Artsen die laks zijn bij het voorschrijven van medicijnen |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Artsen laks bij voorschrijven medicijnen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de helft van de artsen bij het off-label voorschrijven niet registreert waarom het medicijn is voorgeschreven?
Het gaat in dit artikel niet zozeer om off-label voorschrijven (buiten de officiële indicatie), maar om het niet vermelden van de reden van voorschrijven bij medicijnen waar dat wel zou moeten. Ik vind het onwenselijk dat veel artsen dit nog niet doen.
Tegen welke concrete problemen lopen apothekers aan omdat artsen laks voorschrijven? Welke gezondheidsrisico’s lopen patiënten hierdoor?
Wanneer apothekers de reden van voorschrijven niet kennen, kunnen zij hun beoordelende en adviserende rol minder goed vervullen. Hierdoor kunnen uiteindelijk gezondheidsrisico’s ontstaan.
In hoeverre vindt u de redenen die artsen geven voor het niet registreren van de reden om medicijnen voor te schrijven (te veel werk, geen nut, vergeten) proportioneel ten aanzien van de gezondheidsrisico’s die patiënten lopen? Hoe verhouden de redenen die artsen geven zich tot de verantwoordelijkheden van de beroepsgroep?
Ik vind de in het onderzoek opgegeven redenen op geen enkele manier recht doen aan de verantwoordelijkheid die voorschrijvers voor hun patiënten hebben.
Hoe verhoudt het niet registreren van noodzakelijke gegevens door artsen over medicijngebruik zich tot de betrouwbaarheid en volledigheid van de informatie in het elektronisch patiëntendossier/landelijk schakelpunt (EPD/LSP)? In hoeverre acht u het EPD/LSP zinvol nu blijkt dat artsen niet goed registreren?
De zorgaanbieder is op grond van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (art. 7:454 BW) verplicht een dossier bij te houden. Om hieraan te voldoen en om verantwoorde zorg te kunnen leveren, is de kwaliteit, de correctheid, de volledigheid en het up to date zijn van het dossier de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. Daarnaast heeft een zorgaanbieder altijd een onderzoeksplicht: hij mag nooit volledig vertrouwen op gegevens die – al dan niet elektronisch – zijn aangeleverd door andere zorgaanbieders.
Het Landelijk Schakelpunt (LSP) is een van de elektronische uitwisselingssystemen waarmee zorgaanbieders – mits de patiënt daarvoor expliciet toestemming heeft gegeven – bepaalde patiëntgegevens kan uitwisselen met een andere behandelend zorgverlener. Het LSP is géén database, er wordt geen informatie in opgeslagen, de patiëntgegevens zijn en blijven in het zorginformatiesysteem van de zorgaanbieder. Werken met een LSP is, zeker uit oogpunt van de patiëntveiligheid, zinvol.
Welke acties gaat u ondernemen om er voor te zorgen dat artsen een reden registreren bij het voorschrijven van medicijnen waarbij dat verplicht is? Bent u voornemens om het onderwerp in te brengen bij het bestuurlijk overleg met de huisartsenkoepels?
Medewerkers van VWS hebben onlangs met veldpartijen gesproken. Ik heb mijn zorgen over de slechte naleving van de wet reeds laten overbrengen en partijen op hun verantwoordelijkheid aangesproken dat er werk gemaakt moet worden van het registreren van de reden bij het voorschrijven van medicijnen waarbij dat verplicht is. Ik blijf hierover in overleg met veldpartijen.
Hoe vindt u dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) functioneert omtrent deze casus? Gaat u de IGZ aansporen om beter te handhaven? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 van het Lid Van Wijngaarden heb aangegeven zal de Inspectie vanaf 1 januari 2015 gaan handhaven op het vermelden van de reden van voorschrijven.
Het bericht dat op bouwplaatsen van de NAM en Shell mogelijk sprake is van het ontduiken van de cao in de steigerbouwsector |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten «FNV: Misstanden bij uitbreiding gasopslag Langelo»1 en «Vakbond FNV signaleert misstanden in de steigerbouwbranche»2?
Ja.
Hoe oordeelt u over de door de uitzendbureaus in kwestie gehanteerde constructies en deelt u de mening dat sprake is van een schijnconstructie wanneer wordt geshopt tussen cao’s om de tarieven te drukken, terwijl de werkingssfeer van de desbetreffende cao's helder is?3
Als de cao inderdaad wordt ontdoken in de steigerbouwsector is dat een zeer kwalijke zaak. De controle op de naleving van cao’s is primair de verantwoordelijkheid van sociale partners. Het is belangrijk dat zij de cao-naleving bevorderen en op de naleving toezien. Dat bevordert de eerlijke concurrentie tussen bonafide bedrijven en werkt corrigerend indien werknemers worden onderbetaald door malafide bedrijven. In hoeverre er in de specifieke casus door de uitzendbureaus in kwestie gebruik wordt gemaakt van schijnconstructies door te shoppen tussen cao’s is niet aan mij om te beoordelen. De cao-partijen kunnen de Inspectie SZW verzoeken om een aanvullend onderzoek te doen naar naleving van de cao-voorwaarden op grond van artikel 10 van de Wet Avv. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven of de Stichting Naleving Cao's voor Uitzendkrachten (SNCU) controles heeft uitgevoerd bij uitzendbureaus in de steigerbouw? Zo ja, wat waren daarvan de uitkomsten en zijn er maatregen genomen tegen uitzendbureaus?
De SNCU heeft laten weten dat zij een tiental uitzendondernemingen in onderzoek heeft of in onderzoek heeft gehad die actief zijn in de steigerbouw. Een deel van de onderzoeken is gestart op basis van meldingen, een ander deel op basis van risicoselectie. Bij een deel van de ondernemingen is een (indicatieve) benadeling van uitzendkrachten vastgesteld (in totaal voor ruim € 1.000.000,-). Er zijn herstelbetalingen afgedwongen en er loopt een bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure. Enkele ondernemingen zijn uit de markt verdwenen. Een doorstarter is opnieuw in onderzoek genomen.
Heeft de Inspectie SZW signalen ontvangen over het ontduiken van de cao in de steigerbouwsector op bouwplaatsen van de NAM en Shell? Zo ja, wat heeft de Inspectie met deze signalen gedaan? Zo nee, bent u bereid de Inspectie SZW onderzoek te laten doen?
Tot op heden heeft de Inspectie geen formeel verzoek om ondersteuning op grond van artikel 10 Avv ontvangen aangaande het ontduiken van de cao in de steigerbouwsector op bouwplaatsen van de NAM en Shell.
Ziet u mogelijkheden om de beschreven problematiek in de sector samen met sociale partners aan te pakken?
De Inspectie SZW ondersteunt de cao-partijen bij de civielrechtelijke handhaving van de cao met nalevingsonderzoek. De capaciteit van de Inspectie SZW voor de aanpak van schijnconstructies is uitgebreid, onder meer voor dergelijke ondersteuning van cao-partijen. Samen met de sociale partners werk ik in het kader van de aanpak van schijnconstructies aan het versterken van de publiekprivate samenwerking bij de cao-naleving en handhaving. In het advies van de Stichting van de Arbeid «Naleving en handhaving van de cao» van 27 juni 2014 roept de Stichting de decentrale cao-partijen – met name in risicosectoren – op om de naleving en handhaving actief op te pakken. Om de publiekprivate samenwerking bij de cao-handhaving te versterken heeft de Inspectie SZW een speciaal team opgericht voor de aanpak van schijnconstructies en ondersteuning van de cao-partijen bij de handhaving van de cao-voorwaarden. Dit team werkt nauw samen met cao-partijen.
Naast handhaving wordt ook ingezet op aanpassing van wetgeving. Het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies zal enkele maatregelen bevatten om de publiekprivate samenwerking bij de cao-handhaving verder te versterken, bijvoorbeeld door meer mogelijkheden te creëren voor informatie-uitwisseling. Tevens zal een regeling van ketenaansprakelijkheid voor loon onderdeel uitmaken van het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies.
In dit geval zijn Shell en de NAM opdrachtgever; kunt u aangeven in hoeverre de aangekondigde Wet aanpak schijnconstructies verandering brengt in de verantwoordelijkheid c.q. aansprakelijkheid voor hen als opdrachtgever?
Zie antwoord vraag 5.
Te weinig capaciteit bij politie en Openbaar Ministerie om mensenhandel aan te pakken |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er te weinig capaciteit is om mensenhandel aan te pakken?1
Er is een verdubbeling waarneembaar van het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) tussen 2009 en 2014, onder andere op het thema mensenhandel. De resultaten bij de aanpak van mensenhandel zijn over de hele linie bezien positief: zo rapporteren OM en politie over 2013 174 projectmatige onderzoeken naar mensenhandel, tegen 82 in 2009. Ook het aantal strafopleggingen is fors gestegen.
Welke mogelijkheden hebben politie en het Openbaar Ministerie (OM) om het aantal gedwongen prostituees zo goed mogelijk in beeld te krijgen?
Om mensenhandel, waaronder gedwongen prostitutie, aan te pakken wordt ingezet op een integrale aanpak. Die aanpak bestaat uit zorg, preventie, bestuurlijke of strafrechtelijke aanpak, of een combinatie daarvan. Ook gaat het om gezamenlijke operationele acties en het creëren van de randvoorwaarden daarvoor. Zo houden OM, politie en bestuur grootschalige integrale handhavingsacties in raamprostitutiegebieden, maar ook landelijke acties, die zijn gericht op de aanpak van illegale prostitutie waarbij de contacten via het internet verlopen.
Er wordt veel nadruk gelegd op het oppikken van signalen van mensenhandel. Dit geldt voor hulpverlening, politie, gemeenten maar ook voor klanten van prostituees. Organisaties zoals Stichting M., het Centrum voor Criminaliteitspre-ventie en Veiligheid (CCV) en de RIEC’s spelen hierbij een grote rol door instanties en klanten te informeren over het signaleren van mensenhandel. Ook het nationaal verwijsmechanisme zal bijdragen aan verbeterde signalering.
Om de aangiftebereidheid te stimuleren wordt ingezet op het creëren van meer bewustwording over gedwongen prostitutie en mensenhandel in den brede. Door middel van voorlichting wordt een aanzienlijke bijdrage geleverd aan het verkleinen van de drempel om aangifte te doen bij de politie.
In december 2014 start de pilot «verhoorstudio's in opvanglocaties» om te meten of hierdoor de aangiftebereidheid van slachtoffers van mensenhandel wordt vergroot. Tevens werkt de politie momenteel aan het (door)ontwikkelen van een webcrawler die geautomatiseerd advertenties op websites scant op mogelijke signalen van gedwongen prostitutie.
Welke mogelijkheden missen politie en het OM om het aantal gedwongen prostituees beter in beeld te brengen? Welke mogelijkheden kunnen beter worden ingezet dan nu wordt gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel mensenhandelofficieren zijn er bij het OM? Deelt u de opvatting dat er nog onvoldoende gespecialiseerde officieren van justitie zijn? Zo nee, waarom niet?
Binnen het OM is mensenhandel al geruime tijd erkend als specialisatie.
Het OM heeft een landelijk officier van justitie en één senior advocaat-generaal beschikbaar die ieder een coördinerende en kwaliteitsbewakende functie vervullen met betrekking tot mensenhandelzaken.
Daarnaast is op elk parket één van de senior-officieren van justitie tevens portefeuillehouder mensenhandel. Minder complexe zaken op dit terrein worden echter ook door de andere officieren van justitie behandeld. Bij alle arrondissementsparketten, het Landelijk Parket en het Functioneel Parket parketten zijn verder teams ingericht die zich bezighouden met ondermijnende en high-impact criminaliteit, waaronder ook mensenhandel. Hierdoor is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel capaciteit specifiek alleen voor mensenhandel wordt ingezet.
Zullen de bezuinigingen op het OM invloed hebben op de capaciteit en dus het aantal mensenhandelofficieren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie daarin geen oorzakelijk verband. De prestaties van het OM liggen op koers, ik verwijs hiervoor naar de voortgangsrapportage over de Versterking Prestaties Strafrechtketen (VPS) bij brief van 2 juli 20142. Voor het overige verwijs ik naar vraag 9.
Hoeveel mensenhandelteams zijn er bij de politie en uit hoeveel mensen bestaan deze teams? Deelt u de opvatting dat er nog onvoldoende gespecialiseerde agenten danwel teams zijn op het terrein van mensenhandel? Zo nee, waarom niet?
Nee. In iedere politie-eenheid is substantiële recherchecapaciteit beschikbaar, waaronder voldoende gespecialiseerde mensenhandel- en zedenrechercheurs, die flexibiliteit en slagkracht garandeert. De inzet kan worden afgestemd op wat landelijk, regionaal en lokaal nodig is.
Zullen de bezuinigingen op de politie invloed hebben op de capaciteit en dus op het aantal en grootte van de mensenhandelteams? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In de Veiligheidsagenda 2015–2018 ligt een focus op het versterken van de geïntegreerde aanpak van ondermijning, waaronder mensenhandel.
Ik verwijs voor het overige naar het antwoord op vraag 10.
Klopt het dat er meer mensen nodig zijn om mensenhandel nog beter aan te pakken maar dat deze mensen er niet zijn? Zo ja, Hoe is dat te verklaren? Zijn er voldoende middelen om personeel te scholen of is er helemaal geen geld om meer gespecialiseerde mensen aan te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe zal het OM mensenhandel als topprioriteit aan kunnen blijven pakken als de komende jaren tot maar liefst 114 miljoen euro zal worden bezuinigd op het OM?
De taakstelling van dit kabinet bedraagt voor het OM € 52 miljoen (mln). Deze gaat in 2016 in, en is als volgt opgebouwd: € 20 mln in 2016, oplopend naar € 40 mln in 2017, naar € 52 mln per 2018. De efficiencybesparingen zijn niet alleen gericht op geld. Het heeft ook ten doel om slimmer te werken, en overhead terug te dringen. Het Openbaar Ministerie zal binnen deze taakstelling mensenhandelzaken op een kwalitatief hoogwaardige wijze blijven afdoen. Hierop is de organisatie van de parketten en de sturing van de opsporing zo efficiënt mogelijk ingericht.
Hoe zal de politie mensenhandel als topprioriteit aan kunnen blijven pakken als komende jaren tot maar liefst 260 miljoen euro zal worden bezuinigd op de politie?
In de Veiligheidsagenda 2015–2018 ligt de focus op het versterken van de geïntegreerde aanpak van ondermijning, waaronder mensenhandel. De ombuigingen bij de politie liggen op het terrein van de bedrijfsvoering en doen niets af aan het vermogen van de politie mensenhandelzaken adequaat op te pakken.
Monddood maken van advocaten door Saoedi-Arabië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Saudi lawyers jailed, banned from media over tweets»?1
Ja.
Op grond van welke feiten zijn deze advocaten veroordeeld tot acht respectievelijk vijf jaar gevangenisstraf?
De drie advocaten zijn onder andere veroordeeld voor het ondermijnen en beledigen van de rechterlijke macht en de islamitische sharia en het ondermijnen van de openbare orde via Twitter en andere sociale media.
Houden deze veroordelingen naar uw mening een inbreuk op het grondrecht van vrije meningsuiting in? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze inbreuk aan de kaak stellen?
