Het niet nakomen van afspraken met betrekking tot Hoogwatergeul Veessen-Wapenveld |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de eerder gemaakte afspraken en de concrete situatie rond de Hoogwatergeul in de gemeente Heerde?
Ja, ik ben op de hoogte van de eerder gemaakte afspraken rond het project Hoogwatergeul Veessen-Wapenveld. Ik vermoed dat u, bij de concrete situatie, doelt op de afspraak met de gemeente Heerde over de ondersteuning bij de vergunningverlening en handhaving.
Daaraan wordt op de volgende wijze invulling gegeven:
In hoeverre heeft de uitkomst van de herverdeling van taken tussen Rijkswaterstaat en de Inspectie Leefomgeving en Transport zoals die hier concreet dreigen uit pakken voor de gemeente Heerde, uw instemming?
Het in gezamenlijkheid met alle betrokken bevoegde gezagen opgestelde toezichtplan, met de daarin vastgelegde wijze van samenwerking, heeft mijn instemming. Het was, en is, de intentie om met de gemeente Heerde, en de andere bevoegd gezagen tot een goede samenwerking te komen en in elk geval te voorkomen dat een herverdeling van taken negatief uitpakt voor de gemeente Heerde. In het toezichtplan is concreet aangegeven voor welke vergunningen en meldingen de ILT het bevoegd gezag is. De ILT heeft daarnaast schriftelijk aan de gemeente Heerde meegedeeld op welke wijze zij haar bevoegd gezag-rol in het project Hoogwatergeul Veessen Wapenveld zal invullen.
Hoe ziet u de toekomst inzake dit concrete grote meerjarige project met betrekking tot de coördinatie, het toezicht en de controle voor zich?
De wijze waarop de samenwerking tussen de verschillende bevoegd gezagen bij de realisatie van dit project is voorzien, is weergegeven in het bovengenoemde toezichtplan (coördinatie, toezicht en controle). Bij het opstellen van dit toezichtplan is samengewerkt door de bestuursorganen van de volgende instanties: gemeente Heerde, gemeente Olst-Wijhe, provincie Gelderland, Waterschap Vallei en Veluwe, het Ministerie van IenM (ILT als bevoegd gezag) en het Ministerie van Economische Zaken. De deelnemende partijen hebben aangegeven zich maximaal in te zetten voor een constructieve samenwerking conform dit toezichtplan en voeren structureel overleg met elkaar. ILT zal haar rol vervullen conform de in het toezichtplan aangegeven wijze.
Vindt u dat deze gang van zaken met betrekking tot de eerder gemaakte afspraken geoorloofd als het gaat om het begrip «betrouwbare overheid»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. De eerder gemaakte afspraken zijn in samenwerking met de betrokken partijen uitgewerkt en nagekomen.
Het bericht dat Philadelphia afziet van het bieden van gehandicaptenzorg aan mensen met een verstandelijke beperking vanwege de nieuwe wetgeving |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgaanbieder Philadelphia zich in 150 van de 200 gemeenten terugtrekt, en geen zorg meer biedt aan 450 tot 600 mensen met een verstandelijke beperking?1
De cliënten van Philadelphia waar het hier om gaat krijgen extramurale begeleiding. Deze begeleiding valt vanaf 2015 onder verantwoordelijkheid van gemeenten en wordt door hen ingekocht. Ik vind continuïteit van zorg en ondersteuning van het grootste belang. Hiervoor is een aantal waarborgen in de Wmo 2015 opgenomen. Het overgangsrecht in de Wmo 2015 borgt de continuïteit van ondersteuning. In artikel 8.3 van de Wmo 2015 wordt geregeld dat cliënten de zorg behouden (in natura of pgb) welke zij onder de AWBZ verkregen. Dat geldt gedurende de looptijd van hun AWBZ-indicatiebesluit, maar uiterlijk tot 1 januari 2016. Het overgangsrecht regelt de aanspraak van de cliënten, maar niet de plichten van zorgaanbieders. Als een zorgaanbieder de zorg niet wil leveren, kan de zorgaanbieder hiertoe niet worden gedwongen.
Met de decentralisatie verandert het speelveld. Onder de AWBZ was een schaalvergroting waarneembaar. Organisaties als Philadelphia hebben destijds gekozen om landelijk te gaan werken. Het maatschappelijk ondernemerschap zal naar verwachting kleinschaliger worden en weer meer lokaal worden ingevuld. Ik respecteer ook de keuze van Philadelphia om niet voor één of enkele cliënten een aanbestedingsprocedure te willen ingaan.
Hoe oordeelt u over de verklaring van Philadelphia niet te willen onderhandelen met 200 verschillende gemeenten over het bieden van begeleiding en dagbesteding, omdat dit te ingewikkeld en te bureaucratisch is? Zou de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) niet juist bureaucratie moeten uitbannen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang bent u al op de hoogte van de plannen van Philadelphia geen zorg meer te bieden in tenminste 150 gemeenten? Op welke momenten is er contact geweest tussen Philadelphia en uw ministerie over dit probleem? Kunt u een overzicht van contactmomenten aan de Kamer doen toekomen?
Dit voorjaar bleek dat Philadelphia er over dacht haar activiteiten in een aantal gemeenten te beëindigen. Daartoe was destijds evenwel nog geen besluit genomen. Naar aanleiding van de uitzending van RTV oost op 26 september jl. is er contact geweest tussen mijn ministerie en Philadelphia op 29 september en op 13 oktober jl. Uit deze contacten is duidelijk geworden dat Philadelphia zich maximaal wil inzetten om tot een zorgvuldige overdracht van cliënten te komen. Philadelphia is hierover met de betrokken gemeenten in gesprek en informeert cliënten actief.
Kunt u aangeven hoe de overgang van begeleiding en dagbesteding gaat verlopen, nu Philadelphia zich terugtrekt in tenminste 150 gemeenten? Welke garanties of eisen worden/zijn getroffen in de betreffende gemeenten?
Philadelphia heeft aangegeven zich maximaal in te spannen voor een «warme overdracht» naar de nieuwe aanbieder. Vooruitlopend op de aanbestedingen is al een substantieel deel van de cliënten overgedragen door Philadelphia. De Wmo 2015 bevat een zorgvuldige regeling van het overgangsrecht voor AWBZ cliënten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inkoop van ondersteuning in het kader van het overgangsrecht Wmo. Daarnaast hebben gemeenten en de «nieuwe aanbieders» de inspanningsverplichting om voor een zorgvuldige overdracht van de cliënt van de huidige naar de nieuwe aanbieder te zorgen.
Kunnen gemeenten niet beter een basistarief hanteren voor de inkoop van begeleiding en dagbesteding, waardoor grote verschillen tussen gemeenten en de enorme bureaucratie voor zorginstellingen ongedaan gemaakt worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten hebben als regisseur en inkoper van maatschappelijke ondersteuning een belangrijke rol in de vernieuwing van ondersteuning en het tot stand komen van nieuwe, meer integrale ondersteuningsarrangementen en bekostigingsvormen. Eén vast basistarief past daarbij niet. De waarborgen van artikel 21a van de Wmo zijn verankerd in de Wmo 2015, waarbij in meer algemene zin de verplichting op de gemeenten is gelegd om bij verordening regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. De artikelen 2.6.4 t/m 2.6.6 van de Wmo 2015 voorzien hierin.
Kunt u aangeven hoe gemeenten in voorbereiding op de decentralisatie een basistarief hanteren, conform de aangenomen initiatiefwet van het lid Leijten tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning ter bevordering van de kwaliteit van de huishoudelijke verzorging en ter invoering van basistarieven voor de huishoudelijke verzorging (Kamerstukken 31 347) dat is overgenomen in de Wmo 2015?
Zoals bij vraag 5 aangeven, zijn de waarborgen voor werknemers uit hoofde van de initiatiefwet van het lid Leijten verankerd in de Wmo 2015. Daarbij is er gekozen voor een verankering die past bij uitgangspunten van de Wmo 2015 en bij de beoogde doelen van initiatiefwet Leijten. Gemeenten zijn op dit moment bezig met de afronding van de inkoop of hebben deze net afgerond. Bij de inkoop zijn gemeenten gehouden aan eerder genoemde artikelen 2.6.4 tot en met 2.6.6 van de Wmo 2015, waarin de waarborgen voor een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit zijn opgenomen. Eventuele knelpunten kunnen worden besproken tijdens het twee-wekelijks voortgangsoverleg met de landelijke partijen over de hervorming van de langdurige zorg.
Bent u bereid met spoed een reëel basistarief vast te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de hoogte van dit basistarief?
Nee. Voor een toelichting wil ik u verwijzen naar mijn antwoord bij vraag 5.
Wat gebeurt er met de individuele begeleiding en dagbesteding voor de 450 tot 600 mensen met een verstandelijke beperking die dit per 1 januari 2015 kwijtraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven bij vraag 2 en 4 is de continuïteit van zorg voor huidige AWBZ-cliënten geborgd met het overgangsrecht Wmo 2015. Dat geldt gedurende de looptijd van hun AWBZ-indicatiebesluit, maar uiterlijk tot 1 januari 2016. Gemeenten zijn verantwoordelijk om de ondersteuning in het kader van het overgangsrecht in te kopen. Indien dit niet bij de huidige aanbieder kan, zal de gemeente een andere passende aanbieder contracteren. Daarnaast hebben gemeenten en de «nieuwe aanbieders» de inspanningsverplichting om voor een zorgvuldige overdracht van de cliënt van de huidige naar de nieuwe aanbieder te zorgen. Dit kan zijn het overnemen van personeel of het organiseren van een «warme overdracht» naar de nieuwe aanbieder. Philadelphia heeft aangegeven dit samen met gemeenten op te pakken.
Kunt u aangeven op welke wijze mensen die nu AWBZ-zorg hebben, en 2015 een overgangsjaar is, daarop aanspraak kunnen maken? Kunt u specifiek ingaan op de situatie van de 450 tot 600 mensen die hun zorg via Philadelphia verliezen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoe de zorg die Philadelphia vanaf 2015 niet meer wil aanbieden wordt overgenomen? Dienen andere zorgaanbieders dit over te kopen? Kunt u uitleggen hoe dit proces vorm krijgt? Welke gevolgen heeft dit voor zorgbehoevenden en personeel?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid samen met Philadelphia en gemeenten te regelen dat de mensen die nu begeleiding en dagbesteding krijgen dit niet verliezen per 2015? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 8.
Is u bekend hoeveel andere zorgaanbieders stoppen met het bieden van begeleiding en dagbesteding, omdat zij niet met verschillende gemeenten willen of kunnen onderhandelen? Hoeveel mensen treft dit in totaal? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik heb geen overzicht van het aantal zorgaanbieders wat stopt met het verlenen van zorg en ondersteuning. Ik bespreek periodiek met de koepels van aanbieders de signalen die zij ontvangen. Mocht ik signalen ontvangen dat het stoppen van een aanbieder leidt tot het mogelijk in gevaar komen van continuïteit van zorg en ondersteuning, dan zal ik hier samen met de betrokken landelijke partijen actie op ondernemen. Het Interventieteam Hervorming Langdurige Zorg onder leiding van Doekle Terpstra vervult hier ook een belangrijke rol in.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Transitie Wmo dat geagendeerd staat op 8 oktober 2014?
Ik heb het overgrote deel van uw vragen beantwoord tijdens de eerste termijn van het Algemeen overleg Transitie Wmo op 8 oktober 2014. Hierbij treft u ook schriftelijk mijn antwoorden aan.
De inzet van de politie bij het aanbieden van gestolen spullen op internet |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het schrijven van een ongelukkige burger die haar gestolen fiets op Marktplaats aangeboden ziet?1
Ja.
Vindt u het terecht dat deze burger de hulp van de politie inroept om een klaarblijkelijk teruggevonden fiets terug te halen? Zo ja, wat vindt u van de reactie van de politie die beweert dat de burger zelf actie moet ondernemen om de fiets terug te krijgen? Zo nee, waarom bent u van mening dat het terughalen van een gestolen goed door de burger zelf moet gebeuren zonder inmenging van de politie?
In de aangehaalde concrete situatie (zie vraag 1) heeft de aangeefster, na tracering van de verkoper, nogmaals contact opgenomen met de politie. De politie heeft hierop nader onderzoek ingesteld. Dit heeft geleid tot het aanhouden van een verdachte en het teruggeven van de gestolen fiets.
Het is van groot belang dat een slachtoffer van een misdrijf zich meldt bij de politie en aangifte doet van dat delict.
Dit type veelvoorkomende criminaliteit behoort tot het werkterrein van de lokale basisteams van de politie. Het lokale gezag stelt hiervoor op grond van een lokale afweging van de hiervoor genoemde aspecten het beleid vast. Er is geen algemene, landelijke beleidslijn op dit vlak.
Het is niet ongewoon dat de politie een beroep doet op burgers om zelf bij te dragen aan het terugvinden van vermiste of gestolen goederen. Daarbij is het van belang dat aan personen die aangifte doen een goede uitleg wordt gegeven over de werkwijze van de politie.
Deelt u de mening dat de politie in het geval een dief «op een presenteerblaadje» wordt aangeboden het tot zijn taak moet rekenen om de dief aan te houden vanwege de diefstal? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het beleid bij politie en justitie als het gaat om het terughalen van getraceerde gestolen goederen in het algemeen en fietsen in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt onderhavige zaak zich tot hetgeen op de site van de politie staat over heling en dan met name de zinsnede: «Doe altijd aangifte. De politie kan u dan helpen uw gestolen spullen terug te krijgen. Bovendien krijgt de politie meer inzicht in welke helers er zijn en hoe zij werken»?2
Het is van belang, zowel voor het slachtoffer als voor de politie, dat van (een vermoeden van) een strafbaar feit aangifte wordt gedaan. Daarbij is het zoals ik hiervoor heb toegelicht belangrijk dat aan personen die aangifte doen duidelijk wordt uitgelegd welke acties de politie in dat concrete geval al dan niet onderneemt. De politie zal indien mogelijk, mede gezien de voornoemde afwegingen, er naar streven om gestolen goederen terug te krijgen bij de rechtmatige eigenaar. Over het terug krijgen van gestolen voorwerpen kan de politie echter geen garanties geven.
Online drugswinkels |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoe online coffeeshops een miljoenenomzet draaien» en de reactie van het Openbaar Ministerie op dat bericht?1
Ja.
Acht de schatting in het genoemde bericht van de omvang van de verkoop van drugs van 30 miljoen euro via webwinkels correct? Zo nee, wat is dan wel de omvang van die verkoop?
Ik kan het realiteitsgehalte van de schattingen uit het bericht niet beoordelen. De precieze omvang van de (omzet uit de) verkoop van drugs op internet is namelijk niet bekend. Het gaat veelal om anonieme, besloten netwerken, die bovendien gebruik maken van versleutelingstechnieken waardoor het ook niet eenvoudig is om de omvang van de handel die zij bedrijven in kaart te brengen.
Acht u het mogelijk dat de omzet van de grootste webwinkels vier à vijf keer zo groot is als die van de succesvolste «echte» coffeeshops in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt een beeld schetsen van de aard, omvang, doelgroep van de verkoop van drugs via webwinkels vanuit Nederland, zowel qua leeftijd als geografische afzetmarkt?
De gegevens die beschikbaar zijn, zijn de volgende.
Wat betreft de Nederlandse markt geeft het DIMS (Drugs Informatie en Monitoring Systeem) van het Trimbos-instituut aan, dat van de (potentiële) gebruikers die een drugsmonster lieten testen in 2013 circa 1% aangaf hun drugs online gekocht te hebben. Het ging daarbij overigens om synthetische drugs, niet om cannabis.
In 2014 heeft het Trimbos-instituut aangegeven dat er sprake is van een stijging van de aanschaf van vooral synthetische drugs via internet. Desalniettemin zou de online verkoop van drugs aan Nederlandse gebruikers nog relatief klein zijn.
