadekantoor («Netherlands Economic Mission») in Rangoon/Yangon. Tijdens mijn bezoek aan Birma/Myanmar in november 2013, vergezeld van een kleine handelsdelegatie, heb ik dit kantoor geopend. De keuze voor deze flexibele en kostenefficiënte vorm van vertegenwoordiging past in de modernisering van de Nederlandse diplomatieke dienst, zoals door het kabinet gepresenteerd in de brief «Voor Nederland, Wereldwijd».
Om het Nederlandse MKB te faciliteren bij eerste stappen op de zich snel ontwikkelende Birmese markt, heb ik tevens besloten Birma/Myanmar toe te voegen aan de landenlijst van het «Dutch Good Growth Fund». MKB-ondernemingen kunnen via het Fonds een beroep doen op financiering van hun ontwikkelingsrelevante activiteiten in Birma. Daarnaast kunnen geïnteresseerde bedrijven gebruik maken van verschillende voor Birma openstaande faciliteiten en fondsen via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
Ziet u mogelijkheden om, in navolging van de V.S., de kansen voor Nederlandse bedrijven in Myanmar nog verder te vergroten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de ondersteuning van het Nederlands bedrijfsleven in Myanmar vanuit de ambassade in Bangkok adequaat is? Zou een op commercie gerichte Nederlandse vertegenwoordiging in Myanmar de kansen voor het Nederlands bedrijfsleven aanzienlijk kunnen vergroten?
Zie antwoord vraag 2.
Duurzame brandstofmix |
|
René Leegte (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat er een werkgroep «visie duurzame brandstofmix» is opgericht, onder andere voor de uitwerking van het SER Energieakkoord?
Ja, dat klopt. In het Energieakkoord voor duurzame groei hebben partijen onder andere afgesproken een gezamenlijke visie te ontwikkelen op de toekomstige brandstoffenmix.
Deelt u – in het licht van het feit dat in het Energieakkoord staat dat gekeken zal worden naar een «tank to wheel»-oplossing en niet naar een «well to wheel»-oplossing – de mening dat CO2-uitstoot een mondiaal vraagstuk is dat aandacht binnen de hele keten verdient en niet alleen een oplossing die in de praktijk zal neerkomen op elektrisch rijden of rijden op waterstof? Hoe zorgt u ervoor dat er een oplossing voor CO2-uitstoot komt met een mondiale impact, zonder het wegdrukken van de CO2-uitstoot zoals gebeurt in een «tank to wheel»-benadering?
Uiteraard deel ik uw mening dat CO2-uitstoot een mondiaal vraagstuk is. Daarom is een actief nationaal en internationaal klimaatbeleid nodig. Bij de ontwikkeling van de visie wordt aangesloten bij de in het kader van het klimaatbeleid gemaakte afspraken. De tank-to-wheel benadering wordt gehanteerd om dubbeltelling van emissies te vermijden. Ik geef u een voorbeeld: de CO2-emissies van de productie van elektriciteit (en dus ook van uit elektriciteit geproduceerde waterstof) vallen onder het ETS-plafond, en worden daar dus reeds verantwoord. De tank-to-wheel benadering laat het proces van elektriciteitsopwekking buiten beschouwing. De well-to-wheel benadering omvat het hele proces, inclusief de elektriciteitsopwekking. De CO2-uitstoot van de elektriciteitsopwekking zou in de well-to-wheel benadering worden dubbelgeteld.
Desalniettemin wordt in het visietraject door de verschillende stakeholders de discussie gevoerd over well-to-wheel versus tank-to-wheel en dit zal een plek krijgen in de visie.
Hoe wordt, in het licht van bovenstaande, voldoende keuzevrijheid voor de consument gegarandeerd?
In het Energieakkoord is afgesproken dat de sector mobiliteit en transport in 2030 maximaal 25 Mton CO2 mag uitstoten. De ambitie dat de CO2-uitstoot van deze sector in 2050 met minimaal 60% is gereduceerd ten opzichte van 1990 is omarmd. In het visietraject naar een duurzame brandstoffenmix wordt met stakeholders verkend op welke wijze deze doelstellingen het beste behaald kunnen worden. Hiervoor wordt een gezamenlijk beeld ontwikkeld van onder andere de technologieontwikkeling, energiedragers en nieuwe mobiliteitsopties. Marktperspectief, keuzevrijheid en betaalbaarheid voor de gebruiker zijn daarbij belangrijke elementen.
Wat is daarbij de huidige en toekomstige bijdrage van de vele verschillende potentiële brandstoffen? In hoeverre dragen zij bij aan de totale doelstelling voor duurzame energie? Komt er inzicht via een kosten/baten-afweging?
Dit is precies het onderwerp van het nu lopende visietraject. In de visie zullen de verschillende brandstoffen en hun bijdrage aan de doelen van de mobiliteit- en transportsector worden beschreven. Ik zal de visie na de zomer aan uw Kamer toesturen.
Dit najaar zal op basis van de visie een actieplan worden opgesteld met daarin het handelingsperspectief voor overheid en bedrijfsleven. Aan dit actieplan ligt een afweging van kosten en baten ten grondslag.
Hoe worden andere milieu-effecten, zoals de effecten die bijvoorbeeld ontstaan bij de productie, het gebruik en latere verwerking/recycling van accu’s bij elektrische voertuigen, meegenomen in de werkzaamheden van de werkgroep?
Het primaire doel van het Energieakkoord is de reductie van de uitstoot van broeikasgassen. Waar mogelijk wordt gestreefd naar vermindering van andere ongewenste (milieu)effecten. Deze effecten dienen in goede onderlinge verhouding aan de orde te komen, waarbij ik doel op evenwichtige aandacht voor de milieueffecten van zowel nieuwe toepassingen als conventionele toepassingen.
Aan de brandstoftafel «Wegvervoer Duurzaam Elektrisch», een van de werkgroepen in dit visietraject, is aandacht voor het «tweede leven» van batterijen. Door een tweede leven als stationaire opslag van energie, wordt de milieuprestatie verbeterd. Verwerking en recycling zijn feitelijk pas aan de orde na het tweede leven van de batterijen, maar zijn al wel onderwerp in de Werkgroep Batterijen van het project Elektrisch Vervoer en zullen ook een plek krijgen in de visie.
