Het privacy lek van het UWV |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u het bericht gelezen «UWV ontzettend laks met privacy»?1
Ja.
Klopt het dat de beveiliging van gevoelige persoonlijke gegevens bij de gemeente 's-Hertogenbosch en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) «zo lek is als een mandje»?
Het onderzoek van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) naar de toegang tot Suwinet van niet-Suwipartijen wijst uit dat de toegang tot Suwinet op een aantal punten verbeterd moet worden om aan de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) te voldoen. Wij hechten aan een goede bescherming van persoonsgegevens. De overheid dient daarbij het goede voorbeeld te geven. Snelle actie is nodig om de tekortkomingen weg te nemen, inmiddels gebeurt dat ook. Het UWV en de gemeente Den Bosch pakken de noodzakelijke verbeteringen op.
Kunt u bevestigen dat er geen beveiligingsplan is, geen adequate analyse en afwikkeling van beveiligingsincidenten en een volledige logging ontbreekt en dat dit een onacceptabel risico vormt dat gegevens in verkeerde handen komen?
Wij stellen vast dat niet alle gestelde beveiligingseisen worden nageleefd en dat daarmee de risico’s te groot zijn. Het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI), dat onderdeel is van UWV, beschikt niet over een actueel vastgesteld beveiligingsplan, een adequate procedure voor beveiligingsincidenten en een formeel vastgestelde procedure voor het verlenen van autorisatie aan de gebruikersbeheerder van een gegevensafnemende organisatie. Verder wordt 70% van de gegevensuitwisselingen gelogd.
UWV heeft inmiddels het beveiligingsplan geactualiseerd en de genoemde procedures opgesteld. UWV stelt het plan en de procedures begin 2015 formeel vast. Aan het realiseren van logging voor de nog ontbrekende 30% wordt gewerkt. Dit betreft de logging van gegevens die via het zogenoemde Suwinet Inlezen in ICT-systemen van gegevensafnemende organisaties worden ingelezen. In Ierland hadden drie ambtenaren toegang tot Suwinet. De gegevens die ze opvroegen werden volledig gelogd. Omdat het CBP heeft opgemerkt dat ze meer toegang krijgen dan zou moeten, is op uitdrukkelijk verzoek van de Staatssecretaris deze toegang per 14 augustus 2014 afgesloten.
De gemeente ‘s-Hertogenbosch heeft aangegeven dat het College van B&W binnenkort het reeds aanwezige beveiligingsplan Suwinet formeel zal vaststellen. Ook de reeds aanwezige procedures voor het melden van beveiligingsincidenten, worden binnenkort formeel vastgesteld. Voor 2015 is het uitvoeren van de audit naar de beveiliging van Suwinet opgenomen in het bedrijfsplan.
Deelt u de mening dat een dergelijke inbreuk op de privacy ontoelaatbaar is en zo snel mogelijk moet worden aangepakt?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Wat is de stand van zaken van de samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om misbruik en oneigenlijk gebruik van Suwinet, het systeem van gegevensuitwisseling op het terrein van werk en inkomen, door ambtenaren te voorkomen?
Zoals de Staatssecretaris u eerder informeerde zijn gemeenten aan de slag gegaan om de beveiliging bij het gebruik van gegevens via Suwinet op orde te brengen (Kamerstuk 26 448, nr. 516). Op haar verzoek doet de Inspectie SZW momenteel vervolgonderzoek bij gemeenten. De Staatssecretaris zal de Tweede Kamer in april 2015 over de resultaten van dit onderzoek informeren.
Wat gaat u op korte termijn doen om dit lek te dichten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wilt u deze vragen uiterlijk een dag voor het Algemeen overleg Handhaving van 17 december aanstaande beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Twentse bedrijven op weg naar Duitse grond’ |
|
Michiel van Veen (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Twentse bedrijven op weg naar Duitse grond»?1
Ja.
Is het waar dat alleen dit jaar al zes Twentse bedrijven naar Gildehaus zijn verhuisd of daar hebben uitgebreid en dat het erop lijkt dat meerdere Twentse en Achterhoekse bedrijven naar Duitsland zullen verhuizen?
Zie mijn brief van 20 januari 2015 (Kamerstuk 32 637, nr. 164) over het vestigingsklimaat Twente en de sluiting van de Philips-vestiging in Emmen.
Wat zegt dit bericht over het Nederlandse investerings- en vestigingsklimaat?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de ontwikkeling dat Nederlandse bedrijven in de grensregio’s aan de andere kant van de grens gaan investeren? Zo ja, welke signalen heeft u daarover ontvangen? Welke gevolgen heeft het voor de werkgelegenheid in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het gemiddelde verschil in grondprijs tussen de grensgemeenten in Nederland en in Duitsland?
Grondprijzen worden mede door de markt bepaald; ze hangen o.a. samen met de economische ontwikkeling van de regio, de aanwezige fysieke en digitale infrastructuur, beschikbaarheid van arbeid en verkopersbelangen. De situatie verschilt sterk per regio. De grondprijzen kunnen in Duitsland significant, circa factor 5/6 oftewel 80–130 euro per m2, lager zijn ten opzichte van de regio Twente/Achterhoek.
Is bekend hoeveel internationale bedrijven Duitsland als vestigingslocatie verkiezen boven Nederland en waarom?
Over 2013 is van zes projecten bekend dat Duitsland boven Nederland is verkozen.2 In twee gevallen betrof het bedrijven die al een link met Duitsland hadden, in twee gevallen gaf de Duitse afzetmarkt de doorslag, in één geval speelden lagere kosten (een combinatie van energie-, arbeids-, grondkosten en kosten voor levensonderhoud) een rol en in één geval was het acquisitietraject met Duitsland al te ver doorlopen om alsnog de keuze voor Nederland te maken.
Benaderen Nederlandse ambtenaren ook Duitse en Belgische bedrijven over de grens met het aanbod om zich in Nederland te komen vestigen, net zoals het Duitse Bundesamt Nederlandse bedrijven benadert met aantrekkelijke voorwaarden?
Nee, er is geen actieve ambtelijke lobby om Duitse bedrijven naar Nederland te lokken. Verzoeken van Duitse bedrijven die zich oriënteren om zich in Nederland te vestigen worden uiteraard wel opgepakt. De NFIA richt zich bijvoorbeeld op de acquisitie van buitenlandse bedrijven en investeerders in Nederland. Ook de participatie-activiteiten van de regionale ontwikkelingsmaatschappijen hebben buitenlandse ondernemers in het vizier.
Bent u bereid om in kaart te brengen hoe het Nederlandse vestigingsklimaat in de grensregio’s verschilt van Duitsland en België en daarbij de verschillen te duiden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de rol van de regionale steunkaart in het aantrekken van bedrijven?
De regionale steunkaart maakt het mogelijk om in enkele vooraf aangewezen gebieden, waaronder de Achterhoek, beperkte staatssteun te geven. De regio’s die zijn aangewezen op de steunkaart kunnen op basis van de kaart zelf een regeling opstellen, die een extra stimulans is voor bedrijven om zich te vestigen of om zich uit te breiden. De uitvoering van deze regeling vindt vervolgens decentraal plaats, onder verantwoordelijkheid van de betreffende provincie of gemeente. Een goed voorbeeld is de subsidieregeling Regionale Investeringssteun Groningen, ten behoeve van ondernemingen in vooral het Eemsdelta-gebied.
Het bericht dat er enkele doden zijn gevallen bij een aanslag op een VN-konvooi nabij de luchthaven van Somalië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Zijn Nederlandse militaire trainers en stafofficieren in gevaar geweest bij de aanslag op een VN-konvooi nabij de luchthaven van Somalië?1 Kunt u uiteenzetten onder welke omstandigheden de aanslag heeft plaatsgevonden en wie er voor de bescherming van het konvooi verantwoordelijk waren?
Er waren geen Nederlanders aanwezig bij het VN-konvooi toen de aanslag werd gepleegd. Nederlandse militaire trainers en/of stafofficieren zijn dus niet in gevaar geweest. Onder welke omstandigheden de aanslag heeft plaatsgevonden is nog niet duidelijk; hier doet de VN nog onderzoek naar.
Staat u nog steeds achter het besluit, genomen tijdens de ministerraad van 13 december 2013, om de Nederlandse deelname aan de Trainingsmissie van de Europese Unie (EUTM) Somalië te verplaatsen van Uganda naar het uiterst onveilige Mogadishu?
Ja. De reden voor de verplaatsing naar Mogadishu is ongewijzigd. De aansturing van de missie ter plaatse is efficiënter. Daarnaast staan in deze fase de training, mentoring en adviseringactiviteiten centraal. Dergelijke activiteiten zijn beter te realiseren op locatie. Wel is de veiligheidssituatie zorgelijk. Hierop treft EUTM Somalië de benodigde veiligheidsmaatregelen.
Kunt u een appreciatie geven van het dreigingsniveau in en rond Mogadishu in het algemeen en Mogadishu International Airport in het bijzonder? Hoe heeft het dreigingsniveau zich ontwikkeld sinds de verplaatsing naar Mogadishu?
Het dreigingsniveau voor Mogadishu International Airport is significant en het dreigingsniveau voor de rest van Mogadishu is hoog. Sinds de verplaatsing van EUTM Somalië naar Mogadishu zijn er geen wijzigingen in het dreigingsniveau geweest.
Voldoen de Force Protection-eenheden van de African Union Mission in Somalia (AMISOM) naar tevredenheid bij het verplaatsen van EUTM Somalië van de luchthaven naar trainingslocaties elders? Zo neen, welke maatregelen gaat u nemen om de verplaatsing wel veilig en naar tevredenheid te laten plaatsvinden?
Het verplaatsen van de luchthaven naar de trainingslocaties in de stad Mogadishu gebeurt onder leiding van een militaire beveiligingseenheid. Deze beveiligingseenheid is op dit moment een Italiaanse eenheid die onderdeel uitmaakt van EUTM Somalië. De verplaatsingen gebeuren in konvooien waarbij AMISOM ondersteuning levert. Tot op heden zijn er geen aanslagen gepleegd op deze konvooien.
Kunt u aangeven hoe de invloed van de islamitische terreurbeweging Al-Shabaab zich het afgelopen jaar heeft ontwikkeld? Welke gebieden hebben de slachters van Al-Shabaab in handen? Hoe heeft het draagvlak onder de Somalische bevolking voor deze terreurbeweging zich ontwikkeld? Op welke schaal en met welke regelmaat pleegt Al-Shabaab aanslagen in Mogadishu?
Begin 2014 is AMISOM, in samenwerking met het Somalische nationale leger, in zuid en centraal Somalië een offensief begonnen tegen Al Shabaab. Hierbij zijn diverse plaatsen heroverd op de groepering. Desondanks zijn er nog veel gebieden in zuid en centraal Somalië waar Al Shabaab invloed op uitoefent. Het draagvlak van de groepering onder de Somalische bevolking wordt waarschijnlijk in hoge mate bepaald door de mate waarin de Somalische federale regering zich als een aantrekkelijk alternatief kan presenteren aan de Somalische bevolking. Vooralsnog weet de Somalische federale regering maar beperkt haar invloed buiten Mogadishu te verspreiden. Wat betreft de situatie in Mogadishu: er zijn dagelijks geweldsincidenten in de Somalische hoofdstad. Deze aanslagen betreffen voornamelijk gerichte liquidaties en de inzet van geïmproviseerde explosieven. In 2014 heeft Al Shabaab tot op heden een vijftal grootschalige aanslagen in Mogadishu uitgevoerd, onder andere op het parlement en het presidentiële paleis. Het absolute aantal aanslagen in 2014 in Mogadishu ligt vooralsnog lager dan in 2013.
In welke mate draagt de aanwezigheid van de Keniaanse krijgsmacht in Somalië volgens u bij aan de regionale onveiligheid en spanningen in de grensstreek met Kenia?
Kenia heeft, door een gedeelde grens, belang bij een stabiel Somalië, onder andere vanuit het oogpunt van de vluchtelingen- en migratieproblematiek en om incursies van Al-Shabaab zo veel als mogelijk te voorkomen. Daarom leidden acties van Al Shabaab in 2011 op Keniaans grondgebied tot een Keniaanse inval in de grensregio, gericht tegen bases van Al Shabaab. De hierbij betrokken Keniaanse troepen werden in het voorjaar van 2012 onder de Afrikaanse vredesmacht AMISOM gebracht. Kenia draagt via AMISOM bij aan het terugdringen van Al Shabaab en aan de stabilisatie van Somalië. Echter, mede door de rol die Kenia in Somalië speelt, blijft Al Shabaab aanslagen in Kenia plegen.
Heeft de door Al-Shabaab gepleegde aanslag in Kenia, waarbij 36 mensen om het leven kwamen, ook niets met de islam te maken, zoals u tevens beweert over de gruwelijke terreurdaden van de Islamitische Staat in Syrië en Irak? Zo ja, hoe verklaart u dan dat de niet-moslims van de moslims werden gescheiden en daarna op brute wijze werden geëxecuteerd?2
Het kabinet treedt niet in strikt religieuze kwesties. Het kabinet constateert evenwel dat het overgrote deel van de Islamitische wereld de acties van zowel Al Shabaab als van ISIS veroordeelt. Vaak wordt dit gemotiveerd door te zeggen dat deze organisaties vanwege het gebruikte geweld en de wreedheden, zoals wederom bewezen door de terroristische aanslag van 3 december jl., niet een islamitisch karakter kunnen hebben.
