De maffiahandel in puppy’s |
|
Henk Leenders (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Brabant spil in grootscheepse puppyhandel: dierenartsen spreken van maffiapraktijken»?1
Ja.
Klopt het dat er wekelijks honderden puppy’s die onder erbarmelijke omstandigheden zijn gefokt vanuit Oost-Europa naar Nederland worden gebracht?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Welke controlemechanismen zijn er om de illegale handel in puppy’s te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke risico’s vormen gesmokkelde puppy’s voor hun eigenaren en andere mensen en dieren?
Een risico vormen ziekten die kunnen worden overgedragen naar andere dieren en ook op mensen (zoönose). Een belangrijk voorbeeld hiervan is rabiës (hondsdolheid). Mensen kunnen rabiës krijgen via een beet of een lik van een besmet zoogdier zoals een hond, vos of aap. Het risico op deze ziekte varieert naar gelang de mate waarin deze infectieziekte voorkomt in het land van herkomst, het contact van pups met andere (wilde) dieren, maar ook de vaccinatiestatus van het moederdier. Rabiës is een ziekte die, indien niet tijdig behandeld, dodelijk is. Mede in verband met een toenemend risico van insleep van rabiës door de toegenomen handel in pups uit nieuw toegetreden Oost-Europese lidstaten die niet allemaal een rabiësvrije status heb ik vorig jaar besloten de rabiësvaccinatie vrijstelling voor pups te beëindigen.
Naast rabiës kunnen ook andere ziekten die voor de mens besmettelijk zijn, zoals bijvoorbeeld Leishmania, Giardia of Echinococcose, een risico vormen bij import. Pups kunnen ook infectieziekten onder de leden hebben die niet gevaarlijk zijn voor mensen maar wel voor andere honden besmettelijk zijn, zoals Parvo.
Welke stappen kunnen dierenartsen en andere belanghebbenden zetten indien zij denken te maken te hebben met illegaal gesmokkelde puppy’s?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
Welke bescherming genieten dierenartsen indien zij bedreigd worden?
Een dierenarts die wordt bedreigd kan aangifte doen bij de politie. De politie zal de aard van de bedreiging beoordelen en waar nodig, maatregelen treffen ter vergroting van de veiligheid van de dierenarts.
Welke straffen kunnen deze handelaren en smokkelaars krijgen?
Het vermoeden bestaat dat er fraude plaatsvindt bij toepassing van de veterinaire regels voor invoer en intracommunautair verkeer (o.a. rabiës enting, paspoort en chip en registratie in veterinair toezichtsysteem). Zowel beleidsmatig als ook bij de handhavende instanties heeft dit de aandacht. Daar waar bij handhaving en toezicht blijkt dat Nederlandse dierenartsen betrokken zijn bij illegale hondenhandel kunnen zij strafrechtelijk, dan wel tuchtrechtelijk worden vervolgd. Ik verwijs u voor een uiteenzetting van de sancties naar de brief over de puppyhandel.
Klopt het dat er dierenartsen zijn die deze handel steunen, eventueel onder betaling? Welke stappen gaat u nemen om deze dierenartsen aan te pakken en welke straffen kunnen zij krijgen?2
Zie antwoord vraag 7.
Welke vervolgstappen gaat u zetten om deze vreselijke situatie zo snel mogelijk een halt toe te roepen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over de puppyhandel die tegelijkertijd aan uw Kamer is verzonden.
De berichten 'Varkensschuur in Putten in de as gelegd” en “40.000 kippen omgekomen bij brand in Veendam' |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichten «Varkensschuur in Putten in de as gelegd» en «40.000 kippen omgekomen bij brand in Veendam»?1 2
Stalbranden zijn een ingrijpende gebeurtenis voor de ondernemer, en vreselijk voor de dieren die omkomen of gewond raken.
In hoeverre voldeden de betreffende stallen aan de bestaande brandveiligheidseisen? Kunt u aangeven in hoeverre bestaande stallen worden aangepast aan de nieuwe brandveiligheidseisen?
In hoeverre zijn de onderzoeken, die naar aanleiding van het advies van Universiteit Wageningen gestart zijn, uitgevoerd? Welke resultaten heeft dit opgeleverd en welke stappen worden daaraan verbonden?3
Bent u bereid om een overzicht te verschaffen van de voortgang van het actieplan Stalbranden 2012–2016?4
Nepwapens |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de webpagina van Justis over verboden wapens1 en kent u de Circulaire Wapens en Munitie 2014 (CWM 2014) met toelichting?2
Ja.
Hoe verhoudt het schrappen uit de Circulaire van de bepaling dat speelgoedwapens die op echte wapens lijken onder de categorie I wapens vallen zich tot wat op de site van Justis wordt vermeld dat wapens die sterk op echte wapens lijken, waaronder speelgoedwapens, verboden zijn?
De informatie op de website van Justis is inmiddels volledig geactualiseerd na de wijziging van de regelgeving van vorig jaar.
Betekent het vanwege de Speelgoedrichtlijn (2009/48/EG) schrappen van de bepaling uit de Circulaire dat speelgoedwapens niet op echte wapens mogen lijken, dat op echt lijkende speelgoedwapens in Nederlandse winkels te koop mogen worden aangeboden? Zo ja, gebeurt dit in de praktijk ook? Zo nee, welke beperkingen zijn er dan nog om op echt lijkende wapens te verkopen?
Het verkopen van speelgoed in de zin van de Speelgoedrichtlijn dat op een wapen lijkt of kan lijken, is niet verboden op grond van de Wet wapens en munitie (WWM). Deze verkoop kan sinds de wijziging van vorig jaar van de regelgeving al plaatsvinden, of anders in de nabije toekomst realiteit worden.
Ook het dragen van dergelijk speelgoed is toegestaan, tenzij sprake is van een voorwerp dat als een wapen wordt aangemerkt, omdat gelet op de aard of omstandigheden waaronder het voorwerp wordt aangetroffen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het bestemd is om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. In dat geval is sprake van een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid onder categorie IV sub 7 WWM. Het dragen van een dergelijk wapen is verboden op grond van artikel 27 lid 1 WWM en strafbaar gesteld in artikel 54 WWM.
Wat zijn de geldende regels in Nederland voor het verkopen, voorhanden hebben en gebruiken van op echte wapens lijkende speelgoedwapens?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat op echt lijkende speelgoedwapens ook wapens kunnen zijn waarmee strafbare feiten kunnen worden gepleegd? Zo ja, wat kunt u binnen de Europese regelgeving nog doen teneinde deze wapens uit Nederland te weren? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb toegelicht kan speelgoed in de zin van de Speelgoedrichtlijn dat op een wapen lijkt of kan lijken in bepaalde gevallen als wapen in de zin van de WWM worden aangemerkt, het dragen waarvan is verboden.
Binnen de Europese regelgeving zie ik geen mogelijkheden om de betreffende voorwerpen uit Nederland te weren.
Beschikt u over cijfers of andere indicaties waaruit kan worden opgemaakt of en in hoeverre speelgoedwapens worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten? Zo ja, wat zijn die cijfers of indicaties? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het in de praktijk voorkomt dat speelgoedwapens worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten.
De politie heeft mij geïnformeerd dat in het geval van een incident met een nepwapen registratie kan plaatsvinden als het gebruik van het nepwapen specifiek in de aangifte wordt gemeld. Veelal richten aangiftes zich echter op een delict en niet op het middel waarmee het delict is gepleegd. Momenteel is er dan ook geen landelijk overzicht beschikbaar van het aantal incidenten met nepwapens.
Deelt u de mening dat, ook al moet Nederland op grond van de Speelgoedrichtlijn op echte wapens lijkende speelgoedwapens in winkels toestaan, het vanwege de veiligheid de voorkeur zou hebben als die speelgoedwapens niet verkocht zouden mogen worden? Zo ja, wat gaat u doen om het aspect van veiligheid in het verband van de Speelgoedrichtlijn met uw Europese collega’s te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Een Europese richtlijn is bindend voor alle lidstaten. Ik acht het niet aan de orde om de Speelgoedrichtlijn ter discussie stellen.
Het vervreemden van zorgvastgoed als een gemeenschap een ouderenzorgvoorziening wil voortzetten |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de wens van een groep inwoners van Vinkeveen die graag verzorgingshuis Vinkenoord zou willen voortzetten als ouderenzorgvoorziening?1
Ja.
Kunt u aangeven welke belemmeringen er wettelijk zijn om een gebouw over te nemen en de zorg voort te zetten via financiering uit de gemeenschap (dan wel via de gemeente)?
Er zijn in beginsel geen wettelijke belemmeringen die het onmogelijk maken dit te regelen.
Klopt het dat de huidige eigenaar, zorginstelling Careyn, liever het pand wil gunnen aan een GGZ-instelling (Amerpoort)?
Volgens informatie van Careyn onderzoeken partijen de mogelijkheid om naast de huidige bewoners van het verzorgingshuis een aantal cliënten van Amerpoort te huisvesten. Het huidige plan is dat Amerpoort de vrijgekomen appartementen huurt van Careyn. Zorginhoudelijk blijven beide organisaties verantwoordelijk voor hun eigen cliënten, maar in avond-, nacht- en weekenddienst wordt samengewerkt.
Klopt het tevens dat Careyn stelt dat er geen vraag is naar een woon/zorgplek in Vinkenoord, waardoor er leegstand is? Wat zijn de wachtlijstcijfers precies voor Vinkenoord?
Door de uitstroom van de verzorgingshuiszorg neemt de vraag af. Zorgkantoor Utrecht, waaronder Vinkenveen valt, heeft volgens de cijfers van het Zorginstituut per 1 oktober 2014, 4 intramuraal wachtenden in de ouderenzorg sector. www.zorgopdekaart.nl
Klopt het dat Careyn zelf behoefteonderzoek heeft gedaan waaruit blijkt dat die er is? Kunt u dat onderzoek opvragen en naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Volgens informatie van Careyn heeft de organisatie geen behoeftenonderzoek gedaan.
Koopt het zorgkantoor minder zorgplaatsen in bij Careyn, en zo ja, hoeveel minder zijn dat er? Kunt u dat zowel als percentage van de zorginkoop als in absolute plekken aangeven?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3 over de plannen van partijen met deze locaties. Als ministerie heb ik verder geen gegevens over de inkoop van pakketten op locatie of concernniveau.
Erkent u dat voor een grote instelling als Careyn, met meer dan 90 locaties, de locatie maar een pionnetje in het grote schaakspel is, terwijl voor Vinkeveen de locatie van groot belang is voor de leefbaarheid van het plaatsje?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe heeft Careyn in het verleden deze locatie verworven? Hoeveel geld is er betaald voor het overnemen van dit verzorgingshuis en het vastgoed?
Als een instelling voor gezondheidszorg (mits deze valt onder de WTZi) zijn onroerende zaken wil verkopen, verhuren of onderwerpen aan een beperkt recht (b.v. erfpacht of opstal), dan kan dat alleen als daar van te voren goedkeuring voor is verleend door het College sanering zorginstellingen. De instelling dient zich zo spoedig mogelijk te wenden tot het College sanering, opdat het College in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken is bij het verkoopproces. De betrokkenheid van het College sanering is er opgericht te voorkomen, dat middelen die zijn opgebracht met publieke gelden weglekken uit de zorg en dat wordt voorkomen, dat de verkopende zorginstelling te weinig geld binnen krijgt en op die manier de continuïteit van de zorgverlening door de instelling in gevaar komt. Om dit te bereiken houdt het College sanering toezicht op het vervreemdingsproces. Het College ziet er op toe, dat dit proces open en transparant is en dat er uiteindelijk een marktconforme prijs wordt betaald aan de instelling. Het staat iedere partij vrij om een bieding te doen. Dus ook de bewoners van Vinkeveen. Ik ga er bovendien van uit dat de gemeente bij deze ontwikkeling betrokken zal willen zijn. Het College sanering publiceert de besluiten die het heeft genomen op haar website. Navraag bij het College sanering wijst uit, dat Vinkenoord zich (nog) niet gemeld heeft bij het College. Er kan dus (nog) niets gezegd worden over de waarde van het vastgoed en of de locatie is opgebouwd met geld van de kerk. Overigens is het laatste niet van belang gelet op het proces waar het College toezicht op houdt en dat gericht is op het behalen van een marktconforme prijs.
Klopt het dat de locatie is opgebouwd met geld van de kerk en de gemeenschap en dat Careyn de locatie «om niet» heeft verworven? Vindt u het terecht dat Careyn nu over de hoofden van de Vinkeveense gemeenschap heen kan beslissen over deze voorziening?
Zie antwoord vraag 8.
Welke instrumenten kunt u inzetten om het lokale belang bij het sluiten van verzorgingshuizen mee te laten wegen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u de Kamer laten weten wat het vastgoed van de te sluiten verzorgingshuizen in totaal waard is? Heeft het College Sanering Zorginstellingen hier zicht op?
De waarde van een vastgoedobject is onder meer afhankelijk en de gebruiksmogelijkheden van het object, van de lokale markt en de mogelijkheden die het lokale bestemmingsplan biedt, dan wel de wijzigingen die de gemeenteraad bereid of voornemens is te maken. Daarover heeft mijn ministerie geen informatie.
Acht u het mogelijk dat vele verzorgingshuislocaties die met publiek geld opgezet zijn – al dan niet uit de kerk, gemeenschap of vanuit AWBZ-gelden – verkocht zullen worden en dat de revenuen van dit vastgoed verdwijnen in grote zorginstellingen? Wat vindt u daarvan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 8, 9 en 10.
Is het College Sanering Zorginstellingen altijd betrokken bij het vervreemden van verzorgingshuisvastgoed?
Zie antwoord vraag 12.
Het aan de grond houden van Duitse NH90 helikopters door toedoen van technische gebreken |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Bundeswehr: Neuer Marinehubschrauber darft nicht über Meer fliegen»?1
Ja.
Hebt u naar aanleiding van dit bericht contact gezocht met uw Duitse collega? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd?
Naar aanleiding van het bericht heeft Defensie contact gehad met de Duitse defensieorganisatie. Het Duitse ministerie heeft uitleg gegeven over de situatie en de in het artikel gehanteerde term «Flugleistungsklasse 3». Dit is een Duitse categorie waarmee beperkingen aan het helikoptergebruik worden opgelegd. Uitgangspunt bij Flugleistungsklasse 3 is dat de helikopter na een motorstoring niet verder mag vliegen, maar slechts een gecontroleerde (nood) landing mag maken. Vanwege deze beperking is een deel van het luchtruim, boven zee en bewoond gebied, niet toegankelijk.
Deze situatie is het gevolg van een tegenstelling tussen de ontwerp en kwalificatie-eisen en de specifiek Duitse luchtvaartregelgeving. Er ligt geen technisch gebrek aan ten grondslag.
Gelden de in het artikel genoemde beperkingen over vliegen over zee en over dichtbebouwde gebieden ook voor de Nederlandse variant van de NH-90? Welke consequenties hebben deze nieuw bevonden beperkingen voor de inzet en capaciteit van de Nederlandse NH90?
Nederland is zelf verantwoordelijk voor de certificering van militaire luchtvaartuigen. De Nederlandse luchtvaartwet, in combinatie met de militaire certificering, levert geen beperking op. De Nederlandse NH-90 is gekwalificeerd volgens de Amerikaanse Federal Aviation Requirements en is geautoriseerd voor de uitvoering van missies zoals start- en landingsprocedures op helikopterplatforms in dichtbevolkte gebieden en SAR-operaties boven zee.
