Het eigen vermogen van Air France – KLM |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u zich het debat op 28 januari 2015 herinneren over de situatie bij KLM, waarin u aangaf niet meteen op cijfers over de ontwikkeling van het eigen vermogen van KLM te kunnen reageren maar dat u hier in overleg met de Minister van Financiën op terug zou komen?
Ja.
Bent u inmiddels in staat om te reageren op het verloop van het eigen vermogen van de holding Air France–KLM vanaf 2011 tot heden? Zo ja, wat is uw reactie? Zo nee, waarom niet?
Ja, de onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van het eigen vermogen van Air France KLM weer. De daling van het eigen vermogen wordt verklaard door drie factoren: aanhoudende verliezen van Air France KLM, verliezen op de pensioenverplichting als gevolg van dalende rente, en een eenmalige afwaardering als gevolg van verandering in de boekhoudregels (aanpassing aan de zgn. IAS 19 standaard).
Eigen vermogen Air France KLM in mln. euro’s
2011
2012
2012*
2013
2014
6.040
4.980
3.637
2.293
-632
* Door een verandering in de boekhoudregels moest Air France KLM € 1.335 mln. afschrijven op het eigen vermogen. Daarom is voor 2012 het eigen vermogen volgens zowel de oude als de nieuwe (2012*) methode weergegeven.
Het negatieve vermogen is voor een aanzienlijk deel ontstaan door boekhoudkundige correcties. Waar het om gaat is of het bedrijf op de (middel-) lange termijn aan zijn verplichtingen kan voldoen. Daarom kijken financiers naar de kasstromen van het bedrijf. Hier kijken financiers naar om te bepalen of een partij in staat is om leningen terug te betalen. De cash flows van Air France KLM verbeterden juist, van € 353 mln. in 2011 naar € 879 mln. in 2014. Air France KLM geeft dan ook aan geen problemen te hebben met het aantrekken van financiering. In het jaarverslag rapporteert Air France KLM dat het voldoet aan de met de banken afgesproken criteria. Dit laat onverlet dat Air France KLM voor de uitdaging staat om tot structurele verbetering van de resultaten te komen en daartoe voortvarend aan de slag dient te gaan met de implementatie van het strategisch plan Perform 2020, zoals ook in mijn brief aan de Kamer van 19 februari jl. (met kenmerk IENM/BSK/2015/38958) is aangegeven.
Wat is uw reactie op de meest recente jaarcijfers van KLM en van de holding Air France–KLM?
Voor mijn reactie op deze jaarcijfers verwijs ik naar mijn brief aan de Kamer van 19 februari.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Fransen willen KLM nu slopen»?1 Wat is uw reactie hierop?
Ik heb kennisgenomen van het genoemd artikel uit de Telegraaf, dat is gebaseerd op anonieme bronnen. De directie van Air France KLM heeft op 15 februari jl. afstand genomen van dit bericht.
Zoals in mijn eerdere brieven is vermeld, is het van belang dat Air France en KLM in goed samenwerking binnen de groep Air France KLM de verdere noodzakelijke stappen naar structureel herstel zetten. Daarbij is het zaak dat KLM binnen de groep een voldoende autonome positie houdt.
Wat betreft een mogelijke rol van de premier kan worden opgemerkt dat ik, als bewindspersoon verantwoordelijk voor het luchtvaartdossier, contact onderhoud met KLM, Air France KLM en de Franse overheid en daarbij spreek namens het kabinet. Waar relevant wordt nauw samengewerkt met andere bewindspersonen.
Zoals eerder gemeld worden de ontwikkelingen op de voet gevolgd en is er veelvuldig contact met de besturen van Air France KLM, KLM en de Franse overheid. Zo spreek ik binnenkort samen met de Franse Staatssecretaris van Transport, de heer Vidalies, met de heer De Juniac, de CEO van Air France KLM en de heer Elbers, de CEO van KLM. De Kamer ontvangt daarvan verslag, zoals in het ordedebat van 24 februari 2015 is gevraagd.
In hoeverre acht u de kans reëel dat de Fransen binnenkort een «coup» plegen op de zelfstandigheid van KLM? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden (al dan niet juridisch) zijn er om een dergelijke actie te voorkomen? Zie u hier ook een rol weggelegd voor de premier? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen we hier actie verwachten van de premier?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitleggen wat u nog allemaal (al dan niet juridisch) kunt doen? Wat gaat u concreet doen?
Zie antwoord vraag 4.
Het Megabenefiet-gala "Het is nu of nooit" in Utrecht |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het Megabenefiet-gala «Het is nu of nooit» in Utrecht op 1 maart 2015?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Sheikh Assim Al-Hakeem daar spreekt?
Het evenement in Utrecht heeft op zondag 1 maart jongstleden plaatsgevonden. De heer Al-Hakeem is voor zover bekend niet op dit evenement aanwezig geweest.
Hoe beoordeelt u zijn uitspraken dat er een jihad is in Syrie, waarmee hij legitimeert dat jongeren afreizen naar Syrie voor een gewapende strijd?1
De boodschap van de heer Al-Hakeem in 2013 ligt in lijn met wat er destijds binnen het (internationale) soennitische geestelijke establishment in het algemeen werd gesteld: dat er sprake is van een legitieme (strijd) jihad in Syrië. De soennitische geestelijken reageerden daarmee op de openlijke bemoeienis van de sji’itische Hezbollah bij de strijd in Syrië. Over de exacte invulling van de «jihad» in Syrië binnen het soennitische establishment is echter geen consensus bereikt.
Welke mensen hebben reeds een visum gekregen voor dit benefiet gala en is er voldoende screening geweest vooraf of vindt die nog achteraf plaats?
Voor zover bekend, zijn geen visa aangevraagd voor het specifieke doel van bijwoning van het benefiet-gala «Het is nu of nooit» in Utrecht. Dat laat onverlet dat vreemdelingen die over een geldig visum beschikken dat voor een ander doel is aangevraagd, het gala zouden kunnen bijwonen. Bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland is geen visum aangevraagd op naam van de in de aankondigingen genoemde prediker (Sheikh) Assim Al-Hakeem.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het ondersteunen van Jiddisj |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het Financieel Jaarverslag 2012 van de Stichting Joodse Kindergemeenschap Cheider te Amsterdam?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Cheider geen financiële ondersteuning krijgt van het rijk, de provincie of de gemeente Amsterdam voor het geven van Jiddisj in het onderwijs?
Ik kan bevestigen dat Cheider vanuit het Rijk geen specifieke financiële ondersteuning krijgt voor het geven van Jiddisch in het onderwijs. In de bekostigde «vrije ruimte» kan elke school zelf bepalen welk onderwijs wordt aangeboden. Cheider is overigens wel aangemerkt als zogenaamde uitzonderingsschool en ontvangt daarom structureel aanvullende bekostiging. In het antwoord op de vragen 5 en 6 licht ik dit nader toe.
Op de uitgaven van de provincie en de gemeente heb ik geen zicht, maar bij mijn weten ontvangt Cheider ook van hen geen financiële ondersteuning voor het geven van Jiddisch. Uit het financieel jaarverslag 2012 komt geen ander beeld naar voren.
Kunt u bevestigen dat een Commissie van Deskundigen inzake de toepassing van het Europees Handvest voor streektalen of talen van minderheden zowel in juli 2008 als in september 2012 Nederland heeft aangespoord de mogelijkheden van uitbreiding van onderwijs in het Jiddisj te onderzoeken en het grote belang van Jiddisj heeft benadrukt?
Ja.
Kunt u tevens bevestigen dat zowel de gemeente als de provincie aangeven geen financiële steun te willen verlenen omdat zij het niet als hun taak zien om minderheidstalen te bevorderen?
Ik treed niet in de beweegredenen van de gemeente en de provincie. Wel merk ik op dat het Europees Handvest voor regionale talen of talen voor minderheden geen financiële verplichtingen oplegt aan de gemeente en de provincie, noch aan de rijksoverheid.
In hoeverre verhoudt het niet verlenen van steun aan het Jiddisj zich tot de aangegane verplichtingen en verantwoordelijkheden op basis van het Europees Handvest?
Het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden legt geen financiële verplichtingen op aan lidstaten. Lidstaten die het handvest hebben geratificeerd, committeren zich aan de doelstellingen van het handvest; het ondersteunen van minderheidstalen, zoals in Nederland het Jiddisch. De Nederlandse overheid biedt Cheider de mogelijkheid om het Jiddisch aan de leerlingen aan te bieden in de vrije ruimte van het onderwijsprogramma. De uren die worden gespendeerd aan Jiddisch tellen mee als onderwijstijd en Cheider heeft de ruimte om het Jiddisch ook af te sluiten met een schoolexamen. Het cijfer voor Jiddisch komt op de cijferlijst. Er bestaan dus geen belemmeringen om het Jiddisch aan te bieden en de taal te bevorderen.
Cheider is bovendien erkend als uitzonderingsschool in de zin van de Beleidsregel uitzonderingsscholen vo 2013 (Stcrt. 2012, 22626). Deze beleidsregel bestaat voor scholen die een leerlingaantal hebben dat structureel onder de opheffingsnorm zit, maar die in stand worden gehouden omdat met het onderwijs dat ze bieden een belang wordt gediend. Er zijn twee gronden waarop een school een uitzonderingsschool kan zijn:
Vier scholen zijn aangewezen als uitzonderingsscholen vanwege hun geografische ligging. Het gaat om de scholen voor voortgezet onderwijs op de eilanden Terschelling, Vlieland, Ameland en Schiermonnikoog. De twee joodse scholen voor voortgezet onderwijs in Amsterdam – Cheider en Maimonides – zijn erkend als uitzonderingsschool, omdat zij met het verzorgen van onderwijs een Nederlands belang van cultuurhistorische aard dienen. Dat betekent dat zij ontheven zijn van toepassing van de opheffingsnorm en dat zij bijzondere aanvullende bekostiging ontvangen. Cheider, dat voortgezet onderwijs biedt aan 37 leerlingen, krijgt jaarlijks 4,2 fte voor onderwijspersoneel extra aan bekostiging. Als dit terug wordt gerekend naar de personele bekostiging per leerling, bedraagt deze voor een leerling van Cheider VO € 26.500. De gemiddelde personele bekostiging van een leerling in het voortgezet onderwijs is € 6.500. Cheider heeft ook een school voor primair onderwijs. Per po-leerling ontvangt Cheider 60 procent aan extra bekostiging.
Gezien de uitzonderlijke status en bekostiging van Cheider en de ruimte die er bestaat om het Jiddisch aan te bieden, mee te laten tellen als onderwijstijd en af te sluiten met het schoolexamen, ben ik van mening dat Nederland aan de verplichtingen van het Handvest voldoet en dat Cheider de ruimte en de financiële middelen heeft om onderwijs in het Jiddisch te verzorgen, indien de school dat wenst.
Zou het niet voor de hand liggen om het Cheider in Amsterdam, de enige school in Nederland die het Jiddisj actief bevordert en daarmee een minderheidstaal actief bevordert, daarvoor financieel te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 5.
In welke mate geven overheden in Nederland andere (streek)talen, die in het kader van het Europees Handvest door Nederland zijn erkend, financiële ondersteuning?
De enige streek- of minderheidstaal die financiële ondersteuning van het Rijk krijgt is het Fries. Voor de instandhouding van het vak Fries in het voortgezet onderwijs ontvangt de provincie € 65.000 per jaar voor de leerlingen in het eerste jaar, dit is een uitvloeisel van de Bestuursafspraak Friese Taal en Cultuur 2013–2018. Voor het primair onderwijs gaat het om een bedrag van € 370.000 per jaar. Deze middelen gaan naar de provincie en niet rechtstreeks naar de scholen. Omgerekend gaat het in het primair onderwijs om een bedrag van ruim € 6 per leerling en in het voortgezet onderwijs om een bedrag van ruim € 7 per brugklasser.
Naast de genoemde bedragen krijgt de provincie Fryslân circa € 1 miljoen – bovenop de reguliere provincieuitkering van het Rijk – voor «het in stand houden van de Friese taal». Dit geld is bestemd voor cultuur, media, juridische zaken, bestuurszaken en onderwijs. De provincie Fryslân zet financiële ondersteuning in het onderwijs onder meer in voor de ontwikkeling van goed lesmateriaal en de stimulering van het drietalig voortgezet onderwijs in Fryslân. Het Orgaan voor de Friese Taal wordt gefinancierd door het Ministerie van BZK en de provincie Fryslân, hiervoor wordt jaarlijks in totaal een bedrag van € 150.000 gereserveerd.
Naast het Rijk voeren diverse decentrale overheden een streektaalbeleid, ik beschik echter niet over een overzicht van de hoeveelheid financiële middelen die hiermee gemoeid zijn.
De handhaving van bevoegdheidseisen voor onderwijspersoneel in het voortgezet onderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich het rapport Onbevoegd lesgeven: een noodoplossing van het SCO-Kohnstamm Instituut en het ITS?1
Ja.
Op welke wijze(n) en via welke instellingen houdt u toezicht erop dat docenten in het voortgezet onderwijs bevoegd zijn voor het vak waarin zij lesgeven?
