Het bericht dat studenten van de Haagse Hogeschool tentamens vooraf kunnen inzien |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten rond tentamenfraude aan de Haagse Hogeschool, waaruit blijkt dat studenten mogelijk al vier jaar lang vooraf tentamens hebben kunnen inzien?1
De Haagse Hogeschool heeft in februari 2014 een tip ontvangen over tentamenfraude bij ICT-opleidingen. Volgens deze tip zou een groep studenten toegang hebben gehad tot het computersysteem en daardoor vier jaar lang inzage hebben gehad in tentamenopgaven en -antwoorden. De Haagse Hogeschool heeft naar aanleiding van deze tip een onafhankelijk recherchebureau ingeschakeld dat hier uitgebreid onderzoek naar heeft gedaan. Er is bij dat onderzoek geen enkele aanwijzing gevonden dat hiervan daadwerkelijk sprake was.
Hoe oordeelt u over de meest recente onthulling, waarbij studenten opgaven «op bestelling» kunnen krijgen omdat deze door docenten en medewerkers aan hen worden doorgespeeld?2
Ik kan op dit moment geen uitspraken doen over de meest recente ontwikkeling met betrekking tot deze onthulling, omdat momenteel onderzoek naar het op bestelling krijgen van opgaven wordt gedaan door zowel het Openbaar Ministerie als het recherchebureau. Wat ik u wil melden is dat ik vind dat er hard moet worden opgetreden tegen tentamendiefstal en frauderende studenten. Een diploma moet het resultaat zijn van aangetoonde kennis en kunnen volgend uit de opleiding. Het afnemend werkveld en de samenleving moet daarop kunnen vertrouwen. Elke vorm van fraude moet daarom hard bestreden worden.
Om hoeveel gevallen van fraude gaat het? Is het waar dat voor de tentamens honderden tot duizenden euro's worden betaald?
De Haagse Hogeschool heeft het recherchebureau Hoffmann, dat eerder onderzoek heeft gedaan bij ICT-opleidingen, gevraagd om breder onderzoek te doen naar het tentamenproces en de zwakke plekken hierin. Dit onderzoek loopt nog en is uitgebreid met het laatste signaal met betrekking tot fraude (juli 2014).
In het lopende onderzoek is al vastgesteld dat zeven studenten voorkennis hebben gehad bij het maken van tentamens. Deze studenten zijn inmiddels definitief verwijderd van de hogeschool en er is door de hogeschool aangifte gedaan van tentamendiefstal. Momenteel wordt onderzoek gedaan naar de precieze omvang van deze tentamendiefstal, het aantal studenten dat deze gestolen tentamens heeft verkocht en de wijze waarop de tentamens zijn ontvreemd. Ik kan daarom nog geen antwoord geven op uw vraag of het waar is dat er honderden tot duizenden euro’s is betaald voor tentamens.
Hoe verklaart u de nieuwe gevallen van tentamenfraude, terwijl bureau Hoffman in april constateerde dat er niets aan de hand zou zijn?
Het recherchebureau Hoffmann constateerde naar aanleiding van hun onderzoek naar het signaal dat de Haagse Hogeschool in februari ontving over inzage in tentamens bij ICT-opleidingen dat er geen aanwijzingen voor tentamendiefstal naar voren zijn gekomen bij deze opleidingen. De nieuwe gevallen van tentamenfraude betreffen niet de opleiding waar de conclusie van het recherchebureau op gebaseerd is.
De Haagse Hogeschool heeft het recherchebureau, dat eerder onderzoek heeft gedaan bij ICT-opleidingen, gevraagd om binnen de hogeschool breder onderzoek te doen naar het tentamenproces en de zwakke plekken hierin. Dit onderzoek loopt nog en is uitgebreid met het laatste signaal met betrekking tot fraude (juli 2014).
Bent u bereid een nieuw onderzoek in te stellen, aangezien de tentamenfraude niet is opgehelderd? Zo nee, hoe zorgt u ervoor dat er een eind komt aan de voortdurende fraude?
De tentamenfraude is nog niet opgehelderd, omdat de onderzoeken van het Openbaar Ministerie en het recherchebureau nog niet zijn afgerond. Ik ga ervan uit dat de Haagse Hogeschool voortvarend aan de slag zal gaan met de aanbevelingen en bevindingen uit deze onderzoeken. Ik heb op dit moment – gezien het optreden van de Haagse Hogeschool om hier een einde aan te maken – geen reden om te veronderstellen dat zij dat niet zal doen. Ook de Inspectie van het Onderwijs ziet geen aanleiding om op dit moment actie te nemen en wacht de onderzoeken af. Naar aanleiding van deze onderzoeken zal de Inspectie van het Onderwijs bezien of adequaat uitvoering wordt gegeven aan de aanbevelingen uit deze onderzoeken. Ik acht het instellen van nieuw onderzoek dan ook niet noodzakelijk.
Doet de Inspectie van het Onderwijs onderzoek naar de berichten, aangezien deze vanaf februari al verscherpt toezicht hield op de Haagse Hogeschool?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid aangifte te doen als de berichten waar zijn?
Er is al aangifte van tentamendiefstal gedaan door de Haagse Hogeschool.
Hoe voorkomt u dat op andere hogescholen gelijksoortige praktijken plaatsvinden? Wat onderneemt u om dit soort fraude te voorkomen?
Helaas zullen er altijd mensen zijn die fraude plegen, ook in het onderwijs. Als stelselverantwoordelijke kan ik – hoe graag ik dat ook zou willen – niet voorkomen dat gelijksoortige praktijken bij andere instellingen zullen voorkomen. Het zijn de onderwijsinstellingen die verantwoordelijk zijn voor het tentamen- en examineringsproces en zij moeten er alles aan doen om te voorkomen dat dergelijke praktijken voorkomen. En als deze zich toch voordoen, deze gevallen intern zo snel mogelijk aan het licht te brengen zodat er direct actie op kan worden genomen.
De toenemende georganiseerde criminaliteit in Zuid-Nederland |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Manon Fokke (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de bijna onbeheersbare georganiseerde criminaliteit in Zuid-Nederland en de reactie van de politievakbond hierop?1
Ja.
In hoeverre bent u ervan op de hoogte dat meerdere burgemeesters worden bedreigd? Welke acties heeft u ondernomen teneinde deze burgemeesters bij te staan? Weet u wat de aard van de bedreigingen zijn en van wie ze afkomstig zijn?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij bericht dat het geen mededelingen doet over eventuele bedreigingen van openbaar bestuurders. Het bedreigen van openbaar bestuurders is volstrekt onaanvaardbaar en kan altijd rekenen op een stevige aanpak. Indien sprake is van bedreiging van openbaar bestuurders wordt opgetreden conform de Aanwijzing beveiliging van personen, objecten en diensten van het College van Procureurs-generaal. Dat betekent dat er een dreigingsinschatting wordt gemaakt en dat eventueel beveiligingsmaatregelen worden getroffen, onder verantwoordelijkheid van de hoofdofficier van justitie. Daarnaast wordt onder leiding van het OM een strafrechtelijk opsporingsonderzoek ingesteld naar de herkomst van de bedreiging.
Is het waar dat de grootste zorg met betrekking tot de georganiseerde criminaliteit, de drugsgerelateerde criminaliteit betreft? Zo nee, welke criminaliteit betreft het nog meer?
Eén van de prioritaire aandachtsgebieden bij de aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit betreft de handel in en de productie van drugs. Tevens krijgen mensenhandel, witwassen, zware milieucriminaliteit en financieel-economische criminaliteit meer dan bijzondere aandacht van OM en politie en van andere organisaties die betrokken zijn bij de aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit, zoals gemeenten en de Belastingdienst. De noodzaak om deze thema’s met prioriteit aan te pakken wordt bevestigd door het meest recente Nationaal Dreigingsbeeld Georganiseerde Criminaliteit 2012 (verder te noemen: NDB). Ik berichtte uw Kamer hier eerder over per brief d.d. 13 maart 2013.2 In deze brief heb ik tevens aangegeven dat er geen enkele twijfel over bestaat dat de illegale drugsmarkten onverminderd prioriteit moeten krijgen, ook na 2014.
Het wordt bovendien steeds duidelijker dat veel criminele samenwerkingsverbanden niet statisch zijn, maar bestaan uit individuen die flexibel opereren en dat de verbanden van samenstelling, rolverdeling én van werkterrein veranderen. Zij houden zich vaak bezig met diverse soorten van (georganiseerde) criminaliteit, waaronder de handel in of productie van drugs.
Deelt u de constatering van de burgemeesters dat de georganiseerde criminaliteit in Zuid-Nederland (Noord-Brabant en Limburg) onbeheersbaar dreigt te worden? Zo ja, was het u bekend voordat de berichten hierover in de media kwamen en wat heeft u vervolgens gedaan met deze kennis?
De problematiek ten aanzien van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit in Zuid-Nederland is hardnekkig en zorgwekkend. Het OM en de politie hebben verontrustende signalen over de (ontwikkeling van de) ondermijnende en georganiseerde criminaliteit aldaar. Ook vanuit het openbaar bestuur uit die regio's zijn hierover grote zorgen. Het bevoegd gezag in Zuid-Nederland heeft dan ook besloten om per 1 oktober 2014, binnen de bestaande sterkte, meer politiecapaciteit in te gaan zetten op de aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit. Voor een nadere uitwerking van de intensivering verwijs ik graag naar mijn brief van 4 september 2014 over dit onderwerp.
Wat is uw mening over deze constatering van de burgemeesters? Deelt u de mening dat er snel actie ondernomen moet worden?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u kennisgenomen van de wensen van de burgemeesters, politie en het Openbaar Ministerie (OM) dat zij meer geld nodig hebben voor opsporing, meer mogelijkheden voor de aanpak van eigenaren van panden waarin drugslaboratoria zijn aangetroffen en een nationaal coördinator misdaadbestrijding? Zo ja, in hoeverre gaat u tegemoetkomen aan deze wensen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5 voor wat betreft de intensivering van de aanpak van ondermijning in Zuid-Nederland. Zoals ik in mijn brief van 4 september 2014 aan uw Kamer aangeef, wordt voor deze intensivering aangesloten op de regionale structuur en strategie bij de aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit. Dat betekent dat de intensivering in Brabant en Zeeland vorm krijgt via de TaskForce BZ en in Limburg via het RIEC.
De keuze voor een regionale structuur voor de aanpak is een hele bewuste: op die manier kan het beste worden aangesloten bij de regionale en lokale problematiek. De problematiek is immers niet in iedere regio hetzelfde en is het leveren van maatwerk een voorwaarde voor een effectieve aanpak. Sturing op die samenwerking door het (lokale) gezag is daarbij cruciaal. In aanvulling hierop is de landelijke aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit (die regio overstijgend is) belegd bij het Landelijk Parket, het Functioneel Parket en de Landelijk Eenheid van de Nationale Politie. Deze werken ook nauw samen met andere partners zoals gemeenten en de Belastingdienst. Ik kan, gelet op het vorenstaande, niet anders dan concluderen dat bovenop hetgeen al is ingericht en plaatsvindt, de suggestie van een nationaal coördinator misdaadbestrijding geen toegevoegde waarde heeft.
Voor de aanpak van eigenaren van panden waarin drugslaboratoria zijn aangetroffen bestaan diverse wettelijke instrumenten waar gemeenten gebruik van kunnen maken. Voor een uiteenzetting hierover verwijs ik naar de brief die ik uw Kamer op 20 mei 2014 stuurde.3
Als u hieraan niet kunt tegemoetkomen: wat is daarvan dan de reden?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier moeten betrokken overheidsdiensten beter gaan samenwerken, daar waar dat nu nog niet gebeurt? Hoe gaat u deze samenwerking bevorderen?
Het optreden als één overheid bij de aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit wordt ook de komende jaren met kracht voortgezet via de RIEC’s en in Brabant en Zeeland met de inzet van de TaskForce BZ. Hierbij kijken alle betrokken partners en ik continue naar mogelijkheden voor verdere verbetering en aanscherping. Een sprekend voorbeeld hiervan is de aangekondigde intensivering van de aanpak in Zuid-Nederland.
Heeft u de overtuiging dat, door deze verbeterde samenwerking, de bedreigingen richting de burgemeesters zullen afnemen en dat tevens de georganiseerde criminaliteit in Zuid-Nederland zal afnemen? Waar baseert u deze overtuiging op?
Dat is uitdrukkelijk de bedoeling. Het optreden als één overheid, hetgeen extra kracht wordt bijgezet door de intensivering van de aanpak in Zuid-Nederland door meer inzet van OM en politie, kan van invloed zijn op het gedrag van de criminelen jegens individuele personen, waaronder burgemeesters. Immers, de crimineel zal zich realiseren dat het niet van één persoon afhankelijk is dat hij of zij wordt aangepakt: deze bijzondere aandacht krijgt hij namelijk van alle overheidsdiensten die hij of zij op zijn (criminele) pad tegenkomt.
De huidige ervaringen en cijfers leren ons dat samenwerking bij de aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit loont. Dit blijkt uit mijn brief aan uw Kamer van 16 juli jl., waarin ik uw Kamer het Jaarverslag RIEC-LIEC 2013 en de Verantwoordingsrapportage georganiseerde criminaliteit 2013 heb aangeboden.4
Heeft u kennisgenomen van de opmerkingen van de voorzitter van de politievakbond ACP?2
Ja.