Gelden de in het artikel genoemde «lastige omgevingsomstandigheden», waardoor de Duitse variant van de NH90 niet boven de Noordzee mag vliegen, ook voor het deel van het Nederlandse luchtruim boven de Noordzee? Welke consequenties hebben deze «omgevingsomstandigheden» voor de inzet en capaciteit van de Nederlandse NH90?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de constatering van deze nieuwe gebreken van de Duitse variant van de NH90 gevolgen voor de levering van de zeven resterende Nederlandse NH90’s?
Nee, er is immers geen sprake van een technisch gebrek, maar een beperking vanwege de regelgeving.
Zijn de twee van de zeven nog te leveren Nederlandse NH90’s, die begin 2015 zouden worden geleverd, intussen geleverd? Zo nee, wanneer zal dit plaatsvinden?
Ja.
In hoeverre houden de nieuw aan het licht gekomen gebreken van de Duitse variant van de NH90 verband met de gebreken van de Nederlandse NH90 die werden geconstateerd tijdens de antipiraterij missie in de Golf van Aden?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 5.
Hebt u naar aanleiding van de nieuwe gevonden gebreken in Duitsland advies ingewonnen bij de Nederlandse Militaire Luchtvaart Autoriteit over eventuele gevolgen voor de inzet en capaciteit van de Nederlandse NH90? Zo ja, wat heeft dit advies opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse Militaire Luchtvaart Autoriteit bevestigt dat de geschetste situatie niet van toepassing is op de Nederlandse NH-90. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Het veilen en opvangen van dieren na een inbeslagname |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Opstelten (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte dat er op een veiling van onlineveilinghuis BVA Auctions onlangs nog een pony van een failliete stalhouderij dusdanig verwaarloosd was dat het dier direct na de koop geëuthanaseerd moest worden?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat deze extreem verwaarloosde pony nog door de curator geveild is? Is het waar dat deze pony in de week voor de veiling een paspoort heeft gekregen waarin staat dat het dier 6 jaar zou zijn terwijl een veearts door middel van een gebitsanalyse heeft bevestigd dat deze pony zeker 15 jaar oud is? Zo nee, hoe zit het dan?
In onderhavig geval is aangifte gedaan tegen zowel de curator als het veilinghuis. Ook wordt door de politie onderzocht of de dierenarts die het paspoort heeft afgegeven strafrechtelijk iets te verwijten valt.
Bent u nog steeds van mening dat in het geval van een faillissement de aanwezige dieren aangeboden moeten kunnen worden op een veiling? Zo ja, op grond van welke feiten?2
Dieren mogen verkocht worden via een veiling, of dit nu gebeurt naar aanleiding van een faillissement of anderszins. Het afhandelen van faillissementen gebeurt op grond van de Faillissementswet. Onderdeel daarvan kan zijn om eventueel aanwezige dieren die naar het oordeel van de curator een zekere economische waarde vertegenwoordigen, te verkopen. Een curator in faillissement vertegenwoordigt het schuldeisersbelang en is dus verplicht om de waarde van de boedel te maximaliseren, omdat crediteuren/ondernemers graag zoveel mogelijk van hun vorderingen willen innen. Een en ander laat onverlet dat ten alle tijden voldaan dient te worden aan de bepalingen die zijn neergelegd in de Wet dieren.
Bent u bekend met de schrijnende situaties die regelmatig ontstaan door de inbeslagname van dieren van mensen met schulden bij (dreigende) uithuiszettingen en bij faillissementen? Is het waar dat curators regelmatig dreigen met het inbeslagnemen van huisdieren, om de eigenaren – die een emotionele band hebben met hun dier – onder druk te zetten de schuld te betalen? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, welke garanties heeft u dat dit in de praktijk niet gebeurt?
Eén van de door de beroepsgroep zelf opgestelde grondbeginselen is dat een curator zich respectvol en fatsoenlijk moet gedragen jegens een ieder met wie hij, in de uitoefening van de aan hem opgedragen taak, handelt (Praktijkregels Insolad d.d. 22 juli 2004). Het onder druk zetten van mensen middels dreigementen valt hier duidelijk niet onder. Het is in eerste instantie aan de beroepsgroep zelf hier paal en perk aan te stellen. Dit laat uiteraard onverlet dat betrokkenen zich over het gedrag van de curator kunnen beklagen bij de rechter-commissaris, die toeziet op de correcte afwikkeling van het faillissement.
Kunt u uiteenzetten hoeveel dieren jaarlijks bij uithuiszettingen en faillissementen worden weggehaald en hoeveel van deze dieren geveild worden?
Er worden geen gegevens bijgehouden van het aantal uithuiszettingen en/-of beslagleggingen en/-of faillissementsverkopen toegespitst op dieren als onderdeel van het vermogen van de debiteur.
Onderschrijft u dat dieren geen zaken zoals een koelkast of tafel zijn, conform artikel 2a, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, dat stelt dat dieren geen zaken zijn? Deelt u de mening dat het veilen of op straat zetten van dieren onwenselijk is mede in het licht van artikel 2a, eerste lid van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek?
Met u ben ik van mening dat dieren een eigen, zelfstandige waarde hebben los van de gebruikswaarde die de mens aan dieren toekent. Deze intrinsieke waarde is daarmee eigen aan het dier als levend wezen. Bij het gedrag van burgers ten aanzien van dieren dient steeds rekenschap gegeven te worden van de intrinsieke waarde van het dier. De bepalingen in de Wet dieren dienen dan ook nageleefd te worden. Het veilen van dieren zonder dat voldaan wordt aan deze bepalingen of het op straat zetten is dan ook niet toegestaan. Ik acht nadere beleidsmaatregelen in dezen niet noodzakelijk.
Bent u bereid stappen te nemen om verandering te brengen in de huidige onwenselijke situatie en veilingen van dieren niet langer mogelijk te maken? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uiteenzetten hoe de verantwoordelijkheid voor het welzijn van dieren die op straat dreigen te raken bij een uithuiszetting geregeld is in de verschillende gemeenten in Nederland? Deelt u de mening dat er duidelijke regels voor dit soort schrijnende situaties moeten zijn ter voorkoming van het op straat zetten van dieren, die vervolgens een zwervend bestaan moeten leiden?
Per gemeente kan de aanpak in deze verschillen, uiteraard binnen de algemene regelgeving waarnaar ik hiervoor al verwees. Een eigenaar is primair verantwoordelijk om zijn huisdier goed te verzorgen, ook na een uithuiszetting. Op het moment dat een eigenaar niet in staat is hieraan te voldoen, zal hij er zorg voor moeten dragen al dan niet met hulp van de curator dat het dier ergens geplaatst wordt waar hij wel de noodzakelijke zorg kan ontvangen. Zie verder het antwoord op de voorgaande vragen.
Erkent u dat inbeslagname van dieren vaak sowieso geen financiële waarde heeft, omdat asielen al overvol zitten en de kans dus bijzonder klein is dat een dier voor een geldbedrag kan worden verkocht? Zo nee, waaruit blijkt volgens u het tegendeel?
De huidige bepalingen uit de Wet dieren bieden voldoende bescherming voor gehouden dieren. Ik zie geen aanleiding om hier aanvullend beleid op te voeren. Het probleem ontstaat pas als deze bepalingen niet worden nageleefd. Curatoren hebben, zeker bij een faillissement waarbij dieren zijn betrokken, een belangrijke taak er zorg voor te dragen dat de wettelijke bepalingen worden nageleefd en dat aan de algemene huisvestings- en verzorgingsnormen wordt voldaan. Dit wordt mede onderschreven door de door de beroepsgroep zelf opgestelde grondbeginselen.
Deelt u de mening dat er een landelijk beleid zou moeten gelden ten aanzien van dieren die inbeslaggenomen dreigen te worden door een uithuiszetting of faillissement, waarin duidelijk is wie de verantwoordelijkheid draagt voor de dieren en wie de kosten betaalt wanneer de eigenaar hier niet toe in staat is? Zo ja, bent u bereid een landelijk beleid op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven hoe toezicht op het welzijn van inbeslaggenomen dieren georganiseerd is, tijdens en na de beslaglegging?
De curator is na beslaglegging houder geworden van het dier. Op dat moment draagt hij de verantwoordelijkheid en heeft hij de plicht zorg te dragen voor naleving van de bepalingen in de Wet dieren.
Deelt u de mening dat dieren na een inbeslagname zeer zorgvuldig herplaatst dienen te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te bereiken? Wat gaat u doen om scenario’s zoals doorverkoop aan de slacht of risico op impulsaankopen te voorkomen?
Het herplaatsen van dieren dient ook op grond van bestaande regelgeving altijd zorgvuldig te worden uitgevoerd. Zo stelt art. 1.7 onder b van het Besluit houders van dieren dat degene die een dier houdt er zorg voor dient te dragen dat een dier slechts onder de hoede wordt gesteld van een persoon die kennelijk tot de verzorging in staat is. Voor het overige verwijs ik inzake impulsaankopen of doorverkoop voor slacht naar de beantwoording van uw eerdere vraag zoals aangehaald in uw noot 2 bij deze vraag.
De voorkeursbehandeling van jongeren, vrouwen en allochtonen in pensioenfondsbesturen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat de FNV jongeren, vrouwen en allochtonen voorrang gaat geven bij de benoeming van bestuursfuncties in pensioenfondsbesturen?1
Ja.
Wat vindt u van het voornemen van de FNV om voorrang te geven aan jongeren, vrouwen en allochtonen bij de benoeming van bestuursfuncties in pensioenfondsen?
Ik zie dit als een voornemen van de FNV om invulling te geven aan het wettelijke voorschrift om te streven naar een zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het bestuur en als een inspanning om diversiteit binnen de organen van de pensioenfondsen te bevorderen. Bij het uitvoering geven aan dit voornemen dient er wel gehandeld te worden in overeenstemming met de wettelijke regels over voorkeursbeleid zoals opgenomen in de gelijke behandelingsregelgeving. Dat betekent dat er geen bestuurszetels gereserveerd mogen worden voor jongeren, vrouwen of allochtonen.
Deelt u de mening dat niet zozeer de afkomst of geslacht van belang is, maar de deskundigheid van de pensioenfondsbestuurders?
Alle pensioenfondsbestuurders moeten uiteraard voldoen aan de deskundigheidseisen die door De Nederlandsche Bank worden gesteld. Het één – «een deskundig bestuur» – sluit echter het ander – «een divers samengesteld bestuur» – niet uit, integendeel.
Bent u het eens met de redenering van de FNV dat een keuze voor vrouwen en jongeren te rechtvaardigen is, omdat er solidariteit is tussen man en vrouw en jong en oud? Zo ja, welke vorm van solidariteit is er dan in pensioenfondsen tussen allochtonen en autochtonen? Vindt u dan ook dat andere vormen van solidariteit ook gewaarborgd moeten zijn (zoals hoger en lager opgeleid, hoog en laag inkomen enz) of deelt u de mening dat een bestuur vooral slagvaardig en professioneel moet zijn?
De deskundigheid en professionaliteit van het bestuur van pensioenfondsen staan altijd voorop. De rechtvaardiging van een voorkeur voor een vrouw, een jongere of allochtoon dient te liggen in het streven naar een zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het bestuur.
Bent u het met de FNV eens dat representativiteit een element kan zijn bij de samenstelling van een pensioenfondsbestuur? Zo nee, bent u bereid daar met de FNV over te spreken?
Representativiteit kan in de praktijk een rol spelen bij de samenstelling van het paritair bestuur van bedrijfstakpensioenfondsen. In een dergelijk bestuur hebben de vertegenwoordigers van de werkgeversverenigingen, de vertegenwoordigers van de werknemersverenigingen en de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden zitting. Hoe de zetels binnen de geleding van de werkgeversverenigingen en binnen de geleding van de werknemersverenigingen verdeeld moeten worden is niet wettelijk geregeld, maar in de praktijk wordt dit statutair vastgelegd waarbij de ledenaantallen van de betrokken verenigingen van invloed zijn op de verdeling.
In hoeverre vindt u vakbonden representatief om namens alle werknemers in het pensioenfondsbestuur te zitten, terwijl ze maar 20% van de werknemers vertegenwoordigen?
Bij bedrijfstakpensioenfondsen zijn werkgeversverenigingen en vakbonden verantwoordelijk voor de totstandkoming van de pensioenregeling als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden in de betreffende bedrijfstak. Bij bedrijfstakpensioenfondsen kunnen deze organisaties daarom ervoor kiezen om zelf betrokken te zijn bij de uitvoering van de pensioenregeling middels bestuursdeelname. Uiteraard zijn zij daarbij gehouden aan de wettelijke eis om de belangen van alle deelnemers op evenwichtige wijze af te wegen.
Windenergie op zee voor de Hollandse kust |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Zandvoort weigert plannen windmolenparken geheim te houden»?1
Ja.
Klopt het dat er een bijeenkomst, georganiseerd door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, zou plaatsvinden op 9 maart 2015, die specifiek bedoeld was voor raadsleden van de gemeenten Zandvoort, Noordwijk en Katwijk over de visuele gevolgen van de voorgenomen plaatsing van windmolenparken in zee?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat gevraagd is de gegevens, die op deze bijeenkomst gedeeld zouden worden, niet openbaar te maken?
Nee, dit klopt niet.
Klopt het dat, nadat de gemeenteraadsleden dit geweigerd hebben, de bijeenkomst vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geannuleerd casu quo uitgesteld is?
Er is niet gevraagd om gegevens niet openbaar te maken. De besloten informatiebijeenkomst voor gemeenteraadsleden die stond gepland voor 9 maart, is verplaatst. We hebben besloten alle betrokkenen, dus ook de genoemde gemeenteraden, tegelijkertijd te informeren, namelijk gedurende de inspraakperiode rond de start van de formele procedure voor de aanwijzing van de stroken tussen de 10 en 12 nautische mijl. Deze procedure start met de publicatie van het Voornemen en de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het Milieueffectrapport, waarin wordt beschreven wat onderzocht zal gaan worden. Dit document ligt vervolgens ter inzage; een ieder kan daarop reageren. Tijdens de inspraakprocedure worden er informatiebijeenkomsten georganiseerd, om alle belanghebbenden te informeren over het proces en de inhoud van de procedure. Een presentatie van de plannen op dat moment past in een zorgvuldig proces naar alle stakeholders. Een definitief besluit over het aanwijzen van deze gebieden wordt genomen op basis van een ontwerpRijksstructuurvisie.
In het artikel wordt ook geschreven dat er animatiebeelden getoond zouden worden waarin de plannen worden gevisualiseerd; klopt het dat deze visualisatie van de plannen er is?
Het streven is om een realistische weergave van de plannen te laten zien. Deze visualisatie is momenteel nog in ontwikkeling, zo zijn de gegevens benodigd voor mogelijke scenario’s nog niet allemaal beschikbaar en ingeladen in de tool.
Zo ja, wanneer worden de plannen en de visualisatie daarvan gepresenteerd aan Kamer?
De formele procedure om twee stroken tussen de 10 en 12 nautische mijl aan te wijzen voor Windenergie op Zee start dit voorjaar met de publicatie van het Voornemen en de Notitie Reikwijdte en Detailniveau, waarin wordt beschreven wat onderzocht zal gaan worden. Op dat moment wordt ook de Tweede Kamer over de plannen geïnformeerd.
Was de geplande bijeenkomst onderdeel van de raadplegingsprocedure voor het nieuwe Nationaal Waterplan?
Nee.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het terugvorderen van toeslagen vanwege het samenwonen met een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf?1
Ja.