Het recht van vrije meningsuiting staat onder druk in de Golfregio, inclusief in Saoedi-Arabië waar dit recht een belangrijk zorgpunt blijft. Dit onderwerp is ook opgebracht door de mensenrechtenambassadeur tijdens zijn laatste bezoek aan dit land in 2013 (Kamerstuk 31 263, nr. 57). Nederland staat daarnaast in nauw contact met EU-partners over deze specifieke zaak. De veroordeelde advocaten hebben nog de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.
Hoe beoordeelt u het aan deze advocaten opgelegde reisverbod en het verbod om in de media op te treden? Deelt u de mening dat ook daardoor grondrechten worden geschonden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze inbreuken aan de kaak stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u achterhalen welke advocaten het betreft en of zij bekend staan als mensenrechtenverdedigers? Zo neen, waarom niet?
Het gaat om de drie mensenrechtenverdedigers Abdulrahman Al- Subaihi, advocaat en voormalig professor, Bander Alnogaithan, advocaat en voormalig universitair docent, Abdulrahman Al- Rumaih, voormalig rechter.
Het voornemen van de gemeente Rotterdam om parkeergeld te heffen op de verschillende Park+Rides. |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u ook verbaasd dat gemeente Rotterdam betaald parkeren wil invoeren op de Park+Rides (P+R's)?1
De gemeente Rotterdam wil op drie P+R’s (Slinge, Alexander, Kralingse Zoom) betaald parkeren invoeren. Het gaat om locaties waarvan de gemiddelde bezettingsgraad tegen de maximale capaciteit zit of hierover heen gaat.
In stedelijke regio’s zoals Amsterdam, Den Haag, en Utrecht is het reeds gebruikelijk dat op de grotere P+R locaties een bijdrage voor P+R’s wordt gevraagd. Het strekt daarom niet tot de verbazing dat ook de gemeente Rotterdam voor deze grotere P+R locaties overgaat op invoering van betaald parkeren. Ook bij P+R locaties die in beheer zijn van private partijen (zoals Q-Park) worden parkeertarieven geheven.
In hoeverre past deze maatregel binnen het ingezette beleid om binnensteden beter bereikbaar te maken middels P+R terreinen?
Goed werkende P+R’s hebben belangrijke maatschappelijke voordelen, het belang van P+R’s wordt dan ook door het Rijk erkend. P+R’s leveren een bijdrage aan de kwaliteit van deur tot deur verbindingen, een betrouwbare reistijd en daarmee aan de bereikbaarheid van locaties. Ook dragen P+R’s bij aan de leefbaarheid van stedelijke gebieden.
De kosten van aanleg, exploitatie, beheer en onderhoud zijn echter niet gering en daardoor zijn P+R’s zelden kostendekkend. Vanuit het oogpunt van kostenbeheersing kan ervoor gekozen worden om opbrengsten uit parkeertarieven te hanteren. De tarieven op een P+R vormen dan ook een belangrijk element in het vinden van de balans tussen een hoge bezettingsgraad en het sluitend krijgen van een business case.
Vind u het terecht dat één gemeente parkeergeld gaat heffen op een P+R terwijl P+R’s een regionale functie hebben?
De drie P+R terreinen waarover de gemeente Rotterdam voornemens is betaald parkeren in te voeren liggen op het grondgebied van de gemeente. De gemeente Rotterdam is derhalve volledig bevoegd om naar eigen inzicht en goedkeuring parkeertarieven in te voeren voor het gebruik van parkeervoorzieningen op haar grondgebied.
Vind u het terecht dat één gemeente parkeergeld gaat heffen op een P+R terwijl P+R’s mede vanuit het programma «Beter Benutten» van het Rijk zijn gefinancierd? Zou het niet logisch zijn als het Rijk hierin ook inspraak heeft?
Voor de drie desbetreffende P+R’s heeft er geen directe financiering vanuit het Programma Beter Benutten plaatsgevonden. Wel is er in andere Beter Benutten regio’s sprake van cofinanciering voor capaciteitsuitbreiding of verhoging van voorzieningenniveau op P+R locaties. Vanuit het Programma Beter Benutten is voorafgaand aan de financiering primair bekeken of de maatregel bij zou dragen aan het verbeteren van de regionale bereikbaarheid. Daarnaast wordt meegewogen of de maatregel op lange termijn kan blijven voortbestaan. Voor de continuïteit van een maatregel is het van belang dat de business case zo sluitend mogelijk is. Het gebruikmaken van parkeertarieven kan hier onderdeel van uitmaken.
Vind u het terecht dat één gemeente parkeergeld gaat heffen op een P+R terwijl P+R’s mede vanuit gelden van de Stadsregio zijn gefinancierd? Zou het niet logisch zijn dat Rotterdam rekening houdt met wensen van buurgemeenten die ook, mede via de Stadsregio, de portemonnee hebben getrokken voor de P+R’s?
Een gemeente doet er vanzelfsprekend verstandig aan in haar besluitvorming rekening te houden met de verschillende stakeholders, belangen en visies op het gebied van P+R’s.
Het klopt dat P+R’s in Rotterdam mede door de stadsregio gefinancierd worden. Besluitvorming daarover vindt binnen de stadsregio plaats door het dagelijks bestuur, daarbij geadviseerd door het portefeuillehoudersoverleg (PHO) verkeer en vervoer waarvan de Rotterdamse wethouder Langenberg de voorzitter is. De buurgemeenten hebben de mogelijkheid om via het PHO, het algemeen en dagelijks bestuur van de stadsregio de mogelijkheid om desgewenst hun belangen kenbaar te maken en het besluitvormingsproces te beïnvloeden.
Bent u bereid om u in te zetten om de P+R’s van gemeente Rotterdam gratis te houden? Zo ja, wilt u de Kamer informeren over de voorgenomen acties in de richting van de gemeente Rotterdam? Zo nee, waarom niet?
Gezien de beperkte hoogte van de in te voeren parkeerheffing (€ 2/dag) in vergelijking met de parkeertarieven in het stadscentrum, en gegeven de autonomie van gemeentelijke instanties om op haar grondgebied parkeergeld te heffen is er geen aanleiding of grondslag om direct of indirect te interveniëren in de besluitvorming van het gemeentebestuur.
Hoe gaat u voorkomen dat gemeenten die mede vanuit het programma «Beter Benutten» van het Rijk geld krijgen om bijvoorbeeld P+R’s aan te leggen, deze later als melkkoe gebruiken door er parkeergeld te heffen?
Aan de financiering vanuit Beter Benutten worden een aantal eisen gesteld. Zo geldt in algemene zin dat maximaal de helft van het maatregelenpakket door het Rijk wordt gefinancierd en de andere helft door regionale partners (regionale overheden, bedrijfsleven).
Indien een plan van aanpak de aanleg van een P+R betreft is een niet onbelangrijke eis dat aannemelijk moet zijn gemaakt welke doelgroepen hoe vaak gebruik gaan maken van de beoogde P+R. Dit om te voorkomen dat een nieuwe P+R een lage bezettingsgraad krijgt of als regulier parkeerterrein wordt gebruikt.
Verkeersdrukte, betaald parkeren bij de eindbestemming, de locatie van de P+R in het netwerk, de vindbaarheid van een P+R en de kwaliteit van het OV zijn factoren die het gebruik van een P+R beïnvloeden. Als een P+R voor de gebruiker volledig gratis is, is het lastig om een dekkende exploitatie rond te krijgen. Indien de tarieven op de P+R te hoog zijn en niet meer substantieel lager dan de parkeertarieven op de eindbestemming zal dat echter leiden tot lage bezettingsgraden. Om de juiste balans hierin te vinden wordt bij de uitwerking van de maatregelen binnen Beter Benutten zoveel mogelijk kennis en expertise tussen Rijk en regio’s gedeeld.
Het bericht dat beginnende docenten veel stress ervaren |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Startende leraren in stad ervaren veel stress»?1
Ja.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op het promotieonderzoek van Lisa Gaikhorst?2
Het doel van het promotieonderzoek van Lisa Gaikhorst is om zicht te bieden op de manier waarop beginnende leraren beter kunnen worden toegerust op lesgeven in het basisonderwijs in de grootstedelijke context, zodat de kwaliteit verbetert en leraren behouden blijven voor het onderwijs.3
Ik acht de begeleiding van beginnende leraren van groot belang en waardeer derhalve de probleemanalyse en de oplossingsrichtingen van mevrouw Gaikhorst. Van beginnende leraren wordt veel gevraagd in de dagelijkse lespraktijk. Beginnende leraren moeten zich na het afstuderen aan de pabo vaak nog zaken als klassenmanagement, omgaan met verschillen in de klas, maar ook bijvoorbeeld de omgang met ouders in de praktijk, eigen maken. Als beginnende leraren intensief worden begeleid, maken zij zich deze vaardigheden sneller eigen en staan ze met meer plezier en zelfvertrouwen voor de klas. In de Lerarenagenda is daarom een aantal maatregelen opgenomen om de begeleiding van alle beginnende leraren te verbeteren; niet alleen van beginnende leraren in de grootstedelijke context. In de voortgangsrapportage van de Lerarenagenda heb ik aangegeven dat er een lichte stijging zichtbaar is in het aandeel beginnende leraren dat wordt begeleid.4 Desalniettemin zijn er scholen waar de begeleiding nog flink kan verbeteren. Ik heb dan ook in de sectorakkoorden primair onderwijs en voortgezet onderwijs onder andere concrete afspraken gemaakt met de po- en vo-sector over betere begeleiding van beginnende leraren.
Vanwege het belang van goede begeleiding van startende leraren heb ik de aanbevelingen van mevrouw Gaikhorst onder de aandacht gebracht bij de PO-Raad. Daarnaast hebben mijn ambtenaren mevrouw Gaikhorst uitgenodigd voor een gesprek over de wijze waarop haar aanbevelingen breder kunnen worden uitgedragen.
Uit het onderzoek blijkt dat beginnende docenten op verschillende type scholen veel stress ervaren; kunt u toelichten of deze problematiek ook blijkt uit andere onderzoeken? Bent u van mening dat de problematiek breder ligt dan alleen bij beginnende leraren? Is dit de laatste jaren toegenomen?
De problematiek omtrent ervaren werkdruk blijkt eveneens uit andere onderzoeken. Regioplan constateert bijvoorbeeld dat leraren zelf aangeven dat de ervaren werkdruk hoog is en dat deze de laatste jaren is toegenomen (Onderwijs Werkt!, 2014).5 De ervaren werkdruk van leraren hangt deels samen met de mate waarin men toegerust is voor het vak, de mate waarin men beschikt over voldoende kennis en vaardigheden en of men goed begeleid is en wordt. Aanvullend hierop blijkt uit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen dat werkdrukreductie een randvoorwaarde is voor effectieve begeleiding van beginnende leraren.6
De vermindering van ervaren werkdruk is daarom een belangrijk thema van het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA). De aanpak van een hoge ervaren werkdruk vraagt om maatwerk en is vooral iets dat door scholen zelf opgepakt zal moeten worden. Sociale partners hebben hierover dan ook concrete afspraken uitgewerkt in de cao’s. Deze afspraken gaan onder andere over werktijdreductie voor beginnende leraren in het vo; ook beginnende leraren in het po krijgen extra tijd ten behoeve van professionalisering.
Daarnaast heb ik in de sectorakkoorden po en vo afspraken gemaakt over de begeleiding van beginnende leraren en over de betere voorbereiding van aanstaande leraren op het leraarschap via Opleiden in de School. Ook stimuleer ik peer review onder ervaren leraren, zodat zij onderling ervaringen kunnen uitwisselen en van elkaar kunnen leren. Tot slot heb ik in de sectorakkoorden afspraken gemaakt over de vermindering van regeldruk. Deze afspraken worden concreet uitgewerkt in de regeldrukagenda die samen met het veld is opgesteld en na ondertekening aan uw Kamer wordt toegestuurd.
Beginnende leraren hebben positieve ervaringen met het zogeheten «Meesterschap» programma in Amsterdam; bent u bekend met dit programma? Kunt u een reactie geven op de resultaten van het programma?
Ja, ik ben bekend met dit Amsterdamse programma. De resultaten van het programma zoals onderzocht door mevrouw Gaikhorst zijn veelbelovend: positieve, lange termijn effecten van dit programma betreffen volgens mevrouw Gaikhorst de ontwikkeling van competenties en de professionele oriëntatie van leraren. Ik heb begrepen dat het programma inmiddels is opgenomen in het aanbod van het Centrum van Nascholing (CNA).
Daarnaast is het netwerk van leraren die dit programma hebben gevolgd, de Vereniging van Meesterschappers, actief. Inmiddels kunnen alle leerkrachten van het basisonderwijs lid worden van de vereniging. De Meesterschappers hebben onder andere als doel om professionalisering te stimuleren vanuit de werkvloer en om als klankbord te fungeren voor beleidsmakers, politiek en andere betrokkenen. Deze beweging is van belang om bij te dragen aan de praktische veranderingen die nodig zijn om de verbetercultuur op school handen en voeten te geven. Ik juich dan ook toe dat de Vereniging van Meesterschappers, en met hen ook vele andere initiatieven, de schouders zetten onder verdere professionalisering en de ambitie om kwalitatief hoogstaand onderwijs voor elk kind te realiseren.
Het taartverbod in Saoedi-Arabië |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de arrestatie in Saoedi-Arabië van banketbakkers die een taart met daarop islamkritiek hebben gemaakt?1
Ja.
Klopt het dat deze banketbakkers inderdaad zijn gearresteerd en hun zaak is gesloten door de Saoedische overheid omdat zij op een taart een islamkritische tekst hebben geplaatst?
Ja. In Jeddah zijn zes medewerkers van een bakkerij gearresteerd. Zij zouden cupcakes hebben gemaakt met hierop teksten die de islam, de Koran en de profeet Mohammed beledigen. Voor zover bekend loopt het onderzoek naar de zaak nog.
Deelt u de mening dat het ronduit belachelijk is dat banketbakkers hiervoor worden gearresteerd? Zo neen, waarom niet?
Nederland hecht groot belang aan de vrijheid van meningsuiting en bepleit dit wereldwijd. Ook in contacten met de Saoedische autoriteiten wordt het belang van vrijheid van meningsuiting onder de aandacht gebracht.
Wat gaat u doen om te bevorderen dat deze dappere mensen zo snel mogelijk op vrije voeten komen en verder taarten kunnen bakken en hun mening kunnen uiten, ook over de islam?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de Nederlandse ambassadeur te Saoedi-Arabië te vragen een dergelijke taart te bestellen en aan de Koning van Saoedi-Arabië aan te bieden met de mededeling dat de vrijheid van meningsuiting juist erg goed smaakt?
Een cadeau aan een Koning moet vooral getuigen van goede smaak. Het aanbieden van een taart met een onnodig beledigende afbeelding of tekst aan een Staatshoofd valt overduidelijk in de categorie wansmaak.
De hoogte van de kosten van schoolexcursies op middelbare scholen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouders berooid door extreme schooltrips»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat de schoolexcursies die op middelbare scholen worden aangeboden aan de scholieren door de ouders als te duur worden ervaren?
Ik heb een aantal signalen hierover ontvangen, onder andere van de Landelijke Ouderorganisatie en Stichting Leergeld. Ik heb de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) gevraagd of zij ook signalen heeft ontvangen over scholen waar vragen zijn gerezen over de ouderbijdrage en de schoolkosten. Zoals ik in een eerdere brief (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 485) over schoolkosten heb gemeld, is het aantal meldingen dat bij de inspectie is binnengekomen de afgelopen periode ongeveer gelijk gebleven. Er zijn 97 meldingen binnengekomen in het schooljaar 2013/14.