Deelt u zijn mening dat er te veel opsporingsdiensten zijn waardoor er veel tijd en energie verloren gaan aan afstemming tussen de diensten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dat voor het vervolg van uw beleid?
Ik deel die mening niet. We kennen in Nederland vier bijzondere opsporingsdiensten. Deze diensten hebben allen een eigen takenpakket en verantwoordelijkheid. Over de afbakening zijn duidelijke afspraken gemaakt. Zoals aangegeven is samenwerking en afstemming bij de aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit cruciaal. Dit geldt ook voor de betrokken opsporingsdiensten. De Nationale Politie, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) zijn om die reden aangesloten bij de samenwerking in de RIEC’s.
Wat moet er nog meer gebeuren alvorens u constateert dat de huidige aanpak met betrekking tot de georganiseerde criminaliteit en met name de druggerelateerde criminaliteit in Zuid-Nederland niet werkt?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 9.
Het omzeilen van de Nederlandse wet door IKEA |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «IKEA omzeilt Nederlandse wet met Slowaakse chauffeurs»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uiterst onwenselijk is dat de Nederlandse wet wordt omzeild met constructies waarbij het loon wordt opgekrikt met onkostenvergoedingen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Herinnert u zich de antwoorden van de minister van Infrastructuur en Milieu op eerdere vragen over het handhaven van rij- en rusttijden bij multinationals?2 Bent u nu wel bereid om de grote opdrachtgevers zoals IKEA en anderen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid?
Tijdens het vragenuur van 17 juni jl. heb ik heb aangegeven dat in het kader van het Actieplan bestrijden van schijnconstructies van mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ook wordt gekeken naar de rol van de opdrachtgever en de rol die deze zou moeten spelen bij het tegengaan van uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing. Ik werk hierbij nauw samen met mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. We moeten er voor waken de opdrachtgever overal verantwoordelijk voor te maken. Het moet voor de opdrachtgever te controleren zijn. Zoals gezegd: mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is hiermee bezig in het Actieplan bestrijden van schijnconstructies en ik wil hier niet op vooruitlopen.
Bent u ook bereid om de Inspectie Leefomgeving en Transport opdracht te geven om, eventueel in samenwerking met de Inspectie SZW, onderzoek te doen naar dit soort constructies van IKEA en andere multinationals? Zo nee, waarom niet?
De ILT heeft geen wettelijke basis voor het doen van dergelijk onderzoek. De ILT ziet toe op naleving van de vervoerswetgeving en deze richt zich op de transportondernemingen en chauffeurs, niet op opdrachtgevers. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven wordt door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gekeken naar de vraag, wat de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever in het kader van de aanpak van schijnconstructies zou moeten zijn.
Kunt u aangeven in hoeverre de aangekondigde Wet Aanpak Schijnconstructies constructies zoals door IKEA gehanteerd onmogelijk maakt?
In de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS) zal een aantal voorstellen worden gedaan die ook helpen schijnconstructies in de transportsector aan te pakken. De belangrijkste zijn:
Bij Kamerbrief van 4 juli 2014 (Kamerstuk 17 050, nr. 484) heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang in de aanpak van schijnconstructies. Daarin is de WAS, die nu voor advies voorligt bij de Raad van State, op hoofdlijnen beschreven.
Investeringen van Nederlandse bedrijven in de Palestijnse gebieden |
|
René Leegte (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse investeerders Palestina tussen twee vuren»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de verklaring dat diplomatiek getouwtrek aan Nederlandse zijde heeft geleid tot ontmoediging van investering in de Palestijnse gebieden?
Het kabinet heeft kennisgenomen van het artikel in het Financiële Dagblad en de daarin genoemde verklaring. Het is aan de individuele bedrijven om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet spreekt Nederlandse bedrijven aan op het ontplooien van activiteiten in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen en levert geen diensten ten behoeve van dergelijke activiteiten.
Deelt u de mening dat als ondernemers willen investeren in Israël en/of de Palestijnse gebieden, zij zich niet ontmoedigd mogen voelen door de Nederlandse staat, zolang hun investering niet bijdraagt aan de uitbouw of instandhouding van nederzettingen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, in het verlengde van de motie-Van der Staaij/Voordewind2 en de eerdere inzet in het kader van de handelsmissies – waar het bedrijf in kwestie zelf ook aan heeft deelgenomen – contact op te nemen met het bedrijf in kwestie en te benadrukken dat er van Nederlandse zijde niet alleen geen bezwaren spelen, maar dat de Nederlandse regering investering in Israël en de Palestijnse gebieden juist aanmoedigt?
Het kabinet spant zich in voor nauwere economische samenwerking met Israël en de Palestijnse gebieden. Het bilateraal samenwerkingsforum van december jl. heeft hiervoor een goede basis gelegd, waar op zal worden voortgebouwd.
Het kabinet treedt echter niet in de beslissingen van individuele bedrijven over hun economische activiteiten, dit geldt derhalve ook voor het besluit van Merford om de joint venture met zijn Palestijnse partner op te schorten.
De gevolgen van de definitieve beslissing van het Europees Comité van de Sociale Rechten (ECSR) inzake de opvang van vreemdelingen |
|
Gerard Schouw (D66), Sharon Gesthuizen (GL), Bram van Ojik (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Is er inmiddels een kabinetstandpunt ingenomen aangaande de afgelopen vrijdag genomen definitieve beslissing door het ECSR inzake de door de Conference of European Churches (CEC) ingediende klacht met betrekking tot het niet voorzien in opvang voor uitgeprocedeerde en ongedocumenteerde vreemdelingen?1
Bent u bereid de Kamer met de beantwoording van deze vragen, desgewenst vertrouwelijk, te informeren over de precieze uitkomst van de uitspraak van het ECSR?
Deelt u de mening dat, hoewel de definitieve beslissing vier maanden vertrouwelijk is en Nederland deze vier maanden kan gebruiken om maatregelen te nemen, het onwenselijk zou zijn om tot november te wachten met het nemen van maatregelen welke noodzakelijkerwijs voortvloeien uit deze uitspraak?
Deelt u de mening dat, indien Nederland inderdaad met deze definitieve beslissing gehouden is aan de verplichting opvang te verschaffen voor de groep uitgeprocedeerde en ongedocumenteerde vreemdelingen, het wenselijk is de maatregelen om te komen tot dergelijke opvang zo snel mogelijk te nemen en in ieder geval te voorkomen dat gewacht wordt met het nemen van maatregelen als het al weer kouder wordt?
Bent u bereid om zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen aan de gemeenten waar (grote) groepen uitgeprocedeerde en ongedocumenteerde vreemdelingen leven, soms op straat, opdat gemeenten weten wat zij kunnen verwachten van het kabinet in deze kwestie?
Bent u tevens bereid om zo snel mogelijkheid duidelijkheid te verschaffen over deze uitspraak van het ECSR en de consequenties daarvan aan de vreemdelingen die het betreft?
De dreigende teloorgang van het St. Jans Gasthuis in Weert door het beleid van CZ, VGZ en andere zorgverzekeraars |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat CZ, VGZ en andere zorgverzekeraars van plan zijn om geen beroerte (CVA)-zorg, klinische geboortezorg en heupoperaties meer in te kopen bij het St. Jans Gasthuis in Weert?1
In het Bestuurlijk Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische zorg (MSZ) tussen VWS, NVZ, NFU, ZKN en ZN (2011) zijn afspraken gemaakt om te komen tot een beheerste kostenontwikkeling en over spreiding en specialisatie van ziekenhuizen daar waar dit vanuit oogpunt van kwaliteit, doelmatigheid en innovatie van zorg wenselijk is. Acute Zorg speelt in dit akkoord een belangrijke rol. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft het initiatief genomen om de in het Hoofdlijnenakkoord gemaakte afspraken verder uit te werken. In het begin 2013 gepubliceerde rapport «Kwaliteitsvisie Spoedeisende Zorg» is door Zorgverzekeraars Nederland (ZN) de eerste stap gezet. In dit rapport is een landelijk kader van criteria voor de herinrichting van de spoedeisende zorg opgesteld. In dit kwaliteitskader staat voor meerdere complexe acute aandoeningen (o.a. voor CVA-, geboorte- en heupfractuurzorg) aangegeven wat de kwaliteits- en volumecriteria zouden moeten zijn om de kwaliteit te verhogen. Op basis van deze criteria zijn scenario’s ontwikkeld en is een inventarisatie gemaakt toegespitst op de specifieke situatie per regio in dialoog met regionale zorgaanbieders. Zorgverzekeraars beogen de kwaliteit van spoedeisende zorg te verbeteren in de regio’s door op basis van kwaliteitscriteria te gaan contracteren bij ziekenhuizen die voldoen aan de gestelde eisen voor kwaliteit.
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft zorgverzekeraars er inmiddels op gewezen dat hun gezamenlijke plannen voor de concentratie van spoedeisende ziekenhuiszorg de keuzemogelijkheden voor patiënten en verzekerden kunnen verminderen. Op basis hiervan heeft ZN op 16 juli laten weten het gezamenlijke traject rond complexe spoedeisende zorg voor dit moment af te ronden. Er is op dit moment dus geen sprake meer van een gezamenlijk traject van de zorgverzekeraars om genoemde zorg niet meer in te kopen bij het St. Jans Gasthuis. Het is nu aan iedere zorgverzekeraar afzonderlijk om hier het eigen inkoopbeleid op te formuleren. Het inkoopbeleid van zorgverzekeraars is een individuele verantwoordelijkheid, waarbij de zorgverzekeraar moet voldoen aan de zorgplicht jegens zijn verzekerden.
Zo ja, waarop is dit besluit gebaseerd? Zijn er bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg aanwijzingen dat de zorg in het St. Jans Gasthuis op deze terreinen niet op orde is?
Zie antwoord op vraag 1.
De IGZ heeft geen signalen waaruit af te leiden is dat de kwaliteit van de beroerte (CVA)-zorg, klinische geboortezorg en heupoperaties in het St. Jans Gasthuis niet op orde is.
Wat zijn de kwalitatieve outcome-gegevens van dit ziekenhuis op deze drie terreinen? Klopt het dat deze outcome kwalitatief volledig aan de maat is vergeleken met andere ziekenhuizen?
Indien de zorg onder de maat is, treedt de inspectie op. Het is mij verder niet bekend wat de kwalitatieve outcome-gegevens van het St. Jans Gasthuis exact zijn en of deze vergelijkbaar zijn met andere ziekenhuizen. Het is de verantwoordelijkheid van individuele zorgverzekeraars om op basis van onder andere prijs- en kwaliteitsgegevens afwegingen te maken bij de zorginkoop.
Betekent het niet als de dominante zorgverzekeraars weigeren deze zorg in te kopen, dat dan het St. Jans Gasthuis als volledig basisziekenhuis op termijn ten dode is opgeschreven en dat door een domino-effect ook de intensive care en de spoedeisende eerste hulp (SEH) onder druk komen te staan?
Zoals ik heb aangegeven in mijn reactie op vraag 1 is het de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om zorg in te kopen waarbij zij dienen te voldoen aan hun zorgplicht. Er is op dit moment geen sprake van een gezamenlijk traject van zorgverzekeraars om de genoemde zorg bij vraag 1 niet meer in te kopen. Elke zorgverzekeraar formuleert zijn eigen inkoopbeleid. Dit kan ertoe leiden dat bepaalde zorg niet langer wordt ingekocht en zou ook kunnen betekenen dat een ziekenhuis in het geheel niet langer wordt gecontracteerd. Zorgverzekeraars dienen rekening te houden met hun zorgplicht en indien zij daaraan niet voldoen kan de NZa ingrijpen. Daarnaast kan ingegrepen worden als de continuïteit van de cruciale zorg of de veiligheid van de zorg in het geding komt.
Daarnaast heb ik er vertrouwen in dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders met behulp van andere relevante partijen gezamenlijk komen tot een kwalitatief verantwoorde en doelmatige inrichting van de (acute)zorg, waarin de verschillende functies van onder andere ziekenhuiszorg transparant en onderbouwd worden belegd.
Is het verdwijnen van het St. Jans Gasthuis als volledig basisziekenhuis volgens u een goede zaak? Zo ja, hoe verhoudt zich dit dan tot het streven om basisziekenhuiszorg om de hoek te leveren?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het ook laf van de zorgverzekeraars dat ze weigeren hun plannen met betrekking tot de ziekenhuiszorg in Limburg en andere delen van het land openbaar te maken? Hebben zij iets te verbergen?
Wat betreft spoedzorg heeft ZN in februari 2013 de gezamenlijke uitgangspunten bekend gemaakt. Op basis daarvan zijn vervolgens per regio verkennende gesprekken gevoerd tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. De uitgangspunten zijn dus niet geheim en wel transparant. Uw Kamer kan de transparante uitgangspunten van de zorgverzekeraars raadplegen op de website van ZN.
Hiernaast hebben zorgverzekeraars een eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot hun individuele inkoopbeleid. Welke keuze de zorgverzekeraar uiteindelijk maakt is aan de individuele zorgverzekeraar. Dat zolang er geen definitieve keuze is gemaakt, dit nog niet bekend is, acht ik onderdeel van het inkoopproces. Zie voorts de antwoorden op voorgaande vragen.
