De uitvoering van de motie over een bindende doelstelling voor duurzame energie per lidstaat (kamerstuk 33 858, nr. 23) |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de instructie aan de Permanente Vertegenwoordiging te Brussel aangepast naar aanleiding van de motie Van Tongeren/Dik-Faber (Kamerstuk 33 858, nr. 23), die de regering vraagt te pleiten voor een bindend doel per lidstaat voor duurzame energie? Zo ja, hoe luidde deze aanpassing en hoe geeft u precies uitvoering aan deze motie?
In mijn brief van 13 oktober jl. (Kamerstuk 33 858, nr. 29) heb ik aangegeven hoe het kabinet uitvoering geeft aan de motie Van Tongeren/Dik-Faber. Om de Nederlandse positie in Europese onderhandelingen te waarborgen zijn ambtelijke instructies aan de Permanente Vertegenwoordiging in Brussel niet openbaar. Ik ga dan ook niet in op de inhoud daarvan. Tijdens de Europese Raad van 23 en 24 oktober jl. heeft Nederland conform de motie gepleit voor doorvertaling van een Europees doel voor hernieuwbare energie naar lidstaten. Voor dat pleidooi bestond echter geen meerderheid. Uitkomst van de Europese Raad op dit punt is een bindend Europees doel van 27% hernieuwbare energie in 2030, zonder doorvertaling naar lidstaten.
Kunt u deze vragen voor 10 oktober a.s. 14.00 uur beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Deze Kamervragen werden gesteld op het moment dat het kabinet de reactie op de genoemde motie formuleerde.
De reactie op de motie is uw Kamer op 13 oktober jl. toegestuurd (Kamerstuk 33 858, nr. 29). Het was daarom niet mogelijk om deze Kamervragen reeds op 10 oktober voor 14.00 uur te beantwoorden.
Het bericht ‘Rekenfout kost 1,3 miljoen’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rekenfout kost 1,3 miljoen»?1
Ja
Kunt u toelichten waarom u bij de gemeenten Almelo, Wierden, Tubbergen, Rijssen-Holten, Twenterand en Hellendoorn Wsw-budget terugvordert?2
Gemeenten verantwoorden zich jaarlijks over de realisatie van de taakstelling voor de Wsw (artikel 13 Wsw). Zij doen dit door middel van de Sisa-systematiek (Single information, single audit). Uit de verantwoordingsinformatie die ik van de betreffende gemeenten heb ontvangen, is gebleken dat er sprake was van onderrealisatie. Conform de wettelijke bepalingen (artikel 9 eerste lid, Wsw) heb ik het daarmee corresponderende bedrag van deze gemeenten teruggevorderd.
Over welke jaren wordt Wsw-budget teruggevorderd van de betreffende gemeenten?
De terugvorderingen betreffen het jaar 2011.
Hoe hoog is het totale terug te vorderen bedrag en hoe hoog was het uitgekeerde Wsw-budget aan de betreffende gemeenten in de jaren 2009, 2010, 2011, 2012 en 2013?
gemeente (x € 1)
Teruggevorderd bedrag (2011)
Budget 2009
Budget 2010
Budget 2011
Budget 2012
Budget 2013
Almelo
1.388.099
18.588.244
19.080.550
18.209.159
17.837.402
18.365.956
Wierden
27.303
3.392.310
3.239.577
2.942.644
2.966.090
2.875.718
Tubbergen
69.804
2.937.907
2.805.756
2.715.713
2.698.048
2.663.086
Rijssen-Holten
260.156
4.863.024
4.721.664
4.488.409
4.543.024
4.558.881
Twenterand
299.566
11.390.926
10.757.520
9.901.288
9.707.600
9.811.150
Hellendoorn
175.412
5.596.350
5.465.281
5.067.458
4.872.462
4.669.605
Hebben de betreffende gemeenten Wsw-budget ontvangen voor niet gerealiseerde arbeidsplaatsen en moeten zij dat nu terugbetalen? Of moeten deze gemeenten geld terugbetalen, terwijl zij de arbeidsplaatsen wel gerealiseerd hebben?
Conform de wettelijke systematiek moet ik bij de vaststellingen uitgaan van de door de gemeenten op grond van artikel 13 Wsw ingediende verantwoordingsinformatie. Uit die informatie blijkt een onderrealisatie ten opzichte van de taakstelling die zij voor dat jaar hebben gekregen. De betreffende gemeenten geven nu, na afronding van de verantwoording en afrekening, aan dat zij de taakstelling wel gerealiseerd hebben.
Indien de betreffende gemeenten aantonen dat zij het terug te vorderen budget wel degelijk aan arbeidsplaatsen in de sociale werkvoorziening hebben besteed, bent u dan bereid de terugvordering ongedaan te maken?
Gemeenten hebben hierin uitdrukkelijk een eigen verantwoordelijkheid. De ingediende verantwoordingen zijn door de betreffende gemeenteraden geaccordeerd en voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring, waardoor ik van de juistheid mag en moet uitgaan. Ik hanteer ten aanzien van mogelijke correcties een buitenwettelijke hersteltermijn; hiervan is geen gebruik gemaakt. Hierdoor heb ik gezien de wettelijke bepalingen op dit vlak geen mogelijkheden anders te handelen. Bovendien geldt dat in dit geval anders handelen zou leiden tot willekeur, en in strijd is met de uitgebreide jurisprudentie bij dit soort zaken. Tenslotte: door twee gemeenten is beroep ingesteld, waardoor de rechter moet vaststellen of mijn handelwijze voldoet aan de beginselen van behoorlijk bestuur.
Het bericht 'Een grote groep, voornamelijk Turkse jongeren, die een jongen afgetuigd hebben' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Jongen mishandeld door grote groep»?1
Ja.
Klopt het dat deze groep uit jongeren tussen de 13 en 17 jaar oud bestond waarvan de meeste voornamelijk de Turkse nationaliteit hebben?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Bontes (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 421, ingezonden 10 oktober 2014).
Deelt u de mening dat de criminaliteit onder jongeren, die steeds meer verhardt, keihard de kop ingedrukt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Jeugdige daders worden aangepakt met behulp van het jeugdstrafrecht en het adolescentenstrafrecht. Bij de geïntensiveerde aanpak van jeugdcriminaliteit wordt de repressieve aanpak gecombineerd met interventies op het terrein van bijvoorbeeld zorg, preventie en openbare orde. Deze integrale meersporenaanpak richt zich op de persoon en diens sociale omgeving (gezin, familie, vrienden). Daarnaast wordt de zogenoemde patseraanpak als strafrechtelijke interventie ingezet. Hiermee wordt crimineel verworven vermogen afgepakt.
Bent u bereid om in dat kader een Inrichting Stelselmatige Daders (ISD) voor jeugdigen te bewerkstelligen zodat jongeren vanaf 12 jaar die veel recidiveren deze ISD-maatregel al opgelegd kunnen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben daartoe niet bereid. Het jeugdstrafrecht biedt voldoende mogelijkheden om jeugdcriminaliteit aan te pakken. Daarbij wordt steeds een afweging gemaakt waarin ook de mate van recidive – die geldt als een strafverzwarende omstandigheid – een rol speelt.
Deelt u de mening dat iedere jongere die deelnam aan deze groep aansprakelijk dient te zijn voor de gevolgen van deze zinloze en brute mishandeling? Zo ja, wanneer gaat u dan eindelijk groepsaansprakelijkheid regelen? Zo nee, welke maatregelen gaat u dan wel nemen om dit soort laffe figuren keihard aan te pakken?
Ik ben van mening dat een verdachte waarvan bewezen kan worden dat hij deel heeft genomen aan de mishandeling hiervoor verantwoordelijk dient te worden gehouden.
Deelneming aan groepsgeweld is toereikend strafbaar gesteld in artikel 141 Wetboek van Strafrecht. Voor wat betreft het uitgangspunt van individuele aansprakelijkheid in het Nederlandse strafrecht en het bewijs van in groepsverband gepleegde strafbare feiten, verwijs ik naar mijn antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Helder van uw Kamer.
De reactie van de staatssecretaris op de zelfdoding van een bewoner van woonzorgcentrum De Golfstroom in Den Helder |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Vindt u werkelijk dat onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar de zelfdoding 10 weken mag duren? Kan dit niet sneller? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In verband met het verzamelen van de objectieve feiten, het betrekken van verwanten en het afstemmen van de bevindingen en conclusies is een termijn van 10 weken reëel. In de leidraad meldingen 2013 zijn de termijnen die de inspectie en de zorgaanbieders mogen hanteren voor hun onderzoek opgenomen.
Heeft de IGZ opgelegd dat, tot het onderzoek naar de zelfdoding is afgerond, er geen verdere stappen mogen worden gezet in het gedwongen verhuizen van de bewoners? Zo neen, waarom niet?
Omdat het onderzoek naar de melding loopt zijn er nog geen conclusies te trekken of maatregelen te nemen. Het al dan niet stopzetten van de gedwongen verhuizing van de bewoners is in deze fase de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. In mijn brief aan de Tweede Kamer van 6 oktober jl heb ik aangegeven dat het zorgvuldig omgaan met deze kwetsbare cliëntengroep, bij verandering van de woonsituatie, rekening houdend met de specifieke kwetsbaarheid van individuele cliënten, behoort tot het bieden van verantwoorde zorg. De inspectie zal de handelwijze van de instelling meenemen in haar onderzoek.
Vindt u het wenselijk dat een zorginstelling zo maar kan besluiten dat hoogbejaarde mensen moeten wijken voor een andere bestemming van hun woningen?
Al zolang er verzorgingshuizen bestaan, moeten bewoners regelmatig verhuizen wegens renovatie of nieuwbouw. Hoe kwetsbaar bewoners ook kunnen zijn, soms is er geen andere oplossing dan (tijdelijk) verhuizen naar een andere plek. Het is daarbij zaak dat er zorgvuldig met deze kwetsbare cliëntengroep wordt omgegaan. Daarbij moet rekening worden gehouden met de specifieke kwetsbaarheid van individuele cliënten. Dit behoort tot het bieden van verantwoorde zorg. Ik zie dat zorginstellingen daarover in het algemeen op een goede manier in gesprek treden met de cliënt. De inspectie zal de handelwijze van de Golfstroom rond dit tragische incident meenemen in haar onderzoek. Los daarvan kan een verhuizing veel emoties teweeg brengen. Ik zie echter geen aanleiding om hier aparte regels voor op te leggen.
Is eenzijdige opzegging van een woning door een zorgcentrum aan regels gebonden? Zo ja, welke? Zijn die regels hier toegepast? Zo neen, zouden die er niet moeten komen om kwetsbare en zorgafhankelijke mensen te beschermen tegen de verhuurder? Bent u bereid regels op te leggen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het niet gek dat de overkoepelende zorginstelling Vrijwaard ontkent dat de zelfdoding met de gedwongen verhuizing te maken heeft, terwijl de lokale afdeling van de ouderenbond PCOB vreest voor de gezondheidstoestand van andere hoogbejaarde bewoners?2
Ik begrijp van de instelling dat na de bekendmaking van de verhuisplannen in augustus met alle mensen individueel is gezocht naar een zo goed mogelijk alternatief. De IGZ onderzoekt thans de situatie rond de zelfdoding in de Golfstroom. Daarin wordt ook gekeken naar de manier waarop de Golfstroom met de desbetreffende cliënt in gesprek is getreden. Hangende het onderzoek kan ik hierover geen uitspraken doen.
Erkent u dat door het beleid dat leidt tot het sluiten van verzorgingshuizen de suggestie is gewekt dat de overheid het prima vindt om (hoog)bejaarde mensen gedwongen te verhuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het aftuigen van een tiener door dertig man |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Jongen mishandeld door grote groep»?1
Ja.
