Over een vrouwenquotum |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Bussemaker wars van vrouwenquotum»?1
Ja.
Is het waar dat u heeft gedreigd met een vrouwenquotum zoals in Duitsland, als Nederlandse bedrijven volgend jaar niet meer vrouwen in de top aanstellen?
Ik heb gezegd dat ik een quotum een paardenmiddel vind en dat ik er alles aan zal doen om dit te voorkomen. Maar er moeten volgend jaar wel noemenswaardige stappen zijn gezet. Gebeurt dit niet, dan zal de politieke druk toenemen om met een quotum te komen.
Gelooft u werkelijk dat er bedrijven zijn waar vrouwen moedwillig buiten topfuncties worden gehouden? Zo ja, om welke bedrijven zou dat dan gaan?
Ik heb niet gezegd dat vrouwen moedwillig buiten topfuncties worden gehouden. Ik constateer wel dat vele bedrijven de wettelijke rapportageverplichtingen niet nakomen.
Deelt u de visie dat niet het geslacht van een werknemer bepalend moet zijn voor een aanstelling, maar de kwaliteit? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het (voor mannen) discriminerende voornemen een vrouwenquotum in te stellen?
Voor elke functie staan kwaliteitseisen uiteraard voorop. Gelukkig zijn er voldoende, getalenteerde vrouwen voor topfuncties beschikbaar en een aanzienlijke groei is zeker mogelijk.
Hoe duidt u de uitkomsten van de Emancipatiemonitor 20122, waarin staat dat slechts 10% van de vrouwen een topfunctie ambieert?
Deze uitkomst staat niet in de Emancipatiemonitor 2012. In het algemeen geldt dat niet alle vrouwen en evenmin alle mannen een topfunctie nastreven.
Deelt u de mening dat uw neiging tot staatsdwang haaks staat op de vrijheid van zowel vrouwen als ondernemers? Zo nee, waarom niet?
De Wet Bestuur en Toezicht, gericht op grote vennootschappen, kent rapportage-verplichtingen. Het is belangrijk om de handhaving hiervan en de voortgang van het aantal vrouwen aan de top scherp te volgen.
Bent u bereid van uw ideologisch gedreven plannen af te stappen en vrouwen en het bedrijfsleven vrij te laten om zelf invulling te geven aan hun leven en organisatie? Zo nee, waarom niet?
Het parlement heeft ingestemd met de Wet Bestuur en Toezicht. Zie ook vorig antwoord.
Het schrappen van de OV-chipkaart op Texel |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vanaf 14 december 2014 reizigers geen gebruik meer kunnen maken van de OV-chipkaart voor busvervoer op Texel?1
De provincie Noord-Holland heeft mij op 8 oktober 2014 in een brief op de hoogte gesteld van het pilot-project Texelhopper en gemeld dat de OV-chipkaart gedurende de looptijd van het project niet geldig zal zijn op Texel. Ik vind dit onwenselijk. Desgevraagd heb ik dit ook aan de makers van het televisieprogramma Kassa laten weten, waarnaar het lid Bashir verwijst. De OV-chipkaart is een landelijk systeem dat reizigers in staat stelt om met één betaal- en vervoerbewijs van het openbaar gebruik te maken. Reizigers moeten hierop in alle concessiegebieden kunnen rekenen. Dat is ook de inhoud en intentie van de bestuursovereenkomst die het rijk en provincie Noord-Holland in 2006 hebben gesloten.
Voor de invoering van de OV-chipkaart was geen wettelijke basis nodig. De OV-chipkaart is ingevoerd op basis van concessies en bestuursovereenkomsten waarvan die met de provincie Noord-Holland er één is. Een wettelijke grondslag om regels te stellen aan het functioneren en de landelijke werking van het OV-chipkaartsysteem ontbreekt momenteel in de Wet personenvervoer 2000. Een wetsvoorstel om in deze leemte te voorzien is op 24 september jl. bij uw Kamer ingediend (wetsvoorstel 34 042). Ik ben voornemens om op grond van de in dit wetsvoorstel opgenomen delegatiebepalingen bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen aan de landelijke werking van de OV-chipkaart.
Naar aanleiding van de brief van de provincie Noord-Holland hebben gesprekken plaatsgevonden tussen mijn ministerie en de provincie.
De uitkomst van deze besprekingen is dat de OV-chipkaart, met helaas een korte onderbreking, zo snel mogelijk weer geldig zal zijn op de buslijnen op Texel. De provincie heeft ca. 3–4 maanden nodig om samen met Trans Link Systems het OV-chipkaartsysteem gereed te maken voor het eenheidstarief («flat-fare») dat de provincie wil hanteren. In de tussentijd zal het OV-chipkaartsysteem tijdelijk niet geldig zijn. Ik vind dit geen fraaie oplossing.
Klopt het dat de OV-chipkaart het betaalmiddel is voor het openbaar vervoer in Nederland? Zo ja, waarom is deze straks dan niet meer bruikbaar op Texel?
Zie antwoord vraag 1.
Is het wettelijk toegestaan om als vervoerder te besluiten om geen OV-chipkaart meer te accepteren? Zo nee, waarom gebeurt dit dan toch? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de ritprijs voor alle reizen wordt verhoogd en op hetzelfde bedrag wordt vastgesteld, ongeacht de gereden afstand? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het vaststellen van de tarieven in het regionale stads- en streekvervoer is in het decentrale concessiestelsel van de Wet Personenvervoer 2000 de bevoegdheid van de decentrale overheden.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de kortingen die mensen met de OV-chipkaart krijgen, op Texel komen te vervallen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom zouden mensen op Texel van korting uitgesloten moeten worden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het bizar is dat studenten die recht hebben op gratis reizen straks op Texel ook moeten gaan betalen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, hoezo wordt studenten dan voorgehouden dat ze recht op gratis reizen hebben?
Zoals ik hierboven heb aangegeven blijft de OV-chipkaart op Texel geldig en daarmee ook de zgn. afgekochte reisrechten van abonnementhouders. De provincie heeft toegezegd om in de periode dat het OV-chipkaartsysteem nog niet geschikt is voor het eenheidstarief, coulant en soepel om te zullen gaan met de afgekochte reisrechten van alle abonnementhouders. Dit betekent dat abonnementshouders in die periode niet beboet zullen worden op de buslijn, als ze geen apart Texelhopper-kaartje hebben gekocht.
Deelt u de mening dat het bizar dat mensen met een OV-jaarkaart ook moeten gaan betalen voor het openbaar vervoer op Texel? Zo ja, wat gaat u aan deze uitholling van de OV-jaarkaart doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om naar de bevolking in Texel te luisteren en u in te spannen om de OV-chipkaart te behouden voor het openbaar vervoer op Texel? Zo ja, wat gaat u voor acties ondernemen?
Zie mijn antwoord onder 1,2 en 3.
De veroordeling van 78 minderjarigen in Egypte |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Egypt jails 78 teenagers for joining pro-Morsi rally»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat 78 minderjarigen in Egypte zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen van 2 tot 5 jaar vanwege deelname aan demonstraties van de Moslimbroederschap die opriepen tot de terugkeer van oud-president Morsi? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitlating van het hoofd van een comité ter verdediging van kinderen, Ahmed Messilhy, dat het aantal gevangengenomen kinderen sinds het vertrek van president Morsi zonder precedent is?
Het aanhouden van minderjarigen vindt in Egypte sinds de revolutie van 2011 in toenemende mate plaats, met name tijdens demonstraties. Sinds het vertrek van president Morsi in 2013 lijkt het aantal minderjarigen dat op basis van politieke aanklachten gevangen is genomen verder te zijn gestegen, doch harde cijfers hierover ontbreken. Het kabinet roept de Egyptische autoriteiten op tot het waarborgen van een eerlijke rechtsgang voor minderjarigen.
Is het waar dat sinds de staatsgreep tegen president Morsi ten minste 1.400 van zijn aanhangers zijn gedood en meer dan 15.000 zijn opgesloten? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
De Egyptische regering voert een campagne tegen de inmiddels verboden Moslimbroederschap. Bij protestacties worden demonstranten veelvuldig opgepakt. Het is echter niet mogelijk aantallen te verifiëren. Tevens zijn bij verschillende demonstraties leden van de Moslimbroederschap om het leven gekomen, onder meer op 14 augustus 2013 toen er onder aanhangers van president Morsi en Egyptische veiligheidstroepen honderden mensen om het leven zijn gekomen.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Egyptische autoriteiten tegen aanhangers van de Moslimbroederschap en andere politieke tegenstanders van de regering? Bent u het eens met de mensenrechtenorganisaties Amnesty International en Human Rights Watch dat de mensenrechtenschendingen in het land zonder precedent zijn?2
Het gebruik van geweld door moslimextremistische groeperingen, in de Sinaï maar ook daar buiten, is het afgelopen jaar sterk toegenomen. De terreurdreiging is hoog, waardoor de Egyptische autoriteiten zich gedwongen voelen maatregelen te nemen. Daarbij geeft men prioriteit aan stabiliteit en veiligheid. Dit gaat ten koste van de mensenrechtensituatie. Het Nederlandse kabinet is daarover bezorgd en brengt die zorgen over aan Egypte.
Is het waar dat er een anti-terrorismewet in de maak is die het de Egyptische autoriteiten nog makkelijker maakt om op te treden tegen (politieke) tegenstanders? Wat is de stand van zaken van deze wet en is deze in lijn met internationaalrechtelijke standaarden?
Op 26 november jl. heeft de Egyptische regering een conceptwet aan president Sisi gepresenteerd die terroristische entiteiten moet definiëren. Deze conceptwet zou uitvoerende instanties het recht kunnen geven terroristische entiteiten te verbieden, hun bezittingen en geld te bevriezen en hun leden te arresteren. Lokale mensenrechtenorganisaties laken de brede definiëring van het begrip «terroristische entiteiten» in de conceptwet.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Egyptische collega’s om uw zorgen te uiten over de hevige repressie van politieke tegenstanders in het algemeen en de veroordelingen van de vele minderjarigen in het bijzonder en over de nieuwe anti-terrorismewet? Indien neen, waarom niet?
Nederland werkt bilateraal en in EU-kader aan een constructieve dialoog met de Egyptische autoriteiten waarbij de nadruk ligt op het belang een balans te vinden tussen legitieme anti-terreurmaatregelen van de Egyptische regering en het garanderen van fundamentele vrijheden en respect voor mensenrechten. Zo sprak ik onlangs uitgebreid met mijn Egyptische ambtsgenoot Shoukry. De Egyptische Minister benadrukte dat de regering gecommitteerd is aan mensenrechten en dat excessen van bijvoorbeeld de politie op geen enkele wijze een uiting zijn van regeringsbeleid. Wij spraken af over mensenrechten in gesprek te blijven.
Het onderzoek naar de MH17 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Welke landen zijn om dit moment lid van het Joint InvestigationTeam (JIT) dat onderzoek doet naar de MH17?
Naast Nederland zijn Australië, België en Oekraïne lid van het JIT. Met Maleisië wordt samengewerkt in het JIT en inmiddels is overeengekomen dat Maleisië als lid toetreedt.
Kent u het bericht «Vetorecht Oekraïne in strafonderzoek MH17»?1
Ja.
Kunt u aangeven of en welk vetorecht Oekraïne heeft in het onderzoek en/of de vervolging?
De JIT-deelnemers hebben elkaar toegezegd terughoudend te zijn met het verstrekken van opsporingsinformatie naar anderen dan deelnemers aan het onderzoek, tenzij er consensus over bestaat dat informatie naar buiten kan worden gebracht zonder dat het onderzoek daardoor wordt geschaad. Consensus onder de JIT-partners is iets anders dan een vetorecht van een van hen.