Deelt u de mening dat het opbouwen van een democratie en rechtsstaat in Somalië een kansloze exercitie is die de Nederlandse belastingbetaler bovendien op onnodige kosten jaagt? Zo neen, waarom niet?
Het opbouwen van een democratie en rechtsstaat in Somalië is een langdurig proces waarin veel landen samenwerken. De internationale gemeenschap deelt het besef dat het waarschijnlijk is dat de situatie in Somalië zal verslechteren wanneer er geen internationale hulp meer geboden wordt.
Om te voorkomen dat Somalië terugvalt naar de situatie waarin het land voor 2012 verkeerde, is het, onder andere vanuit het oogpunt van piraterijbestrijding, van belang dat de internationale gemeenschap blijft bijdragen aan de wederopbouw van Somalië. Naast inzet voor de opbouw van een democratie en rechtsstaat, maakt ook EUTM Somalië deel uit van deze inspanningen. De missie draagt door het trainen van Somalische veiligheidstroepen bij aan stabiliteit in Somalië, een voorwaarde voor de verdere ontwikkeling van het land en de aanpak van oorzaken van piraterij op land. Nederland zal de bijdrage aan de EUTM Somalië niet beëindigen naar aanleiding van de aanslag in Mogadishu. De EUTM treft de benodigde veiligheidsmaatregelen bij de uitvoering van de missie.
Bent u bereid de Nederlandse militaire bijdrage aan EUTM Somalië als de wiedeweerga terug te trekken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De aangifte tegen het ministerie van Financiën |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Gerechtshof eist vervolging Ministerie van Financiën»?1
Ja.
Klopt het dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aangifte heeft gedaan tegen uw ministerie?
Bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden loopt een procedure in hoger beroep in een zaak van een zwartspaarder. Het gaat hier om de beslissing van de Rechtbank Gelderland om opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting in stand te laten.
Op 11 november 2014 is op grond van een daartoe strekkend verzoek van kant van de zwartspaarder, door de president van het gerechtshof strafrechtelijke aangifte gedaan. Het betreft hier de verdenking van het misdrijf van het beïnvloeden van getuigen gepleegd door (medewerkers en/of hulppersonen van) het Ministerie van Financiën.
De aangifte is door de Directeur-Generaal Belastingdienst aanleiding geweest om ook zijn visie in een brief neer te leggen en onder de aandacht te brengen bij het arrondissementsparket.
Wat klopt er van de berichtgeving dat het Ministerie van Financiën tijdens een slepende rechtszaak de instructie heeft gegeven aan twee getuigen om in de rechtszaal niet de waarheid te spreken?
Het gaat in deze zaak niet om het niet de waarheid spreken, maar om de vraag of een beroep op de fiscale geheimhoudingsplicht moet worden gedaan. In de berichtgeving wordt gerefereerd aan een uitspraak van de Landsadvocaat. Deze doelde met deze opmerking op de beleidslijn om de identiteit van de tipgever zo lang mogelijk geheim te houden. Deze beleidslijn is ook met uw Kamer gedeeld. Ik wijs in dit verband op de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 13 februari 2012 in antwoord op een vraag van het lid Omtzigt (Kamerstuk 31 066, nr. 119). De beleidslijn houdt in dat de Belastingdienst zich ten doel stelt de identiteit van de tipgever zo lang mogelijk (eventueel tot in hoogste instantie) geheim te houden, niet alleen voor zijn eigen veiligheid maar ook om mogelijk toekomstige tipgevers niet af te schrikken. Deze beleidslijn is bij alle bij dit dossier betrokken medewerkers van de Belastingdienst bekend en dus ook bij de getuigen. Het lag volstrekt voor de hand dat de getuigen zich op hun verschoningsrecht zouden beroepen. De getuige heeft deze beleidslijn benoemd als instructie.
Over welke afstemming, belangen en niveaus sprak de landsadvocaat tijdens de zitting namens de Belastingdienst, toen hij stelde: «Er spelen hier andere belangen en er heeft op hoge niveaus afstemming plaatsgevonden»?
Zie antwoord vraag 3.
Welke percentages en totale bedragen heeft de anonieme tipgever tot nu toe ontvangen en wat is de exacte afspraak die hierover blijkbaar is gemaakt?
In een brief aan de Kamer van 2 februari 2010 (Kamerstuk 31 066, nr. 85) heeft mijn voorganger de contouren geschetst van de wijze waarop sinds 1985 is omgegaan met situaties waarin burgers tegen betaling informatie aan de Belastingdienst beschikbaar willen stellen. In deze brief beziet de Staatssecretaris vervolgens of deze contouren, mede in het licht van de overeenkomst met de tipgever, nog bijstelling of aanvulling behoeven. De Staatssecretaris komt tot de conclusie dat dit niet nodig is. De hieronder geschetste hoofdlijnen bieden zodoende nog steeds een toereikend kader om in alle gevallen een zorgvuldige en evenwichtige individuele afweging te kunnen maken.
Het handelen van de Belastingdienst en de FIOD wordt bepaald en beperkt door het hierna genoemd kader, welke voortvloeit uit de reeds bestaande tipgeldregeling van 1985:
Het moet gaan om een aanzienlijk fiscaal belang;
de Belastingdienst moet zich ervan vergewissen dat het gaat om betrouwbare informatie;
in alle gevallen moet een inschatting worden gemaakt van mogelijke aan de tip verbonden risico’s voor de tipgever en de betrokken ambtenaren;
tipgeld wordt pas uitbetaald als en naar gelang de extra opbrengst in de schatkist is gevloeid;
concessies in de heffing-, invordering- en boetesfeer worden niet gedaan;
in geen enkel geval wordt strafrechtelijke immuniteit verleend;
met betrekking tot het uitloven van tipgelden wordt een zeer terughoudend beleid gevoerd.
Als een tip binnenkomt, wordt een afweging gemaakt op basis van de bovenstaande criteria en wordt de beslissing over het al dan niet maken van afspraken met een tipgever uiteindelijk door de Staatssecretaris genomen of, namens hem, door de Directeur-generaal Belastingdienst.
De exacte afspraak (waaronder de percentages) die met deze tipgever over zijn vergoeding zijn gemaakt valt onder de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en kan ik niet openbaar maken.
Kunt u aangeven waarom er door het ministerie geen gehoor wordt gegeven aan de uitspraak van de rechtbank dat de «anonieme tipgever» bekend moet worden gemaakt?
Het explosief stijgend aantal mensen dat het eigen risico niet meer kan betalen |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat het aantal mensen dat het verplicht eigen risico niet meer kan betalen, en een betalingsregeling heeft getroffen met zorgverzekeraar VGZ, sinds 2012 is vervijfvoudigd?1 2
Ik heb kennis genomen van het artikel waarin enkele verzekeraars aangeven dat meer gebruik wordt gemaakt van mogelijkheden om het eigen risico gespreid te betalen. Dat beeld sluit aan op de ontwikkeling die eerder door de NZa is geschetst.
Op 2 juli 2014 heb ik uw Kamer geïnformeerd over een NZa-onderzoek naar de mogelijkheid om desgewenst het eigen risico gespreid te betalen.3 Uit dit onderzoek blijkt dat 24 van de 26 verzekeraars in 2014 een mogelijkheid tot gespreid betalen bieden, tegen 20 verzekeraars in 2012. In 2014 kan 94% van de verzekerden desgewenst gebruik maken van een mogelijkheid tot gespreid betalen, tegenover 65% twee jaar eerder. In 2014 staat bij alle 24 verzekeraars de mogelijkheid tot gespreid betalen open voor alle verzekerden. In 2012 was de mogelijkheid van vijf verzekeraars specifiek gericht op klanten van de gemeenten en boden 15 verzekeraars de regelingen aan voor alle verzekerden.
Ik heb geen inzage in de stijging van het aantal mensen dat gebruik maakt van de mogelijkheid tot gespreid betalen van het eigen risico. Evenmin is bekend hoeveel mensen gebruik maken van deze mogelijkheid uit financiële noodzaak. Mogelijk ziet een deel van de verzekerden het gespreid betalen van het eigen risico inmiddels als normale service van verzekeraars nu bijna alle verzekeraars de mogelijkheid bieden. Zo kunnen verzekerden die verwachten het eigen risico in een jaar vol te maken, er vooraf al voor kiezen om dat eigen risico in vaste termijnen te betalen (net zoals bijvoorbeeld energie of gemeentelijke lasten in vaste termijnen betaald worden).
De door verzekeraars gesignaleerde stijging lijkt gedeeltelijk te verklaren doordat meer verzekeraars meer mogelijkheden tot gespreid betalen aanbieden en bij verzekerden ook meer bekendheid hiervoor is ontstaan.
Heeft u inzage in de, naast de in het artikel genoemde getallen, totale stijging van het aantal mensen dat een betalingsregeling met een zorgverzekeraar heeft getroffen? Zo nee, bent u bereid die gegevens te achterhalen en te delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat naast onder andere huisartsen, nu ook zorgverzekeraars steeds nadrukkelijker hun zorgen uitspreken over het mijden van medisch noodzakelijke zorg vanwege het alsmaar stijgende eigen risico?
Het is belangrijk dat er meer inzicht ontstaat in de aard en omvang van zorgmijding, en dat ook bekend is bij welke groepen dit het meeste manifest is. Ik heb daarom uw Kamer eerder al toegezegd een extra onderzoek te laten verrichten naar de achtergrond van mensen die zorg vanwege de hoogte van het eigen risico zouden mijden. Bij de beantwoording van begrotingsvragen heb ik gemeld dat dit onderzoek in samenwerking met onder meer de LHV in het voorjaar 2015 zal worden verricht. Mijn streven is om in dit onderzoek ook samen te werken met patiëntenorganisaties en zorgverzekeraars.
Daarnaast zal Vektis, zoals al eerder is gemeld, in het voorjaar van 2015 een analyse verrichten over het gebruik van ziekenhuiszorg in 2012 in vergelijking met 2013, het jaar waarin het verplicht eigen risico is verhoogd van € 220 naar € 350. Een overeenkomstig onderzoek naar de effecten op het eerstelijnszorggebruik is op 2 juli 2014 aan uw Kamer gezonden.
De kosten (en baten) voor verzekeraars zijn mij niet bekend. Deze maken deel uit van de beheerskosten en reguliere bedrijfsprocessen. Zo bieden zorgverzekeraars veelal ook de mogelijkheid om desgewenst de Zvw-premie in vaste termijnen, dan wel in één keer te betalen.
Wat is uw reactie op de opmerking dat er een grens is bereikt, en dat het oorspronkelijke doel van het eigen risico, het kostenbewust maken van mensen, voorbij is gestreefd, en dat het nu met name chronisch zieken en ouderen dupeert?
Ik wil de uitkomsten van de reeds aangekondigde onderzoeken afwachten voordat ik reageer op de vraag wanneer een grens is bereikt. Het eigen risico dient meerdere doeleinden. Naast kostenbewustzijn en een rem op gebruik van niet noodzakelijk zorg, dient het ook als medefinanciering van de totale zorgkosten.
Ik wil wel benadrukken dat ons zorgstelsel nog steeds zeer toegankelijk is. Zo zijn bijvoorbeeld de zorg door een huisarts of wijkverpleegkundige uitgezonderd van het eigen risico. Daarnaast worden mensen met een minimuminkomen gecompenseerd voor het eigen risico. Iemand met een minimum inkomen krijgt een zorgtoeslag, waardoor de gemiddelde premie en eigen risico inclusief zorgtoeslag 466 euro per jaar is.
Wat is uw reactie op de afkeur die zorgverzekeraars uiten over het alsmaar stijgende eigen risico? Wanneer is voor u de grens bereikt? Hoeveel aanwijzingen vanuit het veld heeft u nodig, tot u inziet dat het eigen risico leidt tot het mijden van medisch noodzakelijke zorg?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat enkele zorgverzekeraars mensen ontmoedigen het eigen risico te verhogen tot 875 euro, omdat ze de gevolgen ervan niet kunnen overzien? Zou niet juist de overheid haar burgers in bescherming moeten nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een verzekerde dient zelf een goede afweging te maken om al dan niet te kiezen voor een vrijwillig eigen risico. Die keuze is niet zonder risico’s en ik vind het een goede zaak dat verzekeraars proberen hun verzekerden daarvan bewust te maken. Tegenover een premiekorting op de korte termijn, staat het risico dat de verzekerde in staat moet zijn om zelf het hogere eigen risico (verplicht en vrijwillig) te kunnen opbrengen indien onverhoopt meer zorgkosten worden gemaakt.
Wat zijn, los van het onnodige menselijk leed, de maatschappelijke kosten van het mijden of uitstellen van medisch noodzakelijke zorg op de lange termijn?
Daar kan ik op dit moment geen uitspraak over doen. Ik hecht er aan om het reeds genoemde onderzoek naar de aard en omvang van zorgmijding samen met andere partijen uit te voeren, mede met het oog op de bredere maatschappelijke impact.