Klopt het dat de groep van verdachten voornamelijk bestaat uit personen met een Turkse achtergrond?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat de politie nog bezig is met het opsporingsonderzoek. Door tegenstrijdige getuigenverklaringen is onder meer nog niet duidelijk wat de toedracht was en wie allemaal betrokken waren. In ieder geval heeft het onderzoek geleid tot een aanhouding van een minderjarige verdachte (die niet van Turkse afkomst is). Deze verdachte is inmiddels op last van de officier van justitie heengezonden in afwachting van nader onderzoek. Voor zover thans bekend bestonden zowel de groep waarvan het slachtoffer deel uitmaakte als de groep waarvan de verdachte deel uitmaakte, uit personen met verschillende etnische achtergronden.
Zijn de laffe daders van deze groepsmishandeling inmiddels opgepakt en vastgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er al wat bekend over de aanleiding van deze bizarre mishandeling?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat er groeiende multiculturele spanningen zijn in de samenleving? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens hiertegen te treffen?
Ik onderken de maatschappelijke spanningen die zich de afgelopen tijd hebben voorgedaan. Zoals ik in mijn brief van 29 augustus2 aangaf is in Nederland ruimte voor verschillende ideologieën, denkbeelden en levensovertuigingen. Echter, wanneer de strafwet wordt overtreden kan en moet worden opgetreden.
Verder treedt de lokale driehoek op indien er sprake is van dreiging voor de veiligheid en openbare orde. Indien een dergelijke dreigende situatie ontstaat, zal onder regie van de burgemeester een casus-gericht interventieplan worden opgesteld.
Het bericht ‘ICT-adviseur wil gemeenten helpen aan Big Brother 2.0’ |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «ICT-adviseur wil gemeenten helpen aan Big Brother 2.0»?1
Ja
Wat vindt u van de mogelijkheden die in het artikel worden geschetst?
In het bericht wordt de video «Informatie: adviseur van de toekomst» besproken zoals gepubliceerd door het bedrijf PinkRoccade. De video schetst een mogelijk toekomstscenario op basis van de mogelijkheden die de technologie biedt. Dergelijke toekomstscenario’s kunnen behulpzaam zijn om discussie te voeren over wat wenselijk is.
Het geschetste scenario biedt enerzijds mogelijkheden voor een effectievere en efficiëntere lokale overheid en het meer betrekken van de burger daarbij. Anderzijds kan het scenario bedreigend zijn omdat potentieel mensen beperkt worden in hun vrijheid en groepen mensen kunnen worden gestigmatiseerd. Voor elk scenario geldt dat realisatie zal moeten plaatsvinden binnen geldende wet- en regelgeving.
Het kabinet zet zich in voor een veilig digitaal domein waarin de kansen van digitalisering worden benut, dreigingen het hoofd worden geboden en fundamentele rechten en de internetvrijheid optimaal worden beschermd. Dit is eveneens verwoord in de notitie «vrijheid en veiligheid in de digitale samenleving» die mede namens mij aan Uw kamer is gestuurd (Kst 2013/2014, 26 643 nr. 298). In deze notitie is gesteld dat er op sommige thema’s vraagstukken zijn die verder doordacht moeten worden. Het gaat daarbij om zaken die onder het overkoepelende thema «big data, veiligheid en privacy vallen». Het kabinet heeft daartoe een adviesaanvraag gedaan bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
Deelt u de zorg dat het steeds meer delen van gegevens door gemeenten als positieve ontwikkeling wordt gezien door deze «belangrijke ICT-adviseur van veel Nederlandse gemeenten»? Zo ja, voert u actief het gesprek over dergelijke ontwikkelingen met de Nederlandse gemeenten en kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het staat bedrijven en gemeenten binnen de geldende wettelijke grenzen vrij kansen te signaleren ten aanzien van het gebruik van gegevens in het publieke domein. Het is aan de wetgever te bepalen binnen welke wettelijke kaders dit kan geschieden en te borgen dat zaken als privacy en beveiliging gelijke tred kunnen houden met het toenemend gebruik van data.
Vindt u dat er een afdoende kader bestaat voor afwegingen in het spanningsveld tussen privacy en veiligheid? Hoe is het principe van dataminimalisatie in dit kader gewaarborgd?
De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) biedt een adequaat kader, inclusief het vereiste van dataminimalisatie, voor een zorgvuldige afweging tussen veiligheid en privacy.
Op dit moment zijn er meerdere wetten die gemeenten van een kader voorzien bij het verzamelen en gebruiken van gegevens van burgers; bent u van plan hierop aanpassingen te doen na het advies van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) d.d. 1 juli 2014? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, wat gaat u dan met het advies doen?
Het door u genoemde advies refereert aan de «beleidsvisie zorgvuldig en bewust: gegevensverwerking en privacy in een gedecentraliseerde domein» (Kst 2013/2014, 32761 nr.2. In deze visie heeft het kabinet geconcludeerd dat het huidige juridische kader toereikend is om de noodzakelijke gegevensuitwisseling te kunnen realiseren en tegelijkertijd de privacy te borgen. Het CBP waarschuwt in haar advies dat gemeenten de naleving van de Wbp niet kunnen opschorten in het kader van een «lerende praktijk». Dit advies van het CBP is in lijn met de kabinetsvisie, waarin het kernpunt is dat de Wbp leidend is, en dat binnen de Wbp via een gedegen afweging, waarbij onder meer het vereiste van dataminimalisatie wordt betrokken, de mogelijkheden dienen te worden benut. Los van de geldende toezichthoudende rol van het CBP, heb ik de gemeentebesturen per brief gewezen op hun verantwoordelijkheid voor het goed inregelen en borgen van het recht op privacy.
Hoe houdt u zicht op de trends en mogelijkheden van informatie-uitwisseling door overheden (in het bijzonder gemeenten) en welke mogelijkheden ziet u om ongewenste ontwikkelingen te stoppen? Vindt u deze mogelijkheden voldoen?
Gelet op de autonomie van gemeenten, ook op het gebied van informatie-uitwisseling, is er geen toezicht door de rijksoverheid. Gemeenten dienen informatie-uitwisseling in te regelen binnen de wettelijke kaders van de Wbp. Toezicht is op adequate wijze geborgd via de onafhankelijk toezichthouder (in casu het CBP).
Deelt u de opvatting van de heer Jacob Kohnstamm in zijn toespraak voor het expertforum van de nationale denktank (d.d. 3 oktober 2014), dat een groot maatschappelijk debat moet worden gevoerd over de risico’s en ongewenste gevolgen van big data? Zo ja, hoe denkt u dit debat te entameren en welke rol heeft uw ministerie daarin? Zo nee, waarom niet?
De in vraag 2 aangehaalde notitie «vrijheid en veiligheid in de digitale samenleving» beoogt een aanzet te zijn voor een verdergaand maatschappelijk debat over dit thema, waarin de overheid zich zal moeten herbezinnen op haar rol bij het beschermen en respecteren van de persoonlijke levenssfeer, ook in het digitale domein. Dit debat gaat echter niet alleen over het hoofd bieden aan bedreigingen, maar het debat biedt ook juist veel kansen om veiligheid, vrijheid en maatschappelijke groei op een hoogst mogelijk niveau in samenhang met de risico’s te bespreken. Het kabinet zal in haar reactie op het eerder genoemde WRR advies hierop ingaan.
De benoeming van een partijgenoot als ambassadeur lokale aanpak gezondheidsachterstand |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom is mevrouw Den Besten, tevens PvdA-lid, benoemd als ambassadeur lokale aanpak gezondheidsachterstand?1
Mevrouw Den Besten is benoemd omdat haar kwaliteiten aansluiten bij de kwaliteiten die ik had benoemd in de profielschets voor de ambassadeur. Zij is iemand die betrokken is bij het onderwerp, anderen weet te enthousiasmeren en samen te brengen, en als wijkwethouder Overvecht ervaring heeft met het aantoonbaar verbeteren van de gezondheid en welzijn in wijken (Project Bestrijding Overgewicht Overvecht 2006 – 2012, in samenwerking met zorgverzekeraar Agis). Bovendien heeft zij grote bestuurlijke ervaring als voorzitter van de PO-raad en voormalig wethouder van volksgezondheid in Utrecht.
Naast de relevante bestuurlijke ervaring, heeft haar huidige functie bij de PO-raad ook een inhoudelijke meerwaarde, gezien het belang van onderwijs bij sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Zo is zij vanuit haar functie lid van het Dagelijks Bestuur van de Stichting Gezond Gewicht en voorzitter van de Onderwijsagenda Sport, Bewegen en Gezonde Leefstijl waar PO, VO en MBO samenwerken aan de «Gezonde School». Onderwijs is bovendien een belangrijk aanknopingpunt om sociaaleconomische gezondheidsverschillen te adresseren, bijvoorbeeld door ouderprojecten die de ouderbetrokkenheid bij Gezonde School stimuleren en omdat de school vaak een belangrijke rol speelt in een gemeenschap.
Is het aanzoeken van een ambassadeur gebeurd via een openbare sollicitatieprocedure? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wie zaten er in de sollicitatiecommissie?
Nee. Op basis van een profielschets is een aantal personen de revue gepasseerd en is de keuze gevallen op mevrouw Den Besten.
Is het aanzoeken van een ambassadeur gebeurd via een profielschets? Zo ja, hoe luidt die? Zo neen, waarom niet?
Ja. Voor het ambassadeurschap is iemand gezocht die:
Welke ervaring heeft de benoemde ambassadeur op het gebied van gezondheidszorg of epidemiologie?
Mevrouw Den Besten heeft in haar functie als voormalig wethouder in Utrecht (specifiek voor volksgezondheid en jeugd en wijkwethouder voor Overvecht) relevante kennis opgedaan op het terrein van gezondheidszorg en epidemiologie. Zoals bij vraag 3 aangegeven was het niet van doorslaggevend belang bij het selecteren van de ambassadeur dat hij of zij ervaring heeft op het gebied van gezondheidszorg of epidemiologie. De aanpak van sociaaleconomische gezondheidsverschillen vraagt om een brede, integrale en lokale aanpak waarbij verbinding wordt gelegd tussen veel verschillende partijen, juist ook buiten de zorg.
Hoeveel tijd is gemoeid met het ambassadeurschap, en wat is de onkostenvergoeding/honorering hiervan?
Het ambassadeurschap zal circa 12 dagen per jaar vragen. De PO-raad krijgt een financiële compensatie van € 12.000 per jaar voor de tijd die mevrouw Den Besten besteedt aan haar rol als ambassadeur. Zij kan die tijd immers niet besteden aan haar functie als voorzitter van de PO-raad.
Hoeveel nevenfuncties heeft de ambassadeur?
De ambassadeur heeft 3 nevenfuncties:
Erkent u dat het vreemd over komt dat in korte tijd drie zeer geprofileerde PvdA-ers worden benoemd bij zorg- gerelateerd toezicht, advies of andere taken?2
De benoemingen van personen op deze functies heeft onafhankelijk van elkaar plaatsgevonden. Bij het ambassadeurschap stond voor mij het belang van het onderwerp en de passendheid in het profiel voorop.
Het grote aantal klachten over reizen met de OV chipkaart |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek dat de Consumentenbond heeft uitgevoerd via het Meldpunt Einde Treinkaartje?1
Ja, ik ben bekend met het onderzoek dat de Consumentenbond heeft uitgevoerd via het Meldpunt Einde Treinkaartje. Zoals ik ook in de brief aan uw Kamer van 13 oktober j.l.(Kamerstuk 23 645, nr. 580) heb aangegeven heeft het NOVB grote stappen gezet op een aantal concessieoverstijgende vraagstukken, maar blijven er nog wensen over. Dit blijkt ook uit het onderzoek van de Consumentenbond.