Kent u de berichten «Malaysia joins Dutch-led probe of MH17»?2 en «MH17: Malaysia to join criminal investigation team»3, van begin november in de pers in Malaysia, waarin duidelijk staat dat dat land volwaardig lid van het JIT zal worden?
Ja.
Heeft Maleisië een formele relatie met het JIT, zoals lidmaatschap of een soort tweederangs-lidmaatschap? Zo ja, wanneer is die tot stand gekomen en welke vorm heeft die aangenomen?
Maleisië neemt reeds formeel deel aan het JIT en zal toetreden als lid.
Hoe is de samenwerking tussen de landen in het JIT en met Maleisië?
De samenwerking is goed. Zie overigens ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u zich herinneren dat op 15 oktober meerdere Kamerleden tijdens het Algemeen overleg expliciet gevraagd hebben of er non-disclosure agreements in het JIT zitten?
Ja.
Bent u bereid zeer precies te vertellen of er afspraken in het JIT gemaakt zijn om bepaalde informatie niet te publiceren of niet te gebruiken in het onderzoek of de vervolgingsfase, indien één van de deelnemende landen daarop staat? Bent u bereid om betreffende passages van het JIT openbaar te maken? Zo nee, kunt u dan heel precies de afspraken omschrijven?
De landen die het JIT hebben gevormd, spraken bij de oprichting daarvan af dat terughoudendheid wordt betracht bij het naar buiten brengen van informatie met betrekking tot het onderzoek. Dit is vastgelegd in de JIT-overeenkomst. Dit document richt zich alleen op het onderzoek en niet op de vervolgingsfase. Zoals wij al eerder aan uw Kamer hebben gemeld, leent de JIT-overeenkomst zich niet voor openbaarmaking omdat deze operationele afspraken bevat over een lopend strafrechtelijk onderzoek. Nederland hecht er vanzelfsprekend aan dat het onderzoek niet wordt geschaad en dit in alle vertrouwelijkheid kan plaatsvinden. De overeenkomst met betrekking tot het JIT kunnen wij daarom niet openbaar maken.
Indien er sprake is van enige non-disclosure afspraak, kunt u dan aangeven of
Zie antwoord vraag 8.
Welke rechtshandelingen van Oekraïne erkent Nederland automatisch onder het JIT en is zij gehouden 100% hieraan mee te werken en deze te accepteren?
Alle JIT-landen opereren op eigen grondgebied overeenkomstig hun eigen, nationale rechtsregels. Dat is voor Oekraïne niet anders. Aangezien Oekraïne net zoals Nederland partij is bij de internationale verdragen op basis waarvan in het strafrechtelijk onderzoek wordt samengewerkt, geldt tussen de verschillende samenwerkende landen het beginsel dat er vertrouwen dient te bestaan in elkaars rechtssysteem.
Is het onderzoek in het licht van het bovenstaande volledig en onafhankelijk, zoals gevraagd in VN-Veiligheidsraad resolutie 2166?
Ja.
Kunt u de toegezegde lijst met neergeschoten vliegtuigen en helikopters in Oost-Oekraïne zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen?
In de Stand van Zaken brief MH 17 van 18 december (Kamerstuk 33 997, nr. 26) aan uw Kamer gaan we in op de toezegging te rapporteren over het aantal neergeschoten helikopters en vliegtuigen boven Oost-Oekraïens grondgebied voorafgaand aan de ramp op 17 juli 2014.
Wie doet op dit moment onderzoek naar de vliegroutes, de keuze om over Oost-Oekraïne te vliegen (terwijl andere maatschappijen daar niet vlogen) en de besluiten die geleid hebben tot het laten vliegen over het conflictgebied?
Momenteel doet de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) in het kader van de MH17 ramp onderzoek naar de besluitvorming over vliegroutes en de risico-afweging die is gemaakt bij de keuze voor de vliegroute over Oost-Oekraïne. De OVV blikt daarbij niet alleen terug maar bekijkt ook het systeem in den brede met het doel lessen voor de toekomst te trekken.
Kan uit het onderzoek naar de vliegroutes een aansprakelijkheid voortvloeien?
De OVV doet geen uitspraken over schuld of aansprakelijkheid.
Het bericht “Gebrek aan MKB-krediet remt groei Nederland” |
|
Aukje de Vries (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gebrek aan MKB-krediet remt groei Nederland» met de informatie van de OESO dat tekortschietende kredietverlening aan het MKB de economie afremt?1
Ja, wij zijn bekend met dit bericht.
Deelt u de analyse en conclusies van het OESO-rapport op dit punt? Wat vindt u van het feit dat de economische groei in Nederland wordt geremd door MKB-krediet? Wat zou de groei kunnen zijn indien de kredietverlening aan het MKB niet tekortschiet (prognose voor 2015 en 2016 is nu 1,4% en 1,6%)?
De zakelijke kredietverlening daalt sinds augustus 2013. Zoals de brief over het «Aanvullend Actieplan MKB-financiering»2 van 8 juli jl. ook aangeeft, is een belangrijke verklaring hiervoor vraagfactoren in samenhang met de verzwakte financiële positie van het MKB. Door de afgenomen binnenlandse vraag is de kredietvraag vanuit het MKB sterk afgenomen. Verder is als gevolg van de crisis de financiële positie van veel ondernemers aangetast, zodat de risico’s van kredietverlening zijn toegenomen. Banken hebben sinds de crisis de acceptatiecriteria aangescherpt en wegen deze hogere risico’s mee bij het honoreren van kredietaanvragen. In het OESO-rapport missen wij een onderliggende analyse. De conclusie van de OESO dat de economische groei wordt geremd door een gebrek aan MKB-krediet kunnen wij zonder onderbouwing dan ook niet delen. Wel delen wij de conclusie van de OESO dat er aanwijzingen zijn voor knelpunten bij de financiering van het Nederlandse MKB. Voor het Aanvullend Actieplan MKB-financiering is geanalyseerd welke knelpunten er zijn in de kredietverlening aan het MKB. In de Kamerbrief Aanvullend Actieplan MKB-financiering van juli dit jaar wordt hier nadrukkelijk aandacht aan besteed en zijn maatregelen gepresenteerd die de overheid neemt om de kredietverlening aan het MKB te bevorderen.
Welke conclusies trekt u uit het feit dat nu wellicht één van de vier begin dit jaar gepresenteerde scenario’s werkelijkheid wordt?2
In de studie van DNB «Kredietverlening en bancair kapitaal»4 waarnaar in de vraag verwezen wordt, is in een viertal scenario’s gekeken naar de vraag naar en het aanbod van bancair krediet gebaseerd op aannames over de economische groei, de ontwikkeling van bankwinsten en de mogelijkheden voor uitgifte van hybride kapitaal. Het betreft hier een verkenning, geen voorspelling, van de vraag hoe de aangescherpte kapitaal- en andere eisen aan banken kunnen worden verwezenlijkt en welke gevolgen dit kan hebben voor de kredietverlening. Het basisscenario extrapoleert het herstel van de economie zoals dat op het moment van de analyse is voorzien door DNB. In dit basisscenario is het potentiële kredietaanbod groot genoeg om aan de geraamde kredietvraag te voldoen. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat de economische groei of de positie van banken dusdanig zijn gewijzigd dat dit niet het geval is.
Wat doet u in het licht van dit bericht met de bij de behandeling van de Tijdelijke Wet Resolutieheffing 2014 aangenomen motie De Vries-Van Hijum (Kamerstuk 33 653 nr. 9), waarin de regering wordt verzocht in te grijpen om de kredietverlening minder te belasten als de groei van de kredietverlening aan het MKB enkele opeenvolgende kwartalen negatief is en/of acuut krimpt?
Het kabinet houdt de ontwikkelingen met betrekking tot de kredietverlening nauwlettend in de gaten en acht het van groot belang dat voldoende financiering beschikbaar is voor het MKB met een gezond bedrijfsplan. Zoals hiervoor al aangegeven, heeft het kabinet in juli dit jaar aanvullende maatregelen gepresenteerd om de financiering aan het MKB te bevorderen. De effecten hiervan zullen met name vanaf medio volgend jaar te zien zijn. Daarbij moet worden opgemerkt dat de eerder genoemde verzwakte financiële positie van het MKB en de afgenomen binnenlandse vraag vanuit vraag- en aanbodperspectief een belangrijke verklaring vormt voor de daling in de kredietverlening. Bovendien laat DNB zoals hierboven aangegeven in de studie «Kredietverlening en bancair kapitaal»5 zien dat banken in het basisscenario in staat zijn om aan alle eisen (inclusief de 4% leverage ratio) te voldoen en daarbij de kredietvraag kunnen accommoderen die hoort bij de geraamde economische ontwikkeling.
Wat vindt u van het feit dat een ECB-survey «on the access of finance in the eurozone» van 12 november 2014 aangeeft dat het netto-percentage van afwijzing van MKB-leningen in Nederland het hoogste is met 39%, na Griekenland met 27%?3 Wat is daarvan de oorzaak?
Uit het onderzoek van de Europese Centrale Bank blijkt dat Nederland qua percentage afwijzingen van bankleningen op het niveau van Griekenland zit. Dit betekent niet dat daarmee sprake is van de beperkte toegang tot krediet. Uit de voorgenoemde studie van DNB blijkt dat relatief veel kredietaanvragen in Nederland afkomstig zijn van bedrijven met een zwakke financiële positie. De jaarlijkse Risicorapportage Financiële Markten van het CPB wees er dit voorjaar op dat aanbodbeperkingen daarbij onwaarschijnlijk zijn.
Bent u het eens met de Europese Centrale Bank (ECB), die bij de presentatie van de resultaten van de Comprehensive Assessment van de grote Europese banken heeft aangegeven dat de bankbalansen geen beperkende factor meer zijn voor de kredietverlening? Zo nee, waarom niet?
De resultaten van de Comprehensive Assessment laten zien dat de Nederlandse banken voldoende gekapitaliseerd zijn. Hierdoor zijn zij, in lijn met de eerder genoemde DNB-studie, in staat om de groeiende economie van krediet te voorzien bij de huidige groeiramingen.
Welke mogelijkheden en welke maatregelen zijn er (mogelijk) om te zorgen dat banken meer MKB-krediet kunnen gaan verstrekken c.q. welke (koppen op) Nederlandse regels (of gebruik van lidstaatopties) beperken het verlenen van MKB-krediet op dit moment? In hoeverre heeft het eenzijdig verhogen van de hefboomratio naar 4% voor alleen Nederlandse banken een extra negatief effect op de mogelijkheden voor banken om krediet te kunnen verstrekken?
Zoals reeds aangegeven stelt DNB dat banken in staat zijn om in het basisscenario aan alle eisen (inclusief de 4% leverage ratio) te voldoen en gelijktijdig de verwachte kredietvraag in het basisscenario te kunnen accommoderen. Ook hangt de daling van de kredietverlening in sterke mate samen met een daling van de binnenlandse vraag en de verzwakte financiële positie van het MKB. Het kabinet zal de Kamer op korte termijn informeren over de effecten van de stapeling van regelgeving op de bancaire sector en de kredietverlening.
Het onderzoek van de Inspectie van de Gezondheidszorg (IGZ) naar de zelfdoding van een bewoner in De Golfstroom |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe verklaart u dat u op 18 november 2014 zegt dat de IGZ onderzoek doet naar de zelfdoding bij De Golfstroom in Den Helder, en dat de IGZ aan journalisten van EenVandaag heeft laten weten dat pas op 21 november 2014 is besloten tot het doen van onderzoek?1 2
Zoals in onze brief van 27 november 2014 (kenmerk: 696894–130458-IGZ) is toegelicht, is bij het VAO IGZ op 18 november 2014 per abuis de casuïstiek verwisseld. De vraag van mevrouw Leijten tijdens het VAO ging over De Golfstroom in Den Helder. Door een misverstand over de vraag doelde de Minister in haar antwoord op Triade in Lelystad. In het geval van Triade was op dat moment al besloten tot het doen van nader onderzoek, zoals ook aan de Kamer is gemeld in de beantwoording van vragen van het lid Leijten over de casus Triade.