Klopt het dat de voorzitter van een werkgroep «duurzaam wegvervoer gasvormig» binnen dit project lobbyist is van Pon, een bedrijf met grote belangen in het rijden op gas?1
De voorzitter van de brandstoftafel «Wegvervoer Duurzaam Gasvormig» is werkzaam bij Pon. De voorzitters van de zes brandstoftafels komen veelal uit het veld.
Deelt u de mening dat er met de keuze van de genoemde voorzitter het gevaar bestaat dat er binnen deze werkgroep vooral gekeken zal worden naar «power to gas»-oplossingen?
Nee, deze mening deel ik niet. Alle gasvormige brandstoffen worden aan deze tafel besproken.
Op welke manier kunt u zorgen voor een onafhankelijk voorzitter van een werkgroep «duurzaam wegvervoer gasvorming», die niet lobbyist is van een bedrijf met grote belangen in elektrisch rijden en/of rijden op gas, om daarmee een breed gedragen en objectieve uitkomst van het onderzoek te waarborgen?
In dit visietraject is een grote groep stakeholders intensief betrokken. De brede betrokkenheid van partijen met diverse belangen borgt dat alle belangen op tafel komen en heeft als voordeel dat het draagvlak voor de uitkomst en de realiteitszin ervan wordt versterkt. Naast stakeholders is er ook betrokkenheid van kennisinstituten en planbureaus. Op deze wijze wordt een breed gedragen en objectieve uitkomst van de visie geborgd.
Stelselmatige discriminatie van bewoners in de Haagse wijk Duindorp |
|
Keklik Yücel (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over de discriminatie van bewoners in Duindorp?1
Ja.
Is het waar dat er sprake is van een stelselmatig wegpesten van allochtone bewoners uit Duindorp? Zo ja, deelt u de mening dat dit een niet te tolereren situatie is? Zo ja, hoelang spelen deze problemen al? Zo nee, hoe zou u de situatie in Duindorp dan wel duiden?
Uit de mededelingen die ik ontving van de burgemeester van Den Haag maak ik op dat er geen sprake is van het stelselmatig wegpesten van bewoners met een migranten-achtergrond uit Duindorp. De burgemeester heeft mij hierover het volgende toegelicht. In april 2014 hebben in Duindorp drie huurders met een migranten-achtergrond naar aanleiding van incidenten aangegeven te willen verhuizen. In de laatste twee jaar is er verder één gezin geweest dat in verband met incidenten is verhuisd. Door de (media) aandacht die de recente incidenten hebben gekregen wordt wellicht de indruk gewekt dat racisme en discriminatie in Duindorp breed verspreid zijn. Dat is bepaald niet zo.
Duindorp heeft twee wijkagenten. In Duindorp is wekelijks een gezamenlijk spreekuur van de wijkagent, de woningbouwcorporatie Vestia en het algemeen maatschappelijk werk. Op dat spreekuur kunnen bewoners hun zorgen en onvrede uiten. Hierdoor hebben de wijkagent en de andere professionals in de wijk een goed en actueel beeld van de situatie in de wijk. De burgemeester van Den Haag heeft mij gemeld dat deze professionals unaniem van mening zijn dat het woon- en leefklimaat in Duindorp de afgelopen tien jaar sterk vooruit is gegaan, hoewel in bepaalde delen van de wijk problemen blijven spelen zoals hiervoor omschreven.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als u zich persoonlijk ter plaatse op de hoogte laat brengen van de situatie in Duindorp en daarbij vooral de getroffen bewoners laat weten dat u achter hen staat? Zo ja, op welke termijn zal dat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Woonoverlast en intimidatie in een wijk kunnen diep ingrijpen in het dagelijks bestaan van de bewoners en dat is zorgelijk. Gemeenten en hun partners hebben de verantwoordelijkheid om zich van dergelijke situaties op de hoogte te stellen, deze aan te pakken en daarover contact te onderhouden met de buurtbewoners. Ik heb alle vertrouwen in de reeds in andere wijken van Den Haag beproefde integrale aanpak van overlastlocaties en overlastveroorzakers.
Deelt u de zorgen van de woningbouwcorporatie en burgemeester Van Aartsen over de ontstane situatie? Zo ja, wat gaat u doen om uw zorgen aan de betrokkenen kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke concrete maatregelen zijn er door de gemeente en de woningbouwcorporatie genomen om deze problemen het hoofd te bieden en de slachtoffers te beschermen?
De burgemeester heeft mij meegedeeld dat hij op 23 april 2014 een gesprek heeft gehad met het wijkberaad, Welzijn Scheveningen, het outreachend jongerenwerk, Vestia, de politie en de stadsdeeldirecteur en dat verdere afstemming zal volgen. Hij heeft aangegeven dat de politie fors investeert in de zichtbare aanwezigheid in de wijk, onder meer door de wijkagenten, in de wijkcontacten en via extra surveillance. Op het Tesselseplein is weer cameratoezicht ingesteld. De politie zet verder in op het onderzoeken van mogelijk door omwonenden gepleegde strafbare feiten tijdens onder meer bezichtigingen van leegstaande woningen. Als sprake is van strafbare feiten wordt een proces verbaal opgemaakt dat door het openbaar ministerie (OM) op de mogelijkheden van vervolging wordt beoordeeld. Zoals hiervoor genoemd vindt er wekelijks een gezamenlijk spreekuur plaats in de wijk. Daarnaast is het jongerenwerk van Welzijn Scheveningen met succes aanwezig op die plekken waar jongeren samenkomen. Onder meer door het aanbieden van sportactiviteiten en de inzet van het outreachend jongerenwerk worden jongeren goed bereikt en is de overlast drastisch afgenomen. Zoals in andere delen van de stad ook met succes is gebeurd, wordt integraal ingezet op de overlastlocaties en de overlastveroorzakers.
Op de scholen in Duindorp heeft het programma Haagse Helden gedraaid. Daarin wordt onder andere aandacht besteed aan thema’s als verdraagzaamheid en omgang met anderen. De scholen worden geïnformeerd over de incidenten en hen wordt gevraagd in de komende tijd aandacht aan dit thema te blijven besteden.
Uiteraard worden bewoners die zich niet gedragen hierop aangesproken, net als elders in de stad. Tegen structurele overlast of herhaaldelijk wangedrag wordt opgetreden via het zogenoemde gele en rode kaarten systeem. Bij een rode kaart start Vestia een uithuisplaatsingsprocedure bij de rechter, aldus de burgemeester.