Getuigt het niet van een democratisch tekort als de ziekenhuisbesturen en de bobo’s van de verzekeraars wel van de plannen op de hoogte zijn en in de achterkamertjes van alles aan het bedisselen zijn, maar de bevolking en de patiënten en hun vertegenwoordigers zoals gemeentebesturen van niets weten, zodat een fatsoenlijk debat over de maatschappelijke wenselijkheid van ziekenhuiszorg in de regio niet kan plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer gaat u er nu eens voor zorgen dat alle plannen van de verzekeraars openbaar worden gemaakt, zodat een democratische discussie over deze plannen kan plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 6.
Het voornemen van de marineleiding om tweedehands helikopters aan te schaffen |
|
Raymond Knops (CDA), Wassila Hachchi (D66), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Marineleiding wil ruilheli’s kopen»?1
De kop boven het bericht is niet juist. De uitspraken in De Telegraaf van 11 juli jl. zijn gedaan door de voorzitter van de Koninklijke Vereniging van Marineofficieren. Hij maakt geen deel uit van de marineleiding. De marineleiding heeft geen uitspraken gedaan over de aanschaf van helikopters.
Klopt dit bericht? Is de marine inderdaad voornemens tweedehands helikopters aan te schaffen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre past het voornemen van de marineleiding binnen de oplossing voor het probleem van een structureel tekort aan helikoptercapaciteit?
Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 27 juni jl. over de voortgang van het NH-90 project (Kamerstuk 2014Z12237), worden compenserende maatregelen uitgewerkt om het capaciteitstekort te verminderen dat door de corrosie- en slijtageproblematiek op korte tot middellange termijn wordt veroorzaakt. Daarbij wordt op de eerste plaats gedacht aan het langer aanhouden van de eigen Cougar-helikopters en bijvoorbeeld de inzet van helikopters van andere landen als boordhelikopter vanaf Nederlandse schepen.
Is het voornemen van de marineleiding kabinetsbeleid?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
Is de aanschaf van tweedehands helikopters het plan B voor de helikoptercapaciteit van de krijgsmacht, indien zal blijken dat de laatste zeven Nederlandse NH90-helikopters niet worden afgenomen?
Zoals ik heb gemeld in het algemeen overleg over de NH-90 op 2 juli jl., is alles erop gericht om de huidige problemen samen met NAHEMA en de fabrikant op te lossen.
Met welke middelen wordt de aanschaf van deze tweedehands helikopters gefinancierd?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
In hoeverre is de aanschaf van tweedehands helikopters een oplossing voor het probleem van de opleiding van vliegers?
De aanschaf van tweedehands helikopters is geen oplossing voor de opleiding van vliegers. De vliegers worden opgeleid voor een specifiek helikoptertype. Zij moeten bevoegd raken en blijven om op een bepaald luchtvaartuig te mogen vliegen en dat is niet mogelijk met een vervangend type.
Kunt u inzichtelijk maken welke risico’s er zijn verbonden aan de aanschaf van tweedehands helikopters en welke maatregelen daarom worden genomen?
Er is geen sprake van de aanschaf van een ander helikoptertype.
De anti-Israëldemonstratie |
|
Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Weet u dat er bij de anti-Israëldemonstratie, die vandaag in Den Haag werd gehouden, hakenkruizen werden getoond, de Hitlergroet werd gebracht, en islamitische terreurvlaggen werden getoond?1
Ik verwijs naar het antwoord op de schriftelijke vragen 2 en 4 van de leden Van Klaveren en Bontes over hakenkruizen bij een anti-Israëldemonstratie (ingezonden 15 juli 2014).
Waarom is daar niet tegen opgetreden? Waarom zijn mensen die met nazivlaggen met hakenkruizen of islamitische terreurvlaggen zwaaiden, of mensen die de Hitlergroet brachten niet ter plekke gearresteerd? Deelt u de mening dat de burgemeester van Den Haag hier heeft gefaald?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid alsnog via videobeelden te achterhalen welke demonstranten de genoemde symbolen toonden en de Hitlergroet maakten, en hen alsnog op te pakken, vast te zetten en, in geval van een dubbel paspoort, het Nederlandse paspoort af te nemen, tot persona non grata te verklaren en Nederland voor altijd uit te zetten? Zo neen, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Indien iemand een strafbaar feit heeft begaan, is het aan de rechter om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk. Wel kan de Nederlandse nationaliteit afgenomen worden indien sprake is van een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf dat is gepleegd na 1 oktober 2010. Na het intrekken van het Nederlanderschap, wordt betrokkene ongewenst vreemdeling verklaard en wordt hij uitgezet.
Voor zover het vreemdelingen betreft, is voor het beëindigen van het rechtmatig verblijf een onherroepelijke veroordeling nodig waarna aan de hand van de glijdende schaal wordt beoordeeld of het rechtmatig verblijf kan worden beëindigd. Het recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM speelt bij deze beoordeling een belangrijke rol. Als het rechtmatig verblijf van een vreemdeling wordt beëindigd, krijgt hij een inreisverbod opgelegd of wordt hij ongewenst verklaard en moet hij Nederland direct verlaten. Als de vreemdeling dat niet doet, kan hij worden uitgezet.
Het herkeuren van Wajongers |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u er van op de hoogte dat de informatie over de herkeuringen tot onrust onder Wajongers leidt?
UWV heeft nadat de Participatiewet door de Eerste Kamer is aangenomen alle Wajongers geïnformeerd over de aanstaande veranderingen als gevolg van de Participatiewet. Dit is een begin van de voorlichtingscampagne die UWV de komende maanden zal houden. Ik begrijp dat de herbeoordeling op zichzelf vragen oproept bij de Wajongers en hun ouders. Voor de huidige Wajongers verandert er echter weinig. Vanaf 1 januari 2018 kunnen zij met een verlaging van de uitkering van 75 naar 70 procent van het wettelijk minimumloon te maken krijgen. Dit is ook wat in de brief van UWV duidelijk is aangegeven. UWV heeft een heldere campagne opgezet, waardoor Wajongers te weten zijn gekomen waar ze met verdere vragen terecht kunnen. Daarnaast is het nog van belang te vermelden dat Wajongers in aanmerking komen voor de garantiebanen die werkgevers hebben toegezegd op basis van het sociaal akkoord. Ik verwacht daarom dat een flink aantal Wajongers een baan zullen vinden.
Waarom is er voor gekozen om mensen met een Wajong-uitkering niet te vertellen wanneer ze worden herkeurd? Acht u het wenselijk dat een deel van deze mensen drie jaar in onzekerheid blijft over het moment van herkeuring? Bent u bereid om in overleg met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) alsnog te komen met een planning waardoor iedere Wajonger te horen krijgt in welk jaar en welk kwartaal de herkeuring plaats vindt?
Wajongers krijgen wel degelijk te horen wanneer zij beoordeeld zullen worden op arbeidsvermogen. UWV is echter bezig met de implementatie van de Invoeringswet Participatiewet. Een goede voorbereiding is cruciaal voor deze operatie. Op dit moment is nog niet te zeggen welke Wajonger in welk kwartaal beoordeeld zal worden. Wanneer dit wel duidelijk is, wordt dit natuurlijk gecommuniceerd. Dit geldt natuurlijk ook voor de vraag of Wajongers bij UWV beoordeeld moeten worden of dat UWV reeds voldoende gegevens over hen heeft in het bestaande dossier.
Waarom wordt de Wajongers niet duidelijk gemaakt op basis van welke criteria de herkeuring plaats vindt en wat ze kunnen verwachten?
De criteria zijn duidelijk omschreven in het Schattingsbesluit dat in de Tweede en Eerste Kamer is voorgehangen. In het kader van deze voorhangprocedure is dit ontwerpbesluit gepubliceerd in de Staatscourant.
Ook hierbij geldt dat UWV op zorgvuldige wijze de Wajongers hierover zal informeren. UWV heeft ervoor gekozen dit later dit jaar te doen. In de brief die UWV in juli aan Wajongers gestuurd heeft is onder meer aangegeven dat er voor het einde van het jaar nog een brief zal volgen. Daarmee worden Wajongers uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst in hun regio.
Bent u bereid om in samenwerking met het UWV Wajongers te informeren over de beoordelingscriteria, de manier waarop ze zich op hun herkeuring kunnen voorbereiden en alle mogelijkheden voor persoonlijk advies en ondersteuning? Graag een toelichting op uw antwoord.
Reeds eerder is toegezegd dat UWV Wajongers zal informeren over de beoordeling op arbeidsvermogen. De komende tijd zal deze informatie aan Wajongers tijdig en op een toegankelijke manier worden verstrekt.
Het bericht ‘CPB onderzoekt gevolgen 'instortend' Schiphol’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «CPB onderzoekt gevolgen «instortend» Schiphol»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een dergelijk CPB-onderzoek wordt voorbereid in opdracht van het kabinet?
Nee. Het Centraal Planbureau (CPB) doet geen onderzoek naar de economische gevolgen van het wegvallen van de hubfunctie van Schiphol, ook niet in relatie tot Lelystad.
Wel is het CPB samen met het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gestart met een actualisatie van de toekomstscenario’s in het kader van de studie Welvaart en Leefomgeving (WLO). In deze studie verkennen CPB en PBL de ontwikkeling van de fysieke omgeving voor de periode 2002–2040. De studie leidt niet tot voorspellingen van de toekomst, maar brengt mogelijke langetermijnontwikkelingen in kaart. De studie leidt tot een aantal mogelijke toekomstscenario’s, die worden gebruikt bij het voorbereiden van beleidsbeslissingen. Om een beeld te krijgen van mogelijke langetermijnontwikkelingen verkennen CPB en PBL momenteel diverse onzekerheden.
Binnen de WLO module Mobiliteit zullen ook de scenario’s voor luchtvaart geactualiseerd worden. Eén van de onzekere factoren die relevant zijn voor de toekomstige ontwikkeling van de luchtvaart in Nederland is de positie van de hubfunctie van Schiphol. In het kader van de WLO verkennen CPB en PBL deze onzekerheid. Het gaat daarbij uitsluitend om de aanpassingen in de luchtvaartroutes in de extreme situatie dat de hubfunctie op Schiphol weg zou vallen. In de geplande voorstudie wordt niet gekeken naar de effecten op de economie. De informatie uit deze verkenning kunnen CPB en PBL, naast heel veel andere input, gebruiken voor de actualisatie van de luchtvaartscenario’s. Overigens hebben CPB en PBL ook bij het opstellen van eerdere lange termijnscenario’s de positie van Schiphol als onzekerheidsfactor onderzocht.
Indien dit onderzoek wordt uitgevoerd, wie of welk ministerie is opdrachtgever voor dit onderzoek?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is van het in de vraag bedoelde onderzoek geen sprake.
Kunnen de uitkomsten van dit onderzoek leiden tot het besluit alle ontwikkelingen te focussen op het behouden van de positie van de luchthaven Schiphol?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is van het in de vraag bedoelde onderzoek geen sprake.
Welke gevolgen heeft dat voor de realisatie van de uitbreidingsplannen voor de luchthaven Lelystad?
Geen.
Hoe kijkt de minister-president in dit licht aan tegen zijn «onvoorwaardelijke steun» aan de uitbreidingsplannen van Schiphol?
Het standpunt van de Minister-President ten aanzien van de uitbreidingsplannen van Schiphol is ongewijzigd.
Deelt het kabinet de mening dat het doen van een dergelijk onderzoek aan de Kamer had moeten worden gemeld vóór het Algemeen overleg waarin het luchthavenbesluit Lelystad werd besproken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is van het in de vraag bedoelde onderzoek geen sprake.
Bent u bereid het onderzoek na afronding toe te zenden aan de Kamer?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is van het in de vraag bedoelde onderzoek geen sprake.
Voor de WLO-studie geldt dat de resultaten van de studie publiek gemaakt worden. Naar verwachting leveren CPB en PBL de eindresultaten van de studie eind 2015 op.
De Parex-bank |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u schrijft «De put optie is niet opgenomen in de nationale rekeningen van Letland, omdat dit een garantie is en garanties volgens ESA95 niet worden meegeteld in de nationale rekeningen»?1
Ja.
Klopt het dat indien de verkoop van de Parex-bank met een put optie geboekt wordt als garantie, de opbrengst zou leiden tot verlaging van de staatsschuld?
Ja. Ingeval de Letse overheid deze bank zou verkopen kan dit leiden tot een daling van de staatsschuld als de (positieve) verkoopopbrengst aangewend wordt voor aflossing van de schuld. Aangetekend zij dat deze schulddaling los staat van de put optie tussen EBRD en Latvian Privatisation Agency (LPA).
Heeft u kennisgenomen van de publicatie «ESA95 manual on government deficit and debt Securisation operations undertaken by general government (Part V)» van de Europese Commissie uit 2003, waarin precies uitgelegd wordt hoe omgegaan moet worden met ingewikkelde contracten zoals securitisatie en put opties?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van paragraaf 4.3 van deze publicatie waarin staat: «For instance a put option could give the right to sell back to government assets in some occasions («non-performing» assets, no possibility of resale). Other kinds of financial derivatives would also be covered by this provision, such as «credit default swaps» where government is «seller of protection» for assets previously transferred to a specific entity or, more simply, under the form of a swap contract in which government would pay or receive the difference of the initial price of an asset and the price at which it would be realised by the securitisation unit. In any case, where the government originator (or another government unit) enters into a derivative contract such that it could possibly bear final risks on behalf of the securitization unit, the transaction should be classified as government borrowing»?