In het kader van het project ITOM (Illegal Trade on Online Marketplaces), dat is opgezet door het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie (OM), heeft TNO getracht enig zicht te geven op het gebruik en de gebruikers van het TOR-netwerk. Daaruit blijkt dat het TOR-netwerk voor het overgrote deel voor handel wordt gebruikt, waaronder handel in drugs. In het kader van dit project is tevens een inschatting gemaakt van het aantal gebruikers. In mei 2014 waren circa 16.000 unieke usernames op de website Silk Road 2 en circa 8.000 op Agora actief. Naast deze grote marktplaatsen zijn kleinere actief.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de verkoop van hard- en softdrugs zoveel mogelijk via gescheiden kanalen moet plaatsvinden waarbij de verkoop van harddrugs bestreden dient te worden en de verkoop van softdrugs zoveel mogelijk via gecontroleerde coffeeshops dient plaats te vinden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Een van de belangrijkste grondvesten van het Nederlandse coffeeshopbeleid is de scheiding der markten. Harddrugs zijn dan ook ten strengste verboden in een coffeeshop. Dit is echter niet het enige criterium waar een coffeeshop aan moet voldoen. Onder meer verkoop aan minderjarigen en reclame zijn ook niet toegestaan. Handhaving van alle criteria waaraan een vergunde coffeeshop moet voldoen vindt in eerste instantie via bestuursrechtelijke weg plaats.
De in de media beschreven handelaren op internet vallen absoluut niet onder het geldende gedoogbeleid. Dit houdt dus ook in dat hier inderdaad een groter gevaar van uit gaat. Hier zal dan ook strafrechtelijk tegen worden opgetreden. Daarbij moet opgemerkt worden dat criminelen die illegale producten op internet aanbieden, doorgaans gebruik maken van geavanceerde anonimiseringstechnieken en encryptie van de communicatie. Bovendien is internet al snel grensoverschrijdend. Dat maakt het voor de opsporing arbeidsintensief en complex om deze criminelen aan te pakken. De politie en het OM maken gebruik van de mogelijkheden om drugshandel via internet aan te pakken zoals blijkt uit onder meer acties tegen Utopia en Silk Road, twee aanbieders van drugs op het internet.
Bovendien is er de afgelopen jaren bij de opsporingsdiensten stevig geïnvesteerd in de digitale opsporing. Het Team High Tech Crime van de Nationale Politie groeit dit jaar naar 119 voltijd medewerkers en ook de regionale eenheden van de politie investeren in digitale expertise. De komende jaren zal de capaciteit van de digitale expertise bij de Nationale Politie verder groeien. Dit is ook opgenomen in de Veiligheidsagenda 2015–2018. Er zijn bovendien gespecialiseerde officieren van justitie voor cybercrime opgeleid.
Deelt u de mening van het succes c.q. de positieve kant van het Nederlandse gedoogbeleid vooral bestaat uit het gescheiden houden van de markten van hard- en softdrugs? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat hieruit volgt dat webwinkels in beide soorten drugs krachtig bestreden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat ondanks de arrestatie van enkele onlinehandelaren afgelopen jaar de grootste webwinkels al jaren buiten zicht van Justitie blijven? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Nee. Er wordt wel degelijk opgetreden tegen (grote) aanbieders van drugs via internet. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de hiervoor genoemde recente acties tegen Utopia (een online marktplaats) en twee aanbieders van drugs op de marktplaatsen Silk Road en Black Market Reloaded. Onlangs zijn voor drugshandel op internet via deze marktplaatsen straffen opgelegd variërend van een werkstraf van 240 uur en een jaar voorwaardelijke gevangenisstraf tot zes jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk.
Aangezien de communicatie ten behoeve van illegale handel vaak over landsgrenzen heen plaatsvindt, en de fysieke afhandeling ook, is internationale samenwerking essentieel. Daarom heeft het Openbaar Ministerie het initiatief genomen om de internationale samenwerking structureler vorm te geven middels het project ITOM (Illegal Trade on Online Marketplaces). In dit verband wordt internationale opsporing (met betrokkenheid van alle EU lidstaten en enkele daarbuiten) vorm gegeven en worden preventieve interventies geoperationaliseerd.
Is het waar dat de genoemde webwinkels alle regels waaraan coffeeshops zich wel aan moeten houden aan hun laars lappen, zoals het niet verkopen van harddrugs, het niet verkopen aan minderjarigen, het houden van een beperkte voorraad of betalen van belasting? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat deze webwinkels veel strafbaarder gedrag vertonen dan coffeeshops?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het gevaar dat van deze webwinkels uitgaat veel groter is dan in het geval van coffeeshops? Zo ja, wat betekent dat voor de inspanningen ten aanzien van opsporing en vervolging van die webwinkels? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat als webwinkels van drugs niet gestuit worden, daarmee de discussies over het Nederlands gedoogbeleid, de achterdeurproblematiek, coffeeshops of het maximeren van het THC-gehalte snel achterhaald wordt door de realiteit van de grotere dreiging die van die webwinkels uitgaat? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat de nadruk ten aanzien van opsporing en vervolging van drugsdelicten ten minste gedeeltelijk verschoven moet gaan worden van coffeeshops naar webwinkels? Hoe en op welke termijn gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de tweede termijn van het Algemeen overleg over coffeeshopbeleid op 16 oktober 2014?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla van 25 september 2014?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat andere landen zoals het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten zelf schattingen publiceren van hun tax gap?
Ja. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn brief van heden waarbij de vragen zijn beantwoord, gesteld op 18 september 2014 in het verslag van het schriftelijk overleg inzake de brief van 10 juli 2014. Onderzoek naar een macro-economische schatting van gemiste omzetbelasting (btw gap)2, in het bijzonder het antwoord op de vraag hoe de Staatssecretaris de Britse methode beoordeelt.
Deelt u de mening dat het uw taak is om de opgelegde belastingen ook te innen en constant te vechten tegen belastingontduiking, om daarmee de publieke voorzieningen te kunnen bekostigen en het draagvlak onder belastingheffing te handhaven?
Zoals ik in de 14e halfjaarsrapportage3, uw Kamer onlangs toegezonden, heb aangegeven, verricht de Belastingdienst zijn handhavende taken op basis van een doordachte handhavingstrategie. De Belastingdienst streeft er naar het nalevingsgedrag van burgers en bedrijven positief te beïnvloeden en niet-naleving te voorkomen. De Belastingdienst doet dat op verschillende manieren. De dienst wil de compliance versterken door voor burgers en bedrijven de naleving makkelijk te maken en vergissingen zoveel mogelijk te voorkomen, waar nodig het gedrag te corrigeren en fraudeurs op te sporen en te vervolgen. Afhankelijk van het gedrag van burgers en bedrijven kiest de Belastingdienst de mix van instrumenten die hem ter beschikking staan.
Kunt u een algemene appreciatie geven van de opmerkingen die over de tax gap gemaakt zijn in het programma Zembla, inclusief de wijze waarop de Belastingdienst reageert op suggesties van medewerkers om deze tax gap aan te pakken?
In mijn antwoorden op de vragen over de tax gap van het schriftelijk overleg, inzake de brief van 10 juli 2014 naar een macro-economische schatting van gemiste omzetbelasting4, heb ik in de inleiding de wijze geschetst waarop de tax gap kan worden benaderd. In mijn brief van 29 september jl. die ik naar uw Kamer heb gezonden u naar aanleiding van de uitzending van Zembla, heb ik aangegeven dat het onderzoek naar de btw gap laat zien welke beperkingen er kleven aan top down tax gap analyses.5 Een macro-economische schatting van de tax gap is een globale benadering van de gemiste belastingopbrengsten, die een algemene indruk geeft van de werking van het belastingstelsel.
In de uitzending ligt de nadruk op het feit dat de Belastingdienst menskracht te kort zou komen om alle misgelopen belastingopbrengsten binnen te halen. De inzet van capaciteit blijft een afweging waarin de Belastingdienst kiest voor een duurzame vergroting van de compliance om daarmee de verschuldigde belasting te innen. Dit betekent dat niet alleen de (extra) behaalde inkomsten worden beschouwd, maar ook de kosten worden betrokken. Daarbij wordt de beschikbare capaciteit daar ingezet waar deze naar verwachting, op basis van onder andere ervaringscijfers en steekproeven, de grootste compliantie oplevert. Dat kan betekenen dat gekozen wordt voor een lichte inzet op het ene terrein, om met de vrij gekomen capaciteit meer compliantie te realiseren op een ander terrein.
Heeft het kabinet ooit een interne schatting gemaakt van de tax gap? Zo ja, kunt u die naar de Kamer sturen?
Er is intern geen alles omvattende berekening van de gemiste belastingopbrengsten gemaakt.
Herinnert u zich de aangenomen motie Omtzigt c.s. (31 066, nr. 144) uit juli 2012, die verzocht «de regering, voor 1 oktober 2012 met een plan te komen om de tax gap te halveren, dan wel zo mogelijk nog verder te verkleinen, door met gerichte acties zowel op het gebied van handhaving als invordering de belastingopbrengst te vergroten;» en tevens de regering verzocht, «hierbij in kaart te brengen met welke gerichte investeringen de belastingopbrengst met een veelvoud vergroot kan worden.»?
Ja.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in december 2012 aan de Kamer schreef: «Uitgaande van de opbrengsten die de Belastingdienst in het verleden heeft gerealiseerd in werkprocessen als aanslagregeling, boekenonderzoeken en invordering, is op basis van business cases becijferd welke meeropbrengsten door middel van de inzet van extra medewerkers kunnen worden gegenereerd»? (Kamerstuk 31 066, nr. 151)
Ja.
Kunt u alle businesscases die u onderzocht heeft aan de Kamer doen toekomen?
Bij brief van 10 december 2012 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over de intensivering van het toezicht en de invordering.6 In deze brief zijn de uitkomsten van de businesscase Intensivering toezicht en invordering opgenomen. Als speerpunten voor de intensivering zijn genoemd: (1) eerder aanslagen opleggen, meer aangiften beoordelen; (2) meer boekenonderzoeken en verscherpen administratieve controles; (3) versterking opsporing; (4) intensiveren invordering. Dit met het doel om met extra investeringen (structureel € 157 mln) extra belastingopbrengsten (€ 663 mln) te realiseren. De businesscase die hieraan ten grondslag ligt bevat meer in detail op welke wijze de Belastingdienst de extra inkomsten verwacht binnen te halen. Deze informatie heeft een controlestrategisch karakter. Discussies over de controlestrategie schaden al snel de handhaving door de Belastingdienst en daarmee de belastingopbrengsten. Om deze reden is vaste lijn dat businesscases niet openbaar worden gemaakt. Die lijn – die ik onderschrijf – geldt ook in dit geval.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat uw ambtsvoorganger schreef: «tevens ben ik van zins de mogelijkheid te onderzoeken op zinvolle en methodisch verantwoorde wijze inzicht te verkrijgen in de gemiste inkomsten die met de tax gap verband houden. In 2013 bericht ik uw Kamer hier graag nader over.»? (Kamerstuk 31 066, nr. 151)
Ja.
Welke acties zijn allemaal ondernomen naar aanleiding van die belofte bijna twee jaar geleden?
Omdat de vraag van de Kamer zag op een omvattend beeld van de tax gap is het CBS benaderd om een macro-economisch onderzoek uit te voeren. Het CBS heeft met zijn Nationale rekeningen de beschikking over gegevens over uitgaven aan goederen en diensten. Als eerste belastingmiddel is gekozen voor de btw omdat het CBS voor dit middel het meeste zicht heeft op en ervaring heeft met schattingen van de toegerekende btw vanuit de productie. Bovendien doet de Europese Commissie periodiek vergelijkend onderzoek naar de btw gap in de EU-lidstaten. Het CBS heeft inzicht gegeven in zijn berekeningswijze van het zogenoemde btw-verschil (zijnde het verschil tussen de afgedragen btw en de berekende btw) in de Nationale rekeningen. De methode van het CBS is vergeleken met de methode van het onderzoeksbureau CASE dat in opdracht van de Europese Commissie het onderzoek doet. Verder heeft de Belastingdienst met een aantal EU landen die al ervaring hebben met schatting van de tax gap in hun land, een workshop gehouden om te kijken hoe de verschillende gehanteerde methodieken zich tot elkaar verhouden en om ervaringen uit te wisselen. Dit alles heeft geresulteerd in een rapport over de methodiek en macro-economische schatting van gemiste btw dat op 10 juli jl. naar de Kamer is gestuurd.7
Herinnert u zich dat u naar veel herhalingsverzoeken uit de Kamer in juli net na het begin van het zomerreces, met een onderzoek kwam dat louter ging over de btw gap en niet over de tax gap en ook geen aanbevelingen bevatte over hoe dit opgelost kon worden? (Kamerstuk 31 066, nr. 211)
Op 10 juli jl. heb ik uw Kamer het rapport over de berekening van de BTW_gap toegestuurd8. Ik hoop hier in het AO van 8 oktober nader met de commissie Financiën van gedachte te kunnen wisselen.
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese Commissie al in 2009 een onderzoek publiceerde naar de btw gap in alle lidstaten inclusief Nederland en dat er dus iets weinig vernieuwends is gedaan?
Ja. Het onderzoek dat de Belastingdienst nu voor het eerst zelf in samenwerking met het CBS heeft uitgevoerd naar een macro-economische schatting van de btw-gap, heeft kennis en ervaring opgeleverd die nodig is om de berekening van de Europese Commissie (het onderzoeksbureau CASE) te kunnen beoordelen en over de verschillen in discussie te gaan. Door de contacten die er sindsdien zijn geweest tussen de Belastingdienst en CASE is de aanpak van Brussel inmiddels ook verfijnd. De nieuwe raming door CASE is uitgevoerd op een bestand dat veel sterker overeenkomt met de achterliggende Nationale rekeningen. Daardoor liggen de nieuwe percentages ook veel dichter bij die van het CBS.
Heeft u de inbreng gelezen van het schriftelijk overleg van 19 september 2014 over dit laatste Kamerstuk waarin onder andere gevraagd wordt: «De aangenomen motie van het lid Omtzigt c.s. over de verkleining van de tax gap (Kamerstuk 31 066, nr. 144) zag niet alleen op btw, maar met name op de directe belastingen. De leden van de CDA-fractie hebben met teleurstelling gezien dat het kabinet niet de tax gap in beeld brengt, maar de btw gap. Zij verzoeken de Staatssecretaris aan te geven wanneer hij de tax gap in de overige belastingen, waaronder de vennootschapsbelasting en de loon- en inkomstenbelasting gaat berekenen, zoals herhaaldelijk gevraagd in de Tweede Kamer.»?
Gelijk met deze antwoorden zijn ook de vragen gesteld in het schriftelijk overleg van 18 september 2014 beantwoord.
Waarom deed het kabinet in de begroting 2014 (hoofdstuk IX) of deze motie was afgedaan terwijl dit evident niet het geval was? Bent u bereid om deze motie weer op de lijst te plaatsen van niet afgedane moties, nu over deze motie nota bene nog een schriftelijke procedure loopt?
De motie is inderdaad met het sturen op 10 juli jl. van het onderzoek naar de macro-economische schatting van gemiste omzetbelasting (btw gap) bedoelde motie als zodanig van de lijst van openstaande moties & toezeggingen gehaald. Dit is gedaan omdat met het sturen van het rapport een volgende fase in de politieke discussie is ingegaan. De motie zal weer op de lijst worden geplaatst.
Wanneer kan de Kamer eindelijk een onderzoek naar de tax gap tegemoet zien, inclusief mogelijkheden om de tax gap te verkleinen?
In mijn brief waarbij ik het rapport over de btw gap heb aangeboden, heb ik gewezen op een aantal beperkingen van tax gap analyses. De centrale vraag is wat met de uitkomsten van tax gap onderzoek wordt beoogd (door de Tweede Kamer of de Belastingdienst). In zijn handhavingstrategie koppelt de Belastingdienst het binnenhalen van belastinggeld aan het beïnvloeden van gedrag en het oplossen van problemen. Dat moet er voor zorgen dat de belasting die verschuldigd is op basis van de wet niet alleen door correcties wordt vastgesteld maar ook daadwerkelijk binnenkomt. Hierover wil ik graag met uw Kamer op 8 oktober 2014 in gesprek gaan.