Zijn er meldingen en aangiften gedaan vanwege de in het bericht genoemde praktijken? Zo ja, wat was de aard en omvang van die meldingen en aangiften?
Van de burgemeester heb ik vernomen dat Vestia aangifte heeft gedaan vanwege een dreigtweet en dat aangifte is gedaan door een burger tegen een Duindorper die op TV-West is geïnterviewd. Het OM heeft mij meegedeeld dat de laatstgenoemde aangifte is beoordeeld en dat de verdachte is gedagvaard. Overigens heeft Vestia ook aangifte gedaan vanwege intimidatie en bedreiging van een werknemer tijdens de bezichtiging door iemand met een migranten-achtergrond van een woning in de Kompasbuurt.
Is er een wijkagent die de situatie in Duindorp goed kent en wellicht al een indicatie heeft van de problemen die daar spelen? Zo ja, welk beeld heeft die wijkagent? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er concreet door de politie gedaan om bewoners die slachtoffer van discriminatie en intimidatie in Duindorp zijn, te beschermen en te voorkomen dat zij opnieuw slachtoffer worden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat bij hardnekkige ernstige discriminatie en agressie tegen buurtbewoners alles op alles moet worden gezet om te voorkomen dat het de slachtoffers zijn die moeten verhuizen, en dat juist de daders moeten worden aangepakt?
Het kabinet veroordeelt (stelselmatige) pesterijen en discriminatie op welke grond dan ook. Ik steun dan ook de inzet van de gemeente Den Haag en de lokale partners om deze situatie aan te pakken. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 5, 8 en 10.
Welke mogelijkheden ziet u om het leefklimaat van alle bewoners in Duindorp te verbeteren, zodat alle bewoners van Duindorp normaal kunnen wonen in deze wijk?
Zie antwoord vraag 5.
Speelt in andere wijken en steden een vergelijkbare problematiek? Zo ja, welke wijken of steden betreft dit?
Het antidiscriminatiebeleid is lokaal belegd. Het is aan de lokale besturen om kwesties rondom discriminatie (in de vorm van bijvoorbeeld het (weg)pesten van buurtbewoners) in kaart te brengen. Zij doen dit in samenwerking met hun gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen. Het kabinet beschikt niet over een landelijk overzicht op het niveau van steden of wijken van gevallen van het (weg)pesten van buurtbewoners op grond van rassendiscriminatie.
Mogelijk honderd nieuwe Syriëgangers |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Honderd mogelijke nieuwe Syriëgangers in de gaten gehouden»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat het afgelopen jaar honderd potentiële jihadisten in de gaten zijn gehouden in negen zogenaamde «jihadgemeenten»?
Inmiddels zijn meer dan honderd uitreizigers naar Syrië vertrokken. De dreiging die uitgaat van jihadisten in Nederland, in het bijzonder van degenen die uitreizen naar Syrië en weer terugkeren, is het grootst in minder dan tien gemeenten. De AIVD maakt van elke naar Nederland teruggekeerde jihadstrijder een dreigingsinschatting. Het Openbaar Ministerie (OM) bekijkt per geval of strafrechtelijk onderzoek noodzakelijk en mogelijk is. Parallel hieraan initieert de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke aanpak op personen die een risico vormen. In de relevante gemeenten worden maatwerkinterventies afgesproken in multidisciplinaire casusoverleggen. In elk individueel geval wordt de beste aanpak vormgegeven met als doel de mogelijke dreiging die van deze personen uitgaat te verminderen.
Hoeveel van de genoemde honderd potentiële jihadisten vormen momenteel een concreet gevaar voor de staatsveiligheid en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat de invoering van administratieve detentie in het kader van terrorismebestrijding een steviger maatregel is dan «het elkaars handje vasthouden», zoals de links-liberale burgemeester van Den Haag het noemt? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik eerder uw Kamer heb bericht, acht het Kabinet het creëren van aanvullende administratieve detentiemogelijkheden ten behoeve van terrorismebestrijding, niet noodzakelijk. Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat -bijvoorbeeld omdat de persoon van plan is uit te reizen naar of is teruggekeerd van een jihadistisch strijdgebied – dan beschikt het OM over voldoende wettelijke instrumenten om, in samenwerking met de politie, strafrechtelijk op te treden. Zo is bij verdenking van een terroristische misdrijf bewaring mogelijk, ook buiten het geval van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Daarnaast kunnen diverse bestuurlijke instrumenten worden getroffen, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden.
Nieuwe voorstellen tot ‘landhervorming’ in Zuid-Afrika |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Radikale landbougrondvoorstelle vir SA» en «Oopmaak van grondeise fataal vir toekoms»?1 en2
Ja.
Deelt u de angst van Zuid-Afrikaanse boeren dat het doorzetten van de landhervorming (waarbij boeren de helft van hun land moeten afstaan) de voedselvoorziening in het land in gevaar kan brengen?
Een veelvoud aan factoren kan van invloed zijn op de voedselvoorziening in Zuid-Afrika. In de laatste jaren is als gevolg van efficiëntere verbouwingstechnieken de voedselproductie in Zuid-Afrika gestegen. In Zimbabwe hebben de landhervormingen een negatieve uitwerking gehad, waarbij gebrek aan kennis bij boeren heeft geleid tot voedseltekorten. In Zuid-Afrika kan dit voorkomen worden, als de overdracht van landbouwland wordt ondersteund met goed flankerend beleid ten aanzien van financieringsfaciliteiten, onderwijs en training (zie antwoord vraag 5).
Deelt u de observatie van ANC-minister Nkwinti dat 90 procent van de herverdeelde boerderijen inderdaad niet succesvol is?3
Het proces van landoverdracht sinds 1994 verloopt langzamer dan was gepland (tot heden ca. 15,5%). De overdrachten zijn tot heden op vrijwillige basis verlopen. Het grootste deel ervan is weinig succesvol geweest, met name doordat de nieuwe boeren (gemeenschappen) vaak onvoldoende vakkennis en ervaring hebben, en onvoldoende toegang hebben tot landbouwkrediet en afzetmarkten. De Zuid-Afrikaanse regering onderkent de noodzaak voor flankerend beleid ten aanzien van kennisontwikkeling en «mentorship» rond de overdracht van boerenbedrijven aan nieuwe gebruikers of eigenaren.