Is het waar dat, zoals Stichting Leergeld stelt, ouders door de hoogte van de kosten van de schoolreizen op de middelbare school in geldproblemen raken? Welke invloed hebben dergelijke extreem dure schoolexcursies op segregatie in het onderwijs volgens u?
Schoolexcursies behoren tot de categorie niet-verplichte schoolactiviteiten en worden uit de vrijwillige ouderbijdrage betaald. Ouders kunnen er voor kiezen deze bijdrage niet te betalen. Indien een ouder besluit om niet te betalen voor een schoolexcursie, moet de school een kosteloos alternatief aanbieden. De toelating van een leerling tot de school mag niet bepaald worden door het wel of niet betalen van de vrijwillige ouderbijdrage (artikel 27, tweede lid, WVO).
Wat is uw mening over de opmerking van ouderorganisatie Ouders van Waarde, die stelt dat de oorzaak van de extreem dure schoolexcursies is dat er sprake is van een strijd om leerlingen en dat middelbare scholen zich willen profileren op deze manier?
Het is aan scholen hoe zij zich profileren. Scholen zijn daar vrij in. Ik wil wel benadrukken dat scholen zich bewust moeten zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Ook de oudergeleding van de medezeggenschapsraad heeft hierin een belangrijke stem. Een taak van de oudergeleding is om erop toe te zien dat de totale kosten voor ouders beheersbaar blijven.
Deelt u de mening dat bij het aanbieden van schoolexcursies leerlingen niet buiten de boot mogen vallen omdat de ouders de kosten van deze reis niet kunnen betalen?
Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de middelbare scholen ouders nadrukkelijk wijzen op het feit dat de bijdrage aan de kosten van bijvoorbeeld een excursie vrijwillig zijn?
De school is verantwoordelijk voor een heldere communicatie over haar schoolkostenbeleid. De schoolgids moet inzicht verschaffen in dit beleid. Daar moet duidelijk in staan dat de kosten van de ouderbijdrage vrijwillig zijn. Ook de oudergeleding binnen de medezeggenschapsraad kan een belangrijke rol spelen bij de informatievoorziening aan de ouders over de achtergrond van de totstandkoming en de vrijwilligheid van de ouderbijdrage. In het regulier toezicht van de inspectie is het toezicht op de naleving van het schoolkostenbeleid opgenomen.
Bent u bereid het gesprek aan te gaan met de onderwijssector om ervoor te zorgen dat schoolexcursies altijd voor jongeren toegankelijk zijn?
Dit is een gesprek dat op schoolniveau gevoerd moet worden tussen schoolleiding en de medezeggenschapsraad. De oudergeleding van de medezeggenschapsraad heeft instemmingsrecht bij de vaststelling van de hoogte en de bestemming van de vrijwillige ouderbijdrage.
Wel wil ik met de VO-raad in gesprek gaan over hoe dit onderwerp onder de aandacht gebracht kan worden bij schoolbesturen en schoolleiders om hen erop te wijzen hier bewust mee om te gaan.
De opkomst van de suzuki-fruitvlieg |
|
Helma Lodders (VVD), Bart de Liefde (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «10 keer meer schadelijke suzuki-fruitvliegen in bosranden?»1
Ja.
In antwoord op eerdere vragen2 heeft u geantwoord dat de suzuki-fruitvlieg uiterst schadelijk is in Noord-Amerika en Zuid-Europa; welke stappen heeft u tot nu toe gezet om schade door de suzuki-fruitvlieg in Nederland te voorkomen?
De sector is zelf verantwoordelijk voor de bestrijding van ziekten en plagen in gewassen en neemt deze verantwoordelijkheid ook op zich. Het voorkomen van een invasief plaagorganisme is helaas niet te voorkomen. In overleg en samen met mijn ministerie werkt de sector nu echter vroegtijdig aan maatregelen om de suzuki-fruitvlieg volgend jaar – 2015 – te kunnen bestrijden. Oplossingen worden in eerste instantie gezocht in het bevorderen van de bedrijfshygiëne (kennisverspreiding en communicatie door de sector) en de inzet van natuurlijke vijanden, en pas als laatste door de inzet van gewasbeschermingsmiddelen, conform de principes van Geïntegreerde Gewasbescherming. Ten aanzien van de inzet van gewasbeschermingsmiddelen zet de sector in op de reguliere toelating van deze gewasbeschermingsmiddelen.
Daarnaast is dit jaar onderzoek vanuit de Topsector Tuinbouw & Uitgangsmaterialen gestart. In dit onderzoeksproject wordt samengewerkt met o.a. de Nederlandse Fruittelers Organisatie (NFO) aan oplossingen die bijdragen aan de bestrijding van de suzuki-fruitvlieg.
Wat is de schade van de suzuki-fruitvlieg in 2013 en 2014 die veroorzaakt is bij de verschillende telers in Nederland? Kunt u deze schade naar sector uitsplitsen?
De suzuki-fruitvlieg is schadelijk gebleken, ook in Europa en Nederland. Er is schade geleden door Nederlandse fruittelers, maar de omvang van de schade is niet bekend. Er zijn, voor zover ik kan nagaan, geen concrete metingen uitgevoerd. Door de sector wordt geschat dat de schade door onverkoopbare vruchten per fruitsoort ligt tussen de 2 en 20% en daarmee in de miljoenen euros loopt. Naast oogstverlies hebben de telers kosten moeten maken door extra arbeidsinzet ten behoeve van het oogsten van vruchten van mindere kwaliteit en afgevallen vruchten, zodat geen rijpe vruchten in het perceel achterblijven. De inschatting is dat deze kosten hoger zijn dan het verlies aan omzet oogstverlies.
Naast de land- en tuinbouw dringen nu ook biologen aan op een snelle bestrijding van de suzuki-fruitvlieg; bent u van plan om ruim voor het groeiseizoen in 2015 maatregelen te nemen, bijvoorbeeld om insectenparasitaire nematoden toe te staan voor het nieuwe seizoen? Welke andere mogelijke stappen overweegt u om de opmars van de suzuki-fruitvlieg te stuiten? Graag een toelichting. Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2. Voor de toepassing van insecten-parasitaire aaltjes geldt verder dat de eerste verkennende kleinschalige proeven plaatsvinden. Er is nog geen sprake van (grootschalig) praktijkgericht onderzoek.
Op de eerder genoemde vragen antwoordde u dat u het middel tracer heeft toegestaan; is dit in alle sectoren in alle teelten toegestaan? Zo nee, waarom niet en bent u bereid het middel alsnog in alle sectoren in alle teelten toe te staan?
De toepassing van het gewasbeschermingsmiddel Tracer (werkzame stof spinosad) is in 2014 vrijgesteld in de onbedekte teelt van aardbei en in de bedekte en onbedekte teelt van bessen, braam en framboos. Door de NFO is, naast een vrijstelling voor genoemde teelten, ook verzocht om een vrijstelling voor de teelt van kersen. Deze laatste vrijstelling is afgewezen in verband met risico’s van de toepassing voor bijen, zoogdieren en aquatische organismen. Vrijstellingsverzoeken worden zoals gebruikelijk gewogen conform de landbouwkundige criteria en de normen voor mens, dier en milieu.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen dat gepland staat op 4 december 2014?
Ja.
Financiering van de nieuwe tropenopleiding |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tropenarts worden? Zelf betalen!»?1
Ja.
Wat is volgens u het belang van de nieuwe tropenopleiding, Internationale Gezondheidszorg en Tropische Geneeskunde (IGT)?
De opleiding tot Arts Internationale Gezondheidszorg en Tropengeneeskunde (IGT) focust op klinisch functioneren en/of leiding geven aan een ruraal ziekenhuis in een setting met beperkte mogelijkheden in een ontwikkelingsland. Deze arts heeft na het volgen van de opleiding met name kennis van infectieziekten, hun epidemiologie en bestrijding in tropische-, oorlogs- en crisisgebieden. Dat is kennis die waardevol is om in te zetten voor advisering en «hands-on» werk voor bestrijding in crisisgebieden. De opleiding leidt dan ook artsen op die na hun opleiding – al dan niet tijdelijk – buiten Nederland gaan werken.
Wat vindt u ervan dat Internationale Gezondheidszorg en Tropische Geneeskunde, een opleiding die door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) is erkend als opleiding tot profielarts, nog steeds geen duurzame financiering heeft gevonden?
Door de erkenning is de kwaliteit van de opleiding geborgd. Voor het opleiden van de artsen die nodig zijn voor een goede werking van het zorgstelsel is in publieke financiering voorzien. Voor publieke financiering komen nu de zorgopleidingen in aanmerking die opleiden voor zorg verleend op basis van de Zorgverzekeringswet, AWBZ of Wet publieke gezondheidszorg. De IGT- opleiding voldoet niet aan dit criterium. Datzelfde geldt voor forensisch artsen (die worden opgeleid voor justitiële taken), bedrijfsartsen etc., die worden opgeleid voor arbotaken. De artsen IGT worden immers primair opgeleid voor het leveren van zorg in het buitenland.
Cruciale onderdelen van de opleiding tot arts IGT zijn de klinische onderdelen obstetrie/gynaecologie, chirurgie of kindergeneeskunde in opleidingsziekenhuizen en een cursus tropische geneeskunde van drie maanden bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT). Tijdens de klinische onderdelen ontvangt de tropenarts-in-spe salaris van de werkgever als arts niet in opleiding. Deelname aan de KIT-cursus wordt sinds jaar en dag betaald door degenen die de opleiding volgen of door de uitzendende organisaties. Er is derhalve sprake van publiek-private financiële mix. Zoönosen en infectieziekten vragen toenemend aandacht doordat zij, door toegenomen reisbewegingen en internationale uitwisseling van dieren en dierlijke producten, impact kunnen hebben op de Nederlandse zorg. Ik bekijk momenteel of de huidige capaciteit toereikend is.
De huidige financiering uit private middelen is op zich duurzaam te noemen. Er zijn in de zorgsector andere voorbeelden van eigen bijdragen voor het volgen van een vervolgopleiding. Bij terugkeer kunnen de artsen IGT in de Nederlandse zorg werken als basisarts of zich verder specialiseren. Zij zullen daarin dus niet als tropenarts werkzaam zijn. Hun eventuele medisch specialistische vervolgopleiding kan in aanmerking komen voor publieke financiering op een subsidiabele opleidingsplaats.
Wat vindt u ervan dat de IGT-opleiding volledig wordt gefinancierd door bijdragen van verenigingsleden, studenten en (onbetaalde) docenten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat studenten die tropenarts (AIGT) willen worden daar, na hun opleiding en coschappen, zelf bijna 7.000 euro voor moeten betalen en daarna vaak onbezoldigd of tegen een beperkte vergoeding enige tijd in het buitenland werken?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat artsen Internationale Gezondheidszorg en Tropische Geneeskunde en de ervaring die zij elders opdoen van groot belang kunnen zijn voor de nationale omgang met ziekten als Ebola?
Er is in Nederland kennis over infectieziekten en hun bestrijding voor wat betreft de Nederlandse situatie. Kennis van uitheemse en importziekten is onderdeel van de reguliere basisartsopleiding. Bovendien bestaat reeds de specifieke opleiding tot arts infectieziektebestrijding. De artsen infectieziektebestrijding zijn veelal werkzaam bij GGD’en en richten zich op het voorkomen van infectieziekten en doelmatige bestrijding van uitbraken van diverse besmettelijke ziekten. De curatieve zorg aan patiënten met uitheemse en importziekten wordt in de reguliere eerstelijns- en tweedelijnszorg geboden. Nederland beschikt over diverse centra voor tropische geneeskunde en importziekten veelal verbonden aan universitaire medische centra.
Bij een uitbraak van infectieziekten is de landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) bij het RIVM als landelijk kenniscentrum verantwoordelijk voor de inhoudelijke advisering van overheid en zorgaanbieders over hoe deze uitbraak het beste kan worden bestreden. De LCI draagt bij aan het onderhoud en de inrichting van het professionele bestrijdingsnetwerk bestaande uit onder meer deskundigen van GGD’en en zorginstellingen en eerstelijnszorgprofessionals.
GGDen doen momenteel onderzoek naar de infrastructuur, de robuustheid en waar eventuele hiaten in kennis, kunde of beschikbaarheid zitten. Ik wacht hun onderzoek af. Naar verwachting ontvang ik het onderzoek aan het einde van het jaar.
Erkent u dat artsen Internationale Gezondheidszorg en Tropische Geneeskunde bij terugkomst toegevoegde waarde hebben voor het leveren van verzekerde zorg in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met het Opleidingsinstituut Internationale Gezondheidszorg en Tropische Geneeskunde over de mogelijkheden om tot structurele en duurzame oplossing te komen voor de financiering van de opleiding?
Zoals ik heb aangegeven bij het AO infectieziektebestrijding van 26 november 2014 zie ik geen aanleiding om de opleiding te financieren. Hierover heb ik ook gecommuniceerd met de Nederlandse Vereniging voor Tropische Geneeskunde en Internationale Gezondheidszorg.
Conform mijn toezegging is nagegaan wat op dit punt het beleid is van het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Uitgangspunt voor de steun vanuit Nederland is dat de verantwoordelijkheid voor de gezondheidszorg en structurele verbetering daarvan bij de ontwikkelingslanden zelf ligt. Daarop concentreert de Nederlandse hulp zich. Nederland verstrekt beurzen aan gezondheidsprofessionals uit ontwikkelingslanden, draagt bij aan internationale programma’s voor de opbouw van publieke gezondheidszorg en investeert in ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen en vaccins. Nederland investeert niet in de tijdelijke uitzending van medische ontwikkelingswerkers. Via (medische) ontwikkelingsorganisaties worden er wel Nederlandse artsen uitgezonden. Daarvoor was en is er de opleiding tot tropenarts. Die wordt echter niet gefinancierd uit het Nederlandse ontwikkelingsbudget. De middelen voor ontwikkelingssamenwerking zijn bedoeld voor besteding in de ontwikkelingslanden zelf en niet voor opleidingen in Nederland van Nederlandse experts.
In het kader van de nieuwe crisisteams onder de WHO wordt bezien of dit voldoende is of dat er meer moet gebeuren.
Uitwisseling van persoonsgegevens tussen Belastingdienst, AIVD, politie en justitie |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat het verre van transparant is als in een convenant met bijvoorbeeld de politie slechts wordt gesproken over uitwisseling van «alle informatie die nodig is» en dat wordt verwezen naar nadere afspraken die op verschillende plekken zijn vastgelegd? Hoe kan volgens u een Nederlandse burger zichzelf informeren over de wijze waarop met zijn of haar persoonsgegevens wordt omgegaan en waarvoor deze worden gebruikt?1
Indien in het Convenant ten behoeve van bestuurlijke en geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit, bestrijding handhavingsknelpunten en bevordering integriteitsbeoordelingen (hierna: het convenant) wordt gesproken over «alle informatie die nodig is» betreft dit informatie waarvoor het zwaarwegend belang door de vragende instantie is gemotiveerd en die binnen de wettelijke regels voor informatie-uitwisseling valt. Om informatie-uitwisseling tussen overheidsdiensten te kunnen operationaliseren zijn concrete werkafspraken nodig; deze worden in de regel vastgelegd in convenanten. Deze werkafspraken zijn slechts bedoeld om nadere invulling te geven aan een steeds vereiste wettelijke basis voor gegevensuitwisseling.