Deelt u de mening dat twaalf keer in- en uitchecken op één dag voor een retour tussen Emmen en Venlo wat aan de hoge kant is?
Twaalf keer in- en uitchecken tijdens een heen-en-terugreis is vaak. Dit voorbeeld is gelukkig een uitzondering. Slechts 2,5 procent van de reizigers reist met meer dan 1 spoorvervoerder. Met meer dan 2 vervoerders komt nog veel minder voor.
Om te komen tot een oplossing voor de problematiek van de zogenaamde single check-in/check-out gaan NS en Connexxion een pilot doen op de Valleilijn, zoals ik u bij brief van 9 september j.l. heb gemeld.
Wanneer is single check-in/check-out gerealiseerd?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven gaan NS en Connexxion een pilot doen voor single check-in/check-out. De resultaten van die pilot zullen besproken worden in het NOVB. Ik zal u hierover nader informeren met de voortgangsrapportage van het NOVB.
Kent u de proef van de Rotterdamse Elektrische Tram N.V. (RET) om op rekening reizen mogelijk te maken?
Ja, ik ken de proef van de RET met reizen op rekening.
Wanneer wordt op rekening reizen in heel Nederland voor iedereen mogelijk?
De RET voert op dit moment een proef uit en biedt reizen op rekening vanaf 1 januari 2015 voor al haar klanten aan. Daarbij geldt het reizen op rekening alleen bij de RET zelf. GVB en Syntus willen in navolging van de RET dit najaar ook een kleinschalige proef gaan doen. Daarnaast is bij NS reizen op rekening voor reizigers met een businesskaart al mogelijk; ook voor blinden en slechtzienden is reizen op rekening op korte termijn mogelijk. In het NOVB worden deze ontwikkelingen besproken. Over een eventuele verdere «uitrol» van reizen op rekening houd ik u op de hoogte via de voortgangsrapportage van het NOVB.
Hoe kijkt u aan tegen het standpunt van de RET-directeur dat in het openbaar vervoer ook alternatieve betalingsmogelijkheden moeten komen, waarbij gedacht kan worden aan betalen met een bankpas?
In het kader van het NOVB kijken we met alle vervoerders, overheden en de consumentenorganisaties naar de toekomst van het OV-betalen. Hierbij wordt uitdrukkelijk aandacht geschonken aan alternatieve betalingsmogelijkheden, zoals het betalen met een bankpas.
Wat vindt u van de kosten voor het terugkrijgen van saldo dat op de OV-chipkaart staat?
De administratiekosten van € 2,50 bij terugvragen van het saldo op de OV-chipkaart zijn landelijk afgesproken in 2009. Vervoerders willen hiermee voorkomen dat de servicebalies bank of pin functies krijgen.
Deelt u de mening dat het terugkrijgen van geld dat op de OV-chipkaart staat, kosteloos moet kunnen in plaats van voor € 2,50 zoals nu het geval is?
Zie ook het antwoord bij vraag 7. Ik zeg u toe dat ik dit in zal brengen in het NOVB.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg Openbaar vervoer, OV-chipkaart en taxi op 16 oktober 2014 te beantwoorden?
Ja.
Tijdelijke contracten in de sociale werkvoorziening |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herkent u het beeld dat tijdelijke contracten van mensen in de sociale werkvoorziening op een aantal plekken niet (en op andere plekken, bij voorbeeld Den Bosch, Deventer en Eindhoven, wel) worden verlengd?1
Het is mij bekend dat in een aantal gemeenten het voornemen bestaat tijdelijke contracten in de sw-sector, die eind dit jaar aflopen, niet te verlengen. Ik krijg ook signalen van gemeenten die tijdelijke contracten wel verlengen.
Klopt de rekensom dat wie na twee jaar ziekte weer aan het werk probeert te komen, terugvalt van 1.450 euro netto per maand tot 600 euro als hij werkloos wordt?
Welke inkomenseffecten optreden is in zijn algemeenheid afhankelijk van onder meer de hoogte van het loon, het aantal gewerkte jaren en de gezinssituatie.
De hoogte van een WIA-uitkering is sterk afhankelijk van de concrete situatie van de WIA-gerechtigde. De informatie in het krantenartikel is te summier om na te gaan of de getallen zoals genoemd juist zijn. Afhankelijk van de concrete situatie kan een WIA-gerechtigde die niet werkt aanspraak hebben op een IVA-uitkering, een WGA-loonaanvullingsuitkering of een WGA-vervolguitkering.
Bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en Cedris (brancheorganisatie voor sociale werkgelegenheid en arbeidsintegratie) te bezien of, en zo ja op welke wijze, verlenging en/of omzetting mogelijk is? Wilt u hierbij ook de mogelijkheid van detachering betrekken?
Verlenging van tijdelijke contracten is mogelijk. Daarbij is uiteraard detachering een mogelijkheid. Ik communiceer daarover gezamenlijk met de VNG, Cedris, de Programmaraad en Divosa richting de gemeenten.
De Wsw betreft een gedecentraliseerde regeling, waarbij de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering. Zij beslissen dus zelf, zoals de afgelopen decennia ook steeds het geval is geweest, over onder meer het wel of niet verlengen van tijdelijke contracten c.q. het omzetten daarvan in vaste contracten.
Deelt u de mening dat het toch meer voor de hand ligt – uit (financieel) oogpunt van gemeenten en omdat het de voorkeur verdient voor betrokken medewerkers – om tijdelijke contracten te verlengen, zodat gemeenten per 2015 over een hoger sw-budget beschikken?
Ik treed niet in de beslissing van gemeenten, maar benadruk, ook in de communicatie die het ministerie samen met o.a. Cedris doet richting gemeenten, dat de beslissingen rond het al dan niet verlengen van tijdelijke contracten weloverwogen moeten plaatsvinden. Dat houdt onder andere in dat gemeenten de financiële gevolgen goed moeten wegen.
De middelen die elke gemeente in 2015 krijgt voor het zittend bestand Wsw zijn gebaseerd op het aantal gerealiseerde Wsw-plekken (gemaximeerd tot de taakstelling). Hoe minder plekken de gemeente in 2014 realiseert, des te minder geld zij krijgt van het totale budget in 2015. Dit geldt ook voor de jaren na 2015. Dit houdt in dat met een jaar vertraging het budget dat een gemeente ontvangt in verband met een versnelde uitstroom door het niet verlengen van tijdelijke aanstellingen, afneemt. Het niet verlengen van tijdelijke contracten brengt mogelijk voor de gemeente extra kosten met zich mee, zoals voor een uitkering en re-integratieondersteuning of slechtere exploitatieresultaten van een Sw-bedrijf dat aan de gemeente gelieerd kan zijn. Bij de verdeling van de budgetten voor gemeenten worden deze extra kosten niet gecompenseerd.
De Wsw betreft een gedecentraliseerde regeling, waarbij de gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering. Zij beslissen dus zelf over onder meer het wel of niet verlengen van tijdelijke contracten. Het is niet altijd helder of gemeenten bij hun beslissingen de bovenstaande afwegingen betrekken. Om die reden geef ik in de communicatie richting gemeenten zoals op het gemeenteloket en in de Verzamelbrief, extra aandacht aan bovenstaande informatie.
Hebben alle 1.500 mensen met een uitkering op grond van de WIA (de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen), die werkzaam zijn op een tijdelijk contract in de sociale werkvoorziening, een sw-indicatie?
Ja. Alleen mensen die voor de Wsw zijn geïndiceerd kunnen een Wsw-dienstbetrekking hebben.
Vallen de 1.500 mensen met een WIA-uitkering onder de groep mensen die met voorrang naar de extra 125.000 banen worden begeleid?
Mensen met een Wajong status en mensen met een Wsw-indicatie op de huidige wachtlijst vallen onder deze afspraak die sociale partners en gemeenten in de Werkkamer hebben gemaakt. Als deze 1500 mensen met een WIA-uitkering aan één van deze doelgroepcriteria voldoen, dan vallen ze onder de genoemde voorrang.
Kunt u aangeven welke concrete inspanningen er worden geleverd om die voorrangspositie daadwerkelijk waar te maken?
Gemeenten en sociale partners werken deze afspraak op dit moment uit. In veel regio’s hebben werkzoekenden hulp gekregen van een consulent(e) of een intercedent(e) (van private partijen ingehuurd), waarbij verbetering of plaatsing van het cv op Werk.nl een vast onderdeel was van het intakegesprek. Daarnaast zijn er gedurende het project in samenwerking met uitzendbureaus workshops en sollicitatietrainingen georganiseerd om de kwaliteit van cv’s te verbeteren. Het organiseren van deze workshops heeft, zo blijkt uit de eindrapportage, bijgedragen aan meer zicht op de mogelijkheden van Werk.nl. Ook voeren UWV, gemeenten en sw-bedrijven in drie regio’s op eigen initiatief pilots uit om ervaring op te doen in het gezamenlijk ontsluiten van de cv’s van kandidaten die onder de doelgroep van de banenafspraak vallen. Dit moet het voor werkgevers mogelijk maken om via één kanaal potentiële medewerkers te vinden uit de doelgroep banenafspraak. De opbrengsten van de pilots vormen input voor het ontwikkelen van een gezamenlijk werkproces «ontsluiten doelgroep banenafspraak Gemeenten/sw en UWV». Gemeenten, UWV en sw-bedrijven zijn hier gezamenlijk verantwoordelijk voor. Het ontsluiten van de doelgroep vindt plaats via Werk.nl. Mensen uit de doelgroep banenafspraak kunnen overigens niet worden verplicht om hun cv op Werk.nl te plaatsen en aan te geven dat zij tot de Wajong of doelgroep van de banenafspraak horen. In verband met de Wbp is instemming van de arbeidsbeperkte zelf nodig om als «doelgroep banenafspraak» vindbaar te zijn op Werk.nl.
Wat is de stand van zaken van de afspraak uit het sociaal akkoord, om een extra inspanning te verrichten voor mensen met een WIA-uitkering?
In het sociaal akkoord is afgesproken dat sociale partners voor de groep WAO/WIA extra inspanningen gaan leveren. Het kabinet is in gesprek met sociale partners over de voortgang en uitwerking van de afspraken uit het sociaal akkoord om ook voor deze groep de extra inspanning te leveren. Op dit moment wordt verdiepingsonderzoek uitgevoerd naar de benutbare mogelijkheden van volledig arbeidsongeschikten (WGA 80–100). Dit onderzoek kan sociale partners ondersteunen bij het komen tot concrete maatregelen.
Het ontbreken van een geboortedatum op verblijfsdocumenten en in de Basisregistratie Personen |
|
Ronald van Raak (SP), Michiel van Nispen (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over mensen van wie bij verschillende instanties verschillende (fictieve) geboortedata zijn geregistreerd?1
Ja.
Is u bekend dat er nog steeds problemen zijn als gevolg van het feit dat mensen bij verschillende instanties verschillende (fictieve of geschatte) geboortedata krijgen zoals 1 januari, 1 juli, maar ook «00-00» of «XX-XX»?2
Dit is mij bekend. Het hebben van een (gedeeltelijk) onbekende geboortedatum doet zich in feite alleen voor bij personen die niet in Nederland zijn geboren. De in de vraag bedoelde problemen spelen in de praktijk vrijwel uitsluitend bij personen die in Nederland als vreemdeling zijn toegelaten en als ingezetene in de basisregistratie personen (BRP) zijn geregistreerd. Het gaat hierbij om personen die voornamelijk afkomstig zijn uit landen buiten Europa waar (in het verleden) documenten zijn uitgegeven waarin een onvolledige geboortedatum is vermeld. Deze problematiek zal op termijn echter tot het verleden moeten gaan behoren, omdat in de Wet Basisregistratie personen (Wet BRP), die op 6 januari jl. in werking is getreden, een voorziening is getroffen waarbij in de gevallen waarin op het moment van inschrijving van een vreemdeling als ingezetene in de BRP geen geboortedatum kan worden vastgesteld, wordt uitgegaan van de (al dan niet fictieve) geboortedatum die in het kader van de toelating van betrokkene tot Nederland door de Minister van Veiligheid en Justitie is vastgesteld.