Zoals tevens vermeld in deze brief heeft de IGZ op 18 november 2014 het besluit tot nader onderzoek bij De Golfstroom genomen. Dit feit was ons ten tijde van het VAO nog niet bekend. De journalisten van EenVandaag hebben op basis van navraag bij de IGZ bericht dat het besluit tot nader onderzoek op 21 november 2014 zou zijn genomen. Dit is onjuist. Het besluit dateert van 18 november 2014, volgend op de ontvangst en bestudering van het rapport. De feitelijke effectuering van het besluit heeft in de dagen daarna plaatsgevonden. Het onderzoek zal naar verwachting binnenkort worden afgerond.
Herinnert u zich dat u op 6 oktober jl. heeft aangegeven dat de IGZ onderzoek doet, en dat dit 10 weken zou gaan duren? Waarom is dat de Kamer gemeld, terwijl de IGZ geen onderzoek was gestart?3
Ja, dat herinner ik mij. De mededeling in de brief van 6 oktober 2014 dat de IGZ besloten heeft zelf onderzoek te doen, heeft – door het gebruiken van het woord «zelf» – mogelijk een verkeerde indruk gewekt. De IGZ doet altijd direct zelf onderzoek na een melding van overlijden tijdens of kort na toepassing van dwang in de zorgverlening, zoals bij toepassing van fixatie, separatie of gedwongen toediening van medicatie. In de meeste andere gevallen, en ook voor dit onderzoek waarbij geen sprake was van dwang zoals boven omschreven, krijgt de betreffende instelling van de IGZ opdracht om eerst onderzoek te doen. Omdat de IGZ dat onderzoek door de instelling als onderdeel van het IGZ-onderzoek ziet, is het woord «zelf» gebruikt.
Om verdere misverstanden te voorkomen, is in onze eerder genoemde brief van 27 november 2014, de werkwijze van de inspectie bij het onderzoeken van calamiteiten nader verduidelijkt. In deze brief kan evenwel onbedoeld nog de suggestie worden gewekt dat ook bij overlijden tijdens of kort na toepassing van dwang eerst het onderzoek van de instelling wordt afgewacht. Dat is niet juist.
Wist u niet dat de IGZ geen onderzoek deed? Hoe kan dat?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de IGZ tot tweemaal toe klokkenluiders niet heeft willen spreken over de situatie bij de overkoepelende zorginstelling De Vrijwaard? Vindt u het wenselijk dat de IGZ zich doof houdt voor signalen vanuit deze zorginstelling?
De inspectie heeft op 22 en 31 oktober 2014 de AbvaKabo, die namens de klokkenluiders de inspectie wilde spreken, verzocht de relevante informatie op papier toe te sturen. De AbvaKabo heeft hier geen gehoor aan gegeven, omdat zij de klokkenluiders wilde beschermen. De inspectie vindt dat jammer, omdat zij ieder signaal dat zij ontvangt over een zorgaanbieder, dus ook anonieme signalen en meldingen, gebruikt voor haar risicogestuurd toezicht en mede op basis daarvan besluit al dan niet een zorgaanbieder te bezoeken. Het melden van misstanden in de zorg bij het Landelijk Meldpunt Zorg en/of het Meldpunt IGZ, is veilig. De inspectie heeft tijdens haar contacten met De Vrijwaard overigens met de betrokken zogverleners gesproken. Het is dus niet zo dat de IGZ zich doof houdt voor de signalen van deze zorginstelling (zie het antwoord op vraag4.
Op welke wijze is de familie van de overleden bewoner betrokken bij het onderzoek van de IGZ? Kunt u een overzicht geven van contactmomenten met de nabestaanden?
Bij de start van het onderzoek heeft de inspectie de directie van De Vrijwaard laten weten dat zij (conform de Leidraad Meldingen IGZ 2013), de familie bij het onderzoek betrekt. Dit is ook gebeurd. De IGZ betrekt informatie van de familie van de overleden bewoner bij haar onderzoek en de familie wordt door de IGZ geïnformeerd over het verloop van het onderzoek.
Kunt u een feitenrelaas geven van de contacten tussen de IGZ en De Vrijwaard, de contacten tussen de IGZ en de familie, de contacten tussen de IGZ en het personeel (en vakbond) en de wegingsmomenten van de IGZ om wel of geen onderzoek te starten?
De inspectie heeft op verschillende wijzen, per telefoon en met een inspectiebezoek, vijf keer contact gehad met (personeel van) De Vrijwaard. Ook is er tweemaal contact geweest met de AbvaKabo en met de familie (zie het antwoord op vraag 5 alsmede het antwoord op vraag5.
Op basis waarvan heeft de IGZ uiteindelijk (op 21 november) besloten toch een onderzoek te gaan doen?
Wanneer de IGZ een instelling vraagt zelf onderzoek te doen, dan wordt het rapport, voorzien van een reactie van de directie en een verbeterplan ingediend bij de IGZ. Na ontvangst van de rapportage beoordeelt de IGZ of de kwaliteit van het onderzoek voldoende is geweest of dat er aanleiding is om zelf nog nader onderzoek te doen of handhavend op te treden. Dat was bij De Golfstroom het geval (zie ook het antwoord op vraag6.
De Turkse racismebeschuldiging aan het adres van Nederland |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Turkije beticht Nederland van racisme»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de Turkse regering zichzelf belachelijk maakt met deze onzinnige beschuldiging? Zo neen, waarom niet?
Ik heb diezelfde dag mijn Turkse collega Cavusoğlu gebeld en hem namens het kabinet de ernstige zorgen over deze opmerkingen overgebracht. Ik heb erop gewezen dat Nederland een eigen integratiebeleid voert en dat hierbij geen inmenging past van andere landen.
Bent u bereid om de Turkse regering te wijzen op de enorme oververtegenwoordiging van Turken in Nederland op het gebied van schooluitval, taalachterstanden, uitkeringsafhankelijkheid en criminaliteit?
Het Kabinet spant zich in om de inburgering van immigranten te bevorderen. De Turkse autoriteiten zijn verder bekend met het Nederlandse standpunt dat Nederland een eigen integratiebeleid voert en dat hierbij geen inmenging past van andere landen. Het kabinet zal dit standpunt blijven uitdragen in contacten met de Turkse autoriteiten.
Hoe oordeelt u over het feit dat de helft van de Turken in Nederland vindt dat Nederlandse vrouwen te veel vrijheid hebben, dat 80% van de Turken begrip heeft voor geweld tegen niet-moslims en dat het antisemitisme onder deze groep welig tiert? Heeft u deze feiten al meegegeven aan de Turkse regering?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat de uitspraak van president Erdogan dat Turken in Europa vooral níet moeten integreren en het gegeven dat Turkse moskeeën en organisaties in Nederland door Turkije worden bekostigd, de integratie niet ten goede komen?
Zie antwoord vraag 3.
Denkt u dat de Turkse overheid de bezetting van Cyprus, de achterstelling van christenen en de vervolging van Koerden eveneens ziet als vormen van racisme?
Hiervan is mij niets bekend.
Bent u bereid om de toetredingsonderhandelingen van Turkije tot de EU per direct te stoppen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Turkije is kandidaatlidstaat, onderhandelingen vinden plaats sinds 2005, en worden gevoerd volgens de eerder met Uw Kamer besproken criteria.
De geheime malware die aangetroffen is binnen de systemen van de Europese Unie en bedrijven in Europese lidstaten |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Secret malware in European Union attack linked to U.S. and British intelligence»1 en «Researchers uncover government spy tool used to hack telecoms and Belgian Cryptographer»?2
Ja.
Was u, of een van uw diensten zoals de AIVD of het NCSC, op de hoogte van het bestaan en functioneren van de specifieke malware, ook wel «Regin» genoemd, die kennelijk wordt gebruikt voor infecties van ICT-systemen? Zo ja, wanneer was u hier van op de hoogte?
Zoals ik heb aangegeven richting uw Kamer op 14 oktober 2013, bij de beantwoording van Kamervragen van de leden Schouw en Verhoeven, naar aanleiding van berichtgeving van de Duitse krant Der Spiegel en de Belgische krant de Standaard, heeft de AIVD onderzoek verricht en destijds geen aanwijzingen aangetroffen dat Nederland een direct doelwit was van deze aanval (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 254).
Kunt u bevestigen of het in de gevallen van de Europese Unie en Belgacom, gaat om de specifieke malware «Regin», zoals beschreven in het artikel van The Intercept?
Daarover kunnen in het openbaar geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u garanderen dat ICT-systemen van de Nederlandse overheid niet geïnfecteerd zijn door schadelijke malware van buitenlandse inlichtingendiensten of veiligheidsdiensten? Zo nee, welke stappen onderneemt u ter beperking van het risico op aanvallen met malware?
In het algemeen zijn geen garanties te geven. Nederland heeft een nationale cyber security strategie, waarbij diverse organisaties samenwerken om dreigingen op het gebied van digitale veiligheid tegen te gaan. In dit kader is ook de pilot Nationaal Detectie Netwerk gestart, waar de AIVD aan deelneemt.
Kunt u verifiëren of «Regin» malware of vergelijkbare malware afkomstig is van Amerikaanse of Britse inlichtingen- of veiligheidsdiensten zoals wordt gesuggereerd in de genoemde artikelen? Zo nee, gaat u hierover contact zoeken met betrokken Amerikaanse en Britse overheidsinstanties?
In het algemeen zullen Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten buitenlandse diensten aanspreken indien sprake is van geconstateerde inbreuken op Nederlandse belangen. Over de inhoud van dergelijke contacten kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.
Kunt u aangeven of Nederland werkt aan het aanpakken van dit soort malware en het achterhalen van de makers van de genoemde en vergelijkbare malware? Zo ja, wordt hierbij samengewerkt met andere landen of in Europees verband?
Heimelijk uitgevoerde inlichtingenactiviteiten in en tegen Nederland zijn niet toelaatbaar. Er zijn nationaal en internationaal initiatieven ontplooid om digitale dreigingen tegen te gaan.
Vanuit de EU is er de Working Group on data protection. Ook is er aansluiting gezocht bij het acht-punten-programma van de Duitse Bondskanselier Merkel.
Gaat u dit aankaarten in internationaal verband, bijvoorbeeld op een internationale top over cyber security, nu de mogelijkheid bestaat dat deze malware is gemaakt door inlichtingendiensten van westerse landen waar Nederland een goede verstandhouding mee heeft?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht “Ouderen vaker slachtoffer van geweld” |
|
Bas van 't Wout (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Ouderen vaker slachtoffer van geweld»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht van het Centraal Planbureau over de enorme toename van het aantal gevallen van geweld tegen ouderen? Hoe verklaart u deze toename? Hoe verklaart u de toename bij met name oudere mannen?