In de desbetreffende wetgeving (in dit geval artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) jo. artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR) kunnen belanghebbenden vinden aan welke instanties gegevens kunnen worden verstrekt door de Belastingdienst. Om na te gaan aan welke regels de overheidsinstanties zijn gebonden is het voor burgers van belang dat de genoemde werkafspraken toegankelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld door publicatie op de website van het bestuursorgaan. Dat is in dit geval ook gebeurd, ik verwijs hiervoor naar onze brief van 3 oktober jl. Ook is bij de functionaris voor de gegevensbescherming zoals bedoeld in artikel 62 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)gemeld om welke gegevens het gaat. Het belang in verband waarmee de informatie wordt gevraagd kan er echter aan in de weg staan dat met burgers wordt gedeeld dat hun gegevens met andere bestuursorganen worden uitgewisseld.
Hoe vaak vordert de politie persoonsgegevens van de Belastingdienst en andersom? Om wat voor soort persoonsgegevens gaat het dan precies en waar kan een burger dat precies nazoeken?
De Belastingdienst kan op grond van artikel 55 AWR de politie vragen (persoons)gegevens te verstrekken als in een concreet fiscaal onderzoek blijkt dat de politie beschikt over informatie die relevant kan zijn voor de uitvoering van de belastingwetgeving. De politie beoordeelt een verzoek om gegevensverstrekking vervolgens binnen het kader van de Wet politiegegevens. De precieze informatie die op grond van artikel 55 wordt opgevraagd wordt steeds bepaald door de specifieke omstandigheden van het geval en eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit. De Belastingdienst vraagt dus niet meer gegevens op dan noodzakelijk voor de uitoefening van haar wettelijke taak. Betrokkene heeft recht op inzage in zijn gegevens.
De politie vordert geen gegevens van de Belastingdienst, dit is in het kader van het opsporingsonderzoek voorbehouden aan de officier van justitie. Dit betreft geen uitwisseling op grond van het convenant. De hoeveelheid vorderingen door de officieren van justitie, de daarbij behorende aard van de gevorderde gegevens en de bevraagde instanties worden niet geaggregeerd bijgehouden. Alhoewel derhalve onbekend is hoe groot het totaal aantal vorderingen op centraal en decentraal niveau is, is wel bekend dat de Belastingdienst op centraal niveau in 2013 circa 5.000 vorderingen heeft ontvangen van het Openbaar Ministerie om gegevens ter beschikking te stellen.
Een vordering vindt altijd plaats op grond van het Wetboek van Strafvordering, en moet te allen tijde voldoen aan de daarin opgenomen vereisten. Zo moet er sprake zijn van een strafbaar feit waar voorlopige hechtenis voor is toegestaan, en moet de vordering noodzakelijk zijn in het belang van het onderzoek. Indien een burger wil bezien of er in zijn geval gebruik is gemaakt van de vorderingsbevoegdheid, kan hij daarvoor de mogelijkheden van het strafprocesrecht gebruiken, bijvoorbeeld door inzage in zijn strafdossier te vragen.
Indien u stelt dat gegevensverstrekking van groot belang is voor een effectieve en efficiënte bestrijding van de misdaad, betekent dit dan volgens u dat veiligheid per definitie boven privacy gaat? Zo nee, kunt u uw uitspraak beter toelichten?2
Nee, dat betekent het niet. Het betekent dat de belangen van de veiligheid en de privacy met elkaar in evenwicht zijn gebracht. Als gevolg hiervan is het voor instanties alleen mogelijk om op basis van wettelijke grondslagen de geheimhouding te doorbreken en informatie uit te wisselen. In de brief van 3 oktober 2013 heeft het kabinet u hierover geïnformeerd.3 In het daarin genoemde convenant worden aanvullende waarborgen geformuleerd, zoals geheimhouding en beveiliging.
Kunt u voorbeelden noemen van situaties en onderzoeken waarbij de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) geen persoonsgegevens mogen opvragen bij de Belastingdienst en andersom?
De Belastingdienst mag op basis van de belasting-, toeslagen- en douanewetgeving alleen persoonsgegevens opvragen als die gegevens voor de belastingheffing, uitkering van toeslagen of douanetaken en overige wettelijke taken nodig zijn. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Politie, OM en AIVD handelen binnen eigen wettelijke kaders. Buiten het uitvoeren van de eigen taak mogen geen gegevens worden opgevraagd. Voor het opvragen van gegevens specifiek bij de Belastingdienst verwijs ik naar het antwoord op vraag 1. Daarbij is van belang dat de gegevens die op basis van de Uitvoeringsregeling AWR en het daarbij behorende convenant worden verstrekt, alleen daarvoor in aanmerking komen wanneer dit plaatsvindt binnen het gezamenlijke bestuurlijke optreden van de betrokken diensten. Buiten die gevallen mogen onder het convenant dus geen persoonsgegevens worden opgevraagd.
Naast de hierboven genoemde gegevensuitwisseling beschikt de officier van justitie over de mogelijkheid om gegevens te vorderen op grond van het Wetboek van Strafvordering. Hiervoor gelden wettelijke voorwaarden, ik verwijs daarvoor naar het antwoord op vraag 2.
Vindt gegevensuitwisseling automatisch plaats of wordt eerst nog getoetst aan de waarborgen? Door wie vindt deze toets plaats?
De Wbp bepaalt onder andere dat bij verwerking van persoonsgegevens de waarborgen gelden van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Dit betekent dat voordat persoonsgegevens kunnen worden verwerkt, waarvoor een adequate juridische grondslag aanwezig moet zijn, ook de daadwerkelijke gegevensverwerking wordt getoetst aan waarborgen als noodzakelijkheid en proportionaliteit. Dit is een verplichting van de verantwoordelijke voor de gegevensverwerking.
Heeft het College bescherming persoonsgegevens (CBP) voldoende capaciteit en bevoegdheden om proactief toezicht uit te oefenen? Op welke manier controleert het CBP achteraf, is dat alleen na klachten van burgers?
Het CBP is een onafhankelijk toezichtsorgaan. De laatste jaren ligt de focus van het CBP voornamelijk op de handhavende taak. Het CBP maakt een keuze uit de zaken die het oppakt. De capaciteit is voldoende om aan de taken uitvoering te geven. Hierbij hanteert het CBP een risico gestuurde aanpak, waarbij het CBP prioriteit legt bij de aanpak van ernstige, structurele overtredingen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) die grote groepen mensen treffen en waarbij het CBP met zijn bevoegdheden een verschil kan maken. Op basis van die beoordeling bepaalt het CBP welke vorm van toezicht – proactief of achteraf – en welk middel daarvoor nodig is. Dit kan variëren van (ambtshalve) onderzoek en het uitgeven van richtsnoeren of zienswijzen, tot het opleggen van een last onder dwangsom. Het CBP baseert zich daarbij op meldingen van gegevensverwerking en signalen uit de samenleving maar ook op de eigen risicoanalyses. Deze werkwijze hanteert het CBP ook in zijn toezicht op de naleving van de wet bij de Belastingdienst en andere overheidsinstanties.
Acht u het wenselijk dat er dankzij artikel 43c van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 partijen zijn zoals de AIVD, het OM en de politie, die dankzij verregaandere bevoegdheden van de Belastingdienst alsnog aan persoonsgegevens kunnen komen die ze zelf niet mogen verzamelen danwel bewaren? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken die dit in de toekomst kunnen voorkomen?
Ter vermijding van misverstanden is het goed allereerst op te merken dat er geen sprake van is dat de Belastingdienst gegevens verzamelt en bewaart speciaal voor andere overheidsinstanties zoals de AIVD, het OM en de politie. De Belastingdienst verzamelt en bewaart gegevens voor de uitoefening van de eigen publiekrechtelijke taak. Andere overheidsinstanties kunnen uitsluitend in gevallen dat daar een directe aanleiding voor is en vooropgesteld dat er een wettelijke basis voor bestaat, gebruik maken van deze gegevens. Uitwisseling op grond van het convenant vindt enkel plaats ten behoeve van de doelen van het samenwerkingsverband. Hierbij gaat het onder meer om gegevensverstrekking aan convenantpartners in RIEC’s. Deze gegevensverstrekking is in het belang van een integrale toepassing en handhaving van overheidsregelingen en van groot belang voor een efficiënte bestrijding van georganiseerde misdaad. Bovendien is deze vorm van gegevensverstrekking door het Hof-Arnhem-Leeuwarden als rechtmatig beoordeeld.4
Is bij het creëren van de wettelijke mogelijkheid om persoonsgegevens uit te wisselen met het parlement over deze mogelijkheid en de gevolgen hiervan voor de privacy gesproken? Zo nee, waarom niet en zal dit wel meegenomen worden bij eventuele wetswijzigingen die een dergelijke bevoegdheid met zich meebrengen?
Uit de memorie van toelichting inzake het door uw Kamer behandelde en aangenomen wetsvoorstel tot versterking van de fiscale rechtshandhaving blijkt, dat met de wijziging van artikel 67 van de AWR en de uitwerking hiervan in artikel 43c van de Uitvoeringsregeling AWR sprake is van een duidelijkere en transparantere wettelijke regeling inzake gegevensverstrekking door de Belastingdienst dan voorheen het geval was. 5 Artikel 43c van de Uitvoeringsregeling AWR geeft uitwerking aan artikel 67, tweede lid, onder b, AWR, zoals dit artikel luidt na inwerkingtreding van de wet van 27 september 2007, houdende wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van enige andere wetten, in het kader van het versterken van de fiscale rechtshandhaving en het verkorten van beslistermijn (Versterking fiscale rechtshandhaving). Artikel 67 van de AWR bevat de zogenoemde fiscale geheimhoudingsbepaling en de gevallen waarin fiscale gegevens voor andere doeleinden dan de belastingheffing kunnen worden aangewend. Met het opnemen van een bepaling in artikel 43c van de Uitvoeringsregeling AWR kan de Belastingdienst gegevens verstrekken aan andere bestuursorganen die gegevens nodig hebben voor de goede vervulling van hun publiekrechtelijke taak, waaronder de AIVD, het OM en de politie. Het College bescherming persoonsgegevens heeft destijds ingestemd met deze wettelijke regeling.
In welk kader worden gegevens die zijn verkregen via de ANPR-camera’s (Automatic NumberPlate Recognition) door de Belastingdienst in het kader van bijbehorend convenant wel verstrekt?3 Kunt u garanderen dat de politie op geen enkele wijze via de achterdeur kan beschikken over kentekengegevens verkregen via ANPR-camera’s die ze zelf hadden moeten vernietigen?
Wanneer de betreffende gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak van convenantpartners en dit past binnen de doelstelling van het convenant, kunnen zij die gegevens op grond van het convenant opvragen bij de Belastingdienst. Van belang hierbij is dat de Belastingdienst alleen de fiscaal relevante gegevens bewaart. De uitwisseling met de Belastingdienst is legitiem en geen achterdeur. De Belastingdienst verstrekt deze gegevens – zoals ook uiteengezet in het antwoord op vraag 7 – uitsluitend aan andere instanties indien daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. In het kader van het convenant vindt dat, zoals reeds eerder gememoreerd, bovendien alleen plaats binnen de doeleinden van samenwerkingsverbanden. Het eventueel verstrekken van via ANPR-camera’s verkregen gegevens door de Belastingdienst is dus beperkt tot fiscaal relevante gegevens die voor de convenantpartners van belang blijken te zijn, en dan alleen voor zover dat nodig is voor gezamenlijk optreden binnen samenwerkingsverbanden.
Buiten deze samenwerkingsverbanden, is het mogelijk dat bepaalde gegevens op enig moment nodig zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. In een dergelijk geval is de officier van justitie bevoegd deze gegevens op basis van het Wetboek van Strafvordering te vorderen bij de Belastingdienst en te gebruiken in het onderzoek. Daarvoor gelden de gebruikelijke voorwaarden; zie het antwoord op vraag 2.
Een lek in DigiD |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het item over beveiligingsproblemen bij Digid in de Uitzending van Opgelicht?1
Ja
Is het waar dat er een lek in de beveiliging van Digid bij meerdere gemeenten en instanties is of was? Zo nee, hoeveel en welke gemeenten en andere organisaties waren gevoelig voor dit lek?
Nee, er was geen lek in de beveiliging van DigiD. In september van dit jaar is bij Logius door een softwareleverancier melding gemaakt van een kwetsbaarheid in een specifieke versie van hun ContentManagementSysteem (CMS). Na onderzoek van Logius bleek bij 12 gemeenten de koppeling van het betreffende CMS met DigiD zodanig te zijn opgebouwd dat er een potentieel risico bestond dat DigiD misbruikt kon worden.
Logius heeft de namen van de betrokken gemeenten en andere organisaties niet bekend gemaakt omdat het aan de betrokken organisaties zelf is om daar wel of geen mededelingen over te doen. Het betrof immers een kwetsbaarheid in een CMS dat door die organisaties wordt gebruikt.
Kunt u uitleggen hoe het lek ontstaan is, op welke wijze er gebruik van gemaakt kon worden en welke informatie daarmee verkregen kon worden?
Het betrof een kwetsbaarheid in een specifieke versie van een ContentManagementSysteem. Hackers zouden deze kwetsbaarheid hebben kunnen misbruiken om kwaadaardige software te plaatsen en daarmee in theorie de mogelijkheid hebben om allerlei gegevens en handelingen van bezoekers aan betreffende gemeentesites af te vangen.
Sinds wanneer zijn de betrokken gemeenten en Logius op de hoogte van het lek? Wat is in de tussentijd gedaan om het lek te dichten en te onderzoeken of er daadwerkelijk mensen slachtoffer zijn geworden van dit lek?
Op 25 september van dit jaar is bij Logius door een softwareleverancier melding gemaakt van een kwetsbaarheid in hun ContentManagementSysteem (CMS). De kwetsbaarheid was volgens de softwareleverancier van het CMS binnen 24 uur na ontdekking (18 september) gedicht. De softwareleverancier heeft een patch ontwikkeld en toegepast bij de getroffen gemeenten om de specifieke kwetsbaarheid te verhelpen. De softwareleverancier heeft de gemeenten daarover geïnformeerd.
Naar aanleiding van het onderzoek uitgevoerd door de softwareleverancier, met ondersteuning van een gerenommeerd beveiligingsbureau, zijn geen sporen aangetroffen die aannemelijk maken dat de systemen gecompromitteerd zijn.
Logius heeft het Nationaal Cyber Security Center (NCSC), de informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD) en het Ministerie van BZK geïnformeerd over de kwetsbaarheid en de gekozen oplossing. De betreffende gemeenten zijn ook onverwijld geïnformeerd door hun leverancier en door Logius.
Hetzelfde gespecialiseerde beveiligingsbureau heeft in opdracht van Logius de kwaliteit van de oplossing van de kwetsbaarheid onderzocht alsook de toepassing op de systemen. Daarbij is vastgesteld dat de kwetsbaarheid door middel van de oplossing is verholpen en niet meer op de getroffen systemen aanwezig is.
Afrondend is ook onderzoek gedaan door Logius naar mogelijke aan deze kwetsbaarheid te relateren onregelmatigheden bij DigiD gebruik. Ook daar is geen reden gevonden te vrezen dat DigiD gegevens in handen van derden zijn gevallen. Dit onderzoek is bij alle 12 gemeenten uitgevoerd. Omdat er in dit geval geen enkele concrete aanwijzing was van exploitatie van deze kwetsbaarheid is van nader onderzoek verder afgezien.