Klopt het dat de Raad van State oordeelt dat mensen onder bijzondere omstandigheden niet langer automatisch hun toeslag verliezen als er een partner zonder verblijfstatus inwoont? Wat is de reikwijdte van deze uitspraak?
Op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen heeft een persoon geen aanspraak meer op een tegemoetkoming als zijn partner als vreemdeling die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 wordt aangemerkt. Dit wordt het koppelingsbeginsel genoemd.
Internationale verdragen vereisen dat de toegepaste maatregel in het individuele geval proportioneel is. Dit vergt een weging van feiten en omstandigheden die in eerste instantie door de Belastingdienst/Toeslagen wordt gemaakt en in laatste instantie voorbehouden is aan de rechter.
In dit specifieke geval heeft de Raad van State geoordeeld dat de toepassing van het koppelingsbeginsel onevenredig is. De reikwijdte van deze uitspraak is beperkt tot dit individuele geval omdat die gebaseerd is op de specifieke feiten en omstandigheden van het geval waaraan geen algemene conclusie kan worden verbonden.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor het beleid omtrent deze vormen van terugvordering van toeslagen, en op welke wijze is die inmiddels vertaald in de praktijk en in de uitvoering bij de Belastingdienst?
De uitspraak heeft geen gevolgen voor beleid en uitvoering van de Belastingdienst/Toeslagen. De uitspraak van de Raad van State is voor wat betreft de toepassing van het recht in lijn met eerdere uitspraken. Wel is het de eerste keer dat de Raad van State in een individueel geval de feiten en omstandigheden zodanig weegt dat het koppelingsbeginsel niet kan worden toegepast. In alle eerdere voorgelegde gevallen besliste de Raad van State dat de Belastingdienst/Toeslagen het koppelingsbeginsel wel terecht had toegepast.
Het gedogen van het aanbieden van online kansspelen gericht op de Nederlandse markt |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de website https://nl.unibet.com/start?
Ja.
Staat ook bij u in het tabblad van uw internetbrowser de titel «Unibet Nederland: online wedden»?
Nee. Op het moment van beantwoording van deze vragen stond er op de website in het tabblad van de internetbrowser de titel «Unibet: Online Sports Betting│Online Casino games│Online Poker & Bingo».
Ziet ook u prominent een afbeelding van een voetbal in beeld met daarop de kleuren van de Nederlandse vlag?
Op het moment van beantwoording van deze vragen werd op de website rechts onderaan de pagina een voetbal zonder de kleuren van de Nederlandse vlag getoond.
Deelt u de mening dat gezien de «nl» in het internetadres van de site, gezien de titel Unibet Nederland en de voetbal, dat deze site ondanks het gebruik van de Engelse taal zich toch op de Nederlandse markt voor online kansspelen richt? Zo nee, waarom niet?
De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van de Wet op de kansspelen (Wok). Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen heb aangegeven is de kansspelautoriteit gezien het grote aanbod van kansspelen op internet genoodzaakt prioriteiten te stellen bij haar handhavingsactiviteiten. Zij heeft daartoe prioriteringscriteria opgesteld waarbij het uitgangspunt is handhavende activiteiten in eerste instantie te richten op aanbieders die zich onmiskenbaar richten op de Nederlandse markt. De aandacht van de kansspelautoriteit richt zich dan ook primair op aanbieders die aan één of meer van de prioriteringscriteria voldoen, dus aanbieders die reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie.nl en/of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. Deze criteria zijn ontleend aan vaste rechtspraak.
Het feit dat aanbieders niet aan de prioriteringscriteria voldoen, betekent echter niet dat deze aanbieders per definitie vrijgesteld zijn van handhavend optreden van de kansspelautoriteit. Het is aan de kansspelautoriteit als zelfstandig bestuursorgaan om te beoordelen of in specifieke zaken sprake is van een overtreding en of om die reden handhavend moet worden opgetreden. De kansspelautoriteit heeft mij desgevraagd laten weten voortdurend onderzoek te doen naar websites waarvan het spelaanbod mede op Nederland is gericht. Daarbij wordt bezien of deze sites al dan niet voldoen aan de door de kansspelautoriteit gestelde prioriteringscriteria. Om lopende onderzoeken niet te verstoren, doet de kansspelautoriteit geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders.
Kent u de verwijzing op de genoemde website van Unibet naar websites van diverse verslavingsinstellingen?1 Valt het u ook op dat dit Nederlandse verslavingsinstellingen betreft dan wel dat die instellingen hun informatie in de Nederlandse taal aanbieden? Deelt u de mening dat dergelijke verwijzingen alleen zin hebben indien die door Nederlandse gokkers worden gelezen en dat door die verwijzingen Unibet zelf blijk geeft van het feit dat zij zich op de Nederlandse markt richt? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat ook dit een teken is dat Unibet zich illegaal op de Nederlandse markt richt? Zo nee, waarom deelt u de mening niet dat het een op de Nederlandse markt gerichte site betreft?
Ja, ik heb de verwijzingen naar Nederlandse verslavingszorginstellingen gezien. Zoals ik in antwoord op vraag 4 en vraag 6 heb aangeven is het aan de kansspelautoriteit om te beoordelen of aanbieders de Wok overtreden.
Wel wil ik benadrukken dat de Nederlandse kansspelmarkt zich bevindt in een transitiefase in aanloop naar een gereguleerd stelsel. Bijna een miljoen Nederlanders spelen al jaren bij aanbieders die daarvoor bij gebrek aan een gereguleerd stelsel tot op heden geen vergunning kunnen krijgen. Ik acht het van groot belang dat deze spelers beschermd worden tegen kansspelverslaving en indien nodig worden doorverwezen naar de hulpverlening. Regulering is de enige manier op dit op juiste wijze te waarborgen. Immers, in de huidige situatie zonder regulering is de speler afhankelijk van de goede wil van niet-vergunde aanbieders. De groep ondernemingen die op dit moment in Nederland kansspelen op afstand aanbiedt, is zeer divers. Onder hen bevinden zich niet alleen opportunistische en onverantwoord opererende aanbieders («cowboys») die zich weinig of niets aan de nationale regelgeving, het voorkomen van kansspelverslaving, de bestrijding van fraude en overige criminaliteit en de bescherming van de consument, gelegen laten liggen. Er zijn ook respectable beursgenoteerde ondernemingen met een vergunning in één of meer andere Europese lidstaten, die hun diensten het liefst met een Nederlandse vergunning zouden willen aanbieden en die zich willen conformeren aan de Nederlandse kansspelregelgeving.
Indien Nederlandse spelers toch hun weg vinden tot het nog niet-vergunde aanbod, dan is het des te beter om te constateren dat aanbieders hun maatschappelijke verantwoordelijk willen nemen en de speler wijzen op het Nederlandse stelsel van verslavingszorg. Een van de doelen van de voorgestelde regulering is de onverantwoord opererende «cowboys» van de Nederlandse markt te weren. Het aanbod moet worden verzorgd door betrouwbare en verantwoord opererende vergunninghouders die de Nederlandse speler een hoog beschermingsniveau kunnen bieden.
Treedt de Kansspelautoriteit (KSA) op enigerlei wijze handhavend op tegen Unibet of past dat niet binnen de gedoogcriteria (ook wel prioriteringscriteria genoemd) die de KSA bij haar handhaving hanteert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Betekent het aanbieden binnen de prioriteringscriteria van de KSA dat het op deze wijze aanbieden van online kansspelen op de Nederlandse markt legaal is? Zo ja, waarom? Zo nee, kan het illegaal aanbieden – ook al is het binnen deze prioriteringscriteria – conform de motie Bouwmeester c.s. (32 264 nr. 19) straks gevolgen hebben voor de aanvrager van een online vergunning?
Aangezien de Wok nog niet voorziet in een expliciete vergunningsmogelijkheid voor het organiseren van kansspelen op afstand, is het aanbieden van kansspelen zonder vergunning in Nederland verboden. De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van de Wok. Zoals in antwoord op vraag 4 en 6 weergegeven is de kansspelautoriteit gezien het grote aanbod van kansspelen op internet genoodzaakt prioriteiten te stellen bij haar handhavingsactiviteiten, en heeft daartoe prioriteringscriteria opgesteld. Het feit dat aanbieders niet aan de prioriteringscriteria voldoen, betekent echter niet dat deze aanbieders per definitie vrijgesteld zijn van handhavend optreden van de kansspelautoriteit en dus legaal zijn. Het is aan de kansspelautoriteit als zelfstandig bestuursorgaan om te beoordelen of in specifieke zaken sprake is van een overtreding en of om die reden handhavend moet worden opgetreden.
Alleen geschikte en betrouwbare aanbieders komen in aanmerking voor een vergunning. In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel kansspelen op afstand, die ik op 2 april jl. naar uw Kamer heb gestuurd, heb ik aangegeven dat aanbieders die na aanname van de motie Bouwmeester hebben gepersisteerd in het onmiskenbaar richten van hun aanbod op de Nederlandse markt een vergunning op die grond moet kunnen worden geweigerd. Voor deze beoordeling zal de kansspelautoriteit gebruik maken van de bestaande prioriteringscriteria. Aanbieders aan wie de kansspelautoriteit na het aannemen van de motie-Bouwmeester c.s. in september 2011 een bestuurlijke boete vanwege onmiskenbaar op Nederland gericht aanbod heeft opgelegd, komen bij opening van de markt in ieder geval niet in aanmerking voor een vergunning. Op grond van het enkele feit dat de betrokken aanbieders zich niet aan de prioriteringscriteria van de kansspelautoriteit hebben willen conformeren, en dus hun aanbod onmiskenbaar op de Nederland blijven richten, kan de kansspelautoriteit naar mijn mening immers al op voorhand aannemen dat ernstige twijfels rondom de betrouwbaarheid bestaan en of die aanbieders zich in de toekomst wel aan de regels zullen houden.
De kansspelautoriteit zal aanbieders in de aanloop naar het vergunningstelsel op de gebruikelijke manier blijven monitoren om vast te stellen of er sprake is van onmiskenbaar op Nederland gericht aanbod. Die uiteindelijke beoordeling van de betrouwbaarheid van de aanbieder is echter uiteindelijk aan de kansspelautoriteit.
Hebt ook u de indruk dat Unibet de genoemde site zo heeft ingericht dat men wel illegaal online kansspelen gericht op de Nederlandse markt aanbiedt, maar dat met opzet binnen de gedoogcriteria van de KSA doet door geen website te gebruiken die eindigt op «nl» maar met «nl» begint en waarvan wel de titel in de adresbalk in de Nederlandse taal is maar de site zelf niet? Zo ja, betekent dit dat in het kader van de motie Bouwmeester c.s. (Kamerstuk 32 264 nr. 19) de eventuele aanvraag voor een vergunning voor onlinekansspelen door Unibet tegen de achtergrond van het illegale aanbod op dit moment wordt beoordeeld? Zo nee, waarom hebt u die indruk niet?
Zie antwoorden op de vragen 4, 6 en 7.
De stijging van waterschapslasten ten gevolge van het hoogwaterbeschermingsprogramma |
|
Wassila Hachchi (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw toezegging in het debat over de wijziging van de Waterwet van 5 april 2013 dat de verschuiving van kosten voor waterveiligheid van het Rijk naar de waterschappen niet afgewenteld zou worden op de burger?
Zoals ik in het debat over hoogwaterbescherming van 3 april 20131 heb aangegeven is in het Bestuursakkoord Water (BAW) met alle partijen (Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven) afgesproken om gezamenlijk in de periode 2010–2020 een doelmatigheidswinst na te streven die geleidelijk oploopt tot jaarlijks 750 miljoen euro in 2020. Met de doelmatigheidswinst wordt de kostenstijging beperkt en wordt ervoor gezorgd dat de lokale lasten van burgers en bedrijven gematigd stijgen. Uit de monitorings- resultaten blijkt dat de uitvoering van die afspraken goed op koers ligt.
Hoe verhoudt die toezegging zich tot de onderstaande verklaringen van onder andere de volgende waterschappen waarin de stijging van de waterschapsheffing mede verklaard wordt uit de kostenverschuiving? «Voorheen nam het rijk de volledige financiering van dit programma voor haar rekening, maar vanwege de enorme opgave wordt 50% van de kosten voortaan gefinancierd door de waterschappen zelf. Dit zorgt dus voor een stijging van de lasten.» (Waterschap Rivierenland)1
De verklaringen van de waterschappen passen in het bij antwoord 1 genoemde beeld. De overname door de waterschappen van een deel van de financiering van de uitgaven voor waterveiligheid (inclusief van de muskus- en beverrattenbestrijding) zorgt voor een kostenverhoging voor de waterschappen van uiteindelijk € 206 miljoen (prijspeil 2010). In het BAW hebben de waterschappen met de andere partijen afgesproken om juist gezien deze kostenverhogingen een doelmatigheidswinst na te streven om de kostenstijging te beperken en er voor zorgen dat de lokale lasten van burgers en bedrijven gematigd stijgen.
De waterschappen streven naar besparingen ter grootte van € 325 miljoen, met name in de waterketen, zodat de extra kosten voor waterveiligheid daarmee worden gecompenseerd. Zoals ik in Water in Beeld 20135 aan uw Kamer heb gerapporteerd, was de feitelijke ontwikkeling van de belastingopbrengst van de waterschappen in de periode t/m 2013 gematigder dan wat werd verwacht bij het voorbereiden van het BAW. De waterschappen liggen dus op koers om de doelstelling van het BAW te realiseren. Ook het eindrapport «Waterketen 2020: slim, betaalbaar en robuust» van de Visitatiecommissie Waterketen6 die de voortgang van de afspraken uit het BAW heeft geïnventariseerd en beoordeeld concludeert dat de afgesproken doelen in 2020 haalbaar zijn en dat het afgesproken bedrag tijdig kan worden gehaald.
Hoe wordt in elk van de waterschappen invulling gegeven aan het verwerken van de toegenomen uitgaven ten gevolge van de verschuiving van de kosten voor het hoogwaterbeschermingsprogramma? Indien u dat niet kunt specifiëren, hoe heeft u dan kunnen toezeggen dat de kosten niet op de burger afgewenteld zouden worden?
Omdat niet alle waterschappen dezelfde mogelijkheden hebben om besparingen te realiseren, betreft het bereiken van een gematigde lastenontwikkeling, zoals vermeld in het BAW, een collectieve afspraak met de gezamenlijke waterschappen. Er is dus geen sprake van een afspraak die op individueel niveau met ieder waterschap afzonderlijk is gemaakt. In lijn hiermee vindt ook de monitoring van de afspraak op collectief niveau plaats. Over deze monitoring wordt jaarlijks in Water in Beeld verslag gedaan. Water in Beeld geeft aan dat de waterschappen besparingen realiseren door interne doelmatigheidstrajecten en intensievere samenwerking met elkaar en met de andere BAW-partijen met als doel de kostenstijging te beperken en dat de lokale lasten van burgers en bedrijven gematigd stijgen.
Op welke wijze wordt deze stijging van de waterschapslasten via het Rijk aan de burger teruggeven om zodoende uw toezegging na te leven?
Ik verwijs hiervoor naar de voorgaande beantwoording van de vragen 1 en 2.
Politieke ontwikkelingen in Zuid-Afrika |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Zuid-Afrika is inmiddels meer dan 20 jaar een democratie; hoe beoordeelt u de staat van de democratie en rechtsstaat in Zuid-Afrika? Hoe beoordeelt u in het bijzonder het leiderschap van de Zuid-Afrikaanse president Zuma?