Ja, met de kanttekening dat bovenstaande tekst van paragraaf 4.3 integraal onderdeel was van de eerste editie uit 2003 van de Manual on Government Deficit and Debt. Op dit moment is de zesde editie 2013 van de manual van kracht. Hoofdstuk 5 van deze manual over «securitisation operations undertaken by general government» is ten opzichte van de eerste editie behoorlijk aangepast. Bij de beoordeling van securitisatie door de overheid staat in de actuele tekst bij beoordeling het principe van risks and rewards centraal. Ingeval risks and rewards bij securisatie niet worden overgedragen van de overheid naar een partij buiten de overheid, dan kunnen de opbrengsten van securisatie niet ten gunste van het EMU-saldo gebracht worden. Paragraaf 4.3 uit de eerste editie is komen te vervallen, inclusief de passages over put options.
Klopt het dus dat volgens de ESA95 regels, de verkoop met put optie dus geclassificeerd moet worden als een lening en dat Letland de ESA95 niet correct heeft toegepast en op die wijze dus een te lage schuld heeft gepubliceerd waardoor het gemakkelijker de eurozone kon binnenkomen?
Nee. Voor zover mij bekend zijn de ESA95 regels correct toegepast bij de diverse transacties rondom Parex. Bij de beoordeling van de transacties rondom Parex is vooral de ruling van Eurostat over de financiële crisis van belang. Deze ruling dateert uit 2009 en is nog steeds van kracht2. Tussen de Europese Commissie (Eurostat) en de autoriteiten van Letland is veelvuldig contact geweest over de correcte verwerking conform deze ruling van de transacties rondom de Parex in het EMU-saldo en in de EMU-schuld van Letland. Zo hebben de Letse autoriteiten in 2009 op eigen initiatief aan Eurostat advies gevraagd over de statistische verwerking van onder meer de overname van de aandelen Parex. Eurostat heeft in hetzelfde jaar advies afgegeven over de gevolgen voor saldo en schuld van Letland. Zo zijn verwachte verliezen van het herstructureringsplan ten laste van het EMU-saldo gebracht. Voorts is nadien in de diverse dialoogbezoeken van de Europese Commissie aan de Letse autoriteiten – inclusief de EDP Pre-euro Accession visit van april 2013 – uitgebreid ingegaan op de budgettaire consequenties van transacties rondom Parex.
Bent u bereid om bij Eurostat en de Europese Commissie na te vragen of zij de nationale rekeningen van Letland zal herzien of nadere uitleg zal vragen over deze put optie, die niet vermeld werd in de nationale rekeningen van Letland?
Nee. Ik zie daar geen aanleiding toe. Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat dit soort put opties kan leiden tot verkeerde nationale rekeningen en zelfs tot een verkeerde voorstelling van zaken over begrotingstekorten en staatsschulden en verkeerde besluiten over bijvoorbeeld maatregelen bij excessieve tekorten, en dat dit soort contracten gewoon openbaar dienen te zijn?
Nee. Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Bent u bereid om nogmaals bij de EBRD navraag te doen naar alle transacties die hebben plaatsgevonden in Parex, Citadele en Reverta, inclusief aandelen en opties en de datum van de transacties, en het resultaat van de navraag aan de Kamer te sturen, omdat deze van belang kan zijn voor de juistheid van statistische gegevens op basis waarvan belangrijke besluiten genomen zijn zoals het toelaten van Letland tot de eurozone?
Nee. Deze navraag heb ik reeds gedaan. De EBRD heeft aangegeven geen verdere specifieke informatie openbaar te kunnen maken. Als financiële instelling, met het merendeel van haar activiteiten in de private sector, is het belangrijk de vertrouwensrelatie met klanten en cofinanciers te respecteren.
Indien de put optie transacties via de EBRD niet openbaar zijn en Letland ze niet juist in de boeken zet, op welke wijze kunnen parlementariërs en het publiek zich er dan van vergewissen dat zij de juiste cijfers te zien krijgen op basis waarvan zij besluiten dienen te nemen over zaken als toelating tot de eurozone?
De diverse transacties inzake de Parex zijn conform de ESA95 verwerkt in de berekening van het EMU-saldo en de EMU-schuld van Letland.
Was de Europese Commissie op de hoogte van de put optie toen zij in 2010 toestemming gaf voor de herstructuringsoperatie van Parex?
Ja, de Europese Commissie was op de hoogte van de transactie met de EBRD ten tijde van de herstructureringsoperatie van Parex.
Op welke wijze wordt op dit moment gecontroleerd of landen ingewikkelde financiële transacties op de juiste wijze verantwoorden in hun nationale rekeningen?
Met het oog op betrouwbare en vergelijkbare cijfers over de overheidsfinanciën (EMU-saldo en EMU-schuld) van de lidstaten is de volgende governance van de statistiek in EU-verband afgesproken. Lidstaten dienen de EMU-cijfers in, maar de Europese Commissie (Eurostat) stelt de EMU-cijfers vast. Daarbij beschikt de Europese Commissie over onder meer de navolgende bevoegdheden en instrumenten:
Er is een code of best practice betreffende de statistical governance afgesproken. Deze gaat onder meer over het vergroten van de onafhankelijkheid van de statistiek. Zo wordt de onafhankelijke positie van de DG Statistiek van elk van de lidstaten aangescherpt, inclusief de positie van de DG Eurostat.
Heeft u enige informatie waaruit afgeleid zou kunnen worden dat EU-landen de afgelopen 10 jaar zaken niet volgens ESA95 in hun boeken verantwoord hebben? Zo ja, kunt u daarover dan meer informatie verschaffen?
Voor zover mij bekend gaat het hierbij om een heel beperkt aantal gevallen. Gelet op de omvang, is er sprake van één grote casus: dit is de bekende casus van de fraude van Griekenland met de EMU-cijfers.
Piraterijbestrijding bij Somalië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «the protector’s choice; an application of protector’s theory to Somali piracy»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de suggestie om de beschermheren van de piraten tot lucratiever economisch gedrag aan te zetten en de piraten geen vrijplaats meer te verschaffen?
In Somalië is een effectieve staat al jarenlang afwezig. Dit heeft ertoe geleid dat, wanneer dit voor henzelf of hun gemeenschap voordelen kan opleveren, lokale leiders voor veiligheid, basale dienstverlening en de ontwikkeling van lokale economie soms banden aangaan met andere clans, criminele netwerken, of zelfs met terreurgroepen zoals Al-Shabaab. Het optreden van lokale leiders als beschermheren van piraterij is vaak passief; men tolereert de activiteiten, uit vrees voor negatieve gevolgen.
De internationale maritieme missies EU Atalanta en Navo Ocean Shield, waaraan Nederland meedoet, leveren een doeltreffende en doelmatige bijdrage aan piraterijbestrijding op zee. Deze operaties, alsmede de zelfbeschermingsmaatregelen door de scheepvaartbranche en het gebruik van militaire en private beveiligers (in het geval van buitenlandse schepen), hebben het aantal kapingen en aanvallen op koopvaardijschepen sterk verminderd. Sinds 2012 zijn er geen schepen meer gekaapt. Deze trend is echter nog steeds omkeerbaar. Piratenleiders zijn in veel gevallen overgegaan op andersoortige activiteiten, sommige legaal, andere illegaal. Wanneer de controle op zee wegvalt, is de verwachting dat zij, vanwege het hoge rendement van piraterij, hun oude activiteiten weer zullen hervatten. De internationale gemeenschap beseft dat de onderliggende oorzaken van piraterij moeten worden aangepakt, zodat piraterij uiteindelijk een minder lucratieve bezigheid zal vormen dan deelneming aan de reguliere economie.
De wederopbouw van Somalië is een proces van lange adem. Nederland levert daar bijdragen aan, onder andere in het kader van de New Deal (zie Kamerstuk 22 831, nr. 93). Voor de in dat kader uitgevoerde concrete activiteiten verwijs ik naar het Meerjarig Strategisch Plan voor de Hoorn van Afrika 2014–2017 (bijlage bij Kamerstuk 33 625, nr. 71). Daarnaast levert Nederland bijdragen aan de bevordering van veiligheid op land door middel van bijdragen aan de EU-trainingsmissie in Somalië (EUTM Somalië) en de regionale maritieme capaciteitsopbouwmissie EUCAP Nestor.
Een geïntegreerde aanpak van piraterij is essentieel, de aanpak van oorzaken op land wordt hierbij steeds belangrijker. Op termijn zullen aard en omvang van de maritieme bijdrage aan antipiraterijmissies wijzigen. Dit geldt ook voor de Nederlandse maritieme bijdrage. Om de reductie van de maritieme presentie in de Hoorn van Afrika voor te bereiden, werkt de internationale gemeenschap aan een transitiestrategie. Het ontwikkelen van de federale structuur, de voltooiing van de Grondwet en de vaststelling van politieke partijwetten zijn onderdeel van het transitieproces.
Ziet u hierin mogelijkheden voor een beleid dat de Nederlandse belastingbetaler en Nederlandse ondernemers minder geld kost? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen beschermheren die weigeren om over te gaan op lucratiever economisch gedrag, onder druk worden gezet door hun aanlandingsfaciliteiten te verstoren en te vernietigen?2 Zo nee, waarom niet?
In 2012 is eenmalig een aanval uitgevoerd op een logistieke opslagplaats van piraten op de Somalische kust. Sindsdien zijn er geen specifieke aanlandingsfaciliteiten meer die exclusief door piraten worden gebruikt. Piraten vertrekken in de meeste gevallen vanaf het strand en soms vanuit havens. Het geciteerde artikel stelt overigens dat de bouw van maritieme infrastructuur de piraterij juist zal doen afnemen, omdat een gemeenschap die de beschikking heeft over bijvoorbeeld een haven daarmee reguliere handelsinkomsten kan genereren. Piraterij wordt daarmee een bedreiging voor die reguliere inkomsten en lokale elites zullen overgaan tot acties om piraterij te ontmoedigen, aldus de auteurs. Dit is consistent met hun bredere bevinding dat staatsopbouw uiteindelijk de beste strategie tegen piraterij is.
Piraterijbestrijding in de Golf van Guinee |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het beleidsdocument van het Witte Huis inzake piraterijbestrijding in de Golf van Guinee?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze beleidsvoornemens, in het bijzonder voor wat betreft de inzet van gewapende private beveiligers en het gebruik maken van maritieme patrouilles en beschermde konvooien? Welke bijdrage kunnen Nederland en de Nederlandse marine leveren aan de realisering van deze concepten?
Aan de beleidsvoornemens van de Verenigde Staten liggen aanzienlijke nationale belangen ten grondslag, zoals de aanwezigheid in de regio van aanzienlijke aantallen Amerikaanse staatsburgers in de olie-industrie. De Amerikaanse beleidsvoornemens richten zich op het monitoren van de regels van regionale staten met betrekking tot gewapende particuliere beveiligers, het bevorderen van het in acht nemen van internationale standaarden door lokale gewapende beveiligers, de capaciteitsversterking van regionale maritieme patrouilles en het pleiten voor de inzet van beschermde regionale konvooien. De Amerikaanse militaire presentie in de regio staat in het teken van lokale en regionale capaciteitsopbouw; de strategie maakt geen melding van zelfstandig militair optreden.
Het kabinet is voorstander van een regionale oplossing voor het probleem van maritieme criminaliteit in de Golf van Guinee, door middel van regionale preventie, vervolging en maritieme capaciteitsopbouw. De Nederlandse bijdrage strookt met de (relatief bescheiden) nationale belangen (zie beantwoording vraag 4).
Nederland is voorstander van een aanpak van de problematiek in EU-verband. In maart 2014 nam de EU een maritieme strategie voor de Golf van Guinee aan. De strategie omvat een analyse van de omvang van de dreiging, de risico's waaraan de kuststaten en de EU zijn blootgesteld en de maatregelen die de EU samen met de regionale partners kan nemen om regionale actoren te helpen bij de bestrijding van dreigingen.2
Klopt het naar uw mening dat veel aanvallen van piraten in de Golf van Guinee plaatsvinden «buiten de twaalfmijlszone en buiten het bereik van de marine’s in de regio»?2 Zo nee, waarom niet?
Het aantal incidenten in de regio is moeilijk te schatten, omdat deze veelal niet worden gerapporteerd. Er zijn aanvallen buiten de territoriale wateren, maar zoals ook wordt bevestigd in het Amerikaanse actieplan, worden de meeste aanvallen uitgevoerd binnen de territoriale wateren van West-Afrikaanse kuststaten, met name Nigeria.
Zo ja, ziet u dan aanleiding om de Nederlandse marine in die internationale wateren een actievere rol te laten spelen ter bescherming van Nederlandse belangen? Zo nee, waarom niet?
