Het bericht ‘Tegengehouden jihadisten extra dreiging’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: ««Tegengehouden jihadisten extra dreiging»«? Klopt het wat hierin vermeld wordt?1
Ja.
Staat u nog steeds achter uw standpunt van vorige maand dat u koste wat kost jihadisten die het land willen verlaten wil tegenhouden, of deelt u inmiddels de menining die ook de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding inmiddels is toegedaan, namelijk dat tegengehouden jihadisten een dreiging vormen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij evenals de Nationaal Coördinator Terreurbestrijding en Veligheid steeds bewust geweest van het feit dat het tegenhouden van jihadisten ook risico’s kent. In de beleidsbevindingen bij het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 37 (Kamerstuk 29 754, nr. 270) heb ik dat aangegeven. Het tegenhouden van geradicaliseerde personen is en blijft weloverwogen beleid. Nederland exporteert geen terrorisme. Er bestaat bovendien een internationale verplichting om te voorkomen dat jihadgangers (ofwel «Foreign terrorist fighters») kunnen uitreizen. Daarnaast is er een reële kans dat een uitreiziger in een jihadistisch strijdgebied doorradicaliseert, getraind wordt en geweldservaring opdoet. Dergelijke jihadgangers zouden kunnen worden ingezet voor terroristische acties tegen of in het Westen. Dit wil ik voorkomen door uitreis tegen te gaan. De betrokken veiligheidsinstanties en het lokale bestuur doen er vervolgens alles aan om deze personen scherp in de gaten te houden en zij spreken maatwerkinterventies af in multidisciplinaire casusoverleggen om de mogelijke dreiging die van deze personen uitgaat te verminderen.
Bent u al, wijzend op de waarschuwing van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding, tot het heldere inzicht gekomen dat uw aanpak de kans op aanslagen in Nederland alleen maar groter maakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat u inmiddels voor gek staat met uw oplossingen waarin u probeert overtuigde jihadisten met deradicaliseringsprogrammaatjes, onderwijs en geloofsgesprekken op andere gedachten te brengen? Zo ja, wanneer stopt u met dit domme en naïeve beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om jihadisten die Nederland verlaten om voor de islam te vechten, te laten vertrekken, automatisch de Nederlandse nationaliteit te laten verliezen en ervoor te zorgen dat zij Nederland nooit in kunnen komen? Zo nee, wat moet er gebeuren voor u bereid bent de grenzen te sluiten?
Ik werk momenteel langs twee wegen aan versterking van de mogelijkheid om het Nederlanderschap te ontnemen in het kader van de aanpak van het jihadisme. Ten eerste is de wijziging van de «rijkswet voor het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven» ingediend bij uw Kamer. Ten tweede is eind vorig jaar een voorstel voor een wetswijziging (rijkswet op het Nederlanderschap) in consultatie gegaan, waarmee het mogelijk wordt het Nederlanderschap in te trekken van een persoon die zich buiten het Koninkrijk bevindt en zich heeft aangesloten bij een organisatie die deelneemt aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en die is geplaatst op een samen te stellen lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor 15 januari 2015?
Ja.
De doodstraf op importeren van de bijbel in Saudi-Arabië |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Saoedi-Arabië een wet zou hebben aangenomen waaronder het importeren van onder meer de bijbel met de doodstraf kan worden bestraft?1 Hoe beoordeelt u dit bericht?
Heeft u kunnen verifiëren of dit bericht waar is en zo ja, wat de exacte strekking van deze wet is?
Heeft u hierover opheldering gevraagd aan de Saoedische ambassadeur in Nederland? Zo ja, hoe reageerde deze?
Wat kunnen de consequenties van deze wet zijn voor zowel christenen die naar dit land reizen als voor christenen die woonachtig zijn in Saoedi-Arabië?
Welke trend op het gebied van geloofsvrijheid valt te constateren in Saoedi-Arabië? Is hier sprake van een nog verdere insnoering?
Er is geen volledige geloofsvrijheid in Saoedi-Arabië. Beleving in privékring van andere religies dan de Islam wordt getolereerd. Actief uitdragen van andere religies is verboden. Van verdere insnoering van geloofsvrijheid is echter geen sprake.
Bent u bereid – zo veel mogelijk in internationaal verband – de Saoedische autoriteiten indringend aan te spreken op deze kwalijke wetgeving en de buitengewoon zorgelijke situatie rond geloofsvrijheid in dit land in het algemeen? Zo ja, hoe en wanneer kunt u dit doen?
Aangezien er geen sprake lijkt te zijn van nieuwe wetgeving zie ik geen aanleiding om Saoedi-Arabië hierop aan te spreken. Meer in het algemeen wordt zowel in EU-verband als in het kader van bilaterale contacten, zoals de bezoeken van de Mensenrechtenambassadeur, het thema geloofsvrijheid actief onder de aandacht gebracht van de Saoedische autoriteiten.