Een onbevoegde leraar past niet in de aantrekkelijke en uitdagende leeromgeving die we leerlingen in het voortgezet onderwijs willen bieden. Daarom laat ik jaarlijks op alle scholen in het voortgezet onderwijs voor alle vakken onderzoeken of de docenten die deze vakken geven ook bevoegd zijn. Het resultaat van dit onderzoek heb ik op 26 maart jl. aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 27 923 nr. 201).
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) houdt op basis van het Toezichtkader VO 2013 risicogericht toezicht. Dit toezicht is vooral gericht op de onderwijskwaliteit. Dit betekent dat de inspectie bijvoorbeeld de bevoegdheden van het personeel kan controleren indien een risicoanalyse van de inspectie uitwijst dat een school (afdeling/onderwijssoort) niet voldoet aan de ondergrens voor onderwijsresultaten (bijv. bij zeer zwakke scholen). De inspectie bespreekt de uitkomsten van deze analyses met het bestuur van de betreffende school. Dit gesprek is gericht op door te voeren verbeteringen. Daarnaast vraagt de inspectie bij alle lesobservaties in het kader van het Onderwijsverslag 2015 ook specifiek naar de bevoegdheden van docenten.
Recent heeft de inspectie de redenen van onbevoegd lesgeven onderzocht. Het rapport hierover heb ik op 26 maart jl. samen met het eerdergenoemde onderzoek aan uw Kamer aangeboden (bijlage bij Kamerstuk 27 923 nr. 201). Verder is in het Nationaal Onderwijsakkoord afgesproken dat de inspectie toeziet op de wettelijke tijdelijke uitzonderingen op de hoofdregel dat een leraar over een bevoegdheid moet beschikken. Ik heb de inspectie gevraagd hiervoor op korte termijn een voorstel te doen. Ik informeer uw Kamer in oktober in de voortgangsrapportage van de lerarenagenda over de uitvoering en voortgang van het onderzoek van de inspectie. Het zou vanzelfsprekend moeten zijn dat scholen de regels naleven over benoembaar, maar nog niet bevoegd lesgeven. Door hierop toe te zien wordt het minder eenvoudig voor onbevoegde docenten om via bijvoorbeeld tijdelijke contracten van school naar school te gaan.
Daarnaast biedt de komst van het wettelijk verplichte lerarenregister een stimulans voor leraren om hun bevoegdheid te onderhouden. Voor on(der)bevoegde leraren die op basis van wettelijke uitzonderingsgronden toch les mogen geven, richt ik een registervoorportaal in. Hiermee brengt de beroepsgroep in kaart of deze leraren voldoen aan de voorwaarden die de wet stelt aan het tijdelijk onbevoegd lesgeven.
In de voortgangsrapportage bij de lerarenagenda zal ik uw Kamer dit jaar in oktober uitgebreider informeren over de aanpak om het aantal onbevoegde leraren terug te dringen.
Waar kunnen individuele docenten beklag doen indien zij ervaren dat hun vak te grabbel wordt gegooid doordat hun school on(der)bevoegde docenten ervoor inzet?
Ik kan mij voorstellen dat het frustrerend is als leraren die een lerarenopleiding hebben afgerond om bevoegd les te geven in hun vak, geconfronteerd worden met collega’s die hetzelfde vak geven maar niet over de juiste kwalificaties beschikken. Wanneer een docent het niet eens is met de inzet of verdeling van het personeel, is het schoolbestuur het eerste aanspreekpunt. Het inzetten van bevoegd personeel is immers een wettelijke plicht van de werkgever. De werkgever kan redenen zien om tijdelijk een on(der)bevoegde docent voor de klas te zetten, bijvoorbeeld bij tijdelijke vervanging of moeilijk vervulbare vacatures. Dit mag wettelijk voor maximaal een jaar en kan alleen verlengd worden als de leraar in opleiding is. De werkgever is dus gehouden de onbevoegde docent in staat te stellen alsnog een bevoegdheid te halen. Deze verplichting is neergelegd in het Nationaal Onderwijsakkoord en de cao voor het voortgezet onderwijs. Indien zich binnen een school misstanden voordoen is de medezeggenschapsraad een plek om deze te bespreken. Daarnaast kunnen vakverenigingen en vakbonden het aanstellen van onbevoegde docenten in de sector agenderen. Ik constateer dat het onderwerp bevoegdheid de aandacht van de bonden heeft en dat de sociale partners in de cao afspraken hebben gemaakt over het terugdringen van onbevoegd lesgeven, onder andere door afspraken over scholing.
Deelt u de mening dat onderwijsbevoegdheid een minimale basis legt voor een didactische en vakinhoudelijke bekwaamheid voor het lesgeven die regelmatig via nascholing moet worden onderhouden en die moet worden verankerd in een lerarenregister? Zo ja, op welke wijze(n) gaat u scholen dan stimuleren om leraren in te schakelen die niet alleen bevoegd zijn om hun vak te onderwijzen maar die bovendien zijn ingeschreven in het lerarenregister?
Ik ben het ermee eens dat het behalen van een onderwijsbevoegdheid een eerste stap is om een goede docent te worden. De sectorwetten stellen met reden kwaliteitseisen aan het beroep van leraar. Voor de onderwijskwaliteit is van groot belang dat de leraar goed toegerust is én blijft. De onderwijsbevoegdheid bestrijkt meer dan alleen didactische en vakinhoudelijke bekwaamheid. Daarom zal de leraar gedurende zijn loopbaan het hele palet aan benodigde vaardigheden en kennis moeten onderhouden. Vanaf 2017 maakt elke bevoegde leraar daarom via het lerarenregister zichtbaar dat hij werk maakt van zijn professionele ontwikkeling.
De norm is dat een leraar bevoegd is. De wet laat bewust ruimte voor enkele uitzonderingen op deze norm, bijvoorbeeld om mensen van buiten het onderwijs met waardevolle kennis en ervaring tijdelijk onbevoegd als leraar te laten (zij-)instromen. Omdat het register alleen toegankelijk is voor bevoegde leraren, kunnen deze leraren zich niet direct registreren. Om deze groep wel in beeld te brengen, richt ik een registervoorportaal in. Dit voorportaal geeft onder meer zicht op de wettelijke termijnen die aan de uitzonderingen op de bevoegdheid zijn verbonden. Daarmee ontstaat een extra stimulans voor werkgevers om bevoegde leraren aan te stellen en om leraren die tijdelijk nog niet over de juiste papieren beschikken zo snel mogelijk hun bevoegdheid te laten halen. Na het behalen van hun bevoegdheid kunnen deze leraren zich registreren in het lerarenregister.
Gaat er voor het entreerecht voor docenten in het voortgezet onderwijs die beschikken over een eerstegraadsbevoegdheid en die overwegend lesgeven in de bovenbouw, voor scholen een perverse prikkel uit die hen stimuleert om on(der)bevoegde docenten in te zetten? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo neen, hoe heeft u dit dan kunnen vaststellen?
Ik heb geen verband kunnen vinden tussen het entreerecht en de inzet van onbevoegde docenten. De afspraken over het entreerecht zijn gemaakt in de cao tussen de sociale partners. Van de sociale partners zijn bij OCW geen signalen binnengekomen over een perverse prikkel om on- of onderbevoegde docenten aan te stellen, die uit zou gaan van het entreerecht. Ook extra navraag heeft geen signalen opgeleverd.
Ik sluit niet uit dat verdeling van lessen en het inzetten van leraren in onder- en bovenbouw aan het begin van schooljaar 2014–2015 vanwege het entreerecht meer aandacht hebben getrokken dan in voorafgaande jaren. Dit is begrijpelijk gezien de impact van een bevordering naar een hogere schaal. Een schoolbestuur heeft binnen de grenzen van de wet en de cao de vrijheid een eigen afweging te maken welke leraren worden ingezet in de bovenbouw. Het HRM-beleid en het financieel beleid van de school zijn daarop van invloed.
Mochten alsnog signalen binnenkomen over perverse prikkels om onderbevoegde docenten aan te stellen, dan zal ik die serieus onderzoeken en zo nodig bespreken met de sociale partners. Juist nu onderzoeksresultaten laten zien dat een beweging is ingezet naar meer bevoegde docenten, zou een prikkel tot het aanstellen van meer on(der)bevoegde docenten ongepast zijn. Ik kan u tot slot melden dat sociale partners in de cao vo 2014/2015 hebben opgenomen dat het entreerecht per 31 juli 2015 vervalt.
De financiële situatie van kleine ziekenhuizen |
|
Arie Slob (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «20% van de ziekenhuizen financieel in de gevarenzone»?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik ken het bericht en ik heb kennisgenomen van het BDO-rapport. Wanneer een ziekenhuis in financiële problemen verkeert is het belangrijk dat ziekenhuizen hun bedrijfsvoering snel op orde te krijgen. Bestuurders van zorginstellingen in Nederland hebben de vrijheid om keuzes te maken die bijdragen aan verantwoorde zorgverlening. Daarbij zijn de bestuurders ook verantwoordelijk voor de financiële consequenties van die keuzes.
Hoe verklaart u dat kleine ziekenhuizen relatief vaker dan grote ziekenhuizen financieel in de problemen zitten?
Bij kleine ziekenhuizen staat, gemiddeld genomen, de vermogens- en liquiditeitspositie meer onder druk. Door hun omvang zitten kleine ziekenhuizen relatief vaker in de «gevarenzone». Er zijn minder schaalvoordelen en kleinere buffers om tegenslagen op te vangen. Aan de andere kant: als ze zichzelf een goed, overzichtelijk profiel aanmeten en een goed (financieel) management hebben, dan is het zeker haalbaar om financieel gezond te blijven.
Hoeveel van de financieel zwakke ziekenhuizen bevinden zich in welke (krimp)regio’s?
Van de 10 ziekenhuizen die onderaan de lijst uit het rapport van BDO staan als het gaat om een minder goede financiële positie, liggen er drie ziekenhuizen in een krimp of anticipeer regio. Het betreft het Gemini ziekenhuis, het Admiraal de Ruyter ziekenhuis en het Orbis Medisch Centrum.
Deelt u de mening dat kleine ziekenhuizen in de regio van groot belang zijn voor de beschikbaarheid van zorg dichtbij? Bent u ook bezorgd over de toekomst van kleine ziekenhuizen?
Algemene ziekenhuizen, vaak kleiner van omvang, hebben een belangrijke rol in de regio. Zij zijn doorgaans goed gepositioneerd voor het dichtbij leveren van medisch specialistische zorg. Deze regionale algemene ziekenhuizen kunnen zich nog meer ontwikkelen tot voorzieningen waarin, in samenspraak met ketenpartners in de buurt – de eerste lijn, de langdurige zorg en andere ziekenhuizen in de regio – een groot volume aan laag complexe (medisch specialistische) zorg geleverd wordt. Deze ontwikkeling is nodig om te voorkomen dat dergelijke kleinere algemene ziekenhuizen, die belangrijk zijn voor de bereikbaarheid van zorg, verdwijnen. Dat zou het geval kunnen zijn als ze niet meer kunnen voldoen aan de noodzakelijkerwijs steeds strenger wordende normen voor kwaliteit van complexe zorg en ze zich ook niet heroriënteren op hun profiel. Ik vind het essentieel dat er een stevige basisinfrastructuur in de regio is.
Bent u op de hoogte van het 10 puntenplan met 10 ideeën voor de ziekenhuizen van de ChristenUnie?
Ja.
Wat vindt u van het idee van de ChristenUnie om kleine regio-ziekenhuizen niet alleen wanneer de acute hulp in gevaar komt, maar ook wanneer basiszorg dreigt weg te vallen, aanspraak te laten maken op een beschikbaarheidstoelage, zodat zorg dichtbij gewaarborgd blijft?
Ik vind het belangrijk dat basiszorg dichtbij beschikbaar blijft. Voor basiszorg heeft de zorgverzekeraar een zorgplicht jegens zijn verzekerden om deze op redelijke afstand beschikbaar te houden. Deze «redelijke afstand» kan per specialisme verschillen en een beschikbaarheidbijdrage voor deze zorg vind ik dan ook niet opportuun. Voor wat betreft de spoedeisende hulp en de acute verloskunde wil ik er zeker van zijn dat deze binnen de wettelijke norm van 45 minuten beschikbaar zijn en wil ik dat er indien nodig een beschikbaarheidbijdrage toegekend kan worden.
Kent u de conclusie uit het BDO-rapport waaruit blijkt dat de administratieve lasten in de zorg de laatste jaren explosief zijn gestegen, ondanks dat er meerdere malen politieke beloften zijn gedaan om dit te verlagen? Hoe komt het dat de administratieve lasten toch zijn gestegen?
Ik heb kennisgenomen van de conclusie in het rapport van BDO Accountants en adviseurs dat de afgelopen periode de administratieve lasten hoger zijn geworden doordat de kosten van de jaarverslaggeving zijn verdubbeld. Het is VWS niet bekend waar de conclusie van BDO op is gebaseerd, aangezien dit niet in de rapportage wordt benoemd. Wel is er in de transitieperiode 2012–2013 na overgang van DBC-financiering naar DOT-financiering een tijdelijke grote administratieve druk op de ziekenhuizen geweest. Dit heeft alles te maken met het financieel vangnet dat is ingesteld ten behoeve van de ziekenhuizen.