De transitie naar een democratisch Zuid-Afrika is relatief vreedzaam verlopen. Het land kent sterkte instituties, een levendige democratische rechtsstaat, een goed werkende bureaucratie en er is voldoende steun onder de bevolking voor democratisering. De rechtsstaat wordt gewaarborgd in de Grondwet van 1996, die door de rechterlijke macht en in de Grondwet gevestigde, onafhankelijke instanties wordt gegarandeerd. De wetgeving in Zuid-Afrika is progressief en kent een hoge maatstaf op het gebied van mensenrechten. Er is echter wel vaak een verschil tussen wetgeving en realiteit.
President Zuma heeft zijn positie versterkt door invloedrijke personen om zich heen aan te stellen, zoals Cyril Ramaphosa (vice president) en Jeff Radebe (Minister in the Presidency). Zijn leiderschap wordt, zoals in iedere democratie, beoordeeld door het parlement van Zuid-Afrika en de bevolking bij de volgende verkiezingen.
Ondanks de afschaffing van het Apartheidssysteem, lijkt racisme geenszins verdwenen uit de Zuid-Afrikaanse samenleving; kunt u een appreciatie geven van de inspanningen van de Zuid-Afrikaanse regering in de strijd tegen discriminatie? Is er in Zuid-Afrika sprake van discriminerende wetgeving?
Er komen inderdaad incidenten van racisme en spanning tussen bevolkingsgroepen voor. Deze incidenten zijn echter niet wijdverspreid of systematisch. Recent geweld tegen immigranten in Soweto toont volgens het Zuid-Afrikaanse Institute for Security Studies (ISS) aan dat de negatieve houding van vele Zuid-Afrikanen ten aanzien van immigranten onveranderd is sinds het geweld in 2008. Menig burger, van werkloze tot de politieke elite, is volgens ISS ervan overtuigd dat de (Afrikaanse) immigranten de banen van de Zuid-Afrikanen «stelen» omdat zij de informele sector domineren. Dit is volgens ISS echter onterecht.
Hoewel de reactie van de overheid sneller en beter gecoördineerd was dan in 2008 en president Zuma het recentelijk geweld tegen immigranten in Soweto veroordeelde lijkt dit vooralsnog niet het gewenste effect te hebben. De reacties van verscheidene kabinetsleden geven geen geruststellende signalen af over de houding van de regering ten opzichte van immigranten. De reactie van de overheid is te relateren aan een bredere trend van protectionisme. Ook de aangescherpte visum- en immigratieregelingen kunnen in dit licht worden bezien.
Er is echter geen sprake van discriminerende wetgeving in Zuid-Afrika. Met de Grondwet, wetgeving, vele onafhankelijke organen en speciaal opgerichte instituten werkt de overheid aan het bestrijden van racisme en het verbieden van discriminatie. Voorbeelden van zulke wetgeving zijn de Employment Equity Act en de Promotion of Equality and Prevention of Unfair Discrimination Act. De laatstgenoemde wet heeft de equality courts in het leven geroepen. Iedere burger die zich oneerlijk behandeld voelt kan naar de rechtbank stappen om in het kader van bovengenoemde wetsteksten herstel of gerechtigheid te krijgen.
De regering heeft tevens een beleidsplan tegen racisme en andere haatmisdaden opgesteld, het National Action Plan Against Racism, Racial Discrimination, Xenophobia and Related Intolerance (NAP).
Bent u bekend met berichten dat positieve discriminatie in Zuid-Afrika op zo'n manier wordt toegepast dat veel jonge blanken geen toekomst meer zien in hun land en massaal emigreren? Kunt u dit bevestigen, en zo ja, hoe beoordeelt u deze berichten?
De officiële (internationale) cijfers over emigratie uit Zuid-Afrika zijn niet opgesplitst per bevolkingsgroep. Het is dus niet bekend of een Zuid-Afrikaanse emigrant blank of zwart is. Er is ook geen officiële wetgeving die positieve discriminatie afdwingt in Zuid-Afrika. Wel is er beleid dat de negatieve discriminatie in het verleden tracht recht te zetten, voornamelijk op het gebied van economische kansen: de Broad Based Black Economic Empowerment Act (2003), de Broad-Based Black Economic Empowerment Amendment Act (2013) en de Employment Equity Act (1998). De Employment Equity Act schrijft geen harde quota voor, maar bemoedigt wel een divers personeelsbestand. De Broad Based Black Economic Empowerment Act tracht met een aantal maatregelen het aandeel van de zwarte bevolking in de economie te bevorderen.
Wat is de stand van zaken rondom de door de Europese Raad geïnitieerde mensenrechtendialoog met Zuid-Afrika?
De EU-ZA mensenrechten dialoog heeft inmiddels twee keer plaatsgevonden: op 27 mei 2013 in Zuid-Afrika en op 28 november 2014 in Brussel, als onderdeel van de succesvolle EU-ZA week (24–28 november 2014). De mensenrechtendialoog werd gevoerd op hoog ambtelijk niveau in een open en oprechte atmosfeer. Met erkenning van bepaalde verschillen van inzicht is er o.a. gesproken over samenwerking in multilaterale fora, racisme, handel en mensenrechten, economische, sociale en culturele rechten en het internationaal Strafhof. Er is tevens afgesproken dat in 2015 naast de mensenrechtendialoog een Civil Society Seminar wordt georganiseerd.
Hoe beoordeelt u de rol die Zuid-Afrika in de regio speelt, bijvoorbeeld in de Afrikaanse Unie en de mate waarin Zuid-Afrika deelneemt aan vredesmissies? Is deze volgens u in de afgelopen jaren veranderd?
Sinds Mandela voert Zuid-Afrika een rights-based buitenlands beleid met sterke focus op mensenrechten, internationaal recht en rechtvaardige wereldorde. Deze overtuiging wortelt mede in de idealen van de strijd tegen kolonialisme en Apartheid. Zuid-Afrika laat zich daarbij steeds meer leiden door allianties met andere sterke ontwikkelingslanden in plaats van een door normen en waarden gedreven agenda. Onder Thabo Mbeki werd de toon gezet door een sterk panafrikanisme (o.a. African solutions for African problems). Onder president Zuma zijn de ideologische drijfveren niet meer zo geprononceerd aanwezig en wordt getracht de buitenlandse inzet in lijn te brengen met de eigen belangen. Zuid-Afrika hecht veel belang aan het spelen van een prominente rol op het Afrikaanse continent en in de Afrikaanse Unie alsmede het onderhouden van goede relaties met buurlanden en andere leden van de BRICS.
Zuid-Afrika ziet onder president Zuma nog steeds zijn toegevoegde waarde in bijdragen aan vredesmissies en in conflictbeslechting (op Afrikaanse bodem). Het land is succesvol geweest met de benoeming van Nkosazana Dlamini-Zuma als voorzitter van de AU Commission, de bemiddelingen in Madagaskar, het (in MONUSCO-verband) verslaan van M23 in Oost-DRC en de langstaande bijdrage aan UNAMID in Sudan.
Wel heeft de Zuid-Afrikaanse overheid opdracht gegeven een beleidsevaluatie op het gebied van defensie uit te voeren, de South African Defence Review 2014. Het rapport schetst een beeld van de huidige staat van het defensie apparaat en blikt vooruit naar de toekomst. Het rapport stelt kritische vragen over de inzet en haalbaarheid van toekomstige missies.
De onderhandelingen inzake het Iraanse nucleaire programma |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Inspectors Say Iran Is Evading Questions as Nuclear Talks Enter a Crucial Stage»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het IAEA-rapport, waarin de atoomwaakhond bezorgdheid uit over mogelijke nucleaire activiteiten met een militair karakter? Zo ja, hoe beoordeelt u dit rapport?
Zoals gesteld wordt in de rapportages kan het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) niet vaststellen dat het Iraanse nucleaire programma vreedzaam van aard is. Het kabinet deelt de zorgen van de internationale gemeenschap over een mogelijk militaire dimensie van het Iraanse nucleaire programma. Nederland heeft daarom altijd aangegeven dat Iran volledige openheid van zaken moet geven, volledig moet samenwerken met het IAEA en zijn internationale verplichtingen – als verdragspartij bij het Non-Proliferatieverdrag (NPV) en op basis van resoluties van de VN Veiligheidsraad en de IAEA Bestuursraad – moet nakomen.
Kunt u bevestigen dat Iran niet alle vragen van het IAEA over nucleaire activiteiten heeft beantwoord en naar het inzicht van het IAEA onvoldoende coöperatief is?
Het IAEA geeft in het laatste rapport over het nucleaire programma van Iran aan dat Iran niet alle vragen van het IAEA over nucleaire activiteiten heeft beantwoord. Het IAEA en Iran zijn in gesprek om te kijken hoe de openstaande vragen volledig beantwoord kunnen worden.
Hoe beoordeelt u het feit dat het IAEA aangeeft dat het niet in staat is te verzekeren dat het nucleaire materiaal in Iran voor vreedzame doeleinden wordt gebruikt?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u de Kamer informeren over de stand van zaken rondom de onderhandelingen met Iran en in het bijzonder de Nederlandse/Europese positie? Bent u nog steeds van mening dat het beter is «(een akkoord) nu uit te stellen dan een slecht akkoord te tekenen», zoals u op 10 december jl. beweerde?
Op 24 november 2013 sloten de E3+3 (Frankrijk, Duitsland, VK, Rusland, China en de VS) en Iran een interim-akkoord dat grenzen stelt aan het Iraanse nucleaire programma in ruil voor beperkte en omkeerbare sanctieverlichting. Sindsdien worden de onderhandelingen tussen de E3+3 en Iran voortgezet om een alomvattend akkoord te bereiken dat de zorgen van de internationale gemeenschap omtrent het nucleaire programma van Iran moet wegnemen.
De E3+3 en Iran geven aan dat deze onderhandelingen constructief verlopen, dat er voortgang gemaakt wordt, maar dat er nog veel werk te verzetten valt. EU Hoge Vertegenwoordiger Mogherini gaf op 24 januari jl. aan dat een goed akkoord ophanden is als de partijen op dezelfde wijze blijven samenwerken en als alle partijen genoeg politieke wil tonen. Het kabinet acht het belangrijk eensgezind druk te houden op Iran tot een alomvattend akkoord is bereikt. De inzet is dan ook om binnen de gestelde deadline te komen tot een goed akkoord. Zowel de VS als Iran hebben aangegeven dat een verdere verlenging op dit moment niet behulpzaam zou zijn.
Het is de inzet van het kabinet om de E3+3 en het IAEA te ondersteunen in hun werk om te verzekeren dat het Iraanse nucleaire programma geheel en uitsluitend vreedzaam is. Dit heb ik duidelijk naar voren gebracht in mijn gesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken, Zarif, op 2 maart jl.
Het respect voor Europese waarden in Hongarije |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Hongarije heeft Rusland nodig»?1
Ja.
Deelt u de in het bericht genoemde zorgen van een aantal EU-landen over het feit dat Hongarije in tijden van grote spanning tussen Rusland en de EU de banden met het Rusland van Poetin aanhaalt? Hoe verklaart u deze handelwijze van Hongarije?
De lidstaten van de Europese Unie hebben gezamenlijk het Russische handelen in de context van de crisis in Oekraïne veroordeeld en hebben, met unanimiteit, besloten tot drukmaatregelen om dit Russische handelen te beïnvloeden. Het kabinet heeft geen reden om aan te nemen dat Hongarije voornemens zou zijn tegenstrijdig met het sanctieregime te handelen of zich te distantiëren van de eerder aangenomen gemeenschappelijke standpunten van de Unie t.a.v. het Russisch handelen in Oekraïne.
Het kabinet onderschrijft het grote belang van een eensgezinde stellingname van de EU tegen de schendingen van de Oekraïense territoriale integriteit en soevereiniteit door Rusland. Het kabinet bepleit hierbij een combinatie van drukmiddelen, waaronder sancties, met een inzet om via dialoog tot een duurzame politieke oplossing voor het conflict te komen.
Alle sanctiemaatregelen en gemeenschappelijke standpunten van de EU m.b.t. de Russische inmenging in Oekraïne zijn aangenomen met unanimiteit. Ondanks publieke uitspraken van premier Orbán en het bezoek van president Poetin, constateert het kabinet niet dat Hongarije gezamenlijk EU-optreden op dit punt belemmert.
Deelt u de mening dat het gezien de huidige spanningen tussen de Europese Unie en Rusland van groot belang is dat de landen van de Europese Unie juist gezamenlijk jegens Rusland optrekken? In hoeverre vormt de relatie tussen Hongarije en Rusland hierbij een complicerende factor? Op welke wijze zet de regering zich binnen Europa in om een gesloten front te vormen richting Rusland?
Zie vraag 2.
Klopt het dat de Hongaarse premier Orban het Russische model als alternatief voor het EU-model heeft genoemd? Zo ja, in hoeverre strookt deze opvatting van de Hongaarse premier volgens u met de Europese waarden en regels in relatie tot democratische processen, de rechtstaat en de bescherming van mensenrechten?
Premier Orbán heeft aangegeven dat er naast de Westerse democratieën ook andere systemen zijn die – volgens hem – succesvol kunnen zijn, zoals in Rusland, Turkije of Singapore. Deze andere systemen zijn door hem omschreven als «illiberale democratieen». Voor zover dit concept is uitgewerkt, betreft het een grotendeels economisch concept (minder marktwerking, meer staatsinvloed). Het Russische model staat hierin niet centraal voor Orbán, noch biedt het een alternatief voor het EU-model. Het kabinet en verschillende Europese regeringsleiders, waaronder Bondskanselier Merkel, delen de visie van de Hongaarse premier niet.
Handelt de Hongaarse regering in uw waarneming ook naar deze opvatting? Welke maatregelen zijn er genomen door de Nederlandse regering en op Europees niveau om Hongarije te wijzen op de Europese waarden en regels? Zijn deze volgens u voldoende effectief gebleken? Zo niet, welke aanvullende maatregelen zouden volgens u doeltreffend kunnen zijn?
Het kabinet zet zich in op de volgende terreinen om de Europese waarden en regels te benadrukken.
Ten eerste gebeurt dit in EU-verband in het kader van het rechtsstatelijkheidsinitiatief dat in 2013 in EU-verband startte met een brief van Nederland, Denemarken, Duitsland en Finland aan de Commissie. Hierin werd de Commissie opgeroepen een aanvullend mechanisme te creëren om bedreigingen van de rechtsstaat in lidstaten effectief te kunnen adresseren in aanvulling op reeds bestaande instrumenten zoals art. 7 VEU en het Justitieel Scorebord. De Europese waarden neergelegd in art. 2 VEU vereisen immers continue bescherming, ook na toetreding. Voor een overzicht van de bestaande instrumenten op dit terrein verwijs ik u naar de Kamerbrief van 4 juli 2014 (Kamerstuk 33 877, nr. 23, Toezeggingen n.a.v. het Algemeen Overleg Rechtsstatelijkheid op 14 mei 2014).
In reactie op het initiatief publiceerde de Europese Commissie in maart 2014 de Mededeling «Een nieuw EU-kader ter versterking van de rechtsstaat» COM(2014)158 waarin zij een pre-artikel 7 mechanisme uiteenzet voor ad hoc situaties die een systeembedreiging van de rechtsstaat in een lidstaat inhouden (Kabinetsappreciatie rechtsstatelijkheid, Kamerstuk 33 877, nr. 19, d.d. 24 april 2014). Tot op heden heeft de Commissie het nieuwe mechanisme nog niet geactiveerd. Verantwoordelijk Commissaris Timmermans heeft evenwel al meermaals aangegeven niet te zullen schromen het nieuwe mechanisme te gebruiken indien daartoe aanleiding is.