Deelt u de mening dat het in beslag nemen van landerijen kan leiden tot een herhaling van de dramatische gebeurtenissen in Zimbabwe, waarbij de landhervorming van Robert Mugabe leidde tot een implosie van de landbouw, gevolgd door hongersnood?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de ontwikkelingshulp aan Zuid-Afrika onmiddellijk dient te worden gestaakt, aangezien Nederlands belastinggeld niet mag dienen om hongersnood te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Tot het einde van 2011 was Zuid-Afrika voor Nederland een partnerland in ontwikkelingssamenwerking. Inmiddels kent het land de status van middeninkomensland en is Zuid-Afrika voor Nederland een transitieland. De afbouw van de bilaterale OS-programma’s wordt in 2014 voltooid. Tot en met 2017 worden transitie-activiteiten gefinancierd ter versterking van de economische samenwerking. Nederland ondersteunt Zuid-Afrika in de sectoren water, transport en logistiek, landbouw en duurzame energie met Nederlandse expertise, om zowel het ondernemingsklimaat te verbeteren als Nederlandse bedrijven te helpen met markttoegang. Capaciteitsopbouw is daartoe een belangrijk middel, ook in de landbouwsector. Door middel van curriculumontwikkeling en trainingen, maar ook demonstratieprojecten in de agrarische sector draagt Nederland bij aan de verbetering van kennis en productiviteit bij Zuid-Afrikaanse boeren.
Een trust framework en eID |
|
Foort van Oosten (VVD), Perjan Moors (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de Qiy foundation, Mydex, Respect Trust Framework, Personal.com en andere, soortgelijke initiatieven?
Ja.
Wat is uw visie op dergelijke initiatieven die zich inzetten voor de ontwikkeling van een afsprakenstelsel («trust framework voor gewaarborgde digitale identiteit», «life management platforms», «personal data stores»), waar burgers controle hebben (o.a. inzicht hebben in, beschikken over en recht hebben op correcties) over persoonlijke gegevens? Deelt u de mening dat aan de hand hiervan relevante persoonsgegevens langs digitale weg ter hand gesteld zouden kunnen worden, zodanig dat de ontvanger mag vertrouwen op de juistheid van die gegevens? Wat is uw visie hierop? Wat is de betrokkenheid vanuit de Rijksoverheid? Zijn alle relevante ministeries aangehaakt?
De Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Economische Zaken (EZ) volgen vanuit hun regierol op de e-overheid actief het ontstaan van genoemde vernieuwende vormen van dienstverlening. De overheid wil de informatiepositie van burgers versterken. In MijnOverheid is een voorziening gerealiseerd waarbij burgers, d.m.v. het invullen van een profiel, inzage krijgen in welke overheidsorganisaties gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) verstrekt krijgen. Onder coördinatie van BZK en EZ wordt voorts onderzocht of en hoe dit soort initiatieven kunnen bijdragen aan de kabinetsdoelstellingen zoals geformuleerd in visiebrief Digitale Overheid 2017 van 23 mei 2013.1 Dergelijke initiatieven kunnen mogelijk bijdragen aan de realisatie van de ambitie om burgers nog maar één keer gegevens aan de overheid te laten leveren en het realiseren van een inzage- en correctierecht. Hergebruik van reeds bekende en gevalideerde gegevens kan bovendien bijdragen aan een efficiëntere en kleinere overheid.
Een afsprakenstelsel waarin zowel publieke als private partijen participeren, kan een instrument zijn dat helpt bij het versterken van genoemde informatiepositie en het digitaal veilig en betrouwbaar delen van gegevens. In dat kader zijn BZK en EZ als publieke partijen betrokken bij de ontwikkeling van het Qiy framework. Het daadwerkelijk toepassen en deelnemen als overheid aan een dergelijk afsprakenstelsel is overigens een aparte beslissing die nog niet is genomen. Een belangrijke voorwaarde is dat dergelijke concepten moeten passen binnen wet- en regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van privacy.
In hoeverre past de ontwikkeling van deze diensten bij uw ambities ten aanzien van de zogeheten e-overheid, en meer in het bijzonder ten aanzien van het eID-stelsel, Digitaal 2017, e-Justice/e-CODEX, eHerkenning, e-Sense en Identiteit-op-orde? Op welke wijze worden al die initiatieven op elkaar afgestemd?
Het veilig elektronisch zakendoen, het makkelijk uitwisselen van informatie tussen diverse partijen, veilige identificatie en authenticatie, inzage in eigen gegevens, correctie en een betere afscherming van die gegevens om fouten en fraude tegen te gaan, vormen belangrijke pijlers onder verbetering van de digitale dienstverlening in 2017. Samen met eHerkenning (identificatie en authenticatie voor bedrijven) en DigiD (idem voor burgers), die in de toekomst geïntegreerd zullen worden tot één eID Stelsel, vormen zij de onderdelen van de zogenoemde generieke digitale basisinfrastructuur (GDI).2
Het is de bedoeling dat het eID Stelsel een publiek privaat stelsel wordt, waarbinnen burgers en bedrijven zowel publieke als private authenticatie-middelen gebruiken, waarmee ze veilig online zaken kunnen gaan doen met de overheid en ook het bedrijfsleven. Het eID Stelsel is straks een belangrijke randvoorwaarde voor initiatieven zoals Qiy, Mydex, Respect Trust Framework, Personal.com, etc. Dergelijke vertrouwensdiensten zijn complementair aan het eID Stelsel.
Ook op Europees niveau wordt er actie ondernomen. De nieuwe EU-verordening elektronische identiteiten en vertrouwensdiensten (COM(2012) 238 final)3 heeft de ambitie om grensoverschrijdend gebruik van elektronische identiteiten mogelijk te maken. Nederland zorgt ervoor dat elektronische identiteiten passen binnen de Europese initiatieven om te komen tot veilig digitaal berichtenverkeer tussen de lidstaten.
Gedurende de afstemmingsperiode is Nederland een actieve deelnemer in verschillende Europese projecten, zoals e-SENS (www.esens.eu). e-SENS is een overkoepelend proefproject dat Nederland de kans biedt om Europese standaarden te beproeven voor elektronische identiteiten en vertrouwensdiensten. e-SENS consolideert de resultaten van eerdere grote Europese projecten, zoals e-CODEX (www.e-codex.eu) op het gebied van e-Justice. Deelname geeft Nederland belangrijke informatie om standaarden op organisatorisch, technisch en juridisch vlak in de Nederlandse realiteit in te bedden.