Wat zijn de kosten van de betalingsregelingen die zorgverzekeraars moeten treffen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe vaak wordt het eigen risico kwijtgescholden omdat mensen het echt niet kunnen betalen?
Het is niet bekend hoe vaak het eigen risico wordt kwijt gescholden. Meer in het algemeen geldt dat gedeeltelijke kwijtschelding van schulden in elk geval plaatsvindt bij minnelijke schuldsanering (MSNP) en wettelijke schuldsanering (WSNP). Bij MSNP en WSNP wordt in de regel 90% van de openstaande schuld kwijtgescholden. WSNP gaat via de rechter en als dat wordt toegewezen, is elke schuldeiser verplicht er aan mee te werken. Bij MSNP is dat laatste niet het geval.
Bij de wanbetalersregeling wordt bij WSNP en MSNP de nog niet betaalde bestuursrechtelijke premie door het Zorginstituut Nederland kwijtgescholden, teneinde de betrokkene voldoende ruimte te bieden om zijn normale nominale premie blijvend aan de zorgverzekeraar te kunnen betalen. Indien een betalingsregeling is getroffen wordt de inning opgeschort en wordt de opslag kwijtgescholden wanneer de betalingsregeling succesvol is geëindigd.
Wat zijn de maatschappelijke kosten en baten van mensen die in de schulden belanden, doordat zij het verplicht eigen risico of overige zorgkosten niet langer kunnen betalen?
Schulden ontstaan veelal door problemen op meerdere terreinen tegelijk. De zorg is er slechts één daarvan. De maatschappelijke kosten van mensen waar bijvoorbeeld uithuiszetting dreigt, kunnen aanzienlijk zijn (vele tienduizenden euro’s).
Vindt u dat de kosten en de maatschappelijke gevolgen van het eigen risico opwegen tegen de opbrengsten? Kunt u uw antwoord toelichten?
We hebben in Nederland een solidair stelsel dat toegang geeft tot goede, noodzakelijke zorg. De kosten daarvan dragen we samen: via de Zvw-premie, inkomensafhankelijke bijdrage, eigen risico en belastingen. Zorgkosten hoeven in beginsel geen reden te zijn om af te zien van noodzakelijke zorg. Huishoudens met lage en middeninkomens worden gedeeltelijk gecompenseerd via de zorgtoeslag. In de zorgtoeslag die zij ontvangen is ook rekening gehouden met het eigen risico.
Bij de begrotingsbehandeling heb ik al aangegeven dat mijn uitspraak uit zijn verband is getrokken. Water noch zorg zijn gratis, maar voor beide geldt dat bij gebruik geen echte prijs wordt ervaren. We betalen met zijn allen voor een zorgstelsel dat iedereen goede, toegankelijke en betaalbare zorg biedt. Om dat ook zo te houden is het belangrijk dat iedereen zijn bijdrage levert om het zorgstelsel betaalbaar te houden. Daarbij past dat we ons allemaal bewust zijn van de kosten van zorg.
Afbouw of afschaffing van het eigen risico is op dit moment niet aan de orde. Het financiële tekort dat hiermee zou ontstaan zou ofwel leiden tot een veel hogere nominale premie, ofwel resulteren in ingrepen in het wettelijk verzekerd pakket.
Vindt u nog steeds dat mensen zorg zien als «gratis» water dat uit de kraan komt?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een plan te maken om het eigen risico af te bouwen en af te schaffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht '2600 rechtszaken om functies bij Nationale Politie' |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «2.600 rechtszaken om functies bij Nationale Politie»?1
Ja.
Is het waar dat van de 65.000 medewerkers bij de nationale politie, 9.000 medewerkers een geschilprocedure zijn begonnen?
De situatie is dat 9.872 medewerkers bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van december 2013, waarin staat naar welke functie in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) zij zijn overgegaan. Hiervan tekenden vervolgens 2.652 medewerkers beroep aan tegen hun beslissing op bezwaar. Van hen trokken 65 hun beroepszaak weer in.3
Is het waar dat van de 9.000 geschilprocedures, 2.600 procedures geleid hebben tot een rechtszaak?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geschillen zijn nog onder de rechter?
Van de 2.587 beroepszaken die daadwerkelijk aan de rechter zijn voorgelegd is inmiddels in 16 zaken een uitspraak gedaan. Deze eerste uitspraken bevestigen overigens een correcte handelwijze van de werkgever. In 5 van de 16 zaken is hoger beroep ingesteld.
Met hoeveel geschilprocedures respectievelijk rechtszaken is rekening gehouden bij de start van de reorganisatie?
De overgang naar de LFNP-functie vormt nadrukkelijk geen onderdeel van de personele reorganisatie. Wel doet zich de situatie voor dat de eindfase van de besluitvorming rondom het LFNP (bezwaar en beroep) vrijwel samenvalt met de start van de personele reorganisatie. Omdat de geschilprocedures los staan van de personele reorganisatie hebben zij geen effect op de voortgang daarvan. In het kader van de invoering van het LFNP ligt het huidige aantal beroepschriften in lijn met de verwachting.
Welke gevolgen heeft dit aantal geschilprocedures voor de voortgang van de reorganisatie? Kunnen de gestelde deadlines worden gehaald?
Zie antwoord vraag 5.
De berichten 'NS-personeel Den Haag dreigt met staking', ‘Minder treinen van en naar Schiphol’ en ‘Minder treinen rond Den Haag door extra overleg NS-personeel’ |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «NS-personeel Den Haag dreigt met staking»1, «Minder treinen van en naar Schiphol»2 en «Minder treinen rond Den Haag door extra overleg NS-personeel»?3
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het zestiental storingen in het treinverkeer op 2 december 2014?4
Naar aanleiding van deze vraag heb ik geconstateerd dat er op de website rijdendetreinen.nl voor 2 december 2014 achttien storingen staan vermeld.
Was er op dinsdagochtend 2 december 2014 naar uw mening nu sprake van een werkoverleg, een staking, een werkonderbreking of een storing? Waarom zijn in de richting van reizigers verschillende termen gebruikt, waaronder het feitelijk onjuiste «storing»?
NS heeft mij desgevraagd gemeld dat rijdend NS-personeel van de vestiging in Den Haag om 04:00 uur in de ochtend van 2 december 2014 een werkoverleg heeft georganiseerd over zaken die onder het personeel leven. Op voorhand was niet duidelijk hoe lang het overleg zou duren en hoeveel NS-medewerkers aanwezig zouden zijn. Er was geen werkonderbreking of staking aangekondigd. Uiteindelijk duurde het overleg van 04:00 uur tot ca. 06.30 uur (vlak voor het begin van de ochtendspits) en waren naar schatting ca. 150 medewerkers aanwezig. Feitelijk betekende dit een werkonderbreking waardoor het treinverkeer rond Den Haag ook in de ochtendspits werd geraakt. Vanaf 06.30 uur kwam het treinverkeer weer op gang en vanaf ca. 11:00 uur reed alles weer volgens dienstregeling.
In de pers, op stations en in treinen heeft NS de ochtend van 2 december uitgebreid gecommuniceerd met als doel reizigers te informeren over de uitval van treinen van en naar Den Haag. Daarbij kunnen ook termen gebruikt zijn als «gebrek aan personeel» en «gebrek aan materieel» afhankelijk van de situatie die zich ter plaatse voordeed door de werkonderbreking.
Een complicerende factor was een storing in de nacht van 1 op 2 december met het bedieningssysteem van de verkeersleiding in Rotterdam. Hierdoor is een deel van het materieel aan het eind van de dienst niet op de gepande locatie terechtgekomen en ontstond op 2 december op sommige plaatsen in Randstad Zuid een materieeltekort in de ochtendspits. Daarom kan in de reisinformatie ook de term storing gebruikt zijn.
Is u bekend hoeveel reizigers nadeel hebben ondervonden van de actie van de werknemers van NS?
Het staat vast dat het treinverkeer van en naar Den Haag dinsdagochtend last heeft gehad van het werkoverleg. NS stelt dat het moeilijk is om nauwkeurig vast te stellen hoeveel reizigers vertraging hebben opgelopen. Op basis van prognosecijfers in de uitgevallen treinseries schat NS in dat circa 40.000 reizigers hierdoor last hebben gehad van een vertraging.
Kunt u van de zestien storingen op 2 december 2014 zoals gemeld door de NS de oorzaken aangeven, alsmede de duiding die het personeel daaraan gegeven heeft of daaraan heeft moeten geven?
Het totaal aantal infrastoringen gemeten door ProRail (28) ligt hoger dan het aantal dat te zien is op rijdendetreinen.nl (18). Dat komt volgens ProRail doordat de cijfers van rijdendetreinen.nl en die van ProRail van karakter verschillen en niet één op één vergeleken kunnen worden. ProRail meet alle storingen op het spoor: zowel storingen die wel impact hebben op de treindienst als storingen die dat niet of zeer beperkt hebben en dus niet leiden tot actieve reisinformatie door de NS.
De makers van de website rijdendeteinen.nl maken uitsluitend gebruik van reisinformatie-gegevens van NS over storingen die impact hebben op de treindienst. Op die manier worden sommige storingen meermalen meegeteld indien ze tot meerdere reisinformatie meldingen leiden.
NS meldt dat diverse treindiensten op 2 december zijn verstoord als gevolg van het uitgelopen werkoverleg in de regio Den Haag, een storing van het bedieningssysteem van de verkeersleiding rond Rotterdam, technische gebreken aan treinen (bijv. een defecte trein op het traject Tilburg-Den Bosch) en infrabeperkingen (bijv. defect aan het spoor Zwolle-Kampen).
De precieze duur en impact van een storing is niet altijd onmiddellijk bekend. Hierdoor kan het voorkomen dat NS personeel niet meteen de juiste duiding en informatie aan reizigers kan geven. Hoewel het NS-personeel reizigers van goede reisinformatie en concrete handelingsperspectieven probeert te voorzien is niet met zekerheid te bepalen welke duiding het NS-personeel heeft gegeven aan de verschillende storingen op 2 december.
Welke andere oorzaken van ontevredenheid zijn tijdens het overleg van dinsdag 2 december om 04.00 uur benoemd dan werkdruk, korte keertijden voor personeel, reservecapaciteit en agressie in de trein? Op welke manier bent u betrokken bij het conflict?
Ik heb geen formele rol of betrokkenheid bij de contacten tussen werkgevers en werknemers, ook niet bij NS.
Desgevraagd meldt NS mij dat een afvaardiging van de directie van NS Reizigers op 2 december naar het overleg is gegaan en heeft gereageerd op de diverse zorgen. De gesprekken met het personeel gingen over een breed scala aan onderwerpen: naast de in de vraag genoemde bijvoorbeeld ook het aantal gewijzigde personeelsdiensten, onlogische diensten, te zware diensten, tussentijdse bijsturing, reiniging treinen, hulpmiddelen voor NS-personeel, cursussen, spoorwegveiligheid en werkomstandigheden.
Hoe gaat u samen met NS en ProRail de stressbestendigheid (vertragingen bij stakingen, sein- en wisselstoringen, ijzel, bladeren, sneeuw et cetera) van het spoorwegennet verbeteren?
In zijn algemeenheid presteert het spoor in Nederland goed, met een relatief hoge betrouwbaarheid en punctualiteit, zeker ook gelet op de hoge frequentie waarin het treinverkeer in Nederland plaatsvindt.
De nieuwe beheer- en vervoerconcessie bevatten diverse voorschriften en programma’s om de robuustheid, flexibiliteit en capaciteit te vergroten. ProRail en NS werken, o.a. met het programma Beter en Meer, hard aan het verbeteren van de robuustheid en de betrouwbaarheid van het spoor. Er loopt in dat kader een aantal deelprogramma’s en maatregelen om het aantal en de gevolgen van verstoringen te verminderen, bijvoorbeeld: (1) be- en bijsturing van de toekomst, (2) terugdringen van de spreiding in de uitvoering, (3) verhogen betrouwbaarheid materieel en (4) verhogen betrouwbaarheid infrastructuur. In het vervoerplan en beheerplan 2015 wordt dit nader toegelicht.
Wat gaat u doen om het toenemende aantal storingen van de afgelopen jaren te keren?5
Uit de cijfers van ProRail blijkt geen toename van het aantal infrastoringen. Volgens deze cijfers is het totaal aantal infrastoringen dat impact heeft op de treindienst de afgelopen vijf jaar niet gestegen, maar ook niet gedaald. Wel is het aantal storingen veroorzaakt door techniek, zoals sein- en wisselstoringen, fors gedaald. Daar staat tegenover dat het aantal verstoringen veroorzaakt door derden (onder andere spoorlopers en aanrijdingen met een persoon) is toegenomen.
Op haar beurt werkt NS onder andere aan het betrouwbaarder maken van het spoorvervoer door het terugdringen van het aantal materieelstoringen.
Zie verder ook het antwoord op de vragen 5 en 7, alsmede de antwoorden op eerdere vragen van het lid De Boer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, 1739).
Deelt u de mening dat het missen van vliegtuigen, het niet kunnen werken in overvolle treinen en het te laat op het werk komen door storingen en vertragingen veel maatschappelijke kosten met zich meebrengt? Kunt u een inschatting geven van de maatschappelijke schade die deze omstandigheden in 2014 veroorzaakt hebben?