Het afkopen van het statiegeldsysteem van Lidl en Aldi |
|
Henk van Gerven , Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat het systeem van de Stichting Afvalfonds door u algemeen bindend is verklaard en dat het voorziet in een dekking van de jaarlijkse kosten van inzameling van verpakkingen en het voorkomen van zwerfafval en verduurzaming van verpakkingen, anders gezegd de afvalbeheersbijdrage die is verschuldigd ter dekking van de Afvalbeheersstructuur?1 2
Ja. Daarnaast zijn er meer dan de in de vraag genoemde doelen opgenomen in de algemeen verbindende verklaring (AVV). De AVV spreekt bijvoorbeeld ook over de overige activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van de Raamovereenkomst en het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton (hierna: Verpakkingenbesluit).
Klopt het dat met de afvalbeheersbijdrage de inzamelingskosten van volgend jaar – glas, hout, papier en karton, metaal, kunststof en andere materialen – alsmede enkele organisatorische kosten, aan de producenten en importeurs van dergelijke producenten worden doorbelast?
Nee, de afvalbeheersbijdragen, gebaseerd op de Afvalbeheersbijdrageovereenkomst (ABBO), worden in hetzelfde jaar geïnd door StAV bij de producenten en importeurs van verpakkingen. Daarnaast worden de bijdragen conform de AVV aangewend voor meer dan de in de vraag genoemde doelen (zie het antwoord op vraag 1).
Op grond van de AVV geeft de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) uitvoering aan de relevante bepalingen uit het Verpakkingenbesluit, de Raamovereenkomst en de ABBO.
Daartoe int de StAV de afvalbeheersbijdrage bij producenten en importeurs, die in Nederland meer dan 50.000 kg verpakkingen per jaar op de markt brengen.
In de AVV zijn conform de «Regeling verzoek afvalbeheersbijdragen» en de hiervoor geldende Leidraad AVV de volgende uitgaven begroot:
Hiermee voorziet de AVV in de dekking van de jaarlijkse kosten.
Waaruit blijkt dat de Stichting Afvalfonds extra gelden zou mogen innen of opsparen, of dat de Stichting gelden van glas-, hout-, papier-, en drankenproducenten mag besteden aan problemen die bepaalde bedrijven ondervinden met het systeem van statiegeld op PET-flessen of deze mag gebruiken ter compensatie van mogelijke financiële nadelen die Aldi en Lidl zouden ondervinden van de mogelijke afschaffing van het statiegeldsysteem?
Van het innen of opsparen van extra gelden is geen sprake. Er worden geen andere gelden geïnd of opgespaard dan voor de in het antwoord op vraag 2 genoemde doeleinden.
Of gelden die opgebracht zijn door de ene materiaalstroom (mede) ingezet worden ten behoeve van de uitvoering van de Raamovereenkomst voor een andere materiaalstroom is een zaak van het bestuur van StAV. De AVV laat daarvoor ruimte. Het bestuur van het Afvalfonds Verpakkingen stelt de begroting vast en controleert uiteindelijk de eindafrekening. De jaarafrekening wordt voorzien van een controleverklaring afgegeven door een accountant.
Bent u bereid om de Stichting Afvalfonds mede te delen dat de Stichting – mede inachtgenomen de algemeen bindend verklaring – niet gerechtigd is om supermarktketens vanuit de betaalde afvalbeheersbijdragen miljoenen te betalen als tegemoetkoming of schadevergoeding in geval van de afschaffing van statiegeld op PET-flessen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik aangaf in mijn antwoord 2 van mijn brief van 26 september jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 68) is op dit moment geen sprake van vrijgeven of afschaffen van het landelijk statiegeldsysteem. De besluitvorming hierover heb ik in mijn brief van 11 juni 2014 (Kamerstuk 28 694, nr. 117) aan Uw Kamer gestuurd. Als het landelijke systeem blijft bestaan of Aldi en/of Lidl besluiten het eigen statiegeldsysteem te continueren, dan is er geen schade en dus ook geen compensatie door het Afvalfonds.
StAV is zelf verantwoordelijk voor het doel van haar bestedingen die moeten passen binnen de begrote uitgaven volgens de AVV.
In mijn antwoorden van 25 september jl. op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 68) heb ik aangegeven dat naar mijn mening dit soort transitiekosten geoorloofd kunnen zijn. De gelden komen uit contributie, opgebracht door het verpakkende bedrijfsleven.
Indien het antwoord op vraag 4 nee is, kunt u aangeven op basis van welk artikel van de algemeen bindend verklaarde Afvalbeheersbijdrage-overeenkomst de Stichting wel gerechtigd zou zijn om heffingen van 2012, 2013, 2014 of toekomstige heffingen niet te besteden aan de inzameling of recycling van materialen en het voorkomen van zwerfafval, maar deze te besteden aan de schade van supermarktketens?
Zoals toegelicht in mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 4 is geen sprake van een andere besteding dan waarvoor de afvalbeheersbijdragen zijn bedoeld.
Deelt u de mening dat statiegeldverpakkingen bijdragen aan minder zwerfafval?
Er zijn diverse instrumenten voor de aanpak van zwerfafval. Welk instrument gebruikt wordt, is onder andere afhankelijk van de situatie, het gewenste resultaat en de inspanningen die daarmee samenhangen. Het heffen van statiegeld op verpakkingen is één van die instrumenten.
Deelt u de mening dat afvalbeheersbijdragen door producenten en importeurs juist mede zijn/worden betaald ter voorkoming van zwerfafval (artikel 2.1 ABBO) en dat deze bijdragen dus niet mogen worden aangewend voor een systeem dat kan en zal leiden tot meer zwerfafval?
De bijdragen worden betaald om StAV in staat te stellen de verplichtingen van de producenten en importeurs van verpakkingen uit te voeren.
In grote lijnen bestaan die uit het inzamelen, sorteren, registreren van verpakkingsafval, het verduurzamen van verpakkingen en het aanpakken van zwerfafval.
De raamovereenkomst is een integraal pakket van afspraken voor deze doelen. De uitvoering van het integrale pakket van de raamovereenkomst zal naar mijn mening leiden tot minder zwerfafval.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Grondstoffen en afval voorzien op 9 oktober 2014?
Ja, ik zal de vragen vóór het Algemeen overleg Grondstoffen en afval van 16 oktober 2014 beantwoorden.
Een illegale actiegroep die kinderen verstopt voor jeugdzorg |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat er in Nederland een illegale actiegroep actief is die kinderen uit handen probeert te houden van professionele jeugdzorg? Kunt u toelichten hoe groot de omvang van deze illegale praktijken in Nederland is?1
Als kinderen jeugdzorg nodig hebben, is er sprake van opvoed- en opgroeiproblematiek. Het is dan niet in het belang van kinderen als iemand hen de zorg die zij nodig hebben onthoudt. Ik acht dat dus onwenselijk.
De omvang van deze praktijken is mij niet bekend.
Is in uw ogen het telkens kort verblijven op één adres van kinderen bevorderlijk voor hun ontwikkeling?
Wanneer kinderen telkens kort verblijven op één adres is er geen sprake van een stabiele woonomgeving die kinderen nodig hebben. Als er bovendien sprake is van opvoed- en opgroeiproblematiek is dat niet bevorderlijk voor hun ontwikkeling.
Hoeveel kinderen die professionele jeugdzorg nodig hebben werden/worden in Nederland verborgen gehouden voor de jeugdzorg in 2012, 2013 en 2014?
Dat is niet bekend.
Welke maatregelen en concrete acties neemt u en/of andere maatschappelijke organisaties (jeugdzorg, politie) om deze illegale praktijken te stoppen, en kinderen de zorg te geven die zij nodig hebben?
Indien een bureau jeugdzorg vaststelt dat een jeugdige onttrokken wordt aan de jeugdzorg waarvoor de jeugdige geïndiceerd is doet de instelling aangifte bij de politie. Het is dan aan de politie en justitie om de jeugdige op te sporen en onderzoek te doen naar eventuele strafbare feiten.
De uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over een in de thuiszorg werkzame verpleegkundige |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Arnhem-Leeuwarden over een in de thuiszorg werkzame verpleegkundige, die door de rechtbank wordt beschouwd als ondernemer voor de inkomstenbelasting?1
Ja
In hoeverre heeft deze uitspraak gevolgen voor de handhavingspraktijk van VAR-wuo’s2 in de zorg? Betekent deze uitspraak dat zzp’ers zorg in natura kunnen leveren via een bemiddelingsbureau of via de thuiszorg?
Een dergelijke generieke uitleg geeft de Belastingdienst niet aan deze uitspraak van het hof.
De berechte procedure had betrekking op een zorgverlener met vijf opdrachtgevers en met een combinatie van zorg in natura, Persoonsgeboden budget en zorg aan particulieren. Daarbij was de onderliggende vraag wat de kwalificatie van de inkomsten van de zorgverlener voor de inkomstenbelasting was. Het hof komt tot de conclusie dat het geheel van werkzaamheden van de belanghebbende winst uit onderneming vormt. Daarbij heeft het hof ondernemersrisico’s onderkend. Ook vond het hof de stelling van de belanghebbende aannemelijk dat zij niet verplicht was zelf de werkzaamheden te verrichten en zelf voor vervanging kon zorgen. Een afzonderlijk oordeel over de kwalificatie van de AWBZ-zorg in natura is door het hof niet gegeven, het was ook geen onderdeel van de procedure.
Deze procedure laat zien hoe de rangorderegeling in de Wet IB 2001 werkt. Voor kwalificatie van inkomsten voor de inkomstenbelasting moet eerst worden beoordeeld of sprake is van winst uit onderneming. Als dat niet zo is, wordt onderzocht of sprake is van loon uit dienstbetrekking. Wanneer dat ook niet het geval is, komt resultaat uit overige werkzaamheden aan de orde. De conclusie van het hof dat «de met haar werkzaamheden in de thuiszorg behaalde inkomsten winst uit onderneming vormen», neemt niet weg dat een opdracht waarbij sprake is van zorg in natura op zichzelf bezien een dienstbetrekking kan vormen. Nu is voor de inkomstenbelasting het geheel van werkzaamheden eerst getoetst aan de vraag of sprake is van winst uit onderneming, waarbij ook de inkomsten uit de dienstbetrekking in de winst opgaan.
Dit betekent dat de uitspraak wel in vergelijkbare situaties geldt, maar niet voor andere gevallen waarin zorg in natura wordt verleend. De VAR moet worden aangevraagd voor dezelfde soort werkzaamheden die onder dezelfde condities worden verricht. Dus voor de aanvraag en afgifte van de VAR kan met recht een onderscheid tussen zorg in natura, zorg via een Persoonsgebonden budget of particuliere zorg gehanteerd worden. De aanvraag van een VAR voor zorg in natura levert dan in de regel een VAR-loon op.
De kwalificatie voor de inkomstenbelasting kan anders uitvallen dan bij de afgifte van de VAR, als de feiten anders blijken te zijn dan bij de aanvraag van de VAR is gepresenteerd. Dat speelt bijvoorbeeld als op basis van de aanvraag een VAR-wuo is afgegeven en later slechts sprake blijkt te zijn van één opdrachtgever en als ook nog eens alleen zorg in natura blijkt te zijn verleend. Onder deze omstandigheden wordt voor de inkomstenbelasting het standpunt ingenomen dat geen sprake is van winst uit onderneming
Wat betekent deze uitspraak voor zowel de nog actieve zelfstandigen in de zorg als degenen van wie de VAR-wuo eerder is omgezet in een VAR-loon? Bent u bereid de groep van 1.200 zzp’ers die eerder onverwachts een VAR-loon ontvingen, op korte termijn alsnog een VAR-wuo te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Deze uitspraak naar aanleiding van de toetsing van de aangifte inkomstenbelasting van betrokkene behelst het oordeel, of het geheel van werkzaamheden van een zorgverlener kan worden betiteld als winst uit onderneming zoals dat in de aangifte was verantwoord.
Een VAR is een op aanvraag gegeven beschikking, dat wil zeggen VAR’s verstrekt de Belastingdienst niet uit eigen initiatief. Bij de VAR-wuo afgifte gaat het om een beoordeling vooraf van een bepaalde omschrijving van een voorgenomen werkzaamheid.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, geldt de uitspraak wel in vergelijkbare situaties, maar bij lange na niet voor alle andere gevallen waarin zorg in natura wordt verleend.
De groep van 1.200 zzp‘ers die een VAR-loon hebben ontvangen is in mei 2014 in een brief van de Belastingdienst gewezen op de mogelijkheid om deel te nemen aan de pilot van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De zorgverleners die wilden meedoen in deze pilot konden een nieuwe VAR aanvragen. In het aanvraagformulier bij de omschrijving van de werkzaamheden moesten zij invullen: «AWBZ-zorg op basis van deelname aan de Zorgpilot». Zij hebben vervolgens een VAR-wuo gekregen met als omschrijving van de werkzaamheden: «AWBZ-zorg op basis van deelname aan de Zorgpilot».
Hoe verhoudt de uitspraak van de rechtbank zich tot de door de Belastingdienst gehanteerde acht criteria voor ondernemerschap voor de inkomstenbelasting?
De criteria die in de jurisprudentie voor de beoordeling van ondernemerschap worden aangelegd hanteert de Belastingdienst ook. Wet- en regelgeving en jurisprudentie vormen de basis van het handelen van de Belastingdienst.
Het mislukken van het zoveelste ICT-project bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het ICT-project Be Informed is gestaakt? Waarom is de Tweede Kamer niet ingelicht?1
UWV heeft het project vroegtijdig afgebroken vanwege faillissement van de betrokken ICT-leverancier. Dat zo zijnde is er geen sprake van het mislukken van het project in de zin dat UWV niet gepresteerd heeft.
De financiële omvang en risicoprofiel van het project waren niet zodanig dat opname in het RijksICT-dashboard volgens de Rijksbrede normen vereist was. Vanzelfsprekend zal ik de nieuwe spelregels die na discussie uit het parlementair onderzoek naar grote ICT-projecten bij de overheid voortvloeien volgen.
Welk bedrag is door het UWV uitgegeven aan het project, uitgesplitst naar internen en externe partijen?
Be Informed was leverancier van enkele samenhangende standaard softwarepakketten (een zgn. softewaresuite) waarmee UWV stapsgewijs tot systeemvernieuwing wilde komen. Vóór de ingebruikname van de businessapplicatie voor de WW als eerste toepassing («WW met Suite») deed zich het faillissement voor.
Op dat moment waren de volgende betalingen gedaan.
In het najaar van 2012 is aan Be Informed is voor de aanschaf van de licentie om de suite UWV-breed te kunnen inzetten € 10,2 mln betaald. De licentie had dus niet alleen betrekking op de WW. Na het faillissement van Be Informed en het stopzetten van het (deel)project «WW met Suite» is UWV-brede inzet niet meer aan de orde.
Een eerste project in dit langere traject had betrekking op het gereed maken van de UWV-organisatie voor het gebruik van de softwaresuite. Dit was het project «Suite Startklaar». De kosten van dit project bedroegen € 1 mln.
In het kader van het reguliere onderhoud van de suite is in het eerste halfjaar van 2013 € 0,53 mln betaald en € 0,72 mln voor het recht op het gebruik van een aanvullend pakket.
De kosten van het deelproject «WW met Suite» bedroegen € 5,9 mln, waarvan € 2,4 mln aan externe partijen is betaald.
Wanneer zijn er door het UWV betalingen gedaan aan Be Informed en om welke bedragen ging het?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat het UWV proberen het geld terug te halen bijvoorbeeld via de curator? Zo ja, acht u dit kansrijk? Zo nee, waarom niet?