Welke consequenties zou de internationale gemeenschap moeten verbinden aan de contacten met Saoedi-Arabië indien dergelijke wetgeving overeind blijft?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht “Waddenfonds: versterking economie in Waddengebied blijft achter” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Waddenfonds: versterking economie in Waddengebied blijft achter», waarin wordt gesteld dat de versterking van de economie in het Waddengebied achterblijft, terwijl het Waddenfonds daar ook voor is bedoeld?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de investeringen in de economie vanuit het Waddenfonds achterblijven, juist in een periode waarin de economie dat hard nodig heeft?
Uit recente cijfers van het Waddenfonds blijkt dat de toekenningen uit het Waddenfonds bestemd voor de economie zich goed hebben ontwikkeld (zie antwoord 3).
Wat is de exacte verdeling van de besteding van de middelen uit het Waddenfonds tot nu toe ten aanzien van economie en ecologie, onderverdeeld in de periode vóór en na de decentralisatie van het Waddenfonds?
Voor de verdeling van de besteding van de middelen uit het Waddenfonds ten aanzien van economie en ecologie in de periode vóór de decentralisatie verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 27 april 2011 (Kamerstuk 29 684, nr. 98)). In die brief wordt uiteengezet dat in deze periode de verdeling ecologie/economie 60/40% was. Na de decentralisatie wordt conform het bestuursakkoord van
14 december 2011 eveneens gestuurd op de gelijke verdeling van de middelen aan het eind van de periode van het Waddenfonds (2026).
Door het Waddenfonds wordt gewerkt met subsidieplafonds voor ecologie en economie per openstellingperiode van één jaar of korter. Uit recente cijfers van het Waddenfonds blijkt dat de verdeling van de subsidieplafonds na decentralisatie voor de periode 2012 t/m 2014 over ecologie/economie 47/53% was. Over deze periode was de verdeling bij toekenningen over ecologie/economie 56/44%.2
Het Waddenfonds is er op gericht de beschikbare middelen zodanig in te zetten dat zo veel mogelijk wordt bijgedragen aan een positieve wisselwerking tussen ecologie en economie. Dat ligt besloten in de gestelde doelen (zie bijgevoegd bestuursakkoord) en de aard van het fonds zowel voor als na de decentralisatie.
Het Waddenfonds heeft aangegeven dat projecten die worden gerangschikt als «ecologie» ook een economisch effect kunnen hebben. Dit geldt in ieder geval voor alle projecten die tijdens de realisatie een aanzienlijk werkgelegenheidseffect hebben. Ook leveren veel ecologisch gerichte projecten een kwaliteitsimpuls die tevens een economisch effect hebben in de sfeer van recreatie en toerisme. Deze effecten worden niet meegenomen in bovengenoemde percentages.
Wat zijn de oorzaken van het achterblijven van de investeringen in de economie vanuit het Waddenfonds?
Zie antwoord 3.
Welk overleg heeft u nog met de provincies Fryslân, Groningen en Noord-Holland na de decentralisatie van het Waddenfonds? Welke informatie ontvangt u nog over de besteding van de middelen uit het Waddenfonds?
Bestuurlijk overleg vindt plaats in het Regie College Waddengebied. De rijksoverheid ontvangt van de Gemeenschappelijke regeling Waddenfonds jaarlijks de begrotingen en rapportages in de vorm van Jaarrekening en Jaarverslag op grond van artikel 47 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Conform het Bestuurakkoord draagt het Waddenfonds zorg voor monitoring. In de Jaarverslagen wordt jaarlijks openbaar gepubliceerd over de voortgang en de besteding van middelen in relatie tot de doelen. Daarbij is de Commissie Kwaliteitstoetsing Waddenfonds belast met de taak van monitoring en evaluatie van het beheer van het Waddenfonds en de besteding van de middelen ten laste van het fonds. De Commissie vervult deze taak in de vorm van advisering van het Algemeen Bestuur over Jaarverslag en Jaarprogramma.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de afspraak uit het Bestuursakkoord Decentralisatie Waddenfonds dat de middelen uit het Waddenfonds voor minimaal 50% naar de economie gaan, niet alleen op de lange termijn en op de einddatum, maar ook op de korte en middellange termijn wordt nageleefd?
Het Waddenfonds is in 2012 gedecentraliseerd naar de Waddenprovincies. Dat betekent dat de Waddenprovincies de autonome bevoegdheid hebben gekregen om de middelen te besteden. Uit de in vraag 3 genoemde cijfers constateer ik dat de afspraak uit het bestuursakkoord wordt nageleefd.
Bent u bereid om het nakomen van de afspraak uit het Bestuursakkoord in een bestuurlijk overleg over de Wadden aan te kaarten of anderszins actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord 6.
De Europese naheffing die op 30 december betaald gaat worden |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u voor de NOS-camera op 24 oktober 2014 gezegd heeft: «Blijkbaar is er een tabel op internet gezet, zonder dat er van tevoren iets over is gemeld aan de lidstaten. Dus ook in die zin zijn we verrast»?