Ja, vertragingen en verstoringen in diverse mobiliteitssystemen (weg, luchtvaart, openbaar vervoer) veroorzaken maatschappelijke kosten. Ze zijn bovendien voor iedere getroffen reiziger buitengewoon vervelend.
Exacte cijfers over maatschappelijke schade door vertragingen, aanrijdingen, storingen op het spoor zijn niet bekend. Ik beschik niet over cijfers over de omvang van die kosten in 2014 of over gegevens om daarvan een verantwoorde inschatting te maken.
Deelt u de mening dat naast de reiziger ook het hardwerkende personeel, dat steeds meer ontevreden klanten te woord moet staan, de dupe is van het groeiend aantal storingen?
Er lijkt geen sprake te zijn van een groeiend aantal infrastoringen (zie het antwoord op vraag 8).
Elke storing is vervelend voor de getroffen reizigers, maar storingen zijn nooit helemaal te voorkomen. Juist in verstoorde situaties hebben reizigers behoefte aan informatie en hulp en het hoort bij de taak van het rijdend personeel om hun klanten dan zo goed mogelijke service te geven. Dat zou men niet als vervelend moeten ervaren, maar als een uitdaging: hoe beter de klanten geholpen worden, hoe minder ontevreden ze zullen zijn.
Dit neemt niet weg dat storingen ook voor het rijdend personeel vervelend kunnen zijn, bijvoorbeeld doordat hun dienstrooster niet meer klopt en ze soms langer moeten werken voordat ze aankomen op het station waar hun dienst eindigt.
De berichtgeving ‘Kabinet: 'FIFA, geef openheid over toekenning Wk's' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Op welke manier wilt u er voor zorgen dat wereldvoetbalbond FIFA openheid geeft als het gaat om toekenning van Wereldkampioenschappen (Wk’s) in 2018 en 2022?1
De KNVB heeft actie ondernomen en samen met de Belgische voetbalbond een brief gestuurd aan de FIFA waarin het rapport wordt opgevraagd. De KNVB en de Belgische bond willen exact weten wat er in het rapport staat om zelf conclusies te kunnen trekken. Inmiddels heeft de FIFA aangegeven dat zij het rapport omtrent de toewijzingen van 2018 en 2022 openbaar zal maken. Op welke termijn is nog onduidelijk.
Welke acties zijn er door de KNVB en het kabinet ondernomen om volledige transparantie te eisen? Is er inmiddels een brief verstuurd naar de FIFA? Zo ja, wat staat er precies in?
Zie antwoord vraag 1.
Sinds wanneer speelt Nederland een voortrekkersrol binnen de EU op het terrein van integriteit in de sport, en gaat het daarbij ook om bestrijding van fraude, witwasserij, matchfixing, manipulatie en machtsmisbruik in de sport? Kunt u de Kamer daarover uitgebreid informeren?
Ik vind een aantal onderwerpen dat valt onder de noemer «integriteit in de sport» erg belangrijk om op EU niveau te behandelen. Het is daarom mede op verzoek van Nederland als eerste pijler in het EU Werkplan Sport 2014–2017 (voetnoot) opgenomen. Een onderwerp dat hierbij aan de orde komt is goed bestuur in de sport. Hiervoor is een EU expertgroep Good Governance ingesteld, waarvan Nederland medevoorzitter is (samen met het Verenigd Koninkrijk). Deze expertgroep zal in 2015 een advies uit brengen met richtsnoeren ten aanzien van de toewijzing en organisatie van grote sportevenementen (zie verder het antwoord op vraag 5).
Ook matchfixing (en de daaraan te relateren fraude en het witwassen), dat eveneens valt onder de pijler «integriteit in de sport», is door de grensoverschrijdendheid van de problematiek een thema waarvan ik vind dat een aanpak op Europees niveau vereist is. Nederland heeft samen met zeven andere EU-lidstaten het verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van matchfixing ondertekend. Tijdens de Raad van Sportministers op 25 november jl. heeft Nederland Frankrijk ondersteund in haar oproep aan de andere EU-lidstaten die het verdrag van de Raad van Europa nog niet hebben ondertekend, om dit alsnog te doen.
De onderwerpen «manipulatie en machtsmisbruik in de sport» zijn ook onderdeel van de eerste pijler van het EU Werkplan Sport. Hieronder valt onder meer het thema bescherming van (jonge) sporters tegen bijvoorbeeld coaches. Ik vind dit op zich een thema dat op nationaal niveau aangepakt kan worden. Desalniettemin is dit thema in het EU Werkplan opgenomen. De expertgroep Good Governance is gevraagd om uiterlijk in de eerste helft van 2016 met aanbevelingen te komen voor het thema bescherming van jonge sporters. Nederland zal als lid van de expertgroep hieraan een bijdrage leveren.2
Deelt u de mening dat Interpol, Europol, het Openbaar Ministerie en de FIOD onderzoek moeten doen naar eventuele frauduleuze praktijken rond de toewijzing van genoemde WK-bids in 2018 en 2022, met name omdat Nederland een Europese voortrekkersrol zou spelen als het gaat om integriteit van de sport?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk dat inzage wordt verkregen in het rapport. Ik vind openbaarheid en transparantie belangrijk. Daarom heb ik eerder publiekelijk aangegeven openbaarheid van het rapport belangrijk en nodig te vinden. De KNVB zit op dezelfde lijn en heeft dat richting de FIFA ook laten weten.
Bent u bereid vanuit Nederland en met de KNVB het initiatief te nemen voor internationaal overleg over integriteit in de sport, en volledige transparantie bij toekenning van Wk’s en andere internationale sportevenementen?
De (in het antwoord op de derde vraag genoemde) EU expertgroep Good Governance is er, mede op initiatief van Nederland, en zal in haar advies richtsnoeren opnemen die in het bijzonder gericht zijn op de gunningsprocedure van grote sportevenementen. Hieronder valt, naast het onderwerp mensenrechten en arbeidsrechten, ook transparantie bij de gunningsprocedure. Ik wil dit advies oppakken tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap in de eerste helft van 2016 en tot prioritair thema maken op sportterrein. VWS organiseert in januari 2015 een ronde tafel om van Nederlandse betrokken partijen (waaronder de KNVB) input te verkrijgen ten behoeve van de agendering van het betreffende onderwerp tijdens het Nederlands voorzitterschap.
Veertig keer zo duur worden van een geneesmiddel na nieuwe registratie |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het feit dat farmaceut Genzyme een bestaand geneesmiddel MabCampath voor behandeling van leukemie herregistreerde voor MS onder de naam Lemtrada, en daarmee de prijs voor het geneesmiddel laat stijgen van 15 euro per milligram naar 618 euro per milligram?1 2
Het is mij bekend dat geneesmiddel Lemtrada, dat vroeger werd ingezet voor de behandeling van leukemie en circa € 17,– per milligram kost, nu geregistreerd is voor Multiple Sclerose (MS) met een prijs van circa € 618,– per milligram. Hoewel ik toejuich dat er een nieuwe toepassing van dit middel ontdekt is voor de ernstige aandoening MS, acht ik een dermate groot prijsverschil tussen de vrij toepasbare werkzame stof en de nieuwe geregistreerde toepassing ervan, uiterst discutabel.
De 36 keer hogere prijs per milligram komt globaal overeen met de kosten voor vergelijkbare MS-producten. Dit wekt de indruk dat de basis voor de huidige gestelde prijs gebaseerd is op de prijs van andere producten die al voor MS beschikbaar waren. Of de kosten voor het aanvullende onderzoek dermate hoog waren, dat dit de hogere prijs voor de nieuwe registratie rechtvaardigt, kan ik niet achterhalen.
Deze casus staat niet op zichzelf. De afgelopen periode zijn ook andere geneesmiddelen die een onevenredig hoge prijs kenden, geïntroduceerd. In Nederland, maar ook daarbuiten, leidt dit in toenemende mate tot discussie over de aanvaardbaarheid van de steeds stijgende geneesmiddelenprijzen. Naast de aanvaardbaarheid van de grote financiële impact die nieuwe, waardevolle geneesmiddelen kunnen hebben en de druk die dit legt op de betaalbaarheid van zorg in zijn geheel (zoals bijvoorbeeld bij geneesmiddelen voor behandeling van Hepatitis C), staat in de discussie de vraag centraal hoe een reële prijs voor geneesmiddelen kan worden bepaald.
Ik keur het af indien fabrikanten zouden kiezen voor het nastreven van onevenredig hoge winstmarges boven het nemen van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid om een bijdrage aan zorg voor patiënten te leveren voor aanvaardbare prijzen. Het legt een enorme druk op ons zorgsysteem en bedreigt op termijn ook hun eigen positie.
Ik zie het als mijn taak om ervoor te waken dat binnen het systeem doelmatige zorg geleverd kan worden en dat er geen ongewenste prikkels uitgaan van huidige wet- en regelgeving. Zoals aangegeven in het AO geneesmiddelen d.d. 2 oktober 2014 bezie ik in hoeverre ik dergelijke ongewenste praktijken rond prijsstelling van geneesmiddelen kan aanpakken. Dit vergt wel een brede aanpak, waarbij ook aandacht moet uitgaan naar Europese regelgeving en mededingingsrechtelijke aspecten.
Verder zie ik ook een grote rol voor zorgverzekeraars en zorgaanbieders om niet zomaar elke prijs bij het inkopen van een geneesmiddel te accepteren.
Tot slot geldt specifiek voor de casus Lemtrada dat het Zorginstituut Nederland binnenkort een duiding gaat uitbrengen over de plaats van Lemtrada in het verzekerde pakket. In deze duiding doet het Zorginstituut een uitspraak over de bewezen effectiviteit van het middel. Indien het daar aanleiding toe ziet, kan het Zorginstituut mij daarbij ook adviseren voor dit middel een financieel arrangement af te sluiten. De duiding van het Zorginstituut wacht ik af.
Overigens geldt wel dat ik slechts prijsarrangementen afsluit in de uitzonderlijke gevallen waarin sprake is van financiële risico’s en zogenaamd «marktfalen». In alle andere gevallen is het aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om in het kader van de zorginkoop afspraken over de prijs te maken.
Bent u bereid het geneesmiddel Lemtrada te laten weren als MS-medicijn als Genzyme de prijs niet bijstelt naar het niveau van MapCampath? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het product is door de European Medicines Authority (EMA) geregistreerd en is daarmee toegelaten tot de markt. De duiding van het Zorginstituut zal moeten uitwijzen of het product ook daadwerkelijk voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk – en daarmee tot het verzekerde pakket behoort. Los van het oorspronkelijke gebruik van de werkzame stof loopt de prijs van Lemtrada in vergelijking tot vergelijkbare geneesmiddelen voor MS niet uit de pas.
In deze situatie zal ik het product niet op voorhand uitsluiten van vergoeding uit het verzekerde pakket. Indien het Zorginstituut daar aanleiding toe ziet, kan het Zorginstituut mij wel adviseren voor dit middel een financieel arrangement af te sluiten. Ik wacht het advies van het Zorginstituut hierover af.
Erkent u dat deze gang van zaken vergelijkbaar is met de registratie van het geneesmiddel Tecfidera (van Biogen Idec), waarvan de grondstof al registratie/toepassing kende voor een aandoening?
Ik ben het met u eens dat er gelijkenissen zijn tussen de Tecfidera-casus (Biogen Idec) en deze casus3. Wel vind ik het in het belang van de patiënt om de verschillende casus steeds individueel te beoordelen.
Hoeveel meer vergelijkbare situaties – waarbij een bestaand geneesmiddel en/of de grondstof door registratie voor een nieuwe aandoening een veel duurdere prijs krijgt – zijn u bekend? Kunt u de Kamer informeren?
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen over de vergoeding van het geneesmiddel Tecfidera4 heb aangegeven zal ik de komende tijd met betrokkenen bepalen hoe drug-rediscovery goed geregeld kan worden, zonder dat er extreem hoge prijzen gevraagd worden. Daarnaast zal ik met betrokken partijen inzichtelijk maken hoeveel meer vergelijkbare situaties er bekend zijn. Hierover zal ik u te zijner tijd berichten.
Waarom wordt bij registratie van geneesmiddelen niet opgemerkt dat het middel reeds op de markt is of was, ook al is dat voor een andere aandoening?
Het registreren van een geneesmiddel voor een nieuwe indicatie komt vaker voor. Daarbij is wel degelijk bekend dat het gaat om een werkzame stof die eerder voor een andere indicatie werd geregistreerd. De registratie van aanvullende indicaties staat echter los van de vergoedingsbeslissing en prijsstelling van een geneesmiddel voor die indicaties.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond de door u «overgenomen» motie-Leijten, over het opnieuw tegen een hoge prijs in de markt zetten van reeds werkzame medicijnen/grondstoffen? Op welke termijn kunt u hier de Kamer over informeren?3
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn beantwoording van de Commissiebrief Tweede Kamer inzake verzoek om stand-van-zakenbrief met betrekking tot de uitvoering van de aangenomen motie-Leijten (29 477, nr. 300) en de (overgenomen) motie-Leijten (29 477, nr. 301).