Daarnaast heeft Nederland zich in de Raad actief ingezet om de rol van de Raad op dit terrein te versterken. Resultaat hiervan is dat tijdens de Raad Algemene Zaken op 16 december 2014 conclusies zijn aangenomen waarin de rol van de Raad op het terrein van rechtsstatelijkheid wordt vastgelegd. Hiermee wordt binnen de Raad de mogelijkheid gecreëerd om reguliere politieke dialogen te organiseren over ontwikkelingen op het gebied van rechtsstatelijkheid in de lidstaten. De eerste dialoog in dit verband zal waarschijnlijk plaatsvinden rond de zomer.
Ook pleit het kabinet voor een EU-interne mensenrechtenstrategie, gelijk aan het Strategisch Raamwerk en Actieplan voor Mensenrechten en Democratie dat de EU hanteert in haar externe optreden. Met de Raadsconclusies van de Raad van Justitie en Binnenlandse Zaken van 6 juni 2014 over de toepassing van het EU Handvest van de Grondrechten is een opstap gecreëerd voor een dergelijke strategie.
Ten tweede heeft de Raad van Europa en met name de Venetië Commissie een belangrijke rol gespeeld in de discussie over Hongaarse (grond-)wetswijzigingsvoorstellen tussen de Europese Commissie, de Europese Raad, het Europees parlement en Hongarije. De Venetië Commissie heeft op diverse voorstellen kritische opinies uitgebracht. Nederland heeft zich in debatten in het Comité van Ministers van de Raad van Europa altijd uitgesproken voor een belangrijke rol voor de Venetië commissie en aangedrongen op het overnemen van de adviezen van de Venetië Commissie. Hongarije heeft toegezegd de adviezen van de Venetië commissie deels op te volgen en de nationale wetten dienovereenkomstig aan te zullen passen.
Ten derde spreekt Nederland geregeld bilateraal over het waarborgen van de Europese waarden en regels. Zo wordt het onderwerp rechtsstatelijkheid opgebracht in contacten de autoriteiten. Ook loopt er een Nederlands regionaal initiatief betreffende justitiesamenwerking dat zich uitstrekt tot Hongarije. Door middel van dit initiatief wordt getracht een bijdrage te leveren aan het functioneren van het rechtssysteem van Hongarije.
Deelt u de mening dat onder de lidstaten van de huidige Europese Unie het handelen naar de gemeenschappelijke Europese waarden, vastgelegd in de Kopenhagencriteria, minstens net zo sterk afgedwongen moet worden als bij de lidstaten die mogelijk in de toekomst toe zouden kunnen treden tot de EU? Welk mechanisme is er binnen de Europese Unie om lidstaten aan te spreken op handelen in strijd met Europese waarden? In hoeverre is dit mechanisme volgens u voldoende effectief?
Zie beantwoording vraag 5.
Welke rol speelt de Eurocommissaris met de portefeuille rechtsstatelijkheid en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie bij de waarborging van Europese waarden door de huidige lidstaten? Bent u bereid om in dit kader de handelwijze van de Hongarije regering te bespreken met Eurocommissaris Timmermans?
Zie beantwoording vraag 5.
De gevolgen van omzetplafonds in de zorg |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over omzetplafonds in de zorg?1
Ja.
Waarom gaat u niet in op de vraag of u het risico ziet dat er wachtlijsten kunnen ontstaan als gevolg van de omzetplafonds en of u dit wenselijk vindt? Kunt u hier alsnog een reactie op geven?
De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht. In het geval van een naturapolis betekent dit dat de zorgverzekeraar ervoor dient te zorgen dat de zorg binnen een redelijke termijn en op redelijke afstand beschikbaar is. Ook bij het bereiken van een omzetplafond bij een bepaalde aanbieder dient de zorgverzekeraar te voldoen aan de zorgplicht. Dit kan bijvoorbeeld door de verzekerde naar een andere zorgaanbieder te bemiddelen of door aanvullende afspraken te maken met de betreffende zorgaanbieder.
Indien de verzekerde toch kiest voor behandeling door deze zorgaanbieder (en er geen aanvullende afspraken zijn gemaakt), kan dit betekenen dat de afspraak pas in het nieuwe kalenderjaar wordt gemaakt.
Op dit moment zie ik geen risico voor het ontstaan van wachtlijsten. Ten eerste omdat ik ervan uit ga dat in dergelijke gevallen een deel van de verzekerden ervoor kiest gebruik te maken van de diensten van een andere zorgaanbieder en een deel alsnog een afspraak maakt in het nieuwe kalenderjaar. Ten tweede omdat ik ervan uit ga dat de verzekeraar in zijn inkoopbeleid rekening houdt met de ontwikkelingen in de zorgvraag. Indien deze stijgt voor een bepaalde aandoening, zal de verzekeraar daarmee rekening houden bij de inkoop van deze zorg.
Kunt u, in aanvulling op uw antwoord op vragen 4 en 5 van de eerder gestelde vragen, exact aangeven op welke wijze Zilveren Kruis in zijn online zorgwijzer de verzekerde per zorgaanbieder informeert over de gevolgen van het omzetplafond met betrekking tot de desbetreffende zorgaanbieder?
Zilveren Kruis vermeldt op de website wat een omzetplafond is, wat de gevolgen in het algemeen zijn van een afgesproken omzetplafond voor de verzekerde en voor welke zorg omzetplafonds in het algemeen worden afgesproken. Daarnaast wordt via de website per zorgaanbieder aangegeven of voor die betreffende aanbieder in 2015 een omzetplafond geldt. De NZa geeft aan dat Zilveren Kruis hiermee voldoet aan de eisen die hieromtrent zijn opgenomen in de beleidsregel «Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars en volmachten 2014».
Kunt u enkele specifieke voorbeelden van zorgaanbieders geven waarmee Zilveren Kruis een omzetplafond heeft afgesproken, met een verwijzing naar de online zorgwijzer van Zilveren Kruis?
Indien bijvoorbeeld op de online omgeving van Zilveren Kruis wordt gezocht op «zorgverlener» en vervolgens op «ggz-instelling» in «Den Haag binnen een straal van 5 km», komt de instelling De Jutters, Centrum voor Jeugd-ggz Haaglanden, naar voren met een zogeheten «beperkte toegang». Indien bijvoorbeeld wordt gezocht op «ziekenhuis» in «Assendelft» dan komt het Medisch Centrum Alkmaar naar voren als een instelling waar een «beperkte toegang» voor kan gelden.
Wordt ook per zorgaanbieder aangegeven welk volume ingekocht is, zodat voor verzekerden transparant is voor hoeveel zorg zij zich verzekeren? Zo nee, deelt u dan de mening dat verzekerden bij het afsluiten van een polis onvoldoende zicht hebben waarvoor zij zich verzekeren?
Neen, dat oordeel deel ik niet. Bij het bereiken van een omzetplafond bij een bepaalde aanbieder dient de zorgverzekeraar ook te voldoen aan de zorgplicht. Dit kan bijvoorbeeld door de verzekerde naar een andere zorgaanbieder te bemiddelen of door aanvullende afspraken te maken met de betreffende zorgaanbieder. Indien de verzekerde toch kiest voor behandeling door de zorgaanbieder van zijn keuze bij wie het omzetplafond is bereikt (en er geen aanvullende afspraken zijn gemaakt) kan dit betekenen dat de afspraak pas in het nieuwe kalenderjaar wordt gemaakt. In alle gevallen echter heeft de verzekerde een aanspraak op de verzekerde zorg, ongeacht het ingekochte volume.
Kunt u alsnog aangeven wat u onder «realistische volumes» verstaat? Zo nee, waarom niet?
Wat een «realistisch volume» is, is afhankelijk van een groot aantal factoren zoals de vraag of de aandoening veel voorkomt, regionale verschillen, de kwaliteit van het beschikbare aanbod en de prijs. Het is aan de zorgverzekeraars om deze factoren te wegen en daarmee een realistisch volume in te kopen. Het hanteren van omzetplafonds en het inkopen van realistische volumes staan onderling met elkaar in verband. Door het hanteren van omzetplafonds wordt voorkomen dat teveel zorg wordt ingekocht en wordt tevens een breed en divers zorgaanbod mogelijk gemaakt. Met het inkopen van een realistisch volume wordt mede aan de zorgplicht voldaan. Het is aan de individuele zorgverzekeraar deze factoren te wegen met het oog op een zo goed mogelijke bedrijfsvoering. Het is aan de NZa om hierop toe te zien.
Moet een zorgverzekeraar aannemelijk kunnen maken dat er gezien de verzekerdenpopulatie van de zorgverzekeraar een realistische hoeveelheid zorg is ingekocht? Zo nee, op welke manier moeten zorgverzekeraars wel aangeven dat de ingekochte volumes realistisch zijn?
Indien een zorgverzekeraar opzettelijk geen realistisch volume heeft ingekocht, zullen verzekerden daarmee geen genoegen nemen en naar een andere verzekeraar overstappen. Daarmee wordt de verzekeraar automatisch gestraft voor een dergelijke slechte inkoop. Daarnaast houdt de NZa toezicht op de Zvw en ook op de beleidsregel informatievoorziening en kan de NZa handhavend optreden als zorgverzekeraars geen realistische volumes heeft ingekocht.
Hoe kan een verzekerde aanspraak maken op een specifieke zorgverlener, indien het omzetplafond van de instelling bereikt is?
Ik verwijs voor een antwoord op deze vraag naar het antwoord op vraag 5.
Indien het omzetplafond van een instelling bereikt is, wie betaalt dan de rekening van een lopende behandeling? Is dat de zorgverlener of de zorgverzekeraar?
De vraag wie de rekening van een lopende behandeling betaalt, is afhankelijk van het contract dat tussen de zorgverlener en de zorgverzekeraar is gesloten.
Hoe beoordeelt u het als een zorgverzekeraar in zijn contract heeft afgesproken dat de zorgverlener bij een lopende behandeling en een bereikt omzetplafond de rekening betaalt? Kan een zorgverlener in een dergelijk geval de behandeling stopzetten met het oog op de verplichtingen op basis van de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst?
Ik verwijs voor het antwoord naar mijn antwoord op vraag 9.
Wanneer krijgt de Kamer het rapport van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) toegestuurd, waarin zij onderzoekt of budgetpolishouders dezelfde kwaliteit van zorg krijgen als degenen die andere, duurdere polissen afsluiten?
Naar verwachting zal de NZa haar bevindingen in het voorjaar van 2015 presenteren. Daarna krijgt de Kamer het rapport zo snel mogelijk toegestuurd.
Welke rol heeft een zorgverlener in het kiezen tussen bemiddelen naar een andere zorgaanbieder of iemand op de wachtlijst laten zetten? Is het oordeel van een zorgverlener dat er medische noodzaak is voor directe behandeling te allen tijde doorslaggevend?
Indien direct ingrijpen medisch noodzakelijk wordt geacht, is dat oordeel te allen tijde leidend. Er zal dan ook zorg beschikbaar moeten zijn die in dat geval direct wordt geleverd.
Het verstrekken van subsidie op het versnipperen van kuikens |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven of er broederijen zijn geweest die tijdens de vogelgriepuitbraak ervoor gekozen hebben om hun broedmachines (gedeeltelijk) stop te zetten om zo dierenleed te voorkomen?1 Zo ja, om hoeveel broederijen gaat dit? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven hoeveel broederijen ervoor gekozen hebben om kuikens te blijven uitbroeden en die vervolgens met een overschot aan kuikens zaten die opgeslagen waren in kratten zonder water en voer? Zo nee, waarom niet?
Eind 2014 zijn er vijf vogelgriepuitbraken geweest. Om het vogelgriepvirus te beteugelen en verdere verspreiding te voorkomen heb ik verschillende maatregelen genomen, o.a. vervoersverboden/beperkingen van levend pluimvee en eendagskuikens. Het is de verantwoordelijkheid van deze bedrijven om maatregelen voor te bereiden en te nemen om dierenleed en schade gedurende een periode met vervoersverboden zo veel mogelijk te beperken. Ik heb geen statistieken over de wijze waarop de bedrijven dit hebben gedaan.
Klopt het dat in de regeling «Tegemoetkoming vogelgriep broedeieren en eendagskuikens» de hoogte van de tegemoetkoming gebaseerd is op de marktwaarde van het broedei dan wel het eendagskuiken? Zo nee, waarop dan wel? Betekent dat dat hieruit afgeleid kan worden dat er een hogere vergoeding is of wordt verstrekt voor eendagskuikens dan voor broedeieren? Zo nee, waarom niet?
Bij broederijen en de vermeerderingsbedrijven is gedurende de bestrijding van de vogelgriep uitbraken schade ontstaan. Over deze specifieke schade waren geen afspraken gemaakt in het kader van het Diergezondheidsfonds (DGF). Gezien de specifieke aard van de bestrijdingsmaatregelen gedurende de kort op elkaar volgende periodes van standstill en de ontstane schade heb ik in overleg met het pluimveebedrijfsleven besloten om voor een beperkte periode (10 dagen) deze schade voor vergoeding vanuit het DGF in aanmerking te laten komen. De vaststelling van de waarde van de broedeieren en eendagskuikens is conform de systematiek van het DGF gebaseerd op de marktwaarde, net zoals bij de vergoeding van schade van dieren van besmette bedrijven. De marktwaarde van een eendagskuiken is hoger dan van het broedei.
Gezien de toenmalige onzekerheid over het verdere verloop van de uitbraak, de duur van de inzet van de maatregelen en de begrenzing van de periode waarover vergoeding van de schade is toegekend, acht ik de risico op het door u geschetste neveneffect gering. Om die reden acht ik ook extra maatregelen niet noodzakelijk.
Indien een hogere vergoeding geldt voor eendagskuikens dan voor broedeieren, deelt u dan de mening dat door deze regeling broederijen die in een dergelijke situatie blijven uitbroeden, financieel voordeliger uit zijn dan broederijen die het broedproces stopzetten? Bent u van mening dat hierdoor het ongewenste neveneffect ontstaat dat deze regeling een stimulans is voor het uitbroeden van kuikens met als bestemming de versnipperaar? Zo nee, waarom niet? Kunt u toezeggen dat bij volgende uitbraken van vogelgriep zal worden voorkomen dat dit ongewenste neveneffect zich in een tegemoetkomingsregeling wederom voordoet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze bent u voornemens om bij een volgende vogelgriepuitbraak er zorg voor te dragen dat er geen kuikens meer worden geboren bij een vervoersverbod of een verbod op herbevolking?
De broederij is primair verantwoordelijk voor het welzijn van de eendagskuikens. Zoals ik tijdens het AO over dierziekten en antibioticumgebruik van 10 december heb aangegeven, moet de sector voorbereid zijn op maatregelen als een vervoersverbod, bijvoorbeeld door het mogelijk maken van een grotere buffercapaciteit. Ook de Welzijnscommissie Vogelgriepuitbraak 2014 benadrukt de rol van de pluimveehouder voor het minimaliseren van de impact op dierenwelzijn.
Bent u bereid om bij een volgende uitbraak van vogelgriep als onderdeel van het maatregelenpakket, broederijen te verplichten hun broedproces (gedeeltelijk) tijdelijk te laten stilleggen? Zo nee, waarom niet?
Een broedproces tijdelijk stilleggen is niet altijd mogelijk. Omdat de embryo’s van bebroede eieren sterven nadat het broedproces wordt stilgelegd is het afhankelijk van het stadium van het broedproces in hoeverre dit bijdraagt aan dierenwelzijn. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om bij een volgende uitbraak broederijen te verplichten voorzieningen te treffen om tijdens kortdurende vervoersverboden kuikens tijdelijk op te vangen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal hierover in overleg gaan met de pluimveesector.