De resultaten van het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vinden wij zorgelijk en nemen we ook zeer serieus. Het is echter niet duidelijk waardoor deze stijging is veroorzaakt. De gegevens van het CBS geven hier geen informatie over. Ook het CBS zelf geeft aan hiervoor geen directe verklaring te hebben. Dat het geweld vaker dan gemiddeld door buurtgenoten wordt gepleegd, komt omdat het leven van ouderen zich meer om en rond het huis afspeelt, aldus het CBS. Overigens blijkt uit het onderzoek ook dat het aantal 65-plussers dat te maken heeft gehad met geweld of bedreiging weliswaar is verdubbeld, maar dat dit percentage nog steeds lager ligt dan het landelijk gemiddelde voor slachtofferschap van geweld. Daarnaast blijkt uit de cijfers dat de toename van geweld bij ouderen mannen en vrouwen naar verhouding vrijwel gelijk is. Specifiek voor overvallen op senioren geldt bovendien dat over de eerste negen maanden van 2014 het aantal overvallen op senioren is gedaald met 19% ten opzichte van dezelfde periode in 2013.
Bent u bereid naast het reeds bestaande actieplan «Ouderen in veilige handen»2 en de periodieke voortgangsrapportages geweld in afhankelijkheidsrelatie3 aanvullende maatregelen te treffen om geweld tegen ouderen tegen te gaan?
Al eerder is door de Staatssecretaris van VWS toegezegd dat er een vervolg zal komen op het actieplan «Ouderen in veilige handen», dat eind van dit jaar afloopt. Het actieplan richt zich op mishandeling in huiselijke kring of professionele setting, waarbij er sprake is van een terugkerende (zorg)afhankelijkheid van het slachtoffer (van 65 jaar of ouder) ten opzichte van de pleger.
De cijfers van het CBS zien echter vooral op mishandeling en bedreiging door onbekenden en buurtgenoten en, in beperkte mate om geweld door familieleden. In 40% van alle gevallen was de dader bekend, en daarbinnen bleek de dader in 10% een familielid te zijn. Of hierbij ook sprake was van een terugkerende zorgafhankelijkheid, is niet bekend.
De cijfers van het CBS gaan dus vooral over geweld waarbij geen sprake is van een afhankelijkheidsrelatie van het slachtoffer. De aanpak van deze criminaliteit valt onder de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ). Omdat het bij ouderen vaak gaat om kwetsbare mensen, is de Minister van VenJ voor wat betreft de High Impact Crimes een specifiek traject gestart om ouderen voor te lichten en weerbaarder te maken. Er zijn diverse acties uitgevoerd om ouderen in hun eigen omgeving voor te lichten over de gevaren van een babbeltruc, een overval of inbraak. Daarbij wordt samengewerkt met de Unie KBO (Katholieke Bond van Ouderen), een groot aantal gemeenten en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Specifiek voor het voorkomen van agressie en geweld tussen buurtgenoten wordt bovendien via het CCV de lokale toepassing van buurtbemiddeling gestimuleerd.
Welke rol is er weggelegd voor zorginstanties zoals verpleeg- en verzorgingstehuizen, thuiszorg, instellingen voor verstandelijk gehandicapten en de ggz zelf om geweld tegen ouderen tegen te gaan? Wat verwacht u in dit kader van het waarschuwingsregister dat met steun van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot stand wordt gebracht waarbij personeel in de zorg op een zwarte lijst kan worden gezet?
De cijfers van het CBS hebben geen betrekking op intramurale cliënten van (zorg)instellingen, omdat die niet bevraagd zijn voor de Veiligheidsmonitor waaruit de cijfers afkomstig zijn.
Zorginstellingen zijn verantwoordelijk voor een veilige woon- en leefomgeving voor hun cliënten. Dit betekent dat er bijvoorbeeld sprake moet zijn van een adequaat beleid rondom diefstal in de zorginstelling, waaronder goede diefstalpreventie en voorlichting.
Het Ministerie van VWS kan daarbij een ondersteunende rol spelen. Zo is, in het kader van het Actieplan «Ouderen in veilige handen», de leidraad veilige zorgrelatie ontwikkeld. De leidraad biedt handvatten hoe te handelen bij grensoverschrijdend gedrag of geweld door professionals die in de zorg werken of door vrijwilligers die door de zorgorganisatie worden ingeschakeld.
Daar waar het gaat om geweld gepleegd door personen uit de huiselijke kring, is (ook binnen een instelling) de wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van toepassing.
Daarnaast is specifiek voor het beter herkennen en signaleren van ouderenmishandeling voor professionals de e-learningmodule «Ouderen in veilige handen» ontwikkeld.
Werkgevers in de zorg- en welzijnssector hebben hun verantwoordelijkheid genomen door het waarschuwingsregister op te zetten. Het waarschuwingsregister, waarvan VWS de ontwikkeling financieel heeft ondersteund, kan – als het breed door de sector is overgenomen – een belangrijke rol spelen om veiligheidsbeleid bij instellingen op de kaart te zetten, en zo ongewenst gedrag te voorkómen. Doordat medewerkers, maar ook cliënten en hun omgeving weten dat instellingen zijn aangesloten bij het register en dus een actief beleid voeren op dit punt, zullen mensen hopelijk ook eerder actie ondernemen als er toch sprake is van ongewenst gedrag.
Hoe vaak wordt zwaarder gestraft bij geweld in afhankelijkheidsrelaties in geval van geweld tegen ouderen, sinds de regering in 2012 heeft aangegeven dat dit reeds mogelijk is?4
Politie en het openbaar ministerie registreren niet specifiek op ouderenmishandeling. Cijfers hierover kunnen dan ook niet worden gegeven.
Tienduizenden huurders die huurtoeslag mislopen |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tienduizenden huurders huurtoeslag mislopen?1
Het is wettelijk vastgelegd dat de aanvrager van een voorschot huurtoeslag zelf verantwoordelijk is om wijzigingen door te geven die van invloed zijn op de hoogte van en het recht op een toeslag. Via de burgerportal, www.toeslagen.nl, kunnen wijzigingen in de huur doorgegeven worden. Als daardoor de hoogte van de toeslag wijzigt, ontvangt de aanvrager van een toeslag een bijgestelde voorschotbeschikking. Het uit te betalen bedrag wordt dan direct aangepast.
Indien er een huurstijging heeft plaatsgevonden die nog niet is verwerkt in de uitbetalingen huurtoeslag is het voor de huurder eenvoudig om dit voor de toekenning huurtoeslag over 2014 alsnog aan de Belastingdienst door te geven.
In ca. 75% van de gevallen heeft de verhuurder overigens al de wijziging in de huurprijs doorgegeven.
Hoeveel huurders zijn in de afgelopen twee jaar huurtoeslag misgelopen en om welke bedragen gaat het? Hoeveel huurders met een huur onder de kwaliteitskortingsgrens, aftoppingsgrens en huurtoeslaggrens betreft het?
Er is geen exacte informatie over het aantal huurders dat de afgelopen twee jaar huurtoeslag is misgelopen. Wel is bekend voor hoeveel huurders geen rekening is gehouden met huurverhogingen, maar daarbij kan ook sprake zijn van een gelijkblijvende feitelijke huur, waarbij dus ook geen extra recht op huurtoeslag zou ontstaan. In 2013 ging het om ongeveer 180.000 huurtoeslagontvangers van wie geen huurverhoging was doorgegeven, zowel niet door verhuurder als niet door de huurder zelf. Over de periode 2009–2013 gaat het om gemiddeld ongeveer 175.000 per jaar (overigens niet elk jaar dezelfde groep huurtoeslagontvangers). Zoals hiervoor aangegeven kan daarbij ook sprake zijn van een gelijkblijvende feitelijke huur, waarbij geen extra recht op huurtoeslag zou ontstaan. Ook kan in een later jaar een eventuele huurstijging alsnog zijn verwerkt. Voor het toeslagjaar 2014 zijn er nog geen gegevens bekend.
Waardoor wordt de onduidelijkheid over wie de huurverhoging aan de Belastingdienst door moet geven veroorzaakt?
De huurder is zelf verantwoordelijk voor het doorgeven van de juiste gegevens die van invloed zijn op de hoogte van huurtoeslag.
Op de website van de Belastingdienst/Toeslagen staat aangegeven dat de verhuurder meestal de huurverhoging doorgeeft en dat de huurder zelf dient na te gaan bij zijn verhuurder of dat het geval is. Bij twijfel kan de huurder ook zelf de nieuwe huurprijs doorgeven.
Deelt u de mening dat de verhuurder een huurverhoging door zou moeten geven aan de Belastingdienst en dit zou moeten melden aan de huurder? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is een verantwoordelijkheid van de huurder om wijzigingen door te geven.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat huurders met terugwerkende kracht de misgelopen huurtoeslag ontvangen? Zo ja, kan dit meegenomen worden in de definitieve berekeningen over 2014, zodat huurders bij hun voorschotbeschikking niet benadeeld worden? Zo nee, waarom niet?
Huurders hebben de mogelijkheid via de portal de juiste huur door te geven. Als dit gedaan wordt, of als de juiste huur van de verhuurder is ontvangen, dan wordt dit bij het definitief toekennen over het jaar 2014 verwerkt. In dat geval wordt de huurtoeslag over het hele jaar 2014 opnieuw berekend (dus met terugwerkende kracht).
De houdgreep waarin makers van closed source software gemeenten houden |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Licence fine forces town to drop move to alternative office tools»1, waarin staat dat de gemeente Arnhem, bij wijze van boete voor het ongelicentieerd gebruik van office-software, gedwongen zou zijn een licentie van drie jaar te kopen voor € 600.000?
Binnen de gemeente Arnhem wordt Office-software gebruikt waarvan een deel toe was aan vervanging. In de begroting voor 2014 zijn de kosten van vervanging begroot, maar is ten onrechte het aantal thuiswerkplekken niet meegeteld. Dit is in overleg met de leverancier duidelijk geworden en gecorrigeerd. Samen met een te lage inschatting van vervangende software (de nieuwe software bleek duurder dan verwacht), verklaren de extra licenties voor de thuiswerkplekken de extra kosten die gemaakt moesten worden, te weten 600.000 euro. Er is geen sprake van een boete die zou zijn opgelegd.
Is het waar dat de gemeente Arnhem dit bedrag heeft moeten betalen om verdere juridische stappen te voorkomen ten gevolge van onrechtmatig gebruik in het verleden en daarmee voor de komende jaren een licentie heeft op het betreffende softwarepakket? Zo nee, wat is de feitelijke situatie?
Deelt u de mening dat deze werkwijze leidt tot gedwongen winkelnering door de leverancier van de software, doordat de gemeente gedwongen wordt om nieuwe licenties voor de huidige software te kopen en de overstap naar open source software onvoordelig wordt? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee. Gebruikers van software weten dat aan het gebruik van de software gebruiksvoorwaarden zijn verbonden en, in het geval van closed source software, dat daaraan ook licentiekosten verbonden zijn. Licentiekosten kunnen een reden zijn om over te stappen op open source software, maar, als men een dergelijke overstap wil doen, gaat dat niet van stel op sprong gezien de onderlinge verwevenheid van de binnen de organisatie gebruikte ICT systemen. Bij de gemeente Arnhem is geen sprake van gedwongen winkelnering om vast te houden aan de gesloten software.
Herkent u het beeld dat gemeenten die aankondigen over te willen stappen naar open source software extra streng gecontroleerd worden door hun huidige aanbieders van closed source software? Wilt u inventariseren hoeveel gemeenten hiermee geconfronteerd zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat er sprake is van een handelspraktijk die onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunnen gemeenten of u hiertegen doen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat gemeenten in optimale vrijheid de keus moeten kunnen maken tussen closed en open source software? Zo ja, hoe wilt u gemeenten helpen om de dreiging met boetes wegens ongeoorloofd gebruik tot redelijke proporties terug te brengen, en zodanig vorm te geven dat ze de toekomstige keus voor software niet beïnvloeden?