Dit neemt niet weg dat ik het erg belangrijk vind om de ervaren regeldruk in de zorg aan te pakken. Hiertoe bezie ik bijvoorbeeld jaarlijks in het kader van het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording welke uitvraag nog van toegevoegde waarde is. Is er geen sprake van toegevoegde waarde meer, dan schrap ik dergelijke overbodige uitvraag. Daarnaast zet ik mij ervoor in om de uitvraag die wel relevant is, te ontsluiten uit het primaire proces. Ook heb ik in mijn brief «Kwaliteit loont» 2 aangegeven er groot voorstander van te zijn dat in plaats van landelijk voorgeschreven prestatiebeschrijvingen van de NZa, zorgverzekeraars en zorgaanbieders meer vrijheid krijgen om zelf afspraken te maken. Dit om te zorgen dat veelbelovende innovaties en nieuwe initiatieven gericht op kwaliteit en doelmatigheid sneller kunnen worden ingevoerd.
Verder is een belangrijke les uit de afgelopen jaren dat de uitvoerende partijen de genomen maatregelen ter vermindering van de administratieve lasten niet altijd als een lastenvermindering ervaren hebben. Hoewel de maatregelen op papier wel degelijk een effect zouden moeten hebben, bleef de ervaren regeldruk (vrijwel) onverminderd bestaan. Tegelijk zien we dat de ervaren regeldruk niet alleen door overheidsregulering wordt veroorzaakt, maar door meerdere factoren. Om tot een oplossing te komen, is het daarom ook noodzakelijk de feitelijke oorzaken van deze ervaren regeldruk aan te pakken. Met mijn brief van 18 juli 2014 heb ik u geïnformeerd over het gezamenlijk initiatief van een groot aantal veldpartijen dat zich heeft verenigd in de «Agenda voor de Zorg». Zij werken aan de vermindering van administratieve lasten en regeldruk. Ik heb dit initiatief omarmd, want voor mij is duidelijk dat de aanpak van regeldruk alleen succesvol kan zijn als overheid, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en zorgprofessionals daar sámen de schouders onder zetten. Ik zal u hierover en over andere maatregelen om de aanpak van administratieve lasten in de zorg te verminderen, binnenkort nader informeren.
Deelt u de mening dat er een uniforme set aan indicatoren moet komen, waarbij ook rekening met kleine ziekenhuizen wordt gehouden? Wilt u hierover harde afspraken maken met de Inspectie voor de Gezondheidszorg, het Zorginstituut Nederland, zorgverzekeraars en ziekenhuizen?
Ik vind het belangrijk dat er een uniforme set aan indicatoren is waaruit blijkt hoe het is gesteld met de kwaliteit van de geleverde zorg. Het is aan de partijen om afspraken te maken welke indicatoren dat zijn en rekening te houden met de (administratieve) verplichtingen die dat met zich meebrengt. Die afspraken heb ik al gemaakt. Het is aan het Kwaliteitsinstituut om die te toetsen.
Kent u de conclusie uit het BDO-rapport dat fuseren niet altijd een oplossing is voor de financiële problemen van ziekenhuizen?2 Wilt u bezien op welke wijze het mogelijk is meer ruimte voor samenwerking tussen ziekenhuizen te bewerkstelligen, indien dit in het belang van de patiënt is, in plaats van het vooropstellen van het mogelijk maken van concurrentie?
Ik heb kennisgenomen van de conclusie uit het BDO-rapport dat fuseren niet altijd een oplossing is voor financiële problemen van ziekenhuizen. Wanneer een ziekenhuis in financiële problemen verkeerd is het belangrijk dat ziekenhuizen de regie nemen om hun bedrijfsvoering op orde te krijgen. Het onderzoek onderschrijft dit. Dit hoeft echter niet te betekenen dat een ziekenhuis moet fuseren. Er zijn ook andere manier om de bedrijfsvoering op orde te krijgen zoals specialisatie en het afstoten van onrendabele bedrijfsonderdelen. Daarnaast is in sommige gevallen ook een minder vergaande vorm van samenwerking mogelijk. Om de ruimte voor samenwerking tussen ziekenhuizen te verduidelijken heb ik begin vorig jaar samen met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een aantal bijeenkomsten in Nederland georganiseerd. Daar heeft de ACM aangegeven wat wel en wat niet mag, waarbij zij altijd kijkt naar het effect van samenwerking of fusie voor de consument. De essentie van de mededingingregels en het toezicht daarop is dat samenwerking waar patiënten of verzekerden van profiteren gewoon kan, terwijl voor patiënten of verzekerden nadelige vormen van samenwerking worden tegengehouden.
Wilt u het BDO-rapport meenemen in de visie die u in maart a.s. naar de Kamer zult sturen met betrekking tot ziekenhuiszorg in krimpregio’s?
De brief curatieve zorg in krimpregio’s heb ik u 6 maart doen toekomen. De uitkomsten van het BDO-rapport heb ik daar niet expliciet in meegenomen.
het bericht 'IS ziet immigrant als wapen' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Fred Teeven (VVD), Opstelten (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «IS ziet immigrant als wapen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het «code rood» is aangaande de controle over onze eigen grenzen, aangezien er in Libië tussen de 200.000 en 600.000 mensen klaar staan naar Europa te komen en er zich tussen hen zeer waarschijnlijk vele islamterroristen bevinden die gemakkelijk Nederland kunnen bereiken? Zo nee, waarom niet?
Nederland en de EU, inclusief de uitvoeringsorganisaties, zijn alert op signalen van misbruik van de vluchtelingenstroom door ISIS of andere jihadistische organisaties naar Nederland of Europa. Er zijn onbevestigde signalen dat personen met jihadistische sympathieën de vluchtelingenstroom gebruiken om Europa te bereiken. De Europese Unie heeft de nodige maatregelen getroffen om signalen van betrokkenheid bij terrorisme en jihadisme tijdig in het grenstoezicht te onderkennen.
In Nederland bestaat binnen de uitvoerende organisaties van de vreemdelingenketen een meldstructuur voor signalen dat een vreemdeling mogelijk een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. In de interne communicatie wordt de meldstructuur voor signalen van betrokkenheid bij terrorisme, radicalisering en jihadisme nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. Dit gebeurt door middel van informatieberichten aan medewerkers en presentaties op de verschillende locaties. IND, DT&V en COA maken hierbij waar nodig gebruik van de kennis en expertise die aanwezig is bij de NCTV. Om ervoor te zorgen dat relevante signalen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bereiken investeren de organisaties in de vreemdelingenketen continu in het bevorderen van het veiligheidsbewustzijn (awareness) van alle medewerkers. Daarnaast heeft de Koninklijke Marechaussee een specifiek handelingskader opgesteld voor het grenscontroleproces. Ten slotte zit de IND in het Gezamenlijk Comité Terrorismebestrijding (GCT) onder voorzitterschap van de NCTV waarin gesproken wordt over onderwerpen op het gebied van terrorisme en terrorismebestrijding. Dit afstemmingsoverleg vindt ten minste zes keer per jaar plaats of vaker als de actualiteit daartoe aanleiding geeft.
Kunt u garanderen dat er geen islamterroristen naar Nederland zullen komen via de Italiëroute, en zo nee, waarom blijft u de Nederlandse bevolking dan toch blootstellen aan eventuele islamterroristen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat scholen blijven werken met afgekeurde antipestmethode |
|
Vera Bergkamp (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Scholen blijven werken met afgekeurde antipestmethoden»?1
Ja.
Is het waar dat er een rapport bestaat dat meer informatie biedt over de antipestmethoden? Zo ja, hoe lang is rapport reeds in handen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Wie is de opdrachtgever? Wat is de aanleiding van dit rapport?
Er is geen rapport dat meer informatie biedt over antipestmethoden. Zoals ik uw Kamer heb gemeld, heeft de Commissie Anti-pestprogramma’s de «Beoordeling anti-pestprogramma’s opgesteld (Kamerstukken II, 2013/2014, 29 240, nr. 64). Deze rapportage is sinds 27 mei 2014 te vinden op de website van het Nederlands Jeugdinstituut en bevat het totaaloverzicht van de beoordelingen van de anti-pestprogramma’s die zijn aangemeld voor het beoordelingstraject.
Daarnaast heb ik in mijn brief aan uw Kamer ook aangegeven dat de commissie iedere programmaeigenaar individuele feedback heeft gegeven. Over de individuele feedback heeft de commissie van het Nederlands Jeugdinstituut met de programmaeigenaren afgesproken dat dit vertrouwelijk zou blijven. Deze terugkoppeling bevat voor de individuele programmaeigenaar informatie over mogelijke verbetering van de theoretische onderbouwing van het betreffende programma. Deze informatie is naar zijn aard bedrijfsgevoelig. Ik heb begrip voor de werkwijze die de commissie in dit proces hanteert.
Ik heb uw Kamer over dit onderwerp vandaag ook een brief gezonden op verzoek van het lid Siderius (SP).
Wat is de reden dat het rapport dat in handen is van Trouw niet naar de Kamer is gestuurd? Bent u bereid het rapport alsnog zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het rapport met de Kamer had moeten worden gedeeld voordat verslag zou worden uitgebracht over het wetsvoorstel in verband met het invoeren van de verplichting voor scholen om zorg te dragen voor de sociale veiligheid op school?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat scholen, samen met ouders, in alle transparantie en met alle beschikbare informatie een afgewogen keuze moeten kunnen maken over de antipestmethode die zij wensen te gebruiken? Deelt u de mening dat het in het artikel genoemde rapport daaraan kan bijdragen?
Scholen dienen samen met ouders een afgewogen keuze te maken voor een anti-pestprogramma. De rapportage van de Commissie Anti-pestprogramma’s, beschreven in eerdere vragen, is hierbij een belangrijk hulpmiddel voor scholen en ouders. In de rapportage staat welke programma’s en interventies veelbelovend zijn bij het voorkomen en tegengaan van pesten. Ook bevat de rapportage een lijst van programma’s die volgens de commissie niet voldoen aan de gestelde criteria. De drie criteria zijn: (1) een goede theoretische onderbouwing, (2) een adequate empirische onderbouwing, en (3) duidelijk beschreven randvoorwaarden. De rapportage staat op de website van het Nederlands Jeugdinstituut en is voor iedereen toegankelijk. Ik vind het belangrijk dat ouders en leraren hier samen het gesprek over aangaan, gebruikmakend van de inzichten van de commissie. Ook de PO-Raad en de VO-raad baseren zich in hun ondersteuningsaanbod op de inzichten van de commissie.
In het artikel wordt gesproken over antipestmethodes die «aannemelijk gevaarlijk» zijn; deelt u de mening betreffende de uitspraken van de Kinderombudsman en de voorzitter van de commissie Wienke? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven wat «aannemelijk gevaarlijk» precies inhoudt? Wat is het verschil met andere afgekeurde methodes?
Er zijn 48 anti-pestprogramma’s afgewezen door de commissie. De commissie heeft in haar rapportage beschreven aan welke criteria de betreffende programma’s wel en niet voldeden. De commissie heeft geen van de programma’s voorzien van de kwalificatie «aannemelijk gevaarlijk».
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 27 mei 2014, bestond er een grote verscheidenheid aan redenen waarom programma’s zijn afgewezen. Sommige programma’s zijn niet specifiek geschikt als anti-pestprogramma, maar kunnen voor andere doeleinden wel effectief worden ingezet door scholen. Een programma kan bijvoorbeeld fungeren als effectieve weerbaarheidstraining, maar tegelijkertijd niet bijdragen aan de vermindering van pesten. Andere programma’s zijn goedbedoelde pogingen om pesten aan te pakken, maar bevatten onvoldoende bestanddelen waarvan uit wetenschappelijk onderzoek wordt aangenomen dat ze pesten tegen gaan.
Van hoeveel van de onderzochte methoden kan geconcludeerd worden dat wetenschappelijk is aangetoond dat zij echt niet werken? Van hoeveel van de onderzochte methoden kan geconcludeerd worden dat wetenschappelijk is aangetoond dat zij schadelijk zijn voor kinderen? Bij welke onderzochte methoden is de sociale veiligheid van kinderen in het geding en is dit ook wetenschappelijk aangetoond?
De commissie heeft anti-pestprogramma’s beoordeeld op effectiviteit bij het verminderen van pesten. Van de 61 ingediende programma’s zijn er 48 afgewezen. Dat betekent dat bij deze methodes geen bewijs is gevonden voor effectiviteit en dat deze programma’s te weinig bestandsdelen bevatten waarvan uit degelijk onderzoek bekend is dat ze pesten tegen gaan. Er is niet onderzocht of – en dus ook niet aangetoond door de commissie dat – de beoordeelde anti-pestprogramma’s schadelijk zijn voor de sociale veiligheid van leerlingen.
Deelt u de mening dat een methode die is afgekeurd door de commissie niet hetzelfde is als een methode die schadelijk is voor kinderen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, bestaat er een grote verscheidenheid aan redenen voor afwijzing van anti-pestprogramma’s. De afwijzing op zichzelf hoeft niet te betekenen dat een methode schadelijk is voor kinderen. Het kan ook zo zijn dat een programma niet specifiek geschikt is voor het tegengaan van pesten of dat de theoretische onderbouwing van de methode onvoldoende is.