Hoe kan het dat een instantie als de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een verblijfsvergunning uitreikt met de geboortedatum «00-00», die door andere overheden en instanties niet wordt erkend en derhalve tot praktische problemen leidt? Hoe gaat dit opgelost worden?
De IND baseert zich bij het uitreiken van een verblijfsvergunning primair op de gegevens die over de betrokken persoon in de BRP zijn opgenomen. Indien dit een persoon betreft die voor de inwerkingtreding van de Wet BRP al in de GBA (de voorganger van de BRP) was ingeschreven, is het mogelijk dat deze met een gedeeltelijke geboortedatum («00–00») staat geregistreerd. Er is nagegaan of het voor deze gevallen mogelijk was om achteraf alsnog een volledige (al dan niet fictieve) geboortedatum op te nemen. Gezien het feit dat instanties binnen en buiten de overheid in hun eigen registraties zelf al geboortedata hebben opgenomen van deze personen – die soms al tientallen jaren in Nederland woonachtig zijn- is het alsnog toekennen van een (al dan niet fictieve) geboortedatum echter problematisch. De gevolgen daarvan zowel voor de betrokken instanties als voor de burger zelf zijn niet goed in te schatten en kunnen ingrijpend zijn, bijvoorbeeld waar het gaat om opgebouwde rechten. Er is daarom bij de totstandkoming van artikel 2.17 Wet BRP besloten af te zien van het treffen van een dergelijke regeling voor deze bestaande gevallen.
Wat is er terechtgekomen van de toezegging in de eerdere antwoorden op vragen om uit te gaan van een fictieve geboortedatum voor de basisregistratie? Wat heeft het onderzoek naar de uitvoeringsconsequenties opgeleverd?
Zoals uit de hiervoor gegeven antwoorden blijkt, is in artikel 2.17 Wet BRP geregeld dat indien van een vreemdeling op het moment van inschrijving als ingezetene in de BRP geen volledige geboortedatum kan worden vastgesteld, de (al dan niet fictieve) geboortedatum dient te worden ontleend aan de mededeling daarover van de Minister van Veiligheid en Justitie. Met deze regeling is gevolg gegeven aan de eerdere antwoorden op de door u genoemde Kamervragen. Overigens is het niet noodzakelijk dat andere instanties door mij dringend hoeven te worden verzocht om van deze zelfde datum uit te gaan. In de Wet BRP is immers al geregeld dat de daarin opgenomen (al dan niet fictieve) geboortedatum, als zijnde één van de authentieke gegevens, in beginsel verplicht moet worden gebruikt door bestuursorganen indien zij deze informatie over een ingeschrevene nodig hebben voor de uitvoering van hun taak.
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010 nr. 164
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009- 2010 nr. 1048
Bent u bereid er voor te zorgen dat in de basisregistratie, in het geval de geboortedatum niet bekend is en niet achterhaald kan worden, gekozen wordt voor één bepaalde geboortedatum, niet zijnde «00-00» of «XX-XX»? Bent u tevens bereid andere instanties dringend te verzoeken, en voor zover mogelijk te verplichten, van deze zelfde datum uit te gaan?3
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de NS in Schotland gaat rijden |
|
Teun van Dijck (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NS-dochter gaat rijden in Schotland»?1
Ja.
Kan de Minister een overzicht geven van de risico’s van deze Schotse concessie? Welke financiële gevolgen heeft dit voor de Staat als aandeelhouder?
In het VK behoudt de aanbestedende overheid het eigendom en de hiermee samenhangende risico’s van het vastgoed en het rijdend materieel zelf. Ook het personeel benodigd voor de uitvoering van de concessie treedt alleen voor de looptijd van de concessie in dienst van de houder van de concessie. Dat maakt ook dat het beoordelen van een bieding op een concessie in het VK zich kan beperken tot die risico’s die voor rekening en risico van Abellio zullen zijn, alsmede het hiermee samenhangende upward potential (winst) en downward potential (verlies) voor Abellio. Hierbij heeft de aandeelhouder als voorwaarde gesteld dat de te verwachte rendementen hoger dienen te zijn dan de Nederlandse HRN-activiteiten.
De concessies vragen (voor NS begrippen) slechts beperkte investeringen. NS kan deze investering zelf financieren en heeft geen kapitaal en/of garanties van de aandeelhouder of grote leningen nodig.
Deelt de Staatssecretaris de mening dat het bespottelijk is dat de NS € 3,2 miljard betaalt voor een Schotse concessie, terwijl het hogesnelheidstraject HSL-Zuid hier in Nederland ligt te verstoffen door het Fyra-debacle? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. NS heeft geen € 3,2 miljard betaald voor de Schotse concessie, maar ontvangt een vast bedrag ter dekking van de exploitatiekosten. De inkomsten vloeien naar de concessieverlener. De Schotse concessie heeft geen invloed op het volwaardig alternatief vervoersaanbod dat NS op de HSL-Zuid uitvoert en waarmee uw Kamer eind 2013 heeft ingestemd.
Deelt de Staatssecretaris de mening dat het Fyra-debacle heeft aangetoond dat de NS moet stoppen met dergelijke internationale prestigeprojecten en zich primair moet richten op de binnenlandse spoordienst? Zo nee, waarom niet?
NS maakt haar eigen keuzes bij het verwerven en afstoten van buitenlandse concessies. Zij handelt daarbij binnen de met de Minister van Financiën afgesproken kaders over ondermeer effecten op continuïteit en rentabiliteit.
De Schotse concessie is gewonnen door Abellio, een aparte dochteronderneming van NS. Abellio is operationeel en financieel niet verweven met NS-Reizigers, waarin de activiteiten van NS op het hoofdrailnet en de HSL zijn ondergebracht. Gecombineerd met het sturingsinstrumentarium in de (nieuwe) concessie heb ik het vertrouwen dat NS zich in voldoende mate richt op de binnenlandse spoordienst.
Fraude onder defensiemedewerkers |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat er sprake is van grootschalige fraude bij Defensie en dat er een onderzoek naar is ingesteld?1
Er is onderzoek verricht naar onregelmatigheden met dienstreisdeclaraties van drie burgermedewerkers van Defensie die werkzaam zijn bij de US Army Garrison (USAG) te Schinnen.
Zijn de fraudeurs militairen of betreft het hier burgerpersoneel?
Zie antwoord vraag 1.
Strekt het fraude-onderzoek zich alleen uit over defensiemedewerkers van de Amerikaanse legerbasis of is er sprake van een fraudeonderzoek binnen de volledige Nederlands krijgsmacht?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de betrokken medewerkers hogere en leidinggevende functies bekleden? Wat is de invloed hiervan geweest op de strafmaatregel, gelet op het feit dat hooggeplaatste defensiemedewerkers ook een voorbeeldfunctie hebben en er niet getwijfeld mag kunnen worden aan hun integriteit?
De betrokken medewerkers behoren tot het middenmanagement. Bij de bepaling van de strafmaat wordt gekeken naar de aard en omvang van het plichtsverzuim. Uit het onderzoek blijkt dat over de periode 2013–2014 de hoogte van de fraudebedragen verschillen per persoon en variëren tussen in totaal € 200,00 en € 1.250,0.
Welke disciplinaire maatregel is aan de frauderende defensiemedewerkers opgelegd? Welke andere disciplinaire maatregelen heeft u tot uw beschikking?
De disciplinaire straffen die als gevolg van plichtsverzuim kunnen worden opgelegd, variëren van een berisping tot strafontslag. Bij de keuze van de soort en zwaarte van rechtspositionele maatregelen wordt rekening gehouden met de aard, ernst, verwijtbaarheid en omstandigheden van de zaak. Gelet op de aard en omvang van het plichtsverzuim is gekozen voor een disciplinaire maatregel in de sfeer van bezoldiging die proportioneel is in verhouding tot het gepleegde plichtsverzuim en het terugbetalen van de fraudebedragen.
Deelt u de mening dat het uiterst zorgelijk is dat Defensie fraudeurs binnen haar gelederen heeft? Waarom zijn de frauderende medewerkers niet direct ontslagen, maar is er slechts gekozen voor een disciplinaire maatregel?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u de Kamer schriftelijk op de hoogte stellen van de uitkomsten van het fraude-onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u deze vragen (mede gelet op het wetgevingsoverleg Defensiepersoneel) beantwoorden vóór 1 november 2014?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Verspreiding van besmettelijke dierziekten door de jacht |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Commissie: verspreiding Afrikaanse varkenspest door jacht»1 waarin de directeur Diergezondheid van de Europese Commissie heeft gezegd dat de verspreiding van Afrikaanse varkenspest in Polen en de Baltische staten vermoedelijk is gekomen doordat in Wit-Rusland en Rusland is gejaagd op wilde zwijnen die besmet waren met het virus?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de directeur Diergezondheid van de Europese Commissie dit daadwerkelijk heeft gezegd?
Uitlatingen van personen die niet onder mijn verantwoordelijkheid vallen wil ik noch bevestigen, noch ontkennen.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) waaruit blijkt dat trekvogels het vogelgriepvirus waarschijnlijk niet ons land inbrengen maar het hier juist oplopen?2
Ja.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat in het wild levende dieren in genoemde voorbeelden slachtoffer zijn van menselijk handelen?
Nee. Varkenspest is een besmettelijke virusziekte die voorkomt bij varkens. Het Afrikaanse varkenspestvirus is ongevaarlijk voor de mens. Varkens kunnen op verschillende manieren geïnfecteerd raken met het varkenspestvirus. Waar het gaat om de verspreiding van het virus, wordt in het betreffende artikel een vermoeden uitgesproken dat de verspreiding veroorzaakt is door de jacht op wilde zwijnen die besmet waren met Afrikaanse varkenspest. Mij is echter geen wetenschappelijk onderzoek bekend inzake de verspreiding van deze ziekte vanuit wilde zwijnen in Rusland en Wit-Rusland naar lidstaten van de EU ten gevolge van de jacht. In Nederland vindt monitoring plaats of er besmettelijke ziekten onder wilde zwijnen aanwezig is.
In het door u aangehaalde proefschrift van mevrouw Van Dijk wordt geen verband gelegd tussen menselijk handelen en het oplopen van vogelgriepvirussen door trekvogels. Aangegeven wordt dat het vogelgriepvirus van nature in milde vorm voorkomt bij watervogels. In het proefschrift wordt gesteld dat over de relatie tussen vogelgriep in wilde vogels en pluimvee nog veel onduidelijk is.
Wat de intensieve veehouderij betreft is u bekend dat er op dit moment onderzoek plaatsvindt naar mogelijke gezondheidsrisico’s van veehouderijen voor omwonenden. Over dit onderzoek (Veehouderij en Gezondheid Omwonenden) heb ik u bij brief van 14 juni 2013 (Kamerstuk 28 973, nr. 134) en 8 april 2014 (Kamerstuk 28 973, nr. 137) geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de jacht en de intensieve veehouderij een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid door onder andere de verspreiding van zoönoses onder en via in het wild levende dieren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de protocollen op het gebied van ruimingen en ophokplicht in geval van dierziekte-uitbraken te herzien op grond van genoemde wetenschappelijke inzichten? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie geen reden om op grond van het aangehaalde proefschrift de protocollen rond ruimingen en ophokplicht bij uitbraken van dierziekten te herzien. De huidige maatregelen die kunnen worden opgelegd aan een bedrijf dat is besmet met een bestrijdingsplichtige dierziekte zijn voldoende om verdere besmetting van de omgeving te voorkomen.