UWV heeft een claim ingediend bij de curator ter zake van de geleden schade. Deze wordt gegeven de staat van de boedel echter niet kansrijk geacht. Verder heeft de curator aangegeven het punt van eventueel onbehoorlijk bestuur zelf in onderzoek te hebben, waardoor UWV van een eventuele actie met betrekking tot onbehoorlijke bestuur heeft afgezien.
Welke andere stappen gaat het UWV ondernemen richting Be Informed?
Zie antwoord vraag 4.
Is het UWV nagegaan in september 2012 hoe de financiële situatie van Be Informed was? Zo ja, met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
In de Europese aanbesteding zijn eisen gesteld aan de financiële situatie van de aanbieders. Be Informed voldeed aan deze criteria.
Is het UWV voornemens het programma E-werken opnieuw aan te besteden? Zo ja, welke lessen trekt het UWV uit deze ervaring?
UWV heeft opnieuw de vraag onder ogen gezien hoe de ontwikkeling van het systeemlandschap van UWV verder moet worden gebracht. Daarbij is in de eerste plaats vastgesteld dat het belang van continuïteit en stabiliteit voorop dient te staan. Het voortbouwen op en hergebruik van bestaande systemen is daarom uitgangspunt. In de tweede plaats is vastgesteld dat zich sinds de start van het traject met Be Informed in 2012 verschillende ontwikkelingen op ICT-terrein hebben voorgedaan, zowel binnen als buiten UWV. De Rijksbrede ervaringen met het kunnen werken met suites, de beschikbare financiële kaders en ook voortschrijdende ambities op het vlak van de digitale overheid, zijn daar voorbeelden van. Het voorgaande betekent dat UWV op dit moment niet voornemens is een nieuwe aanbesteding te doen.
Waaruit bestond de zakelijke rechtvaardiging voor het project? Wat waren de oordelen van auditors over de voortgang van het project? Wilt u een feitenrelaas opstellen over het verloop van het project? Zo nee waarom niet?
Na een marktverkenning heeft UWV medio 2011 een Europese aanbesteding uitgeschreven voor de verwerving van een softwarepakket waarbij zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van standaardfunctionaliteiten en specifieke aanpassingen gerealiseerd kunnen worden zonder gedetailleerd programmeerwerk.
In augustus 2012 vond de gunning plaats aan Be Informed. Het vervolgtraject is in kleine stappen ingezet. Als eerste stap is het project «Suite Startklaar» gestart, waarmee de UWV-organisatie gereed werd gemaakt voor het gebruik van de software.
Na de succesvolle afronding van «Suite Startklaar» heeft UWV zich bezonnen op de volgende stap. Er volgde een keuzeproces voor de eerste praktijktoepassing met de software van Be Informed. Hiervoor werd een onderdeel van de WW gekozen. Deze afweging en de stand van het denken van dat moment is getoetst door PWC. Mede op basis van het oordeel van PWC heeft UWV geconcludeerd dat de business case valide was, zij het dat de beoogde besparing niet reeds per 2015 realiseerbaar was. UWV heeft de aanbevelingen van PWC opgevolgd en is vervolgens gestart met het project «WW met Suite».
Het faillissement van de leverancier Be Informed betekende een vroegtijdig einde aan dit project. Overigens zou, in de situatie dat zich het faillissement zich niet had voorgedaan en overeenkomstig de benadering om in kleine en beheersbare stappen te werken, UWV zich opnieuw de vraag hebben gesteld of en onder welke condities een volgende stap verantwoord zou zijn geweest.
De (deel)projecten «Suite Startklaar» en «WW met Suite» hebben er toe geleid dat er op een deel van het WW-domein een applicatie voor medewerkers is opgeleverd die in een testomgeving goed werkt. De fase van het testen voor productie, voorzien voor het einde van het eerste kwartaal 2014, is niet bereikt als gevolg van het faillissement. Daarmee was het ook niet meer mogelijk het oorspronkelijk beoogde doel van UWV-brede inzet van de softwaresuite te realiseren.
Onderstaand het chronologisch verloop van het project:
De belabberde kwaliteit van het leerlingenvervoer voor kinderen met een beperking |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de waarschuwing van de brancheorganisatie voor het groepsvervoer KNV Taxi1 dat veel gemeenten bij de aanbesteding van het leerlingenvervoer het liefst voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten en de kwaliteit vaak ondergeschikt maken aan de prijs?2
Er zijn in de media vaker zorgen geuit over de kwaliteit van het leerlingenvervoer in relatie tot het Europees aanbesteden door gemeenten, vanuit het idee dat bij de beoordeling van deze aanbestedingen alleen naar de prijs werd gekeken en niet naar de kwaliteit van het leerlingenvervoer. Bij de beoordeling van de aanbiedingen wordt echter altijd naar de verhouding tussen de prijs en de kwaliteit gekeken.
In 2009 heeft de Ombudsman een kritisch rapport uitgebracht over de kwaliteit van het leerlingenvervoer.3 Onder andere naar aanleiding van dit rapport zijn in 2009 de Handboeken contractvervoer opgesteld, waaronder het handboek «Professioneel aanbesteden leerlingenvervoer» (zie ook www.naarbetercontractvervoer.nl). De handboeken zijn uitgebracht door de ministeries van I&M (voorheen V&W), VWS en OCW in samenwerking met de VNG, de CG-Raad, de brancheorganisatie en de werkgevers- en werknemersorganisaties in de taxibranche.4 Het handboek biedt voor een groot deel van de aanbevelingen van de Ombudsman oplossingen en/of handvatten. Zo wordt er (voor de aanbesteding) informatie gegeven over de kwaliteit waar het leerlingenvervoer aan zou moeten voldoen. Daarnaast wordt ook naar de prijs gekeken. Het gaat om een goede verhouding tussen kwaliteit en prijs.
Deelt u de mening van de brancheorganisatie dat «de Europese aanbesteding het probleem is, omdat de gemeenten hierbij de opdracht geven aan het vervoersbedrijf met de laagste prijs en niet meer naar de service voor kwetsbare kinderen kijken»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel deze mening niet. Door het Europees aanbesteden wordt de aanbestedingsprocedure juist transparant en is het zeker niet zo dat de opdracht automatisch gegund wordt aan de aanbieder met de laagste prijs. Het handboek «Professioneel aanbesteden leerlingenvervoer» geeft tips en voorbeelden over zaken waarvan het belangrijk is dat ze worden meegenomen en meegewogen bij de aanbesteding. Gemeenten worden gewezen op het belang van een goede verhouding van kwaliteit en prijs bij de aanbesteding.
Wat zijn volgens u de oorzaken van de door u geconstateerde «sterke daling» van de kosten voor het leerlingenvervoer door de Europese aanbestedingen?3 Is deze sterke daling juist niet een directe bedreiging van de kwaliteit van het leerlingenvervoer en een bevestiging van wat de brancheorganisatie voor groepsvervoer stelt?
In de eerste meting van de «Monitor leerlingenvervoer 2013» is geconstateerd dat er landelijk, tussen 2011 en 2012, sprake is van per saldo een (kleine) daling van de totale vervoerskosten van zo’n € 10 miljoen (op een totaal van € 230 miljoen). Deze daling is niet als «sterk» te kwalificeren. Veel gemeenten gaven aan dat de (autonome) ontwikkeling van het aantal leerlingen een belangrijke reden was voor een daling van de vervoerskosten. Andere redenen voor de landelijke afname van de kosten zijn een verschuiving van aangepast vervoer naar eigen- of openbaar vervoer en een gunstigere aanbesteding in combinatie met regionalisering (gezamenlijk optrekken van gemeenten bij de aanbesteding). Er zijn ook gemeenten die te kampen hadden met een stijging van vervoerskosten door de jaarlijkse indexering door vervoerders, een toename van vervoersbewegingen door scholen die afwijkende schooltijden hanteren of door een duurder contract met een nieuwe vervoerder.6
Hoe beoordeelt u het door de brancheorganisatie aangehaalde voorbeeld van vervoerder Helbro te Sliedrecht, die geen concessies wilde doen aan kwaliteit en als gevolg daarvan failliet ging? Acht u het wenselijk dat organisaties en bedrijven die voor kwalitatief hoogwaardig vervoer voor kinderen met een beperking gaan vanwege de marktwerking in het leerlingenvervoer failliet gaan?
Een oorzakelijk verband tussen kwaliteit en faillissement is mij niet bekend. Vervoersbedrijf De Vier Gewesten (DVG) heeft vanaf 1 september 2014 het leerlingenvervoer in deze regio overgenomen. Het bedrijf schakelt vaak lokale vervoerders in. Deze bedrijven rijden, naar ik begrepen heb, naar tevredenheid al langere tijd naar scholen in de regio.
Wat zijn in uw ogen de oorzaken van de recente misstanden in Gorinchem4 en Utrecht5? In hoeverre zijn deze recente misstanden in Gorinchem en Utrecht bij het leerlingenvervoer veroorzaakt door aanbestedingen, waar de prijs boven de kwaliteit wordt gesteld?
In Gorinchem was een probleem ontstaan door een gerechtelijke procedure omdat een vervoersbedrijf na de voorlopige gunning een kort geding tegen de gemeente had aangespannen. De potentiële vervoerders hebben toen in afwachting van de uitspraak niet de benodigde uitgaven kunnen doen om het vervoer voor te bereiden. De rechter heeft geoordeeld dat de procedure goed was verlopen en heeft de gemeente Gorinchem in het gelijk gesteld. Na de uitspraak is helaas één vervoersbedrijf niet in staat geweest om precies op tijd leerlingenvervoer te regelen. Gelukkig is dit tot één dag beperkt gebleven.
In Utrecht ging het over de slechte kwaliteit van het leerlingenvervoer. Ook was er een gehandicapte leerling achtergelaten in een busje. Dit incident betreur ik zeer. Volgens het vervoersbedrijf waren er, na de nieuwe aanbesteding, nieuwe chauffeurs en nieuwe routes. Hierbij zijn er fouten gemaakt. Dit is door de gemeente Utrecht opgepakt.
Welke tarieven worden er bij de aanbesteding van het leerlingenvervoer door gemeenten gehanteerd (minimum/maximum/gemiddelden)? Wat is in uw ogen een wenselijk tarief (in euro’s)?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij de gemeenten. Ik ben daarom niet bekend met de tarieven die de diverse gemeenten hanteren en wat daarbij wenselijk is.
Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om de kwaliteit van het leerlingenvervoer te verbeteren en de recente misstanden in de toekomst te voorkomen of op te lossen?
In 2009 zijn er door het opstellen van het handboek «Professioneel aanbesteden leerlingenvervoer» al maatregelen genomen om de kwaliteit van de aanbesteding en het leerlingenvervoer te verbeteren. De uitkomsten van de 1-meting onder eindgebruikersis aanleiding geweest om de kwaliteitsaspecten opnieuw te positioneren. Als gevolg daarvan is het handboek medio 2013 geactualiseerd. Hiermee liggen er voldoende handvatten voor gemeenten voor een kwalitatief goede aanbesteding van het leerlingenvervoer.9
Deelt u de mening dat bij leerlingenvervoer niet de markt en de prijs van het personenvervoer leidend moeten zijn, maar dat altijd de kwaliteit voorop moet staan?
De regels voor het aanbesteden geven ruimte voor een combinatie van prijs en kwaliteit.
Ziet u mogelijkheden om de Europese aanbestedingen bij het leerlingenvervoer uit te bannen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik zie geen mogelijkheid om de Europese aanbesteding bij het leerlingenvervoer uit te bannen. Een transparante wijze van aanbesteding is belangrijk. Daarmee stoppen is niet wenselijk.
Is het gebruikelijk in gemeenten dat ouders zelf voor begeleiding tijdens het leerlingenvervoer moeten zorgen of deze zelf moeten bekostigen? Hoeveel gemeenten hanteren deze regel in de aanbestedingsvoorwaarden? Wat voor een gevolgen heeft een dergelijke begeleidingsplicht voor de arbeidsparticipatie in Nederland?6
Gemeenten hebben de wettelijke plicht «passend vervoer» aan te bieden. Uitgangspunt van de regeling leerlingenvervoer is een vergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer, zo nodig met begeleiding. Ook kan een fietsvergoeding worden verstrekt. Onder bepaalde voorwaarden kunnen ouders voor hun kind aanspraak maken op aangepast vervoer, in taxi’s of taxibusjes.
Gemeenten mogen geen bijdrage van ouders vragen als het gaat om leerlingen met een handicap. Met invoering van passend onderwijs op 1 augustus 2014 is als gevolg van een amendement van de Tweede Kamer in de wet opgenomen dat gemeenten in de regeling leerlingenvervoer rekening moeten houden «met de van de ouders redelijkerwijs te vergen inzet». Dit is opgenomen in de Modelverordening van de VNG en in de regelingen van gemeenten. De verantwoordelijkheid van de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij de gemeente. Daarom ben ik niet bekend met de wijze waarop gemeenten hieraan vorm geven in de aanbesteding van het leerlingenvervoer.
Het bericht dat er weer een tbs’er ontsnapt is tijdens verlof |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u dit bericht en klopt het wat hierin vermeld wordt?1
Ja.
Hoe heeft deze tbs’er kunnen ontsnappen tijdens zijn, nota bene, begeleid verlof?
De tbs-gestelde werd gedurende zijn verlof op 25 september begeleid door een sociotherapeut. Halverwege het verlof zag de tbs-gestelde kans om weg te rennen van zijn begeleider. Die heeft getracht de tbs-gestelde te volgen, maar is hem op enig moment uit het oog verloren. Na de onttrekking zijn onmiddellijk de politie en het slachtoffer geïnformeerd. Daarnaast is contact gezocht met de familie van de tbs-gestelde. Betrokkene is op 30 september jl. aangehouden.
Deelt u de mening dat de risicotaxatie voor de verloftoekenning van deze tbs’er blijkbaar helemaal verkeerd is geweest? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. In dit geval waren er geen signalen dat de betreffende tbs-gestelde zich zou willen onttrekken. In mijn antwoord op vraag 7 ga ik nader in op de procedure omtrent verlofverlening.
Deelt u de mening dat er iets structureel mis is met het tbs-systeem waarbij het een sport lijkt te zijn geworden om verknipte criminelen maar zo snel mogelijk op verlof te sturen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit systeem drastisch te wijzigen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een signalement van de tbs’er verspreid via de meldkamer(s) van de politie? Zo nee, waarom niet?
Ja. De begeleider van de tbs-gestelde heeft direct melding van de onttrekking gedaan aan de meldkamer (112-melding), waarna de opsporing werd gestart. Het signalement van de tbs-gestelde is door de lokale meldkamer van de politie Brabant Zuid-Oost verspreid onder de agenten op straat. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Hoelang wilt u de samenleving nog als proeftuin gebruiken en hoeveel slachtoffers moeten er nog vallen voor standaard een signalement van een ontsnapte tbs’er naar de meldkamer(s) van de politie wordt gestuurd, aangezien deze veroordeelde voor poging tot doodslag kennelijk al dagenlang spoorloos is?
Bij een harde onttrekking, dat wil zeggen een onttrekking aan begeleid verlof zoals in het onderhavige geval, is het reeds de standaardprocedure dat er direct melding van de onttrekking wordt gedaan aan de regionale korpsen via de meldkamer van de politie (112-melding). De persoon bevindt zich dan vaak nog in de nabije omgeving van de locatie waar hij of zij zich onttrok aan de begeleider. Om die reden wordt standaard een signalement van de tbs-gestelde onder het regioteam verspreid. Daarnaast wordt de onttrekking gemeld aan de Groep Opsporing Onttrekkingen (GOO) van de Landelijke Eenheid van de politie. Indien daartoe aanleiding is, wordt het signalement van de tbs-gestelde ook landelijk verspreid.