In november 2013 heeft de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders haar leden gevraagd de problematiek van piraterij aan de westkust van Afrika inzichtelijk te maken. Uit de zes ontvangen reacties komt geen helder beeld naar voren. Wel bevestigen de reacties dat het veelal gaat om gewapende overvallen in de territoriale wateren (TTW) van de kuststaten. Binnen de TTW zijn kuststaten exclusief bevoegd tot en verantwoordelijk voor de bescherming van koopvaardijschepen. Binnen deze wateren is het op grond van internationale verdragen niet toegestaan VPD’s of gewapende particuliere beveiligers in te zetten zonder toestemming van de kuststaat.
Door capaciteitsgebrek, gebrek aan samenwerking met buurlanden en corruptie zijn regionale marines en kustwachten niet volledig in staat piraterij en maritieme criminaliteit het hoofd te bieden. Nederland richt zich in de Golf van Guinee dan ook op maritieme capaciteitsopbouw. Zo neemt de Nederlandse marine jaarlijks deel aan de Amerikaanse oefening Obangame Express. De oefening versterkt de samenwerking tussen regionale deelnemende landen en bevordert de maritieme veiligheid in de Golf van Guinee. Daarnaast heeft Zr.Ms. Rotterdam in het kader van African Winds in 2013 verschillende West-Afrikaanse marine-eenheden getraind en levert Nederland financiële steun aan het Maritime Trade Information Sharing Centre in Ghana, dat informatie over maritieme criminaliteit deelt met scheepvaart en autoriteiten.
Financiering en eigendom Ommelander Ziekenhuisgroep Groningen |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Reportage over totstandkoming Ommelander Ziekenhuis Groep» en «Briljant ziekenhuisplan kan als kaartenhuis instorten»?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Ommelander Ziekenhuisgroep (OZG) een volledige dochter wordt van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG)? Is het toegestaan dat een universitair medisch centrum eigenaar wordt van een niet academisch ziekenhuis? Kan dit gevolgen hebben voor de wijze van financieren van beide ziekenhuizen? Zou door deze constructie sprake kunnen zijn van een dominante marktmacht van het UMCG?
Het is in beginsel niet verboden voor het UMCG om andere zorgaanbieders over te nemen. Wel moeten op basis van wettelijke voorschriften uit de Wet Marktordening gezondheidszorg en de Mededingingswet de effecten van een dergelijke overname getoetst worden. De beoordeling van de effecten van deze overname is aan de toezichthouders. Ik heb van partijen begrepen dat deze toets op dit moment bij NZa en ACM loopt.
De NZa toetst of de effecten van de overname goed in kaart zijn gebracht en of de overname voldoende degelijk is doordacht. Bovendien toetst de NZa of alle stakeholders goed zijn betrokken bij de besluitvorming. Pas als al deze facetten in orde zijn geeft de NZa toestemming voor overname of- indien aan de meldingsdrempels voor de ACM voldaan wordt – doorgeleiding naar de ACM. De ACM toetst op effecten voor de mededinging. Als deze overname leidt tot een significante beperking van de mededinging dat zal de ACM deze overname verbieden. Daarbij kijkt de ACM met name naar het ontstaan van een economische machtspositie. De ACM kan eventueel ook voorwaarden opleggen aan de overname. De beoordeling of er in dit geval sprake is van het ontstaan van een machtspositie laat ik dan ook aan de ACM.
De keuzes die gemaakt worden bij de vormgeving van de overname zullen ook gevolgen hebben voor de wijze van financiering van de diverse locaties. Ik kan geen uitspraken doen over hoe dit precies uitpakt.
Wat vindt u van het feit dat de provincie Groningen een lening verstrekt van 50 miljoen euro om de nieuwbouw van het OZG in Scheemda mogelijk te maken? Is het wenselijk dat provincies als bankier optreden? Zijn er voor de provincie Groningen risico’s aan deze lening verbonden? Zijn er naast financiering door banken en het verstrekken van een lening door de provincie nog andere manieren waarmee de nieuwbouw van de Ommelander Ziekenhuisgroep gefinancierd kan worden?
Ik heb begrepen dat de provincie nog geen lening heeft verstrekt, maar publiekelijk de bereidheid daartoe kenbaar heeft gemaakt en dat de provinciale staten van Groningen zich er eind september nog over moeten uitspreken, waarna – na een eventueel positief besluit – de voorwaarden nog exact moeten worden uitgewerkt.
Het is aan de provincie om daarover te besluiten en binnen de geldende wettelijke voorschriften te blijven.
Op dit moment ligt in de Eerste Kamer een wetsvoorstel dat het voor zorgaanbieders ook mogelijk maakt om makkelijker private investeringen aan te trekken. Ook valt in dit geval te denken aan het wekken van interesse bij lange termijninvesteerders zoals pensioenfondsen en andere institutionele beleggers, familiebedrijven die in de zorg investeren of vastgoedontwikkelaars en beheerders. Mij is echter niet bekend in hoeverre deze alternatieven verkend zijn voor de financiering van het vastgoed van de Ommelander ziekenhuisgroep en of deze passen binnen de tijdsplanning van het initiatief.
Is het mogelijk dat de lening van de provincie Groningen als staatssteun aangemerkt wordt? Zo ja, zou dat de nieuwbouw van het OZG in Scheemda in gevaar kunnen brengen? Zo nee, waarom niet?
Het correct naleven van de staatssteunregels, inclusief het oordeel of er al dan niet sprake is van staatssteun, is primair aan de provincie zelf. Het Rijk bevordert en faciliteert uitsluitend de goede naleving, onder meer door het geven van voorlichting en het onderhouden van contacten met de Europese Commissie. Als er naar het oordeel van de steunverlenende overheid (mogelijk) sprake is van staatssteun, dan moet die in beginsel door middel van een meldingsprocedure worden voorgelegd aan de Europese Commissie. De Commissie beoordeelt of er inderdaad sprake is van staatssteun, en zo ja, of en onder welke voorwaarden die is toegestaan. De meldingsprocedure wordt gecoördineerd door mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In dit geval is er geen melding geweest, mede omdat er nog geen besluit tot verstrekking van een lening is genomen. De provincie heeft aangegeven dat conformiteit met de regels van staatssteun een randvoorwaarde is voor het aangaan van een overeenkomst. Over het definitieve ontwerp van de te sluiten overeenkomst zal nog een extern advies worden ingewonnen alvorens het tot finale besluitvorming komt.
Hoe wordt voorkomen dat de andere ziekenhuizen in de regio, in het bijzonder het Refaja Ziekenhuis in Stadskanaal en het Martiniziekenhuis in Groningen, nadeel ondervinden van de gemaakte afspraken op het gebied van financiering en langdurige contractafspraken met zorgverzekeraars ten gunste van de Ommelander Ziekenhuisgroep?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht. Zorgverzekeraars dienen voor hun naturaverzekerden voldoende zorg in te kopen, dat wil zeggen dat de zorg op redelijke afstand en redelijke termijn beschikbaar moet zijn. Zorgverzekeraars zijn zelf verantwoordelijk voor hun inkoopbeleid en maken, rekening houdend met hun zorgplicht, zelf keuzes bij welke zorgaanbieders zij hun zorg inkopen en met welke zorgaanbieders zij eventueel langdurige afspraken maken. Zorgverzekeraars maken hun keuzes op basis van onder andere prijs en kwaliteit en hieruit vloeit voort dat er verschillen in de contractafspraken kunnen ontstaan.
Hakenkruizen bij een anti-Israëldemonstratie |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vlaggen met hakenkruis bij demonstratie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het meer dan walgelijk is dat er vlaggen met hakenkruizen werden getoond tijdens de anti-Israëldemonstratie in Den Haag?
Het kabinet verwerpt antisemitisme en elke andere vorm van discriminatie. Grondrechten zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst en recht van demonstreren, vormen een groot goed in ons land en verdienen zowel een krachtige als zorgvuldige bescherming. Deze grondrechten zijn begrensd als ze uitmonden in geweld, haatzaaien of discriminatie. Ieder mens moet zich in Nederland veilig en gerespecteerd voelen. Extremisme van wie dan ook vormt een bedreiging van onze rechtsstaat die hard wordt aangepakt door het Kabinet. Het is goed invoelbaar dat mensen in Nederland uiting geven aan zorgen, verdriet en woede over wat elders in de wereld gebeurt. We zijn er echter met elkaar voor verantwoordelijk dat conflicten die zich elders in de wereld afspelen niet leiden tot oplopende spanningen en conflicten tussen bevolkingsgroepen in onze Nederlandse samenleving en dat wij elkaar met wederzijds respect tegemoet blijven treden.
De burgemeester van Den Haag heeft conform het stelsel in de Gemeentewet verantwoording afgelegd over zijn handelen aan de gemeenteraad te Den Haag. Uit deze verantwoording2 blijkt dat de demonstranten zich verzamelden op het Spuiplein. Na enige tijd werd geconstateerd dat enkele borden omhoog werden gehouden waarop een Israëlische vlag werd getoond, gevolgd door een = (teken) en vervolgens een hakenkruis. De organisator is hierop door de politie aangesproken gelet op het aanstootgevende en mogelijk ook strafbare karakter dat van het tonen van deze symbolen/tekens uit kan gaan. De politie heeft daarbij in afstemming met de burgemeester de organisatie gewaarschuwd, dat indien deze uitingen gebruikt zouden blijven worden, een demonstratieve optocht door de stad niet zou worden toegestaan. De organisatie liet in reactie direct weten deze uitingen zelf ook onwenselijk te vinden en heeft daarop demonstranten opgeroepen de bewuste borden en vlaggen te verwijderen. Daar is gehoor aan gegeven. Vervolgens heeft de demonstratieve optocht plaatsgevonden.
Hoeveel verdachten zijn er aangehouden na deze antisemitische geweld-propagerende demonstratie?
Na deze demonstratie zijn tot dusver geen verdachten aangehouden.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde de jodenhaters die met de hakenkruis-vlaggen zwaaiden op te laten pakken en andere demonstraties waar ook wordt opgeroepen tot geweld subiet af te laten breken?
Het recht om een bijeenkomst te organiseren is vastgelegd in de Grondwet en in internationale verdragen en vormt een belangrijke pijler van onze rechtsstaat. Op basis van de Wet openbare manifestaties (WOM) kan de burgemeester vooraf voorschriften en beperkingen verbinden aan een demonstratie, en de nodige veiligheidsmaatregelen treffen zodat de betoging ordelijk en vreedzaam verloopt. Deze bevoegdheden mag hij slechts aanwenden ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Het is de burgemeester op grond van de WOM niet toegestaan een demonstratie te verbieden of tegen te gaan omdat de betoging naar zijn inhoud of doelstelling, of vanwege de inhoud van de mee te voeren leuzen, ongewenst wordt geacht. De burgemeester heeft ook geen bevoegdheid tegen een demonstratie op te treden enkel ter voorkoming of beëindiging van strafbare feiten, aangezien het enkele feit dat iemand de strafwet overtreedt geen wanordelijkheid is in de zin van de WOM. De burgemeester, die het gezag heeft over de politie als het de handhaving van de openbare orde betreft, kan ingrijpen als sprake is van zodanige (strafbare) feiten dat (tevens) sprake is van (vrees voor) wanordelijkheden. In andere gevallen kunnen individuele demonstranten die de strafwet overtreden strafrechtelijk worden aangepakt en eventueel worden gearresteerd op grond van het strafrecht, maar dat moet dan de betoging onverlet laten. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft het gezag over de politie als het de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betreft. Als tijdens een demonstratie bijvoorbeeld belediging van personen, opruiing tot geweld of haatzaaien tegen dan wel discriminatie van bevolkingsgroepen wordt geconstateerd, kan de politie optreden. Het is aan het Openbaar Ministerie om de strafbaarheid van deze handelingen te beoordelen. Deze beoordeling kan plaatsvinden tijdens of na het voordoen van het incident.
Ten aanzien van de uitingen die zijn gedaan tijdens de demonstratie van 12 juli 2014 in Den Haag, is aangifte gedaan. Deze aangifte wordt nu onderzocht door het OM. Indien sprake is van een strafbaar feit, zal het OM tot vervolging overgaan.
In hoeverre ziet u ook het groeiende antisemitisme en anti-Israëlsentiment in Nederland? Op welke wijze denkt u deze ontwikkeling te keren?
De toename van het aantal meldingen van antisemitisme is bekend. Het CIDI registreerde 147 antisemitische incidenten in 2013 tegen 114 in 2012. Dit zijn zorgelijke cijfers. Antisemitisme wordt in samenwerking met andere bewindslieden en stakeholders op verschillende wijzen aangepakt. Dit heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid u op 16 januari jongstleden ook schriftelijk laten weten.3
Het kabinet zal, zoals ook is aangekondigd in de gemeenschappelijke verklaring na het overleg met de Joodse organisaties op 4 augustus jongstleden, in navolging van verschillende gemeenten, het initiatief nemen met alle betrokken partijen om de oplopende spanningen tussen groepen te bespreken en waar nodig te interveniëren. We juichen het initiatief toe van de Raad van Moskeeën en de Unie van Marokkaanse Moskeeën Nederland om in moskeeën op te roepen tot tolerantie en zetten het gesprek graag voort. De Joodse gemeenschap vormt een onlosmakelijk onderdeel van Nederland, net als andere minderheidsgroeperingen. Wij zijn het erover eens dat de gesprekken tussen de vertegenwoordigers uit al deze gemeenschappen van grote waarde zijn.