Het bericht dat de rechtbank Utrecht niet goed beveiligd is |
|
Nine Kooiman (SP), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er nepwapens de rechtbank Utrecht zijn binnengesmokkeld via de achterdeur?1
Een journalist is erin geslaagd met een pas van een oud-medewerker van de Rechtspraak de rechtbank Midden-Nederland binnen te komen. De Raad voor de rechtspraak heeft daarna bekend gemaakt dat de registratie en autorisatie van passen bij de rechtbank Midden-Nederland niet op orde bleek te zijn.3 Ik vind dit een zorgwekkend incident waar de rechtbank Midden-Nederland adequaat op heeft gereageerd. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 2 en 4.
Welke veiligheidsmaatregelen zijn de afgelopen jaren door rechtbanken genomen om bijvoorbeeld aanslagen en schietpartijen zoveel als mogelijk te voorkomen? Wat is de stand van zaken bij de gerechtshoven, de Hoge Raad en andere overheidsgebouwen zoals penitentiaire inrichtingen, tbs-klinieken en de ministeries?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft mij meegedeeld dat alle ministeries op basis van een gemeenschappelijk afsprakenstelsel de Rijkspas hebben ingevoerd. Om de Rijkspas in gebruik te mogen nemen, dient iedere organisatie binnen het Rijk aan normen op het gebied van systemen en processen te voldoen. Iedere organisatie wordt hierop getoetst door de Audit Dienst Rijk. Pas wanneer op alle onderdelen voldoende wordt gescoord, mag een organisatie de passen bestellen. Verder vinden er periodiek audits plaats om te toetsen of de deelnemende organisaties ook na invoering voldoen aan het afsprakenstelsel.
Er bestaan persoonlijke en niet-persoonlijke Rijkspassen. De persoonlijke passen zijn bedoeld voor eigen medewerkers en externe medewerkers, waaronder schoonmaakpersoneel, beveiliging en catering. Niet-persoonlijke passen zijn bijvoorbeeld bezoekerspassen voor toegang. Ook deze passen worden geregistreerd en beheerd in een cardmanagementsysteem en bij vertrek dient te worden afgedwongen dat de pas wordt ingeleverd en gedeactiveerd.
Als gevolg van de invoering van het Rijkspas-concept is een veiligere situatie ontstaan. Op basis van geautomatiseerde systeemketens wordt het risico op menselijke fouten verminderd. Doordat medewerkers minder pasjes hebben, is het risico op verlies zonder dat op te merken verminderd. Verder is de pas voorzien van geavanceerde en gecertificeerde chiptechnologie waardoor het risico op compromitteren sterk is verminderd.
Daarnaast gebruikt ook de Rechtspraak de Rijkspas, met uitzondering van de Hoge Raad. De Hoge Raad maakt gebruik van een eigen type toegangspas. In de nieuwbouw die de Hoge Raad eind 2015 zal betrekken, zullen toegangspassen worden ingevoerd overeenkomstig de protocollen en procedures die gelden voor de Rijkspas.
Sinds 2003 is het veiligheidsbeleid van de Rechtspraak aanzienlijk verscherpt. Naast toegangscontroles voor bezoekers is er in- en extern cameratoezicht. De beveiligingsmedewerkers van de gerechten kunnen een onderzoek instellen naar de identiteit van personen die zich in het gebouw bevinden of het gebouw willen verlaten en naar de inhoud van bagage, kleding en meegebrachte goederen. Het laatstgenoemde onderzoek kan mede worden uitgevoerd met behulp van daartoe bestemde detectieapparatuur. Dit onderzoek richt zich op de aanwezigheid van wapens, explosieven of andere voorwerpen en (vloei)stoffen die de veiligheid en gezondheid van personen kunnen bedreigen, die geschikt zijn om personen te bedreigen of die de veiligheid en de orde in het gebouw in gevaar kunnen brengen. Personen die het gerechtsgebouw betreden, zijn verplicht mee te werken aan deze controle door daartoe bevoegde personen.
In- en externe medewerkers van een gerecht maken gebruik van de voor hen bestemde ingangen met de Rijkspas.
Overheidsgebouwen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), zoals penitentiaire inrichtingen en Tbs-klinieken, zijn beveiligd met organisatorische, bouwkundige en elektronische beveiligingsmaatregelen, waaronder een toegangscontrolesysteem. Personeelsleden van penitentiaire inrichtingen en Tbs-klinieken beschikken over een ander type toegangspas dan de Rijkspas. Functionele bezoekers en relationele bezoekers van justitiabelen dienen zich te legitimeren met een wettelijk ID- bewijs, en dienen vooraf te zijn aangemeld. Een ieder die de inrichting betreedt, dient vrij te zijn van voorwerpen zoals wapens en andere in de inrichting verboden middelen. Er wordt structureel of steekproefsgewijs gecontroleerd op niet toegestane voorwerpen, bijvoorbeeld met behulp van detectiepoortjes, X-ray apparatuur en speurhonden.
Heeft elke rechtbank eenzelfde veiligheidsprotocol of werkt elke rechtbank met een eigen protocol?
Alle gerechten hanteren dezelfde veiligheidsprotocollen, namelijk het centraal vastgestelde protocol Rijkspas, de richtlijn Toegang tot gerechtsgebouwen en het protocol In- en uitdiensttreding.
Op welke manier zal worden gewaarborgd dat alleen medewerkers, en dus niet ex-medewerkers, van de rechtbanken binnen kunnen komen? Zullen deze waarborgen ook worden toegepast bij bijvoorbeeld de gerechtshoven, de Hoge Raad en andere overheidsgebouwen zoals penitentiaire inrichtingen, tbs-klinieken en de ministeries?
In het algemeen geldt voor overheidsonderdelen die de Rijkspas gebruiken dat zij medewerkers die uit dienst treden, of van wie het inhuurcontract is beëindigd, in het cardmanagementsysteem dienen af te melden en hun passen dienen in te nemen en te deactiveren. Doordat het cardmanagementsysteem gekoppeld is aan de toegangscontrolesystemen worden alle toegangsrechten direct ingetrokken.
Daarnaast geldt dat zodra een pas 35 dagen niet is gebruikt, de pas automatisch wordt gedeactiveerd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft mij bericht dat naar aanleiding van het incident bij de rechtbank Midden-Nederland ook de andere organisaties die de Rijkspas gebruiken zijn gevraagd de naleving van het gemeenschappelijke afsprakenstelsel rond de Rijkspas te controleren en waar nodig maatregelen te treffen.
Specifiek ten aanzien van de gebruikers van de Rijkspas binnen de Rechtspraak geldt dat sinds het voorval bij de rechtbank Midden-Nederland alle gerechten alle in omloop zijnde Rijkspassen controleren. Voorts worden de Rijkspassen van alle medewerkers van de gerechten vervroegd vervangen. Tot slot wordt de controle op inname en blokkade van Rijkspassen van uit dienst getreden medewerkers verbeterd. Zekerheidshalve volgt hierna een nader onderzoek waarbij ondermeer wordt nagegaan hoe lang een pas niet meer is gebruikt. Daarnaast worden de autorisaties op de passen die aan derden zijn verstrekt gecontroleerd, waaronder medebewoners van de gerechtsgebouwen zoals het Openbaar Ministerie en externen zoals cateringmedewerkers. Verder zal binnen de gerechten extra worden ingezet op het bevorderen van het veiligheidsbewustzijn van de medewerkers.
De Rechtspraak wordt binnenkort getoetst door de Rijks Audit Dienst om te borgen dat alle verbetermaatregelen daadwerkelijk zijn doorgevoerd en hebben geleid tot procesverbeteringen.
Voor wat betreft de Hoge Raad geldt dat het eigen type toegangspas (niet zijnde de Rijkspas) bij vertrek van een medewerker wordt ingenomen en geblokkeerd. Naar aanleiding van het incident bij de rechtbank Midden-Nederland heeft de Hoge Raad alle actieve toegangspassen nogmaals gecontroleerd.
Voor overheidsgebouwen van de DJI zoals penitentiaire inrichtingen en Tbs-klinieken geldt dat de aan de personeelspas gekoppelde autorisaties aangaande de toegang tot het gebouw of onderdelen daarvan, worden aangepast of ingetrokken zodra de aan de medewerker toegekende toegangsrechten wijzigen. Locaties beschikken over een cardmanagementsysteem met behulp waarvan per locatie autorisaties kunnen worden toegekend en passen gedeactiveerd.
Hoe wordt voorkomen dat er onrechtmatig toegang kan worden verkregen tot dossiers of andere privacygevoelige informatie?
De beschikbaarheid, vertrouwelijkheid en integriteit van de informatie borgt de Rechtspraak met maatregelen die minimaal in overeenstemming zijn met vigerende Wet- en rijksregelgeving, zoals de Basisline Informatiebeveiliging Rijk 2012 (BIR: 2012) en het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst 2007 (VIR) en de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP). Alle voor de Rechtspraak geldende beveiligingsmaatregelen op dit gebied staan vermeld in het handboek Beveiliging. Alle gerechten moeten dit handboek hebben ingevoerd en naleven. De landelijke Beveiligingsambtenaar voor de Rechtspraak ziet hierop actief toe.
Wat is uw reactie op het bericht dat de rechtbank Utrecht de beveiliging heeft aangescherpt?2 Wordt alleen de passenregistratie verbeterd, of worden er nog meer maatregelen getroffen?
Zie antwoord vraag 1.
Zullen die verbeteringen ook worden toegepast bij andere rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat statiegeldproject op een school wordt tegengewerkt |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Directeur Afvalfonds chanteerde ons om statiegeld»?1
Ja.
Klopt het dat gemeente Apeldoorn in 2013 een financieringsaanvraag heeft ingediend bij het afvalfonds voor een schoolproject over afval, duurzaamheid en recycling? Zo ja, op welke gronden is dat afgewezen?
De gemeente Apeldoorn heeft in 2013 inderdaad een financieringsaanvraag ingediend. Deze financieringsaanvraag is inhoudelijk beoordeeld door Stichting NL Schoon. De eerste ingediende versie van de aanvraag is afgekeurd door Stichting NL Schoon omdat deze aanvraag teveel onduidelijkheid over de zijdelingse effecten op het voorkomen van zwerfafval bevatte. Na een toelichtend gesprek tussen de gemeente Apeldoorn en Stichting NL Schoon is de aanvraag door de gemeente Apeldoorn aangepast en door Stichting NL Schoon goedgekeurd.
Deelt u de mening dat een dergelijk initiatief van leerlingen uit Apeldoorn een goed initiatief is om leerlingen bewust te maken van milieuvervuiling en ons afvalbeleid? Zo ja, past bij een dergelijk initiatief een ondersteunende rol vanuit de overheid, waarbij ook sprake is van de samenwerking van de 3 O's (Overheid, Ondernemers en Onderwijs)?
Het initiatief van leerlingen uit Apeldoorn vind ik sympathiek. Dat leerlingen hiervoor zelf het initiatief hebben genomen, laat de betrokkenheid van de leerlingen zien bij afval, recycling en duurzaamheid.
Een ondersteunende rol van de overheid bij dit initiatief is voorzien vanuit de afspraken die gemaakt zijn over bestrijding van zwerfafval in de Raamovereenkomst Verpakkingen.
Hoe beoordeelt u de rol van het Afvalfonds in deze kwestie?