Zijn alle mensen waarvan de gegevens kwetsbaar geweest zijn door dit lek door de desbetreffende gemeenten en instanties geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt hun aangeraden om maatregelen te nemen naar aanleiding van dit lek?
Het al dan niet informeren van burgers is een verantwoordelijkheid van de organisaties zelf.
Naar aanleiding van het onderzoek uitgevoerd door de softwareleverancier, met ondersteuning van een gerenommeerd beveiligingsbureau, zijn geen sporen aangetroffen die aannemelijk maken dat de systemen gecompromitteerd zijn.
Afrondend is ook onderzoek gedaan door Logius naar mogelijke aan deze kwetsbaarheid te relateren onregelmatigheden bij DigiD gebruik. Ook daar is geen reden gevonden te vrezen dat DigiD gegevens in handen van derden zijn gevallen. Dit onderzoek is bij alle 12 gemeenten gedaan.
Voor wat betreft wachtwoorden is het regelmatig wijzigen daarvan een standaardadvies dat Logius continu geeft, onder meer via de website www.digid.nl. Ook zijn de eisen voor DigiD-wachtwoorden sinds mei 2014 verscherpt, waardoor gebruikers met een zwak wachtwoord een nieuw – sterker – wachtwoord moeten aanmaken. Voor nieuwe aanvragen gold deze eis al langer. Deze casus is geen aanleiding geweest om daar gericht nog meer aandacht aan te geven dan al voortdurend wordt gedaan.
Deelt u de mening dat zeer grondig onderzocht moet worden of er mensen slachtoffer zijn geworden van dit lek in DigiD? Zo ja, klopt het bericht van Fox-IT dat niet bij alle kwetsbare gemeenten en instanties onderzoek is gedaan naar misbruik van het lek? Wilt u alsnog opdracht geven om bij alle betrokken gemeenten en instanties onderzoek te doen naar misbruik van het lek, om een maximale inspanning te doen om alle slachtoffers te achterhalen?
Naar aanleiding van het onderzoek uitgevoerd door de softwareleverancier, met ondersteuning van een gerenommeerd beveiligingsbureau, zijn geen sporen aangetroffen die aannemelijk maken dat de systemen gecompromitteerd zijn. Dit onderzoek is onder een aantal gemeenten uitgevoerd.
Afrondend is ook onderzoek gedaan door Logius naar mogelijke aan deze kwetsbaarheid te relateren onregelmatigheden bij DigiD gebruik. Ook daar is geen reden gevonden te vrezen dat DigiD gegevens in handen van derden zijn gevallen. Dit onderzoek is bij alle 12 gemeenten uitgevoerd.
Omdat in beide onderzoeken geen enkele concrete aanwijzing is gevonden van exploitatie van deze kwetsbaarheid ben ik nog steeds van mening dat nader onderzoek niet nodig is.
Is het waar dat DigiD gebruik maakt van certificaten die niet voldoen aan de moderne beveiligingseisen? Zo ja, wanneer wordt dit opgelost en waarom zijn deze certificaten niet eerder vervangen?
In de uitzending werd gesteld dat DigiD gebruik zou maken van een certificaat dat niet zou voldoen aan de moderne beveiligingseisen. Dat is niet juist. De in de uitzending getoonde cryptografie maakt geen onderdeel uit van het certificaat. De cryptografie waarmee DigiD wordt beveiligd staat in het certificaat zelf onder het tabblad bij het veld «handtekening hash-algoritme». Het certificaat van DigiD maakt gebruik van het moderne en veilige algoritme SHA256 en niet zoals in de uitzending werd gesuggereerd het minder veilige SHA1 algoritme.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat gemeenten belangrijke onderdelen van de infrastructuur voor de digitale overheid zo slecht beheren? Is dit voor u reden om de decentrale infrastructuur, waarbij iedereen verantwoordelijk is voor de beveiliging van zijn eigen systemen, te heroverwegen en bijvoorbeeld een standaard (kern)website voor gemeenten te ontwikkelen?
Nee, ik deel deze mening niet. Er is geen sprake van een zorgelijke situatie. De gemeenten hebben juist een goed informatieveiligheidsbeleid opgezet. In november 2013 hebben gemeenten onderling goede afspraken gemaakt over informatieveiligheidsbeleid in de resolutie Informatieveiligheid, randvoorwaarde voor de professionele gemeenten. De in januari 2013 opgerichte gemeentelijke Informatiebeveiligingsdienst (IBD), ondersteunt gemeenten in bewustwording en met het op een hoger plan tillen van hun informatieveiligheidsbeleid. De IBD heeft, zoals het tot haar taak behoort, adequaat gereageerd op kwetsbaarheden, die er nu eenmaal kunnen zijn in ICT.
Het kwaliteitsinstituut voor Nederlandse Gemeenten (KING) onderzoekt momenteel de mogelijkheid om gemeenten gebruik te kunnen laten maken van een meer gestandaardiseerde (kern)website.
Welke van de getroffen gemeenten en instanties heeft een positieve audit uit laten voeren op zijn DigiD-systemen? Wat zegt dit over de waarde en de betrouwbaarheid van de audits en welke conclusies verbindt u hieraan?
Gemeenten zijn, net als alle afnemers van DigiD, gehouden te voldoen aan een DigiD beveiligingsassessment. Bij dit beveiligingsassessment worden een selectie van beveiligingsnormen uit de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties van het NCSC, door gecertificeerde auditors getoetst. Dat is ook gedaan bij de betrokken organisaties. Deze kwetsbaarheid is niet gebleken in het assessment traject. Logius heeft inmiddels overleg gevoerd met NOREA, de beroepsorganisatie van IT-auditors. Naar aanleiding hiervan is NOREA gestart met een verkennend onderzoek. Overigens is de betreffende kwetsbaarheid door een beveiligingsaudit ontdekt. Dit onderschrijft het nut en de noodzaak voor het uitvoeren van audits.
De berichtgeving over foute buitenlandse tandartsen die hun praktijken in Nederland voortzetten |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van NCRV’s Altijd Wat Monitor over foute buitenlandse tandartsen die in Nederland hun praktijken voort kunnen zetten?1
Ik vind het onacceptabel dat buitenlandse tandartsen in strijd met de wet, ondanks een buitenlandse bevoegdheidsbeperking, in Nederland hun beroep uitoefenen.
Welke maatregelen heeft u sinds 2 september 2014 concreet genomen en wat zijn daarvan de eerste resultaten?2
Het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) controleert of er een verklaring is dat in het buitenland geen bevoegdheidsbeperking van kracht is via een Certificate of Current Professional Status (CCPS).
In aanvulling op de bestaande bilaterale afspraken met Finland, Ierland, Noorwegen, Slovenië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden over informatie-uitwisseling heeft het CIBG alle bevoegde autoriteiten in de Europese lidstaten verzocht om alle bevoegdheidsbeperkende maatregelen die de afgelopen 10 jaar zijn opgelegd en die nog van kracht zijn aan Nederland te verstrekken. Tot nu toe hebben Finland en het Verenigd Koninkrijk aan dat verzoek voldaan.
Tot het moment dat het Europese waarschuwingsmechanisme operationeel wordt, is het CIBG een pilot gestart om buitenlands gediplomeerde beroepsbeoefenaren of beroepsbeoefenaren met buitenlandse werkervaring die een aanvraag indienen via internet na te trekken (te googelen).
Op de lijst met personen waartegen maatregelen gelden heeft de Auditdienst Rijk (ADR) een review toegepast. De door de ADR geconstateerde (zeer beperkte) risico’s worden ondervangen door, tot het moment van invoering van het nieuw geautomatiseerde systeem, een zes-ogen principe in te voeren (controle door een derde persoon). Verder zal een door de ADR ontwikkeld instrument worden gebruikt ter controle van de online lijst.
Het CIBG heeft afspraken gemaakt met de IGZ inzake meldingen van fraude.
Met de gerechten heeft het CIBG nadere afspraken gemaakt inzake meldingen en informatie-uitwisseling inzake bevoegdheidsbeperkende maatregelen.
Daarnaast zal het systeem periodiek worden getest met in- en externe audits.
Wat is uw reactie op de opmerking dat Nederland een paradijs is voor foute buitenlandse tandartsen van binnen de Europese Unie omdat zij zich hier eenvoudig kunnen laten registreren en zonder moeite aan de slag kunnen?
Een (buitenlandse) beroepsbeoefenaar dient bij zijn aanvraag voor BIG-registratie een bewijs (diploma, bekwaamheidsattest) te overleggen waaruit blijkt dat hij voldoet aan de opleidingskwalificaties zoals bepaald in de Europese Richtlijn 2005/36/EG.
Verder dient de (buitenlandse) beroepsbeoefenaar een CCPS te overleggen. Het CCPS is een verklaring van een (lid)staat waarin een buitenlandse equivalent van het BIG-register informatie geeft over (eventuele) registratiegegevens, tuchtrechtelijke maatregelen, strafrechtelijke sancties of andere specifieke ernstige feiten ten aanzien van een migrerende beroepsbeoefenaar.
Wanneer deze gegevens twijfels oproepen, raadpleegt het CIBG via het IMI-systeem van de Europese Unie de bevoegde autoriteit in een ander land of er een bevoegdheidsbeperking van kracht is.
In februari 2014 is het aanvraagformulier tot BIG-registratie aangepast in die zin dat de aanvrager naar waarheid verklaart dat in het buitenland geen rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing van kracht is, waardoor de beroepsbeoefenaar daar zijn beroep nooit of tijdelijk niet meer mag uitoefenen. Daarbij wordt de aanvrager erop gewezen dat bij fraude naast schrappen ook aangifte bij de politie aan de orde kan zijn.
Mede op mijn initiatief wordt het per 2016 in Europees verband verplicht om informatie over bevoegdheidsbeperkingen met elkaar te delen. Bij de totstandkoming van de Europese regelgeving is op mijn aandringen het aantal beroepen waarop het waarschuwingsmechanisme betrekking krijgt uitgebreid, zodat alle beroepen waarvoor in Nederland BIG-registratie vereist is daaronder gaan vallen. Ook is bereikt dat het waarschuwingsmechanisme op gedeeltelijke en niet alleen gehele bevoegdheidsbeperkingen betrekking gaat hebben.
Verder geldt per 1 januari 2017 ook voor tandartsen de plicht tot herregistratie. Een beroepsbeoefenaar die op basis van (buitenlandse) werkervaring wil worden geherregistreerd moet opnieuw een CCPS overleggen.
Erkent u het belang van een goede communicatie tussen hulpverlener en patiënt? Erkent u ook dat het kunnen spreken van de taal een wezenlijk onderdeel is van die goede communicatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverleners moeten de Nederlandse taal voldoende beheersen. Dat is noodzakelijk in het kader van patiëntveiligheid en verantwoorde zorg. Niet alleen dient de zorgverlener te kunnen communiceren met de patiënt, maar ook met collega’s en medebehandelaars. Ook voor het vereiste van informed consent is goede communicatie tussen de zorgverlener en de patiënt noodzakelijk.
Erkent u dat een taaltoets naast de evidente communicatievoordelen, ook positieve bijwerkingen heeft zoals het eerder in beeld krijgen van mogelijke foute artsen en het aantrekken van artsen die bereid zijn een duurzame verbinding aan te gaan met een land?
De relatie tussen een taaltoets of het onderkennen van een «foute arts» is niet evident. Het weren van artsen waartegen elders maatregelen zijn getroffen vergt samenwerking tussen de bevoegde nationale autoriteiten. De implementatie van de gewijzigde richtlijn over erkennen van beroepskwalificaties waarin een Europees alarmmechanisme is opgenomen biedt daartoe na 18 januari 2016 een versterkt kader.
Ik deel uw opvatting dat mensen die de taal goed beheersen eerder een duurzame band met Nederland zullen aangaan. Voor de volledigheid wil ik wel opmerken dat het mensen binnen de Europese Unie vrij staat om hier ook tijdelijk te werken, bijvoorbeeld om ervaring bij vakgenoten in Nederland op te doen.
Klopt het dat Duitsland en Engeland wel eisen stellen aan het kunnen spreken van de taal? Is dit ook in Nederland mogelijk? Zo nee, hoe verklaart u dit?
Het klopt dat in Duitsland en Engeland aan taalbeheersing van beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg eisen worden gesteld. Vorm en inhoud varieert per beroep en in Duitsland per Bondsstaat. De eis van taalkennis is daar pas aan de orde na de erkenning van de beroepskwalificatie maar voor de inschrijving in een beroepenregister. De Europese regelgeving verbiedt dat niet mits die toetsing proportioneel blijft.
Voor personen uit de Europese Economische Ruimte geldt in het Verenigd Koninkrijk dat een certificaat van het International English Language Testing System volstaat als afdoende bewijs. Men mag de taalbeheersing ook op andere wijze aantonen, maar dan is het aan de discretie van de beroepsorganisatie of dat voldoende voor beroepsuitoefening in het VK is.
De recente wijziging van Europese Richtlijn 2005/36/EG voor de erkenning van beroepskwalificaties verheldert de mogelijkheid om eisen te stellen aan taalbeheersing voor zover noodzakelijk voor de beroepsuitoefening. Taalkennis mag geen rol spelen bij erkenning van de beroepskwalificatie maar wel bij de registratie in een nationaal register, mits proportioneel. In Nederland wordt tussen erkenning en registratie geen onderscheid gemaakt. De implementatie van de gewijzigde richtlijn is het moment om dat wel in te voeren en om per beroep te bezien of er een bewijs van voldoende kennis van de Nederlandse taal nodig is.
Bent u bereid om het voorstel van de tandartsenorganisaties voor het invoeren van een taaltoets nader te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, op wat voor termijn? Zo nee, waarom niet?
VWS bestudeert of en hoe eisen met betrekking tot de taalbeheersing voor buitenslands gediplomeerden van binnen de EU in de wet kunnen worden opgenomen. De implementatie van de gewijzigde richtlijn Europese Richtlijn 2005/36/EG voor de erkenning van beroepskwalificaties biedt daarvoor het kader. De richtlijn dient uiterlijk 18 januari 2016 te zijn geïmplementeerd en de voorstellen worden u in de loop van 2015 voorgelegd.
Wat is uw reactie op de opmerking dat het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) te reactief is en zelf niet actief controle uitvoert naar personen die geregistreerd staan of worden in het BIG-register (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg)?
Het CIBG ontvangt periodiek overzichten met van kracht zijnde bevoegdheidsbeperkingen van verschillende buitenlandse bevoegde autoriteiten. Deze overzichten worden nauwkeurig doorgenomen en op basis daarvan wordt, indien daar aanleiding toe bestaat, aanvullende informatie opgevraagd en de reguliere procedure van het verwerken van bevoegdheidsbeperkingen in gang gezet. Ook onderzoekt het CIBG de zaken waarvan in de verschillende media melding wordt gemaakt en onderneemt daarop afhankelijk van de uitkomsten direct actie. Anders dan IGZ, heeft het CIBG overigens niet de bevoegdheden van handhaving en opsporing, maar het CIBG vervult wel een signaalfunctie richting IGZ.