Gemeenten hebben hun eigen verantwoordelijkheid in aankoopbeleid. De overheid hanteert een pas-toe-of-leg-uit-beleid ter stimulering van het gebruik van open standaarden die vrij zijn om te gebruiken en door iedere leverancier in software kunnen worden ingebouwd. Dit leidt tot een eenvoudiger uitwisseling van gegevens, vergroot de keuzevrijheid van overheden en stimuleert de marktwerking. Het Forum Standaardisatie – dat uit vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, de wetenschap en de overheid bestaat – adviseert de overheid over de te gebruiken open standaarden.
Het bericht “Scholen spelen privégegevens leerlingen door naar uitgevers” |
|
Jasper van Dijk , Joël Voordewind (CU), Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Scholen spelen privégegevens leerlingen door naar uitgevers»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat scholen gegevens van leerlingen doorgeven aan uitgevers zonder dat ouders hiervan op de hoogte zijn of hier expliciet toestemming voor hebben gegeven? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
Ja. Op scholen waar digitaal lesmateriaal wordt gebruikt, krijgen uitgevers de beschikking over gegevens van leerlingen. Deze worden uitsluitend gebruikt ten behoeve van het functioneren van het leermiddel. Aparte toestemming van de ouders is niet verplicht, omdat het aanbieden van het leermiddel in het kader van de onderwijstaak een grondslag biedt om persoonsgegevens te verwerken. De verwerkingsgrondslag van de school komt overeen met de doelen van de school: goed onderwijs geven. Wel acht ik het wenselijk dat scholen zich de toenemende aandacht voor dit onderwerp aantrekken, goede bewerkersovereenkomsten sluiten en ouders hierover goed informeren.
Kunt u bevestigen dat deze gegevens niet geanonimiseerd worden doorgegeven en dus te herleiden zijn naar de afzonderlijke leerlingen? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
Uitgeverijen ontwikkelen ten behoeve van de leermiddelen een gebruikersprofiel van een leerling, zodat individuele feedback en maatwerk mogelijk zijn. Alleen de aanbieder van een gebruikt leermiddel beschikt over deze gegevens en wel uitsluitend om terugkoppeling naar leraar en leerling mogelijk te maken. Uitgeverijen gebruiken op dit moment gegevens die niet geanonimiseerd of gepseudonimiseerd zijn. Vanuit het streven naar dataminimalisering werk ik samen met de sectorraden aan het verder verbeteren van de privacy van de leerlingen door het scheppen van de mogelijkheid om leerlinggegevens te laten pseudonimiseren. Dit houdt in dat de uitgeverij wel gepersonaliseerde leermiddelen kan bieden, maar dat hij niet weet over welke leerling het gaat. De school koppelt dit gebruikersprofiel zelf aan de juiste persoon. De meerwaarde van de ICT-toepassing blijft in dat geval overeind, terwijl de privacy tegelijkertijd beter wordt geborgd.
Deelt u de mening dat dit in strijd is met de privacywetgeving? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet strijdig met de privacywetgeving. De scholen hebben een wettelijke grondslag om persoonsgegevens te laten verwerken als dit noodzakelijk is voor het onderwijsproces en het goed kunnen laten functioneren van de leermiddelen. Daarnaast dienen de scholen afspraken met de aanbieders of uitgeverijen te maken over het uitwisselen van persoonsgegevens. Gebruik van persoonsgegevens van leerlingen dient tot een minimum beperkt te zijn. Met behulp van pseudonimisering kan hierin een extra slag worden gemaakt.
Kunt u bevestigen dat u sinds april de beschikking had over het rapport «Nulmeting Privacy en Informatiebeveiliging in het Primair en Voortgezet Onderwijs», waarin werd geconstateerd dat scholen niet geanonimiseerde gegevens van leerlingen doorspelen naar uitgevers?2
Mijn ambtenaren beschikten sinds april over het rapport.
Wat is de reden dat de Kamer hierover niet actief is geïnformeerd? Deelt u de mening dat dit wel had gemoeten? Zo nee, waarom niet?
De verkenning wijst op potentiële risico’s bij zowel uitgeverijen als de onderzochte scholen. Het betreft risico’s die breder kunnen spelen en dus getoetst en aangepakt zouden moeten worden. De aanbevelingen bevestigden de keuzes en acties die inmiddels opgepakt waren. Tevens betrof het een beperkte verkenning onder vier scholen, waaraan geen algemene conclusies van privacy-schending kunnen worden verbonden. De verkenning diende als toets voor de uitvoering van beleid, bevestigde vermoedens die er op ambtelijk niveau leefden, en waar al eerder acties aan verbonden waren. Het rapport is daarom niet aan uw Kamer toegestuurd.
Er is geen sprake van dat het rapport bewust is achtergehouden. De verkenning is afgelopen september door mijn departement op de website van de rijksoverheid geplaatst, in het kader van een Rijkspilot actieve openbaarmaking van onderzoeksrapporten. Het doel van deze pilot is juist om ook rapporten die gebruikt zijn bij de ambtelijke beleidsvoorbereiding te openbaren.
Bent u bereid maatregelen te treffen indien leerlinggegevens door commerciële partijen zonder uitdrukkelijke toestemming van de ouders gebruikt blijven worden en ook niet geanonimiseerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Toestemming van de ouders is niet verplicht indien de gegevens uitsluitend gebruikt worden ten behoeve van de goede werking van het leermiddel en er goede afspraken worden gemaakt over de gegevensuitwisseling. Commerciële doeleinden vallen hier buiten. Binnen het Doorbraakproject Onderwijs en ICT wordt gewerkt aan de pseudonimisering van leerlinggegevens. Ik verwijs u verder naar mijn brief.
Kunt u aangeven of er ook andere situaties zijn waarbij, zonder dat ouders het weten, gegevens van hun kinderen worden gebruikt door commerciële partijen? Hoe zit dit bijvoorbeeld bij het CITO, dat naast een publieke functie ook een commerciële tak heeft?
Cito bestaat uit zowel een stichting als een bv. De marktactiviteiten van Cito worden uitgevoerd door Cito B.V. Bij het gebruik van de toetsproducten van Cito B.V. worden persoonsgegevens in de zin van de Wbp verwerkt. Cito B.V. geeft aan zich te houden aan de betreffende verplichtingen en bepalingen. Ze valt daarmee onder hetzelfde regime als de uitgeverijen. Alle verwerkingen zijn gemeld bij het CBP. Zo zijn bijvoorbeeld alle toetsen uit het leerlingvolgsysteem basisonderwijs en de toetsen uit het volg- en adviessysteem voortgezet onderwijs gemeld bij het CBP. Ook Stichting Cito handelt bij de uitvoering van de publieke taken conform de Wbp. Tussen Cito B.V. en Stichting Cito is er geen uitwisseling van persoonsgegevens van leerlingen.
Het bericht dat de techniek faalt in de zogenaamde combi-tunnel in Nijverdal |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de techniek faalt in de zogenaamde combi-tunnel in Nijverdal?1
Ja.
Kunt u aangeven welke maatregelen en acties ondernomen zijn, en wanneer, sinds geconstateerd is dat de technische installaties in de tunnel kennelijk niet goed functioneren?
In de wegtunnel zitten circa 50 tunneltechnische installatiesystemen. Pas recent, in oktober, is bij de uitvoering van de laatste testen gebleken dat de datacommunicatie tussen de verschillende systemen nog niet goed functioneert. Deze datacommunicatie is onder meer nodig voor de bediening van de tunnel vanuit de verkeerscentrale. Op dit moment worden de systemen grondig geanalyseerd. Waar nodig worden aanpassingen gedaan in de software. Nadat alle maatregelen zijn genomen, moeten de systemen wederom uitgebreid worden getest.
Kunt u aangeven wat de oorzaak is van de technische problemen en op welke termijn deze opgelost zullen zijn?
Het is nog niet duidelijk wat het probleem precies is. Hier wordt nog onderzoek naar gedaan. Totdat duidelijk is welke aanpassingen precies moeten worden gedaan, is niet bekend wanneer de tunnel volledig kan worden opengesteld. Rijkswaterstaat en de gemeente Hellendoorn onderzoeken of een beperkte openstelling van de tunnel op korte termijn wel mogelijk is.
Kunt u aangeven of vergelijkbare ICT gebruikt wordt in andere tunnels en, zo ja, of dat leidt tot aanpassingen?2
De systemen (het voorzieningenniveau) die in deze wegtunnel worden gerealiseerd zijn hetzelfde als in andere wegtunnels die langer zijn dan 500 meter. De ICT die wordt gebruikt om deze systemen te bedienen en te besturen is functioneel ook vergelijkbaar met de ICT in andere tunnels en verkeercentrales. Dit wil niet zeggen dat de problemen die zich in Nijverdal voordoen zich per definitie ook bij andere tunnels voor zullen doen. Wanneer duidelijk is wat het probleem in Nijverdal exact is, kan ook vastgesteld worden of, en zo ja in welke mate, deze problemen zich mogelijk ook bij andere tunnels voor kunnen doen. Dan zullen vervolgens ook bij die betreffende tunnels maatregelen worden genomen om deze problemen te voorkomen en/of op te lossen.
Transactie met militairen, verdacht van verduistering |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt de inhoud van het bericht «militairen schuldig aan verduistering in Kunduz»1 volledig? Zo nee, wat klopt er niet?
De inhoud van het artikel met betrekking tot de strafrechtelijke afdoening is juist, met dien verstande dat het transactievoorstel is gedaan op basis van de verdenking van verduistering in dienstbetrekking in vereniging gepleegd.
Kunt u uitleggen waarom geen transactie is aangeboden ter zake van verduistering in dienstbetrekking? Ontbreekt daarvoor alle bewijs of is het strafverzwarend bestanddeel «in dienstbetrekking» achterwege gelaten om opportuniteitsredenen? In het laatste geval: wat was/waren die reden(en)?
Zie het antwoord op vraag 1.
Zijn/waren de verdachten lid van de Koninklijke Marechaussee? Zo ja, is strafontslag toegepast? Zo nee, waarom niet?
Nee, het betrof geen leden van de Koninklijke Marechaussee.
Het verdeelmodel Wmo 2015 (Wet maatschappelijke ondersteuning) |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Met welke reden weigert u de tarieven van de nieuwe Wmo-taken die zorgkantoren en zorgaanbieders hanteren voor dagbesteding en begeleiding in de verschillende regio’s, openbaar te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa stelt maximum-tarieven vast per product. De daadwerkelijk gehanteerde tarieven zijn uitkomst van een onderhandelingsproces tussen zorgkantoren en aanbieders. Dit kan dus per zorgkantoorregio en aanbieder verschillen, afhankelijk van de afspraken die zijn gemaakt. Het gaat hierbij om «marktgevoelige» en vertrouwelijke informatie. Om die redenen heeft de NZa aangegeven dat zij deze informatie niet mag verstrekken. De zorgkantoren hebben tijdens praktijkdagen in voorjaar 2014 wel uitleg en advies gegeven aan gemeenten hoe zij kunnen komen tot adequate tarieven. Ook is een handreiking gemaakt als ondersteuning voor gemeenten om tot tarieven te komen voor de onderhandelingen.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk de tarieven voor dagbesteding en begeleiding openbaar te maken, zodat gemeenten tot betere afspraken kunnen komen? Zo ja, wanneer gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven op grond waarvan openbaarmaking van deze informatie niet mogelijk is. Voorts merk ik in reactie op deze vraag het volgende op. Gemeenten hebben de onderhandelingen over tarieven dagbesteding en begeleiding afgerond. Verwacht mag worden dat gemeenten, na de fase van transitie en de daarin centraal staande zorg voor continuïteit, hun beleid en uitvoering in samenspraak met vertegenwoordigers van de doelgroep, zullen innoveren. Dit zal zijn doorvertaling hebben naar arrangementen en daarmee de inhoud van contracten. De huidige tarieven tussen zorgkantoren en aanbieders zullen om die reden minder relevant zijn.