Stichting NL Schoon is verantwoordelijk voor de inhoudelijke beoordeling van aanvragen. Nedvang, aan wie Stichting Afvalfonds de monitoring en stimulering van de inzameling en recycling van verpakkingsafval heeft uitbesteed, organiseert het proces voor gemeenten om een aanvraag in te kunnen dienen. Stichting Afvalfonds Verpakkingen betaalt de vergoedingen uit. Stichting Afvalfonds speelt geen inhoudelijke rol bij de beoordeling van een aanvraag.
Klopt het dat u in eerste instantie enthousiast was over het project? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is het project alsnog afgewezen?
Het project is niet afgewezen maar toegekend. De inhoudelijke beoordeling ligt niet bij mij maar bij Stichting NL Schoon. Zie verder mijn antwoord in reactie op vraag 3.
Welke criteria gelden er voor projecten die een beroep doen op het Afvalfonds en wie beoordeelt die aanvragen?
Stichting NL Schoon beoordeelt de aanvragen inhoudelijk. Hiervoor hanteert zij de volgende criteria:
Is er binnen het Van Grondstof Naar Afval (VANG)-beleid ruimte voor het ondersteunen van onderwijsprojecten van leerlingen ten aanzien van het afval en recycling?
Ja, die ruimte is er. Binnen VANG wordt gekeken hoe scholen kunnen worden gestimuleerd in educatie over afvalpreventie en afvalscheiding.
Illegaal draagmoederschap |
|
Kees van der Staaij (SGP), Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Dit is de Dag over illegaal draagmoederschap?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het bericht dat de praktijk van het draagmoederschap een ethische grens heeft bereikt?2
Ja.
Heeft het toegezegde overleg met het Openbaar Ministerie (OM) over een aanscherping van het handhavingsbeleid plaatsgevonden en wat is daarvan het resultaat?3
Op 16 december 2011 heb ik uw Kamer een brief4 over draagmoederschap gestuurd waarin ik heb voorgesteld om, in samenhang bezien, op een aantal punten het beleid aan te passen. Een van die voorstellen was om, mede gezien de voorgestelde beleidsaanpassingen, in overleg met het Openbaar Ministerie te treden om te bezien of een aanscherping van het handhavingsbeleid mogelijk en wenselijk is. Over deze brief heeft geen debat met uw Kamer kunnen plaatsvinden.
Met het Openbaar Ministerie is gesproken over het handhavingsbeleid. Hieruit is naar voren gekomen dat voor zaken waarbij sprake is van overtreding van artikel 151b en 151c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geldt dat het Openbaar Ministerie steeds afweegt of vervolging opportuun is gezien de ernst van het feit, beschikbare capaciteit en het maatschappelijk belang dat geraakt wordt door het feit. Een dergelijke afweging vindt altijd plaats in het licht van de gedachte dat het strafrecht ultimum remedium dient te zijn.
Het Openbaar Ministerie heeft in 1996 twee verdachten vervolgd voor overtreding van artikel 151b Sr.
Een overtreding van de artikelen 151b en 151c Sr gaat in een aantal gevallen gepaard met strafbare feiten die met (illegaal) draagmoederschap verbonden kunnen zijn, waaronder mensenroof. Ik verwijs hierbij naar het door het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) uitgevoerde onderzoek «Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen» uit 2011.5 Uit dit rapport blijkt dat het Openbaar Ministerie ter zake van deze feiten tot vervolging is overgegaan.
Ik zie op basis hiervan geen aanleiding het Openbaar Ministerie te verzoeken het huidige handhavingsbeleid ten aanzien van draagmoederschap aan te scherpen of het meer prioriteit te geven bij de politie.
Daar komt bij dat eventuele aanscherping van dit beleid samen hangt met de werkzaamheden van de Staatscommissie Herijking Ouderschap. De Staatscommissie bekijkt het fenomeen draagmoederschap in de volle breedte en betrekt hierbij ook de strafbepalingen. Het lijkt mij het meest zinvol om naar aanleiding van het rapport van de Staatscommissie, dat medio 2016 wordt verwacht, eens met uw Kamer in de volle breedte van gedachten te wisselen over dit complexe onderwerp, zo ook over (handhaving van) de huidige strafbaarstellingen.
Is het waar dat het OM nog nooit iemand heeft vervolgd voor de plaatsing van een advertentie omtrent het draagmoederschap? Zo ja, deelt u de mening dat het OM bij overtreding van de artikelen 151b en 151c van het Wetboek van Strafrecht dient te handhaven teneinde een halt toe te roepen aan de wildgroei van advertenties van draagmoeders en wensouders op het internet? Zo ja, krijgt de opsporing en de vervolging van commercieel draagmoederschap vanaf nu prioriteit bij politie en justitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Raad voor de Kinderbescherming geen zicht heeft op een groot deel van de kinderen die door middel van een draagmoederconstructie geboren worden? Wat vindt u hiervan? Bent u bereid om te onderzoeken waar kinderen, die door middel van een dergelijke constructie geboren zijn, terecht zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: Raad) start een onderzoek nadat het kennis heeft genomen van een (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructie, bijvoorbeeld indien wensouders zelf contact opnemen met de Raad om (uiteindelijk) het gezag over het kind te kunnen verkrijgen of na melding van een andere instantie. Zo kan een ambtenaar van de burgerlijke stand melding maken bij de Raad.
Dat de Raad geen zicht heeft op een deel van de kinderen die door middel van een draagmoederschapsconstructie worden geboren, is aannemelijk. Het vermoeden bestaat immers dat een deel van draagmoederschap buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt. Dit werd geconcludeerd in het eerder genoemde onderzoek van UCERF uit 2011. Een soortgelijke conclusie trekt ook het rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014, genaamd «A study of legal parentage and the issues arising from international surrogacy arrangements».6
Dit maakt dat het niet mogelijk is onderzoek te doen naar waar kinderen die als gevolg van een illegale draagmoederschapsconstructie zijn geboren, terecht zijn gekomen. Geen enkele instantie weet immers dat dit heeft plaatsgevonden en dit was ook de intentie van deze ouders.
Bent u in het licht van voorgaande vragen nu bereid een doorzichtige meldingsstructuur voor de verschillende instanties (zoals zorgverleners, de Raad voor de Kinderbescherming, de ambassades en de Immigratie- en Naturalisatiedienst) die met onderhavige problematiek in aanraking komen te ontwikkelen om te bewerkstelligen dat in de toekomst beter vast kan worden gesteld op welke schaal draagmoederschap en illegale opneming van kinderen in Nederland plaatsvindt? Zo ja, hoe zou een dergelijke meldstructuur het beste geïmplementeerd kunnen worden? Zo niet, waarom niet?
Betrokken instanties werken nauw samen en wisselen waar nodig informatie en ervaringen uit over (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructies.
Bovendien is, zoals in antwoord op de vorige vraag aangegeven, het vermoeden dat een deel van draagmoederschap buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt.
Uit het rapport van UCERF kan ook worden opgemaakt dat draagmoederschap in Nederland vermoedelijk in omvang beperkt is.
Om deze redenen zie ik geen meerwaarde in de ontwikkeling van een meldingsstructuur voor instanties.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de NVOG dat draagmoeders en wensouders in het belang van het kind net als bij adoptie en pleegouderschap zouden moeten worden gescreend door de Raad voor de Kinderbescherming?
Indien wensouders en draagmoeders de procedure voor hoogtechnologisch draagmoederschap in Nederland volgen, worden zij uitgebreid gescreend door het VUMc, dat deze behandeling verricht. Zo moeten wensouders een verklaring omtrent gedrag overleggen en voert de draagmoeder gesprekken met een psycholoog.
Zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven kan de Raad eerst een onderzoek starten na kennisname van een draagmoederschapsconstructie.
Een procedure inrichten vergelijkbaar met (interlandelijke) adoptie, waarbij de Raad wensouders en draagmoeders vooraf screent, zou een andere rol voor de Raad betekenen, waarvoor een wetswijziging nodig is.
Dergelijke vragen liggen voor bij de Staatscommissie Herijking Ouderschap, waarvan ik de adviezen medio 2016 met interesse tegemoet zie.
Wanneer kan de Kamer een reactie van de regering verwachten op het eindrapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht over de mogelijkheid en wenselijkheid van een mondiaal instrument op het terrein van draagmoederschap?
Ik kan u hierbij aangeven wat de uitkomsten waren van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht. De Haagse Conferentie heeft in april 2014 twee documenten gepubliceerd, namelijk «The desirability and feasibility of further work on the Parentage / Surrogacy Project» en de «Study of Legal Parentage and the issues arising from International Surrogacy Arrangements»7. Hierin wordt voorgesteld een expert-groep te formeren die verder verkent wat de mogelijkheid en wenselijkheid is voor een multilateraal instrument.
De Algemene Vergadering van de Haagse Conferentie heeft in de vergadering van april 2014 besloten dat de verkenning van de mogelijkheid om een multilateraal instrument op dit gebied in te richten dient te worden gecontinueerd. De volgende Algemene Vergadering in 2015 zal definitief besluiten of een dergelijke expert-groep geformeerd gaat worden.
Pretium en het schriftelijkheidsvereiste |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de manier waarop het bedrijf Pretium (niet) omgaat met het schriftelijkheidsvereiste bij telefonische verkoop?1
Ja, ik ben op de hoogte van de betrokken berichtgeving.
Klopt het dat het schriftelijkheidsvereiste niet kan worden ingevuld met alleen een klik op een telefoontoets, zoals Pretium beweert?
Op grond van het recent inwerking getreden artikel 230v lid 6 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek kan een overeenkomst die het gevolg is van een telefonisch gedaan aanbod alleen schriftelijk tot stand komen. Dit vereiste geldt voor overeenkomsten betreffende het geregeld afleveren van diensten en overeenkomsten betreffende de levering van water, gas, elektriciteit en stadsverwarming. Met de invoering van het schriftelijkheidsvereiste is beoogd consumenten te beschermen tegen het ongewild overgezet worden naar een nieuwe aanbieder. Bovengenoemde overeenkomsten zijn immers niet direct zichtbaar voor een consument, hetgeen ook genoemd is in de parlementaire behandeling als één van de problemen van telemarketing (Kamerstuk 33 520, nr. 3 op p. 52 en nr. 7 op p. 4–6).
In de parlementaire behandeling (o.a. Kamerstuk 33 520, nr. 3 en 7) is een aantal voorbeelden gegeven hoe aan het schriftelijkheidsvereiste voldaan kan worden.
Zo is aangegeven dat aan dit voorschrift in de praktijk voldaan kan worden doordat de handelaar een aanbod tot het aangaan van een overeenkomst in schriftelijke vorm opstelt en aan de consument toestuurt. De consument zal dit aanbod moeten aanvaarden om de uiteindelijke overeenkomst tot stand te brengen. Deze aanvaarding zal doorgaans blijken uit de ondertekening van de schriftelijke overeenkomst. Voorts kan aan het schriftelijkheidsvereiste worden voldaan wanneer de overeenkomst op elektronische wijze wordt gesloten en de overeenkomst raadpleegbaar is, de authenticiteit van de overeenkomst in voldoende mate gewaarborgd is, het moment van totstandkoming met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld en de identiteit van de partijen voldoende kan worden vastgesteld. In de memorie van toelichting (Kamerstuk 33 520, nr. 3, p. 52) is het voorbeeld gegeven van het sturen van de overeenkomst per e-mail. De consument zal vervolgens per e-mail zijn instemming moeten geven, voordat aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan.
Of een loutere klik op een telefoontoets voldoende is om aan het schriftelijkheidsvereiste te voldoen is niet aan mij om te beoordelen. Dit is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) – als toezichthouder op dit voorschrift – en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen. Het is mij niet bekend waarop Pretium haar eigen uitleg baseert.
Waarop baseert Pretium deze uitleg van art. 6:227a en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een klik op en telefoontoets niet voldoende is om aan het schriftelijkheidsvereiste te voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te verzoeken het bovenstaande duidelijk op de website van ConsuWijzer te vermelden?