Zo zijn er in de Europese proefprojecten oplossingen gemaakt om de koppeling tussen identiteitsmiddelen en overheidsdiensten technisch mogelijk te maken. Het is de bedoeling dat deze oplossingen onderdeel gaan worden van het toekomstige eID Stelsel Nederland.
Welke functie zouden dergelijke diensten kunnen hebben in het voorkomen van (identiteits-)fraude? Hoe wordt gewaakt dat de privacy niet in het geding komt?
Genoemde initiatieven dienen te voldoen aan het privacykader dat de Wet bescherming persoonsgegevens stelt aan de verwerking van persoonsgegevens. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) is daarop toezichthouder. Indien de genoemde initiatieven aansluiten op het nog te ontwikkelen eID Stelsel, waarbij gebruik wordt gemaakt van middelen en voorzieningen met het juiste betrouwbaarheidsniveau voor de relevante dienst zal dat kunnen bijdragen aan een betere bescherming tegen Identiteitsfraude.
Welke rol (dataprovider, relying party, identity service provider en/of issuer) heeft u voor ogen voor de overheid bij deze initiatieven?
In een eventueel afsprakenstelsel of «trust framework» kan de overheid verschillende rollen vervullen. Enerzijds kan de overheid gegevens beschikbaar stellen (data provider), maar ook gebruik maken van beschikbaar gestelde gegevens (relying party). De overheid werkt op dit moment aan de ambitie om straks binnen het eID Stelsel op te treden als «identity service provider». Aan de precieze vormgeving van het eID wordt conform overleg met uw Kamer nog gewerkt. Tenslotte zal de overheid een toezichthoudende rol kunnen hebben.
Welke rol ziet u voor de overheid in het toezicht op een dergelijk stelsel en/of certificering/accreditatie/auditing van aanbieders in zo’n stelsel?
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) is belast met het toezicht op een correcte verwerking van persoonsgegevens van burgers/consumenten binnen de kaders die de Wet bescherming persoonsgegevens daaraan stelt. Van wezenlijk belang voor de overheid bij afsprakenstelsels is dat het gaat om open, voor ieder toegankelijke stelsels en waarbij sprake is van onafhankelijk, effectief toezicht. Dat hoeft niet perse vanuit de overheid te zijn. Het kabinet heeft in haar e-privacybrief van 24 mei 20134 een aantal randvoorwaarden gesteld voor de bescherming van persoonsgegevens in de relatie klant-bedrijf. Daarmee kan het vertrouwen in het gebruik van online-diensten worden vergroot. Een van die voorwaarden is dat de gebruiker controle moet kunnen hebben over zijn persoonsgegevens en de aanwending daarvan.
Op dit moment wordt nader onderzocht hoe het toezicht op de betrouwbaarheid en integriteit van het eID Stelsel het beste vormgegeven kan worden. Een elektronisch identiteitstelsel kan enkel werken als men op dit stelsel kan en durft te vertrouwen. Het stelsel wordt als zodanig ingericht. Dat betekent dat normen, procedures bevoegdheden en dergelijke, die voor een veilig en vertrouwd functioneren noodzakelijk zijn, worden vastgelegd. Dat is het afsprakenstelsel. Partijen die toe willen treden tot dit afsprakenstelsel, zullen vooraf moeten aantonen dat zij zich aan de eisen kunnen en zullen houden. Om op het afsprakenstelsel te durven vertrouwen, zal er adequaat toezicht noodzakelijk zijn om te borgen dat eenieder zich aan die afspraken houdt. Daar zijn verschillende mogelijkheden voor, van volledig staatstoezicht tot nagenoeg volledig privaatrechtelijk toezicht en alles wat daar tussen ligt. Een aantal zaken zal zeker onder toezicht van de overheid vallen, omdat dit zo door Europese regelgeving is voorgeschreven. Denk daarbij aan het toezicht op de gekwalificeerde handtekening en de zaken die op grond van de nieuwe EU-verordening elektronische identiteiten en vertrouwensdiensten (COM(2012) 238 final)5 door de overheid moet worden uitgeoefend. Omdat er juist in de marktsector zeer veel kennis en ervaring is op dit gebied, is het ook logisch die kennis en ervaring te benutten waar dat mogelijk is.
Is er nieuwe of gewijzigde wetgeving nodig voor de invoering en het gebruik van een dergelijk stelsel en zo ja, bent u van plan tijdig de benodigde wetgeving te bevorderen?
Op dit moment is nog niet duidelijk of nieuwe of gewijzigde wetgeving noodzakelijk is. Dit is afhankelijk van de invulling van een dergelijk afsprakenstelsel / «trust framework». Uiteraard zal ik indien nodig tijdig de benodigde wetgeving bevorderen.
Bent u van plan de adoptie van een trust framework in de markt te stimuleren en zo ja, hoe?
De overheid volgt met interesse de initiatieven in de particuliere sector op dit gebied en bekijkt welke waarde deze stelsels kunnen hebben mede voor overheidsdiensten. Zo zijn het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betrokken bij de initiatieven van Qiy. Qiy ontwikkelt met een aantal andere bedrijven een concept waarin de controle van de persoonsgegevens door de gebruiker centraal staat. Dit is een interessant initiatief dat kan bijdragen aan de vergroting van het vertrouwen in het gebruik van online-diensten en daarmee de economische groei. In hoeverre adoptie in de markt gestimuleerd zal/kan worden is op dit moment nog niet duidelijk.
Het bericht ‘Politiebond: Opstelten pakt geweld tegen agenten niet aan’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiebond: Opstelten pakt geweld tegen agenten niet aan»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek van de Algemeen Christelijke Politiebond (ACP) ten aanzien van de implementatie van de Uitvoeringsregeling Protocol Geweld Tegen Politieambtenaren (GTPA) binnen de Nationale Politie?
De kritiek van de ACP is dat in de plannen van de nationale politie het vastgestelde protocol onvoldoende wordt geïmplementeerd. De ACP heeft naar aanleiding van het eigen onderzoek uit november 2013 een aantal aanbevelingen geformuleerd.