Tegen een beroepsbeoefenaar kan in theorie in ieder land ter wereld een bevoegdheidsbeperking van kracht zijn. Het is voor het CIBG niet mogelijk om voor alle jaarlijks ruim 10.000 aanvragers voor BIG-registratie en voor alle ruim 338.000 BIG-geregistreerden, altijd na te gaan waar zij in de wereld hun beroep hebben uitgeoefend of uitoefenen. Er blijft een restrisico zolang het CIBG niet op de hoogte is gesteld van die buitenlandse bevoegdheidsbeperkingen. Daarnaast heeft een aantal landen in Europa en elders ter wereld geen openbare, actuele registers voor beroepsbeoefenaren in de zorg of overeenkomstig onze beroepenindeling onder de Wet BIG. Veel landen verstrekken niet proactief informatie aan andere landen over opgelegde bevoegdheidsbeperkingen. Of landen informatie openbaar mogen maken of proactief mogen delen, wordt bepaald door de nationale wetgeving.
Erkent u het belang van een volledig, juist en actueel BIG-register als alarmsysteem van de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik onderken het belang van een volledig, juist en actueel BIG-register, maar niet alleen als een alarmsysteem van de gezondheidszorg. Het BIG-register houdt namelijk in het kader van de kwaliteit van beroepsbeoefenaren veel meer in dan alleen een alarmsysteem en biedt bijvoorbeeld garanties met betrekking tot opleiding en ervaring.
Bent u gezien het enorme belang voor de veiligheid van de patiënt, van mening dat capaciteitsproblemen bij het CIBG geen excuus mogen zijn voor het onvolledig, onjuist of verouderd zijn van het BIG-register? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het CIBG zijn geen capaciteitsproblemen bekend. Ik deel overigens in algemene zin uw mening dat capaciteitsproblemen geen excuus mogen zijn voor een onvolledig, onjuist of verouderd zijn van een register.
Zou het niet goed zijn als iedere buitenlandse arts die zich meldt voor opname in het BIG-register nader onderzocht wordt op gedragingen in het buitenland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat gebeurt al zo goed mogelijk. Per 1 juli 2012 is de wet gewijzigd zodat iedereen, ook een Nederlands gediplomeerde, die zich wil laten inschrijven in het BIG-register, verplicht is om buitenlandse bevoegdheidsbeperkingen te melden. Voorheen bevatte de wet deze verplichting alleen voor buitenslands gediplomeerden.
De invoering van periodieke registratie zorgt voor een mogelijkheid om te controleren op kwaliteit van de gegevens die in het BIG-register staan. De periodieke registratie biedt tevens zicht op buitenlandse beroepservaring van hier geregistreerden en van aanvragers van registratie. Dat geeft ook meer controle op buitenlandse bevoegdheidsbeperkingen.
Per 2016 wordt het Europese waarschuwingsmechanisme ingevoerd. Dat verplicht Europese lidstaten om actief informatie uit te wisselen over bevoegdheidsbeperkingen. Vooruitlopend op de invoering hiervan heb ik met een aantal Europese landen afgesproken onderling informatie uit te wisselen over bevoegdheidsbeperkingen. Deze afspraken zijn gemaakt met Finland, Ierland, Noorwegen, Slovenië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Ik werk aan uitbreiding en verdieping van die samenwerking.
Kunt u toezeggen dat het CIBG gaat controleren of personen die zijn doorgehaald in het register ook daadwerkelijk hun beroep in Nederland of daarbuiten niet meer uitoefenen? Zo nee, hoe kunt u dan garanderen dat patiënten geen onnodig gevaar lopen?
Het CIBG is verantwoordelijk voor het beheer van het BIG-register en voor het informeren van buitenlandse bevoegde autoriteiten over in Nederland opgelegde bevoegdheidsbeperkende maatregelen. Het CIBG controleert niet of personen die zijn doorgehaald in het BIG-register ook daadwerkelijk hun beroep in Nederland of daarbuiten niet meer uitoefenen.
Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers in de zorg om te controleren of iemand geregistreerd en bevoegd is. Ook een zorgverzekeraar dient dat zelf te controleren alvorens vergoedingen te doen.
De IGZ houdt toezicht op naleving van opgelegde bevoegdheidsbeperkingen wat betreft de beroepen waarvoor BIG-registratie is vereist.
Erkent u dat door het tekort aan tandartsen in Nederland tandartsen uit het buitenland gemakkelijker aan de slag kunnen in Nederland?
Ik ben van mening dat er op dit moment geen sprake is van een tandartsentekort. Vraag en aanbod voor mondzorg zijn redelijk met elkaar in evenwicht, zeker als daarbij de arbeidscapaciteit van mondhygiënisten en tandprothetici wordt meegerekend.
Uit rapportages van de NZa uit 2012 blijkt dat patiënten gemiddeld binnen twee weken een afspraak met een tandarts of mondhygiënist kunnen maken. Voor spoedeisende gevallen kan dat vrijwel in alle gevallen dezelfde dag nog. Er is geen aanleiding te verwachten dat deze getallen er in 2014 heel veel anders uit zien.
Wel is het mogelijk dat sprake is van regionale tekorten. Dat hangt voor een deel samen met de vestigingsvoorkeuren van tandartsen en wordt dus niet opgelost door meer tandartsen op te leiden.
Gelukkig verbetert de mondgezondheid nog steeds. De verwachting lijkt gerechtvaardigd dat de cariës incidentie in de nabije toekomst verder daalt. Ook verwacht ik meer van de in gang gezette taakherschikking, dan het Capaciteitsorgaan voorrekent.
Overigens moeten alle aanvragen voor BIG-registratie voldoen aan de wettelijke eisen, ongeacht of er in Nederland een tekort is aan tandartsen of niet. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Waarom legt u de aanbevelingen van het Capaciteitsorgaan voor wat betreft het aantal opleidingsplaatsen voor tandartsen naast u neer?3
Er is op dit moment geen tekort aan tandartsen. Vraag en aanbod voor mondzorg zijn redelijk met elkaar in evenwicht, zeker als daarbij de arbeidscapaciteit van mondhygiënisten en tandprothetici wordt meegerekend. Uit rapportages van de NZa uit 2012 blijkt dat patiënten gemiddeld binnen twee weken een afspraak met een tandarts of mondhygiënist kunnen maken. Voor spoedeisende gevallen kan dat vrijwel in alle gevallen dezelfde dag nog. Er is geen aanleiding te verwachten dat deze getallen er in 2014 heel veel anders uit zien. Wel is het mogelijk dat sprake is van regionale tekorten. Dat hangt voor een deel samen met de vestigingsvoorkeuren van tandartsen en wordt dus niet opgelost door meer tandartsen op te leiden. De mondgezondheid verbetert gelukkig nog steeds, met een steeds grotere nadruk op preventie. De verwachting lijkt gerechtvaardigd dat de cariës incidentie in de nabije toekomst nog verder gaat dalen. Ook verwacht ik meer van de in gang gezette taakherschikking, dan het Capaciteitsorgaan voorrekent. Het verder doorzetten van de taakherschikking maakt deel uit van een visie op de mondzorg voor de toekomst waar de mondzorgpartijen op dit moment aan werken.
Bent u bereid om het advies van het Capaciteitsorgaan voor wat betreft het aantal opleidingsplaatsen over te nemen en Nederland daarmee minder aantrekkelijk te maken voor buitenlandse mogelijk foute tandartsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 14 is er op dit moment geen tekort aan tandartsen. Ik zie dan ook geen aanleiding in overleg te treden met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), die verantwoordelijk is voor het vaststellen van het aantal opleidingsplaatsen voor tandartsen. Het staat buitenlandse tandartsen daarbij vrij om naar Nederland te komen. Binnen de Europese Economische Ruimte plus Zwitserland is er vrij verkeer voor werknemers. Er zijn Nederlandse tandartsen die naar het buitenland vertrekken en tandartsen die naar Nederland toekomen. Buitenlandse tandartsen moeten aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als Nederlandse tandartsen.
Het bericht dat een kwart van de artsen niet bekend is met de verplichting krachtens de wet tot het uitwisselen van de reden van voorschrijven |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het risico voor de patiëntveiligheid van de bevinding dat circa een kwart van de artsen niet bekend is met de verplichting krachtens de wet tot het uitwisselen van de reden van voorschrijven?1
De in de vraag genoemde bevinding staat in een rapport van het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik (IVM). Dit rapport heb ik uw Kamer 22 oktober jl. toegezonden.
Bij het uitwisselen van de reden van voorschrijven gaat het om geneesmiddelen die meerdere indicaties kennen met elk een eigen dosering, of middelen waarbij de therapietrouw wel of niet een belangrijke rol speelt. Het uitwisselen van gegevens tussen voorschrijver en apotheker is dan van groot belang. Veldpartijen zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van de lijst van geneesmiddelen waarbij de reden van voorschrijven moet worden vermeld. Uit oogpunt van medicatieveiligheid acht ik het geen goede zaak dat een kwart van de artsen aangeeft deze verplichting nog niet te kennen.
Ik heb nog geen definitief standpunt bij het IVM rapport bepaald. Zodra ik dit heb afgerond, zend ik uw Kamer mijn definitieve standpunt toe. Ik verwacht dit begin volgend jaar te doen.
Klopt de bevinding dat slechts 1 op de 20 huisartsen in staat is om meer dan twee geneesmiddelen te noemen waarvoor het wettelijk verplicht is om de reden van voorschrijven uit te wisselen? Zo ja, hoe taxeert u deze bevinding?
Uit het rapport blijkt dat 6 van de 104 ondervraagde huisartsen meer dan twee geneesmiddelen kan noemen waarvan de reden van voorschrijven moet worden uitgewisseld.
Het gaat er mij niet om of artsen zo veel mogelijk geneesmiddelen uit hun hoofd kunnen opnoemen. Artsen worden hierbij immers ook ondersteund door het Huisartsen informatie systeem (HIS). Maar het beeld dat ook deze bevinding uit het rapport oproept, is dat de bekendheid bij artsen nog veel te laag is.
Deelt u de opvatting dat de sinds vorig jaar bestaande plicht krachtens de wet om vanwege de medicatieveiligheid bij 23 geneesmiddelen de reden van voorschrijven uit te wisselen, ongeacht de stand van de ICT-logistiek, moet worden nageleefd en gehandhaafd opdat de apotheker de juiste medicatiebewaking kan toepassen en indien nodig de dosering kan aanpassen naar een voor de patiënt doeltreffend en veilig niveau?
De verplichting om bij een aantal geneesmiddelen de reden van voorschrijven op het recept te vermelden bestaat sinds 1 januari 2012. Ik deel de opvatting dat deze verplichting moet worden nageleefd, ongeacht de stand van de ICT-logistiek. ICT moet juist faciliteren, niet belemmeren.
Welke acties lopen er om iets te doen aan het feit dat de meeste ICT-systemen van huisartsen wel al de vereiste reden van voorschrijven hebben ingebouwd zonder dat de informatie die de huisarts invult aankomt bij de apotheker?
Ik zal deze vraag beantwoorden in mijn nog uit te brengen definitieve standpunt op het rapport van het IVM.
Bent u bereid en in staat om dit ICT-knelpunt te helpen oplossen danwel dit aan te jagen?
Voor mij staat voorop dat wettelijke verplichtingen worden nageleefd. Het is aan veldpartijen en individuele beroepsbeoefenaren om daar in de praktijk vorm aan te geven. Ik zie daar voor mijzelf niet een inhoudelijk sturende rol. Ik spreek veldpartijen wel aan op hun verantwoordelijkheden.
Deelt u de opvatting dat huisartsen en specialisten in afwachting van de ICT-oplossingen de reden van voorschrijven ook op een briefje kunnen zetten dat zij aan de patiënt meegeven opdat de wet toch wordt nageleefd en er adequate medicatiebewaking kan plaatsvinden?
Ja. Wanneer dit uit oogpunt van medicatiebewaking geboden is, vind ik het logisch dat dan op een andere dan elektronische wijze gegevens worden uitgewisseld. Het belang van de patiënt moet voorop staan, niet de wijze waarop de uitwisseling plaatsvindt.
In hoeverre en met welke mate van urgentie gaat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een rol spelen bij het afdwingen van naleving van de wettelijke verplichting om de reden van voorschrijven uit te wisselen?
De IGZ heeft medicatieveiligheid in haar meerjarenbeleid 2012–2015 als speerpunt benoemd. Vanaf 1 januari 2015 zal de IGZ in het kader van het project Rationele Farmacotherapie, onder andere toezicht gaan houden op de wijze waarop huisartsen en medisch specialisten uitvoering geven aan de Regeling Geneesmiddelenwet voor wat betreft het vermelden van de reden van voorschrijven op het recept en het doorgeven van labwaarden bij afwijkende nierfunctie.
Bij de behandeling van meldingen door de IGZ wordt, indien van toepassing, nu reeds gekeken naar het niet voldoen aan de wettelijke verplichting voor wat betreft het doorgeven van de reden van voorschrijven en afwijkende nierfunctiewaarden.
Zal het onderzoek, gelet op de uitkomsten, periodiek worden herhaald en kan dan ook de apotheker hierin worden meegenomen door hen te enquêteren over dit onderwerp?
Ik vind het belangrijk om te weten of en in welke mate de wettelijke verplichting uiteindelijk wordt nageleefd. Daar ziet de IGZ op toe. Het staat voor mij niet bij voorbaat vast dat daar een nieuw onderzoek voor nodig is.
Bent u in staat en bereid om vroegtijdiger dan eerder per brief aangekondigd met veldpartijen, inclusief apothekers en de IGZ, om de tafel te gaan en de Kamer per brief over de uitkomsten hiervan te informeren?
Ja. Hiervoor verwijs ik naar mijn, nog uit te brengen, definitieve standpunt op het IVM-rapport.
Het verband tussen de toename van het aantal spoedritten en inzet van de traumahelikopter en het gebruikte uitvraagsysteem |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoeveel meldkamers in de periode 2010 tot en met 2014 zijn overgeschakeld op het uitvraagsysteem Advanced Medical Priority Dispatch System (AMPDS) met Professional Quality Assurance (ProQA)?
In onderstaande tabel ziet u per Regionale Ambulancevoorziening (RAV) met welke triage systematiek er gewerkt wordt en vanaf wanneer er met dit systeem gewerkt wordt.
Triage systematiek
Start datum
Groningen
ProQa
December 2013
Friesland
ProQa
December 2013
Drenthe
ProQa
November 2013
IJsselland
NTS
April 2014
Twente
NTS
Maart 2013
Noordoost Gelderland
NTS
Voorjaar 2014
Midden Gelderland
NTS
Februari 2013
Gelderland Zuid
NTS
Januari 2013
Utrecht
NTS
Maart 2013
Noord-Holland Noord
ProQa
Februari 2012
Amsterdam/Waterland
ProQa
2013
Kennemerland
ProQa
Najaar 2013
Gooi- en Vechtstreek
NTS
September 2013
Haaglanden
NTS
Zomer 2013
Hollands Midden
ProQa
Mei 2011
Rotterdam Rijnmond
ProQa
Oktober 2012
Zuid-Holland Zuid
ProQa
November 2012
Zeeland
ProQa
April 2014
Midden West Brabant
ProQa
Maart 2012
Brabant Noord
ProQa
Maart 2012
Zuidoost Brabant
ProQa
Maart 2014
Noord- en Midden Limburg
NTS
September 2013
Zuid Limburg
NTS
Januari 2013
Flevoland
NTS
Oktober 2013
Wat is uw reactie op het feit dat AMPDS/ProQA prestatiegericht werkt en indien centralisten onvoldoende punten «scoren» zij ter verantwoording geroepen worden? Wat is het effect van deze werkmethode geweest op de werkbeleving en het ziekteverzuim onder centralisten?