Om welke reden krijgen gemeenten die minder zorg leveren meer budget, terwijl gemeenten die meer zorg leveren minder budget krijgen vanwege het nieuwe verdeelmodel? Is het waar dat dit komt door de verschillen in de door de zorgkantoren betaalde prijzen, of worden deze verschillen veroorzaakt doordat het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) in bepaalde regio’s ruimhartiger zou indiceren (zoals AEF beweert)? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Gemeenten die meer zorg leveren krijgen niet minder budget. Voor 2015 wordt een historisch verdeelmodel toegepast. Vanaf 2016 wordt het budget verdeeld volgens een objectieve verdeling. Het budget wordt dan verdeeld aan de hand van een voorspelling van de verwachte kosten voor de Wmo 2015 per gemeente, gebaseerd op de objectieve structuurkenmerken van een gemeente. De middelen worden dus zo verdeeld dat gemeenten waarvan verwacht wordt dat ze meer of zwaardere ondersteuning en zorg moeten leveren, ook een hoger budget krijgen. Gemeenten worden op deze manier in staat gesteld om een gelijk voorzieningenniveau te bieden.
Kunt u aangeven hoe u de motie uitgevoerd heeft, die de regering verzocht om bij het objectieve verdeelmodel voor de verdeling van het budget Wmo 2015, rekening te houden met sociaaleconomische, demografische gezondheidsverschillen tussen gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Aan de motie van het Eerste Kamerlid Barth wordt uitvoering gegeven met de ontwikkeling van het objectief verdeelmodel zoals beschreven onder 3. Het objectieve verdeelmodel voorspelt de uitgaven voor de Wmo 2015 per gemeente aan de hand van demografische kenmerken (aantal inwoners, aantal ouderen en aantal eenpersoonshuishoudens), sociaaleconomische kenmerken (aantal lage inkomens, aantal uitkeringsontvangers en het aantal Wajongers), kenmerken over de gezondheidstoestand van de inwoners (langdurig medicijngebruik). Daarnaast zijn in het model fysieke en (sociaal-) geografisch kenmerken van gemeenten meegenomen (lokale centrumfunctie, aantal kernen en stedelijkheid).
Om welke reden heeft u, conform de uitvoering van genoemde motie met betrekking tot gezondheidsfacturen, enkel gekeken naar medicijngebruik en niet naar andere belangrijke factoren, zoals psychische problemen en noodzakelijke hulpmiddelen, zoals een diabetespomp? Bent u bereid dit alsnog te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen met een langdurige ziekte zullen bijna altijd medicijnen gebruiken. Bij de maatstaf «langdurig medicijngebruik» worden de aantallen cliënten die medicijnen gebruiken bij bepaalde ziektebeelden (zoals diabetes, depressiviteit, epilepsie) bijgehouden. Voorwaarden die gelden bij de maatstaven die in het Gemeentefonds gebruikt worden zijn onder andere dat ze niet beïnvloedbaar zijn voor beleid en dat ze objectief beschikbaar en betrouwbaar zijn. Daarnaast is het de bedoeling maatstaven te gebruiken die niet te veel fluctueren om de stabiliteit van gemeentelijke budgetten te garanderen. De maatstaf «langdurig medicijngebruik» voldoet aan deze kenmerken. Bovendien wordt deze maatstaf ook gebruikt in de verdeling van de integratie-uitkering Wmo/huishoudelijke hulp verzorging. Er is wel gekeken naar andere gezondheidsfactoren, maar deze voldeden niet aan de gestelde criteria. Ik verwijs hierbij ook naar de toelichting in het rapport «Objectief verdeelmodel Wmo 2015» dat ik eerder aan uw Kamer gestuurd heb.
Bent u bereid het verdeelmodel Wmo 2015 aan te passen, en bijvoorbeeld ook rekening te houden met andere sociaaleconomische factoren (zoals het aantal bijstandsuitkeringen), zodat financiële risico’s waarmee gemeenten te maken krijgen meer beheersbaar zijn, en er een eerlijker en socialer verdeelmodel Wmo 2015 ontstaat? Zo ja, hoe gaat u hieraan uitvoering geven? Zo nee, waarom niet?
De VNG en de Raad voor de financiële verhoudingen hebben beiden geconcludeerd dat het objectieve verdeelmodel voor alle gemeenten per 2016 door een ingroeipad ingevoerd kan worden. De Raad stelt dat de verdeling adequaat is en dat de herverdeeleffecten voldoende objectief verklaarbaar en verdedigbaar zijn. De VNG heeft aangegeven dat zij niet verwacht dat op dit moment een model te ontwerpen is dat meer recht doet aan de kosten die gemeenten kunnen verwachten. Ondertussen is ook bestuurlijk met de VNG overeengekomen dat het objectieve verdeelmodel begeleiding voor alle gemeenten vanaf 2016 met een ingroeipad wordt ingevoerd. Uiteraard zal financiële monitoring plaatsvinden en zullen de verdeelmodellen die ontwikkeld worden in het kader van de decentralisaties geëvalueerd worden. De VNG en de Rfv doen op dit vlak aanbevelingen en deze zullen hierbij worden meegenomen.
De maatstaf bijstandsontvangers is niet meegenomen in het verdeelmodel omdat deze te veel fluctueert, waardoor de stabiliteit van gemeentelijke jaarlijkse budgetten niet gegarandeerd kan worden. Er is daarom gekeken naar een alternatief die net zo veel recht doet aan de kostenoriëntatie als de maatstaf «bijstandsontvangers». De oplossing is gevonden in de maatstaf «uitkeringsontvangers min bijstandsontvangers». Deze heeft dezelfde verklaringskracht als de maatstaf «bijstandsontvangers».
Voor het budget dat samenhangt met beschermd wonen is met de VNG afgesproken om ook in 2016 een historische verdeling over de centrumgemeenten te hanteren. In het voorjaar van 2015 wordt bezien hoe deze verdeling kan worden verbeterd, mede aan de hand van de realisatiecijfers 2014. De VNG en de centrumgemeenten worden hier nauw bij betrokken. Op voorstel van de 43 centrumgemeenten wordt een commissie gevraagd een visie te geven op de doelgroep beschermd wonen en een daarbij passend verdeelmodel te ontwikkelen voor 2017 en verder.
Wat is uw oordeel over de invoering van een «bandbreedteregeling» voor gemeenten, waarbij een maximum van € 5 per inwoner per jaar aan dalende gemeentelijke inkomsten wordt vastgesteld, zodat gemeenten voldoende tijd krijgen om de gewenste maatschappelijke opgaven te realiseren?2
Het is belangrijk dat gemeenten voldoende tijd krijgen om de gewenste maatschappelijke opgaven te realiseren. Om tot een goede overgang te komen wordt in alle zorgvuldigheid een ingroeimodel ontwikkeld waarbij de herverdeeleffecten bij de Wmo 2015 en Jeugd in samenhang worden bezien. Met de VNG is afgesproken dat een werkgroep overgangsregeling sociaal domein wordt gestart waarin de VNG, een aantal gemeenten, BZK en VWS vertegenwoordigd zijn. Voorts is van belang dat ook wordt gerealiseerd dat voordeelgemeenten op basis van het onderzoek de middelen nodig hebben om te voldoen aan hun verantwoordelijkheden. Dit aspect wordt ook meegenomen in het traject.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Decentralisaties op 11 december 2014?
Ja.
Het bericht "Gemeente weigert brandonveilige instelling te sluiten" |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «gemeente weigert brandonveilige instelling te sluiten»?1
De primaire verantwoordelijkheid voor een brandveilige omgeving ligt bij de bestuurder van een zorginstelling. Deze moet voldoen aan de daarvoor gestelde wettelijke kaders, zoals het Bouwbesluit en de Arbowetgeving.
Zorgaanbieders moeten (brand)veiligheidsrisico’s en de in te zetten activiteiten aan de hand van de verplicht op te stellen Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) van de instelling in beeld brengen. In deze RI&E maakt de instelling inzichtelijk hoe hij een brandveilige omgeving voor zijn bewoners/patiënten en medewerkers realiseert. Hierbij maakt de bestuurder afwegingen of hij dat vooral doet met de inzet van een gekwalificeerde bedrijfshulpverlening of dat hij ook inzet op actieve blusmiddelen zoals sprinklers en watermist systemen.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de bouw- en gebruiksvoorschriften. De gemeenteraad beoordeelt het door de gemeente op te stellen veiligheidsplan. Het tweedelijns toezicht (het toezicht op de gemeenten) is belegd bij de betrokken provincie. De Inspectie SZW is toezichthouder op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, in het bijzonder de bedrijfshulpverlening. De IGZ ziet toe op de veiligheid van de zorg voor de cliënt.
Hoe vaak zijn bestuurders en toezichthouders in het afgelopen jaar aangesproken door colleges van B&W en/of de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vanwege brandonveilige situaties?2
Het toezicht op de naleving van de bouw- en gebruiksvoorschriften door zorginstellingen wordt uitgevoerd door de brandweer of bouw-en woningtoezicht in opdracht van gemeenten. Op rijksniveau zijn geen gegevens over het aantal keren dat gemeenten zorginstellingen in het kader van brandveiligheid hebben aangesproken. Evenmin beschik ik over gegevens over de naleving van de gebruiksvoorschriften of over de frequentie van de inspecties.
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt met risicogestuurd toezicht toezicht op de veiligheid van zorg en kan daarnaast besluiten tot een onderzoek wanneer zij (calamiteiten)meldingen ontvangt. In 2014 heeft de IGZ 35 meldingen ontvangen waarbij er een relatie was met brand. In deze gevallen vraagt de IGZ de betreffende zorginstellingen om passende maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen.
Welke respons heeft u gekregen naar aanleiding van het expliciet wijzen op de verantwoordelijkheden? Heeft dit voldoende effect gehad? Kunt u uw antwoord toelichten?3
In vervolg op mijn brief waarin ik expliciet heb gewezen op de verantwoordelijkheid van bestuurders van zorginstellingen, ben ik samen met de betrokken brancheorganisaties in 2014 een landelijk actieprogramma «Naar een betere brandveiligheid in de zorg» gestart. Doel van dit programma is de zorgorganisatie vanuit de brancheorganisaties zoveel mogelijk te ondersteunen bij het op orde krijgen en houden van de brandveiligheid. Dit programma heeft een looptijd van drie jaar. Hiervoor heb ik een bedrag van € 1 mln. beschikbaar gesteld. Het is te vroeg om te beoordelen of dit voldoende effect heeft gehad.
Vervullen verantwoordelijke bestuurders en toezichthouders, alsmede de lokale politiek en de IGZ, op het gebied van brandveiligheid voldoende hun taak? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak in voornoemd artikel van Fred Zaaijer (hoofd Incidentbeheersing Management Zorginstellingen) dat «gemeenten verzuimen om op te treden tegen brandgevaarlijke situaties in zorginstellingen»?
Uit het onderzoek naar brandveiligheid van de samenwerkende inspecties uit 2011 («Brandveiligheid van zorginstellingen»), bleek dat zorginstellingen tekort schieten als het gaat om de bouwkundige brandveiligheid en de gemeenten wat betreft het toezicht daarop. De rijksinspecties deden in dit rapport de aanbeveling aan zorgaanbieders, als primair verantwoordelijken, om hun gebouwen te (laten) controleren en aan gemeenten om hier strikter op toe te zien. Ook werd het advies aan zorgaanbieders gegeven om het brandveiligheidbewustzijn en het brandveiligheidsbeleid te vergroten. Uiteindelijk is het aan de lokale politiek om te bepalen hoe zij invulling geven aan de verantwoordelijkheid voor het toezicht op brandveiligheid in zorginstellingen in hun gemeente.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft een vervolgonderzoek verricht in het kader van het gemeentelijk toezicht op de brandveiligheid van zorginstellingen. Dit rapport is in 2013 verschenen. Vervolgens is door ILT onderzocht is of bij periodieke brandveiligheidscontrole door gemeenten gekeken wordt naar een aantal belangrijke brandveiligheidsaspecten van het Bouwbesluit.