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond de motie-Leijten over het uitsluitend voorschrijven van Tecfidera bij MS-patiënten? Op welke termijn kunt u hier de Kamer over informeren?4
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn beantwoording van de Commissiebrief Tweede Kamer inzake verzoek om stand-van-zakenbrief met betrekking tot de uitvoering van de aangenomen motie-Leijten (29 477, nr. 300) en de (overgenomen) motie-Leijten (29 477, nr. 301).
Bent u van mening dat, zolang farmaceutische bedrijven enorme winsten maken en meer geld uitgeven aan marketing dan aan onderzoek, het omkatten van medicijnen en het exorbitant verhogen van de prijs, hard aangepakt dient te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1.
De effectiviteit van Voor- en vroegschoolse educatie (vve) |
|
Johannes Sibinga Mulder |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het interview van prof. dr. Fukkink bij Radio 1 Vandaag over de effectiviteit van Voor- en vroegschoolse educatie (vve)?1
Ja.
Deelt u de mening van prof.dr. Fukkink dat VVE programma’s niet effectief zijn?
Nee.
Door de inspectie wordt toezicht gehouden op de kwaliteit van de programma’s. Daarnaast worden de programma’s, die in het kader van de voorschoolse educatie uitgevoerd kunnen worden, erkend door een onafhankelijke erkennings-commissie. De commissie beoordeelt inhoudelijk of het programma werkt en of de doelen van het programma worden bereikt. De programma’s zijn beschreven in de databank Effectieve Jeugdinterventies.
Wat vindt u van de effectiviteit van VVE programma’s? Kunt u aangeven waarom er weinig bekend is over de effectiviteit van deze programma’s?
Internationale onderzoeken laten positieve resultaten zien van vve en ook het CPB heeft vve gericht op risicoleerlingen beoordeeld als een kansrijke optie binnen het kennisbeleid (CPB 2006). Ook in 2011 heeft het CPB het beleidsveld vve in haar kosten-batenanalyse positief beoordeeld (CPB 2011). In internationaal vergelijkend onderzoek scoren Nederlandse achterstandskinderen substantieel beter dan in andere landen.2
In 2009 heeft OCW de opdracht gegeven tot een longitudinaal onderzoek op basis waarvan onderbouwde uitspraken kunnen worden gedaan over de maatschappelijke opbrengsten van investeringen in opvang en educatie in de voor- en vroegschoolse periode. Dit is het zogenaamde Pre-COOL cohortonderzoek. Eind 2015 zullen de uitkomsten van dit onderzoek beschikbaar komen. Een recent gepubliceerd artikel op basis van de Pre-COOL-gegevens geeft de eerste aanwijzingen dat er een positief effect van voorschoolse opvang en educatie op de ontwikkeling van kinderen te vinden is.3
Wat vindt u van de suggesties van prof.dr. Fukkink om de effectiviteit van VVE te verbeteren door programma’s te wijzigen die teveel gericht zijn op taal en het aanpakken van de opleiding van de leidsters?
Suggesties en inzichten van wetenschappers als prof.dr. Fukkink vind ik waardevol om het vve-beleid verder te verbeteren. OCW nodigt in januari 2015 prof.dr. Fukkink en andere wetenschappers uit om te praten over de evaluatieresultaten van de wet Oke. Hun opvattingen zullen worden meegenomen in de beleidsreactie van het kabinet.
In vve-programma’s vormt taal een belangrijke component, omdat onvoldoende taalbeheersing een grote belemmering kan vormen in de latere schoolloopbaan van kinderen. Juist op vroege leeftijd hebben taalinterventies het meeste effect.
Momenteel is voor de opleidingen van leidster in de voorschool in het Besluit Basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (artikel 4) geregeld dat de beroepskrachten geschoold moeten zijn op niveau PW-3.4 Binnen deze mbo-opleiding moet minimaal 1 module over het verzorgen van voorschoolse educatie zijn gevolgd.
Met de G37 heb ik aanvullende afspraken gemaakt over het opleidingsniveau van leidsters in de voorschool. Om de kwaliteit van vve verder te verbeteren, investeren de G37 in professionalisering van de pedagogisch medewerkers onder meer door de extra inzet van hbo-gekwalificeerde medewerkers. Deze kunnen een belangrijke rol vervullen bijvoorbeeld via coaching op de werkvloer en uitwisselingen tussen pedagogisch medewerkers en leerkrachten. Dit blijkt ook uit het implementatieonderzoek van de pilot startgroepen.5 De onderzoekpilot startgroepen moet inzicht geven of de taalontwikkeling van doelgroep-peuters verbeterd kan worden door een sterke verbinding tussen de voorschool en de basisschool. In de vroegschool krijgen kinderen in groep 1 begeleiding van een gediplomeerde leerkracht basisonderwijs.
Het bericht ‘FIFA: Welzijn arbeiders Qatar niet onze zaak’ |
|
John Kerstens (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «FIFA: Welzijn arbeiders Qatar niet onze zaak»? Wat is uw algemene opvatting daarover, ook als het gaat om de bid-procedure inzake de totstandkoming van het WK Voetbal in 2022?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Het Kabinet maakt zich onverminderd zorgen over de positie van arbeidsmigranten in Qatar. Nederland heeft hierover regelmatig contact met de Qatarese autoriteiten, zowel bilateraal als in EU-verband. Wat betreft de bid-procedure inzake het WK Voetbal 2022 vind ik openheid van zaken van groot belang. In dat kader is het belangrijk dat de FIFA het rapport omtrent de toewijzingen van 2018 en 2022 openbaar zal maken.
Kunt u op korte termijn in overleg treden met de KNVB om er voor te zorgen dat de FIFA wel verantwoordelijkheid neemt voor de arbeidsomstandigheden van arbeiders die werken aan de bouw van stadions en infrastructuur voor het WK Voetbal in 2022? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Er is regelmatig contact met de KNVB, waarbij ook wordt gesproken over de ontwikkelingen in Qatar. Ik constateer een pro-actieve houding van de KNVB over de positie van arbeidsmigranten en blijf hierover met hen in gesprek.
Kunt u op korte termijn in overleg treden met de internationale vakbond (ITUC) om actie te ondernemen richting FIFA en de wereldvoetbalbond te wijzen op zijn rol bij de mensonterende omstandigheden waarin arbeiders moeten werken in Qatar? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
De internationale vakbond (International Trade Union Confederation, ITUC) is zeer wel in staat om zelf de FIFA aan te spreken op hun beleid en doet dat ook. ITUC is goed op de hoogte van de arbeidsomstandigheden in Qatar en heeft hier zelf publiekelijk over gerapporteerd. ITUC is op dit dossier ook actief binnen de International Labour Organization (ILO), die internationaal de leidende rol vervult om de omstandigheden voor arbeidsmigranten in Qatar te helpen verbeteren. Nederland blijft nauw optrekken met de ILO en andere internationale partners om hier een constructieve bijdrage aan te leveren.
Deelt u de mening dat de voorzitter van de FIFA ook publiekelijk moet uitleggen waarom hij denkt dat de erbarmelijke arbeidsomstandigheden waaronder de arbeiders werken «door het WK juist zijn verbeterd», ook nu is gebleken dat al honderden arbeiders zijn overleden bij de bouw van stadions en infrastructuur voor het WK 2022? Bent u bereid de FIFA-voorzitter hierop aan te spreken?
Ja, echter ik kan de FIFA niet verplichten publiekelijk uitleg te geven over gedane uitspraken. Voor het aanspreken van de FIFA verwijs ik u naar hetgeen ik hierover zeg in mijn antwoorden op vraag 2 en 3.
Het bericht “Alleen Duitsers straks nog baas op Facebook” |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Alleen Duitsers straks nog baas op Facebook»?1
Ja.
Is het waar dat Duitsers straks een unieke positie hebben doordat zij als enige Europeanen Facebook voor de rechter kunnen dagen als hun naam, foto’s en video’s gebruikt worden en gebruikers in andere landen, waaronder Nederland, dit recht niet hebben? Zo ja, hoe en waarom kunnen Duitsers dit recht wel blijven behouden en hoe kan het dat er specifieke voorwaarden gelden die alleen op Duitsland van toepassing zijn? Zo nee, wat is er dan niet waar?2
Facebook heeft eind november aangekondigd per 1 januari 2015 wereldwijd nieuwe privacyvoorwaarden door te voeren. Het CBP gaat onderzoeken welke gevolgen dit heeft voor de privacy van Facebook-gebruikers in Nederland, onder meer hoe toestemming wordt verkregen voor het gebruiken van hun persoonsgegevens. Ik zal dit onderzoek afwachten en acht daarom de vraag hoe de positie van Nederland ten aanzien van Facebook zich verhoudt tot die van Duitsland, nu nog niet aan de orde.
Is het waar dat de Europese activiteiten van Facebook, door het hoofdkantoor in Dublin, onder de Ierse wet en privacyvoorwaarden vallen? Zo ja, wat betekent dit voor de bescherming van de privacy in Nederland van Nederlandse gebruikers van Facebook en de toepasselijkheid van Nederlands recht? Zo nee, welke wettelijke en privacyvoorwaarden zijn dan wel van toepassing?
Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft aangegeven dat Facebook een vestiging heeft in Nederland, persoonsgegevens van inwoners in Nederland verwerkt en dat het CBP bevoegd is om als toezichthouder op te treden. Dit is in lijn met een uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak Google tegen Spanje van 13 mei 2014.
Is de inhoud van het genoemde bericht voor u aanleiding om de vernieuwde Facebook voorwaarden te laten onderzoeken door het College bescherming persoonsgegevens (CBP) of ziet u aanleiding om andere stappen te ondernemen? Zo ja, waar richt het onderzoek zich dan op of welke andere acties overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder en bepaalt zelf waarnaar het onderzoek doet. Het CBP heeft op 16 december 2014 aangekondigd het door Facebook aangekondigde nieuwe privacybeleid te onderzoeken. De aanleiding is de recente aankondiging van het bedrijf dat per 1 januari 2015 nieuwe privacyvoorwaarden zullen gelden voor Facebook-gebruikers. De privacyvoorwaarden geven Facebook onder meer het recht om gegevens en foto’s uit Facebook-profielen te gebruiken voor commerciële doeleinden. Het CBP heeft Facebook in een brief verzocht te wachten met het doorvoeren van het nieuwe privacybeleid tot de resultaten van het onderzoek bekend zijn.
Deelt u de mening dat de privacybescherming van Nederlandse gebruikers van Facebook minimaal gelijk moet zijn aan de bescherming van gebruikers uit andere EU-landen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Alle EU-landen dienen zich in ieder geval minimaal aan de EU-richtlijnen inzake privacy-bescherming te houden. Voor verdere inhoudelijke oordelen wacht ik de resultaten van het door het CBP aangekondigde onderzoek af. Ik verwijs ook naar de antwoorden op de vragen 1 en 4.
De uitvoering van de motie aangaande het tegengaan van straffeloosheid voor genocide in Guatemala |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de motie die de regering verzoekt zich meer en zichtbaarder in te spannen om straffeloosheid voor genocide in Guatemala tegen te gaan?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat de strafrechtelijke vervolging van genocide in Guatemala sinds het aannemen van deze motie nog meer onder druk is komen te staan? Indien neen, waarom niet?
Sinds de annulering van de veroordeling van oud-dictator Ríos Montt voor genocide en misdaden tegen de menselijkheid in mei 2013 door de Guatemalteekse Grondwetsraad is er nog een aantal ontwikkelingen geweest die de strafrechtelijke vervolging van misdrijven in Guatemala verder hebben bemoeilijkt. Zo werd de termijn van Procureur Generaal Claudia Paz y Paz, tijdens wiens mandaat de zaak tegen Ríos Montt is ingezet, vervroegd beëindigd. Ook is één van de rechters die Ríos Montt heeft veroordeeld, dit jaar uit haar ambt ontzet. Tot slot is het benoemingsproces van nieuwe magistraten de afgelopen maanden bekritiseerd door de internationale gemeenschap en het maatschappelijk middenveld vanwege gebrek aan transparantie. Het vervolg van de zaak tegen Ríos Montt, thans gepland voor 5 januari 2015, vindt daardoor plaats onder auspiciën van een juridische macht die niet boven alle twijfel lijkt te zijn verheven.
Kunt u aangeven wat er tot op heden is ondernomen om de motie uit te voeren?
De motie is als ondersteuning van beleid aangenomen. Nederland kent, in ieder geval tot 2016, in de regio het Midden Amerika Programma, waar mensenrechten en toegang tot justitie onderdeel van uitmaken. Nederland steunt uit dit programma een aantal organisaties in Guatemala, waaronder UNDP/PAJUST, die zich inzetten tegen straffeloosheid in Guatemala.
De Nederlandse ambassadeur in Costa Rica, die medegeaccrediteerd is voor Guatemala, heeft op 24 en 25 juli een bezoek gebracht aan Guatemala en daar gesproken met de recent benoemde procureur generaal Aldana, een aantal mensenrechtenorganisaties en de viceombudsman. Tijdens deze gesprekken stonden de mensenrechtensituatie en straffeloosheid centraal.
Ambassadeur in Algemene Dienst Piet de Klerk bezocht op 7 oktober j.l. Guatemala, vergezeld door de Nederlandse ambassadeur, voor hoogambtelijke bilaterale consultaties waar ook gesproken is over transitional justice en mensenrechten.