Deelt u de mening dat door de uitspraken in het artikel producenten en scholen die gebruik maken van afgewezen anti-pestmethoden ten onrechte in een negatief daglicht worden gezet? Zo ja, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
De opdracht van de Commissie Anti-pestprogramma’s is het vaststellen welke programma’s bewezen effectief zijn bij het tegengaan van pesten. Het is aan scholen om een sociaal veilig schoolklimaat te bevorderen en daarbij een eigen aanpak te kiezen. Uiteindelijk gaat het mij om het resultaat: een sociaal veilige school voor álle leerlingen. Ik ben ervan overtuigd dat als een school zorgt voor de sociale veiligheid van de leerlingen, deze daar niet op wordt afgerekend, noch in een kwaad daglicht kan worden gesteld.
Hoe reageert u op het pleidooi van de Nederlandse Orde van Advocaten dat er een rechterlijke toets vooraf moet gaan aan het onderscheppen van telefoongesprekken en e-mails tussen advocaat en cliënt door de inlichtingendiensten?1
Ik ben van mening dat het verkeer tussen advocaten en cliënten voldoende is beschermd. De diensten kunnen in het kader van hun wettelijke taakuitvoering slechts onder strikte voorwaarden overgaan tot het uitoefenen van bijzondere bevoegdheden jegens advocaten en de verkregen informatie aan derden verstrekken. Naast de waarborgen die voor iedere uitoefening van een bijzondere bevoegdheid gelden (er moet zijn voldaan aan de vereisten van noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit), zijn ten aanzien van de inzet van bijzondere bevoegdheden jegens verschoningsgerechtigden extra criteria gesteld, die zijn vastgelegd in intern beleid. Zo wordt extra terughoudendheid betracht bij de uitoefening van bijzondere bevoegdheden tegen verschoningsgerechtigden. Voor de inzet van de afluisterbevoegdheid is toestemming van de Minister vereist. In het verzoek om toestemming moet expliciet worden gewezen op het feit dat de inzet jegens een verschoningsgerechtigde wordt uitgeoefend en op de extra eisen die hiervoor gelden. Daarbij geldt de toestemming voor deze inzet voor een maand in plaats van de wettelijke termijn van ten hoogste drie maanden. Jegens een verschoningsgerechtigde die een non-target is kunnen bovendien slechts bij hoge uitzondering bijzondere bevoegdheden worden uitgeoefend. Een non-target is in dit verband een persoon uit de omgeving van een target jegens wie een bijzondere bevoegdheid wordt ingezet teneinde zicht te krijgen op een target. Verder wijs ik erop dat gegevens verkregen uit de inzet van een bijzondere bevoegdheid alleen mogen worden uitgewerkt indien dit strikt noodzakelijk is voor de goede taakuitvoering van de diensten. Ook zullen gegevens verkregen uit de inzet van de bijzondere bevoegdheden tegen een verschoningsgerechtigde in de regel niet in een ambtsbericht aan het Openbaar Ministerie worden opgenomen.
De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) ziet toe op de rechtmatige uitvoering van de Wiv 2002 en heeft al een aantal malen getoetst of de bijzondere waarborgen die gelden voor verschoningsgerechtigden door de diensten worden nageleefd. Inzake de aangehaalde klachtprocedure constateert de CTIVD dat de AIVD de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen verschoningsgerechtigden, althans tegen advocaten, van voldoende waarborgen heeft voorzien en dat de dienst in algemene zin terughoudend is bij de inzet ervan. De geconstateerde tekortkomingen zien niet op het uitwerken van gegevens verkregen uit de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen verschoningsgerechtigden, maar uit de inzet jegens cliënten/derden (indirect tappen). In mijn zienswijze heb ik het advies van de CTIVD overgenomen. Het beleid is verder aangescherpt en de ten onrechte uitgewerkte gesprekken zijn verwijderd en vernietigd.
Gelet op het bovenstaande zie ik geen noodzaak tot het voorgestelde invoeren van een rechterlijke toets in dit kader. Ik merk daarbij nog op dat de Commissie evaluatie Wiv 2002 (Commissie Dessens) geen aanleiding heeft gezien om een aanbeveling ten aanzien van verschoningsgerechtigden te doen.
Bent u van mening dat het verkeer tussen advocaten en cliënten voldoende is beschermd, gezien het feit dat de Commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD) heeft geconstateerd dat de Algemene inlichtingen en -veiligheidsdienst (AIVD) gesprekken ten onrechte heeft uitgewerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om in navolging van het wetsvoorstel waarin wordt voorgesteld het afluisteren van journalisten vooraf te laten gaan door een rechterlijke toets een dergelijke waarborg ook voor advocaten te laten gelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer legt u een dergelijke wetswijziging voor aan de Tweede Kamer?
Aanleiding voor de betreffende wetswijzing is een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zogenoemde Telegraafzaak. De uitspraak van het EHRM noemt journalistieke bronnen als een van de basiselementen voor de persvrijheid in een democratische samenleving en van groot belang voor de rol van journalisten als «public watchdog». Gelet op dit belang en het mogelijke «chilling effect» dat een beperkende maatregel kan hebben op de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting, kan een dergelijke maatregel niet verenigbaar zijn met artikel 10 EVRM tenzij het is gerechtvaardigd door een «overriding requirement in the public interest». Waarborgen ter bescherming van de vrijheid van meningsuiting in zaken onder artikel 10 EVRM worden door het EHRM altijd aan een bijzondere toets onderworpen juist vanwege het hiervoor genoemde belang. Ik stel mij op het standpunt dat met het wetsvoorstel aan de uitspraak van het EHRM volledig uitvoering is gegeven en dat er, nu deze betrekking heeft op de specifieke positie van journalisten binnen de context van artikel 10 EVRM, geen aanleiding is om aan de uitspraak consequenties te verbinden voor andere beroepsgroepen, zoals advocaten. Dit mede in het licht van het hiervoor geschetste met waarborgen omklede stelsel waarin de diensten bij de uitoefening van de hun toegekende (bijzondere) bevoegdheden aan strikte voorwaarden zijn gebonden en daarop (structureel) toezicht plaatsvindt door de CTIVD.
Het bericht ‘Opnieuw kinderen zonder belangenafweging in bewaring’ |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Opnieuw kinderen zonder belangenafweging in bewaring»?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht.
Deelt u de mening dat deze berichtgeving in strijd lijkt te zijn met uw eerdere toezeggingen gedaan tijdens het Algemeen overleg d.d. 4 februari 2015 om in lijn met twee eerdere gerechtelijke uitspraken geen kinderen meer in bewaring te stellen zonder voorafgaande kenbare belangenafweging van de kinderen?
Bij de inbewaringstelling van gezinnen met minderjarige kinderen is altijd aandacht voor de situatie en de gevolgen van de bewaring voor met name de minderjarige kinderen. Deze aandacht dient natuurlijk eerst en vooral vorm te krijgen in de voorbereiding van de inbewaringstelling, waarbij overleg plaatsheeft tussen DT&V, COA, de politie en de IND. Ook in het besluit hoort een kenbare belangenafweging terug te komen. Dit betekent overigens niet dat als een dergelijke belangenafweging niet in het besluit staat, er onzorgvuldig is gehandeld in de voorbereiding van het besluit of dat de bewaring geen goede grond heeft. Op 11 maart 2015 verklaarde de rechter een beroep in deze zaak ongegrond. De rechter bevestigde dat de bewaring rechtmatig kon worden opgelegd.
Hoe verklaart u dat er wederom, in strijd met de eerdere gerechtelijke uitspraken, een zaak is waar een concrete belangenafweging lijkt te ontbreken ten aanzien van kinderen die bovendien kwetsbaar waren gezien hun behandeling bij een psychiater?
Laat ik voorop stellen dat er geen sprake is van het in strijd handelen met gerechtelijke uitspraken. Een belangenafweging is naar de aard van de zaak steeds op een individuele zaak gericht. Daarom kan niet worden gezegd dat een negatieve uitspraak in het ene dossier ook een ander dossier betreft. De rechter kan in voorkomende gevallen oordelen dat mijn afweging in een specifiek dossier niet toereikend is geweest en dat betreft dan een oordeel over de afweging in die zaak. Een in rechte onaantastbaar oordeel respecteer ik altijd.
Hoe beoordeelt u de zinsnede in het formulier dat de maatregel van bewaring «ondanks de beleidsafspraken»aan dit gezin wordt opgelegd? Welke functie hebben beleidsafspraken als daaraan op deze wijze voorbij kan worden gegaan?
Ik ben terughoudend met het ingaan op details uit een individueel dossier, maar uit deze zin blijkt dat de ambtenaar in kwestie zich terdege rekenschap heeft gegeven van het beleid en eventuele restricties die uit dat beleid voortvloeien. De ambtenaar heeft vervolgens geoordeeld dat ondanks dat het beleid restricties kent, deze hier niet van toepassing zijn en dat dit specifieke gezin wel in bewaring kon worden gesteld. Inzet is dat altijd conform het beleid wordt gehandeld. Uw suggestie dat – bewust – in strijd met het beleid zou zijn gehandeld is dan ook onjuist. Dit zie ik ook bevestigd door het hiervoor genoemde oordeel van de rechter in deze zaak. De bewaring kon rechtmatig opgelegd worden en het beroep is ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is ook afgewezen.
Wat gaat u doen om zeker te stellen dat er in de toekomst in alle gevallen een concrete en kenbare belangenafweging van de kinderen zal plaatsvinden voordat een bewaringsmaatregel aan die kinderen wordt opgelegd?
De hulpofficier van de politie of de daartoe aangewezen ambtenaar van de DT&V zijn verantwoordelijk voor de inbewaringstelling van een vreemdeling en hebben daarin een eigenstandige bevoegdheid. Ik heb bij deze partijen expliciet aandacht gevraagd voor een kenbare belangenafweging in het bijzonder bij gezinnen met minderjarige kinderen.
Hoe gaat u zeker stellen dat het belang van de kinderen de eerste overweging vormt en dat recht wordt gedaan aan het uitgangspunt dat het in bewaring stellen van kinderen een ultimum remedium is?
Daar wordt recht aan gedaan. Bewaring is het ultimum remedium bij terugkeer. Dat wordt voldoende geborgd door het beleid. De gevallen waarin de rechter tot opheffing van de bewaring heeft bevolen, zien met name op situaties waarin de rechter van mening was dat de belangenafweging zoals deze in het dossier was vermeld niet voldoende was. Dat oordeel aanvaard ik, maar daarmee is niet vast komen te staan dat de bewaring als zodanig onrechtmatig zou zijn geweest als er een betere motivering aan het besluit was toegevoegd.
Hoe gaat u voorkomen dat in de toekomst inbewaringstellingen worden opgelegd aan kinderen zonder dat gemaakte beleidsafspraken in acht worden genomen?
Uitgangspunt is uiteraard dat het beleid onverkort wordt uitgevoerd. In het beleid is vastgelegd dat de inbewaringstelling van gezinnen met minderjarige kinderen mogelijk is indien gronden daartoe aanwezig zijn en het daadwerkelijke vertrek in beginsel binnen twee weken kan plaatsvinden. Ik heb gemerkt dat in sommige zaken met name het schriftelijk vastleggen van de afwegingen meer aandacht behoeft. Daar wordt op toegezien.
Het innen van boetes door de Kansspelautoriteit |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Boete online gokbedrijf Come On», het achterliggende sanctiebesluit van de Kansspelautoriteit (KSA), en het besluit tot openbaarmaking van die sanctie?1 Kent u voorts het bericht: «Boete van 150.000 euro voor illegaal aanbieden online kansspel», het achterliggende sanctiebesluit en het besluit tot openbaarmaking van die sanctie?2
Ja.
Bestaat er tegen de oplegging van boetes door de KSA de mogelijkheid om bezwaar dan wel beroep aan te tekenen? Heeft één van de beboete ondernemingen dat gedaan? Zo ja, met welk gevolg?
Ja, op grond van de Algemene wet bestuursrecht bestaat de mogelijkheid om bezwaar en beroep aan te tekenen tegen opgelegde boetes. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat in alle zaken waarin de kansspelautoriteit boetes heeft opgelegd één of meer betrokken aanbieders bezwaar aan hebben getekend. In één van die gevallen is de boete inmiddels onherroepelijk geworden. In alle andere zaken loopt nog een bezwaar- of beroepsprocedure.
Zijn de door de KSA opgelegde boetes al geïnd? Zo nee, waarom niet en op welke wijze zal de KSA de boete alsnog innen?
De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat zowel de gezamenlijke boete aan Onisac Limited en Mansion Online Casino Limited als de boete aan Come On Europe Limited (nu Co-Gaming Limited) inmiddels betaald zijn. In totaal zijn op dit moment drie van de vijf opgelegde boetes voldaan. Het totale bedrag van de geïnde boetes is € 530.000.
Welke middelen heeft de KSA ter beschikking om betaling af te dwingen van ondernemingen die een onherroepelijk vastgestelde boete opgelegd hebben gekregen?