Erkent u dat broederijen niet de middelen noch de vaardigheden hebben om kuikens te doden? Kunt u aangeven welke methoden broederijen hebben toegepast om de miljoenen kuikens te doden die slachtoffer zijn geworden van het vervoersverbod?
Op broederijen voor kuikens voor legkippen zijn deze middelen aanwezig omdat daar regulier de mannelijke helft van de eendagskuikens gedood wordt. De gebruikelijke en ook volgens de Europese richtlijn (RL 1099/2009) toegestane methodes zijn CO2 vergassing en maceratie (versnipperen). Op broederijen die alleen vleeskuikens uitbroeden is geen apparatuur aanwezig om op grote schaal eendagskuikens te doden. Deze bedrijven zullen dergelijke apparatuur of diensten moeten huren.
Kunt u aangeven hoeveel eendagskuikens er als gevolg van de vogelgriepuitbraak op broederijen gedood zijn? Zo nee, waarom niet?
De broederijen hebben in totaal 24 aanvragen ingediend voor een tegemoetkoming in de schade voor 9.397.433 eendagskuikens (ca. 3% van alle kuikens die per jaar in Nederland worden opgebroed). Deze aanvragen worden momenteel door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland beoordeeld. Zoals eerder aangegeven, betreffen deze aanvragen slechts een periode van 10 dagen.
Voetbalgeweld door zichzelf Feyenoord-supporters noemende Nederlanders in Rome |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten over Nederlanders die zich voorafgaand aan een voetbalwedstrijd in Rome hebben misdragen1 en herinnert u zich uw antwoorden op vragen van de leden Marcouch en Van Dekken over het tegengaan van internationale voetbalhooligans?2
Ja.
Voelt ook u gevoelens van afschuw en plaatsvervangende schaamte als u leest over deze misdragingen van deze zich supporters noemende Nederlanders in Rome?
Ja.
Kunnen Nederlandse burgemeesters op het moment dat de nieuwe Voetbalwet van kracht wordt ook aan de hand van signalen die zij hebben ontvangen over misdragingen van inwoners van hun gemeente in een ander land vrijheid beperkende maatregelen waaronder een meldplicht opleggen? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepaling? Zo nee, waarom niet en acht u het wenselijk dit wel mogelijk te maken?
Ja, aan een beslissing op grond van art. 172a Gemeentewet worden relevante verstoringen van de openbare orde ten grondslag gelegd. Dit kunnen ook gedragingen zijn die in het buitenland hebben plaatsgevonden. Bepalend criterium is dat de burgemeester die de maatregel oplegt ernstige vrees heeft voor verdere verstoring van de openbare orde in zijn eigen gemeente. In een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 april 20123 is overwogen dat het feit dat een gedraging die in het buitenland heeft plaatsgevonden, onverlet laat dat de burgemeester die gedraging aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
Wat kunnen EU-lidstaten doen teneinde te voorkomen dat inwoners van een andere lidstaat na een strafrechtelijke veroordeling weer terugkeren naar het land waar zij veroordeeld zijn?
Er bestaat geen mogelijkheid om EU-burgers tot ongewenst vreemdeling voor het EU-gebied te verklaren. Wel is er de mogelijkheid voor de lidstaten om veroordeelde criminele EU-burgers (behoudens eigen onderdanen) na de strafdetentie van het eigen grondgebied te verwijderen als wordt voldaan aan het openbare ordecriterium van artikel 27 van de Richtlijn vrij verkeer van personen. Daarin staat dat EU-burgers niet door een EU-lidstaat uitgezet mogen worden tenzij ze «een actuele en werkelijke bedreiging van de openbare orde of de openbare veiligheid» vormen. Uit de jurisprudentie blijkt dat daarvan sprake is bij zware misdrijven zoals bijvoorbeeld gewelds- en levensdelicten of bij een reeks van misdrijven.
Op basis van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 kan Nederland EU-burgers tot ongewenst vreemdeling verklaren. Ook hier geldt dat getoetst moet worden aan artikel 27 van de Richtlijn vrij verkeer van personen. Een ongewenstverklaring heeft tot gevolg dat de criminele EU-burger na de strafdetentie Nederland direct moet verlaten dan wel wordt uitgezet. Aanwezigheid in Nederland is dan strafbaar op grond van artikel 197 Wetboek van Strafrecht (Sr) (maximaal 6 maanden gevangenisstraf).
Wat zijn de mogelijkheden om binnen de Europese Unie een burger tot ongewenst vreemdeling te verklaren en is dit ook mogelijk voor veroordeelde voetbalhooligans?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden bestaan er voor de Italiaanse justitiële autoriteiten om de opgelegde geldboetes aan Nederlanders in Nederland te innen? Welke mogelijkheden heeft u om de Italiaanse autoriteiten te helpen bij het innen van die boetes en gaat u die mogelijkheden ook aanwenden?
Tegen de vonnissen waarbij in dit geval boetes zijn opgelegd, staan nog rechtsmiddelen open. Indien Italië, nadat de vonnissen onherroepelijk zijn geworden, niet in staat is om de boetes te innen, zal kunnen worden bezien of Nederland daarbij op enige wijze behulpzaam kan zijn. Het zal afhangen van de inhoud van een Italiaans rechtshulpverzoek welke mogelijkheden kunnen worden benut.
Wat is het gevolg van het niet betalen van een Italiaanse boete indien de veroordeelde Nederlander opnieuw naar Italië afreist? Kan die Nederlander op die grond in Italië worden aangehouden en gedetineerd?
Nu niet is voldaan aan de plicht om de boete betalen, blijft deze boete open staan. De mogelijkheid bestaat dan ook dat de veroordeelde Nederlander, indien hij opnieuw naar Italië afreist, op grond van het toepasselijke Italiaans recht daar wordt aangehouden en gedetineerd in verband met de openstaande boete.
In hoeverre kan het vrije verkeer van personen binnen het Schengengebied voor veroordeelde criminelen worden beperkt? Acht u deze mogelijkheid adequaat in het kader van het voorkomen dat veroordeelde hooligans naar uitwedstrijden buiten hun eigen land reizen?
Het is niet mogelijk om het recht op vrij verkeer van veroordeelde criminelen, die hun straf reeds hebben uitgezeten, bij voorbaat te beperken. Zoals in mijn antwoord op vraag 5 al gesteld, is het wel mogelijk voor de lidstaten om veroordeelde criminele EU-burgers (behoudens eigen onderdanen) na de strafdetentie van het eigen grondgebied te verwijderen als wordt voldaan aan het openbare ordecriterium van artikel 27 van de Richtlijn vrij verkeer van personen, waarin staat dat EU-burgers niet door een EU-lidstaat uitgezet mogen worden tenzij ze «een actuele en werkelijke bedreiging van de openbare orde of de openbare veiligheid» vormen. Na een dergelijk verwijderingsbesluit dienen de betreffende EU-burgers eerst vanuit het buitenland te vragen om opheffing van de verwijderingsmaatregel, voor zij de betreffende lidstaat weer mogen inreizen.
Welke ervaring heeft Engeland met het opleggen en handhaven van een uitreisverbod voor hooligans? Is die ervaring voor u aanleiding met uw Europese collega's een dergelijk uitreisverbod ook voor andere lidstaten te bespreken? Dan wel bent u bereid over andere mogelijkheden te overleggen die kunnen voorkomen dat veroordeelde voetbalhooligans naar uitwedstrijden in een andere lidstaat kunnen reizen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wie in Engeland nu een Football Banning Order krijgt opgelegd, is uitgesloten van bezoek aan alle wedstrijden van Britse teams, waar ook gespeeld.
De strafrechter in Nederland kan op grond van art. 38v Sr een strafrechtelijk stadionverbod of een meldplicht opleggen welke ook van kracht is tijdens wedstrijden van een bepaalde voetbalclub in het buitenland. Het wetsvoorstel Aanscherping maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (Kamerstukken 33 882) voorziet daarnaast in de wijziging van art. 38v Sr in die zin dat de strafrechter – wanneer het wetsvoorstel in werking is getreden – een gebiedsgebod kan opleggen, zodat een veroordeelde op aangewezen momenten op een aangewezen plaats dient te verblijven en dus niet mag afreizen naar een uitwedstrijd, ook niet naar een uitwedstrijd in het buitenland.
Het innemen van het paspoort is in Engeland effectief, omdat daar grenscontroles zijn. Nederland, kent binnen het Schengengebied geen grenscontrole voor personen.
Ik vraag binnen de Europese Unie en de Raad van Europa aandacht voor het tot stand brengen van een internationaal stadionverbod en voor het onderzoeken van andere mogelijkheden om te voorkomen dat hooligans in het buitenland voor problemen zorgen.
De gevolgen van in Nederland begane verkeersovertredingen met auto’s met een buitenlands kenteken |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Opstelten (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u een overzicht geven van de landen die de Cross Border Enforcement (CBE) richtlijn hebben ondertekend in 2013, gekoppeld aan de informatie of het betreffende land de richtlijn al geïmplementeerd heeft en of (en zo ja, sinds wanneer) dit land zijn nationale kentekenregister heeft opgesteld voor de Nederlandse diensten die betrokken zijn bij data-uitwisseling van kentekengegevens?
In beginsel dienen alle lidstaten een richtlijn te implementeren, tenzij er een zogenoemde opt-out mogelijkheid is om niet deel te nemen aan een richtlijn. In het geval van richtlijn 2011/82/EU van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2011 ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen (PB L 288 van 5.11.2011, blz. 1; hierna de CBE-richtlijn) hadden het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken een opt-out. De overige lidstaten dienden de verplichtingen van de CBE-richtlijn per 7 november 2013 te implementeren. Implementatie van deze richtlijn hield in dat lidstaten verplicht zijn hun nationale kentekenregister aan te sluiten op een Europese voorziening. Daardoor wordt het register opengesteld voor andere lidstaten die de naam- en adresgegevens kunnen opvragen bij een buitenlands kenteken in verband met de afhandeling van acht verkeersovertredingen (te weten: rijden met een te hoge snelheid; niet dragen van een veiligheidsgordel, niet stoppen voor een rood licht, rijden onder invloed van drank; rijden onder invloed van drugs, niet dragen van een veiligheidshelm, gebruiken van een verboden rijstrook en illegaal gebruiken van een mobiele telefoon of een ander communicatieapparaat tijdens het rijden).
Op 6 mei 2014 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie de CBE-richtlijn nietig verklaard, omdat de richtlijn volgens het Hof niet op de juiste grondslag uit het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie was gebaseerd (arrest in de zaak Commissie tegen Europees parlement en Raad van de Europese Unie, C-43/12, EU:C:2014:298). Deze uitspraak had geen impact op de uitwisseling van kentekengegevens met andere lidstaten. In de uitspraak was namelijk bepaald dat de gevolgen van de richtlijn in stand bleven totdat een nieuwe richtlijn in werking zou treden. Implementatie kon feitelijk echter niet meer worden afgedwongen door landen die de nietig verklaarde richtlijn nog niet hadden geïmplementeerd.
De nieuwe richtlijn (EU)2015/413 is gepubliceerd op 13 maart 2015 (PB L 68 van 13.3.2015, blz. 9; hierna: de nieuwe CBE-richtlijn). De strekking en reikwijdte van nieuwe richtlijn zijn gelijk aan richtlijn 2011/82/EU. De oude en de nieuwe richtlijn verschillen op twee punten. De nieuwe grondslag (artikel 91 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) biedt geen opt-out mogelijkheid. Dit betekent dat het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken de nieuwe CBE-richtlijn moeten implementeren. Verder bepaalt artikel 12 van de nieuwe richtlijn dat de lidstaten op 6 mei 2015 de verplichtingen uit de richtlijn moeten hebben geïmplementeerd. Lidstaten die de oude richtlijn nog niet hadden geïmplementeerd, hebben dus meer tijd gekregen. Voor het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken geldt een aangepaste implementatie deadline van 6 mei 2017.
Op dit moment hebben de volgende lidstaten hun kentekenregister opengesteld:
Nederland (7 november 2013), Duitsland (7 november 2013), België (22 november 2013), Bulgarije (14 januari 2014), Frankrijk (19 februari 2014), Litouwen (16 april 2014), Oostenrijk (24 april 2014), Polen (30 april 2014), Zweden (14 mei 2014), Hongarije (21 mei 2014), Roemenië (11 augustus 2014), Slowakije (26 augustus 2014), Spanje (30 oktober 2014) en Letland (10 december 2014).
Op welke wijze vindt uitwisseling van data, alsmede inning van boetes plaats, met landen die deze richtlijn niet hebben ondertekend (Groot-Brittannië, Ierland en Denemarken)?
Aan personen die woonachtig zijn in lidstaten die de richtlijn nog niet geïmplementeerd hebben, kan een beschikking voor een verkeersovertreding worden opgelegd als sprake is van staandehouding door de politie op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De naam- en adresgegevens kunnen ter plekke van de bestuurder worden verkregen.
Ten aanzien van een constatering van een overtreding op grond van een kenteken geldt dat de automatische nummerplaatherkenningssoftware en de systemen die zorgen voor de verdere verwerking van de overtreding op dit moment uitsluitend zijn ingesteld voor kentekens uit Nederland, Duitsland, België, Zwitserland en Frankrijk. Bij een constatering op grond van een kenteken uit een ander land vindt nog geen verdere verwerking plaats.
Klopt het dat in 2012 door voertuigen met Belgische kentekens 224.998 verkeersovertredingen begaan zijn op grond van de Wet Mulder en 283.262 door voertuigen met Duitse kentekens? Kunt u aangeven van hoeveel van die 224.998 en 283.262 overtredingen de boetes bezorgd zijn bij de eigenaar van het voertuig en hoeveel van die boetes ook daadwerkelijk betaald zijn?1
De door u in vraag 3 aangegeven aantallen betreffen de op Belgische en Duitse kentekens geconstateerde Wahv verkeersovertredingen in 2012. Aan deze kentekenhouders is een beschikking gezonden naar het adres van de kentekenhouder dat in het kentekenregister van respectievelijk België en Duitsland was opgenomen. Van de 224.998 boetes op Belgische kentekenhouders zijn 191.035 boetes geïnd (peildatum 9 april 2015). Van de 283.262 boetes op Duitse kentekenhouders zijn 220.009 boetes definitief geïnd (peildatum 9 april 2015).
In 2013 zijn 284.773 Wahv verkeersovertredingen geconstateerd op Belgische kentekens. Hiervan zijn 235.816 boetes geïnd (peildatum 9 april 2015).
In 2013 zijn 350.236 Wahv verkeersovertredingen geconstateerd op Duitse kentekens. Hiervan zijn 273.407 boetes geïnd (peildatum 9 april 2015).
Daarnaast zijn in 2012 4.789 Wahv verkeersovertredingen geconstateerd op Zwitserse kentekens. Hiervan zijn 3.032 boetes geïnd. In 2013 ging het om 4.419 Wahv verkeersovertredingen, waarvan 2.866 boetes zijn geïnd.
De opgelegde boetes die niet geïnd zijn, betreffen onder andere lopende zaken die nog niet zijn betaald, zaken die in het opsporingsregister staan geregistreerd, zaken die naar aanleiding van een beroep vernietigd zijn, correcties en zaken die ter executie op grond van het Kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties kunnen worden overgedragen aan het land van de kentekenhouder.
Het verwerken van op Franse kentekens geconstateerde verkeersovertredingen is gerealiseerd. De automatische nummerplaatherkenningssoftware en de verwerkingsketen zijn operationeel sinds 17 december 2014. Vanaf die datum worden overtredingen van de Wahv op Franse kentekens geconstateerd.