Ook was de ambassade op 27 november 2014 op uitnodiging van de NGO Impunity Watch in Guatemala aanwezig bij een forum over mogelijke amnestie in het Ríos Montt proces.
Hoe bent u van plan in de toekomst gevolg te geven aan de oproep in de motie? Deelt u de mening dat het goed zou zijn als Nederland zich duidelijk uitspreekt tegen de voortdurende straffeloosheid voor genocide in Guatemala en zich er voor inzet dat processen over deze kwestie worden gemonitord en dat de International Commission against Impunity in Guatemala (CICIG) wordt gesteund? Wilt u uw antwoord toelichten?
De ambassade te San Jose zal versterkt worden met de plaatsing van een medewerker, die zich zal bezighouden met veiligheid en mensenrechten in de regio. Tevens zal de Nederlandse mensenrechtenambassadeur voor de zomer een bezoek brengen aan Guatemala.
Tot slot heb ik het voornemen gezien de pregnante situatie, en de blijvende aandacht vanuit Nederland voor de regio in het algemeen en voor de mensenrechtensituatie in Guatemala in het bijzonder, te bekijken of succesvolle projecten uit het Midden Amerika Programma na 2015 kunnen worden voortgezet, met middelen uit het Mensenrechtenfonds.
Als het gaat om verklaringen over de mensenrechtensituatie en straffeloosheid treedt Nederland op in EU-verband. Daartoe onderhoudt Nederland nauwe contacten met de EU-delegatie in Guatemala. Afgelopen april gaf de EU een verklaring uit over sancties opgelegd aan Yasmin Barrios, één van de rechters die Ríos Montt veroordeelde wegens genocide. In mei jl. sprak de EU zich uit over het belang van transparantie in het benoemingsproces van nieuwe rechters.
De waarde van CICIG mag niet worden onderschat. Het mandaat van CICIG verloopt in september 2015. Een noodzakelijke stap voor verlenging van het mandaat is een verzoek van Guatemala. Guatemala is van mening dat zij geen buitenlandse waarnemers meer nodig heeft en gaat daarom niet in discussie over verlenging van het mandaat. Nederland zal bilateraal en in EU-verband bepleiten dat Guatemala een verlenging van het mandaat van CICIG verzoekt.
De zin en onzin van aangifte doen |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de problemen rondom het doen van aangiften zoals aangegeven door De Monitor?1
Met de betreffende uitzending van De Monitor ben ik bekend.
Hoe komt het dat de politie onvoldoende maatregelen neemt tegen fraude en misbruik van persoonsgegevens die via de eigen website zijn ingevuld? Komt dit door gebrek aan capaciteit, kennis of financiële middelen, door fouten in de organisatie, door teveel prioriteiten en taken, of om een andere reden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De site van de politie is goed beveiligd met een zogeheten certificaat-beveiliging (https). Dit betekent dat als er gegevens worden ingevoerd via de site, deze via het certificaat worden versleuteld en dan via een beveiligde verbinding worden verstuurd. Hierdoor is het voor derden onmogelijk te weten welke gegevens verstuurd worden. De politie zet deze gegevens weer om via het certificaat waarna de gegevens achter de firewall en in de beschermde omgeving van de politie terechtkomen.
Er is dus geen sprake van problemen met de veiligheid van de site. Wel zijn er verbeteringen mogelijk om de gebruikersvriendelijkheid van de online aangiftefaciliteit te verhogen. Onderdeel hiervan is de invoering van DigiD, waarmee de identificatie van de aangevers wordt verbeterd. Dit past in de doorontwikkeling van de elektronische aangifte in het kader van het Wetsvoorstel Digitale processtukken, dat ik op 25 november jl. aan uw Kamer heb gezonden. Deze verbeterslag is in het tweede kwartaal van 2015 gereed.
Verder verwijs ik u naar mijn brief van 28 maart 2014 (Kamerstuk 29 628, nr. 447), waarin ik een overzicht heb gegeven van de maatregelen die ik samen met de politie neem om het aangifteproces nog verder te verbeteren. In februari 2015 zal ik uw Kamer nader informeren over de voortgang bij de uitvoering van deze maatregelen.
Op welke manier en op welke termijn worden de problemen opgelost? Wanneer en op welke wijze gaat u de Kamer rapporteren over de verbeteringen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is sinds de eerste uitzending van De Monitor in maart 2014 tot de tweede uitzending over dit onderwerp in december 2014 verbeterd voor wat betreft het doen van aangifte? Welke problemen zijn nog niet aangepakt in deze negen maanden en waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel aangiften worden er per maand en/of jaar gedaan? Hoeveel van deze aangiften worden gedaan via internet? In hoeveel gevallen moeten aangiften die via internet zijn gedaan opnieuw moeten worden opgenomen of aangevuld door politieagenten? Klopt het dat veel relevante informatie verloren gaat bij een aangifte gedaan via internet?
De politie neemt jaarlijks ruim 1 miljoen aangiften op, waarvan rond de 400.000 via internet. Als een internetaangifte onvolledig is of als deze bij de politie tot vragen leidt, wordt er telefonisch of per email contact gezocht om de aangifte aan te vullen en deze alsnog zo compleet mogelijk te krijgen. Het beeld dat er hierbij relevante informatie verloren zou gaan herken ik niet.
Ongeveer 7% van de ontvangen internetaangiftes kan niet in behandeling worden genomen omdat niet is voldaan aan de gestelde voorwaarden, bijvoorbeeld omdat voor de betreffende delictsoort (nog) geen digitale aangifte mogelijk is. In die gevallen wordt de aangever verzocht om langs een andere weg aangifte te doen.
Klopt het dat het politieapparaat het aantal aangiften niet helemaal aankan? Zo ja, wat is de reden hiervoor? Klopt het voorts dat er niet altijd voldoende capaciteit is om telefonisch aangifte op te nemen?
Er is voldoende capaciteit voor het opnemen van aangiftes.
Er is een 24/7 telefonische bereikbaarheid van de politie en de politie neemt elke aangifte van een strafbaar feit op. De telefonische aangifte is overigens maar één van de verschillende manieren waarop aangifte kan worden gedaan. Wie belt krijgt een passend advies over de wijze waarop het beste aangifte kan worden gedaan. Het kan voorkomen dat er tijdelijk sprake is van een piekbelasting. Als de aard van het feit dit toelaat kan dat betekenen dat er een afspraak wordt gemaakt om op een later moment op het politiebureau, op een andere locatie, of telefonisch aangifte te doen.
In hoeverre worden aangiften die via andere wegen zijn gedaan sneller afgehandeld dan aangiften gedaan via internet? Hoeveel opsporingsonderzoeken zijn gestart op basis van digitale aangiften en hoeveel op basis van aangiften die op een andere manier zijn opgenomen? Hoe verklaart u de verschillen in snelheid bij het afhandelen van aangiften en de verschillen in de bruikbaarheid van aangiften die op verschillende manier zijn gedaan? Hoe lost u dit op?
Het grote voordeel van een internetaangifte is dat deze niet hoeft te worden ingepland en direct 24/7 gedaan kan worden. De afhandeltijd is bij een internetaangifte kort. Als een internetaangifte volledig is ingevuld, kan deze binnen 15 minuten worden beoordeeld en afgehandeld. Als er nog openstaande vragen zijn, wordt de totale afhandeltijd langer, maar deze ligt normaal gesproken binnen 5 werkdagen.
Internetaangifte is op dit moment mogelijk voor een beperkt aantal delicten waarbij de dader niet bekend is, zoals (poging tot) diefstal (m.u.v. inbraken en diefstal met geweld), beschadiging en vernieling. Inherent aan deze categorie is dat de aangifte in veel gevallen geen aanknopingspunten biedt voor verdere opsporing. Alle aangiften (dus ook internetaangiften) worden door een politiemedewerker bekeken. Mocht na deze «check» blijken dat de internetaangifte wel aanknopingspunten biedt voor verdere behandeling, dan wordt deze uiteraard opgepakt.
Het aantal opsporingsonderzoeken dat wordt gestart na een digitale aangifte is om de hiervoor genoemde reden naar verhouding beperkt. Dat wil niet zeggen dat internetaangifte geen zin heeft. Ook indien geen vervolgonderzoek wordt ingesteld, zijn aangiften een bron van informatie voor de politie waarmee zij criminaliteit nog beter kan aanpakken. Zo kan de politie gerichter acties ondernemen, zoals extra surveillances of het inzetten van opsporingsmiddelen. Daar gaat een preventieve werking van uit. Ook kunnen maatregelen op basis van de hierop gebaseerde analyses ertoe leiden dat de politie alsnog een gericht vervolgonderzoek kan starten.
Worden aangiften overal in Nederland op dezelfde manier opgepakt? Klopt het dat het vaak langer duurt om een aangifte te behandelen als deze in een andere eenheid wordt gedaan dan die waar het delict heeft plaatsgevonden? Zijn de systemen van de verschillende eenheden aan elkaar gekoppeld? Zo nee, op welke termijn gaat dit gebeuren?
Met de komst van de nationale politie worden werkprocessen steeds meer geüniformeerd. Sinds 1 januari 2014 is er een vernieuwde aanwijzing voor de opsporing van kracht. De aanwijzing geeft duidelijke inhoudelijke kaders voor de afweging of naar aanleiding van een aangifte al dan niet wordt overgegaan tot opsporing en bepaalt waar de verantwoordelijkheid ligt voor het maken van die afwegingen en het nemen van beslissingen. Er is hierbij ruimte voor lokale prioriteiten en maatwerk. Hierdoor kan het voorkomen dat er verschillen zijn in de manier waarop vervolg wordt gegeven aan een aangifte. Internetaangiftes worden op basis van de pleeglocatie automatisch gerouteerd naar de tien verwerkende eenheden. Omdat een internetaangifte in veel gevallen geen aanknopingspunten biedt voor verdere opsporing (zie het antwoord op vraag 7), zal er ten aanzien van deze aangiftes weinig verschil zijn in de opvolging bij de eenheden.
Burgers kunnen aangifte doen van een delict bij elke eenheid. Aangiften worden behandeld door de eenheid waar het delict heeft plaatsgevonden.
Sinds de invoering van de nationale politie is al veel vooruitgang geboekt met de verbetering van de belangrijkste IV-systemen. Met de komst van bijvoorbeeld SUMMIT is geborgd dat alle rechercheurs door heel Nederland toegang hebben tot voor hun relevante opsporingsinformatie. Dit zal successievelijk ook voor andere systemen bereikt gaan worden. Dat geldt dus ook voor de hier relevante basisvoorziening Handhaving. Tot die tijd vergt de interne overdracht van een elders gedane aangifte nog enig handwerk waar de burger overigens geen last van heeft.
Hebben de door het kabinet ingevoerde aanpassingen rondom aangiften geleid tot een verhoging van het ophelderingspercentage? Hebben deze aanpassingen voorts geleid tot een verhoging van de bureaucratische lasten? In hoeverre is er sprake van een toename van de administratieve handelingen naar aanleiding van het online doen van aangifte?
De politie werkt aan de verbetering van de kwaliteit van de intake en afhandeling van de aangifte. Deze inspanningen beogen samen met andere maatregelen (bijvoorbeeld maatregelen in het kader van het traject versterking prestaties van de strafrechtketen (VPS)) bij te dragen aan de verbetering van de kwaliteit in de opsporing. Dit zal mede ertoe moeten bijdragen dat het ophelderingspercentage verder wordt verhoogd.
Politie en OM werken in het kader van VPS samen aan de verbetering van de kwaliteit van het proces van opsporing en vervolging van misdrijven. De maatregelen hebben onder meer betrekking op de inzet van een kwaliteitscontrole op de gemaakte producten, het inrichten van bureaus Ketensamenwerking, opleidingen en sturing en monitoring op kwaliteit en tijdigheid van inzending van het proces-verbaal. In de rapportages VPS informeer ik uw Kamer twee keer per jaar over de voortgang van de getroffen en de te nemen maatregelen. Voorts werkt de politie aan de vermindering van administratieve lasten, opdat ruimte ontstaat voor verdere verbetering van de kwaliteit. Dit geldt voor het aangifteproces in het algemeen en meer in het bijzonder voor het proces rondom de internetaangifte. Met de afhandeling van internetaangiften zijn beslist minder administratieve lasten gemoeid dan wanneer deze aangiften op het politiebureau zouden zijn gedaan.
Is de kwaliteit van de aangiften de afgelopen jaren verbeterd of verslechterd? Op basis waarvan kunt u dit concluderen en kunt u dit toelichten?
De politie is volop bezig met het ten uitvoering brengen van de maatregelen voor het verbeteren van het aangifteproces met als doel het verhogen van de kwaliteit van de intake en het verhogen van de kwaliteit van de afhandeling van de aangifte. Dit moet de kwaliteit van de aangiften verbeteren. Aangezien de verbeterslag nog volop gaande is, acht ik het te vroeg om daar al een oordeel over te geven.
Is de aangiftebereidheid de afgelopen jaren omhoog of omlaag gegaan? Hoe verklaart u dit? Wat doet u om het vertrouwen van burgers en politieagenten rondom het doen van aangifte te verbeteren? Bent u bereid om de Kamer over de voortgang in de aangiftebereidheid regelmatig te rapporteren?