Het merendeel van de gemeenten geeft aan dat de kwaliteit van de toezicht op brandveiligheid van zorginstellingen goed is. Een aantal gemeenten geeft aan het toezicht op de brandveiligheid van zorginstellingen te zullen aanscherpen naar aanleiding van het onderzoek. Ook worden er enkele, veelal regionale, acties geïnitieerd om de brandveiligheid te bevorderen. De regionale brandweer speelt daar een belangrijke rol in.
Klopt het dat verpleeghuis De Waterhof in Den Haag niet voldoet aan de regels van het gebruiksbesluit, en dus eigenlijk gesloten had moeten worden? Wie heeft hier zijn taak verzuimd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Controle op voldoen aan de regels van het gebruiksbesluit is een taak van de gemeente. De Waterhof heeft recentelijk een brandveiligheidsonderzoek ondergaan waarbij geen gebreken zijn geconstateerd.
Voor hoeveel locaties van zorginstellingen geldt dat zij niet voldoen aan het gebruiksbesluit? Bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan de brandveiligheid in (zorg)instellingen gegarandeerd worden als er onvoldoende frequente inspecties plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op het oordeel dat – ondanks de daling van het aantal binnenbranden – de situatie onveranderlijk zorgelijk blijft, omdat er nog geen tastbare strategie is geformuleerd om het aantal branden en bijhorende slachtoffers terug te dringen?
Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt van 7 december 2012 (Vergaderjaar 2012–2013, Kamerstuk 32 757 nr. 48) en de antwoorden op het VSO van 25 april 2013 (Kamerstuk 32 757, nr. 62) ondersteunt het kabinet de zorginstellingen zoveel mogelijk om de brandveiligheid zo spoedig op orde te krijgen en te houden. In de hiervoor genoemde stukken is aangegeven welke stappen daartoe door het Ministerie van VWS worden gezet. In 2013/14 zijn verdere stappen gezet. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, ben ik samen met betrokken brancheorganisatie een actieprogramma gestart om de brandveiligheid in de zorg te verbeteren. Daarnaast laat ik op dit moment door TNO een digitaal dashboard ontwikkelen voor risicogestuurde brandveiligheid waarbij compartimentering, actieve blusmiddelen en bedrijfshulpverlening worden betrokken. Met dit digitale dashboard kan de bestuurder van de instelling alternatieve oplossingen zoals sprinklers en watermist afzetten tegenover zijn bestaande brandveiligheid en in welke mate met de inzet van actieve blusmiddelen de brandveiligheid bij een instelling kan worden verhoogd. Verder heb ik samen met TNO de aanrijtijden van de brandweer naar de locaties in beeld gebracht. Ook is een handreiking ontwikkeld om de mate van zelf(on)redzaamheid van cliëntpopulaties transparant in beeld te brengen. Hierdoor is de instelling beter in staat om, op basis van het risico profiel, de brandveiligheid op orde te brengen en te houden. Voor de V&V sector is een dergelijke profielschets reeds beschikbaar.
Hoe is het mogelijk dat er – ondanks aanwijzingen in 2012 – nog steeds geen tastbare strategie is? Wat gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 8.
Bestaat er een relatie tussen het aantal branden en slachtoffers bij (zorg)instellingen en het aantal personeelsleden van de (zorg)instelling, zowel als het gaat om het totaal aantal personeelsleden (Fte's) als het aantal aanwezige personeelsleden ten tijde van de brand? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hier geen gegevens over. Bij mijn weten is hier nooit specifiek onderzoek naar gedaan.
Vormen de forse bezuinigingen in de intramurale zorg een extra belemmering voor de garantie tot brandveiligheid in (zorg)instellingen? Hebben de zorginstellingen nog voldoende middelen en mogelijkheden om brandveiligheid te garanderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgorganisaties zijn verplicht te voldoen aan de gestelde wettelijke kaders als het om brandveiligheid gaat. De verantwoordelijke toezichthouders zien vervolgens toe op het naleven van deze wettelijk vereisten. Bij veranderende omstandigheden moet de bestuurder steeds de afweging maken of hij in staat is om brandveilige zorg te leveren. Van zowel de brancheorganisaties, individuele instellingen als de wettelijke toezichthouders heb ik geen signalen ontvangen dat er financiële belemmeringen zijn bij het handhaven van de brandveiligheid.
Bent u het met de heer Zaaijer eens dat de personeelsbezetting in zorginstellingen gelet op de beperkte zelfredzaamheid van bewoners onverantwoord laag is, met name in de avond, nacht en weekenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u hierop inzetten?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht 'Meisje gebeten door pitbull, baasje loopt door' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meisje gebeten door pitbull, baasje loopt door»?1
Ja.
Klopt het dat de politie in deze zaak heeft aangegeven niet op zoek te gaan naar de dader?
Het is niet zo dat de politie in deze zaak geen actie onderneemt. Er is aangifte opgenomen, er is een opsporingsonderzoek gestart, er zijn getuigen gehoord en er is gesproken met de ouders van het slachtoffer. Er wordt gezocht naar de betreffende hond en zijn eigenaar. Zodra deze gevonden zijn en is vastgesteld wat voor hond het betreft, zal het Openbaar Ministerie in overleg met de burgemeester van Tilburg bezien of strafrechtelijke en/of bestuurlijke maatregelen (zoals een muilkorfgebod) voor dit geval aan de orde zijn.
Hoe beoordeelt u deze beslissing, gelet ook de mogelijke toepassing van artikel 425, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in casu?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gelet op de uitkomst in het zogeheten Pitbullterriër-arrest, een pitbull zoals deze kan worden aangemerkt als een gevaarlijk dier?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat het voorkomt dat de politie bij aangifte van artikel 425 Sr stelt dat aangifte doen niet mogelijk is omdat het een civiele kwestie zou betreffen?
Daarvan zijn mij geen signalen bekend. Iedereen die kennis draagt van een strafbaar feit kan daarvan aangifte doen.
Bent u van mening dat de politie voldoende op de hoogte is van de strafrechtelijke mogelijkheden om tegen daders van agressieve honden op te treden? Welke verbeteringen zijn hierin volgens u wenselijk en/of noodzakelijk?
Politiemensen volgen na de meerjarige politieopleiding gedurende hun loopbaan regelmatig trainingen en worden voortdurend over de ontwikkelingen met betrekking tot wet- en regelgeving geïnformeerd. Ik heb geen signalen dat op dit specifieke onderdeel verbetering geboden is.
Kunt u aangeven welke prioriteit artikel 425 Sr heeft bij de politie en het Openbaar Ministerie ten aanzien van opsporing en vervolging op basis van dit artikel?
Voor strafrechtelijke vervolging in geval van een bijtincident is het allereerst nodig dat aangifte wordt gedaan door het slachtoffer. De politie maakt met regelmaat proces-verbaal op ter zake van overtreding van artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht en het Openbaar Ministerie geeft hier ook opvolging aan. In de afgelopen 3 jaar gaat het om 100 à 200 gevallen per jaar. Daarnaast is het mogelijk dat een bijtincident bestuursrechtelijk wordt afgehandeld, wat er onder andere toe kan leiden dat de hond op last van de burgemeester in beslag wordt genomen.
Het bericht ‘Overheid sluit deal voor behoud pinautomaten’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sander de Rouwe (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overheid sluit deal voor behoud pinautomaten»?1
Ja
Waarom hebt u niet meteen afspraken gemaakt met alle banken om pinautomaten en andere bancaire voorzieningen in dunbevolkte regio’s te behouden?
Met de RegioBank zijn in de intentieverklaring afspraken gemaakt gericht op het versterken van de leefbaarheid in krimp- en anticipeergebieden. Dit door het leggen van verbindingen tussen partijen, een dienstenaanbod ter ondersteuning de financiële zelfredzaamheid van buurtbewoners en het bieden financieel-economische expertise en educatie voor bijvoorbeeld het verenigingsleven en initiatieven in het dorp.
De intentieverklaring richt zich niet op het behoud van geldautomaten en andere bancaire voorzieningen. Indien andere banken dan Regiobank bij BZK aangeven zich te willen inzetten op enigerlei wijze voor de leefbaarheid in krimpregio’s, dan kan met deze banken ook een vergelijkbare intentieverklaring overeengekomen worden. Het is belangrijk dat naast overheden ook het bedrijfsleven hierin een rol oppakt en een bijdrage levert aan de leefbaarheid.
Heeft de Autoriteit Consument en Markt, gezien de deal met maar één bank, toestemming gegeven voor de deal waarover in het bericht wordt gesproken?
De intentieverklaring is geen «deal» tussen het BZK en de RegioBank gericht op plaatsen van pinautomaten, maar richt zich op het actief bijdragen aan de leefbaarheid van de buurt, regio en/of het dorp waar een RegioBank-filiaal/adviseur is gevestigd. In de zomer van 2013 is de RegioBank al zelfstandig met een pilot gestart om op vijf plekken een pinautomaat terug te brengen samen met lokale partijen. Hier is BZK niet bij betrokken geweest. Voor een beoordeling op grond van de Mededingingswet door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) bestaat dan ook geen aanleiding.
Hoe zijn de afspraken die de Minister voor Wonen en Rijksdienst nu heeft gemaakt met SNS Regiobank te rijmen met de pilot die de Minister van Financiën heeft aangekondigd over afspraken tussen banken om zogeheten «witte vlekken» in het aanbod van pinautomaten in Nederland te voorkomen?
De intentieverklaring van de Minister voor Wonen en Rijksdienst en de RegioBank, is gericht op het versterken van de leefbaarheid in krimp- en anticipeergebieden door het leggen van verbindingen tussen partijen. Deze intentieverklaring is, zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht niet gericht op het behoud van geldautomaten in krimpregio’s. Mocht Regiobank besluiten om in enkele krimpregio’s bankvestigingen of geldautomaten te plaatsen dan kan dit uiteraard wel bijdragen aan een betere bereikbaarheid van contant geld in die regio. Daarmee zijn echter de witte vlekken die geconstateerd zijn in het rapport «Bereikbaarheid van geldautomaten», opgesteld door het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer niet direct verdwenen (Kamerstukken II, 2013–2014, 27 863, nr. 57). Tot op heden heeft Regiobank enkele geldautomaten geplaatst.
De pilot waaraan in de vraag gerefereerd wordt, is er speciaal op gericht om door middel van coördinatie van de spreiding van geldautomaten witte vlekken te voorkomen dan wel te verminderen.
Was de Minister van Financiën op de hoogte van de deal die de Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft gemaakt? Zo ja, op welke manier is de pilot van de Minister van Financiën een onderdeel van deze deal? Zo nee, hoe apprecieert de Minister van Financiën dit?
De intentieverklaring is geen «deal» waar vooraf contact over is geweest met het Ministerie van Financiën. De intentieverklaring is gericht op de leefbaarheid in het algemeen in krimp- en anticipeergebieden. De Minister van Financiën legt evenals het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer de focus op de bereikbaarheid van contant geld voor alle deelnemers aan het betalingsverkeer, ongeacht of deze deelnemers in krimpregio’s wonen of in andere gebieden. De pilot is er dan ook op gericht dat inwoners van Nederland binnen 5 kilometer contant geld kunnen opnemen. Hoewel het daarbij niet ter zake doet of er sprake is van een krimpregio of niet, kunnen krimpregio’s er profijt van hebben.