In een situatie waarin een tbs gestelde niet terugkeert van onbegeleid verlof (een zogenaamde «zachte onttrekking»), wordt eveneens altijd gemeld aan de GOO. Omdat dan veelal enige tijd verstreken is, doet de GOO van de onttrekking echter een landelijke melding. Indien een concreet vermoeden bestaat waar de onttrokkene zich bevindt, wordt ook de betreffende eenheid van politie over de onttrekking geïnformeerd, zodat ook lokaal naar de onttrokkene kan worden uitgekeken. In dat geval wordt ook een signalement van de onttrokkene verstrekt.
Bent u al tot het heldere inzicht gekomen dat begeleiders van tbs’ers op verlof standaard bewapend moeten worden? Zo nee, hoelang wilt u de samenleving nog blijven blootstellen aan dit (potentiële) gevaar voor u bereid bent verandering aan te brengen in dit beleid?
Nee, ik deel deze mening niet. Verlofverlening verloopt langs een zorgvuldige procedure waarbij veiligheid hoog in het vaandel staat. Wanneer een kliniek – na voldoende voortgang in de behandeling – besluit een verlofaanvraag te doen, adviseert het Adviescollege Verloftoetsing tbs aan de Minister van Veiligheid en Justitie, die een besluit neemt over het verlenen van een verlofmachtiging. Hieraan ten grondslag liggen altijd een gestandaardiseerde en gedegen risicotaxatie en risicomanagement. Wanneer een tbs-gestelde start met verlof is er sprake van een gefaseerde en gecontroleerde opbouw van vrijheden. Het verloftraject begint met vijf beveiligde begeleide verloven. Vervolgens vindt er tweepersoons begeleiding plaats waarna deze, indien dat verantwoord is, wordt afgebouwd naar begeleiding door één persoon.
Voorafgaand aan elk verlofactiviteit wordt op de dag zelf een inschatting gemaakt van de toestand van de betreffende tbs-gestelde en wordt beoordeeld of het verlof op een veilige wijze kan plaatsvinden. Daarmee worden de risico’s op een onttrekking zoveel mogelijk beperkt. Het is niet mogelijk om onttrekkingen voor 100 procent uit te sluiten.
Het oefenen met vrijheden is een belangrijk onderdeel van de behandeling van tbs-gestelden en een voorwaarde voor een goede resocialisatie. Ik ben van mening dat verloven voldoende gecontroleerd en gefaseerd plaatsvinden en zie geen meerwaarde in het standaard bewapenen van begeleiders. Het bewapenen van begeleiders kan zelfs meer risico’s opleveren voor de maatschappij.
Deelt u de mening dat de veiligheid van de maatschappij belangrijker is dan de belangen van een tbs’er die op verlof met zijn vrijheid mag oefenen?
Verlof maakt onlosmakelijk deel uit van de behandeling van tbs-gestelden en is een voorwaarde voor een goede resocialisatie. Daarmee draagt verlof bij aan de veiligheid van de samenleving. In de procedure die wordt gevolgd bij het verlenen van verlof staat de veiligheid voorop. Zie ook mijn antwoorden op de vraag 7.
Het in juni 2014 toegezegde onderzoek naar statiegeld |
|
Henk van Gerven , Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het persbericht1 van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) waarin gesteld wordt dat het KIDV de analyse gaat begeleiden die de milieueffecten van de Raamovereenkomst Verpakkingen 2012–2022 afzet tegen het effect van het vrijgeven van het statiegeld op grote PET-flessen?
Ja.
Waarom heeft u de opdracht voor het uitvoeren van een onderzoek naar de milieueffecten van de Raamovereenkomst aan het KIDV verleend, terwijl in de eerste termijn van het algemeen overleg Grondstoffen en afval van 18 juni 2014 is toegezegd dat het onderzoek onafhankelijk zou zijn en uitgevoerd zou worden met het doel om uiteindelijk over een rapportage te kunnen beschikken die buiten iedere twijfel staat?
De opdracht van de milieueffectenanalyse is door mij geformuleerd. Ik heb aan het KIDV gevraagd om de analyse te begeleiden en niet om uit te voeren. Het KIDV zet op basis van mijn opdracht de onderzoeken via een aanbestedingsprocedure in de markt en deze worden vervolgens door gerenommeerde instituten uitgevoerd.
Naar aanleiding van het verzoek van mevrouw Cegerek tijdens het AO van 18 juni jl. zal er ook een klankbordgroep opgericht worden. De klankbordgroep zal overigens geen besluitvormend karakter hebben.
Die is bedoeld om draagvlak voor het proces te waarborgen en om te reflecteren op het proces. Hierin zullen, naast de raamovereenkomstpartijen, ook NGO’s deelnemen.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid van het KIDV is gewaarborgd terwijl het instituut voor 100% wordt gefinancierd door het bedrijfsleven? Zo nee, waarom niet?
Er is diverse keren gesproken over de onafhankelijkheid van het KIDV. Ik heb aangegeven dat ik het KIDV een onafhankelijk instituut vind. Naast de twee vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, heeft het bestuur vier vertegenwoordigers van de overheid (rijksoverheid en lokale overheden). Daarmee zijn alle belangen evenredig vertegenwoordigd en is het niet het bedrijfsleven dat bepaalt wat er gebeurt.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid van het Kennisinstituut is gewaarborgd, terwijl twee belangrijke spelers uit het bedrijfsleven – te weten Coca Cola en Albert Heijn – hebben aangegeven van het statiegeld af te willen?
De besluiten van het KIDV worden genomen door het bestuur en niet door individuen of door bedrijven. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid van het KIDV is gewaarborgd, terwijl de directeur van het Stichting Afvalfonds Verpakkingen jarenlang gewerkt heeft voor Coca Cola?2
De directeur zit niet in het Bestuur van KIDV, zie verder de antwoorden op vraag 3 en 4.
Bent u van mening dat onafhankelijk onderzoek is gewaarborgd, wanneer de directeur van het KIDV (die het onderzoek naar statiegeld gaat begeleiden) twee jaar geleden als topambtenaar en rechterhand van de toenmalige staatsecretaris niet alleen afschaffing van statiegeld heeft bedacht, maar tevens de tekst van de Raamovereenkomst heeft opgesteld?3
De Raamovereenkomst is opgesteld door de raamovereenkomstpartijen, mede ondertekend door het Rijk én gesteund door uw Kamer. De tekst is tot stand gekomen in samenwerking tussen de genoemde partijen, resulterend in de concrete afspraken van de Raamovereenkomst.
In reactie op vraag 2 heb ik toegelicht hoe het proces van de analyse georganiseerd is, waarmee onafhankelijkheid van de resultaten van het onderzoek geborgd is.
Wat is uw reactie op de vraag hoe er sprake kan zijn van onafhankelijk, wetenschappelijk onderzoek wanneer de financiën, de formulering van de onderzoeksopdracht, de aanwijzing van het bureau alsmede de «begeleiding» van de onderzoeksvragen (die uiteindelijk voor 90% de uitkomst van een onderzoek zullen bepalen), worden ingevuld door de bedenker van de afschaffing van het statiegeldsysteem?
Zoals in het antwoord bij vraag 2 toegelicht, wordt de onderzoeksopdracht door mij bepaald en daar leg ik aan uw Kamer verantwoording over af. In antwoord op vraag 2 heb ik ook uitgelegd hoe het proces rondom het onderzoek georganiseerd is.
Wat is het bedrag dat door u beschikbaar wordt gesteld ter begeleiding van het onderzoek naar de milieueffecten van de Raamovereenkomst?
Het KIDV heeft een eigen begroting en een budget waaruit de onderzoeken betaald worden. Deze analyse was niet begroot. Omdat het een toezegging van mij is aan uw Kamer, zal ik een deel van de kosten betalen. Ik zal hiervoor op korte termijn een kostenopgave ontvangen.
Bent u bereid een echt onafhankelijk en wetenschappelijk onderzoek naar de analyse van de milieueffecten van de Raamovereenkomst te laten uitvoeren, dat wordt geleid door een onafhankelijk persoon en een onafhankelijke commissie? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Grondstoffen en afval (tweede termijn) voorzien op 9 oktober 2014?
Ja, ik zal de vragen vóór het Algemeen overleg Grondstoffen en afval van 16 oktober 2014 beantwoorden.
Het bericht dat onderzoek gedaan wordt naar een tweet van een jihadist |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) een tweet onderzoekt waarin melding gemaakt wordt gemaakt van drie Nederlandse jihadisten die in Syrië zijn omgekomen?1
Ja.
Gaat hier om een (strafrechtelijk) onderzoek naar de gedane uitlatingen, een onderzoek om de feiten zoals gesteld in de tweet te verifiëren of een ander onderzoek? Als het gaat om een (strafrechtelijk) onderzoek naar de gedane uitlatingen, kunt u dan uiteenzetten waarom een feitelijke omschrijving van een gebeurtenis voldoende reden is voor een onderzoek?
De NCTV is een onderdeel van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, en heeft onder meer tot taak het bevorderen van de identificatie en de analyse van dreigingen en risico's op het gebied van terrorisme en nationale veiligheid. In dit verband worden uitingen zoals de desbetreffende tweet door de NCTV bezien. Het betreft geen strafrechtelijk onderzoek of onderzoek zoals de inlichtingen- en veiligheidsdiensten dat uitvoeren, maar slechts de duiding van de inhoud van de tweet. Derhalve is niet overwogen om een Notice-and-Take-Down procedure in te zetten.
Op basis van welke rechtsgrondslag heeft de NCTV dit onderzoek geïnitieerd?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de NCTV andere diensten of organisaties ingeschakeld voor het uitvoeren van dit onderzoek? Zo ja, hoe verhouden zij zich tot de NCTV en welk wettelijk kader is op hun doen van toepassing?
Ja, de analyses van de NCTV komen tot stand mede op basis van inbreng van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, politie en andere bij de nationale veiligheid betrokken overheidspartijen. Het wettelijk kader voor het delen van informatie kan per dienst of organisatie verschillen. Informatie wordt slechts gedeeld binnen het voor de desbetreffende dienst- of organisatie van toepassing zijnde wettelijke kader.
Heeft u overwogen een Notice-and-Take-Down procedure te gebruiken? Zo ja, wat is de afweging geweest dit middel al dan niet in te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Het functioneren van de gevolmachtigde minister van Curacao. |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waar in welke wet staat dat u als voorzitter van de Rijksministerraad geen goed gesprek kunt voeren met de gevolmachtigde Minister van Curaçao over haar functioneren, zoals u suggereert in uw antwoord op een eerdere vraag?1
De beantwoording van eerdere vragen bevat geen suggesties of angst maar een verwijzing naar de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State van 24 april jl. die op verzoek van de steller van de eerdere vragen aan hem is uitgebracht.
Hoe verklaart u uw angst om dit gesprek met de gevolmachtigde Minister van Curaçao te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begroting Koninkrijksrelaties?
Zie antwoord vraag 1.
De aanwezigheid van furazolidon in de voedselketen en het lopende strafrechtelijk onderzoek |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Erkent u dat de aanwezigheid van potentieel kankerverwekkende stoffen, zoals furazolidon, in vlees mogelijke volksgezondheidsrisico’s kan opleveren voor de consument? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat consumenten te allen tijde in staat moeten worden gesteld zichzelf te beschermen tegen mogelijke bedreigingen van hun gezondheid uit de voedselketen? Zo nee, waarom niet?1
Ja, het gebruik van furazolidon in dieren is vanwege het feit dat het mogelijk kankerverwekkend is niet toegestaan. Overigens heeft het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA in het geval van de casus waar deze vraag betrekking op heeft een risicobeoordeling uitgevoerd waaruit bleek dat het risico voor de volksgezondheid in dit geval verwaarloosbaar was.
In het geval er een gevaar voor de volksgezondheid is door mogelijk besmette of verontreinigde voedingsmiddelen wordt de consument daarover geïnformeerd, zodat deze zelf maatregelen kan nemen (bijvoorbeeld het niet consumeren van het aangekochte besmette product).
Erkent u dat, bij een mogelijk risico voor de volksgezondheid door de aanwezigheid van verboden middelen in de voedselketen, het voorzorgbeginsel zou moeten gelden in de informatievoorziening naar de consument? Bent u bereid, ook al is de schuld- en aansprakelijkheidsvraag nog niet beantwoord wegens het nog lopende strafrechtelijk onderzoek, het voorzorgbeginsel toe te passen, en de consument alsnog te informeren over de producten waarin mogelijk het verboden middel kan zitten c.q. heeft kunnen zitten, opdat de consument zelf kan bepalen of deze een zeker risico wil lopen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het voorzorgsbeginsel uit de Algemene Levensmiddelen Verordening (EG 178/2002), kan de overheid (snel) optreden tegen een mogelijk gevaar voor de gezondheid van mensen, dieren of planten. Het voorzorgsbeginsel kan bijvoorbeeld worden toegepast wanneer (nog) geen volledige wetenschappelijke risicobeoordeling te maken is. Men kan dan op basis van dit beginsel de distributie van mogelijk gevaarlijke producten verhinderen of de producten zelfs uit de handel nemen.
Bij een volksgezondheidsrisico waarbij de mogelijk besmette of verontreinigde producten de consument bereikt kunnen hebben is het informeren van de consument in eerste instantie de verantwoordelijkheid van het betrokken bedrijfsleven waaronder ook de verkooppunten van de betreffende producten. Indien het bedrijfsleven haar taak onvoldoende op zich neemt zal de NVWA en het Voedingscentrum hierover communiceren. In de casus furazolidon was er geen sprake van een direct volksgezondheidsrisico en was daarom het informeren van de consument niet aan de orde (zie ook de beantwoording van vraag 1.). Omdat het gebruik van furazolidon bij dieren verboden is, zijn dieren waarbij de stof of metabolieten daarvan zijn aangetoond, conform de Europese Richtlijn 96/23 vernietigd. Ik verwijs u hiervoor naar de Kamerbrieven (Kamerstuk 26 991, nrs. 422, 425, 426, 427, en 428) die u hierover van de Staatsecretaris van Economische Zaken heeft ontvangen.
Bij een risico voor de volksgezondheid zal, ook al loopt er een strafrechtelijk onderzoek over de schuld- en aansprakelijkheidsvraag, gecommuniceerd worden over de risico’s en een handelingsperspectief worden verstrekt zodat de consument haar eigen maatregelen kan treffen.
De problemen die het speciaal onderwijs ondervindt bij de bekostiging van medische zorg voor leerlingen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kloppen de berichten uit het speciaal onderwijs, dat de budgetten voor begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging in een deel van de samenwerkingsverbanden nu al ontoereikend zijn om de benodigde zorg aan alle leerlingen te kunnen bieden? Zo nee, sluit u uit dat dit plaatsvindt? Zo ja, hoeveel samenwerkingsverbanden en/of gemeenten kunnen niet de benodigde zorg leveren aan leerlingen met een ernstige (meervoudige) handicap?
De zorg voor kinderen met een beperking, waaronder begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging, blijft met de hervorming van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geborgd. Gemeenten worden met de invoering van de nieuwe Jeugdwet verantwoordelijk voor de begeleiding en persoonlijke verzorging en zorgverzekeraars voor verpleging. Ernstig meervoudig beperkte kinderen zullen met ingang van 2015 vooral zijn aangewezen op de voorgenomen Wet langdurige zorg (Wlz), omdat zij veelal blijvend permanent toezicht of 24 uur per dag zorg nabij nodig hebben. Dit geldt ook voor thuiswonende, ernstig meervoudig beperkte kinderen.
Met ingang van 1 januari 2015 vervalt de voorliggendheid van onderwijs op AWBZ. Dat betekent dat voor kinderen die onder de Wlz gaan vallen, er geen aftrek van de zorgbekostiging meer plaatsvindt. Daarmee wordt een knelpunt van het huidige systeem opgelost en wordt de combinatie van dagbesteding en onderwijs eenvoudiger. Wel blijft samenwerking en afstemming tussen de uitvoerders van de Wlz en die van het onderwijs van belang. Het gaat dan om het zorgplan en het ontwikkelingsperspectief van het kind. Het betekent dat van de Wlz-zorgverleners kan worden gevraagd om niet alleen de zorg af te stemmen, maar daarbij ook de school te betrekken.