Wanneer een onderneming een boete niet uit eigen beweging betaalt, kan de kansspelautoriteit deze invorderen bij dwangbevel. Een dwangbevel levert een executoriale titel op. Daarmee kan verlof worden gekregen om in het desbetreffende land de titel ten uitvoer te leggen, via de aldaar geldende exequaturprocedure bij de rechter. In hoeverre dat daadwerkelijk mogelijk is verschilt per land en zal de praktijk uit moeten wijzen.
In hoeveel gevallen is een eerder door de KSA opgelegde boete aan een buitenlandse aanbieder van online kansspelen op de Nederlandse markt daadwerkelijk door de KSA geïnd? Wat is het totale bedrag van die geïnde boetes?
Zie antwoord vraag 3.
Maakt het voor de kans dat een boete daadwerkelijk geïnd wordt uit of de overtreder in een EU-lidstaat is gevestigd? Zo ja, op welke wijze?
Nee, dat maakt niet uit. De exequaturprocedure verschilt per land. Dat is niet op Europees niveau geregeld of geharmoniseerd.
Mag worden aangenomen dat de twee beboete ondernemingen op grond van de uitvoering van de motie-Bouwmeester c.s.niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning voor online kansspelen? Zo nee, waarom niet?3
Zoals ik ook in de nota naar aanleiding van verslag en in de antwoorden op eerdere Kamervragen heb aangegeven zullen aanbieders die na aanname van de motie Bouwmeester een boete opgelegd hebben gekregen, bij opening van de markt niet in aanmerking komen voor een vergunning.
Maatregelen na de falende visumaanpak inzake extremistische imams |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Aanpak jihadisme faalt»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het in vredesnaam mogelijk is dat verschillende extremistische imams eerst een visum krijgen dat vervolgens terecht weer wordt ingetrokken?
Voor sprekers die visumplichtig zijn, wordt bij de visumaanvraag bij de ambassade of het consulaat een check gedaan op grond van het Schengen Acquis. Het Schengen Acquis biedt de mogelijkheid visa af te wijzen of toegang te weigeren indien sprake is van een bedreiging voor de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen. Bij de beoordeling hiervan is grote zorgvuldigheid geboden met het oog op de rechtsstatelijkheid. Een spreker die in het verleden haat of geweld gepredikt heeft, kan op grond van bovengenoemde criteria een visum geweigerd worden. Bij de visumverlening aan de drie imams is in de procedure niets fout gegaan. De visa zijn verleend volgens de reguliere procedure die daarvoor geldt. Bij de beoordeling van de aanvragen zijn de personen getoetst aan de reguliere registers maar daar kwamen deze personen niet in voor. Er waren op dat moment ook verder geen aanwijzingen die visumverlening in de weg stonden. Indien een visum reeds is verleend, bestaat de mogelijkheid deze op basis van nieuwe informatie of omstandigheden in te trekken. Bijvoorbeeld omdat er (nieuwe) aanwijzingen zijn dat sprake is van een bedreiging van de openbare orde en/of de nationale veiligheid. De visa van drie sprekers op het beoogde evenement in Rijswijk zijn in een later stadium ingetrokken, met het oog op de openbare orde, tegen de achtergrond van de maatschappelijke onrust, zoals verwoord in een brief van de NCTV.
Erkent u dat het huidige visumsysteem aangepast dient te worden teneinde dit soort gevaarlijke fouten in de toekomst te voorkomen? Kunt u hier een toelichting op geven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ervoor zorgen dat naast uitbreiding van de zwarte lijst ook iedere aanvraag individueel getoetst zal worden, zeker in het geval van islamitische predikers? Zo nee, hoe gaat u de gaten in het huidige systeem dan dichten?
Voor sprekers die visumplichtig zijn, wordt bij de visumaanvraag bij de ambassade of het consulaat een check gedaan op grond van het Schengen Acquis. Het Schengen Acquis biedt de mogelijkheid visa af te wijzen of toegang te weigeren indien sprake is van een bedreiging voor de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen. Hierbij is grote zorgvuldigheid geboden met het oog op de in een rechtsstaat vereiste proportionaliteit en subsidiariteit. Waar nodig wordt een visumaanvraag voor een bindend advies voorgelegd aan de IND. Een spreker die in het verleden haat of geweld gepredikt heeft, kan op grond van bovengenoemde criteria een visum geweigerd worden.
Ter ondersteuning van de beoordeling van visumaanvragen worden de behandel(risico) profielen verrijkt met informatie over predikers waarvan door de daartoe bevoegde en geëquipeerde instanties wordt geoordeeld dat zij (op grond van hun boodschap) niet in Nederland zouden moeten prediken. De behandel(risico)profielen zijn behulpzaam bij het onderkennen van potentieel risicovolle visumaanvragen. Aanvragen van mogelijke predikers/sprekers, die op basis van deze profielen worden gedetecteerd, worden ter toetsing voorgelegd aan de partners in de vreemdelingenketen. Het streven is om -als daar aanleiding toe is- al bij de visumaanvraag een blokkade op te werpen, met als nadrukkelijke optie om reeds verstrekte visa -desnoods te elfder ure- in te trekken als nieuwe informatie beschikbaar komt die de toelating van een prediker tot ons land ongewenst maakt.
Welke stappen worden er verder gezet jegens de organisator van het jihadgala de Stichting Rohamaa, dat deze geweldspredikers naar Nederland wilde halen?
Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Het organiseren van een evenement zoals in Rijswijk, dat volgens de organisatie bedoeld was om geld in te zamelen voor liefdadigheidsactiviteiten in landen als Marokko, Tunesië, Egypte en Turkije, is niet verboden en in het geval van Rijswijk ook niet vergunningplichtig. Echter, de vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. Deze wordt begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen haat of geweld prediken of als de veiligheid in het geding komt.
De stichting heeft naar aanleiding van de ontstane maatschappelijke onrust en het intrekken van de visa van enkele predikers besloten om het evenement niet door te laten gaan in de oorspronkelijke opzet, maar middels een livestream. De organisator heeft te kennen gegeven dat het liefdadigheidsdoel van hun bijeenkomst, door de uiteenlopende gebeurtenissen en berichtgevingen, volkomen op de achtergrond is geraakt.
Kunt u aangeven of er behalve de Stichting Rohamaa nog andere organisaties zijn met een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI)-status die geweldspredikers faciliteren? Bent u bereid dit soort organisaties de ANBI-status te ontnemen?
Berichtgeving in de media en signalen uit de samenleving kunnen voor de Belastingdienst aanleiding zijn om een onderzoek in te stellen naar de activiteiten van een instelling om te beoordelen of de feitelijke activiteiten aan de ANBI-status in de weg staan. Indien dit het geval is kan een ANBI-status worden ingetrokken, onder omstandigheden met terugwerkende kracht. Dit is dan zichtbaar op de openbare ANBI-lijst die te raadplegen is via de website van de Belastingdienst.2 Op de website van de Belastingdienst staat duidelijk aangegeven wat de criteria zijn voor de ANBI-status.3 Als het vermoeden bestaat dat daaraan niet meer wordt voldaan, kan een nader onderzoek worden ingesteld.
Cyberaanvallen op reisinformatiedienst 9292 |
|
Betty de Boer (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ov-info machteloos tegen cyberaanvallen»?1
Ja.
Bent u bereid na te gaan in hoeverre reisinformatie dienst 9292 plat ligt door cyberaanvallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) te verzoeken om 9292 bij te staan en te laten onderzoeken hoe en hoe vaak 9292 digitaal wordt aangevallen en door wie en proberen te komen tot een oplossing om deze aanvallen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) richt zich bij het uitvoeren van haar taken, conform de Kamerbrief d.d. 23 december 2011(Kamerstuk 26 643, nr. 220), op de doelgroep van rijksoverheid en de vitale sectoren en hanteert hierbij de door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2009 vastgestelde lijst van vitale sectoren. Thans wordt deze lijst door het Ministerie van Veiligheid en Justitie herijkt. Naar verwachting zal de herijkte lijst van vitale sectoren nog dit voorjaar aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Aanbieders van reisinformatie maken op dit moment geen deel uit van de vitale sectoren. Overigens laat dit onverlet dat aanbieders van reisinformatie een eigen verantwoordelijkheid kennen voor informatiebeveiliging.
Ook in het geval waarbij het NCSC geen rechtstreekse ondersteuning verleent, zoals dat wel gebeurt ten behoeve van de vitale sectoren, wordt de kennis van het NCSC via de website www.ncsc.nl ontsloten. Op deze website kunnen ook aanbieders van niet vitale producten of diensten gericht handelingsperspectief vinden over de wijze waarop binnen de eigen verantwoordelijkheid de digitale weerbaarheid, waaronder tegen DDoS-aanvallen, kan worden vergroot.
9292 heeft overigens geen wettelijke plicht tot informatievoorziening aan de reiziger. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft (nog) geen gebruik gemaakt van een aanwijzing als bedoeld in artikel 14, tweede lid, Bp 2000. Omdat een landelijk dekkend systeem in werking is, ontbreekt de noodzaak daarvoor. 9292 is niet de enige die reisinformatie verstrekt. Onder andere Plannerstack, Calender42, Openbaar Vervoer App, Brabant OV app, GoAbout en alle vervoerders verstrekken ook reisinformatie aan reizigers.
OV9292 heeft naar aanleiding van de gebeurtenissen tevens een brief verzonden aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Naar aanleiding hiervan zal nader contact plaatsvinden tussen het NCSC en OV9292 om te bezien op welke wijze de openbare kennis van het NCSC voor OV9292 te ontsluiten valt.
Deelt u de mening dat, omdat het hier gaat om een wettelijke plicht tot informatievoorziening aan de reiziger, 9292 een beroep kan doen op het NCSC om hen bij te staan indien zij digitaal worden aangevallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het niet langer opvangen van gezinnen met Nederlandse kinderen in gezinsopvang locaties |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat bij recent overleg tussen o.a. de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de Directie Migratie Beleid (DMB) is besloten dat vreemdelingen met Nederlandse kinderen niet langer behoren tot de doelgroep van de gezinsopvang locaties?
Op gezinslocaties wordt onderdak geboden aan gezinnen met minderjarige kinderen zonder recht op opvang, die anders in een humanitaire noodsituatie zouden raken. Deze gezinslocaties zijn in beginsel niet bedoeld om onderdak te bieden aan personen met een verblijfsvergunning, EU-burgers of personen met de Nederlandse nationaliteit. Deze personen kunnen immers veelal aanspraak maken op andere (niet-vreemdelingenrechtelijke) regelingen en voorzieningen, dan wel een beroep doen op de andere ouder die op basis van de gezagsrelatie de verantwoordelijkheid voor het kind op zich kan nemen.
Zoals ik eerder heb aangegeven1, kan er in bijzondere individuele situaties echter aanleiding bestaan om kinderen met de Nederlandse nationaliteit onderdak te bieden in een gezinslocatie. Ten aanzien van dit beleid hebben geen wijzigingen plaatsgevonden.
Onderdak van Nederlandse kinderen in een gezinslocatie kan voorkomen wanneer een deel van het gezin niet-rechtmatig in Nederland verblijft. Of Nederlandse kinderen onderdak krijgen op een gezinslocatie betreft echter een keuze van de ouders zelf. Vanzelfsprekend wordt aan de leden van het gezin met de Nederlandse nationaliteit die onderdak krijgen in de gezinslocatie, geen vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Deze maatregel uit de Vreemdelingenwet 2000 kan immers enkel aan vreemdelingen worden opgelegd.
Mocht het voorkomen dat het beëindigen van het onderdak van een gezin met Nederlandse kinderen in een gezinslocatie aan de orde is, zal er in beginsel altijd sprake zijn van de aanwezigheid van een alternatieve vorm van onderdak.
Klopt het dat dergelijke gezinnen geen vervolgopvang van rijkswege meer krijgen en dat dit een wijziging van het beleid is? Zo ja, waarom is voor deze beleidswijziging gekozen?
Zie antwoord vraag 1.
Zou het COA daarmee niet in strijd handelen met de uitspraak van de Hoge Raad van 21 sept. 2012 (nr. 11/01153), aangezien dit leidt tot het «klinkeren» van kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u een dergelijke wijziging van beleid billijk en rechtvaardig, gezien de verantwoordelijkheid van de regering ten aanzien van kinderen en mede uit hoofde van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK)? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 4 maart 2015?
Ja.
Automatische uitwisseling van tax rulings |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel dat 2 februari 2015 op de website van de Financial Times verscheen «Deja Vu: Have Junckers tax reforms already been debated»?1
Ja.
Bent u bekend met het document «ROOM DOCUMENT # 6 Code of Conduct Group (Business Taxation)» van 4 juni 2012 waarin de leden van de code of conduct group overeengekomen zijn dat zij automatisch gegevens uitwisselen over tax rulings?
Ja. In dit room document komen de leden van de EU-Gedragscodegroep (Code of Conductgroep) niet overeen dat zij automatisch gegevens uitwisselen over belastingrulings, maar geven zij aan hoe zij met de spontane uitwisseling van informatie omgaan.
Hoeveel van de 669 door de Nederlandse Belastingdienst goedgekeurde rulings in 20132 zijn automatisch uitgewisseld met andere lidstaten?