In de landelijke richtlijn aanpak geweld tegen politieambtenaren binnen de nationale politie heeft de korpschef het protocol van toepassing verklaard op de gehele politieorganisatie. Ten aanzien van de ACP aanbevelingen geldt, dat deze in het door mij gevoerde beleid passen. Met de politie en de vakorganisaties ben ik in gesprek over eventuele verdere maatregelen om de gevolgen van geweld, bedreiging en intimidatie te beperken, specifiek waar deze gevolgen hebben voor de privésfeer. In het najaar zal ik uw Kamer conform toezegging in mijn brief d.d. 11 april jl. informeren over de verdere aanpak.
Bent u voornemens om door middel van (een) GTPA-casemanager(s) méér ondersteuning te bieden aan politieambtenaren die te maken hebben gehad met (dreiging van) geweld? Zo ja, op welke wijze wordt dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
De inrichting van functies voor GTPA was in het verleden divers georganiseerd. Hierdoor is een vergelijking van de ingerichte capaciteit voor casemanagement in de oude en in de nieuwe situatie niet goed te maken.
De begeleiding voor medewerkers die te maken hebben gehad met werk gerelateerd geweld, waaronder de begeleiding door casemanagers, maakt deel uit van de totale zorglijn die wordt ingericht binnen de politieorganisatie (inrichting Veilig en Gezond Werken). Bij brief van 5 maart 2014 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de inrichting van de zorglijn2.
Binnen de HRM-kolom van de nationale politie is in totaal landelijk 29 fte beschikbaar voor casemanagers, coördinatoren/dossiervormers en schadebeoordelaars. Hiermee wordt een uniforme structuur ingericht. Voor de begeleiding door casemanagers is in de nieuwe formatie landelijk 12 fte beschikbaar (van de eerder genoemde 29 fte). Voor iedere politiemedewerker die te maken heeft gehad met GTPA is daarmee, indien de medewerker dat wenst, een casemanager beschikbaar in zijn of haar eenheid.
Naast de voorzieningen voor gespecialiseerde deskundige begeleiding hebben leidinggevenden altijd een belangrijke rol in het ondersteunen en begeleiden van medewerkers die te maken hebben gehad met werk gerelateerd geweld.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de overweging om een casemanager voor de GTPA aan te stellen? Welke criteria worden gehanteerd bij deze beslissing?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat landelijk slechts 12 fte beschikbaar is voor het aantal GTPA-casemanagers?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat ten aanzien van de GTPA-casemanagers sprake is van capaciteitsreductie?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, indien het antwoord op vraag 6 bevestigend luidt, aangeven hoe met minder fte voor GTPA-casemanagers méér ondersteuning geboden kan worden aan politieambtenaren die te maken hebben gehad met (dreiging van) geweld?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, indien het antwoord op vraag 5 ontkennend luidt, garanderen dat met 12 fte voldoende ondersteuning geboden kan worden aan politieambtenaren die te maken hebben gehad met (dreiging van) geweld?
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de nieuwe visie op Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT) als landelijk kader voor IBT nieuwe stijl?
Het aantal trainingsuren van executieve medewerkers is in de periode 2013–2015 tijdelijk toegenomen van 32 uur naar gemiddeld 45 uur per jaar. Reden van toename is onder meer de training mentale kracht en de omscholing naar het nieuwe dienstwapen. Momenteel wordt gewerkt aan de uitrol van de Integrale Beroepsvaardigheden Training (IBT) nieuwe stijl. De training zal in de toekomst meer worden gericht op de praktijk. In de loop van 2015 zal ik beoordelen of het aantal trainingsuren toereikend is.
Bent u van mening dat met de uitbreiding van het aantal trainingsuren in de periode 2013–2015 van 32 uur naar gemiddeld 45 uur sprake is van een structurele uitbreiding? Wat kunnen de politieambtenaren verwachten aan trainingsuren ná 2015?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe beoordeelt u de oprichting van een speciaal fonds of het uitbreiden van het Reglement Stichting Waarborgfonds Politie om schade van politieambtenaren, zowel materieel als immaterieel, te verhalen?
De rechtspositie van de politie biedt in veel gevallen uitkomst voor compensatie van dienstgerelateerde schade van de individuele politieambtenaar. Het is staand beleid van de nationale politie om de schade op de dader te verhalen (zie ook mijn brief d.d. 13 januari 2013, Kamerstuknr. 28 684).
In 2006 is het waarborgfonds opgericht als aanvulling op de rechtspositionele voorzieningen. Het waarborgfonds fungeert als vangnet in geval schade ten gevolge van een dienstongeval of anderszins ten gevolge van de dienstuitoefening niet op een andere grond wordt vergoed en dit sociaal-maatschappelijk gezien niet aanvaardbaar is.
Naar mijn oordeel is het bestaande instrumentarium afdoende om schade te verhalen.
Wat zijn de voorwaarden om op een proces-verbaal niet de naam van een politieambtenaar te vermelden maar alleen dienstnummers? Hoe beoordeelt u de wenselijkheid van een verruiming van deze voorwaarden?
Een aangifte of verklaring onder nummer moet in het strafproces ten goede komen aan de waarheidsvinding en mag niet afdoen aan het recht op een eerlijk proces van de verdachte(n). De politie zal daarom altijd eerst nagaan waarom een slachtoffer (deels) anoniem aangifte wil doen. Aspecten die een rol kunnen spelen bij het beoordelen of het slachtoffer gegronde redenen heeft voor het doen van een anonieme aangifte, zijn:
Het proces van aangifte onder nummer wordt op dit moment geëvalueerd door het WODC. Mogelijk vloeien hier verbeterpunten voor de werkwijze uit voort. In de loop van 2014 zal ik uw Kamer hierover informeren.
Hoe beoordeelt u, vooruitlopend op het onderzoek dat de Politieacademie hiernaar gaat verrichten, de inrichting van een specifieke registratie van incidenten waarbij sprake is van (dreiging van) geweld in de privésfeer?
Zoals ik in eerdergenoemde brief van 11 april jl. heb aangegeven, zal de politie via de medewerkersmonitor de aard en omvang van agressie en geweld gepleegd tegen politieagenten gaan monitoren. Hierbij wordt ook gekeken naar de gevolgen ervan voor medewerkers (eventueel verzuim of stress) en de ervaring van medewerkers met de afhandeling van incidenten.