In aanvulling op de beschikbare zorg, kwamen vanaf 2010 extra AWBZ-compensatiemiddelen (landelijk € 10 mln.) voor scholen beschikbaar via een subsidie aan de regionale expertisecentra. Deze regeling is ingesteld ter compensatie van de «Pakketmaatregel AWBZ» uit 2009 die het beroep op de AWBZ beperkte en ook gevolgen had voor de mogelijkheden van de inzet van deze zorg op school (met name de inzet van begeleiding). Scholen konden een beroep doen op deze middelen voor de kleine groep leerlingen voor wie de beschikbare zorg en onderwijsondersteuning niet toereikend was. Met de invoering van de wetgeving passend onderwijs op 1 augustus 2014 is het budget voor de compensatiemiddelen AWBZ niet gewijzigd. Deze compensatiemiddelen zijn toegevoegd aan de normbekostiging van de samenwerkingsverbanden passend onderwijs.
Het is een zorgelijk signaal dat er scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs (het (v)so) zijn die in deze fase aangeven onvoldoende (zicht op) budgetten te hebben. Ik vind het belangrijk dat er goede afspraken worden gemaakt tussen zorgverleners en scholen – en waar nodig samenwerkingsverbanden en gemeenten – om kinderen de zorg en onderwijsondersteuning te bieden die zij nodig hebben. OCW en VWS zullen dit nauwlettend in de gaten houden. Het thema krijgt ook aandacht in de gezamenlijke werkagenda voor de verbinding passend onderwijs en jeugdhulp van de PO-Raad, VO-raad, VNG, VWS en OCW. Vanuit deze werkagenda stellen betrokken organisaties handreikingen op en organiseren zij maatwerkbijeenkomsten om de samenwerking tussen onderwijs en zorg te ondersteunen. Aan Per Saldo en Ieder(in) is gevraagd een informatiepunt in te richten, waar ook vragen en signalen over de combinatie van onderwijs en zorg ingebracht kunnen worden.
Hoeveel gemeenten hebben ondertussen concrete afspraken op papier gemaakt met het samenwerkingsverband passend onderwijs over de inkoop van (medische specialistische) jeugdzorg voor kinderen met een ernstige meervoudige handicap? In hoeveel gemeenten is deze medisch specialistische zorg ook daadwerkelijk ingekocht (zijn contracten getekend)?1
De zorgcontinuïteit voor kinderen met een handicap blijft ook na 1 januari 2015 geborgd. Voor de meeste ernstig meervoudig beperkte kinderen geldt dat zij aangewezen zullen zijn op de Wlz. Dit betekent dat voor een groot deel van deze kinderen de medisch specialistische zorg niet vanuit gemeenten maar vanuit de Wlz gefinancierd zal worden.
Voor de kinderen die (wel) van de AWBZ overgaan naar de Jeugdwet, is er een overgangsperiode. Zij houden tijdens de overgangsperiode recht op de zorg uit de AWBZ-indicatie. Die zorg kan in een instelling of thuis geleverd worden. Dit overgangsrecht duurt tot de einddatum op de indicatie, maar uiterlijk tot 1-1-2016. Na afloop van het overgangsrecht kan bij de gemeente nieuwe ondersteuning worden aangevraagd.
Momenteel zijn gemeenten volop bezig met het afronden van hun beleidsplannen Jeugd en met de inkoop van jeugdhulp voor 2015. De jeugdplannen van gemeenten moeten voor 1 november worden vastgesteld door de gemeenteraad. Door het verplichte karakter van de op overeenstemming gerichte overleggen (oogo) tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden is het gewaarborgd dat gemeenten hun plannen ook afstemmen met de samenwerkingsverbanden voor passend onderwijs. Op basis van de nieuwe Jeugdwet wordt per 1-1-2015 continuïteit van zorg geboden aan de cliënten die op dat moment gebruik van jeugdhulp maken.
Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg Stelselherziening/Transitie Jeugdzorg van 24 september jl. heeft de Staatssecretaris van VWS uw Kamer bij brief van 20 oktober 2014 (Kamerstuk 2014Z18587) nader geïnformeerd over de stand van zaken van de inkoopafspraken die gemeenten momenteel maken.
Kunt u een volledig overzicht geven van de verschillende vormen van (extra) financiering van zorgmiddelen (begeleiding, persoonlijke verzorging, verpleging, persoonsgebonden budgetten, samenwerkingsverbanden en andere zorggelden) die door scholen ingezet kunnen worden (uitgesplitst voor de jaren 2013 t/m 2017, uitgesplitst naar schooltype en uitgesplitst naar financieringsstromen)? Wilt u daarbij aangeven wat de gevolgen zijn van de invoering van de Wet Langdurige zorg op deze financieringsmogelijkheden?
In 2013 en 2014 wordt een individuele zorgvraag gefinancierd uit de AWBZ. Per 1 januari 2015 worden de onderdelen begeleiding en persoonlijke verzorging overgeheveld naar de Jeugdwet. In de Jeugdwet is voorzien in continuïteit van zorg: in 2015 krijgt een leerling, afhankelijk van de looptijd van zijn «oude» indicatie, nog 1 jaar de huidige geïndiceerde zorg via de gemeente. Voor de jaren daaropvolgend en voor nieuwe zorgvragen zijn de nieuwe financieringsvormen van toepassing.
De AWBZ-verpleging wordt overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet (Zvw). De nieuwe aanspraak wijkverpleging in de Zvw betekent dat per 2015 verpleging voor kinderen in de klas mede kan worden bekostigd door de zorgverzekeraar.
In het geval van blijvende zeer ernstig beperkingen bij leerlingen, is niet de Jeugdwet of Zvw van toepassing, maar wordt dat de Wlz. Dit is een landelijke regeling. Nu de voorgenomen Wlz zich beperkt tot een integraal zorgaanbod, voor mensen die een blijvende behoefte zullen hebben aan permanent toezicht of 7x24 uur-zorg, wordt onderwijs niet meer als een voorliggende voorziening gerekend.
Verder hebben (v)so-scholen binnen de lump sum beperkt middelen beschikbaar voor zorg, en zijn er bijvoorbeeld vergoedingen mogelijk voor brancardliften of speciale schoolbaden. De invulling van de (v)so-bekostiging met ingang van 1 augustus 2014 is toegelicht op: http://passendonderwijs.nl/nieuws/toelichting-bekostiging-vso-na-invoering-passend-onderwijs/ De invoering van de Wlz en de Jeugdwet hebben geen effect op deze bekostiging.
Bovenstaande is samengevat in onderstaand schema:
Leerling op een reguliere school voor po of vo
leerling op een school voor (v)so
Basisbekostiging
Basisbekostiging
Bekostiging extra ondersteuning, op basis van afspraken in het samenwerkingsverband
Ondersteuningsbekostiging op basis van aantal ingeschreven leerlingen in het (v)so op de teldatum
18-: Jeugdwet
18+: WMO 2015, Participatiewet
18-: Jeugdwet
18+: WMO 2015, Participatiewet
Zvw: nieuwe aanspraak wijkverpleging
Zvw:
nieuwe aanspraak wijkverpleging
Wlz
Wlz
Acht u het wenselijk dat er een aanzienlijk risico is ontstaan doordat het integrale aanbod van specifieke onderwijszorgarrangementen voor moeilijk lerende kinderen met ernstige gedragsproblemen niet kan worden gecontinueerd en dat hierdoor kwetsbare kinderen en jongeren thuis komen te zitten? Zo nee, welke garanties kunt u geven zodat het integrale aanbod van specifieke onderwijszorgarrangementen gecontinueerd wordt?2
Het onderwijssysteem biedt al veel mogelijkheden om ervoor te zorgen dat kinderen met complexe ondersteuningsvragen passend onderwijs kunnen volgen. De wetgeving passend onderwijs en de Jeugdwet bieden ruimte voor verder maatwerk voor onderwijszorgarrangementen. Ook hebben scholen met ingang van 1 augustus 2014 de zorgplicht: de school waar de leerling is aangemeld, heeft de verantwoordelijkheid om een passende plek te bieden aan een leerling die extra ondersteuning nodig heeft.
In het oogo over het ondersteuningsplan en het Jeugdplan maken samenwerkingsverbanden en gemeenten afspraken over de invulling van onderwijszorgarrangementen. Gemeenten en scholen zullen hun aanbod voor onderwijsondersteuning en zorg goed op elkaar af moeten stemmen. In samenwerking met de VNG en de sectororganisaties stellen OCW en VWS instrumenten beschikbaar om hier een passende invulling aan te geven. Zie ook het antwoord op vraag 8.
In hoeverre klopt het dat er bij de Regionale Expertise Centra voor scholen met specifieke zorgvragen meer mogelijkheden waren om extra budget te krijgen (omdat zij over gelden van een gehele regio beschikten) in vergelijking met de huidige samenwerkingsverbanden (met een beperkter werkterrein)? Wat is daarvan het gevolg?
Zoals eerder toegelicht, werd slechts een klein (aanvullend) deel van de zorg via de regionale expertisecentra bekostigd. Voor het overgrote deel liepen de middelen via de AWBZ, zorgverzekeraars, provincies en gemeenten.
De voormalige «Subsidie regionale expertisecentra in verband met de pakketmaatregel AWBZ» lag voorheen bij de regionale expertisecentra en deze middelen zijn nu verlegd naar het samenwerkingsverband.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Acht u het wenselijk dat scholen voor het speciaal onderwijs sinds de invoering van het passend onderwijs langs veel meer «loketten» moeten (meerdere samenwerkingsverbanden, jeugdzorg, zorgverzekeraars en gemeenten) voor het krijgen van middelen voor begeleiding, persoonlijke verzorging en verpleging dan voorheen (waar het voornamelijk verliep via het Regionaal Expertise Centrum)? Op welke wijze gaat u deze versnippering aan banden leggen?
De organisatie van onderwijsondersteuning in combinatie met zorg voor leerlingen met een grote zorgvraag verandert door de wetgeving passend onderwijs en de herziening van de AWBZ.
Voor de groep ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen is de verwachting dat de combinatie onderwijs en zorg met ingang van 1 januari 2015 wordt vereenvoudigd: de aanbieders die zorg vanuit de Wlz leveren, kunnen dan rechtstreeks met de betrokken (v)so-school afspraken maken over de inzet van zorg.
Voor de invulling van onderwijszorgarrangementen voor leerlingen met lichtere zorgvragen kunnen samenwerkingsverbanden en gemeenten afspraken maken in overleg met de betrokken reguliere en speciale scholen. Het samenwerkingsverband is (ook voor alle overige zaken rond onderwijsondersteuning) hèt loket voor de aangesloten scholen.
Dit neemt niet weg dat veel (v)so-scholen te maken kunnen hebben met meerdere samenwerkingsverbanden. Ik signaleer dat nog niet overal heldere afspraken zijn gemaakt over een adequate werkwijze. In samenwerking met de onderwijsorganisaties wordt ondersteuning geboden om deze afspraken snel duidelijk te krijgen. Dat helpt met name (v)so-scholen om het onderwijs kwalitatief goed in te vullen.
Is – gezien wat er in vraag 6 wordt gesteld – de bureaucratie voor de scholen voor speciaal onderwijs toegenomen, sinds de invoering van het zogenaamde passend onderwijs? Zo nee, waar blijkt dat uit? Zo ja, op welke wijze gaat u deze extra administratieve last indammen?
Met de invoering van passend onderwijs is, onder andere, juist een vermindering van de bureaucratie beoogd. Landelijke indicatiecriteria zijn afgeschaft, vaststaande, vaak langdurige, procedures zijn komen te vallen. De samenwerkingsverbanden en scholen hebben veel ruimte gekregen om passend onderwijs zelf in te richten.
Het is nog niet mogelijk om te zeggen of de bureaucratie voor (v)so-scholen is toegenomen. Scholen en samenwerkingsverbanden zijn bezig om vorm te geven aan passend onderwijs in de praktijk. Er is sprake van veranderingen in procedures, waarbij onnodige bureaucratie zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Scholen en samenwerkingsverbanden hebben de ruimte gekregen om binnen de kaders van de wetgeving hun procedures in te vullen. Het is dan ook aan de scholen en samenwerkingsverbanden om te blijven werken aan het voorkomen van onnodige bureaucratie. Zij kunnen hierbij gebruik maken van de instrumenten die de Kafkabrigade biedt om onnodige bureaucratie te voorkomen. Deze informatie komt een dezer dagen beschikbaar op www.passendonderwijs.nl.
Ik heb in het algemeen overleg van 3 juli 2014 toegezegd dat ik een onderzoek zal doen naar bureaucratie in passend onderwijs. Dit onderzoek wordt in de tweede helft van het schooljaar uitgevoerd door het Kohnstamm Instituut in opdracht van het NRO. Het doel van deze nulmeting is het in kaart brengen van de mate waarin (voorafgaand aan passend onderwijs) de werkwijzen rond leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften bureaucratie met zich meebrengen.
Vervolgens zal de mate waarin deze werkwijzen veranderd zijn met de komst van passend onderwijs in kaart worden gebracht. Ik zal u zo spoedig mogelijk na het afronden van dit onderzoek informeren over de uitkomsten. Op basis daarvan wordt bezien of er extra inspanningen nodig zijn om onnodige bureaucratie en administratieve lasten te verminderen.
Wanneer kan de Kamer een concrete uitwerking tegemoet zien van de in 2012 Kamerbreed aangenomen motie, die de regering verzoekt om het zogenaamde passend onderwijs en begeleiding op basis van de (gedecentraliseerde) AWBZ zo goed mogelijk op elkaar te doen aansluiten?3
De uitvoering van deze motie heeft mede bijgedragen aan de invulling van de nieuwe regelgeving. Met de invoering van de Wet langdurige zorg en de Jeugdwet zullen dan ook verschillende knelpunten opgelost kunnen worden. Zo wordt, als bij vraag 1 is aangegeven, onderwijs niet langer als voorliggende voorziening gezien. Dat betekent dat er geen aftrek meer plaatsvindt van de zorgbekostiging tijdens onderwijs.
De sectororganisaties en de VNG hebben in samenwerking met OCW en VWS een aantal handreikingen uitgebracht over de herziening van de AWBZ en kinderen en jongeren met een beperking. Ook Gedragswerk heeft een handreiking uitgebracht waarin beschreven wordt hoe teams het werken aan passend onderwijs voor kinderen voor wie dat niet vanzelf spreekt, in de dagelijkse praktijk in en om de klas kunnen organiseren en regisseren. http://www.gedragswerk.nl/news/83/Nieuwe%20hulpmiddelen%20beschikbaar%20op%20deze%20website
Kunt u een overzicht geven of en in hoeverre er belemmeringen of schotten zijn om zorggelden in te kunnen zetten in het onderwijs en andersom? Wat zijn de gevolgen van deze belemmeringen? Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om de mogelijke belemmeringen weg te kunnen nemen?
Met de invoering van de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de voorgenomen Wlz verdwijnen er een aantal knelpunten of schotten die nu soms een belemmering kunnen vormen om zorggelden in te zetten tijdens het onderwijs. Met de Jeugdwet worden gemeenten verantwoordelijk voor alle jeugdhulp en komen bestaande financieringsschotten die een integrale aanpak rond het kind en gezin belemmeren te vervallen. Verder wordt het voor leerlingen eenvoudiger om naast dagbesteding ook onderwijs te volgen. Als een leerling naar school gaat, betekent dit geen aftrek meer van de zorgbekostiging voor de leerling. Zie ook mijn brief van 14 oktober 2014 over de actualiteiten passend onderwijs.
Bent u bereid te onderzoeken of ernstig meervoudig gehandicapte kinderen als één groep beschouwd en gefinancierd kunnen worden, vergelijkbaar met cluster 1 en 2? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het verleden hebben tyltylscholen gepleit voor de vorming van instellingen voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking conform cluster 1 en 2. In de Nota naar aanleiding van het verslag bij de wetgeving passend onderwijs (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 106, nr.7), is aangegeven dat de tyltylscholen gedeeltelijke overlap vertonen met de scholen voor zeer moeilijk lerende kinderen. Beide bieden samen met kinderdagcentra een onderwijs-zorgaanbod aan kinderen met een (zeer) laag ontwikkelingsniveau en een grote zorg- en ondersteuningsbehoefte. Verder zijn de tyltyl scholen vaak organisatorisch verbonden met een mytylschool.