Het verwerken van op Poolse kentekens geconstateerde verkeersovertredingen bevindt zich nog in de voorbereidende fase. Ik zal uw Kamer informeren zodra de verwerking van op Poolse kentekens geconstateerde verkeersovertredingen gereed is. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 12.
Vanaf 17 december 2014 tot 9 april 2015 zijn 19.174 overtredingen van de Wahv op Franse kentekens geconstateerd. Aan deze kentekenhouders is een beschikking gezonden. Het gaat om 19.147 snelheidsovertredingen, 21 verkeerslichtovertredingen en 6 overige overtredingen. Van de 19.174 boetes zijn er 2.589 betaald. In al deze gevallen ging het om een boete voor een snelheidsovertreding. De betalingstermijn en/of de beroepstermijn is nog niet verstreken.
In de onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de opgelegde boetes, het betaalde aantal boetes, het huidige inningspercentage en het verwachte inningspercentage. Het betreft hier de inningspercentages na 1 jaar. De ervaring leert dat ook nadien nog betalingen binnenkomen. Voor de boetes die zijn opgelegd in 2015 is de verwachting dat de percentages verder oplopen tot tussen de 80–85%.
2012
283.262
220.009
77,7%
2013
350.236
273.407
78,1%
2014
335.035
262.025
78,2%
2015 (tot 9 april)
60.245
8.542
14,2%
80%
2012
224.998
191.035
84,9%
2013
284.773
235.816
82,8%
2014
266.610
214.473
80,4%
2015 (tot 9 april)
62.797
7.551
12,0%
85%
2012
4.789
3.032
63,3%
2013
4.419
2.866
64,9%
2014
5.541
3.766
79,1%
2015 (tot 9 april)
1.485
100
13,0%
80%
Vanaf 17 december 2014
206
71
34,5%
2015 (tot 9 april)
18.968
2.518
13,3%
80–85%
* Het verwachte inningspercentage voor Frankrijk is gebaseerd op ervaringen die zijn opgedaan met het innen van boetes van Belgen en Duitsers. De inningspercentages na vier maanden bij boetes aan Belgen en Duitsers komen overeen met de inningspercentages na vier maanden bij Fransen.
– Totaal aantal opgelegde boetes: Het totaal aantal boetes (dat door middel van digitale handhavingsmiddelen is geconstateerd) dat voor kentekenhouders uit het desbetreffende land in het desbetreffende jaar is opgelegd.
– Betaald: Het aantal boetes waarvoor in het desbetreffende jaar het volledige bedrag is ontvangen.
– Huidig inningspercentage: Het betaalde aantal boetes na 1 jaar t.o.v. het totaal aantal opgelegde boetes in een jaar.
Kunt u aangeven hoeveel verkeersovertredingen geconstateerd zijn op grond van de Wet Mulder in 2013 ten aanzien van Duitse, Belgische en in 2012 en 2013 ten aanzien van Zwitserse kentekenhouders? Kunt u tevens weergeven hoeveel van de betreffende boetes ook daadwerkelijk geïnd zijn door de Nederlandse Staat?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of uw voornemen, om in 2014 de aanpassingen te doen voor het verwerken van de overtredingen van Franse kentekenhouders in Nederland in de systemen van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW), Nationale Politie, Openbaar Ministerie (OM) en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), inmiddels gerealiseerd is?2
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van uw voornemen in 2015 de aanpassingen te doen voor het verwerken van de overtredingen van Poolse kentekenhouders in Nederland in de systemen van RDW, Nationale Politie, OM en CJIB, te realiseren? Wanneer informeert u de Kamer over het uiteindelijke resultaat van deze doelstelling?3
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe vaak in 2013 en 2014 een verkeersovertreding, begaan door een kentekenhouder uit Polen en Frankrijk, is geconstateerd? Kunt u hierbij een onderverdeling maken per verkeersovertreding en tevens aangeven in hoeveel gevallen de betreffende boetes ook daadwerkelijk zijn geïncasseerd?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe vaak in 2013 en 2014 een verkeersovertredingen zijn geconstateerd, begaan door kentekenhouders uit andere landen dan de in de vorige vragen genoemde landen? Kunt u hierbij een onderscheid maken per verschillende typen verkeersovertreding en tevens aangeven in hoeveel gevallen daadwerkelijk de betreffende boetes zijn geïncasseerd?
De nummerplaatherkenningssoftware van de digitale handhavingsmiddelen herkent het herkomstland van een kenteken aan de hand van de combinatie van cijfers, letters, andere symbolen en lettertype op het kenteken. De landcode op het kenteken is namelijk niet leesbaar voor de camera’s. Op dit moment is zoals gezegd de automatische nummerplaatherkenningssoftware uitsluitend ingesteld voor kentekens uit Nederland, Duitsland, België, Zwitserland en Frankrijk. Ik beschik daardoor niet over cijfers van het aantal en type geflitste overtredingen met kentekens uitgesplitst naar andere dan deze vijf landen.
De foto’s van overtredingen door voertuigen met niet-herkende kentekens komen, ongeacht het land, in een zogeheten «bak» terecht. Deze foto’s worden vervolgens handmatig bekeken. De foto’s met kentekens uit Nederland, België, Duitsland, Frankrijk en Zwitserland worden vervolgens handmatig beoordeeld en – indien herkend – ingevoerd in de systemen voor verdere verwerking. De reden dat foto’s van kentekens uit andere landen niet handmatig worden beoordeeld is gelegen in het feit dat de huidige processen en systemen nog niet zijn aangepast om deze kentekens te kunnen verwerken.
Kunt u aangeven hoeveel verkeersovertredingen in 2013 en in 2014 in totaal via een flitser geconstateerd zijn en hoeveel daarvan via nummerplaatherkenning geleid hebben tot het opleggen van een boete en hoeveel van die overtredingen niet hebben geleid tot het opleggen van een boete omdat de nummerplaten niet herkenbaar waren?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u, indien de cijfers uit de vorige vragen wederom nog niet beschikbaar zijn4, alle relevant beschikbare en geactualiseerde schattingen, ramingen en andere informatie verstrekken met betrekking tot genoemde overtredingen met voertuigen voorzien van buitenlandse kentekens?
Ik verwijs naar het antwoord op de schriftelijke vraag 2 van de leden De Rouwe en Oskam van uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 2140).
Kunt u de vervolgprocedure beschrijven ten aanzien van een door een (Nederlandse) flitser geconstateerde overtreding waarbij de nummerplaat niet (volledig) herkenbaar is, daarbij een onderscheid makend tussen (vermoedelijk) Nederlandse kentekenhouders en buitenlandse kentekenhouders?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u in een tijdspad weergeven wat de geplande fasering is om overige buitenlandse kentekenhouders in de genoemde Nederlandse systemen te kunnen verwerken, teneinde ook daadwerkelijk boetes te kunnen innen?
De implementatie van de verwerking van overtredingen die zijn gepleegd met voertuigen met kentekens uit andere landen dan Nederland, België, Duitsland, Frankrijk en Zwitserland wordt voorbereid door het Openbaar Ministerie, de politie, de RDW, het CJIB en mijn departement. Deze voorbereidingen bestaan uit het aanpassen van de nummerplaatherkenningssoftware van de digitale handhavingsmiddelen, het geautomatiseerd verwerken van naam- en adresgegevens uit andere landen (andere opmaak van adressen, andere diakritische tekens) en het geautomatiseerd opstellen van beschikkingen in de taal van de kentekenhouder. Het gaat daarbij tevens om aanpassingen van alle processen die volgen uit een geautomatiseerde verwerkingsketen zoals de helpdeskfuncties, de beroepen en verzetten en de mondelinge en schriftelijke communicatie in vervolgcorrespondentie.
Momenteel wordt de implementatie van de Poolse kentekens voorbereid. Op dit moment wordt in kaart gebracht door de partners in de handhaving- en executieketen welke implementatiedatum reëel is ten aanzien van de Poolse kentekens. Tevens wordt het huidige beleid over de schriftelijke en mondelinge communicatie met buitenlandse overtreders heroverwogen.
Ik zal uw Kamer informeren zodra de verwerking van op Poolse kentekens geconstateerde verkeersovertredingen gereed is.
Betekent het dat, zolang deze aanpassingen niet zijn gedaan, boetes begaan door de betreffende buitenlandse kentekenhouders in Nederland, niet geïnd worden door de Nederlandse overheid?
Boetes worden nog niet opgelegd indien sprake is van een geflitst voertuig met een kenteken dat afkomstig is uit andere landen dan Nederland, België, Duitsland, Frankrijk en Zwitserland.
Aan personen die wonen in andere dan deze vijf landen kan nu al wel een beschikking voor een verkeersovertreding worden opgelegd als sprake is van staandehouding door de politie op grond van de Wahv.
Indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, hoe beoordeelt u deze situatie in relatie tot de geloofwaardigheid van snelheidsbeperkingen op Nederlandse wegen, alsmede overige verkeersnormen zoals die in Nederland gesteld zijn? Nog belangrijker: wat zijn mogelijke gevolgen voor de verkeersveiligheid in Nederland?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 12 is er een veelvoud aan aanpassingswerkzaamheden verbonden aan het verwerken van op kentekens geconstateerde overtredingen uit andere landen dan Nederland. Deze aanpassingen dienen zorgvuldig te worden voorbereid. Het beleid is erop gericht op een zo kort mogelijke termijn en op een juridisch houdbare wijze de richtlijn te implementeren. Zoals aangegeven in antwoord op eerdere schriftelijke vragen, is gekozen om als eerste Franse en Poolse kentekens te implementeren, omdat met voertuigen met deze kentekens naar verwachting de meeste overtredingen worden begaan, na voertuigen met Belgische en Duitse kentekens (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 2140 en vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 2702)
Hoe beoordeelt u de thans zichtbare ongelijkheid in de implementatie van de genoemde richtlijn, doordat Nederlanders wél beboet worden in EU-lidstaten maar een groot aantal buitenlandse kentekenhouders ongestraft verkeersovertredingen in Nederland kan begaan?
Het uiteindelijke doel van de richtlijn is dat lidstaten overgaan tot het beboeten van buitenlandse kentekenhouders die een aantal specifieke verkeersovertredingen begaan. Zoals toegelicht in mijn antwoord op vragen 12 en 14 werkt Nederland stapsgewijs aan het mogelijk maken van het beboeten van buitenlandse kentekenhouders en vergt dat een zorgvuldige aanpak en tijd.
Indien een buitenlandse kentekenhouder geflitst wordt en er worden geen data met het betreffende land uitgewisseld, wordt er dan wel (door het CJIB en/of Nationale Politie) gekeken in de Nederlandse administraties, waar de auto geregistreerd kan staan, zoals in die van de RDW (in verband met tijdelijke registratie van deze voertuigen in Nederland) of gemeentes (in verband met parkeervergunningen van deze voertuigen)?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt dat u op 23 september 2013 een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoek) van RTL ontvangen heeft over inzage van verkeersovertredingen begaan door buitenlandse kentekenhouders?
Ja.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de afhandeling van dit Wob-verzoek (geweest)? Klopt het dat RTL nog steeds niet de data heeft ontvangen waar zij om hebben gevraagd en waar ligt dat volgens u aan?5
De verzochte informatie over de periode van 1 januari 2009 tot aan de datum van de indiening van het Wob-verzoek is gedeeltelijk openbaar gemaakt. Het daarop betrekking hebbende besluit op bezwaar van 16 april 2014 is gepubliceerd (http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/wob-verzoeken/2014/04/16/besluit-op-bezwaar-wob-verzoek-verkeersovertredingen-voertuigen-met-buitenlandse-kentekens.html) en http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/wob-verzoeken/2014/04/16/bijlagen-bij-besluit-op-bezwaar-wob-verzoek-verkeersovertredingen-voertuigen-met-buitenlandse-kentekens.html)
RTL heeft geen data-overzichten ontvangen, omdat er zich geen overzichten of andere documenten binnen mijn ministerie bevonden waarin dergelijke data zijn opgenomen. Evenmin waren dergelijke data-overzichten digitaal beschikbaar te maken voor RTL, omdat Nederland niet beschikt over software die het land van herkomst kan herkennen en de gevraagde data kan genereren. Ik verwijs ook naar de beantwoording van de 8, 9, 11, en 16.
Op welke wijze heeft u gevolg gegeven aan de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 16 oktober 2014 (r.o. 8: «De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak)?6
In deze rechtbankprocedure verzocht RTL niet alleen om data-overzichten, maar ook om onderliggende brongegevens, namelijk de foto’s in de in mijn antwoord op vragen 8, 9, 11 en 16 genoemde bak. Volgens de rechtbank hadden de foto’s uit deze bak ook moeten worden betrokken bij de behandeling van het Wob-verzoek. Omdat de bak zich bevindt bij de nationale politie heeft mijn ambtsvoorganger ter uitvoering van de uitspraak het Wob-verzoek, voor zover dat verzoek zag op de foto’s in de «bak», ter behandeling doorgezonden naar de korpschef van de nationale politie.
Kunt u schetsen wat de verantwoordelijkheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de Nationale Politie zijn volgens deze uitspraak ten aanzien van de informatievoorziening waar RTL om heeft gevraagd?
De rechtbank heeft zich niet uitgelaten over deze verantwoordelijkheden. De rechtbank heeft uitsluitend geoordeeld dat de foto’s uit de «bak» documenten zijn die onder het Wob-verzoek vallen en dat deze foto’s hadden moeten worden betrokken bij de behandeling van het Wob-verzoek. Elk bestuursorgaan is wettelijk verplicht tot doorzending van een Wob-verzoek wanneer dat verzoek betrekking heeft op documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan. Dat is dan ook gebeurd.
Welke conclusies werden getrokken in het «Rapport Bevindingen van Werkgroep Implementatie CBE-richtlijn en Verdrag met België» en welke daarvan zijn inmiddels geïmplementeerd, op welke wijze en onder verantwoordelijkheid van welke instantie?
Het document had als doel om de uitvoeringsdiensten in de handhavings- en executieketen (de politie, het OM, de RDW en het CJIB) te helpen bij de ontwikkeling van hun eerste uitvoeringstoetsen. Hiertoe is in het document het toen bestaande ketenproces in kaart gebracht en is geïnventariseerd welke mogelijke veranderingen nodig waren in de keten. Nieuwe inzichten en ontwikkelingen werden in dit document bijgehouden. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de oplevering van een gezamenlijke uitvoeringstoets in 2014.
Heeft dit rapport nog steeds de status van een intern ambtelijk werkdocument zonder formele status en is het daarmee volgens u nog steeds niet geschikt voor publicatie?7 Indien dat inmiddels anders is, kunt u dit rapport dan naar de Kamer sturen?
Ja, dit rapport heeft nog steeds de status van een intern ambtelijk werkdocument en is daarmee niet geschikt voor publicatie.
Kunt u aangeven wat de resultaten tot nu toe zijn geweest van de zogeheten ketenregiegroep die als doel heeft om de verwerking van feit gecodeerde zaken beter, eenvoudiger, sneller en transparanter te behandelen?8
Ik ga er vanuit dat wordt gedoeld op de relatie tot de implementatie van de CBE-richtlijn. Deze ketenregiegroep heeft geen rol gehad bij de implementatie van de CBE-richtlijn. De implementatie van de CBE-richtlijn wordt begeleid door een aparte werkgroep en stuurgroep.