De uitkomsten van het verdiepende casusonderzoek naar geweld, intimidatie en bedreiging in met name de privésfeer, dat in opdracht van de korpschef wordt uitgevoerd, worden na de zomer verwacht. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek beoordeel ik in hoeverre specifieke registratie van incidenten waarbij sprake is van (dreiging van) geweld in de privésfeer nodig is.
In het najaar zal ik uw Kamer hierover informeren via de brief die ik in heb toegezegd over de verdere aanpak van geweld tegen politieagenten.
KPMG en de mogelijke fraude bij de nieuwbouw van het hoofdkantoor |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Fraude bij nieuwbouw hoofdkantoor KPMG»?1
Ja.
Klopt het dat een dochtervennootschap van KPMG die het gebouw ontwikkelde in 2010 een onjuiste aangifte van vennootschapsbelasting heeft gedaan en dat KPMG-partner Jaap van Everdingen, die bestuurder bij de vennootschap was, om deze reden terugtreedt als partner bij KPMG?
Zoals het Openbaar Ministerie in zijn persbericht van 17 april 2014 heeft aangegeven, worden de joint venture – KPMG Gebouw Amstelveen II – en de projectontwikkelaar verdacht van het doen van onjuiste belastingaangiften over 2009 en 2010 en valsheid in geschrifte. Naast de genoemde onderneming en de projectontwikkelaar richt het onderzoek zich op een tweetal bestuurders van de onderneming. Gelet op het feit dat het strafrechtelijk onderzoek nog gaande is, kunnen daarover geen nadere mededelingen worden gedaan.
Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van KPMG bij deze mogelijke fraude?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat fraude in de accountancysector te vaak voorkomt en harder moet worden bestreden?
Onregelmatigheden bij accountantskantoren zijn zeer schadelijk voor het vertrouwen in de accountancysector en de financiële markten. Gezien de belangrijke functie die accountants in het maatschappelijke verkeer vervullen, moet hun integriteit boven alle twijfel verheven zijn. Zoals ik in antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven kan ik geen nadere mededelingen doen over het onderzoek dat ten aanzien van KPMG wordt gedaan. Gelet hierop kunnen ook geen mededelingen worden gedaan over een relatie met eventuele andere zaken.
In het kader van haar reguliere toezicht, besteedt de AFM aandacht aan het integriteitbeleid van accountantsorganisaties en de betrouwbaarheid van beleidsbepalers. Uit het toezicht van de AFM zal moeten blijken in hoeverre sprake is van structurele problemen bij bepaalde accountantsorganisaties en of verdere (handhaving)maatregelen nodig zijn.
Naast de vele wettelijke maatregelen die recentelijk zijn genomen c.q. aangekondigd ter bevordering van de onafhankelijkheid van de externe accountant en de kwaliteit van de wettelijke controle, is het bovenal noodzakelijk dat de sector zelf een cultuur- en gedragsomslag maakt om aan te tonen dat zij onafhankelijkheid, integriteit en kwaliteit van de accountantscontrole hoog in het vaandel heeft staan. Waar accountants en accountantsorganisaties toch in strijd met wet- en regelgeving handelen, zullen passende maatregelen worden getroffen op tuchtrechtelijk, bestuursrechtelijk of strafrechtelijk terrein.
Welke relatie ziet u tussen deze casus en de eerdere fraudezaken van grote accountancy bedrijven en KPMG in het bijzonder (Vestia, Imtech, SNS Reaal en Ballast Nedam)? Bent u het ermee eens dat de hoeveelheid zaken duidelijk maakt dat het hier niet gaat om incidenten, maar om een structureel probleem? Zo ja, welke oplossingsrichtingen ziet u?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u deze zaak in het licht van uw antwoord op eerdere vragen dat er «binnen de accountantssector dan ook nog behoorlijk wat werk aan de winkel» is?2 Bent u het ermee eens dat er hierbij niet alleen op initiatieven vanuit de sector zelf mag worden geleund, maar ook moet worden gekeken naar strakkere wet- en regelgeving? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hierbij?
Bij de beantwoording van eerdere Kamervragen3 werd verwezen naar rapporten van de AFM waaruit blijkt dat de wettelijke controle door accountants in alle segmenten van de accountantsmarkt van onvoldoende kwaliteit is. In dat opzicht is er binnen de sector nog behoorlijk wat werk aan de winkel. De AFM ziet erop toe dat de betreffende accountantskantoren voldoende maatregelen treffen om de kwaliteit van de wettelijke controles te verbeteren. Recentelijk zijn ook verschillende maatregelen genomen om de onafhankelijkheid van de externe accountant te versterken en de kwaliteit van de wettelijke controle te verbeteren, waaronder de scheiding van controle en advies, de verplichte kantoorroulatie en het toekennen van de bevoegdheid aan de AFM om kantoorspecifieke rapportages te publiceren. Daarnaast bevat de nieuwe Europese regelgeving voor de hervorming van de accountantsmarkt verschillende maatregelen ter bevordering van de onafhankelijkheid van de externe accountant en de kwaliteit van de wettelijke controle.
In de onderhavige casus lijkt het overigens niet zo zeer te gaan om problemen bij het uitvoeren van een wettelijke controle, maar om mogelijke strafbare handelingen van accountants die als zodanig de integriteit van de externe accountant en de accountantsorganisatie ernstig in twijfel kunnen brengen. De bestaande wet- en regelgeving biedt voldoende aanknopingspunten om dergelijke gevallen aan te pakken.
De hedendaagse veiligheidsrisico’s bij een amfibische operatie |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Marines seek new tech to get ashore vs. missiles; reinventing amphib assault»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit artikel.
Hoe beoordeelt u de toenemende veiligheidsrisico’s bij amfibische operaties veroorzaakt door de proliferatie van geavanceerde wapens zoals sensorgeleide anti-schip lange afstandsraketten?
In zijn algemeenheid nemen met de proliferatie van moderne wapensystemen de risico’s en de complexiteit van militaire operaties toe. Zoals ik in mijn nota «In het belang van Nederland» heb aangegeven, blijkt uit de veiligheidsanalyse dat toekomstige dreigingen en bijbehorende risico’s zich moeilijk exact laten voorspellen. Wanneer het voornemen bestaat eenheden in te zetten, volgt een dreigingsanalyse die toegespitst is op de te bereiken doelstelling, het specifieke inzetgebied en de capaciteiten van mogelijke tegenstanders. De proliferatie van moderne wapen- en sensortechnologieën is dan één van de factoren van die dreigingsanalyse. In de militaire professie worden op basis van die analyse modus operandi ontwikkeld die rekening houden met de onderkende risico’s.