Het uitbreiden van de pilot voor zzp’ers in de zorg |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Naar hoeveel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) die werkzaam zijn in de thuiszorg zijn op en omstreeks 21 mei 2014 brieven verzonden met daarin informatie over de deelname aan de pilot?
Op 21 mei 2014 zijn door de Belastingdienst 1.008 brieven verzonden over deelname aan de pilot.
Zijn de brieven alleen verzonden aan zzp’ers waarvan de VAR-wuo is herzien of aan alle zzp’ers die werkzaam zijn in de thuiszorg?
De brieven zijn verzonden aan de zorgverleners van wie in de periode oktober 2013 tot en met februari 2014 de VAR-wuo is herzien in een VAR-loon en aan de zorgverleners die een VAR-loon hebben gekregen in plaats van de gewenste VAR-wuo.
Staat deelname aan de pilot ook open voor zzp’ers waar nog niet gehandhaafd is door de Belastingdienst, maar die wel werkzaam zijn in de (thuis)zorg al dan niet via bemiddeling?
Ja.
Hoeveel zzp’ers hebben zich, tot het verstrijken van de inschrijftermijn voor de pilot van 1 juli 2014, aangemeld voor de pilot?
Van de geraamde 1.200 hebben ongeveer 800 zzp’ers zich aangemeld voor deelname aan de pilot.
Hoeveel van de zzp’ers die zich hebben aangemeld voor de pilot., hebben tijdig een VAR-wuo ontvangen?
De ervaringen met de Belastingdienst zijn positief. De zzp’ers die zich hebben aangemeld voor de pilot, hebben tijdig van de Belastingdienst een VAR-wuo ontvangen.
Hoeveel zzp’ers die zich hebben aangemeld voor de pilot is deelname aan de pilot geweigerd en wat was hier de reden van?
Uit de landelijke registratie blijkt dat ongeveer 800 zzp’ers zich hebben aangemeld voor de pilot. Hiervan hebben ongeveer 150 zzp’ers, om uiteenlopende redenen, afgezien van deelname aan de pilot. Gebleken is dat een deel van de zzp’ers niet voldoet aan de criteria die zorgkantoren hanteren om toegelaten te worden tot de pilot (kwalificatieniveau, ondernemerschap, zelf cliënten werven). In sommige gevallen hebben zzp’ers uit eigen beweging afgezien van deelname aan de pilot. Er wordt echter geen registratie bijgehouden van de motieven waarom zzp’ers afzien van deelname aan de pilot. Per saldo hebben de zorgkantoren met ongeveer 650 zzp’ers contracten afgesloten voor de pilot.
Klopt het dat de Belastingdienst de brief over het verbreden van de pilot naar alle zzp’ers in de zorg gestuurd heeft ongeacht hun niveau, maar dat de zorgkantoren alleen zorgverleners van niveau 3 of hoger accepteren? Zo ja, acht u het wenselijk dat zorgverleners met niveau 1 of 2 niet als zelfstandige kunnen werken?
De Belastingdienst heeft ongeacht het niveau mensen aangeschreven. Het niveau van de zorgverlener is geen criterium voor het al dan niet kunnen zijn van zelfstandig ondernemer.
Doen alle zorgkantoren mee met de pilot en blijven ze dat doen? Klopt het dat er meerdere zorgkantoren niet meer willen meewerken aan de pilot?
De looptijd van de pilot voor de zzp’ers heeft betrekking op 2013 en 2014. Dat is ook in het AO VAR van 23 april, aangegeven. Alle zorgkantoren hebben hun medewerking verleend aan de pilot. De duur van de pilot is beperkt en het vervolg dient te worden bezien in het licht van de hervorming van de langdurige zorg. Dit perspectief is ook beschreven in de brief van 7 april jl. De nadruk in de pilot ligt op extramurale verzorging en verpleging. Met ingang van 2015 komt de zorg die aan het leeuwendeel van de cliënten wordt geleverd, onder de Zorgverzekeringswet te vallen. Een relatief bescheiden aantal cliënten heeft een verblijfsindicatie en zij komen te vallen onder het overgangsrecht van de Wlz. Het is om die reden dat Zorgverzekeraars Nederland onlangs te kennen heeft gegeven de pilot te beeëindigen.
Zorgverzekeraars Nederland staat open voor de mogelijkheid om met ingang van 2015 zzp’ers onder de Zorgverzekeringswet te contracteren, zij het dat de zzp’ers aan dezelfde criteria moeten voldoen als nieuwe toetreders. Ook stellen de verzekeraars eisen aan het kwalificatieniveau van de zzp’ers. VWS en ZN zijn in overleg op welke wijze dit zorgvuldig tot stand wordt gebracht rekening houdend met de huidige diensten en zzp’ers.
Dit staat overigens los van de fiscale eisen voor ondernemerschap. Handelt men conform deze vereisten, dan kan men dus ook zonder de pilot voldoen aan de fiscale vereisten voor ondernemerschap.
Momenteel wordt een korte termijn onderzoek uitgevoerd naar de alternatieve bedrijfsmodellen voor zzp’ers, waarbij sprake is van zelfstandigheid in plaats van werkgeverschap. Voor de langere termijn wordt meer fundamenteel gekeken naar dit onderwerp. Dat vindt plaats in het kader van een IBO-onderzoek.
Heeft het arrest van 13 juni 20141, waarin de Hoge Raad besliste dat als een anesthesiemedewerker gehouden is de instructies van ziekenhuizen of anesthesiologen op te volgen en dat hij behoudens eigen opzet of bewuste roekeloosheid niet aansprakelijk is voor schade die voortvloeit uit het verrichten van zijn werkzaamheden, dit er niet aan in de weg staat dat de anesthesiemedewerker deze werkzaamheden als ondernemer voor de btw verricht, volgens u ook gevolgen voor de inkomstenbelasting en de VAR-verstrekking?
Het moeten opvolgen van instructies kan er toe leiden dat er een dienstbetrekking bestaat. Hetzelfde geldt voor de aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit het door de opdrachtnemer verrichten van werkzaamheden. Bij het oordeel over afgifte van een VAR zijn dit elementen die worden meegewogen naast de overige omstandigheden van het geval. Deze afweging kan overigens voor de BTW anders uitpakken dan voor de inkomstenbelasting en de afgifte van de VAR. Het oordeel van de Hoge Raad ten aanzien van het ondernemerschap voor de BTW heeft dan ook geen (directe) gevolgen voor de inkomstenbelasting en de VAR-verstrekking.
Het bericht dat verzekeraars te weinig doen om de medicijntoegang voor armen te verbeteren |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Eric Smaling , Arnold Merkies |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u het bericht vernomen dat de tien grootste Nederlandse verzekeraars voor bijna 30 miljard euro in farmaceutische bedrijven investeren, maar dat de helft van deze verzekeraars (Aegon, Allianz, ASR, Generali, Legal & General) er niets aan doet om medicijntoegang voor armen te bevorderen?1 Zo ja, wat is uw oordeel daarover?
Ja. Het investeringsbeleid van verzekeraars is primair de verantwoordelijkheid van die verzekeraars. Er zijn in dit verband interessante initiatieven gaande vanuit de verzekeringsbranche. Zo zijn in 2012 in VN verband de Principles voor Sustainable Insurance opgesteld door de verzekeringsbranche. Deze zijn breder dan alleen toegang tot medicijnen. Een aantal Nederlandse verzekeringsbedrijven heeft deze principes mede ondertekend.
Deelt u de visie van de Access to Medicine Index dat farmaceuten een positieve rol kunnen spelen om medicijnen makkelijker en beter betaalbaar ten goede te laten komen aan de twee miljard mensen die nog geen goede toegang hebben tot medicijnen, waaronder de allerarmsten?2
Ja, deze visie deel ik. Daarom steun ik de Access to Medicine Foundation (ATM Foundation). Deze organisatie heeft als missie de gezondheidssituatie van mensen in ontwikkelingslanden te verbeteren door de farmaceutische industrie ertoe aan te zetten toegang tot essentiële, betaalbare en kwalitatief hoogwaardige medicijnen te verbeteren bijvoorbeeld door het aanpassen van hun prijsbeleid of patentbeleid, maar ook door hen aan te sporen R&D-activiteiten mede te richten op armoede-gerelateerde ziekten.
Het belangrijkste initiatief van de Foundation is de Access to Medicine Index die geïntroduceerd is in 2008 en in 2014 voor de vierde keer gepubliceerd zal worden. Deze index geeft een ranking van de mate waarin de grootste farmaceutische bedrijven moeite doen om medicijnen toegankelijker te maken.
Kunt u aangeven in hoeverre Nederlandse farmaceuten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen wat betreft hun beleid om de medicijntoegang te verbeteren? Indien bepaalde farmaceuten hun verantwoordelijkheid naar uw oordeel onvoldoende nemen, bent u dan bereid deze bedrijven daarop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre Nederlandse farmaceuten de toegang tot medicijnen verbeteren is moeilijk te zeggen. Een complicerende factor is het feit dat in Nederland vrijwel uitsluitend nog vestigingen van buitenlandse farmaceutische bedrijven actief zijn. Niettemin geldt ook voor deze bedrijven dat zij een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben om te handelen volgens de OESO Richtlijnen. Met de financiering van de Access to Medicine Index hoop ik internationale farmaceutische bedrijven aan te sporen tot een race to the top.
Wat is uw oordeel over het feit dat geen enkele Nederlandse verzekeraar bij voorkeur investeert in farmaceutische bedrijven die goed scoren op de Access to Medicine Index?3 Acht u het van belang dat Nederlandse verzekeraars die investeren in farmaceuten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen door deze investeringsrelatie op een positieve wijze te benutten en farmaceuten aan te sporen om zich te houden aan de criteria van de Access to Medicine Index? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Het investeringsbeleid is primair de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. Uiteraard worden de bedrijven geacht en aangespoord de internationaal overeengekomen richtlijnen voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen te hanteren. Respect voor mensenrechten is hier onderdeel van.
Daar waar van toepassing spoor ik de bedrijven aan kennis te nemen van de IMVO standaarden en er naar te handelen. Waar ik direct samenwerk met de verzekeringsbedrijven is het respecteren van en het handelen naar de IMVO standaarden altijd een voorwaarde.
Voor mijn bijdrage aan de Access to Medicine Index, verwijs ik naar antwoord 2.
Kunt u toelichten in hoeverre en welke Nederlandse verzekeraars de VN «Mensenrechten Richtlijnen voor Farmaceutische Bedrijven in relatie tot Toegang tot Medicijnen»4 en «Access to Medicines Statement van de World Health Organization (WHO)5 toepassen in hun investeringsbeleid?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat vier Nederlandse verzekeraars (APG, Delta Lloyd, SNS Reaal en Achmea) het Investors Statement van de Access to Medicine Index hebben ondertekend?6 Bent u bereid om andere grote verzekeraars die de Access to Medicine Index Investors Statement nog niet hebben ondertekend, waaronder verzekeraars die in het recente verleden een vorm van staatssteun hebben ontvangen of zijn genationaliseerd, te weten AEGON, ASR en ING Insurance, hiertoe aan te sporen? Zo nee waarom niet?
Ja. Het Verbond van Verzekeraars wordt uitgenodigd om te bespreken hoe de Access to Medicine Index onder verzekeraars bredere bekendheid en toepassing kan krijgen. Dit staat voor mij overigens echter los van het feit of de bedrijven al dan niet staatssteun hebben ontvangen in het verleden.
Het bericht dat insecten en vogels verdwijnen door gif |
|
Gerard Schouw (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over het verdwijnen van insecten en vogels door gif?1 Bent u van mening dat de genoemde studie2 aantoont dat ingrijpen noodzakelijk is, niet alleen op basis van Europese pesticidenwetgeving, maar ook op basis van de Vogelrichtlijn?
Bent u bereid om in Europees verband de European Food and Safety Organisation (EFSA) een oordeel te vragen over deze schadelijke effecten? Hoe snel kan zo’n beoordeling zijn afgerond?
Bent u van mening dat op grond van het voorzorgsbeginsel al op korte termijn maatregelen genomen zouden moeten worden? Zo ja, welke stappen gaat u zetten?
Het bericht ‘Nu al even veel drugsafval gedumpt als in heel 2013’ |
|
Peter Oskam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de speciale themasite van de Omroep Brabant bekeken over synthetische drugs naar aanleiding van de vele dumpingen in deze provincie?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u de inschattingen die zijn gemaakt met betrekking tot het aantal drugsdumpingen en de daaraan gerelateerde kosten voor 2013 en 2014?
Uit door de provincie Noord-Brabant aan mij verstrekte informatie blijkt dat er in 2013 ongeveer 150 dumpingen hebben plaatsgevonden. De gemiddelde opruimkosten per dumping zijn 20.000 euro. In totaal bedroegen de opruimkosten in 2013 dus 3 miljoen euro. In 2014 zijn er in Noord-Brabant tot eind mei 90 dumpingen geregistreerd. De opruimkosten bedragen dit jaar dus bijna 2 miljoen euro. De provincie Noord-Brabant verwacht dat over heel 2014 de opruimkosten zo’n 5 miljoen euro zullen bedragen.