Wat waren de conclusies en aanbevelingen van deze groep ten aanzien van de verwerking van registratie van verkeersovertredingen door buitenlandse kentekenhouders?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u aangeven welke rapporten en memo’s de ketenregiegroep – die als doel heeft om de verwerking van feit gecodeerde zaken beter, eenvoudiger, sneller en transparanter te behandelen – geschreven heeft en kunt u de resultaten van dat werk openbaar maken?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u nog steeds de mening toegedaan dat het innen van boetes bij buitenlandse kentekenhouders niet veel moeilijker gaat dan van boetes bij Nederlandse kentekenhouders?9
Zoals gezegd in het antwoord op de schriftelijke vraag 5 van de leden De Rouwe en Oskam van uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 2140), ben ik nog steeds van mening dat de mogelijkheden om boetes op buitenlandse kentekens te innen iets beperkter zijn dan voor boetes op Nederlandse kentekens, maar dat het niet zo is dat deze inning veel moeilijker gaat.
De regels met betrekking tot de meldplicht van accountants |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Tuchtrechter beperkt beroepsgeheim accountants»1 en kent u de in dat bericht genoemde uitspraak van de Accountantskamer?
Ja.
Is het waar dat het gevolg van de genoemde uitspraak inderdaad is dat de geheimhoudingsplicht van accountants in het geval van een vermoeden van een omvangrijke (fiscale) fraude ingeperkt wordt? Zo ja, op welke wijze? Wanneer is er nu sprake van een meldplicht en in welke mate is die meldplicht verruimd door de uitspraak? Zo nee, hoe duidt u die uitspraak dan?
De geheimhouding van accountants is geregeld de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) en het Besluit toezicht accountantsorganisaties (Bta) en – tot 1 januari 2014 – in de Verordening gedragscode voor accountants (VGC).
Een accountant die een wettelijke controle uitvoert zal zich moeten houden aan (onder meer) het bepaalde in de Wta, het Bta en de VGC. Bij alle andere werkzaamheden zal de accountant zich moeten houden aan de VGC, maar zijn de Wta en het Bta niet van toepassing. In de VGC is een geheimhoudingsplicht opgenomen om geen vertrouwelijke informatie buiten de accountantspraktijk bekend te maken, tenzij de accountant is gemachtigd tot bekendmaking over te gaan of op grond van een wettelijk voorschrift dan wel beroepshalve daartoe een recht of plicht bestaat.
De zaak die ten grondslag ligt aan de uitspraak draait om een veehouder die zijn accountant ten onrechte voor € 2,2 miljoen aan omzetbelasting liet terugvragen bij de Belastingdienst. De accountant heeft, nadat de veehouder zijn fraude had opgebiecht, dit niet aan de Belastingdienst bekendgemaakt, ook niet toen de Belastingdienst navraag bij hem deed naar deze zaak. De accountant heeft op dit punt als verweer gevoerd dat de op hem rustende geheimhoudingsplicht hem verhinderde de fraude bij de Belastingdienst te melden.
De Accountantskamer heeft in de betreffende uitspraak geoordeeld dat er in de VGC een verplichting is opgenomen tot geheimhouding van vertrouwelijke informatie, waarop echter een uitzondering wordt gemaakt, indien wettelijk of beroepshalve een recht of plicht tot bekendmaking aan een derde bestaat. Tot die wettelijke voorschriften behoren verplichtingen tot openbaarmaking, bijvoorbeeld op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Daarnaast is in de VGC bepaald dat een accountant in een situatie kan komen te verkeren, waarin hij verplicht is of waarin het maatschappelijk juist is vertrouwelijke informatie bekend te maken.
De Accountantskamer heeft geoordeeld dat er in de voorliggende zaak sprake was van een dergelijke situatie waarin een dergelijke plicht tot bekendmaking bestond. Centraal in het oordeel van de Accountantskamer staat de vaststelling dat de accountant namens de cliënt de aangiften omzetbelasting had gedaan, die – naar later bleek – op valse facturen berustten, waardoor de accountant (buiten zijn schuld) in verband werd gebracht met materieel onjuiste informatie. Het fundamentele beginsel van integriteit, zoals eveneens opgenomen in de VGC, brengt met zich mee dat de accountant vermijdt dat hij in verband wordt gebracht met materieel onjuiste informatie. In dit verband merkt de Accountantskamer ook op dat in de VGC het geconfronteerd worden met fraude expliciet wordt genoemd als een situatie waarin de accountant zich van juridisch advies kan voorzien om te bepalen of hij vervolgens al dan niet verplicht is de fraude aan de daarvoor aangewezen instanties te melden.
In de voorliggende zaak heeft de accountant, nadat zijn cliënt de fraude had opgebiecht, zijn cliënt gevraagd de ingediende aangiften te corrigeren. De cliënt heeft dat verzoek naast zich neergelegd, waardoor er volgens de Accountantskamer een plicht ontstond om te vermijden dat hij in verband zou worden gebracht met de materieel onjuiste informatie. De Accountantskamer heeft geoordeeld dat, gelet op de omvang van de fraude en het maatschappelijk belang dat een fraude met gemeenschapsgeld van een dergelijke orde, het van de accountant kon worden gevergd dat hij, met doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht, aan de Belastingdienst had gemeld dat de ingediende aangiften onjuist waren. De Accountantskamer heeft daarmee invulling gegeven aan de afweging die een accountant heeft te maken tussen zijn plicht tot geheimhouding en de vraag wanneer hij verplicht is of wanneer het maatschappelijk juist is informatie te verstrekken.
Per 1 januari 2014 is de VGC overigens vervangen door de Verordening Gedrags- en Beroepsregels Accountants (VGBA). In de VGBA is in artikel 16 de geheimhoudingsplicht opgenomen. Conform dit artikel wordt vertrouwelijkheid opgeheven als de accountant bij of krachtens een wettelijk voorschrift tot het verstrekken van gegevens verplicht is. Artikel 19 van de Wet op het accountantsberoep (Wab) biedt een wettelijke grondslag voor de VGBA, die daarmee wettelijke voorschriften geeft.
Ook in de VGBA is het fundamentele beginsel van integriteit opgenomen in artikel 9. Artikel 9 schrijft voor dat indien de accountant betrokken is bij of in verband wordt gebracht met informatie die materieel onjuist, onvolledig of misleidend is hij een maatregel dient te nemen die gericht is op het wegnemen van de onjuistheid, onvolledigheid of misleiding, of dat hij aan de informatie een mededeling toevoegt waarin hij de onjuistheid, onvolledigheid of misleiding aan de beoogde gebruikers van de informatie kenbaar maakt. Indien het nemen van een maatregel of het doen van een mededeling niet mogelijk is, dient de accountant zich van de informatie te distantiëren.
In de toelichting bij artikel 9 is opgenomen dat de accountant zich distantieert door afstand te nemen van de informatie. Een accountant kan in voorkomende gevallen dan volstaan met een mondelinge mededeling en een aantekening in het dossiers, bijvoorbeeld wanneer de onjuiste informatie is verstrekt aan een identificeerbare groep gebruikers, zoals bijvoorbeeld de Belastingdienst. In dat geval schendt de accountant dan ook niet zijn geheimhoudingsplicht, omdat hij conform artikel 16 van de VGBA daarvan ontheven wordt als hij verplicht is gegevens te verstrekken bij of krachtens een wettelijk voorschrift. Artikel 9 van de VGBA biedt in dit geval dat wettelijke voorschrift.
Deelt u de mening van de auteur van het bericht dat de genoemde uitspraak tegenstrijdig is met eerdere uitspraken van de Accountantskamer en de uitleg van de Raad van Beroep voor belastingadviseurs? Zo ja, waarin zit die tegenstrijdigheid? Zo nee, waarom niet?
Mij zijn geen eerdere uitspraken van de Accountantskamer bekend die tegenstrijdig zijn met de in bericht genoemde uitspraak. Wat betreft uitspraken van de Raad van Beroep (RvB) van de Nederlandse Orde voor Belastingadviseurs (NOB) geldt dat alleen accountants die ook lid zijn van de NOB aan zowel aan de VGBA als aan de regelgeving van de NOB onderworpen zijn.
In de uitspraak van de RvB waarnaar in het artikel wordt verwezen heeft de Raad getoetst aan de ten tijde van de verhoren geldende Reglement Beroepsuitoefening van de Nederlands Orde van Belastingadviseurs (NOB). Op grond van artikel 8 van dit Reglement was een lid verplicht tot geheimhouding van alles wat in de uitoefening van zijn beroep te zijner kennis komt, behoudens voor zover hij door zijn cliënt van deze plicht was ontheven. Uit de toelichting blijkt dat het artikel een wettelijke plicht tot verstrekking van informatie onverlet laat. De RvB heeft geoordeeld dat de belastingadviseur geen toestemming heeft gevraagd of actief heeft gekregen, noch dat er sprake was van een wettelijke verplichting tot het verschaffen van inlichtingen, noch dat de afgelegde verklaring de belangen van de cliënt dienden. Daarom had de belastingadviseur zich naar het oordeel van de RvB moeten beroepen op zijn geheimhoudingsplicht.
Het Reglement kende geen artikel vergelijkbaar met dat in het VGC (zie vraag 2). De RvB heeft dan ook geen oordeel geveld over wat maatschappelijk juist is. Er is dus aan andere regelgeving getoetst en bovendien is de casuspositie niet dezelfde als die ten grondslag ligt aan de uitspraak van de Accountantskamer.
Hoe verhoudt enerzijds de geheimhoudingsverplichting die accountants in hun Verordening Gedragscode hebben vastgelegd tot anderzijds de meldplicht op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en de genoemde uitspraak? Is er sprake van onduidelijkheid of zelfs tegenstrijdigheid en kan dit in de praktijk van het melden van fraude tot problemen leiden? Zo ja, waar bestaat die uit? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 2 is toegelicht, is de VGC inmiddels vervangen door de VGBA. Onder beide verordeningen geldt echter dat de accountant verplicht is tot geheimhouding van gegevens of inlichtingen waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden. De accountant wordt ontheven van die geheimhoudingsplicht indien hij bij of krachtens een wettelijk voorschrift verplicht is tot het verstrekken van de gegevens of inlichtingen.
Zoals eveneens onder vraag 2 toegelicht, doet zich een dergelijke wettelijke verplichting tot bekendmaking onder andere voor bij de meldplicht uit de Wwft. Er is dan ook geen sprake van onduidelijkheid of tegenstrijdigheid wat dit betreft.
Acht u het wenselijk om door middel van wet- of regelgeving helderheid te creëren over wanneer een accountant een meldplicht heeft aan de Belastingdienst of andere instanties? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee. De bestaande wet- en regelgeving biedt voldoende aanknopingspunten voor de meldplicht van accountants bij fraude.
De aanpak van gevaarlijke overwegen |
|
Betty de Boer (VVD), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Als je de trein ziet, heb je 10 seconden»?1
Ja
Hoeveel gevaarlijke, openbare of voor het publiek toegankelijke onbewaakte overwegen zijn er nog in Nederland, waarvan die op de Voslaan in Winsum er een is?
Van de in totaal ongeveer 2.500 overwegen in Nederland (reizigersnet en industriesporen) zijn er 612 niet-actief beveiligd. Daarvan liggen er 414 op het reizigersnet. Van deze niet-actief beveiligde overwegen op het reizigersnet zijn 154 overwegen openbaar of openbaar toegankelijk. Dat is inclusief reizigersoverpaden.
Bent u bereid een gradatie te maken van de gevaarlijkste, onbewaakte voor het publiek toegankelijke overwegen in Nederland en een overzicht hiervan vóór het Algemeen overleg Spoor op 26 maart 2015 aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aan uw Kamer toegezegd tijdens het Algemeen Overleg Spoorveiligheid op 27 november jongstleden ontvangt u dit voorjaar een voorstel voor de integrale aanpak van niet-actief beveiligde overwegen (nabo’s). Een gradatie van de gevaarlijkste, onbewaakte voor het publiek toegankelijke overwegen zal deel uitmaken van dit voorstel. Aan de uitwerking van dat voorstel wordt op dit moment, in samenwerking tussen IenM en ProRail gewerkt. U ontvangt dit voorstel in mei -gecombineerd met de voortgangsbrief inzake het LVO- dat is na het AO dat op 19 maart plaatsvindt.
Klopt het dat er een onderzoek is gedaan naar alle onbewaakte, voor het publiek toegankelijke overwegen in de provincie Groningen? Bent u bereid de resultaten van dit onderzoek te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Winsum en ProRail hebben in samenspraak met de provincie Groningen onderzoek gedaan naar alle voor publiek toegankelijke overwegen in de gemeente Winsum. Het onderzoeksrapport «Verbetering overwegveiligheid gemeente Winsum» is op 17 februari jongstleden publiek gemaakt en dus ook voor u openbaar. Een onderzoek naar alle onbewaakte, voor het publiek toegankelijke, overwegen in de provincie Groningen is mij niet bekend.
Vanzelfsprekend worden de uitkomsten en aanbevelingen van het rapport gebruikt voor de uitwerking van de aan de Kamer toegezegde aanpak van niet-actief beveiligde overwegen. Het rapport is te vinden via de volgende link van de gemeente Winsum: http://www.winsum.nl/wonen_en_leven/verkeer_en_vervoer/verbetering_spoorwegovergangen
Is het mogelijk om de aanpak van de onbewaakte overweg op de Voslaan in Winsum, geheel of deels (samen de gemeente Winsum), te bekostigen uit het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen of uit het investeringsbudget dat Prorail jaarlijks tot zijn beschikking heeft (2015: 1,233 miljard euro)? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van de overweg aan de Voslaan in Winsum betrek ik bij de integrale aanpak van niet actief beveiligde overwegen (Nabo’s). Daarbij zal ik een prioritering aangeven voor de meest urgente overwegen.
Voor de aanpak reserveer ik € 10 mln. uit het LVO, waarmee een deel van de beschikbare Rijksmiddelen voor overwegen van € 200 mln. voor dit doel wordt ingezet. Uitgangspunt daarbij is cofinanciering van de voorgestelde maatregelen door de regio, rekening houdend met beperkte financiële kaders bij zowel IenM als de regio.
De aanpak gaat in op een zorgvuldige werkwijze bij de besluitvorming over overwegen. Dit speelt in het bijzonder bij het afwegen van de belangen van het vermijden van dodelijke slachtoffers, versus de belangen van (recreatieve) belanghebbenden wanneer er sprake is van een ingrijpende maatregel zoals het opheffen van een overweg. Ook wordt in de aanpak aangegeven hoe wordt omgegaan met de CROW richtlijn om de barrièrewerking van spoorlijnen te beperken.
Er wordt nu een opzet uitgewerkt gebaseerd op twee actielijnen:
Bent u bereid na te denken met Prorail over de aanpak van de gevaarlijke, onbewaakte voor het publiek toegankelijke overwegen, en de uitkomsten hiervan terug te koppelen aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op dit moment wordt met ProRail overlegd over de uitwerking van een aanpak voor niet-actief beveiligde overwegen. De Kamer wordt daarover in mei geïnformeerd.
Heeft u al gekeken naar nieuwe innovatieve oplossingen voor het bewaken van onbeveiligde overwegen? Zo nee, waarom niet? Wanneer kan de Kamer uw bevindingen hierover tegemoet zien?
Aan ProRail is expliciet gevraagd een verkenning van innovatieve maatregelen uit te voeren. Het meenemen van nieuwe, innovatieve oplossingen bij de aanpak van nabo’s maakt onderdeel uit van de aanpak van nabo’s die op dit moment wordt uitgewerkt. Conform toezegging wordt deze in het voorjaar van 2015 aan de Kamer toegezonden.