Kunt u aangeven of en in welke mate de marine rekening houdt met de commercieel verkrijgbare 25-zeemijl radar en het risico dat mariniers bij een landing daarmee eenvoudig gedetecteerd kunnen worden door bijvoorbeeld kleine niet-statelijke actoren?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het in het artikel geschetste beeld dat amfibische operaties wegens tactische en veiligheidsredenen over steeds grotere afstanden moeten plaatsvinden? Zo ja, hoe gaat
Defensie hiermee om? Zo nee, waarom niet? Zijn de landingsvaartuigen van de marine nog steeds in staat om mariniers en materieel veilig naar het strand te verplaatsen nu de afstanden waarbinnen operaties plaatsvinden steeds groter worden?
Overweegt u maatregelen om de landingsvaartuigen aan te passen om ze zodoende veiliger en sneller te maken en hun actieradius te vergroten?
Kunt u gezien de toenemende aandacht voor maritieme en amfibische operaties in kustwateren aangeven of en welke aanpassingen er nodig zijn voor wat betreft het materieel alsook het tactische aspect?
Aalt Dijkhuizen als boegbeeld van de topsector Agri&Food |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Waarom heeft de regering gekozen voor voormalig Wageningen UR bestuurder Aalt Dijkhuizen als boegbeeld van de topsector Agri&Food?1
In overleg met de sector is gekozen om de heer Dijkhuizen te vragen als boegbeeld voor de Topsector A&F. De heer Dijkhuizen is onder andere gekozen om zijn grote kennis van de Agri&Food sector en zijn zeer brede nationale en internationale netwerk.
Is bij de aanstelling van de heer Dijkhuizen meegewogen dat hij zich expliciet tegenstander heeft betoond van de biologische sector en zich manifesteert als exponent van de intensieve en industriële landbouw?2 Staat de regering achter de uitspraken van de heer Dijkhuizen in dezen?
De uitspraken van de heer Dijkhuizen zijn op persoonlijke titel gemaakt, waarbij hij heeft aangegeven dat hij absoluut geen tegenstander van de biologische sector is.
Is het de bedoeling dat de topsector Agri&Food zich ook hard maakt voor alle vormen van biologische landbouw? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe moet dat dan vorm krijgen wanneer het boegbeeld zich hier zo openlijk tegen uitspreekt? Is er overleg met de biologische sector?
Het boegbeeld van de topsector Agri&Food staat voor de totale breedte van de sector. Naast regelmatig informeel overleg is geregeld dat vanuit de biologische sector de voorzitter van de Raad van Toezicht van BIONEXT deel uitmaakt van het TKI-bestuur van Agri&Food en daardoor mee kan beslissen over TKI-zaken.
Kunt u de plannen die de topsector Agri&Food op dit terrein heeft naar de Kamer sturen of anders kwantitatieve, tijdsgebonden doelstellingen in uw antwoorden noemen?
De topsector Agri&Food werkt voor het toegepaste onderzoek met een open call. Voor alle thema's en de bijbehorende (deel)sectoren binnen Agri&Food is het mogelijk voorstellen in te dienen die de kennis en innovatie agenda van de topsector versterken. Hierin zijn ook de voor de biologische sector belangrijke thema's zoals Resource efficiëntie, Duurzame veehouderij en Markt en keteninnovatie opgenomen. De call voor 2015 is in de fase van verkorte voorstellen net gesloten. In deze call heeft de topsector ervoor gekozen om voorstellen van mkb-ers die bijdragen aan verduurzaming van de sector extra kans te geven op honorering. De resultaten van de beoordeling van deze call zijn eind dit jaar te vinden op de TKI-site van Agri&Food.
Een overzicht van projecten die nu lopen binnen Topsector Agri&Food en de tekst voor de call zijn te vinden op http://www.tki-agrifood.nl/projectengalerij respectievelijk http://www.tki-agrifood.nl/downloads.
Welk deel van het budget van Agri&Food gaat naar de biologische sector?
Het amendement van het lid Van Gerven (33 400 XIII nr. 121, d.d. 29 januari 2013) heeft invulling gekregen voor de jaren 2013 t/m 2016. Daarover is de Kamer per brief geïnformeerd (33 400 XIII nr. 144, d.d. 3 juli 2013). In 2013 is het begrote bedrag ook werkelijk besteed. In deze Kamerbrief is aangegeven dat de toekomst voor de biologische keten ligt in het zorg dragen voor een goede aansluiting bij dit topsectorenbeleid. De verwachting van het Ministerie en BIONEXT is dat daarmee vanaf 2015 de invulling van het amendement volledig via de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen kan plaatsvinden. In deze brief is ook aangegeven op welke wijze de invulling van het amendement in de overgangsperiode 2013 en 2014 is geregeld.
In 2013 heeft de invulling gestalte gekregen door naast bestuurlijke verbinding ook inhoudelijk aansluiting tot stand te brengen tussen brede lopende PPS-en en de specifieke biologische wensen en vragen op dezelfde kennisterreinen. Daarnaast zijn in 2014 met de vrijvallende middelen binnen het budget van Agri&Food een aantal door de biologische sector ingediende PPS-voorstellen gestart bij het Louis Bolk Instituut en DLO.
Hoe is uitvoering gegeven aan amendement 33 400 XIII, nr. 121? Kunt u terugkijkend op 2013 aangeven welk bedrag daadwerkelijk is besteed of toegezegd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een tweede persoon aan te wijzen naast de heer Dijkhuizen voor de topsector Agri&Food die de biologische en duurzame landbouw kan representeren?
Zoals aangegeven beziet het topteam onder leiding van de heer Dijkhuizen de volle breedte van de Agrifoodsector, ik zie daarom geen reden om een tweede persoon aan te wijzen.
Welke vergoeding gaat gepaard met de functie van boegbeeld topsector Agri&Food en welke tijdsinspanning staat daar tegenover?
Aan de boegbeelden van de topsectoren wordt een vaste vergoeding per maand toegekend van schaal 18 van bijlage B van het Bezoldingingsbesluit burgerlijke rijksambtenaren 1984 en een arbeidsduurfactor van 0.222.