De meldings- en aangiftebereidheid is de afgelopen jaren stabiel gebleven. De verbetering van het aangifteproces heeft tot doel de aangifte- en meldingsbereidheid te vergroten. Belangrijk onderdeel daarvan is de verbetering van dienstverlening aan burgers t.a.v. bijvoorbeeld de sterk verruimde mogelijkheden om aangiften te kunnen doen (multichannel aanpak) of de terugmelding na gedane aangifte bij een aantal geselecteerde delictsoorten.
Daarnaast wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan gerichte maatregelen die nog verder moeten leiden tot een hogere aangifte- en meldingsbereidheid, bijvoorbeeld op het terrein discriminatie.
Jaarlijks publiceren het WODC, het CBS en de Raad voor de rechtspraak gezamenlijk de uitgave «Criminaliteit en Rechtshandhaving» waarin zij de ontwikkelingen in en samenhangen tussen criminaliteit en rechtshandhaving in kaart brengen. Hierin is ook de aangiftebereidheid, uitgesplitst naar ondervonden delicten opgenomen.
Hoe garandeert u het snelle, homogene en adequate afhandelen van aangiftes bij de implementatie van de zogenaamde multichannelaanpak, zonder afbreuk te doen aan de privacy of het vertrouwen van burgers en zonder extra lasten voor de politie te veroorzaken?
Zie mijn beantwoording van vragen 7, 8 en 9.
De rol van de gemeentelijk coördinator nazorg gedetineerden |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in Trouw «Hulp aan bajesmoeders schiet tekort» en het onderzoek van de Partij van de Arbeid hoe gemeenten omgaan met kinderen van gedetineerde moeders?1 2
Ja.
Herinnert u zich de initiatiefnota-Bouwmeester: «Maak van een onschuldig kind geen slachtoffer» (Kamerstuk 33 177), alsmede het debat en gedane toezeggingen?
Ja. Op 8 april 2013 heeft over deze initiatiefnota een notaoverleg plaatsgevonden.3 Bij brief van 1 juli 2013 is de Kamer geïnformeerd over de inspanningen die zijn geleverd om tegemoet te komen aan de aspecten waarvoor de Kamer tijdens dit nota overleg aandacht vroeg.4 De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft tijdens het notaoverleg toegezegd om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te bezien hoe de samenwerking in de jeugdketen op het gebied van detentie en zorg kan worden verbeterd. Hierbij heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven «best practices» beschikbaar te stellen en duidelijkheid te verschaffen over de invulling van de rol van de gemeentelijk coördinator nazorg vanuit de gedachte «een gezin, een plan, een regisseur». Om de gemeenten een handreiking te bieden voor de invulling van de opvang en zorg voor kinderen van gedetineerde moeders, hebben de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik in voorgenoemde brief van 1 juli 2013 toegezegd een factsheet te ontwikkelen waarin de bestaande afspraken nog een keer zijn opgenomen en de rollen van politie, de Dienst Justitiële Inrichtingen, de bureaus Jeugdzorg en de gemeentelijk coördinator nazorg helder worden beschreven.
Ik kan uw Kamer melden dat deze factsheet dit jaar nog met een gezamenlijke brief van mij en mijn ambtsgenoot van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan alle gemeenten zal worden aangeboden.
Herinnert u zich dat in dat debat naar voren kwam dat één regisseur beschikbaar moet zijn bij elke gemeente die de kinderen steunt, volgt en eventueel doorverwijst als daar behoefte aan is?
Ja.
Is het waar dat u en/of de Staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport heeft/hebben toegezegd dat die regisseur bij voorkeur de coördinator nazorg gemeenten moet zijn vanwege zijn contacten met de strafrechtketen (met name de Dienst Justitiële Inrichtingen) en contacten met andere (lokale) instantie zoals Jeugdzorg en het maatschappelijk werk? Zo nee, welke toezegging heeft u dan wél gedaan en deelt u de mening dat de coördinator nazorg gemeenten bij uitstek de juiste persoon is om de hierboven genoemde redenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het klopt dat de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik hebben toegezegd dat er binnen de gemeenten een coördinator nazorg aanwezig moet zijn. Ik kan u hierover melden dat met 379 van de 403 gemeenten inmiddels ook informatie wordt gedeeld in het kader van nazorg. Deze gemeenten zijn aangesloten op het informatie-uitwisselingssysteem DPAN (94%). De uitwisseling van informatie tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen en de coördinator nazorg van de gemeente vindt plaats volgens de daarover gemaakte afspraken met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Welke afspraken gaat u op 10 december 2014 met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) maken als u het convenant afsluit? Welke afspraken hebben betrekking op de hulp aan en zorg voor de kinderen van gedetineerde alleenstaande ouders?
Als er geen afspraken worden gemaakt met de VNG die moeten leiden tot hulp aan en zorg voor de kinderen van alleenstaande gedetineerde ouders, hoe denkt u dan gehoor te geven aan de besproken problematiek van deze kwetsbare groep kinderen?
Op 10 december 2014 ondertekenen mevrouw Jorritsma (namens de VNG) en ik het Convenant Re-integratie van (ex-)gedetineerden. Dit Convenant is een herziening van het Samenwerkingsmodel Nazorg. Het Convenant is een bestuurlijke afspraak op hoofdlijnen over de vijf basisvoorwaarden van re-integratie: identiteitsbewijs, onderdak, werk& inkomen, zorg en schulden. Bij het Convenant hoort een handreiking: «Richting aan Re-integratie in de praktijk». De factsheet, die zoals ik reeds aangaf in het antwoord op vraag 2 dit jaar nog zal worden aangeboden aan de gemeenten, zullen de VNG en ik opnemen in deze handreiking. Verder doe ik op 10 december 2014 aanstaande een oproep aan alle aanwezigen op het symposium Richting aan Re-integratie om aandacht te hebben voor (alleenstaande) moeders in detentie. Ik zal alle aanwezigen nadrukkelijk wijzen op de op handen zijnde factsheet.
Is het bij u bekend dat, twee jaar na het debat hierover in de Kamer, gemeenten nog steeds geen idee hebben hoe zij om moeten gaan met het verzoek om hulp van een alleenstaande moeder die de gevangenis ingaat en die haar zorgen uit over haar kinderen? Zo nee, wilt u kennisnemen van het eerder genoemde onderzoek en een reactie geven op de uitkomst van dat onderzoek?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de vragen over de invulling van het convenant met de gemeenten over de taken van de nazorg medewerker voor 10 december 2014 beantwoorden?
De «kindcheck» wordt conform de daarover gemaakte afspraken met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uitgevoerd. De politie controleert bij de aanhouding of er kinderen aanwezig zijn. In voorkomende gevallen schakelt de politie al voorafgaand aan de aanhouding Bureau Jeugdzorg in. Met het verdwijnen van de bestaande Bureaus Jeugdzorg per 1 januari 2015 hebben gemeenten voorzieningen getroffen voor een adequate behandeling van zorgsignalen van bijvoorbeeld de politie.
In de oproepbrief aan de zogenoemde «zelfmelders» wordt standaard door de Dienst Justitiële Inrichtingen gevraagd of iemand de zorg heeft voor minderjarige kinderen en wordt verwezen naar instanties voor eventuele zorg en opvang. Bij binnenkomst in een penitentiaire inrichting wordt, ook bij preventieve hechtenis, binnen twee dagen de gemeente ingelicht over het verblijf van de gedetineerde. Vervolgens wordt tijdens de eerste screening door de casemanagers gevraagd naar de aanwezigheid en zorg voor de kinderen. De penitentiaire inrichting attendeert vervolgens de coördinator nazorg bij de gemeente op de eventuele zorg voor kinderen.
De uiteindelijke zorg voor kinderen van gedetineerde moeders behoort tot de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Zoals ook al eerder is gebleken naar aanleiding van de initiatiefnota van mevrouw Bouwmeester over de werking van de «kindcheck», hebben gemeenten nog niet altijd een goed beeld van hun rol bij de zorg en opvang van kinderen van gedetineerde moeders en weten zij de coördinator nazorg niet altijd te vinden. Ik heb u in het antwoord op vraag 2 reeds gemeld dat er mede om die reden door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in samenwerking met de VNG en mijn ministerie, een factsheet is ontwikkeld die naast de werkwijze van de «kindcheck», aandacht besteed aan de rol van de gemeentelijk coördinator Nazorg. De factsheet biedt de gemeenten een handreiking om de opvang en zorg voor kinderen van gedetineerden verder te verbeteren.
Kunt u voor het geplande Algemeen overleg Gevangeniswezen voorzien op 15 januari 2015 een brief naar de Kamer sturen over hoe u ervoor gaat zorgen dat kinderen van gedetineerde alleenstaande ouders de juiste zorg en ondersteuning krijgen gelijk de toezeggingen gedaan naar aanleiding van de nota en het debat daarop?
Ja.
De berisping van een dissidente zorgverzekeraar door de branchevereniging |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zorgverzekeraars berispen dissident»?1
Ik zie de briefwisseling tussen ZN en de heer Oomen van DSW als een interne aangelegenheid tussen de vereniging ZN en één van haar leden en heb daar derhalve geen oordeel over.
Bent u het eens met de kritiek van de directeur van zorgverzekeraar DSW dat de branchevereniging van zorgverzekeraars zich steeds meer als kartel gedraagt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De ACM en de NZa zien toe op eventuele kartelvorming en kunnen ingeval van kartelvorming ingrijpen.
Bent u bereid de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te vragen onderzoek te doen naar mogelijke kartelvorming bij de zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
Nee, de ACM is als toezichthouder zelf verantwoordelijk om dergelijk onderzoek in gang te zetten indien zij daar aanleiding toe zien.
Het bericht ‘Kritiek op royale vertrekpremie Van Rompuy’ |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Kritiek op royale vertrekpremie Van Rompuy»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uw vriend Van Rompuy na zijn vertrek ruim 630.000 euro meekrijgt? Deelt u de mening dat dit pure diefstal is en hem als «graaier» kwalificeert?
Dhr. van Rompuy heeft na zijn vertrek als Voorzitter van de Europese Raad recht op wachtgeld. Deze regeling is conform de huidige afspraken tussen de EU-lidstaten (Verordening 422/67/EEG).
De voormalig Voorzitter van de Europese Raad krijgt volgens gegevens van de Europese Raad een netto bedrag van in totaal € 349.000, over maximaal drie jaar. Aangezien dhr. Van Rompuy afkomstig was uit België, ontvangt hij geen verhuisvergoeding. Het in sommige media genoemde bedrag van € 630.000 is derhalve onjuist.
Ook in Nederland ontvangen voormalig politieke ambtsdragers wachtgeld. Mede dankzij deze regeling zijn politici beter in staat om zonder last- of ruggespraak hun werk te doen. Via het wachtgeld blijven zij tijdelijk verzekerd van een inkomen na afloop van hun politieke werk.
Nederland pleit al langer voor versobering van de arbeidsvoorwaarden van het EU-personeel. De beloning van de Voorzitter van de Europese Raad en de Commissarissen is daaraan gekoppeld. Over 2012 is een beperkte salarisstijging afgesproken, en over 2011, 2013 en 2014 is een nulgroei bewerkstelligd. Nederland bekijkt of verdere modernisering en versobering van de regeling voor politieke ambtsdragers in de EU mogelijk is.
Zo ja, heeft u geen enorme spijt dat u een graaier vorige maand een hoge Koninklijke onderscheiding heeft toebedeeld? Bent u bereid dit lintje per ommegaande terug te eisen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ook bereid om ervoor te zorgen dat de man geen rooie cent krijgt na zijn vertrek en dat de Europese Commissie desgewenst op eigen privékosten maar een boekenbon voor hem koopt?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel “Oudere werklozen geen prioriteit voor gemeenten” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Oudere werklozen geen prioriteit voor gemeenten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het in genoemd artikel beschreven onderzoek van Divosa (de vereniging van managers van sociale diensten)?2
Het kabinet hecht veel belang aan het bestrijden van de werkloosheid onder ouderen. Hoewel afgelopen decennia de arbeidsmarktpositie en -participatie van ouderen sterk verbeterd is, is de situatie minder rooskleurig wanneer zij eenmaal werkloos zijn geworden. Het kabinet heeft daarom maatregelen genomen die het voor werkgevers aantrekkelijker maakt om ouderen in dienst te nemen en ondersteunt oudere werkzoekenden bij het vinden van werk via het «Actieplan 50pluswerkt».
Daarnaast hebben gemeenten een belangrijke rol ten aanzien van de re-integratie van mensen die tot de doelgroep van de Participatiewet behoren. De gemeentelijke ondersteuning aan uitkeringsgerechtigden is wettelijk verankerd in de Participatiewet. De Participatiewet bevat waarborgen die uitzicht geven op een evenwichtige inzet van middelen en instrumenten. Gemeenten dienen in de re-integratieverordening aandacht te besteden aan een evenwichtige verdeling van de re-integratiemiddelen over de brede gemeentelijke doelgroep. Bovendien hebben gemeenten er een financieel belang bij om ook oudere uitkeringsgerechtigden aan het werk te helpen. Indien zij er immers in slagen om meer uitkeringsgerechtigden aan de slag te helpen op de arbeidsmarkt, besparen zij op het budget voor inkomensondersteuning.