Ik heb van de ACM vernomen dat zij op de website van het informatieloket ConsuWijzer voorbeelden zal geven op welke wijze in ieder geval aan het schriftelijkheidsvereiste kan worden voldaan.
Bent u bereid om de ACM te verzoeken om te gaan handhaven op de juiste uitvoering van het schriftelijkheidsvereiste?
Ik heb de ACM op de hoogte gesteld van de betrokken berichtgeving. De ACM doet geen mededelingen over al dan niet lopende onderzoeken.
Draagmoederschap |
|
Gert-Jan Segers (CU), Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u de uitzending van de EO over draagmoederschap gezien?1
Bent u bekend met het fenomeen dat via internet geadverteerd en contact gelegd wordt tussen draagmoeders en wensouders, zonder dat daarop enige vorm van toezicht plaatsvind?
Bent u eveneens bekend met het fenomeen dat alleenstaande mannen contact leggen met draagmoeders?
Kunt u een overzicht geven van de websites en de fora waarop deze praktijken plaatsvinden?
Kunt u aangeven welke risico’s verbonden zijn aan de hierboven beschreven praktijken?
Bij sommige wensouders is de kinderwens kennelijk zo groot dat ze bereid zijn zich in te laten met dubieuze praktijken. Hieraan zijn verschillende risico’s verbonden, zoals het risico van emotionele problemen voor de draagmoeder, een verhoogd risico op een identiteitsprobleem voor het kind, een verstoord hechtingsproces en de kans op teleurstelling bij de wensouders.
Kunt u meer inzicht geven in de aard en omvang van dit fenomeen?
De cijfers van het aantal onderzoeken dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) heeft verricht en waarbij sprake was van draagmoederschap zijn, voor zover exact te achterhalen, als volgt:
Het gaat daarbij om onderzoeken waarbij sprake was van hoogtechnologisch draagmoederschap (waarbij een embryo wordt ingebracht die ontstaan is door reageerbuisbevruchting), laagtechnologisch draagmoederschap (waarbij de draagmoeder via de natuurlijke weg of via kunstmatige inseminatie wordt bevrucht met het zaad van de wensvader of donor) of draagmoederschap tot stand gekomen in het buitenland.
Hoewel deze cijfers enige indicatie geven, leveren deze geen volledig beeld op van de aard en omvang van dit fenomeen.
Het vermoeden bestaat immers dat een deel van draagmoederschap buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt. Dit wordt geconcludeerd in het rapport «Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen» van het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) uit 2011.2 Een soortgelijke conclusie wordt ook getrokken in het rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014, genaamd «A study of legal parentage and the issues arising from international surrogacy arrangements».3
Kunt u aangeven of de Raad voor de Kinderbescherming bekend is met deze illegale praktijken en zelf actief contact legt met betrokkenen naar aanleiding van dergelijke berichten op het internet?
De Raad is geen opsporingsinstantie en zoekt derhalve niet actief naar wensouders en (potentiële) draagmoeders die op internet contact met elkaar leggen. Eerst na kennisname van een (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructie kan de Raad een onderzoek starten. Binnen het onderzoek kijkt de Raad of aan alle voorwaarden voor afstand van het kind door de draagmoeder is voldaan. De Raad spreekt met zowel de wensouders als de draagmoeder en vraagt door, bijvoorbeeld hoe zij elkaar ontmoet hebben, hoe lang zij elkaar kennen en of er betaald is. Als er vermoedens zijn van een strafbaar feit, zal de Raad aangifte doen bij de politie.
Bestaat er voor de Raad voor de Kinderbescherming een meldingsplicht richting politie en Openbaar Ministerie (OM) wanneer medewerkers signalen krijgen van illegaal draagmoederschap?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen die de deskundigen Vlaardingerbroek en Smeenk doen in de EO uitzending?
Eerstgenoemde deskundige is van oordeel dat de procedure omtrent draagmoederschap met meer waarborgen omkleed zou moeten zijn. Beide deskundigen geven aan dat actieve opsporing zou moeten worden verricht naar illegale praktijken omtrent draagmoederschap.
Naar ik begrijp is in de documentaire sprake van «laagtechnologisch» draagmoederschap. Voor «laagtechnologisch» draagmoederschap is geen arts benodigd, zoals één van de deskundigen ook in de uitzending aangeeft. Dit in tegenstelling tot hoogtechnologisch draagmoederschap, waarbij een embryo wordt ingebracht die ontstaan is door reageerbuisbevruchting; een ingreep die een arts verricht.
Indien wensouders en draagmoeders de procedure voor hoogtechnologisch draagmoederschap in Nederland volgen, geldt een met waarborgen omklede procedure. Zo moeten wensouders een verklaring omtrent gedrag overleggen en voert de draagmoeder gesprekken met een psycholoog.
Voor laagtechnologisch draagmoederschap ligt dit gecompliceerder omdat dit buiten het zicht van (overheids)instanties kan plaatsvinden. Hetzelfde geldt voor wensouders die naar het buitenland uitwijken.
De door deze deskundigen aangedragen vraagstukken liggen voor bij de Staatscommissie Herijking Ouderschap die deze meeneemt in haar oordeel of een wettelijke regeling rond draagmoederschap tot stand dient te komen en zo ja hoe deze eruit dient te zien.
Kunt u aangeven of u een bedrag van € 25.000,– ter vergoeding van de onkosten van de draagmoeder over het algemeen aan de hoge kant vindt?
Het is niet aan mij om te kunnen beoordelen of dit bedrag hoog of laag is.
Welke definities geeft u aan de begrippen legaal, illegaal en commercieel draagmoederschap?
Deelt u de mening dat voor een legale vorm van draagmoederschap altijd enige vorm van toetsing noodzakelijk is om voldoende waarborgen te creëren voor een veilige en gezonde leefomgeving van het kind?
Volgens artikel 151b, derde lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt als draagmoeder aangemerkt «de vrouw die zwanger is geworden met het voornemen een kind te baren ten behoeve van een ander die het ouderlijk gezag over dat kind wil verwerven, dan wel anderszins duurzaam de verzorging en opvoeding van dat kind op zich wil nemen.»
Van illegaal draagmoederschap kan gesproken worden indien de strafbaarstellingen van artikel 151b en 151c Sr worden overtreden.
Bent u nog steeds van mening dat de meldingsstructuur in Nederland ten aanzien van het melden van draagmoederschap geen verbetering behoeft?2
Ja en deze vorm van toetsing is ook aanwezig als instanties kennis hebben van legaal draagmoederschap. Immers, de Raad zal in deze gevallen onderzoeken verrichten die zien op het uiteindelijk kunnen overdragen van het gezag over het kind van de draagmoeder op de wensouder(s). De Raad weegt in deze onderzoeken zorgvuldig af wat in het belang is van het specifieke kind. Het opgroeien in een veilige en gezonde leefomgeving is hierin een belangrijk onderdeel.
Bent u voorts nog steeds van mening dat de voorlichting voor wensouders en daarmee preventie tegen het commercieel draagmoederschap en de illegale opneming van buitenlandse kinderen, adequaat is?3
Deze mening ben ik nog steeds toegedaan.
Betrokken instanties werken nauw samen en wisselen waar nodig informatie en ervaringen uit over (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructies.
Bovendien bestaat het vermoeden dat een deel van de draagmoederschapsconstructies zich buiten het zicht van (overheids)instanties afspeelt. Dit wordt geconcludeerd in het eerdergenoemde rapport van UCERF uit 2011. Een soortgelijke conclusie wordt ook getrokken in het eerdergenoemde rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014.
Uit het rapport van UCERF kan voorts worden opgemaakt dat draagmoederschap in Nederland vermoedelijk in omvang beperkt is.
Om deze redenen zie ik geen meerwaarde in de ontwikkeling van een meldingsstructuur.
Wanneer verwacht u het eindrapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht met betrekking tot de mogelijkheid en de wenselijkheid van een mondiaal instrument op het terrein van het draagmoederschap?
Ja. Het is onwenselijk dat ondanks de geldende wet- en regelgeving mensen toch hun toevlucht nemen tot malafide praktijken, maar dit valt helaas niet volledig te voorkomen.
Deelt u de mening dat overtreding van de artikelen 151b en/of 151c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) nauw verbonden kan zijn met mensenhandel, zeker wanneer er contact met draagmoeders of wensouders in het buitenland plaatsvind?
De Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht heeft in april 2014 twee documenten gepubliceerd genaamd «The desirability and feasibility of further work on the Parentage / Surrogacy Project» en de «Study of Legal Parentage and the issues arising from International Surrogacy Arrangements»6. Hierin wordt voorgesteld een expert groep te formeren die verder verkent wat de mogelijkheid en wenselijkheid is voor een multilateraal instrument.
De Algemene Vergadering van de Haagse Conferentie heeft in de vergadering van april 2014 besloten dat de verkenning van de mogelijkheid om een multilateraal instrument op dit gebied in te richten dient te worden gecontinueerd. De volgende Algemene Vergadering in 2015 zal definitief besluiten of een dergelijke expert-groep geformeerd gaat worden.
Welke aandacht wordt binnen de nationale politie besteed aan opsporing van de illegale praktijk van het draagmoederschap en de illegale opneming van buitenlandse kinderen?
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Zoals geconcludeerd in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel uit 2012 «Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering en gedwongen commercieel draagmoederschap» kan commercieel draagmoederschap onder omstandigheden worden aangemerkt als mensenhandel.7 Voor de vraag of sprake is van mensenhandel is niet doorslaggevend of het contact met draagmoeders of wensouders in het buitenland heeft plaatsgevonden, maar of kan worden voldaan aan de bestanddelen van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat daarbij onder meer om (het oogmerk van) uitbuiting, maar ook om de specifiek in dit artikel genoemde gedragingen en het aanwezig zijn van een van de in dit artikel opgenomen dwangmiddelen.
Klopt het dat er slechts eenmaal een vervolging en een berechting heeft plaatsgevonden op basis van art. 151b Sr?4
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het aantal keer dat art. 151c Sr is toegepast in de strafrechtelijke opsporing en berechting?
Op welke wijze wordt binnen het OM aandacht besteed aan de vervolging op basis van deze artikelen?
Beschikt het OM over voldoende capaciteit teneinde deze illegale praktijken te vervolgen?
Kunt u per maatregel (zeven in totaal) ten aanzien van het Nederlandse beleid omtrent draagmoederschap aangeven op welke wijze deze de afgelopen jaren zijn uitgevoerd?5
Welke maatregelen zijn door u genomen naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering en gedwongen commercieel draagmoederschap).6
In mijn brief van 16 december 201110 heb ik voorgesteld op een aantal punten, in samenhang bezien, het Nederlandse beleid omtrent draagmoederschap aan te passen en expliciet vast te stellen. Deze voorstellen vormden een aanzet om met de Tweede Kamer van gedachten te wisselen. Deze gedachtewisseling heeft helaas niet kunnen plaatsvinden. Inmiddels buigt de Staatscommissie Herijking Ouderschap zich over dit complexe onderwerp. Het bovenstaande in ogenschouw nemende, heb ik ten aanzien van de voorgestelde punten het volgende verwezenlijkt:
Op welke wijze besteed de Staatscommissie Herijking Ouderschap aandacht aan deze schaduwzijde van het draagmoederschap in Nederland?
Bij brief van 28 november 201213 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer geïnformeerd over het vervolg dat ik aan het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel heb gegeven voor wat betreft het onderdeel commercieel draagmoederschap. In deze brief is aangegeven dat op Rijksoverheid.nl voorlichting is geplaatst over het krijgen van een kind via draagmoederschap en de risico’s op mogelijke uitbuiting van draagmoeders in het buitenland.