Er is in 2013 geen informatie over Advance Pricing Agreements (APA’s) en Advance Tax Rulings (ATRs) automatisch uitgewisseld met andere lidstaten, omdat er nog geen afspraken zijn gemaakt over automatische uitwisseling. Wel zijn er afspraken gemaakt over de spontane uitwisseling van informatie over rulings.
Hoeveel rulings heeft de Nederlandse Belastingdienst goedgekeurd in 2014? Hoeveel van deze rulings zijn automatisch uitgewisseld met andere lidstaten?
In 2014 zijn 632 APA’s en ATRs afgegeven door de Belastingdienst. Over deze APA’s en ATRs is geen informatie automatisch uitgewisseld in 2014. In een beperkt aantal gevallen is in 2014 spontaan informatie over APA’s en ATRs uitgewisseld.
Klopt het dat alle EU-lidstaten via de «Directive on Mutual Assistance» en bijbehorende guidance uit de code of conduct group wettelijk verplicht zijn om tax rulings automatisch uit te wisselen?
Binnen Europa zijn er nog geen afspraken gemaakt over de automatische uitwisseling van informatie over rulings. De Europese Commissie heeft in haar Werkprogramma 2015 aangekondigd spoedig met een richtlijnvoorstel te zullen komen, waarin automatische informatie-uitwisseling tussen de belastingautoriteiten over grensoverschrijdende rulings naar verwachting verplichtend zal worden voorgeschreven. Ik sta positief tegenover het initiatief van de Commissie. Zoals gebruikelijk zal het kabinet door middel van een BNC-fiche zijn appreciatie geven van het voorstel, wanneer dat is gepubliceerd. Omdat Nederland op dit terrein een voortrekkersrol wil vervullen, zijn met Duitsland inmiddels concrete afspraken gemaakt over de uitwisseling van informatie over rulings.
In het kader van de Administratieve samenwerkingsrichtlijn3 (hierna: de richtlijn) hebben EU-lidstaten wel afgesproken om op verzoek of spontaan belastingrulings uit te wisselen. De afspraak om spontaan inlichtingen over rulings uit te wisselen geldt voor de in artikel 9, lid 1, van de richtlijn genoemde gevallen. Bovendien kunnen EU-lidstaten op grond van artikel 9, lid 2, van de richtlijn spontaan alle inlichtingen uitwisselen waarvan zij kennis hebben en die de bevoegde overheden van de andere lidstaten van nut kunnen zijn.
Artikel 9, lid 2, van de richtlijn is verder ingevuld door de in de Gedragscodegroep overeengekomen guidance. Op grond van deze guidance wisselt een lidstaat spontaan informatie over een ruling uit, indien die lidstaat die ruling relevant acht voor de andere lidstaat («likely to be relevant»). Het blijft aan de lidstaten zelf om te beoordelen of een ruling relevant is voor het buitenland. Het doel van de guidance van de Gedragscodegroep is derhalve de spontane uitwisseling van rulings nader in te vullen.
Zo ja, wat is er nieuw of anders aan het door het kabinet gesteunde voornemen van de Europese Commissie om wetgeving voor te stellen die lidstaten verplicht om tax rulings automatisch uit te wisselen?
Zie antwoord vraag 5.
Zo nee, wat is dan precies het doel/nut van het document van de code of conduct group van 4 juni 2012?
Zie antwoord vraag 5.
Welke actie gaat u ondernemen, gezien het belang van transparantie op het gebied van coördinatie van bedrijvenbelasting in de Europese Unie, om ervoor te zorgen dat het werk van de code of conduct group openbaar wordt en beter democratisch gecontroleerd kan worden door nationale parlementen en het Europees parlement?
De Raad van de Europese Unie heeft bij de instelling van de Gedragscodegroep bepaald dat de besprekingen van de Groep vertrouwelijk zijn.4 In de praktijk betekent dit dat discussiedocumenten en verslagen van de Groep niet openbaar zijn.
Aan het eind van ieder EU-Voorzitterschap wordt voor de Ecofinraad het verslag van de Gedragscodegroep aan de Raad geagendeerd. In de geannoteerde agenda van het AO Ecofin dat vooraf gaat aan die Ecofinraad, wordt de inhoud van het verslag van de Gedragscodegroep verkort weergegeven, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van het verslag.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het debat over het Algemene Rekenkamer rapport «Belastingontwijking»?
Ja.
Het bericht “Fout bij 1 op 12 EU-subsidies” |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht in de Boerderij «Fout bij 1 op 12 EU-subsidies»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht in de Boerderij. De Europese Rekenkamer heeft een foutenpercentage van 8,2 procent geconstateerd bij de uitvoering van subsidiemaatregelen in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). Het foutenpercentage is gebaseerd op een steekproef genomen uit de gehele begroting van de Europese Commissie op het gebied van het ELFPO. Het geeft daarmee een indicatie van de wijze waarop het geld in de lidstaten is besteed en het zegt iets over de juistheid van de gevolgde procedures door de betaalorganen en eventuele fouten geconstateerd door de Europese Rekenkamer bij de begunstigde. Het rapport is niet gebaseerd op controles door de Europese Rekenkamer in alle 28 lidstaten. Zoals is aangegeven in de Raadsconclusies van de Landbouw- en Visserijraad van 15 en 16 december 2014 (EU-doc 16229/14) vreesde de Raad reeds of het halen van de 2 procent norm realistisch is voor het plattelandsbeleid. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 15 en 16 december (Kamerstuk 21 501-32, nr. 818). Het risico op fouten bij het plattelandsbeleid is hoger, met name omdat het gaat om maatwerkmaatregelen, die zijn afgestemd op de regio’s, en omdat het zeer diverse, relatief kleine maatregelen betreft.
Echter, zoals ook erkend door de Raad, moet er gezocht worden naar een balans tussen het verwezenlijken van beleidsdoelstellingen enerzijds en de rechtmatigheid van de uitgaven anderzijds. Er moet oog zijn voor het evenwicht tussen evenredigheid van kosten voor de lidstaten en de verwachte voordelen van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie. Ik heb dan ook unaniem met mijn Europese collega’s voor de Raadconclusies conform de tekst van EU-doc 16229/14 gestemd.
Daarmee geef ik tevens uitvoering aan motie Schouw, (Kamerstuk 28 625 nr. 193), die de regering verzoekt om zich in Europees verband hard te blijven maken voor een nuttige besteding van plattelandsontwikkelingsbudgetten.
Overigens, zoals ook aangegeven in de Raadsconclusies, geeft een foutenpercentage van de Europese Rekenkamer geen informatie over de feitelijke omvang van fraude, onrechtmatigheid of schade voor het fonds.
Bent u bekend met het rapport van de Europese Rekenkamer «Errors in rural development spending: what are the causes, and how are they being addressed»?2
Ja.
Kunt u aangeven bij welk percentage van de uitgekeerde subsidies in Nederland fouten zijn gemaakt? Ligt dit boven of onder het Europese gemiddelde?
Binnen de Europese subsidiestromen worden diverse methoden voor het berekenen van foutenpercentages gebruikt, die allen een ander doel dienen.
Het foutenpercentage in dit rapport van de Europese Rekenkamer komt mede tot stand omdat niet in alle gevallen aan te tonen is of door het betaalorgaan de juiste procedure is gevolgd om te komen tot de betaling van de plattelandsontwikkelingssubsidies. Bovendien is het foutenpercentage van de Europese Rekenkamer gebaseerd op drie jaren (2011, 2012 en 2013) door middel van een steekproef over alle uitgaven in het kader van het ELFPO. In 2011 en 2012 zaten er geen Nederlandse betalingen in deze steekproef van circa 180 betalingen EU-breed. In 2013 zaten 5 Nederlandse betalingen in deze steekproef van circa 180 betalingen EU-breed.
Het gemiddelde foutenpercentage over de jaren 2011–2013 in het kader van het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007–2013 (POP2), ontleend aan de rapportages van de Algemene Rekenkamer bij de Nationale Verklaring
(Kamerstuk 33 942, nr. 1), bedraagt, uitgedrukt in financiële termen, 4,59 procent.
Dit betreft de door RVO.nl geconstateerde fouten gemaakt door de begunstigden bij de voor aselecte controle ter plaatse van geselecteerde dossiers. Het zegt niets over de juistheid van de door het betaalorgaan gevolgde procedures. Het percentage is daarmee dus niet vergelijkbaar met het percentage zoals opgenomen in het rapport van de Europese Rekenkamer.
Ik hecht eraan aan te geven dat het foutenpercentage zoals opgenomen in het ERK-rapport niet per definitie weergeeft dat plattelandsontwikkelingssubsidies onrechtmatig zijn besteed. Er kunnen namelijk verschillende oorzaken voor fouten zijn. In het geval bijvoorbeeld de voorgeschreven administratieve procedures niet aantoonbaar zijn gevolgd, kan de uitkering van de plattelandsontwikkelingssubsidie nog steeds doelmatig en rechtmatig zijn.
Indien uit controles en audits door de autoriteiten echter blijkt er sprake is van onrechtmatig uitgekeerde steun of fraude, dan zal ik overgaan tot terugvordering van subsidie. Uiteraard is het mijn streven om de uitvoering van de toekenning van subsidies zo optimaal te laten zijn, waardoor het aantal fouten afneemt.
Ik heb geen overzicht beschikbaar van de kosten die gemaakt zijn door deze fouten bij het uitkeren van plattelandsontwikkelingsgelden. Zoals aangegeven betreft het rapport van de Europese Rekenkamer een steekproef over alle uitgaven in het kader van het ELFPO en niet aan Nederland toe te rekenen kosten.
Kunt u aangeven welke kosten er gemaakt zijn door deze fouten bij het uitkeren van plattelandsontwikkelingsgelden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de constatering van de Europese Rekenkamer dat boeren zich niet gestimuleerd voelen aan de regels te voldoen, er te weinig gecontroleerd wordt en de sancties (te) laag zijn?
Ik herken mij niet in de constateringen van de Europese Rekenkamer. Ik zie dat de landbouwer zich hard inzet voor het agrarisch natuurbeheer en voor het naleven van de regels daaromtrent. Ik erken echter wel dat het agrarisch natuurbeheer ingewikkeld en op punten complex van aard is en dat dit eenvoudiger kan. Zoals aan uw Kamer is gemeld (Kamerstuk 28 625, nr. 220), heb ik samen met de provincies besloten om per 2016 het agrarisch natuurbeheer op collectieve leest te schoeien. De verwachting is dat deze bundeling voor de individuele landbouwer eenvoudiger is en tot minder fouten gaat leiden.
Zoals ook in het rapport van de Europese Rekenkamer staat aangegeven zal, in de context van het adresseren van de oorzaken van de fouten, een gepaste balans gezocht moeten worden tussen onder meer de complexiteit van regelgeving en de rechtmatigheid van de uitgaven. Ik verwacht niet dat het invoeren van meer controles en hogere sancties effectief zal zijn. Ik zal in Europees verband blijven pleiten voor minder complexe en duidelijker regelgeving, dat vormt de oplossing.
Deelt u de mening dat bovengenoemde constatering van de Europese Rekenkamer ook op de Nederlandse situatie van toepassing is? Zo ja, bent u voornemens stappen te ondernemen naar aanleiding van deze uitkomsten van het onderzoek van de Europese Rekenkamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen bent u, conform de aanbevelingen om preventieve maatregelen te nemen op zeker drie gebieden: de openbare aanbesteding, de doelbewuste omzeiling van regels en de betalingen voor milieuvriendelijke landbouw, voornemens te nemen?
De insteek van mijn diensten is om ervoor te zorgen dat de uitgekeerde subsidies doelmatig en rechtmatig zijn. De aanbevelingen die de Europese Rekenkamer in dit speciale rapport geeft, neem ik dan ook uiterst serieus. Ik ben dan ook regelmatig in gesprek met de diensten van de Europese Commissie en Europese Rekenkamer om te bevorderen dat de plattelandsontwikkelingssubsidies doelmatig en rechtmatig worden uitgekeerd.
Voor de nieuwe programmaperiode (2014–2020) geldt overigens dat de Europese regelgeving verbeterd is door onder andere de invoering van de zogeheten «ex ante toets», waarbij lidstaten vooraf nagaan of de maatregelen binnen het ELFPO controleerbaar zijn. Dit zou er aan bij moeten dragen dat binnen de Europese Unie de doelmatigheid en rechtmatigheid van de subsidies verder verbetert.
Daarnaast werk ik aan vereenvoudigingsvoorstellen, onder meer op het vlak van plattelandsbeleid, zoals ik in mijn brief van 24 februari jl. aan uw Kamer (Kamerstuk 28 625, nr. 221) heb bericht.
Het bericht dat bijna twee op de drie docenten in het voortgezet onderwijs getuige zijn van moslimdiscriminatie in de klas |
|
Sadet Karabulut (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat vindt u van het bericht dat bijna tweederde van de docenten in 2014 getuige zijn geweest van moslimdiscriminatie?1
Wij hebben met belangstelling kennis genomen van het rapport Moslimdiscriminatie in het voortgezet onderwijs,dat onderzoeksbureau Panteia heeft uitgevoerd in opdracht van de Anne Frank Stichting en FORUM. Uit het onderzoek blijkt dat 61% van de deelnemende docenten heeft aangegeven het afgelopen jaar getuige te zijn geweest van discriminatie van moslims in de klas. In het merendeel van de voorvallen ging het om grievende opmerkingen, schelden en bedreigingen. Docenten waren ook getuige van discriminatie van homoseksuelen (77%), antisemitisme (36%) en discriminatie van christenen (30%).