Kunt u weergeven hoe de stand van zaken is van de pilot die de Minister van Financiën heeft aangekondigd naar het voorkomen van «witte vlekken» als het gaat om de beschikbaarheid van pinautomaten binnen een straal van vijf kilometer?
De pilot is door de betrokken partijen uitgewerkt. Over de verenigbaarheid van deze uitwerking met het mededingingsrecht wordt momenteel gesproken met de ACM.
De Mutsaersstichting die wordt bedreigd in haar voortbestaan, waardoor er kwetsbare kinderen op straat dreigen te belanden |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat jeugdzorgorganisatie «de Mutsaersstichting» in haar voortbestaan wordt bedreigd en er 1.000 gezinnen op straat dreigen te belanden, omdat de gemeente en de jeugdzorginstelling niet tot overeenstemming kunnen komen over de inkoop van jeugdzorg vanwege een onoverbrugbaar verschil van ongeveer 10 miljoen euro? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen zodat deze jeugdzorgorganisatie niet failliet gaat en deze gezinnen met kwetsbare kinderen niet op straat komen te staan, maar continuïteit van zorg behouden blijft?
Nee, ik acht dit niet wenselijk. Daarom ben ik blij dat ik u kan melden dat de Mutsaersstichting en de betrokken gemeenten recent overeenstemming hebben bereikt over de inkoop van jeugdzorg, zodat de continuïteit van zorg voor de gezinnen die hulpverlening ontvangen van de Mutsaersstichting is geborgd. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Wat is uw oordeel over het feit dat de Transitie Autoriteit Jeugd zegt niet te kunnen bemiddelen tussen beide partijen dan wel een oordeel geven over de ontstane situatie en haar handen van de situatie aftrekt? Acht u het wenselijk dat de door u ingestelde Transitie Autoriteit Jeugd – die in dergelijke situaties tot een oplossing dient te komen – stelt dat de beide partijen er maar samen uit moeten komen en vervolgens niets meer doet? Is dit de gebruikelijke werkwijze van de Transitie Autoriteit Jeugd en zo ja, acht u dit wenselijk?
Dit beeld is onjuist. De Transitieautoriteit Jeugd is ingesteld om te bemiddelen en te adviseren. In deze casus heeft de TAJ een bemiddelende rol gehad. Er is afgelopen weken intensief contact geweest met wethouders en bestuurder. Partijen zijn recent tot bestuurlijke overeenstemming gekomen uitmondend in een contract en een intentieverklaring.
Vindt u het van behoorlijk bestuur getuigen dat u ondertussen dreigt met een indeplaatstelling in plaats van met een gedegen oplossing te komen waardoor de Mutsaersstichting kan blijven bestaan, 2.069 gezinnen en kwetsbare kinderen hun zorg behouden en 350 jeugdhulpverleners niet op straat komen te staan? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Er is in een oplossing voorzien, dus terugvallen op andere zorginstellingen is niet aan de orde, evenals een indeplaatsstelling.
Kunt u toelichten op welke zorginstellingen de betrokken gezinnen en kwetsbare kinderen terug kunnen vallen voor hun zorg na 1 januari 2015?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er bij u nog meer situaties bekend waarin de Transitie Autoriteit Jeugd geen advies kan geven of bemiddeling kan aanbieden omdat deze stelt geen oordeel over de situatie te kunnen geven? Zo ja, bent u bereid de Kamer te informeren over deze situaties?
Nee. De Transitie Autoriteit Jeugd heeft in de afgelopen periode in uiteenlopende situaties een bemiddelende en adviserende rol vervuld. Deze taken zijn op een constructieve en pro-actieve wijze ingevuld en hebben tot oplossingen geleid.
Vindt u het van fatsoen getuigen dat u weigert bij incidenten in de jeugdzorg na 1 januari 2015 Kamervragen te beantwoorden over deze incidenten?1
Ook na 1 januari 2015, zal ik als stelverantwoordelijke de vinger aan de pols houden en daar waar dat nodig mocht zijn, handelen en uiteraard de Tweede Kamer informeren en Kamervragen beantwoorden. Een uitgebreide toelichting op de nieuwe stelselverantwoordelijkheid van het Rijk in het nieuwe stelsel heb ik op 8 december aan de Tweede Kamer gestuurd. In het licht van die nieuwe stelselverantwoordelijkheid zal ik ook omgaan met incidenten. Ook hierbij past het dat het eerst aan gemeenten is om hun nieuwe rol te pakken, en de gemeenteraad te informeren. Ik zal overigens niet schromen daar waar nodig gemeenten om informatie te vragen en uw Kamer desgevraagd daarover te informeren.
Kunt u toelichten hoe u het zogenaamde AWBZ-gat met betrekking tot de jeugdzorg in Midden-Limburg gaat oplossen? Welke maatregelen heeft u reeds genomen?2
Naar aanleiding van de signalen over het AWBZ-gat hebben de gemeenten uit Midden-Limburg op mijn advies de TAJ en het OTD ingeschakeld voor het maken van een analyse en advies. Dit heeft ertoe geleid dat het AWBZ-gat met ongeveer tweederde is teruggebracht. De gemeenten en de Mutsaersstichting hebben nu afspraken gemaakt voor het eerste kwartaal van 2015. Dit betekent dat de huidige zorgverlening tot 1 april doorloopt.
Gedurende die periode nemen de partijen de tijd om de oorzaken voor het gesignaleerde AWBZ-gat verder uit te zoeken en een overeenkomst voor heel 2015 voor te bereiden, zodat de partijen voor de rest van het jaar de specialistische jeugdhulp kunnen veiligstellen.
De TAJ en OTD blijven de gemeenten hierbij ondersteunen en adviseren, in de verwachting dat nog nadere slagen gemaakt kunnen worden.
Bent u bereid om deze vragen uiterlijk vrijdagmiddag 28 november 2014 te beantwoorden in verband met de nieuwe deadline voor de inkoop van jeugdzorg? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat een verdachte zou zijn vrijgelaten vanwege het niet tijdig onderzoeken van een DNA-spoor |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een verdachte van een overval op een winkel in Gouda door de rechtbank in Den Haag uit voorarrest zou zijn ontslagen omdat het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) niet zou zijn toegekomen aan het onderzoek naar het DNA-spoor van de overval vanwege grote drukte?
Ja.
Deelt u de mening dat vertraging in het onderzoeken van DNA-sporen onwenselijk is?
Ja.
Klopt het dat het NFI op dit moment niet toekomt c.q.l is toegekomen althans niet tijdig of binnen de door haar gebruikelijk gehanteerde termijnen, aan het onderzoeken van DNA-sporen in strafzaken?
Nee.
Voor het jaar 2014 heeft u 2 miljoen euro gereserveerd teneinde forensisch onderzoek uit te besteden aan particuliere forensische onderzoeksinstituten; kunt u aangeven hoeveel van dit geld daaraan daadwerkelijk is uitgegeven?
Zoals eerder toegezegd is voor de periode 2014–2016 € 2 miljoen per jaar beschikbaar gesteld. Het staat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) vrij om hun opdrachtnemers te kiezen. Dit kunnen zowel particuliere instituten als het NFI zijn. Het is de verwachting dat het budget voor 2014 nagenoeg volledig zal worden besteed.
Herkent u de signalen van deze particuliere forensische onderzoeksinstituten dat zij nauwelijks opdrachten krijgen voor het doen van deze onderzoeken? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
Nee. Uit de gegevens die ik van het OM heb ontvangen, blijkt dat tot november het overgrote deel van het bij particuliere onderzoeksinstituten te besteden bedrag is besteed.
Kunt u aangeven waarom deze particuliere instituten niet zijn ingeschakeld bij het grootschalige identificatieproces na de ramp met de MH17? Bent u voornemens ervoor te zorgen dat eventuele knelpunten bij het inschakelen van deze particuliere onderzoeksinstituten worden weggenomen? Erkent u het belang van de aanwezigheid van deze instituten voor bijvoorbeeld contra-expertise en het scherp houden van het NFI zoals het NFI recent nog heeft aangegeven?
Zoals u weet heb ik aangegeven dat de onderzoeken ten behoeve van de ramp met vlucht MH17 met de allerhoogste prioriteit uitgevoerd moeten worden. Omdat het een nationale ramp betreft die een grote impact heeft op onze samenleving, heb ik besloten deze onderzoeken door het NFI en de politie zelf te laten uitvoeren.
Gezien de omvang en gewenste snelheid van deze onderzoeken, is het helaas onmogelijk al de aan deze vliegramp gerelateerde onderzoeken te verrichten naast de andere onderzoeken die het NFI uitvoert. Daarom heb ik u bij brief van 23 september 2014 laten weten besloten te hebben dat, waar nodig, de werkzaamheden die het NFI als gevolg van die ramp niet zelf kan uitvoeren dan wel de gevallen waar de vertraging te hoog oploopt, uitbesteed kunnen worden aan derden (particuliere forensische instituten). Van deze uitbesteding wordt momenteel nog gebruik gemaakt. Sporen die naar een particulier forensisch instituut dienen te worden overgebracht worden zo snel mogelijk, nadat de politie deze sporen naar het NFI heeft gestuurd en deze daar zijn geregistreerd, naar het betreffende particuliere instituut gestuurd.
Ik erken het belang van de aanwezigheid van andere forensische instituten ten behoeve van bijvoorbeeld inspringen op piekmomenten, het ontwikkelen van specifieke expertise en kennis en het uitvoeren van contra-expertises.
Kunt u ingaan op de rol van de Landelijke Toetsingscommissie (LTC) in de uitbesteding van werkzaamheden aan particuliere onderzoeksinstituten? Werkt deze commissie naar uw oordeel belemmerend in de uitbesteding van onderzoekstaken aan particuliere instituten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunnen die belemmeringen worden weggenomen?
Nee, ik ben het niet eens met de stelling dat de rol van de LTC belemmerend zou werken voor de besteding van de middelen. Ik heb u tijdens het AO van 19 februari 2014 toegezegd te bezien of de werkwijze van de LTC vereenvoudigd kan worden. Politie en OM werken momenteel aan een gedegen voorstel. Ik zal u over de uitkomst zo spoedig mogelijk informeren.
Herkent u zich in de signalen over een vermeende «bevriezing» van het aan de LTC toegekende budget? Berust dit op een misverstand? Hoe kunt u de zorgen van de particuliere instituten over deze «bevriezing» wegnemen?
Nee. Er is geen sprake van een bevriezing van het LTC budget. Hierover is ook reeds meerdere malen met de particuliere instituten gesproken.
Kunt u garanderen dat het bestaande stelsel waarbij forensisch onderzoek aan particuliere instituten wordt uitbesteed, zal blijven bestaan? Welk bedrag heeft u ingeboekt voor 2015 en voor volgende jaren?
Ik heb u bij brief van 12 november 2013 (Kamerstuk 33 750 VI, nr. 28) laten weten dat ik voor de periode 2014 tot en met 2016 per jaar € 2 miljoen beschikbaar stel via de zogenaamde ontwikkelvariant. Dit bedrag is door de politie en het OM vrij besteedbaar bij de particuliere instituten en het NFI, uiteraard met inachtneming van de geldende regels voor inkoop van goederen en diensten. Deze ontwikkelvariant geeft de politie en het OM de ruimte om te komen tot een toekomstbestendige inrichting van de forensische opsporing, waarmee de verantwoordelijkheid voor een gedegen, kwalitatief hoogstaand forensisch onderzoek bij de partijen wordt gelegd die daar verantwoordelijk voor zijn. Het advies van de commissie Winsemius en de bijbehorende rapporten hebben hiervoor reeds de basis gelegd.