Voor de doelgroep ernstig meervoudig beperkte is de instellingsfiguur echter niet goed uitvoerbaar omdat de leerlingen waar het om gaat veel breder verspreid naar het (v)so gaan, zoals blijkt uit de volgende cijfers:
Deze cijfers laten zien dat ernstig meervoudig beperkte kinderen nu op verschillende plekken in het onderwijs terecht komen. Deze heterogeniteit van de leerlingenpopulatie beschouw ik als positief. Ik acht het daarom niet wenselijk om deze kinderen als één aparte groep te beschouwen en te financieren, met alle gevolgen hiervan. Gegeven de spreiding van de ernstig meervoudig beperkte leerlingen over de schoolsoorten en gezien het grote aantal scholen waar deze leerlingen zitten, gaat de vergelijking met cluster 1 en 2 niet op.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
Ja.
Het bericht dat de kans op een dodelijk ongeval in de Velsertunnel bijna twee maal groter is dan wat de wet maximaal toelaatbaar acht |
|
Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de kans op een dodelijk ongeval in de Velsertunnel bijna twee maal groter is dan de wet maximaal toelaatbaar acht?1
Ja.
Deelt u de conclusie uit de Kwantitatieve Risicoanalyse Velsertunnel van 17 april 2014 van onderzoeksbureau Movares dat het risico in de huidige situatie niet onder de norm voor groepsrisico blijft en dat de tunnel nu niet aan de wettelijke veiligheidseisen voldoet?2
Nee. De Velsertunnel voldoet aan de tunnelwet. De tunnel voldoet echter nog niet aan de veiligheidsnorm waaraan de tunnel volgens deze wet moet voldoen op 1 mei 2019. De Velsertunnel wordt in 2016 gerenoveerd en voldoet daarna aan alle wettelijke eisen die gesteld worden per 1 mei 2019.
Kende u genoemd rapport ten tijde van het beantwoorden van de hier eerder over gestelde vragen? Zo nee, waarom niet?3
Ja.
Waarom is de Kamer niet over dit rapport geïnformeerd terwijl er vragen over gesteld zijn?
De Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) van 17 april 2014 herbevestigt dat het risico in de huidige situatie niet voldoet aan de norm voor het groepsrisico. Bij de beantwoording van de vragen van lid De Rouwe van 27 augustus 20144 heb ik mij mede gebaseerd op de QRA en aangegeven dat de tunnel nog niet voldoet aan de veiligheidsnorm waaraan de tunnel op 1 mei 2019 moet voldoen. De Kamer is daarmee geïnformeerd over de uitkomst van de QRA. Dit betreft geen nieuwe informatie, dit was immers reeds openbaar bij het vaststellen van de nieuwe Tunnelwet in 2013.
Kunt u aangeven of u in het licht van deze nieuwe informatie op korte termijn maatregelen gaat treffen om de veiligheid te vergroten? Zo ja, welke maatregelen overweegt u dan?
Zoals ik bij vraag 4 heb geantwoord is er geen sprake van nieuwe informatie. Het feit dat de Velsertunnel niet aan de norm voldoet was bij het vaststellen van de Tunnelwet in 2013 al bekend. De benodigde maatregelen zijn voorzien bij de renovatie in 2016. Een maatregel die al eerder is ingevoerd bij de Velsertunnel, is «filedosering». Dit zorgt voor een gedoseerde toestroom van verkeer naar de tunnel toe waardoor de kans op een file in de tunnel afneemt. Dit heeft een positief effect op het groepsrisico en verkleint de overschrijding van de norm.
Is bezien of de criteria die nu gelden voor veilig gebruik van tunnels toereikend en praktisch bruikbaar zijn?
Ja, dit is bezien. De tunnelwet is herzien per 1 juli 2013. Aan deze herziening is een uitgebreide en brede evaluatie vooraf gegaan naar de ervaringen, successen en knelpunten met de vorige wetgeving, die vanaf 2006 van kracht was. De huidige wetgeving is gebaseerd op de resultaten van deze evaluatie en de amendementen die in de Tweede Kamer zijn aangenomen bij de behandeling van het wetsvoorstel.
Bent u bereid het gemeentebestuur en de veiligheidsregio volledige openheid van zaken te geven en deze partijen verder te betrekken bij vervolgstappen?
Ja, de huidige werkwijze zal worden doorgezet. Er is regulier overleg met de gemeente, met name over tunnelveiligheid en over de aankomende renovatie. Daarnaast werkt Rijkswaterstaat bij tunneloefeningen samen met de veiligheidsregio en zal in aanloop naar de op handen zijnde renovatie van de Velsertunnel (2016) nauw samengewerkt blijven worden met de gemeente Velsen.
De gewelddadige en antisemitische bedreigingen door een pro-ISIS scholier |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel: «School schorst ISIS-sympathisant»?1
Ja
Klopt het dat een islamitische leerling heeft aangegeven een aanhanger van ISIS te zijn, heeft gedreigd Joden te onthoofden en Joodse vrouwen heeft beledigd?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat de betreffende scholier is aangehouden en na verhoor is heengezonden in verband met een verdenking van het in bezit hebben van een verboden balletjes pistool. Door het OM zal beoordeeld worden of hij naast het verboden wapenbezit ook vervolgd zal worden voor de gedane uitlatingen in het filmpje dat in het bericht wordt aangehaald.
Kunt u aangeven op welke wijze de veiligheid van de leerlingen en het personeel wordt gegarandeerd en of deze persoon behalve een boete ook nog wordt opgepakt en vastgezet door de politie?
Over de veiligheidssituatie van personen of organisaties kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.
Wanneer wordt er eindelijk eens werk gemaakt van de bestrijding van het groeiende antisemitisme onder islamitische scholieren? Wat is hier aan gedaan sinds de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst in 2004 al op dit gevaar wees?
In 2004 wees de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst op incidenten die zich hadden voorgedaan op onderwijsinstellingen, waarbij een confrontatie plaatsvond tussen westerse waarden en een extremistische opvatting van de islam2. De AIVD schatte deze incidenten destijds in als geïsoleerde gevallen, maar wees ook op een bredere ontwikkeling in de samenleving.
In antwoord op Kamervragen heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschreven dat de AIVD contacten onderhield met scholen en waar nodig adviseerde en ondersteunde, ook in samenwerking met de Inspectie van het Onderwijs.3 Deze ondersteuning is nog steeds beschikbaar voor scholen die daar behoefte aan hebben.
Allereerst verdienen alle leerlingen een veilige plek op school. Discriminatie in al haar verschijningsvormen is onacceptabel. De bestrijding hiervan vereist nog steeds een solide aanpak, in de hele samenleving, ook op scholen. Het is allereerst de verantwoordelijkheid van scholen om een veilige schoolomgeving te creëren voor leerlingen. Sinds 2006 is het een wettelijke opdracht voor scholen om actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen, met oog voor de pluriforme samenleving waarin leerlingen opgroeien. Het overbrengen van kennis van de basiswaarden van de Nederlandse samenleving, zoals gelijkwaardigheid en vrijheid, is daarbij cruciaal. In december bent u geïnformeerd over maatregelen waarmee de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschapscholen wil ondersteunen bij het vormgeven van hun burgerschapsonderwijs.4 Als leraren en scholen hebben te kampen met discriminatie, pesten of agressie, kunnen zij voor ondersteuning terecht bij Centrum voor School en Veiligheid.
Begrijpt u dat een groot deel van Nederland angstig wordt door de toenemende terreurdreiging, ook van binnen uit onze landsgrenzen? Bent u alsnog van plan met stevige antiterrorismewetgeving te komen, zoals de invoering van administratieve detentie?
De dreiging die uitgaat van radicalisering en jihadisme vraagt om een krachtige, integrale aanpak. Het jihadisme vormt een substantiële bedreiging voor onze nationale veiligheid én voor de internationale rechtsorde. De opmars van ISIS in Irak en Syrië vormt een destabiliserende factor, zowel op regionaal niveau in het Midden-Oosten, als mondiaal.
Met Minister Asscher heb ik onlangs een Actieprogramma naar de Tweede Kamer gestuurd. Dat bevat vele maatregelen om radicalisering en jihadisme tegen te gaan – preventief en repressief, strafrechtelijk én bestuurlijk. Dat Actieprogramma heeft drie doelen: bescherming van onze democratische rechtsstaat, bestrijding en verzwakking van de jihadistische beweging in Nederland, het wegnemen van de voedingsbodem voor radicalisering
Het creëren van een aanvullende administratieve maatregelen ten behoeve van terrorismebestrijding zijn op dit moment niet noodzakelijk. Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat – bijvoorbeeld bij uitreizigers of terugkeerders – dan beschikt het OM over voldoende wettelijke instrumenten om, in samenwerking met de politie, strafrechtelijk op te treden.
Het bericht dat mensen met weinig inkomen steeds vaker rechteloos op anti-kraakcontracten wonen |
|
Eric Smaling , Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het persbericht en het artikel, waaruit blijkt dat een gigantische leegstandsindustrie is ontstaan in ons land, waar duizenden mensen op zoek naar betaalbare woningen, praktisch rechteloos op antikraak-contracten wonen?1
Deze ontwikkeling is niet nieuw. Mede om deze sector in beeld te krijgen heb ik u op 16 mei 2014 (Kamerstuk 33 436, nr.2 een eerste rapportage gestuurd over tijdelijke verhuur en antikraak. Ik ben voornemens u hier tenminste nog twee keer over te rapporteren, in 2015 en 2016. In genoemde rapportage geef ik ook aan dat het verzamelen van informatie over antikraak niet eenvoudig is. De organisatiegraad is laag en deels willen deze bedrijven geen naar hun oordeel concurrentiegevoelige informatie met het Rijk delen.
De wetgeving voor het huren van woonruimte in ons land is uitgebreid en kent twee hoofdvormen: huur voor onbepaalde tijd en diverse vormen van tijdelijke verhuur van woonruimte. Voor beide vormen gelden in bepaalde gevallen huurbescherming en huurprijsbescherming. Huur voor onbepaalde tijd is het uitgangspunt en tijdelijke verhuur is de uitzondering op de regel. Het is gebleken dat er meer behoefte is aan deze uitzondering op de regel. De mogelijkheden voor tijdelijke verhuur zijn in 2013 verruimd door een wijziging van de Leegstandwet. Zoals bekend ben ik voornemens de mogelijkheden voor tijdelijke verhuur nog verder te verruimen (zie mijn brief van 11 april 2014, Kamerstuk 27 926, nr. 218, hierover). Indien de voorstellen uit deze brief kracht van wet hebben gekregen, acht ik de mogelijkheden voor tijdelijke verhuur van woonruimte afdoende. In een groot aantal gevallen kan dan door middel van tijdelijke verhuur optimaal gebruik gemaakt worden van de woonruimte. Ik ben van oordeel dat zowel de verhuurder als de huurder daarmee gebaat zijn: de verhuurder omdat een huur gevraagd kan worden en de huurder omdat hij meer waarborgen heeft, bijvoorbeeld wat betreft de opzegging.
In een aantal gevallen kan antikraak toch nodig zijn en een nuttige aanvulling op het reguliere woonaanbod zijn. Bijvoorbeeld als de ruimtes niet voldoen aan de eisen die aan woonruimtes gesteld worden, de mogelijkheden voor tijdelijke verhuur reeds benut zijn of indien de periode tot aan sloop of vernieuwbouw zeer kort is. Indien er wettelijke eisen aan antikraakcontracten gesteld gaan worden, ontstaat een derde categorie huren. Naar mijn oordeel is er geen behoefte aan en geen ruimte voor een derde categorie huren van woonruimte. Om die reden zal ik geen voorstellen ontwikkelen om verdere wettelijke eisen te stellen aan antikraakcontracten.
Deelt u de mening dat het overheden en woningcorporaties niet past om onder het mom van «antikraak, de goedkoopste vorm van beveiliging», bewoners op te zadelen met onzekere bruikleencontracten? Is het niet wrang dat steeds meer mensen in Nederland op deze wijze worden gedwongen onder precaire omstandigheden te wonen, vanwege lage inkomsten en een tekort aan betaalbare woningen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Ik ben van oordeel dat niet-reguliere vormen van beheer beperkt dienen te worden tot de bijzondere situaties waarvoor ze bedoeld zijn. Zie ook mijn antwoord op de vorige vraag. Het spreekt voor zich dat de sociale huurwoningvoorraad bedoeld is om bewoond te worden door mensen die daar wat betreft hun inkomen of andere beperkende omstandigheden voor in aanmerking komen. De regelgeving zoals vastgelegd in het Besluit beheer sociale-huursector strekt daar ook toe.
Het geniet mijn voorkeur indien overheden en corporaties, maar ook andere verhuurders, daar waar mogelijk gebruik maken van de mogelijkheden van tijdelijke verhuur.
Ik deel niet de observatie dat steeds meer mensen «gedwongen» worden om onder deze «precaire» omstandigheden te gaan wonen. Naar mijn oordeel is er wel degelijk een keuze. Wel is het zo dat de leegstand van onder meer kantoren de laatste jaren nog steeds toeneemt en dat het derhalve niet onaannemelijk is dat de «markt» voor antikraak wonen eveneens toeneemt.
Klopt het dat er ongeveer 6500 panden in beheer zijn bij leegstandbeheerders en antikraakbureaus? Hoeveel mensen huisvesten zij? Wanneer u geen overzicht kunt verstrekken, kunt u dan uitleggen waarom niet?
Deze gegevens zijn ontleend aan mijn eerder genoemde brief van 16 mei 2014. Daarin gaf ik aan dat 13 leegstandbeheerders gegevens hebben geleverd voor deze rapportage. Deze leegstandbeheerders zijn aangesloten bij het keurmerk leegstandbeheer. In deze rapportage is tevens opgenomen dat het voor deze panden om ongeveer 12.000 bewoners gaat.
Hoeveel woningen of panden worden door leegstandbeheerders en antikraakbureaus beheerd voor de rijksoverheid, hoeveel voor gemeenten en hoeveel voor woningcorporaties? Met welk doel en voor welke periode? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat betreft de rijksoverheid worden op dit moment 163 panden door tussenkomst van een leegstandbeheerder tijdelijk bewoond ter voorkoming van kraak. Voor 13 van deze panden is sprake van een combinatie van wonen en bedrijfsvoering.
Wat betreft het inzetten van leegstandbeheerders door gemeenten en woningcorporaties beschik ik niet over gegevens. Bij de inventarisatie ten behoeve van mijn eerder genoemde brief van 16 mei 2014 (Kamerstuk 33 436, nr. 39) is aan de leegstandbeheerders wel gevraagd naar informatie over de opdrachtgevers, echter de leegstandbeheerders beschouwden dit als concurrentiegevoelige informatie die zij niet wensten te verstrekken.
Hoeveel en welke woningcorporaties maken gebruik van leegstandbeheerders of antikraakbureaus?
De gegevens die de corporaties aan het Rijk leveren op grond van het Besluit beheer sociale huursector betreffen niet de inzet van antikraak. Derhalve zijn deze gegevens bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet bekend.
Kunt u een overzicht geven van de vermogensontwikkeling van alle in ons land opererende leegstandbeheerders sinds invoering van de Wet Kraken en Leegstand?2 Zijn deze bedrijven ook in andere landen actief?
Ik heb geen inzicht in de vermogensontwikkeling van de in Nederland opererende leegstandbeheerders. Voor zover bekend zijn enkele grote leegstandbeheerders actief in meerdere landen.
Kunt u een overzicht geven per leegstandbeheerder van de onvoorziene of «verborgen» kosten die berekend worden aan een huurder?