Wij nemen deze uitkomsten serieus. Ieder geval van discriminatie is er één teveel. Ieder kind moet zich veilig en gerespecteerd voelen op school, ongeacht afkomst, seksuele voorkeur of religie. De bevindingen van het onderzoek onderstrepen daarom eens te meer het belang van aanhoudende aandacht voor het tegengaan van discriminatie en het bevorderen van burgerschapsvorming en sociale veiligheid. Docenten hebben daarbij een cruciale rol. Het komt er daarbij ook op aan dat docenten onderscheid weten te maken tussen «functioneel pubergedrag» en bewuste discriminatie of ander risicovol grensoverschrijdend gedrag.2 Het rapport laat gelukkig eveneens zien dat bijna alle leraren adequaat lijken in te grijpen bij voorvallen van moslimdiscriminatie (94%).
Welke rol voor het onderwijs, media en de politiek ziet u om racisme en discriminatie op scholen te bestrijden en tegen te gaan?
Scholen hebben de belangrijke taak om burgerschap te bevorderen, discriminatie binnen de school tegen te gaan en een veilig en respectvol schoolklimaat te waarborgen. De overheid ondersteunt hen hierbij, zoals eerder toegelicht in een brief over burgerschap.3 Wij zien een taak voor de overheid om de juiste randvoorwaarden te scheppen, materialen te ontsluiten en expertise beschikbaar te stellen. Zo heeft het Wetsvoorstel sociale veiligheid op school tot doel dat scholen zich inspannen voor een sociaal veilig schoolklimaat.4
SLO ontwikkelt in opdracht van het Ministerie van OCW handreikingen voor scholen om burgerschapsonderwijs te verzorgen en Centrum School en Veiligheid ondersteunt scholen om discriminatie tegen te gaan en sociale veiligheid te bevorderen. Scholen kunnen hier ook terecht voor informatie over de vele beschikbare methodes. Dit voorjaar informeren wij uw Kamer daarover nader in een voortgangsbrief over burgerschap in het onderwijs.
Vanuit de bredere aanpak van discriminatie zal het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in afstemming met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in 2015 onder meer diverse lokale bijeenkomsten organiseren over de vraag wat leerlingen, scholen en docenten extra kunnen doen om onderling begrip te bevorderen en spanningen tegen te gaan. De bijeenkomsten gaan over alle vormen van discriminatie; moslimhaat en antisemitisme zijn daarin aandachtspunten. We verwelkomen ook de inzet van de Anne Frank Stichting; deze zet zich actief in voor het bestrijden van discriminatie en racisme.
Het is niet aan ons om een oordeel te vellen over de positie die media innemen. Het kabinet staat pal voor journalistieke onafhankelijkheid en vrijheid van meningsuiting; dat geldt ook voor de media. De journalistieke sector neemt zelf verantwoordelijkheid voor kwaliteitsstandaarden en regulering, die onder andere belegd is bij de Raad voor de Journalistiek.
Wat vindt u van de conclusie dat docenten op het platteland vaker getuige zijn van discriminatie dan docenten in stedelijke gebieden? Hoe duidt u dit?
Van docenten in een zeer sterk stedelijk gebied heeft 45% aangegeven getuige te zijn geweest van discriminatie van moslims. Van docenten in een sterk stedelijk gebied is dat 61%, in matig stedelijk gebied 69%, in weinig stedelijk gebied 73% en in niet-stedelijk gebied 57%. In de resultaten van het onderzoek zien wij dat discriminatie niet plaatsgebonden is, en helaas overal kan voorkomen.
Deelt u de mening met ruim de helft van de docenten dat er meer voorlichting nodig is over specifieke thema’s zoals homoseksualiteit en de islam? Bent u bereid om aan deze wens gehoor te geven? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In het onderzoek werd de docenten gevraagd naar de behoefte aan ondersteuning voor zichzelf en voor hun leerlingen. Een deel van de docenten gaf aan inderdaad deze behoefte te hebben. Volgens de resultaten van het onderzoek bestaat er met name vraag naar voorlichting en scholing over algemene, overkoepelende onderwerpen zoals vooroordelen, stereotypering en beeldvorming en het tegengaan van discriminatie. Daarnaast gaf een deel van de docenten aan behoefte te hebben aan voorlichting over specifiekere onderwerpen zoals de islam.
De pabo’s en tweedegraads lerarenopleidingen versterken momenteel de aandacht voor sociale veiligheid, om docenten betere vaardigheden mee te geven op dit terrein. «Bildung» van aanstaande leraren is daarbij ook van belang. Een groep lerarenopleidingen wisselt hierover kennis en ervaringen uit.
Ook voor leraren die nu voor de klas staan, is veel materiaal en deskundigheid beschikbaar op het gebied van discriminatie en racisme, veiligheidsbeleid, burgerschap en pedagogisch klimaat op scholen. In opdracht van het Ministerie van OCW biedt Centrum voor School en Veiligheid informatie en advies aan scholen op het gebied van schoolveiligheid. Op de website van School en Veiligheid zijn informatie, lesmaterialen en scholingsaanbod te vinden over discriminatie en racisme. Wij roepen scholen op om het bestaande ondersteuningsaanbod optimaal te benutten.
Om beter in beeld te krijgen waar docenten tegenaan lopen in de klas bij het bespreken van mogelijk gevoelige maatschappelijke onderwerpen, voert onderzoeksinstituut ITS, onderdeel van de Radboud Universiteit Nijmegen, in opdracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderzoek uit naar de ervaringen van docenten en hun ondersteuningsbehoefte. De resultaten van dit onderzoek zullen voor de zomer bekend zijn.
De dood van de Rotterdamse Yasmeen Dad |
|
Marith Volp (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de volgende berichten: «Spoorloos verdwenen na jaren van gedwongen isolement» en «Vermiste Yasmeen dood aangetroffen in Drenthe»?1 2
Ja.
Kunt u aangeven wat de politie doet om geïsoleerde en onderdrukte vrouwen op het spoor te komen? Waren er, voordat Yasmeen als vermist werd opgegeven, signalen bij de politie dat zij onderdrukt werd? Zo ja, wat is er met deze signalen gedaan? Zo nee, vindt u het acceptabel dat een vrouw jarenlang in isolement en onderdrukking kan leven, zonder dat de politie daarvan enige weet heeft?
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft mij meegedeeld dat bij de opsporing en vervolging van huiselijk geweld en eergerelateerd geweld de Aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld van het Openbaar Ministerie wordt gehanteerd. Voor zaken waarin eer (mogelijk) een rol speelt, is de methode LEC-EGG ontwikkeld die is opgenomen in de genoemde aanwijzing. Deze methode stelt politiemedewerkers in staat eergerelateerde problematiek vroegtijdig te herkennen en vervolgens professioneel te handelen. Naast de politie spelen ook andere partners in de veiligheidszorg een belangrijke rol bij het signaleren van mogelijk eergerelateerd geweld.
Voor het overige geldt dat geen mededelingen kunnen worden gedaan vanwege de belangen van opsporing en vervolging die verbonden zijn aan het strafrechtelijk onderzoek naar deze zaak. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 4.
Herkent u de signalen die de organisatie Femmes for Freedom schetst, waarin ze aangeeft dat onderdrukking van vrouwen een breder fenomeen is binnen de Pakistaanse gemeenschap in Nederland, en dat er een doofpotcultuur heerst? Zo ja, heeft u voldoende zicht op deze doofpotcultuur, en welke stappen onderneemt u om deze doofpotcultuur te doorbreken? Zo nee, wat is uw reactie op dit signaal van Femmes for Freedom, en wat is uw inschatting van de mate waarin deze problematiek binnen de Pakistaanse gemeenschap speelt? Bent u bereid dit signaal van Femmes for Freedom te onderzoeken?
Het is bekend dat in gemeenschappen zoals een deel van de Pakistaanse, het collectief belangrijker wordt gevonden dan het individu. Een op het collectief gerichte cultuur heeft positieve waarden en kanten. Mensen steunen elkaar en het grote sociale netwerk biedt bescherming en veiligheid. De gevoelde en daadwerkelijke druk van een collectieve gemeenschap kan echter groot zijn. De schaduwkanten zijn enorm als het betekent dat een individu in de knel komt. Er kan sprake zijn van isolatie, beperking van bewegingsvrijheid en ontplooiingsmogelijkheden: een extreme mate van sociale controle, soms ook
fysiek geweld. Religie, cultuur of traditie mogen nooit als excuus worden gebruikt voor het gebruiken van geweld tegen mensen, of voor het anderszins treden in de rechten en vrijheden van mensen.
Een mentaliteitsverandering moet binnen deze gesloten gemeenschappen zelf tot stand komen. Het is belangrijk dat ín de gemeenschappen een dialoog wordt gevoerd. Het Ministerie van SZW ondersteunt mensen uit alle gesloten gemeenschappen om het gesprek binnen hun eigen kring aan te gaan.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vrouwen als Yasmeen, ondanks het isolement waarin zij vast zitten, hulp krijgen? Bij welke instanties kunnen zij terecht, en welke maatregelen worden getroffen om te zorgen dat deze vrouwen – ondanks hun isolement – de weg naar een hulpinstantie weten te vinden?
Een gedwongen leven in isolement is een ernstige vorm van huiselijk geweld en vaak ook een strafbaar feit. Deze problematiek verdient actieve inzet en aandacht van gemeenten. Het is belangrijk dat professionals basale kennis hebben van signalen en het melden volgens de Meldcode van huiselijk geweld en kindermishandeling.
De gemeente Rotterdam heeft ervaring opgedaan met de aanpak van «verborgen vrouwen» in een pilot van een jaar in Delfshaven. Dit kan worden gezien als een best practice. De gemeente Rotterdam werkt samen met hulpinstellingen en getrainde professionals en sleutelpersonen van diverse culturele gemeenschapsgroepen. Deze sleutelfiguren kunnen door hun actieve rol en inzet in de wijk signalen opvangen en doorverwijzen naar de juiste instanties, met name Veilig Thuis of in acute situaties de politie.
Een ter dood veroordeelde Iraniër |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Iran: Juvenile offender to be executed in a week gives harrowing torture account»?1 Is het waar dat is aangekondigd dat Saman Naseem, die veroordeeld is voor een misdaad die hij zou hebben begaan toen hij nog minderjarig was, zeer binnenkort in Iran wordt geëxecuteerd?
Ja. Berichtgeving over een daadwerkelijke uitvoer van deze executie op 19 februari jl. is tot op heden tegenstrijdig en vooralsnog niet door de Iraanse autoriteiten bevestigd.
Kunt u bevestigen dat het uitvoeren van de doodstraf volgens internationale verdragen, waar Iran partij bij is, verboden is wanneer het personen betreft die veroordeeld zijn voor misdaden die zijn begaan toen zij minderjarig waren?
Ja.
Kunt u bevestigen dat Saman Naseem is gemarteld tijdens het proces?
Nee.
Bent u bereid per direct contact te zoeken met uw Iraanse collega’s om hen te verzoeken de doodstraf niet te voltrekken en deze zaak te herzien?
Naar aanleiding van berichtgeving over de op handen zijnde executie van Saman Naseem heeft de EU, met steun van NL, bij de Iraanse autoriteiten gedemarcheerd. Daarnaast is er een EU-verklaring uitgegaan die de Iraanse autoriteiten oproept de executie niet uit te voeren. Nederland heeft ook in bilateraal verband zijn zorgen overgebracht en de Iraanse autoriteiten opgeroepen de executie van Saman Naseem tegen te houden.
Het bericht: ‘Chemopatiënten kweken stiekem cannabis’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Chemopatiënten kweken stiekem cannabis»?1
Ja, ik ken dit bericht.
Wat vindt u ervan dat de heer Hillebrand, als gevolg van inbeslagname door de politie, zonder de benodigde medicinale cannabis is komen te zitten, terwijl de medicinale cannabis in de apotheek onvoldoende werkt, en deze bovendien door zijn zorgverzekeraar niet wordt vergoed? Hoe raadt u dergelijke patiënten aan om te gaan met de situatie waarin zij zonder de voor hen benodigde cannabis komen te zitten? Neemt u daarbij in uw oordeel mee dat voor sommige patiënten het niet kunnen beschikken over die cannabis betekent dat zij meer en grotere gezondheidsproblemen ervaren?
Dat de zelf gekweekte cannabis van de heer Hillebrand in beslag is genomen is een gevolg van het verbod op de teelt van cannabis zoals gesteld in de Opiumwet. Overigens zijn vijf planten niet in beslag genomen.
Inmiddels zijn vijf verschillende soorten medicinale cannabis op doktersrecept verkrijgbaar in de apotheek. Met deze vijf soorten wordt mijns inziens grotendeels voorzien in de bestaande behoefte. Het is mij niet bekend of de heer Hillebrand al deze soorten heeft uitgeprobeerd en of hij hier onvoldoende baat bij heeft.