Ook de aanbeveling om, mocht het aan de orde zijn, in de onderhandelingen over een mondiaal verdrag op het terrein van draagmoederschap, aspecten van mensenhandel bij draagmoeders onder de aandacht te brengen is overgenomen.
De Staatscommissie Herijking Ouderschap beziet het onderwerp draagmoederschap in de volle breedte; mogelijke uitbuiting van draagmoeders zal hierin ongetwijfeld aan de orde komen. Ik zal het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel onder de aandacht van de Staatscommissie brengen.
Deelt u de mening dat niet gewacht kan worden tot de uitkomsten van deze staatscommissie om verdere maatregelen te nemen en meer prioriteit te geven aan de voorkoming, bestrijding en vervolging van illegaal draagmoederschap?
Zie antwoord vraag 24.
De vroegtijdige plaatsing van een veroordeelde mensenhandelaar in een zeer beperkt beveiligde inrichting (zbbi) |
|
Nine Kooiman (SP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het besluit van het arrondissementsparket Noord-Nederland tot het plaatsen van de veroordeelde mensenhandelaar A. el Y. in een zbbi terwijl hij nog niet de helft van zijn straf heeft uitgezeten?
Ja. Echter, niet het arrondissementsparket, maar de selectiefunctionarissen van de afdeling Individuele Zaken Gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zijn, conform artikel 15 van de Penitentiaire beginselenwet, belast met plaatsing in een ZBBI.
Hoe beoordeelt u het feit dat het slachtoffer pas werd geïnformeerd nadat verdachte zijn eerste verlof al had genoten?
Het slachtoffer is over het eerste verlof tijdig geïnformeerd door het Informatiepunt Detentieverloop (IDV) van het Openbaar Ministerie (OM), hetgeen inhoudt dat het slachtoffer hierover voorafgaand aan het eerste verlof is ingelicht.
Deelt u de mening dat het een enorme schok moet zijn voor de voormalige slachtoffers van A. el Y. dat hij al in dit stadium van zijn straf in een zbbi wordt geplaatst waarbij hij vanaf heden ook wekelijks met verlof zal mogen gaan?
Ik kan mij zeker indenken dat het ingrijpend voor slachtoffers kan zijn, wanneer aan een gedetineerde verlof wordt toegekend op een moment dat het slachtoffer dit wellicht nog niet verwacht. De betreffende gedetineerde voldoet echter aan de voorwaarden om in deze fase van de gevangenisstraf in aanmerking te komen voor meer vrijheden.
Waarom is er toestemming gegeven voor dit verlof, zonder dat er sprake is van bijvoorbeeld een verbod zich op te houden in de buurt van de betrokken slachtoffers? In hoeverre wordt er bij het verlenen van verlof aan veroordeelde mensenhandelaren bekeken of voorwaarden als een gebieds- of contactverbod opgelegd dienen te worden?
Wekelijks verlof maakt deel uit van het ZBBI-regime. Voorafgaand aan het verlenen van dergelijk regimair verlof wordt een inschatting gemaakt van de risico’s die hieraan verbonden zijn, waarbij de directeur van de penitentiaire inrichting (PI) zich zo nodig laat adviseren door bijvoorbeeld de politie, het OM en/of de reclassering. Indien de informatie hiertoe aanleiding geeft, worden bij het toekennen van het verlof bijzondere voorwaarden, zoals een contact- en/of locatieverbod, gesteld om risico’s – mede ten aanzien van het slachtoffer – te beperken.
Van de directeur van de PI heb ik vernomen dat ook in de onderhavige zaak thans een contactverbod met het slachtoffer als bijzondere voorwaarde geldt. Hierdoor kan de veiligheid van, alsmede een ongewenste confrontatie met het slachtoffer zoveel mogelijk worden geborgd tijdens verloven.
Is de slachtoffers om advies gevraagd? Zo ja, wat is daarmee gedaan? Zo nee, waarom is dat achterwege gebleven? Op welke manier wordt er bij de verlofverlening aan mensenhandelaren rekening gehouden met het belang van het slachtoffer?
Van advisering door slachtoffers bij het toekennen van vrijheden tijdens detentie is geen sprake. Indien het zogeheten spreekrechtwaardige delicten betreft, zoals mensenhandel, wordt desgewenst informatie door het IDV aan het slachtoffer verstrekt over het detentieverloop van gedetineerden om te voorkomen dat zij onverwacht worden geconfronteerd met de dader. Het tijdig informeren van het slachtoffer door het IDV is in lijn met het beleid om de positie van slachtoffers te versterken.
Hoe wordt de veiligheid van de slachtoffers gewaarborgd op het moment dat deze persoon met verlof gaat?
Zie antwoord vraag 4.
Waren er bijzondere persoonlijke redenen om A. el Y. wekelijks verlof te geven? Welke garanties zijn er dat hij geen contact zal opnemen met zijn voormalige slachtoffers?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt dit verlof voor deze mensenhandelaar zich dit tot uw voornemen om slachtoffers van veroordeelde criminelen in een betere positie in het rechtsproces te brengen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Eis Haagse politiek ontmoedigt vervroegd aflossen hypotheek’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eis Haagse politiek ontmoedigt vervroegd aflossen hypotheek»?1 Wat vindt u van dit artikel en deelt u de conclusies in het artikel?
Ja, ik ben hiermee bekend. Het artikel stelt dat de introductie van de Nederlandse ongewogen kapitaaleis – een leverage ratio van minimaal 4% voor systeemrelevante banken – er voor zorgt dat banken minder onderscheid zullen gaan maken tussen verschillende risico’s, waardoor renteverschillen tussen minder en meer risicovolle bankleningen kleiner kunnen worden. Dit zou voortvloeien uit het feit dat bij de risicogewogen kapitaaleisen de hoogte van de kapitaaleisen afhangt van de risico’s gerelateerd aan de onderliggende activa, terwijl de leverage ratio eis geen onderscheid maakt naar verschillen in onderliggende risico’s. Als voorbeeld wordt de mogelijkheid aangehaald dat banken geen renteverlagingen meer zouden bieden aan klanten wanneer deze vervroegd zouden aflossen op hun hypotheek, wat de prikkel tot vervroegd aflossen zou ontmoedigen.
Vooraleerst wil ik hier in herinnering roepen waarom ik een voorstander ben van een hogere leverage ratio. Ondanks de verbeterde kapitaalpositie van banken is de zogenaamde hefboom, de verhouding tussen de totale activiteiten van een bank en het eigen vermogen, nog steeds relatief hoog. Dit maakt banken kwetsbaar voor verliezen en (sterk) afhankelijk van de precieze risicoweging van de bezittingen van banken. Een hogere leverage ratio eis garandeert een hoger niveau van beschikbaar verliesabsorberend vermogen bij banken: het minimale ongewogen kapitaal dat banken beschikbaar moeten hebben wordt substantieel verhoogd. Dit vermindert de kans dat banken in problemen komen in het geval dat risico’s door banken te optimistisch worden ingeschat en draagt daarmee nadrukkelijk bij aan een stabieler bancair systeem. Gegeven deze voordelen is er daarom voor gekozen om in elk geval voor de systeemrelevante banken een hogere leverage ratio eis van 4% te stellen, in samenhang met de stijging van de risicogewogen kapitaaleisen.
De aanname bij de voornoemde stelling in het artikel is dat de leverage ratio voor de betreffende banken altijd zal uitstijgen boven het totaal van de risicogewogen kapitaaleisen, en dat dit bij banken vervolgens tot ongewenste gedragseffecten zal leiden. In de Kabinetsvisie Nederlandse bankensector is echter expliciet aangegeven dat het kabinet een hogere leverage ratio van minimaal 4% nastreeft in samenhang met de stijging van de risicogewogen kapitaaleisen. Op deze manier zorgt een leverage ratio van 4% er voor dat het risicogewogen kapitaaleisenraamwerk niet structureel buitenspel wordt gezet en de voordelen van zowel de ongewogen als de risicogewogen aanpak beide tot hun recht komen.
Ook het Britse Financial Policy Committee, dat op 31 oktober de vormgeving van de leverage ratio eis in het Verenigd Koninkrijk heeft gecommuniceerd, benadrukt deze complementariteit en samenhang tussen de risicogewogen en ongewogen kapitaaleisen.2 De stelling dat renteverschillen tussen relatief veilige en relatief risicovolle leningen per definitie veel kleiner worden door introductie van een leverage ratio van 4%, onderschrijf ik dus niet. Daarbij speelt ook een rol dat een bank ongeacht de verhouding tussen de risicogewogen en ongewogen kapitaaleisen, omwille van goed risicomanagement normaliter zal willen differentiëren tussen hypotheken met meer en hypotheken met minder risico.
Wat vindt u van het ongewenste effect dat vervroegd aflossen van de hypotheek minder aantrekkelijk wordt, gelet op de al hoge private schulden in Nederland?
Zoals hiervoor reeds is aangegeven, is nadrukkelijk rekening gehouden met de samenhang tussen de ongewogen en risicogewogen kapitaaleisen, om eventuele negatieve effecten van een hogere leverage ratio eis te mitigeren. Ik verwacht dan ook niet dat banken als gevolg van de leverage ratio eis vervroegd aflossen minder aantrekkelijk gaan maken.
Het is daarnaast van belang te realiseren dat kapitaaleisen niet de enige factor zijn die invloed hebben op het aanbieden van rentekortingen door banken bij vervroegde aflossingen van hypotheken. Factoren als concurrentieverhoudingen en het belang van duurzame klantrelaties spelen hierbij ook een rol. Ook kan het voor banken makkelijker zijn om voor hypotheken met een lagere loan-to-value ratio – zoals hypotheken waarop meer is afgelost – financiering aan te trekken. Dit kan ook doorwerken in de prijs van hypotheken. Daarnaast spelen voor de hypotheeknemer, naast rentekortingen, ook andere factoren een rol bij de beslissing om al dan niet over te gaan tot (vervroegde) aflossingen. Gedacht kan worden aan het algehele economische klimaat en de rentestand, de situatie op de woningmarkt en (wijzigingen in) fiscale arrangementen.
In hoeverre vindt u het een gewenst effect dat er een hogere hypotheekrente blijft, ook al wordt er afgelost en is er minder risico, terwijl de hypotheekrente in Nederland al hoog is? In hoeverre deelt u de mening dat risico juist ingeprijsd moet worden en het verhogen van de leverage ratio daarop juist een nadelig effect heeft?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is er bij het eenzijdig verhogen van de leverage ratio door Nederland rekening gehouden met dit effect?
Zie antwoord vraag 2.
Welke effecten en gevolgen heeft het eenzijdig verhogen van de leverage ratio nog meer, onder andere ook op welke producten?
Bij de verhoging van de leverage ratio kan voor banken een prikkel ontstaan om verhoudingsgewijs meer te investeren in relatief risicovolle activa. De leverage ratio eis maakt immers geen onderscheid naar de risico’s gerelateerd aan de verschillende activaportefeuilles, terwijl tegelijkertijd de verwachte rendementen van relatief risicovolle activa hoger liggen dan bij minder risicovolle activa. Zoals reeds aangegeven, is bij de vormgeving van de leverage ratio eis echter expliciet rekening gehouden met het risico op en het voorkomen van mogelijke ongewenste gedragseffecten, doordat een adequate samenhang is behouden tussen de ongewogen en gewogen kapitaaleisen. Daarom verwacht ik geen substantiële ongewenste gedragseffecten bij de banken die aan de hogere leverage ratio eis moeten voldoen. Daarbij geldt dat de hogere leverage ratio wel zal bijdragen aan de financiële stabiliteit, omdat banken met veel activa met een gemiddeld laag risicoprofiel een sterkere buffer hebben voor het geval zich onverwachts een grote schok voordoet die deze activa raakt.