Het betreft geen huurovereenkomst maar een gebruiks- of bruikleenovereenkomst. Ik beschik niet over de gegevens die nodig zijn om het gevraagde overzicht te kunnen leveren.
Hoe is het mogelijk dat antikrakers gedwongen kunnen worden om vloeren met asbest te verwijderen zonder beschermende kleding en zonder een asbestonderzoek vooraf? Klopt het dat hier op geen enkele wijze toezicht op wordt uitgeoefend?
De rijksoverheid heeft regels gesteld voor zorgvuldige verwijdering van asbest. Zowel particulieren als opdrachtgevers zijn aan die regels gebonden. Degene die opdracht geeft tot het verwijderen van asbest dient te beschikken over een asbestinventarisatierapport. Uit de inventarisatie blijkt of het asbest moet worden verwijderd door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf. De gemeente kan hierop toezicht houden.
Zijn er naast de voorbeelden uit Zaandam en Rotterdam nog andere voorbeelden of incidenten waarbij mensen hun gezondheid of veiligheid op het spel hebben moeten zetten voor een leegstandbeheerder? Waar kunnen deze mensen naartoe met hun klacht of kunnen zij hun recht halen?
Er zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geen andere voorbeelden bekend. Voor klachten over leegstandbeheerders kunnen mensen terecht bij de Stichting Keurmerk Leegstandbeheer (www.keurmerkleegstandbeheer.nl). Indien er sprake is van strafbare feiten, kan uiteraard aangifte bij de politie worden gedaan.
Klopt het dat het aantal bruikleencontracten zonder huurbescherming is gegroeid sinds invoering van het kraakverbod (Wet Kraken en Leegstand)? Wilt u dit toelichten?
Ik beschik niet over feiten die deze stelling ondersteunen. Echter ik acht het niet onaannemelijk dat dit het geval is. Immers de leegstand van met name kantoren en winkels is sinds de invoering van de Wet kraken en leegstand in 2010 nog aanzienlijk toegenomen, hetgeen de markt voor antikraak heeft vergroot.
Deelt u de mening dat er weliswaar een kraakverbod is maar dat dit niet heeft geleid tot het bestrijden van de leegstand? Zo ja, op welke manier gaat u hier verandering in aanbrengen? Zo nee, waarom niet?
De Wet kraken en Leegstand heeft als doel om zowel kraken als leegstand (integraal) te bestrijden. Een strengere aanpak van leegstand zou de mogelijkheid tot kraken moeten verkleinen en tegelijkertijd zou een strengere aanpak van kraken niet tot leegstand moeten leiden. RIGO Research en Advies BV heeft op mijn verzoek onderzocht in hoeverre gemeenten het ontwikkelen van leegstandbeleid voortvarend hebben opgepakt (Kamerstuk 31 560, nr. 32). Hieruit blijkt dat veel gemeenten naar aanleiding van de Wet kraken en Leegstand hun leegstandbeleid hebben heroverwogen. De mate waarin dit effectief is gebleken zal worden meegenomen in de evaluatie van de Wet kraken en leegstand (zie vraag 12)
Ziet u mogelijkheden om de Wet Kraken en Leegstand, zo snel mogelijk te evalueren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?3
Ik ben thans in overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie teneinde de (integrale) evaluatie van de5t Kraken en Leegstand over de evaluatie. Ik streef er naar de Tweede Kamer in het eerste kwartaal 2015 het evaluatierapport kan aanbieden.
Welke punten in contracten tussen antikraakbureaus en antikrakers blijken nog steeds vol te staan met bepalingen die (deels) in strijd zijn met de wet, zoals huisvredebreuk of inperking van de privacy wat reeds in 2009 is geconstateerd? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Contracten tussen antikraakbureaus en de antikrakers zijn gesloten op basis van het Burgerlijk Wetboek. Het betreft bruikleen (artikel 7A:1777 e.v. van het Burgerlijk Wetboek) of bewaarneming (artikel 7:600 e.v. van het Burgerlijk Wetboek). Er zal geen ve7eding voor het gebruik van de woning kunnen worden bedongen. Wel kan een vergoeding worden overeengekomen voor reële kosten, zoals die voor gas, elektriciteit en water. Uit jurisprudentie blijkt dat de rechter in sommige gevallen ook de vergoeding van de kosten van de vastgoedbeheerder, zoals administratiekosten en kosten van selectie, door de bruiklener acceptabel acht. Ook hier zal jurisprudentie moeten uitwijzen waar de grenzen liggen. In hoeverre in deze contracten verder nog bepalingen staan die in strijd zijn met de wet, is aan de rechter om te bepalen.
Waar moet meneer Van der Berg wonen, die na een scheiding uit noodzaak een wurgcontract tekende bij Ad Hoc, maar vervolgens geen vervangende woonruimte aangeboden heeft gekregen van Ad Hoc, nu hij uit zijn antikraakwoning moet? Op welke wijze houdt u toezicht op leegstandbeheerders en antikraakbureaus?
De heer Van den Berg kan zich melden bij de woningcorporatie(s) in zijn woonplaats of bij de gemeente zelf indien de gemeente een huisvestingsverordening heeft. Veel woningcorporaties hebben woningen beschikbaar voor snelzoekers. Ook is het mogelijk, in het geval er een huisvestingsverordening is, dat de heer Van der Berg in aanmerking komt voor een urgentieverklaring: hij is immers de facto dakloos. Ik houd geen toezicht op leegstandbeheerders en antikraakbureaus.
Deelt u de mening dat er eisen gesteld moeten worden aan bruikleencontracten opdat bewoners bescherming krijgen? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot gerechtelijke uitspraken dat een bruikleencontract wel recht geeft op huurbescherming? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dat regelen?
Nee, de figuur van bruikleen is in het Burgerlijk Wetboek afdoende geregeld. Indien uit gerechtelijke uitspraken blijkt dat antikraak-bewoners recht op huurbescherming hebben, dan is dat om dat de rechter heeft geconstateerd dat in casu geen sprake is van een situatie van bruikleen, maar van huur van woonruimte, bijvoorbeeld omdat de antikraak-bewoner een vergoeding betaalde voor het enkele gebruik van de woonruimte of daarvoor een andere tegenprestatie verrichtte. Het verschil tussen bruikleen en huur is dat het er bij bruikleen geen tegenprestatie overeengekomen is. De woonruimte wordt in gebruik gegeven «om niet». De huur van woonruimte is geregeld in afdeling 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Wat heeft u sinds invoering van het kraakverbod (Wet Kraken en Leegstand) gedaan of geïnitieerd om antikrakers te beschermen, dan wel de contracten tussen leegstandbeheerders en antikrakers te verbeteren?
Bij de behandeling hebben de leden Anker (CU) en Van Heugten (CDA) een motie ingediend (Kamerstuk 31 560, nr. 27) die de regering verzocht te bevorderen dat er een keurmerk of certificering komt voor leegstandbeheerders. In een brief van 31 januari 2011 (Kamerstuk 31 560, nr. 31) heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u geïnformeerd over de totstandkoming van dit keurmerk. Op instigatie van de politieke discussie over dit onderwerp, heeft de Vereniging Leegstandbeheer Nederland (VLBN) de Stichting Keurmerk Leegstandbeheer opgericht. Deze stichting is op enige afstand van de leden van de VLBN gezet, hetgeen de ontwikkeling, het beheer en de controle van het keurmerk ten goede komt. Alle leden van de VLBN dienen zich aan het keurmerk te houden. Gebruikers van antikraak kunnen bij de stichting een klacht indienen indien zij van oordeel zijn dat dit niet het geval is. Alle grote leegstandbeheerders zijn aangesloten bij de VLBN.
Na de totstandkoming van het keurmerk in 2011 heb ik mij nog enkele keren laten informeren over de ontwikkeling ervan.
Hoe vaak heeft u de afgelopen vijf jaar contact gehad met de Bond voor Precaire Woonvormen en wie heeft daartoe het initiatief genomen?5
Het laatste contact met de Bond Precaire Woonvormen dateert uit 2009. Destijds is kennis genomen van de documentaire «Leegs9d zonder zorgen» en heeft de heer Heijkamp de gelegenheid gehad zijn opvattingen ter zake naar voren te brengen.
Kunt u inzicht geven in de juridische en wettelijke verschillen tussen tijdelijke of flex-contracten en antikraakcontracten?
Zoals hierboven al aangegeven gaat het bij tijdelijke huurcontracten of flex-contracten om huur van woonruimte waarop afdeling 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is. Kern is dat de huurder voor het in gebruik geven van de woonruimte door de verhuurder een vergoeding betaalt/tegenprestatie verricht. In het Burgerlijk Wetboek en in de Leegstandwet zijn diverse vormen van tijdelijke verhuur geregeld, waarbij met name die in de Leegstandwet er zich toe lenen om leegstaande gebouwen tijdelijk te verhuren. Bij antikraakcontracten gaat het veelal om een situatie van bruikleen of bewaarneming, waarbij geen vergoeding voor het enkele gebruik van de woonruimte wordt betaald.
Wanneer Leegstandbeheerders panden tijdelijk in gebruik geven, dan heb ik er een voorkeur voor dat zij dit door middel van tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet doen. Dit geeft huurders meer waarborgen, bijvoorbeeld omtrent de opzegging, en geeft verhuurders tegelijk het voordeel dat zij huur kunnen vragen voor de woonruimte.
Deelt u de mening dat het keurmerk Leegstandsbeheer werkt als «een slager die zijn eigen vlees keurt» en dat misstanden te voorkomen zijn door contracten zonder huurrechten te verbieden?
De constructie die de VLBN heeft gekozen, om de Stichting Keurmerk Leegstandbeheer op enige afstand van de leden van de VLBN te zetten, acht ik redelijk. Het alternatief, wettelijke eisen aan antikraak stellen, acht ik ongewenst (zie het antwoord op vraag 1).
Bent u nog steeds van mening dat het keurmerk beter zou werken dan minimumeisen stellen aan antikraakcontracten, gezien de schrijnende voorbeelden uit het artikel, de ervaringen van de Bond Precaire Woonvormen en de opmerking van de voorzitter van het keurmerk Leegstandsbeheer dat «verdere professionalisering» nodig is?
Voor mijn opvatting over het stelsel van huurwetgeving (en antikraak) verwijs ik naar het antwoord op vraag 1. Ik heb vast kunnen stellen dat het keurmerk de afgelopen jaren is aangescherpt.
Bent u bereid antikrakers huurbescherming te bieden, bijvoorbeeld door antikraakcontracten te vervangen door tijdelijke huurcontracten? Zo nee, waarom niet?
Ik meen dat tijdelijke (ver-)huur waar mogelijk de voorkeur geniet boven antikraak. Zie ook mijn antwoord op vraag 1. Echter ik heb geen mogelijkheid om daar waar nu antikraak ingezet is, deze contracten te vervangen door contracten van tijdelijke (ver-)huur. Hier heerst het principe van contractvrijheid. Partijen kunnen hier onderling wel voor kiezen.
Zoals aangegeven, heb ik geen voornemens wettelijke voorschriften voor antikraakcontracten op te stellen.
Waar houdt volgens u «leegstand als probleem van de eigenaar» op en begint «leegstand als probleem voor duurzame buurt-, stads-, of gebiedsontwikkeling»?
Wanneer leegstand (ongewenste) maatschappelijke effecten met zich meebrengt, zoals verpaupering, vandalisme, kraken of onveiligheidsgevoelens kan dit problemen opleveren bij duurzame gebiedsontwikkeling. Bijvoorbeeld in gebieden die kampen met een teruglopende bevolking kan sprake zijn van dergelijke effecten.
Vindt u, na lezing van de recent verschenen Balans van de Leefomgeving 2014 van het Planbureau voor de Leefomgeving, dat 'leegstand» onderhand een probleem van nationale proporties is geworden? Zo ja, welke taken ziet u weggelegd voor het Rijk in het bestrijden van leegstand in bredere zin (woningen, kantoren, winkels, boerderijen) en wat kan provinciaal of lokaal worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Nee, leegstand van vastgoed in bredere zin is geen probleem van nationale proporties. Ten eerste blijkt uit de Balans van de Leefomgeving 2014 dat ernstige leegstand een lokaal probleem is. Een probleem dat bovendien per sector verschilt: kantoren staan relatief veel leeg in de Randstad, terwijl daar nauwelijks woningen leegstaan. Woningleegstand komt voor in zogenoemde krimpregio’s, evenals boerderijen en winkels. Iedere regio moet daarom zijn eigen specifieke problemen aanpakken. Dit neemt niet weg dat het Rijk al geruime tijd initiatieven ontplooit om gemeenten en vastgoedeigenaren te ondersteunen bij die aanpak. Ik noem het Convenant Aanpak Leegstand Kantoren, het Expertteam (kantoor)transformatie en de Juridische Expertpool Planschade.
Wat vindt u van de volgende uitspraak van de directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving, bij de presentatie van de Balans van de Leefomgeving 2014: «Stop met bouw nieuwe wijken, verbouw leegstaande kantoren»?
Deze uitspraak gaat lang niet overal op. Zo zal in gemeenten met een groot woningtekort nieuwbouw plaats moeten vinden, al zal een groeiend deel van de opgave binnen de bebouwde kom opgevangen kunnen worden, bij voorbeeld door verbouw of sloop van overtollig vastgoed. Naast kantoren kan het daarbij ook gaan om voormalige onderwijs- of zorgcomplexen, kloosters of kazernes.
Bent u bereid de Ladder voor Duurzame Verstedelijking sterker te verankeren in wetgeving, met andere woorden: sterker dan de eis dat een gemeente slechts een motivering hoeft te geven waarom van de Ladder is afgeweken?
Zoals het Planbureau voor de Leefomgeving in de Monitor Infrastructuur en Ruimte 2014 terecht constateert, is het verstandig om niet te snel conclusies te trekken over de werking van de Ladder voor duurzame verstedelijking, vooral omdat de regeling nog niet zo lang geldt.
Inmiddels is wel jurisprudentie over de toepassing ontstaan. Naar verwachting zal dit bijdragen aan een verbetering van de uitvoeringspraktijk. Sinds de inwerkingtreding van de Wet revitalisering generiek toezicht in oktober 2012 heeft niet meer het Rijk (de Rijksinspectie), maar hebben de provincies het toezicht op de correctie uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening en dus ook op de uitvoering door gemeenten van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Minister van Infrastructuur en Milieu zal vanuit haar systeemverantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening deze eerste uitkomsten over het gebruik van deze ladder bespreken met de VNG en het IPO en samen met hen bezien hoe de uitvoeringspraktijk rond de toepassing van de ladder kan worden verbeterd. In ieder geval lijkt het goed om daarbij in te zetten op kennis en communicatie. Decentrale overheden kennen de regionale en lokale omstandigheden en zijn daardoor het beste in staat een afweging te maken over ruimtelijke ontwikkelingen.
Het bericht 'ISIS-vlag in beslag genomen' |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «ISIS-vlag in beslag genomen»?1
Ja.
Waarom zijn de betrokken heerschappen niet direct gestript van de (eventuele) Nederlandse nationaliteit en is hun paspoort niet ingetrokken, gevolgd door een enkele vliegreis naar het kalifaat?
Op zaterdag 27 september 2014 hebben drie jonge mannen met bedekte gezichten vanuit een auto met een type Shahada-vlag (een vlag waarop de geloofsbelijdenis staat) en een Palestijnse vlag gezwaaid. De Shahada-vlag is in beslag genomen en de mannen zijn gehoord. Thans moet over dit feitencomplex nog een vervolgingsbeslissing worden genomen. Hiertoe is advies ingewonnen bij het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD). Het al dan niet kunnen nemen van maatregelen zoals het ontnemen van het Nederlanderschap, of het signaleren van paspoorten ten behoeve van vervallen verklaring, is op dit moment dan ook nog niet aan de orde. Vanwege belangen van opsporing en vervolging kunnen geen verdere mededelingen worden gedaan.
Bent u bereid alsnog over te gaan tot de hierboven genoemde maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.