Medicinale cannabis is geen geregistreerd geneesmiddel en is niet opgenomen in het verzekerde basispakket. Het is aan de zorgverzekeraars of zij de kosten van medicinale cannabis al dan niet (volledig) vergoeden (zie in deze ook het antwoord op vraag 8).
Wat vindt u ervan dat er een ondergronds circuit is ontstaan van patiënten die elkaar helpen om buiten de apotheek om aan medische cannabis te komen die bij hen werkelijk effect heeft, zoals in het artikel wordt beschreven? Heeft u zicht op de omvang van een dergelijk circuit?
Er is een grote verscheidenheid aan cannabisvarianten (enkele honderden). Ik sluit niet uit dat er patiënten zijn die elkaar helpen door informatie uit te wisselen over de heilzame werking die zij zelf ervaren door het gebruik van een bepaalde cannabisvariant die niet op doktersrecept in de apotheek verkrijgbaar is. Voor mij is niet duidelijk of deze patiënten de nu beschikbare vijf medicinale cannabisvarianten hebben gebruikt, of dat zij, voordat medicinale cannabis beschikbaar kwam via de apotheek (2003), al andere, niet medicinale, varianten gebruikten en daar mee verder zijn gegaan. Ik heb geen zicht op het aantal patiënten dat om medische redenen cannabis buiten de apotheek betrekt.
Deelt u de mening van Arno Hazekamp, cannabis-onderzoeker aan de universiteit Leiden, dat voor wat betreft de werking van verschillende cannabissoorten de wetenschap achter loopt bij de praktijk?
De cannabissoorten verschillen van elkaar wat betreft aantal stoffen en samenstelling en concentratie van deze stoffen. Het gaat om honderden stoffen. Wat de precieze werkingsmechanismen zijn van deze werkzame stoffen en hun onderlinge werking (bijv. modulerend) is wetenschappelijk nog niet allemaal onderzocht.
Bent u bereid verder wetenschappelijk onderzoek te laten doen naar de werking, zowel naar de werkzame stoffen in cannabissoorten, als naar de cannabisreceptoren in de hersenen die niet bij iedereen identiek zijn?
Inmiddels zijn vijf medicinale cannabissoorten via de apotheek op recept verkrijgbaar. Met deze vijf soorten wordt, mede gelet op de ervaringen van Bureau Medicinale Cannabis (BMC), mijns inziens grotendeels voorzien in de bestaande behoefte. Het initiëren van verder wetenschappelijk onderzoek acht ik op dit moment niet nodig.
Wat is u bekend over de ontwikkeling van de klanttevredenheid onder de gebruikers van de apothekerswiet, sinds daar in 2007 onderzoek naar is gedaan?2
Uit het onderzoek van 2014 3 blijkt een hoge mate van tevredenheid van patiënten over de therapeutische werking van de medicinale cannabis uit de apotheek. BMC heeft de afgelopen jaren vrijwel geen vragen of klachten ontvangen over de beschikbare varianten of uitbreiding daarvan.
Hoeveel medicinale cannabisgebruikers maken gebruik van de apotheek, en hoeveel medicinale cannabisgebruikers verkrijgen – al dan niet noodgedwongen – op een andere manier hun cannabis? Is u bekend voor hoeveel mensen de medicinale cannabis in de apotheek onvoldoende werkt om bijvoorbeeld pijn te verlichten, of misselijkheid tegen te gaan?
Er zijn ongeveer 1200 patiënten die medicinale cannabis op doktersrecept via de apotheek verkrijgen. Mij is niet bekend of en zo ja hoeveel patiënten geen baat hebben bij de beschikbare medicinale cannabis en hoeveel daarvan op een andere manier niet-medicinale cannabis verkrijgen.
Is u bekend welk deel van de personen die buiten de apotheek om cannabis voor medicinaal gebruik verkrijgt of voor zichzelf vervaardigt, hiertoe is overgegaan omdat de zorgverzekeraar die cannabis niet vergoedt? Kunt u uiteenzetten welke zorgverzekeraars medicinale cannabis op dit moment vergoeden?
Nee, deze cijfers zijn mij niet bekend.
Op de website www.ncsm.nl is een overzicht gepubliceerd waarin het vergoedingenbeleid van de grootste zorgverzekeraars is opgenomen. Hieruit blijkt dat ca. 75% van de zorgverzekeraars medicinale cannabis op een of andere wijze vergoedt.
Kunt u ingaan op ontwikkelingen op het gebied van de registratie van medicinale cannabis als medicijn? Verwacht u dat medicinale cannabis op termijn een geregistreerd geneesmiddel wordt?
Op dit moment zijn drie Nederlandse bedrijven bezig met het ontwikkelen van een geneesmiddel met medicinale cannabis van Bureau Medicinale Cannabis (BMC) als grondstof. In verband met de verschillende klinische studies die moeten worden uitgevoerd voordat een product als geneesmiddel kan worden geregistreerd, is niet exact aan te geven op welke termijn. Doorgaans neemt een registratieproces vijf tot tien jaar in beslag.
Bent u van mening dat het aantal verschillende soorten cannabis dat nu in de apotheken wordt aangeboden voldoende tegemoet komt aan de behoefte van gebruikers van medicinale cannabis? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, bent u bereid het aantal soorten verder uit te breiden?
De afgelopen jaren is het aantal beschikbare varianten uitgebreid. In 2010 en in 2014 zijn er mede naar aanleiding van input door patiënten en patiëntorganisaties twee nieuwe varianten beschikbaar gekomen. Inmiddels zijn vijf varianten beschikbaar. Deze varianten verschillen van elkaar wat betreft samenstelling en concentratie van de stoffen dronabinol en cannabidiol, juist om zoveel mogelijk patiënten van dienst te kunnen zijn. BMC heeft de afgelopen jaren vrijwel geen vragen of klachten ontvangen over de beschikbare varianten of uitbreiding daarvan.
Waarom heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport slechts één bedrijf gecontracteerd voor de teelt en productie van medicinale cannabis? Zou het wenselijk kunnen zijn meerdere aanbieders toe te laten? Zo nee, waarom niet?
In 2003 is gestart met twee telers van medicinale cannabis. Één teler kon echter niet aan de kwaliteitseisen voldoen. Besloten is vervolgens met één teler door te gaan. Voor elke nieuwe contractperiode vindt er een Europese aanbesteding plaats. Tot op heden was er steeds één inschrijver.
Wat is u bekend over de medicinale werking van hennepolie, en vindt u dat dit product door de apotheek moet kunnen worden verstrekt?
Op internet worden verschillende producten aangeboden als hennepolie waarvan de samenstelling niet altijd bekend is. Aan deze producten worden diverse medische claims gehangen zonder dat daar wetenschappelijk bewijs voor is. Daarnaast is onduidelijk of de hennepolie van goede en constante kwaliteit is. Op dit moment ben ik mij aan het oriënteren op de mogelijkheden om dit product medicinaal beschikbaar te kunnen stellen.
Bent u tevreden over hoe het huidige beleid ten aanzien van medische cannabis uitwerkt in de praktijk, of bent u van mening dat dit beleid op onderdelen moet worden gewijzigd? Indien u vindt dat het niet hoeft te worden gewijzigd, op welke bronnen baseert u zich dan? Hoe ziet u in dat kader de in het artikel gesignaleerde problemen? Indien u wel vindt dat dit beleid op onderdelen moet worden gewijzigd, om welke onderdelen gaat het dan?
Gelet op het feit dat de vijf medicinale cannabisvarianten grotendeels voorzien in de behoefte, BMC niet of nauwelijks klachten of verzoeken om uitbreiding ontvangt, het aantal patiënten dat medicinale cannabis krijgt voorgeschreven is toegenomen en uit het in vraag zes aangehaalde onderzoek een grote mate van tevredenheid van patiënten over de therapeutische werking van de medicinale cannabis uit de apotheek blijkt, zie ik geen reden het huidige beleid ten aanzien van medicinale cannabis te wijzigen.
De politisering van staatsorganen en de beperking van persvrijheid in Macedonië |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de premier van EU kandidaat-lidstaat Macedonië in een speciaal ingelast live tv-optreden de oppositieleider beschuldigde van spionage en poging tot staatsgreep en dat de openbaar aanklager na de beschuldigingen van de premier het paspoort van de oppositieleider in beslag heeft genomen en overweegt hem te vervolgen?1
Ja.
Bent u bekend met de berichtgeving dat de openbaar aanklager een verklaring heeft uitgegeven waarin publicatie van, volgens de oppositie belastend, opnamemateriaal over de regering door journalisten tot vervolging zal leiden?2 3 4
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat er sprake is van toenemende politieke invloed op de rechtsgang, beperking van mediavrijheid en toenemende zelfcensuur in Macedonië? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 20145 maakt het kabinet zich, net als de Europese Commissie, ernstige zorgen over toenemende politisering en overheidscontrole in Macedonië. Onafhankelijke rechtspraak, mediavrijheid en mediadiversiteit staan toenemend onder druk.
Heeft u contact gehad met uw Macedonische collega over de beschuldigingen van de premier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was zijn reactie?
Direct na het tv-optreden van de premier op 31 januari jl. heeft de EU in een verklaring gewezen op het onvervreemdbare recht op een onafhankelijk en transparant onderzoek, met respect voor de rechten van de beschuldigden in lijn met de wet en met internationale standaarden, inclusief het principe dat iemand onschuldig is tot het tegendeel bewezen is. De Nederlandse ambassadeur heeft – in lijn met de EU-verklaring – zijn zorgen over de ontwikkelingen overgebracht bij het Macedonische Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hetzelfde is gebeurd tijdens recente hoogambtelijke contacten met de Macedonische Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken. Daarbij is ook gezegd dat debat over politieke meningsverschillen in het parlement thuishoort. Nederland en de EU blijven de Macedonische autoriteiten in alle contacten met klem oproepen zich met hernieuwde daadkracht en toewijding te richten op het hervormingsproces, ook wat betreft het verminderen van politieke invloed op de rechtsgang en beperking van mediavrijheid.
Bent u bereid om bij de autoriteiten van Macedonië uw zorgen te uiten over de toenemende politieke invloed op de rechtsgang en beperking van mediavrijheid? Zo ja, op welke wijze en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen heeft Macedonië tot nu toe getroffen om gevolg te geven aan de oproepen van de Europese Commissie in het uitbreidingspakket 2014 om de rechtsstaat te versterken? Zijn deze maatregelen volgens u voldoende?
Macedonië lijkt vooralsnog onvoldoende opvolging te geven aan de specifieke aanbevelingen van de Commissie op de betreffende terreinen. Mede door de voortdurende parlementaire boycot door de oppositie en de onwil van zowel regering als oppositie om een betekenisvolle politieke dialoog te voeren ligt het hervormingsproces in het land vrijwel stil.
De EU volgt de ontwikkelingen in Macedonië op de voet. Commissaris Hahn heeft tijdens zijn recente bezoek aan Skopje op 17 februari jl. met verschillende partijen gesproken, onder wie oppositieleider Zaev. Hij heeft hierbij zijn ernstige zorgen uitgesproken over de ontwikkelingen en het belang benadrukt van een oplossing van de huidige crisis, een terugkeer van de oppositie naar het parlement en de voortvarende aanpak van het hervormingsproces. In zijn gesprekken heeft hij uitdrukkelijk de verwachtingen van de Europese Unie overgebracht op het gebied van mediavrijheid, rechtsstaat en mensenrechten in het land.
Ook in de Raad van Europa is de situatie in Macedonië aan de orde gesteld. Zij heeft gevraagd om transparant en onafhankelijk rechterlijk onderzoek. Voorts heeft de Hoge Commissaris voor Minderheden van de OVSE, Astrid Thors, op 18 februari in Skopje de politieke leiders opgeroepen hun verantwoordelijkheid te nemen en te zorgen dat de huidige politieke ontwikkelingen geen gevolgen zullen hebben voor de interetnische relaties.
Bent u bereid om in Europees verband aandacht te vragen voor de bovengenoemde zorgelijke ontwikkeling in het land en met uw Europese collega’s een signaal af te geven aan de autoriteiten in Macedonië? Zo ja, op welke wijze en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke invloed heeft deze ontwikkeling op de steun van Nederland voor het openen van onderhandelingen met Macedonië over toetreding tot de EU?
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 2014 zit het toetredingsproces van Macedonië in een impasse en is het kabinet zich bewust van de rol die het uitblijven van een besluit van de Raad tot het openen van onderhandelingen hierin heeft gespeeld. De naamskwestie moet met voorrang worden opgelost, maar mag tegelijkertijd geen excuus zijn om hervormingen te staken of zelfs terug te draaien. Ook omdat een besluit tot het openen van onderhandelingen nieuw momentum zou kunnen genereren voor hervormingen en het vinden van een oplossing in de naamskwestie. Hierbij werd echter aangegeven dat Macedonië de genoemde tekortkomingen daadkrachtig moet aanpakken. De conclusies die de Raad op 16 december 2014 aannam, laten hierover geen misverstand bestaan6. Het kabinet wacht nu het eerstvolgende voortgangsrapport van de Commissie af en zal, naar gelang de inhoud van dat rapport, opnieuw een afweging maken.