De enquête van Divosa, die door ongeveer een kwart van alle gemeenten is ingevuld, geeft een beeld van hoe deze gemeenten in de aanloop naar de invoering van de Participatiewet bezig zijn hun beleid vorm en inhoud te geven. Het beeld laat zien dat gemeenten veel beleidsmatige keuzes moeten maken ten aanzien van hun re-integratiebeleid en aanverwante zaken.
De verantwoordelijkheid voor het ondersteuningsaanbod aan uitkeringsgerechtigden gericht op arbeidsinschakeling en het stellen van prioriteiten daarbij ligt bij de gemeenten. Dit is het logisch gevolg van de beleidsvrijheid die de Participatiewet gemeenten biedt. Zij zijn het best toegerust om die keuzes te maken, toegesneden op de lokale en regionale praktijk. Het is aan de gemeenteraad om het beleid vast te stellen en op de uitvoering er van toe te zien.
Wat is uw reactie op het onderzoeksresultaat dat maar 8% van de onderzochte gemeenten een hoge prioriteit geeft aan bijstandsgerechtigde 55-plussers bij plaatsing op een werkplek met loonkostensubsidie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het onderzoeksresultaat dat bijna de helft van de onderzochte gemeenten een lage of zelfs geen prioriteit geeft aan bijstandsgerechtigde 55-plussers bij plaatsing op een werkplek met loonkostensubsidie, mede gezien het feit dat volgens het CBS zeven van de tien 55-plussers in de bijstand daar langdurig in zitten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u dit onderzoeksrapport in relatie tot het Actieplan 50pluswerkt, dat tot doel heeft werkloosheid onder 50-plussers te bestrijden?
Het Actieplan 50pluswerkt van het UWV is gericht op het bevorderen van de baankansen van WW-gerechtigden.
De Divosa enquete gaat niet over die groep, maar over mensen die onder verantwoordelijkheid van de gemeente vallen, bijvoorbeeld vanwege een bijstandsuitkering.
Hoe beoordeelt u het bericht dat gemeenten prioriteit geven aan jeugdwerkloosheid, omdat deze groep kansrijker wordt geacht voor re-integratie?
Wat betekent dit naar uw inschatting voor de groep mensen die niet kansrijk wordt geacht voor re-integratie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten dienen in de re-integratieverordening aandacht te besteden aan een evenwichtige verdeling van de re-integratiemiddelen over de brede gemeentelijke doelgroep. In de verordening dient speciaal aandacht te worden besteed aan de ondersteuning van kwetsbare groepen, zoals mensen met een arbeidsbeperking, al dan niet met een uitkering. Op die manier wordt gewaarborgd dat ook mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt ondersteuning krijgen bij het vinden van een baan. Deze verordening wordt vastgesteld door de gemeenteraad.
Hoe beoordeelt u het bericht dat ambtenaren aangeven dat het beperkte budget een rol speelt bij de keuze om kansrijk geachte groepen als jongeren prioriteit te geven?
Ik herken deze uitspraak in het artikel uit Trouw niet.
Het doel van de Participatiewet is om meer mensen in staat te stellen om in een (reguliere) baan aan de slag te gaan. Het is een misvatting om te denken dat het budget daalt. Het budget groeit nog steeds, maar door de regelingen activerender te maken, zorgen we ervoor dat het budget effectiever wordt ingezet en daardoor minder snel hoeft te groeien.
Bent u het ermee eens dat met deze ontwikkeling letter en geest van de Participatiewet onrecht wordt aangedaan, omdat de wet zich richt op alle mensen met een arbeidsbeperking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met ingang van 1 januari 2015 valt iedereen die zich bij de gemeente meldt en kan werken maar daarbij ondersteuning nodig heeft, onder één regeling. De Wwb, de Wsw en mensen met arbeidsvermogen in de Wajong zijn verenigd in de Participatiewet. Gemeenten dienen in de re-integratieverordening aandacht te besteden aan een evenwichtige verdeling van de re-integratiemiddelen over de brede gemeentelijke doelgroep. Gemeenten zijn daar serieus mee aan de slag. Ik zie de resultaten van een beperkte enquête in het najaar van 2014 niet als een ontwikkeling die de Participatiewet onrecht aan doet.
Hoe beoordeelt u de opmerking dat oudere werknemers een imagoprobleem hebben? Welke mogelijkheden ziet u om dit negatieve beeld positief bij te buigen?
Ik ben het eens met de heer Van der Gaag, die in het artikel in Trouw aangehaald wordt, dat ouderen prima werknemers zijn met veel ervaring, inzet en kennis.
Het kabinet werkt reeds aan het wegnemen van vooroordelen over oudere werkzoekenden. Het kabinet is daarom verheugd dat de sociale partners in de beleidsagenda 2020 van de Stichting van de Arbeid afgesproken hebben dat er rond 2020 geen verschil meer mag zijn tussen de arbeidsparticipatie van de 55-plusser en de 55-minner. Om dat te bereiken is het belangrijk dat werkgevers een goed beeld hebben van de kennis en vaardigheden van oudere werknemers. Daarvan is niet in alle gevallen sprake. Om de meerwaarde van oudere werknemers voor werkgevers te benadrukken zijn het UWV en MKB-Nederland gezamenlijk recent gestart met de campagne «Open voor kansen, open voor 50-plus».
Het bericht “Niet méér, maar slímmer blauw op straat” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Niet méér, maar slimmer blauw op straat» en heeft u kennisgenomen van het in dit bericht genoemde proefschrift?1
Ja.
Deelt u de mening dat, gegeven de beperkte capaciteit van de politie en het grote beslag daarop, politiecapaciteit zo goed mogelijk moet worden ingezet en dat «Informatie gestuurde Politie» een belangrijke rol moet spelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Het proces van informatie gestuurde politie is van groot belang, omdat dit de basis is van goede resultaten door slim politiewerk.
Deelt u de mening van de promovenda dat het informatie-gestuurd werken van de politie niet goed van de grond is gekomen? Zo ja, hoe komt dat en hoe gaat u ervoor zorgen dat het inzetten van de politie op basis van de beschikbare informatie wel van de grond gaat komen? Zo nee, waaruit blijkt dat dit wel van de grond is gekomen?
Het informatie gestuurd werken heeft in het verleden al goede resultaten opgeleverd en bijgedragen aan een veiliger samenleving. Hier zijn vele voorbeelden van te benoemen. Neem bijvoorbeeld alle gevallen waarin wijkagenten of wijkteams weten wanneer er problemen dreigen te ontstaan en op tijd interveniëren om escalatie te voorkomen. Zie de aanpak van hotspotgebieden, bij woninginbraken, jeugdgroepen of overvallen, en de inzet bij de voorbereiding van evenementen. Ook is het vanzelfsprekend dat het informatie gestuurd werken nog niet volledig is uitgekristalliseerd in de basisteams die in januari 2015 van start gaan.
De informatiediscipline van de politie zal de komende jaren versterkt worden. De politie richt 24/7 real time intelligence centra in, volgt en intervenieert op sociale media en legt de verbinding met de dagdagelijkse operatiën. Informatie-afdelingen worden in een operationele setting geplaatst, zodat er op allerlei vlakken sprake is van een continue interactie tussen «informatie» en «operatie», bijvoorbeeld bij operationele analyses of bij het voorbereiden van nieuwe onderzoeken. Het informatie gestuurd werken kan op die manier in de praktijk haar meerwaarde verder bewijzen. Het concept komt terug in de inrichtings- en realisatieplannen en de politie is volop bezig met het realiseren van de juiste mensen op de juiste plaats bij deze informatieknooppunten.
Op welke wijze wordt er in bij de realisatie van de nationale politie rekening gehouden met het concept van informatie-gestuurd politiewerk en wat is de stand van zaken met betrekking tot het informatie-gestuurd werken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de vrees van de promovenda dat te veel aandacht voor de cijfermatige controle tot gevolg kan hebben dat de zaken die op lokaal niveau (voor een College van burgemeester en wethouders) van belang zijn, zoals openbare orde en leefbaarheid, uit beeld verdwijnen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het behalen van cijfers is nooit een doel op zich. Cijfers dienen een uiting zijn van de ambities ten aanzien van een effectieve veiligheidszorg, maar zorgen tegelijk ook voor een heldere focus voor de betrokken organisaties. Naast de kwantitatieve (cijfermatige) ambities dient er ook aandacht te zijn voor de kwaliteit van de aanpak en voor een goede duiding van de wereld achter de cijfers.
In de veiligheidsagenda 2015–2018 (Kamerstuk 28 684, nr. 412), die ik samen met het bevoegd gezag en de politie heb opgesteld, is hier ook nadrukkelijk invulling aan gegeven. In de veiligheidsagenda zijn cijfermatige ambities opgenomen die een uiting zijn van de gewenste richting van de aanpak van criminaliteit. Hierbij is niet alleen aangegeven wat het doel is voor de politie, maar er is ook een gemeenschappelijke doelstelling vastgesteld die toeziet op het verbeteren van de aanpak door alle betrokken partijen. Daarnaast is de getalsmatige doelstelling ten aanzien van de high impact crimes, door het gezag van lokaal af opgebouwd, om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de lokale behoeften.
Deelt u de mening dat de effectiviteit van de politie niet of in ieder geval niet alleen, verbeterd wordt door meer blauw op straat, maar ook door beter blauw op straat? Zo ja, hoe wordt hier vorm aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat effectiviteit altijd afhankelijk is van meerdere factoren. Daarom heeft de politie in haar inrichtingsplannen niet alleen gekeken naar aantallen in bezetting van mensen die ergens werken, maar ook naar ondersteunende diensten zoals informatieknooppunten die politiemensen helpen om hun werk beter en effectiever te laten plaatsvinden.
Vergroten van de effectiviteit van blauw heeft mijn voortdurende aandacht. MEOS: mobiel effectiever op straat, is bijvoorbeeld een maatregel uit de intensiveringsgelden Rutte II die bijdraagt aan zoals u het noemt «beter blauw op straat». Door MEOS zijn agenten meer op straat en minder op het bureau. Politieagenten worden uitgerust met een smartphone met diverse applicaties en randapparaten. Met de combinatie hiervan kan de agent onder andere diverse landelijke en regionale registers raadplegen zodat onder meer de identiteit van personen beter op straat kan worden gecontroleerd en signaleringen worden gemeld.
Er wordt stevig geïnvesteerd in de ontwikkeling van RTIC’s (Real Time Intelligence Centres), waarbij de operationele eenheden real-time informatie ontvangen en daarmee een beter beeld krijgen van specifieke meldingen. Daarnaast is het van belang dat elke agent goed toegerust en opgeleid zijn werk kan doen, verbinding zoekt met betrokken partijen en dat daarin blijvend wordt geïnvesteerd.
Het bericht ‘Zorgverzekeraars berispen dissident' |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat Zorgverzekeraars Nederland (ZN) zorgverzekeraar DSW heeft berispt op het openlijk leveren van kritiek op de macht van zorgverzekeraars?1
Ja, ik ken het bericht.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de branchevereniging van de zorgverzekeraars de kritische geluiden binnen de sector onderdrukt? Bent u bereid ZN hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ik zie de briefwisseling als een interne aangelegenheid tussen de vereniging ZN en één van haar leden en heb daar derhalve geen oordeel over.
Acht u het van belang dat ook kritische geluiden binnen de branche van zorgverzekeraars meegenomen moeten worden in onder andere de communicatie tussen de branche en uw ministerie? Zo ja, hoe wordt dit geborgd? Zo nee, waarom niet?
Individuele leden kunnen een afwijkend standpunt hebben van ZN. Niet alleen DSW, maar ook andere zorgverzekeraars brengen soms in bepaalde kwesties een eigen standpunt naar voren. Het is de verantwoordelijkheid van ZN en de individuele zorgverzekeraars zelf om mij en het ministerie daar op te duiden.
Deelt u de mening dat de kritiek van DSW symptomatisch is voor meer geluiden uit het veld over de steeds verderstrekkende macht van het blok van de vier grote zorgverzekeraars, en de vraag of deze machtsconcentratie wel in het belang is van verzekerden? Zo nee, waarom niet?
De geluiden vanuit het veld over de machtspositie van verzekeraars zijn mij bekend. Het is aan de NZa en de ACM te beoordelen in hoeverre daadwerkelijk sprake is van marktmacht of een overtreding in het kader van de mededingingswet. Indien er sprake is van marktmacht of een overtreding in het kader van de mededingingswet kunnen de NZa en ACM ingrijpen.
Bent u bereid in gesprek te treden met kleine zorgverzekeraars als DSW en niet defensief, maar juist met een open houding de problematiek van machtsconcentratie bij grote verzekeraars te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb regelmatig gesprekken met ZN en ook met individuele zorgverzekeraars over het functioneren van het zorgverzekeringsstelsel en verbeteringen die hierin kunnen worden aangebracht. Ook op ambtelijk niveau vinden die gesprekken plaats. Ik ben altijd bereid, met welke individuele zorgverzekeraar dan ook, in gesprek te gaan.