ProQa is een strak gereguleerd systeem dat door de meldkamers is ingevoerd om een optimale kwaliteit te garanderen. Dit geldt ook voor NTS. Onderdeel van beide systemen is dat alle centralisten steekproefsgewijs feedback krijgen op de gesprekken die zij voeren. Hierbij worden zij niet ter verantwoording geroepen maar wordt gekeken of er zorgvuldig gehandeld is. Hierdoor wordt er mijns inziens optimale aandacht geschonken aan de kwaliteit van de triage.
Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft aangegeven dat er nog geen onderzoek naar de werkbeleving en het ziekteverzuim onder centralisten gedaan is sinds de invoering van ProQa en NTS op de meldkamers. Zoals u kunt zien in de tabel bij vraag 1 zijn beide triagesystemen gefaseerd ingevoerd en is deze periode nog te kort om dit zinvol te onderzoeken.
Kunt u aangeven hoeveel meldkamers in de periode 2010 tot en met 2014 zijn overgeschakeld op het uitvraagsysteem Nederlands Triage Systeem (NTS) of overige systemen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel ambulanceritten er plaats hebben gevonden in de periode 2010 tot en met 2014 uitgesplitst naar spoedritten (A1), semi-spoedritten (A2) en planbare ritten (B)? Zo nee, bent u bereid de gegevens alsnog te achterhalen en met de Kamer te delen?
De gevraagde gegevens kunnen worden ontleend aan de jaarlijkse publicatie van AZN «Ambulances in-zicht». In onderstaande tabel zijn deze data samengevat voor de periode 2008–2013. Gegevens over 2014 zijn nog niet beschikbaar.
2008
2009
2010
2011
2012
2013
A1-ritten
439.725
454.309
463.913
478.331
500.835
541.164
A2-ritten
223.813
239.572
247.008
263.257
273.692
274.907
Planbare ritten
339.512
348.085
350.347
342.838
325.892
328.709
Totaal
1.003.050
1.041.966
1.061.268
1.084.426
1.100.419
1.144.780
Bron: Ambulancezorg Nederland
Het aantal spoedritten (A1 en A2) is tussen 2008 en 2013 gemiddeld met 4,2% per jaar toegenomen. Gemiddeld over deze jaren is er geen verschil in de groei tussen A1 en A2 ritten, wel kan het beeld per jaar iets afwijken. De totale groei van het aantal A1 en A2 ritten varieert per jaar, maar laat geen systematisch patroon zien ten opzichte van de gemiddelde groei. De gemiddelde jaarlijkse groei van het totaal aantal ritten (2,7%) wordt gemitigeerd door een lichte daling van het aantal planbare ritten tussen 2008 en 2013.
Kunt u de aantallen van vraag 4 ook uitsplitsen naar meldkamers die werken met het AMPDS/ProQA uitvraagsysteem en meldkamers die het NTS of overige uitvraagsystemen hanteren?
Het gebruik van de genoemde uitvraagsystemen is de afgelopen 3 jaar geleidelijk ingevoerd door de verschillende meldkamers ambulancezorg (zie de tabel bij vraag 1). Gezien deze recent gestarte en gefaseerde introductie van beide uitvraagsystemen is het niet mogelijk de ritgegevens over de verschillende jaren één op één te koppelen aan de systemen waarmee de meldkamers werken.
Is er naar uw mening een verband tussen de toename van het aantal (semi-)spoedritten en het invoeren van uitvraagsysteem AMPDS/ProQA dan wel NTS? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het mogelijke verband tussen de groei van het aantal spoedritten en het op de meldkamer gebruikte uitvraagsysteem is cijfermatig (nog) niet goed te analyseren. Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven is het gebruik van deze systemen nog te pril. Wel is duidelijk dat, gezien het feit dat pas in 2011 gefaseerd is gestart met het gebruik van de uitvraagsystemen, de groei tot 2011 hierdoor niet verklaard kan worden.
Wat is er gebeurd met de aan u gerichte oproep van de ANWB in mei van dit jaar, om de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) onderzoek te laten doen naar de explosieve toename van de inzet van de traumahelikopter?1
De in de vraag aangehaalde oproep van de ANWB betreft de vraag om een onderzoek van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) naar de oorzaken van vaak dramatische ongevallen op de snelwegen. Dit is het beleidsterrein van de Minister van Infrastructuur en Milieu (I&M). Navraag bij het Ministerie van I&M heeft opgeleverd dat de ANWB door het Ministerie van I&M is geïnformeerd over de monitor «Veilig over Rijkswegen» van Rijkswaterstaat. Deze monitor rapporteert jaarlijks over de ontwikkeling van de verkeersveiligheid op het rijkswegennet en gaat daarbij specifiek in op oorzaken van ongevallen met vrachtverkeer. Het inschakelen van de SWOV om beschikbare gegevens van Rijkswaterstaat opnieuw in beeld te brengen heeft geen meerwaarde bij het verkrijgen van beter inzicht in de oorzaken van verkeersongevallen.
Kunt u aangeven hoeveel vluchten er met traumahelikopters zijn gemaakt in de periode 2010 tot en met 2014? Zo nee, bent u bereid de gegevens alsnog te achterhalen en met de Kamer te delen?
Op basis van uitvraag in de meldkamer ambulancezorg wordt in specifieke situaties niet alleen een ambulance ingezet, maar kan ook een Mobiel Medisch Team (MMT) worden uitgestuurd. Dit MMT wordt, afhankelijk van bijvoorbeeld weersomstandigheden en ongevallocatie, vervoerd met een helikopter of een voertuig. Voor de inzet van een MMT zijn door het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) en AZN inzetcriteria vastgesteld die leidend zijn voor de inzet van een MMT door de meldkamercentralist.
Onderstaande tabel geeft weer hoe vaak een Mobiel Medisch Team (MMT) is ingezet in de periode 2010–2013. Gegevens over heel 2014 zijn nog niet beschikbaar. Het betreft hier zowel grondgebonden als helikopter MMT inzetten.
2010
2011
2012
2013
Aantal MMT inzetten
5.540
6.220
6.540
7.570
% helikopterinzetten
67%
74%
74%
76%
Bron: Landelijk Netwerk Acute Zorg
Kunt u de aantallen van vraag 8 ook uitsplitsen naar meldkamers die werken met het AMPDS/ProQA uitvraagsysteem en meldkamers die het NTS of overige uitvraagsystemen hanteren?
Zie het antwoord op vraag 5.
Is er naar uw mening een verband tussen de toename van het aantal vluchten met traumahelikopters en het invoeren van uitvraagsysteem AMPDS/ProQA dan wel NTS of overige uitvraagsystemen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie het antwoord op vraag 6. Overigens is daarbij relevant dat de landelijke inzetcriteria voor het MMT onafhankelijk zijn van het triagesysteem dat wordt gebruikt op de meldkamers ambulancezorg.
Indien u geen verband ziet tussen de toename van het aantal spoedritten of vluchten met de traumahelikopter en het gehanteerde uitvraagsysteem, hoe verklaart u dan die stijging?
Ik heb op dit moment nog geen goed inzicht in de oorzaken van de groei van het aantal spoedritten. Ik laat hier onderzoek naar doen. Wat betreft de groei van het aantal helikoptervluchten is relevant dat sinds 2011 alle MMT-helikopters ook in de nacht zijn gaan vliegen. Tot 2011 gold dit slechts voor één MMT. Hierdoor werd het mogelijk voor de meldkamers om vaker een beroep te doen op de MMT’s omdat helikopters een veel groter bereik hebben dan een voertuig. Dit is een positieve ontwikkeling voor de kwaliteit van de ambulancezorg. Relevant is tevens dat het LNAZ heeft geconstateerd dat ook het aantal «cancels» (het ongedaan maken van de oproep om een MMT-inzet) groeit. Het LNAZ en AZN hebben aangegeven de inzetcriteria voor het MMT op basis van de beschikbare data over inzet en cancels te gaan evalueren.
Indien u het aannemelijk acht dat de uitvraagsystemen er (mede)veroorzaker van zijn dat het aantal spoedritten of vluchten met de traumahelikopter toeneemt, bent u dan bereid dit nader te laten onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op de vragen 6, 10 en 11.
Het bericht ‘Staatsraden oneens met aanwijzing’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Staatsraden oneens met aanwijzing»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de drie Staatsraden over de juridische grond voor de aanwijzing aan Aruba?
Overeenkomstig mijn eerdere antwoorden op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2540) is het koninklijk besluit rechtmatig. Ik geef daarvoor graag een extra toelichting nu er opnieuw (vermeende) uitspraken in de media circuleren over het vermeende ontbreken van een grondslag voor het koninklijk besluit.
De Gouverneur is landsorgaan en koninkrijksorgaan. Zijn rol als koninkrijksorgaan staat beschreven in Statuut en Reglement voor de Gouverneur. Zijn belangrijkste taken als vertegenwoordiger van de Koninkrijksregering zijn het waken over het naleven van hoger recht en het koninkrijksbelang. Indien de Gouverneur een landsverordening in strijd acht met het Statuut, een internationale regeling, een rijkswet of een algemene maatregel van rijksbestuur, dan wel met belangen, waarvan de verzorging of waarborging aangelegenheid van het Koninkrijk is, stelt hij de landsverordening niet vast (artikel 21 van het Reglement voor de Gouverneur van Aruba). De Gouverneur beziet bij elk landsbesluit en elke landsverordening die hij ter ondertekening als landsorgaan voorgelegd krijgt, of het landsbesluit of de landsverordening niet in strijd is met hoger recht of een koninkrijksbelang. Dat is altijd al zo geweest en de Gouverneur heeft zich dus niet opeens een nieuwe bevoegdheid toegeëigend.
Bij het dienen van dat Koninkrijksbelang dient de Gouverneur aanwijzingen van de Koninkrijksregering te volgen. De Gouverneur dient een aanwijzing zoals vervat in het koninklijk besluit uit te voeren op grond van artikel 15 Reglement Gouverneur. De aanwijzing is dus gebeurd op basis van artikel 15, eerste lid, van het Reglement van de Gouverneur: «De Gouverneur vertegenwoordigt de regering van het Koninkrijk overeenkomstig de bepalingen van dit reglement en met inachtneming van de bij of krachtens koninklijk besluit te geven aanwijzing. Hij is verantwoordelijk aan de regering van het Koninkrijk».
In het koninklijk besluit met betrekking tot de begroting 2014 van Aruba wordt de Gouverneur opgedragen onderzoek te doen, met inschakeling van deskundigen, met het oog op de beslissing die hij moet gaan nemen. De beslissing over al dan niet vaststellen dient hij op grond van het koninklijk besluit kortstondig aan te houden in afwachting van het door hem in te stellen onderzoek en een eventuele reactie van de Arubaanse regering, opdat hij goed geïnformeerd kan beoordelen of er al dan niet sprake is van een situatie als genoemd in artikel 21 Reglement Gouverneur. De aanwijzing bepaalt ook wanneer die aanhouding vervalt (zie artikel 2, tweede lid, derde lid, en vijfde lid). Het onderzoek gaat dus vooraf aan de oordeelsvorming van de Gouverneur, en de fase van beslissen over toepassing van artikel 21 komt dus pas daarna. Pas nadat het onderzoek conform de aanwijzing is uitgevoerd komt de fase dat de Gouverneur, indien hij van oordeel is dat er strijd is, terstond hiervan mededeling moet doen aan de Koninkrijksregering. Dit doet de Gouverneur wederom als koninkrijksorgaan.
Kortheidshalve concludeer ik dat het koninklijk besluit is gebruikt in het kader van de waarborgfunctie van het Koninkrijk. Dat blijkt ook uit de tekst van artikel 21, de in het koninklijk besluit genoemde grondslag van het koninklijk besluit (artikel 15 en 21 Reglement Gouverneur) en de toelichting daarop, en heeft betrekking op de rol van de Gouverneur als koninkrijksorgaan. De aanwijzing heeft dus geen betrekking op de rol van de Gouverneur als landsorgaan. Van een inbreuk op de autonomie is derhalve geen sprake.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de drie Staatsraden zeer ongepast zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik wijs erop dat de staatsraad voor Aruba zijn uitspraken gedaan heeft voordat hij lid van de Raad van State van het Koninkrijk was. Verder heeft de voorzitter van de Raad van Advies van Aruba geen individuele mening geuit.
De leden van de Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk hebben uiteraard de verantwoordelijkheid prudent om te gaan met het uiten van meningen en daarbij oog te hebben voor de positie van de Raad van State (van het Koninkrijk). Desgewenst kunnen en zullen zij hierop worden aangesproken door de voorzitter van de Afdeling advisering. Op (eventuele) individuele uitspraken van een Staatsraad in de media reageer ik niet.
Uw vorige vraag geeft mij de gelegenheid mijn inhoudelijke zienswijze te geven over de geldigheid van de aanwijzing.
Is het gebruikelijk dat leden van de Raad van State openbaar hun mening verkondigen, nog voordat zij een advies gaan behandelen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat met deze vooringenomen meningen de uitslag van een eventueel advies al vast staat en dat een onafhankelijk advies derhalve niet mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Nee. De adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State (van het Koninkrijk) worden in beginsel bij overeenstemming vastgesteld, zodanig dat persoonlijke opvattingen, die niet algemeen gedeeld worden, ondergeschikt zijn.
Het bericht dat een Iraanse mensenrechtenactiviste weer is opgepakt |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Iranian lawyer Nasrin Sotoudeh detained at protest against acid attacks on women»? 1
Ja.
Hoe beoordeelt u de (tijdelijke) arrestatie van mevrouw Sotoudeh door het Iraanse regime toen zij demonstreerde tegen zuuraanvallen op vrouwen door hardliners en religieuze extremisten die hun kledingstijl of gedrag afkeuren?
Het kabinet betreurt de tijdelijke arrestatie van Nasrin Sotoudeh en andere demonstranten die zich tijdens een demonstratie uitspraken tegen de zuuraanvallen op vrouwen in Isfahan. Vrijheid van meningsuiting en van vereniging zijn rechten die de Iraanse regering zou moeten respecteren.
Hoe beoordeelt u dat het Iraanse regime goede sier maakt met publieke solidariteitsbetuigingen aan slachtoffers van zuuraanvallen terwijl het tegelijkertijd vreedzame demonstranten neerslaat en arresteert die opkomen voor de rechten van deze vrouwen?
President Rouhani heeft zich in duidelijke bewoordingen uitgesproken tegen de zuuraanvallen en aangekondigd dat de Iraanse regering tegen de daders zal optreden. Dat er tegelijkertijd demonstranten zijn gearresteerd die opkwamen voor de rechten van deze vrouwen is verontrustend.
Steunt u de oproep van Human Rights Watch Iran dat het Iraanse regime zich beter kan richten op het waarborgen van veiligheid in de openbare ruimte en het ter verantwoording roepen van de daders van de zuuraanvallen in plaats van het neerslaan en arresteren van demonstranten?
Ja.