Indien u van mening bent dat (een aantal van) deze inschattingen niet kloppen, kunt u ze dan corrigeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat vanaf 2014 jaarlijks 1,8 miljoen euro naar de Taskforce Brabant Zeeland gaat?
De TaskForce Brabant Zeeland (TaskForce BZ) speelt een belangrijke aanjagende rol bij de gezamenlijke aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit. Ik ondersteun deze aanpak in Brabant en Zeeland onder meer door het leveren van een financiële bijdrage. In 2014 betreft mijn bijdrage € 750.000 voor het werk van het Integraal Afpakteam Brabant Zeeland en € 500.000 voor de andere activiteiten van de TaskForce BZ.
Hoeveel geld wordt vanaf 2014 jaarlijks besteed aan de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO)?
Vanuit mijn ministerie wordt jaarlijks een bedrag van € 520.000 in de algemene bijdrage voor de politie gereserveerd voor de LFO. Inmiddels heeft de politie aangegeven dat de kosten voor de LFO voor 2014 zijn geprognosticeerd op tenminste € 832.000,–. Gezien het feit dat de capaciteit van de LFO in 2014 is verdubbeld (van 4 naar 8 LFO-coördinatoren) betekent dit dat deze kosten verder zullen stijgen en worden geprognosticeerd op € 1.223.000,–.
Welke doelstelling legt u zichzelf op met betrekking tot de vermindering van het aantal drugsdumpingen, zowel in Brabant als Limburg?
Het aantal drugsdumpingen moet worden teruggebracht. Met het aanpakken van de productie van synthetische drugs wordt ook het aantal drugsdumpingen teruggedrongen. De aanpak van de productie van drugs heeft daarom onverminderd prioriteit, ook na 2014. Een belangrijke focus daarbij ligt op het verstoren van het productieproces. Het wordt criminelen moeilijk gemaakt om aan het benodigde gereedschap en de chemische grondstoffen te komen, bijvoorbeeld door intensieve internationale samenwerking met de bronlanden van deze grondstoffen. Naast deze aanpak aan de voorkant loopt in Noord-Brabant een project gericht op de aanpak van dumpingen. Diverse partners werken daarin samen om de gevolgen van de drugsdumpingen en de daarmee gepaard gaande opruimkosten te beperken. Ook wordt er in het kader van dit project door politie en openbaar ministerie (OM) bij drugsdumpingen onderzocht of de dader kan worden achterhaald om zo, naast een mogelijk strafrechtelijk vervolg, de opruimkosten te kunnen verhalen. De aanpak van synthetische drugs is bovendien een van de prioriteiten van de intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit in Zuid-Nederland. Concreet ziet de intensivering in Zuid-Nederland op het inzetten van meer capaciteit door de politie, binnen de bestaande capaciteit, ten behoeve van de integrale aanpak van ondermijning. Met behulp van vaste ondermijningsteams kan sneller geacteerd worden op signalen van ondermijnende criminaliteit, waaronder drugsdumpingen. Voor een nadere uitwerking van de intensivering verwijs ik graag naar mijn brief van 4 september 2014 over dit onderwerp.
Hoe wordt in de opsporing van drugslaboratoria rekening gehouden met de trend dat deze labs steeds vaker mobiel van aard zijn?
De aanpak van mobiele labs in bijvoorbeeld vrachtwagens, containers en aanhangers, maakt onderdeel uit van de training en voorlichting van opsporingsambtenaren die zijn belast met de bestrijding van synthetische drugs. Tevens is de nodige kennis overgebracht aan verkeersdiensten en specialistische onderdelen van de Nationale politie.
Hoe definieert u de door u vaak gebezigde term «topprioriteit»?
Bepaalde vormen van criminaliteit hebben een zodanig ondermijnend karakter, of een zodanige impact op de samenleving dat ik het van belang vind te benadrukken dat het een bijzonder belangrijke aangelegenheid betreft die topprioriteit verdient.
Waarom verwijst u in de beantwoording op eerdere vragen over drugsdumpingen op uw doelstelling dat eind 2014 het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden moet zijn verdubbeld? Niet ieder crimineel samenwerkingsverband is toch gelieerd aan georganiseerde drugscriminaliteit en evenmin is toch niet iedere drugsdumping het werk een criminele groepering?3
Ik heb gewezen op de doelstelling dat eind 2014 het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden moet zijn verdubbeld, omdat deze doelstelling op een beperkt aantal thema’s ziet waarvan synthetische drugs er één is. In de beantwoording is tevens gewezen op het belang van een gezamenlijke aanpak van drugsdumpingen, zoals in het project in Noord-Brabant en de verdubbelde capaciteit bij de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) om de problemen rondom dumpingen van drugsafval aan te pakken.
Wat hebben de gesprekken met uw Duitse, Franse, Belgische en Luxemburgse ambtgenoten om te bezien hoe de gezamenlijke inspanningen om de georganiseerde drugscriminaliteit te bestrijden geïntensiveerd kunnen worden, tot nu toe opgeleverd en wanneer wordt het gezamenlijke actieplan naar de Kamer gestuurd?4
Het actieprogramma waar ik momenteel aan werk met mijn Franse, Belgische en Luxemburgse collega’s zal later dit jaar gereed zijn en naar uw Kamer worden gestuurd. Ik acht het niet wenselijk op de inhoud daarvan vooruit te lopen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal verdachten, alsmede het aantal uiteindelijke veroordelingen dat het onderzoek in de provincies Noord-Brabant en Limburg door de politie en het Openbaar Ministerie (OM) naar daders van dumpingen, de afgelopen twee jaar heeft opgeleverd?5
Nee, het College van procureurs-generaal heeft mij gemeld dat het niet beschikt over een overzicht van zaken waarin verdachten zijn veroordeeld ter zake van het dumpen van drugsafval. Zoals ik reeds heb gemeld in antwoord op vragen van de leden Jacobi en Rebel over «Handhaving dumping drugsafval in de natuur»6, kan het dumpen van drugsafval onder verschillende feiten worden vastgelegd, hetzij als een milieudelict hetzij als overtreding van de Opiumwet. Het dumpen van drugsafval wordt als zodanig niet geregistreerd in de bedrijfsprocessensystemen van het OM. Navraag bij de Eenheid Limburg van de Nationale politie heeft uitgewezen dat ook door de politie voor dit soort incidenten niet tevens een afzonderlijke classificatie wordt gebruikt. Deze incidenten zijn derhalve niet onder de noemer van «dumpen van drugsafval» in het bedrijfsprocessensysteem Basisvoorziening Handhaving (BVH) te identificeren.
Kunt u de meest actuele cijfers met betrekking tot het landelijke aantal drugszaken, de afdoening daarvan en het aantal betrokken verdachten zoals deze jaarlijks gepubliceerd worden in het Jaarbericht van de Nationale Drug Monitor, weergeven in de beantwoording van deze vragen?
Uit het meest recente jaarbericht van de Nationale Drugs Monitor (NDM), de NDM 2012, blijkt dat bij politie en Koninklijke Marechaussee in 2012 in totaal 18.327 verdachten van Opiumwetdelicten zijn geregistreerd en 18.098 Opiumwetzaken zijn ingestroomd bij OM. Per verdachte kan meer dan één zaak geregistreerd zijn. De zaken die door OM zijn afgedaan zijn onder te verdelen in: dagvaarding (59,8%), transactie (15,8%), beleidssepot (8,7%), technisch sepot (9,4%), voeging (1,0%), strafbeschikking (5,4%). Uit de cijfers blijkt verder dat 9.491 zaken door de rechter zijn afgedaan. Dit heeft in 3.211 zaken geleid tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, in 3.610 zaken tot een taakstraf en in 1.040 zaken tot een geldboete.
Kunt u bedenken waarom het een meerwaarde heeft als behalve registratie in de Basisvoorziening Handhaving (het zogenaamde BHV-systeem) ook het OM het dumpen van drugsafval als zodanig gaat registreren?6
Nee. De nationale politie ontvangt meldingen en aangiften van dit soort delicten.
Slechts de zaken die leiden tot een verdachte, worden ingezonden naar het OM. Vanuit deze optiek leidt afzonderlijke registratie door het OM niet tot het genereren van extra informatie, maar slechts tot extra registratiedruk voor de medewerkers van het OM. Ik zet mij er juist voor in om administratieve lasten terug te dringen.
Hoeveel geld stelt u beschikbaar aan Noord-Brabant, alsmede aan andere provincies, ten behoeve van het vergroten van kennis over de aanpak van drugsdumpingen?7
In mijn brief van 20 mei 20149 aan uw Kamer heb ik gemeld dat ik bereid ben om een financiële bijdrage te leveren om de kennis over de aanpak van drugsdumpingen in Noord-Brabant ook voor andere provincies beschikbaar te stellen. Daarvoor heb ik een bedrag van 20.000 euro gereserveerd. Over de uitvoering daarvan is inmiddels op ambtelijk niveau tussen Noord-Brabant en mijn ministerie overleg gaande.
Waarom wilt u wel geld besteden aan het vergroten van kennis, maar weigert u extra geld uit te geven aan extra capaciteit voor bestrijding van drugscriminaliteit alsmede geld voor een bijdrage aan een waarborgfonds dat de provincie Noord-Brabant wil instellen?8
In de voorbije periode zijn forse inspanningen geleverd voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Naar aanleiding van signalen van politie, OM en het openbaar bestuur is besloten de geïntegreerde aanpak van ondermijnende criminaliteit in Zuid-Nederland te intensiveren. Concreet ziet de intensivering in Zuid-Nederland op het inzetten van meer capaciteit door de politie, binnen de bestaande sterkte, ten behoeve van de aanpak van ondermijning. Met behulp van vaste ondermijningsteams kan sneller geacteerd worden op signalen van ondermijnende criminaliteit, waaronder drugscriminaliteit. Voor een nadere uitwerking van de intensivering verwijs ik graag naar mijn brief van 4 september 2014 over dit onderwerp. Voor wat betreft het waarborgfonds wijs ik er op dat er geen wettelijke beperkingen zijn aan het vormen van een waarborgfonds, zoals de provincie Noord-Brabant dit heeft voorgesteld. Het staat deze provincie dus vrij om een dergelijk fonds te vormen, maar voor zover mij bekend is dat nog niet gebeurd. Het verzoek van de provincie Noord-Brabant om een waarborgfonds (mede) te vullen uit Plukze-gelden heb ik, zoals ik op 20 mei van dit jaar (TK 2013–2014, 29 911, nr. 91) aan uw Kamer heb laten weten, afgewezen omdat deze gelden in de algemene middelen vloeien.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de totstandkoming van dit waarborgfonds?
Zie antwoord vraag 15.
Waarom is het niet mogelijk om uit de registratiesystemen van het OM en de Raad voor de rechtspraak gegevens te destilleren om de vraag te beantwoorden in hoeveel (straf)rechtszaken in 2012 en 2013 door onherstelbaar vormverzuim strafvermindering of vrijspraak volgde terwijl uit de bewijsmiddelen onomstotelijk is vast komen te staan dat er sprake was van een hennepkwekerij? Behoort een indicatie aan de hand van bestudering van onlinegepubliceerde uitspraken wel tot de mogelijkheden?9
In het registratiesysteem van het OM worden wel de rechterlijke uitspraken geregistreerd met het oog op de executie van die uitspraken. Registratie van de motivering van de uitspraken vindt niet plaats, omdat zo’n registratie zou leiden tot een grote werklastverzwaring van het OM. Bovendien worden niet alle vonnissen schriftelijk gemotiveerd en is (met name in politierechterzaken) vaak sprake van een verkort (mondeling) vonnis. Registratie van vonnissen zou niet leiden tot betrouwbare gegevens met betrekking tot de redenen die hebben geleid tot strafvermindering of vrijspraak. Onlinegepubliceerde uitspraken bevatten niet de informatie die nodig is om deze vraag te beantwoorden. Daarvoor zal zeer arbeidsintensief dossier- en jurisprudentieonderzoek noodzakelijk zijn.
Waarom heeft het OM mede op grond van beperkte onderzoeksmogelijkheden geen hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van een hennepkwekerij10, terwijl uit de bewijsmiddelen onomstotelijk was vast komen te staan dat er sprake was van een hennepkwekerij?11
Zoals ik uw Kamer reeds heb gemeld in de beantwoording van de vragen van het lid Oskam14 heeft het OM geen hoger beroep ingesteld vanwege de ouderdom van de zaak en de beperkte onderzoeksmogelijkheden die resteren op het punt van de start van het onderzoek. De kans dat het Hof tot een ander oordeel zou komen werd als klein ingeschat.
Het bericht dat de Arubaanse premier Mike Eman in hongerstaking gaat |
|
Wassila Hachchi (D66), Alexander Pechtold (D66), Sybrand van Haersma Buma (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Berust het bericht «Premier Aruba in hongerstaking» op waarheid?1 Is het waar dat de premier van Aruba in hongerstaking gaat uit protest tegen besluiten van de Rijksministerraad, die genomen zijn onder druk van de Nederlandse ministers daarin? Wat is uw reactie hierop?