Bent u bereid uw zorgen omtrent de arrestatie van mevrouw Sotoudeh, die in 2013 werd vrijgelaten na drie jaar in de cel te hebben gezeten, en haar mede-demonstranten aan het Iraanse regime over te brengen en er op aan te dringen mensen- en vrouwenrechten te respecteren en te beschermen? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse ambassade in Teheran zal in contacten met de Iraanse autoriteiten deze kwestie waar mogelijk aan de orde stellen. Verder heeft de Nederlandse ambassadeur in Teheran via social media de aandacht op onder meer deze zaak gevestigd. Bovendien heeft Nederland op 31 oktober jl. in VN-verband de Iraanse regering aanbevolen de vrijheid van meningsuiting te garanderen en geen personen te arresteren die alleen maar voor hun mening uitkomen.
Het bericht ‘Straffen bankfraude-zaak fors lager door traag OM’ |
|
Michiel van Nispen , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Straffen bankfraude-zaak fors lager door traag OM»?1
Ja.
Is het waar dat veel lagere straffen zijn opgelegd in deze grote fraudezaak doordat het Openbaar Ministerie deze zaak twee en een half jaar op de plank heeft laten liggen? Wat is uw reactie hierop?
Dit betrof een complexe en omvangrijke fraudezaak. Na het vertrek van de zaaksofficier van justitie is deze zaak niet direct overgedragen aan een collega-officier van justitie. Deze overdrachtsperiode heeft echter geen twee en een half jaar geduurd zoals in het aangehaalde bericht wordt beweerd. Nadat de zaak eind 2012 weer was opgepakt door het Openbaar Ministerie, en onder leiding van de rechter-commissaris was afgerond, heeft de rechtbank deze zeer omvangrijke zaak in september/oktober van dit jaar op terechtzitting gepland.
De officier van justitie heeft bij haar strafeis reeds rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. In haar eis heeft zij een strafkorting gehanteerd. Het Openbaar Ministerie kan zich niet vinden in het vonnis van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld. Volgens het Openbaar Ministerie doet de opgelegde straf onvoldoende recht aan de ernst van de feiten, ook als daarbij rekening wordt gehouden met het tijdsverloop.
Er is geen sprake van een gebrek aan expertise of capaciteit bij het Openbaar Ministerie op het gebied van fraudebestrijding. De oprichting van het Functioneel Parket – gespecialiseerd in fraude- en milieuzaken – alsmede de investeringen in specialistische capaciteit bij het Openbaar Ministerie in het kader van het versterkingsprogramma financieel-economische criminaliteit van enkele jaren geleden, hebben er toe geleid dat meer grotere en complexe fraudezaken met succes worden afgerond.
Wat is in dit geval de oorzaak van de vertraging die bij het OM is ontstaan? Speelt een rol dat de expertise voor grote fraudezaken onvoldoende beschikbaar is? Zijn er te grote werkvoorraden bij het OM? Of zijn er andere oorzaken? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Het wetenschappelijk onderzoek waaruit onder meer blijkt dat het gebruik van cannabis schadelijk is voor de gezondheid, leidt tot een lagere intelligentie en bijdraagt aan schoolverlaten |
|
Arno Rutte (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Softdrugs maken dom», dat verwijst naar een wetenschappelijk artikel in het tijdschrift «Addiction»?1
Ja.
Bent u bereid het onderzoek dat aan dit artikel ten grondslag ligt met uw visie daarop aan de Kamer te sturen? Kunt u in die brief aangeven in hoeverre Nederlands wetenschappelijk onderzoek de conclusies van dit uitputtende rapport ondersteunt?
Het oorspronkelijke artikel waaraan Elsevier refereert en dat verschenen is in het blad Addiction is als bijlage toegevoegd. Mijn reactie op het artikel heb ik verwerkt in de beantwoording van de door u gestelde vragen. De in dit artikel beschreven verbanden zijn mij bekend, via bijvoorbeeld de Risicoschatting Cannabis van het CAM (2008), het rapport «THC, CBD en gezondheidseffecten van wiet en hasj» van het Trimbos-instituut (2012) en de zogenoemde CANDEP-studie van Van der Pol (2014).
Is het waar dat professor Wayne Hall, die het onderzoek naar cannabisverslaving publiceerde, door de wereldgezondheidsorganisatie vaak wordt ingeschakeld als cannabisexpert?
Wayne Hall staat bekend als een internationaal erkend expert op het gebied van cannabis. Navraag bij de WHO leert dat hij deze organisatie in het verleden heeft geadviseerd op het gebied van cannabis, maar de laatste jaren niet meer.
Deelt u de conclusie uit dit onderzoek dat cannabis een gevaar vormt op de weg doordat het de kans op een ongeluk verdubbelt of verdrievoudigt?
Ja. Dit blijkt uit het Europese DRUID-onderzoek (Driving Under the Influence of Drugs, Alcohol and Medicines) dat eind 2011 is afgerond.
Deelt u de conclusie dat het risico op een ernstige ziekte als schizofrenie met een factor 2,3 toeneemt door het gebruik van cannabis?
De studie waarin dit cijfer werd gevonden betreft een in 1987 gepubliceerd onderzoek onder mannelijke dienstplichtigen in Zweden. In deze studie werd niet gecorrigeerd voor verstorende variabelen. In latere studies is daar wel naar gekeken, en de kans op psychotische symptomen of stoornissen blijkt te variëren van factor 1,4 voor degenen die ooit cannabis gebruikt hebben tot 2,1 bij regelmatige (dat wil zeggen dagelijkse of bijna dagelijkse) gebruikers. Het is nog onduidelijk of het hier om een causale relatie gaat. Er zijn ook aanwijzingen dat tabaksgebruik hierbij een rol speelt. Wanneer we zouden aannemen dat cannabis een causale factor is, dan zou het alsnog lastig zijn psychose te voorkomen door het gebruik van cannabis uit te bannen in de algemene bevolking. Volgens een Britse studie moet het cannabisgebruik van 4700 mannen tussen de 20–24 jaar worden verhinderd om één geval van schizofrenie te voorkomen. De auteur concludeert dat op dit moment de beste schatting is dat de kans op het ontwikkelen van een psychose verdubbelt van ongeveer 7 in 1000 niet-gebruikers tot 14 in 1000 regelmatige gebruikers. Het op jonge leeftijd beginnen met blowen en een (genetische) aanleg voor psychosen in het algemeen worden gerapporteerd als risicofactoren voor het ontstaan van psychotische stoornissen.
Deelt u de conclusie dat het gebruik van cannabis de intellectuele capaciteiten aantast van de gebruikers? Acht u het met de onderzoeker denkbaar dat die schade blijvend is?
Deze bevinding is afkomstig uit een studie in Nieuw Zeeland onder ruim 1000 personen in de leeftijd van 13 tot 38 jaar. De gemiddelde afname in IQ was het hoogst bij degenen die vroeg in de adolescentie waren begonnen met cannabisgebruik en daarmee op een bijna dagelijkse basis waren doorgegaan tot op de leeftijd van 38. Er werd geen IQ-afname gevonden bij degenen die niet op heel jonge leeftijd waren begonnen of in dagelijkse gebruikers die in het begin van hun volwassenheid waren gestopt.
Volgens de auteur is de in deze studie gevonden afname in cognitief functioneren mogelijk niet reversibel. Sommige hersenstudies waarin bijvoorbeeld technieken als functionele imaging en MRI-scans zijn toegepast, hebben indicaties opgeleverd voor veranderingen in de hersenstructuur. Volgens de auteur zijn grotere en beter gecontroleerde onderzoeken nodig om meer zicht te krijgen op de veranderingen en de betekenis daarvan.
Acht u het mogelijk dat het IQ door het gebruik van cannabis met wel 8 punten kan dalen? Wat zegt dat in uw oordeel over de wenselijkheid van het gebruik van cannabis door jongeren en adolescenten?
Zie mijn antwoord op vraag 6. Uit onderzoek is bekend dat hoe vroeger jongeren starten met het gebruik van psychoactieve middelen zoals cannabis, hoe groter de kans op het ontwikkelen van met gebruik verbonden gezondheidsrisico’s. Dit heeft onder meer te maken met de ontwikkeling van specifieke delen van de hersenen in de pubertijd. Het gebruik van genotmiddelen door jongeren onder de 18 jaar dient daarom ontraden te worden. Ook voor cannabis geldt: NIX<18. Het gebruik van cannabis – in het bijzonder frequent of dagelijks gebruik- acht ik overigens ook niet wenselijk boven de 18 jaar.
Kunt u de conclusie onderschrijven dat in 17% van de gevallen van vroegtijdige schoolverlating de oorzaak het gebruik van cannabis is? Is hier in Nederland ook onderzoek naar gedaan en wat is het Nederlandse cijfer, nu het zo lijkt te zijn dat Nederlandse jongeren meer cannabis gebruiken dan de jongeren in de ons omringende landen?
Hall verwijst naar onderzoeken in Australië (1998) en Nieuw-Zeeland (2010), waaruit blijkt dat het beginnen met cannabisgebruik voor de leeftijd van 15 jaar voor 17% bijdraagt aan het risico op schooluitval. Dat wil zeggen dat bij een totaalpercentage schooluitval van bijvoorbeeld 5% daarvan 17% ofwel 0,85% toe te schrijven is aan cannabisgebruik.
Hall wijst er op dat een recentere tweelingstudie in Australië (2013) er op wijst dat er geen sprake is van een causale relatie tussen cannabisgebruik en schooluitval. Ook twee eerdere Amerikaanse tweelingstudies vonden geen causale relatie.
In Nederland is één onderzoek bekend naar het verband tussen middelengebruik en voortijdig schoolverlaten (Ter Bogt e.a., 2009). Hieruit kwam een positieve relatie tussen beide factoren naar voren, maar binnen de opzet van de studie was het niet mogelijk een vergelijkbaar cijfer te berekenen. Overigens is in Nederland het percentage schooluitval afgenomen van 5,5% in 2001/2002 tot 2,1% in 2012/2013 en ligt daarmee onder het Europees gemiddelde.
Het actuele cannabisgebruik (gebruik in de afgelopen maand) van 15/16 jarige Nederlandse scholieren was volgens het laatste Europese onderzoek in 2011 twee keer hoger dan het Europees gemiddelde.
Deelt u ook de conclusie dat MRI-scans laten zien dat door cannabisgebruik verandering van de hersenen optreedt?
Zie mijn antwoord bij vraag 6.
Het artikel “Ondernemer profiteert van zorgboerderij; Fraudemelding tot op heden nog door niemand serieus genomen” |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Ondernemer profiteert van zorgboerderij; Fraudemelding tot op heden nog door niemand serieus genomen»?1
Ja.
Hoeveel geld wordt er jaarlijks vanuit pgb-middelen (persoonsgebonden budget) besteed bij zorgboerderijen?
Deze gegevens zijn bij het Ministerie van VWS niet bekend.
In het artikel staat dat er aangifte van fraude is gedaan bij de politie en signalen zijn gegeven bij meerdere instanties zoals de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en het meldpunt Fraude zorg van Per Saldo; bent u op de hoogte van deze signalen en zo ja, weet u om hoeveel gevallen het gaat?
Na de start van de aanpak pgb-fraude is er een groter bewustzijn gecreëerd voor het herkennen van mogelijke pgb-fraude. Dit resulteert in meer signalen over mogelijke fraude. Het artikel geeft – ook bij genoemde partijen – te weinig aanknopingspunten om te kunnen achterhalen welke meldingen door deze oud-medewerkers zijn gedaan, en wat daarmee is gebeurd.
Als iemand een vermoeden heeft van fraude, dan kan een aantal stappen worden gezet. Allereerst is het van belang dat het vermoeden van fraude wordt besproken met de betrokken zorginstelling. Vervolgens kan contact worden opgenomen met het zorgkantoor of de gemeente, en kan er eventueel aangifte worden gedaan bij de politie. Voor een budgethouder geldt dat hij er ook voor kan kiezen om het contract met de zorgaanbieder op te zeggen of niet te verlengen.
In het artikel wordt gesteld dat er geen actie ondernomen wordt naar aanleiding van de signalen van fraude en dat meldingen niet serieus genomen worden; kunt u aangeven wat er met de meldingen bij genoemde instanties is gebeurd en bent u van mening dat er voldoende actie is ondernomen?
Zie antwoord vraag 3.
In antwoord op eerdere vragen1 geeft u aan dat er steekproefsgewijze controle en huisbezoeken worden uitgevoerd; met welke frequentie en intensiteit worden deze controles uitgevoerd?
Tot 2012 werden jaarlijks circa 5% van de budgethouders achteraf uitgebreid administratief gecontroleerd door de zorgkantoren, volgend op de veel algemenere verantwoording. Met de zorgkantoren is in 2012 in het plan van aanpak pgb-fraude afgesproken dat zij bij minimaal 20% van de bij hen verzekerde cliënten op huisbezoek gaan. Dit komt neer op in totaal zo’n 30.000 huisbezoeken. Het betreft huisbezoeken aan cliënten, die voldoen aan kenmerken die veelal samengaan met het plegen van fraude. Eind 2014 zijn ook bijna alle huisbezoeken afgelegd.
Bent u na deze signalen van mening dat de frequentie en intensiteit van de controles voldoende is?
Uit de evaluatie van de aanpak van pgb-fraude blijkt dat die zijn vruchten af werpt, maar blijft vragen om verdere doorontwikkeling. Daarover informeer ik uw Kamer binnenkort per brief waarin staat beschreven welke fraudemaatregelen sinds 2012 zijn genomen (onder andere de huisbezoeken) en welke resultaten dat heeft opgeleverd.
Bent u bereid een zwarte lijst op te stellen met frauderende zorgaanbieders?
Er kan pas definitief van fraude worden gesproken als de strafrechter zich over een zaak heeft uitgesproken en de betreffende persoon is veroordeeld. Om redenen van privacy is het echter niet mogelijk om de namen van personen die strafrechtelijk zijn veroordeeld openbaar te maken. Bij het tuchtrecht is deze situatie anders. De tuchtrechter heeft de mogelijkheid om beroepsbeoefenaren te bestraffen voor bijvoorbeeld incorrect declareren. Voor tuchtrechtelijke maatregelen (met uitzondering van waarschuwingen) geldt sinds 1 juli 2012 dat deze openbaar worden gemaakt, inclusief de namen van de beroepsbeoefenaren die het betreft. Tenslotte heeft de NZa de mogelijkheid om bestuurlijke sancties op te leggen voor overtredingen van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), waaronder incorrect declareren. In het wetsvoorstel Verbetering Toezicht en Opsporing Wmg (VTO Wmg)3 dat momenteel bij uw Kamer voorligt, is voor de NZa de mogelijkheid opgenomen om handhavingsbesluiten eerder openbaar te maken. Op dit moment is openbaarmaking van handhavingsbesluiten alleen mogelijk indien de zorgautoriteit eerst een aanwijzing heeft gegeven en deze niet wordt nageleefd binnen de in de aanwijzing gestelde termijn. Met de VTO Wmg wordt deze belemmering weggenomen. Er zijn derhalve mogelijkheden om kennis te nemen van de namen van personen waar tucht- of bestuursrechtelijke maatregelen tegen zijn genomen. Voor strafrechtelijke uitspraken bestaat deze mogelijkheid echter niet. Artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens verbiedt het verwerken van strafrechtelijke persoonsgegevens. Het aanleggen van een zwarte lijst met namen van personen die fraude hebben gepleegd is om redenen van privacy dan ook niet mogelijk.
Welke maatregelen gaat u nemen om de fraude met pgb’s in zorgboerderijen en bij andere zorgaanbieders tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 6.