De heer Eman heeft publiek verklaard dat het gerezen geschil tussen de Rijksministerraad en de regering van Aruba voor hem aanleiding was voor een hongerstaking. Toen ik hem gisteren belde heeft hij dat bevestigd.
Indien het bericht over de hongerstaking waar is, acht u het in dat geval, voor het internationaal aanzien van Nederland en het Koninkrijk als rechtstaat, niet schadelijk dat een minister-president van een land van het Koninkrijk geen andere mogelijkheid ziet dan een hongerstaking om te protesteren tegen onrechtmatige beslissingen van de Rijksministerraad? Hoe heeft het zo ver kunnen komen? Kunt u een feitenrelaas geven over wie (zowel ambtenaren als bewindspersonen), wat, waar, wanneer heeft ondernomen? Wat heeft Nederland gedaan om deze situatie te voorkomen en welke stappen worden nu ondernomen?
De Rijksministerraad heeft op 11 juli 2014 de Gouverneur van Aruba gevraagd onderzoek te doen naar de realiteit van de begroting 2014 van Aruba.
Aan de beslissing in de Rijksministerraad is een lang proces voorafgegaan.
Al enkele jaren zijn de zorgen over de overheidsfinanciën onderwerp van gesprek met de regering van Aruba. Getracht is te bezien hoe Nederland aan de oplossing van de problematiek van Aruba kon bijdragen. Op 13 maart 2013 is met Aruba een protocol overeengekomen dat voorziet in de mogelijkheid dat Nederland inschrijft op openbare aanbiedingen van obligatieleningen in Aruba op voorwaarden vergelijkbaar met die ook voor Curaçao en St. Maarten gelden, te weten dat beoordeling plaatsvindt aan de hand van in het Koninkrijk en internationaal gehanteerde criteria van houdbare overheidsfinanciën en terugbetalingcapaciteit. Aan deze voorwaarden heeft Aruba niet voldaan.
Dezelfde zorgen die de Nederlandse regering heeft, zijn ook geuit in rapportages van het IMF, van de Raad van Advies van Aruba en de Centrale Bank van Aruba, en zijn ook gedeeld met uw Kamer, onder meer in mijn brief van 15 april 2014.
Naar aanleiding van de benodigde instemming van de Rijksministerraad voor het aangaan van buitenlandse leningen door Aruba (artikel 29 Statuut) zijn in de Rijksministerraad op 7 februari 2014 afspraken gemaakt met Aruba. Die afspraken behelsden «een uiterlijk 1 mei 2014 vastgestelde begroting 2014 met daarbij tevens een meerjarenraming (tot en met 2017) die ook in meerjarenperspectief structureel en materieel in evenwicht is, daarin verwerkt additionele maatregelen om het genoemde begrotingsevenwicht te herstellen met in ogenschouw de eerdere IMF advisering. De begroting en het meerjarig beeld door een onafhankelijke derde te laten beoordelen».
Vervolgens is in maart 2014 op hoogambtelijk niveau een bezoek gebracht aan Aruba, waarbij met de minister-president en de minister van Financiën uitgebreid is gesproken over de afspraken van de Rijksministerraad. Voorts zijn de met de minister-president en de minister van Financiën van Aruba besproken zorgen ook gedeeld met de Staten van Aruba, en diverse instanties op het eiland, zoals de Centrale Bank, de Algemene Rekenkamer en de Raad van Advies. Ter gelegenheid van dit bezoek heeft de regering van Aruba voorgesteld zelf een voorstel te doen voor de beoordeling door een onafhankelijke derde.
In april 2014 en ook nog onlangs, ter gelegenheid van bezoeken van de minister van Financiën van Aruba aan Nederland, is hetzelfde gespreksonderwerp uitgebreid met hem gedeeld. Op 28 mei 2014 heb ik schriftelijk de regering van Aruba andermaal gewezen op onze zorgen en op de eerder gemaakte afspraken binnen de Rijksministerraad. Aruba is er bij die gelegenheden telkens op gewezen dat aan de afspraken nog geen uitvoering was gegeven.
Op 3 juli 2014 zijn met de minister-president van Aruba afspraken gemaakt, neergelegd in een gezamenlijke persverklaring over het uitvoeren van een onafhankelijk onderzoek door het secretariaat van het Cft (zie bijgevoegd).2 In de verklaring is onder punt 3 het volgende opgenomen: «Op verzoek van Aruba en Nederland wordt dit onderzoek uitgevoerd in de vorm van een onafhankelijk secretariaatsrapport van een team bestaande uit deskundigen met ervaring in met overeenkomstige taken belaste organen in Koninkrijksverband». Voor de minister-president van Aruba, de minister-president van Nederland en mijzelf was het evident dat dit betrekking had op secretariaat Cft; dat is immers het enige orgaan binnen het Koninkrijk dat met een dergelijke overeenkomstige taak is belast. Met deze afspraak leek de noodzaak voor een aanwijzing aan de Gouverneur van de baan.
De regering van Aruba heeft evenwel vorige week via twee brieven, en in daarop volgende telefoonconferenties van minister-president Eman, met minister-president Rutte en mijzelf te kennen gegeven deze afspraken niet te willen nakomen. Dat heeft de Rijksministerraad aanleiding gegeven vrijdag 11 juli 2014 alsnog te besluiten tot het verzoek aan de Gouverneur van Aruba.
Het koninklijk besluit, dat is gebaseerd op artikel 15 jo. artikel 21 van het Reglement van de Gouverneur, is vandaag gepubliceerd in de Staatscourant. U ontvangt met deze antwoorden een afschrift van het koninklijk besluit.3
Samenvattend: er is toenemende zorg is over de realiteit van de overheidsfinanciën van Aruba. Er is de afgelopen jaren sprake van telkens grote tekorten op de begroting, met een oplopende staatsschuld, ook in de eigen ramingen van Aruba, die zonder afdoende actie nu snel onbeheersbaar kan worden. Een betrouwbare meerjarenbegroting ontbreekt, terwijl voorts jaar na jaar is gebleken dat de eigen ramingen van Aruba te optimistisch zijn: de noodzaak tot het telkens opstellen van suppletoire begrotingen slechts enkele maanden na het vaststellen van de begroting draagt aan dit beeld bij. Aan Aruba is herhaaldelijk geadviseerd een onafhankelijke, deskundige toets uit te voeren voordat de begroting 2014 bij de Gouverneur zou worden ingediend. De regering van Aruba heeft dit evenwel niet gedaan.
Voor het overige procesmatige en financieel-inhoudelijke feitenrelaas verwijs ik u naar de toelichting in het bijgeleverde koninklijk besluit.
Ten slotte: minister-president Eman stelt dat door toedoen van de Rijksministerraad geen geld meer geleend zou kunnen worden om uitkeringen en salarissen te betalen. Dat is niet het geval. Voor lopende uitgaven kan Aruba ook zonder ondertekening van de begroting geld lenen, op basis van een aparte landsverordening. Voor een eventuele lening op de buitenlandse markt is instemming van de Rijksministerraad vereist; een gemotiveerd verzoek daartoe zal de Rijksministerraad in behandeling nemen met medeneming van de begroting en de daarbij behorende liquiditeitsplanning.
Is het waar dat de aanleiding voor de hongerstaking van de premier van Aruba het besluit van de Rijksministerraad om de Gouverneur van Aruba te instrueren de eilandbegroting 2014 nog niet te tekenen betreft? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Handelt de Rijksministerraad met dit besluit niet in strijd met het budgetrecht van het Arubaanse parlement? Behoort de vaststelling van de begroting van een land tot de aangelegenheden van het Koninkrijk bedoeld in artikel 6, eerste lid, Statuut, of tot de eigen aangelegenheden bedoeld in artikel 41, eerste lid? Op grond van welke bepalingen in het Statuut en de daarop berustende uitvoeringsregelingen is de Rijksministerraad betrokken bij het proces van besluitvorming over de begroting van een land, anders dan op grond van de Rijkswet financieel toezicht, welke wet niet op Aruba van toepassing is aangezien dit land niet heeft geprofiteerd van schuldsanering zoals Curaçao en St Maarten?
Het budgetrecht berust bij Aruba. De opdracht aan de Gouverneur gaat niet in tegen het budgetrecht van het Arubaanse parlement. Het parlement heeft zonder inmenging van de Rijksministerraad de landsverordening kunnen behandelen. Ook de beslissing of de begroting 2014 naar aanleiding van het nu ingezette onderzoek wordt aangepast en zo ja, in welke zin, blijft bij de Arubaanse regering en Staten.
Echter, indien de Gouverneur een landsverordening in strijd acht met het Statuut, een internationale regeling, een rijkswet of een algemene maatregel van rijksbestuur, dan wel met belangen, waarvan de verzorging of waarborging aangelegenheid van het Koninkrijk is, stelt hij de landsverordening niet vast (artikel 21 van het Reglement voor de Gouverneur van Aruba). De beslissing over al dan niet vaststellen dient hij op grond van dit koninklijk besluit kortstondig aan te houden in afwachting van het door hem in te stellen onderzoek en een eventuele reactie van de Arubaanse regering. De aanwijzing bepaalt ook wanneer die aanhouding vervalt (zie artikel 2, tweede lid, derde lid, en vijfde lid).
De aanwijzing gebeurt op basis van artikel 15, eerste lid, van het Reglement van de Gouverneur: «De Gouverneur vertegenwoordigt de regering van het Koninkrijk overeenkomstig de bepalingen van dit reglement en met inachtneming van de bij of krachtens koninklijk besluit te geven aanwijzing. Hij is verantwoordelijk aan de regering van het Koninkrijk».
Deelt u de mening dat iedere twijfel of misverstand over de rechtmatigheid van de beslissingen van de Rijksministerraad voorkomen dan wel weggenomen dient te worden? Zo ja, kunt u aangeven wat u hier concreet mee gedaan heeft of gaat doen? Wat zijn de consequenties als Nederland door een vormfout niet conform het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden heeft gehandeld?
Ja. Zie ook antwoord op vraag 4 en 6.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de premier van Aruba dat het besluit van de Rijksministerraad onrechtmatig is en dat de Raad van State had moeten worden geraadpleegd? Heeft de gouverneur van Aruba de weigering om de landsverordening houdende vaststelling van de eilandbegroting 2014 goed te keuren voorgelegd aan de Rijksministerraad overeenkomstig artikel 21 Reglement voor de Gouverneur van Aruba en is de Raad van State van het Koninkrijk gehoord over het koninklijk besluit daarover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 4. De gouverneur laat zich op dit moment informeren over de deugdelijkheid van de begroting alvorens te besluiten over het tekenen ervan. Mocht hij weigeren te tekenen dan zou hij inderdaad terstond hiervan kennis moeten geven aan de Koning, conform artikel 21 van het reglement.
Is het koninklijk besluit conform artikel 21 van het Reglement van de Gouverneur van Aruba in het officiële publicatieblad bekend gemaakt? Kunt u het koninklijk besluit per ommegaande naar de Tweede Kamer sturen?
Het koninklijk besluit is na tekening (11 juli 2014) in de Staatscourant gepubliceerd (15 juli 2014), en conform de regels via die weg publiek gemaakt. Een afschrift van het koninklijk besluit is ook bijgevoegd bij deze beantwoording.
Indien nog geen beslissing is genomen als bedoeld in artikel 21, welke beslissingen van de Rijksministerraad vormen dan de aanleiding voor de hongerstaking van de premier van Aruba? Bent u bereid deze beslissingen ter kennis van de Tweede Kamer te brengen?
Zie antwoord op vraag 4.
Is het waar dat Nederland de afspraak om tot een onafhankelijke commissie, niet zijnde het College financieel toezicht (Cft), te komen eenzijdig heeft veranderd en daarmee de afspraak geschonden heeft? Kunt u dit toelichten?
Nee, zie antwoord vraag 2. De afspraak (geciteerd in het antwoord op vraag4 is door Aruba eenzijdig opgezegd.
Indien verschil van inzicht over de rechtmatigheid van besluiten van de Rijksministerraad aanleiding vormt voor de hongerstaking van de premier van Aruba, bent u dan bereid om zo snel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen over de rechtmatigheid van deze besluiten, zodat de premier van Aruba op grond daarvan kan besluiten zijn hongerstaking te beëindigen? Acht u het aanvaardbaar dat de hongerstaking voortduurt indien geconcludeerd moet worden dat de beslissingen van de Rijksministerraad onrechtmatig zijn zoals de premier van Aruba stelt, aangenomen dat de Rijksministerraad slechts rechtmatig beslist?
De beslissingen van de Rijksministerraad komen zorgvuldig en rechtmatig tot stand. De aanhouding van de beslissing inzake vaststelling van de begroting en het onderzoek dienen juist om te kunnen beoordelen of er sprake is van strijd met een belang waarvan de verzorging of waarborging koninkrijksaangelegenheid is. Het risico van een onbeheersbare staatsschuld met alle gevolgen van dien zou een situatie met zich mee kunnen brengen waarvan de verzorging een koninkrijksaangelegenheid is.
Indien de Koninkrijksregering daarover zou dienen te oordelen, wordt advies aan de Raad van State van het Koninkrijk gevraagd.
Kunt u deze vragen vóór dinsdag 15 juli a.s. 12.00 uur beantwoorden?
Ik heb u de antwoorden zo spoedig mogelijk toegestuurd.