Klopt het dat uit de documenten die zijn openbaar gemaakt n.a.v. het WOB-verzoek over de afdracht aan de EU, gepubliceerd op 19 december 20141, kan worden geconcludeerd dat u al op 17 oktober 2014 's-avonds een keer of twintig heen en weer mailde met uw ambtenaren over de heffing, maar dat die mails geheim zijn?
Ik heb u bij brief van 28 oktober 2014 (Kamerstuk 21 501-03, nr. 79) en met de beantwoording van de aanvullende Kamervragen over de gevolgen van de macro-economische revisies voor de EU-afdrachten geïnformeerd over de naheffing (Kamerstuk 21 501, nr. 80). Daarin bent u ook geïnformeerd over het moment waarop ik door mijn ambtenaren ben ingelicht over de naheffing, te weten 17 oktober 2014. In de inventarislijst I bij de besluitbrief op het genoemde Wob-verzoek zijn de betreffende e-mails opgenomen. De inhoud en strekking van deze e-mails zijn volledig betrokken bij de informatievoorziening aan uw Kamer via genoemde brief en beantwoording van aanvullende vragen.
Klopt het dat u in uw besluitbrief op het WOB-verzoek van 19 december 2014 aangeeft dat stuk nummer 75, de notitie van de PV Brussel van 17 oktober 2014 aan maar liefst zeven ministeries over onder andere de naheffing, gedeeltelijke openbaarmaking toezegt, terwijl u dat stuk in de bijlagen niet verschaft, omdat dit „het belang van de betrekkingen met andere staten of internationale organisaties schaadt»? Bent u bereid om het stuk (gedeeltelijk) openbaar te maken zoals u in de besluitbrief toezegt?
De Kamer heeft eerder verzocht om stuk 75 en dat is toen geweigerd omdat dit de noodzakelijke vertrouwelijkheid en effectiviteit van het onderhandelingsproces schaadt; deelt u de mening dat dit een andere reden is dan waarom het nu geweigerd is onder de WOB? Deelt u de mening dat er helemaal geen onderhandelingsproces was, omdat volgens de regering deze naheffing alleen afhing van verificatie en dat er niet over onderhandeld kon worden?
Bent u bekend met artikel 68 van de Grondwet dat luidt: „De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.»
Deelt u de mening dat er geen enkel staatsbelang is om dit stuk niet openbaar te maken? Zo nee, kunt u dit dan toelichten?
Heeft u contact gehad met de Europese Commissie om hen te vragen of zij bezwaar heeft tegen het openbaar maken van stuk 75? Zo ja, kunt u dan aangeven met wie en wanneer u contact hebt gehad, en wat daar de uitkomst van was?
Bent u bereid om stuk 75, of tenminste het deel dat gaat over de naheffing daarin, openbaar te maken, aangezien het duidelijk in het belang van de controle op de regering is om de mededelingen over een naheffing van € 642 miljoen netto, € 1,1 miljard euro bruto, in te zien en te kunnen controleren en er geen onderhandelingsbelang was en is, omdat er volgens de regering ook niet over onderhandeld mocht worden?
Herinnert u zich dat u tijdens de algemene financiële beschouwingen in de Eerste Kamer gemeld heeft „Wij hebben de mogelijkheid gekregen om zelf af te wegen wanneer wij gaan betalen. De Commissie heeft wel gevraagd om dit voor 1 december door te geven. Dat zullen wij doen. Het afwegingskader voor het kabinet is de vraag wat het beste in de kas past en wat het beste past wat betreft het saldo-effect en wat betreft het uitgavenkader om het in te passen. De beslissing hierover zullen wij in de ministerraad nemen. Ik zal dit de Kamers daarna uiteraard laten weten».
Ja. Via de Najaarsnota, verzonden op 21 november 2014, en de tweede suppletoire begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 28 november 2014 zijn de Eerste en Tweede Kamer geïnformeerd over het moment van betaling van de bruto naheffing.
Wanneer heeft u de Eerste Kamer mondeling of schriftelijk op de hoogte gesteld van de betaaldatum van 30 december?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven met welke Nederlandse autoriteit de Europese Commissies mails gewisseld heeft die in de Eurowob naar boven komen, wat de inhoud daarvan was en hoe die zich verhouden tot de in de WOB vermelde mails (mail van Nederland aan de Commissie op 20/10, 21/10 (twee), 23/10 (twee) en mails van Nederland aan de Commissie (21/10, 22/10 en 23/10)?
Het Wob-verzoek van De Telegraaf richtte zich op communicatie tussen het Ministerie van Financiën en andere actoren, zoals de Europese Commissie. De e-mails uit het Wob-verzoek aan de Europese Commissie betreffen e-mails die ontvangen en verstuurd zijn van en aan de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging te Brussel. Hiervan uitgezonderd is de e-mail die op maandag 20 oktober om 14:00 uur vanuit mijn ministerie naar de Europese Commissie is gestuurd en de reactie hierop vanuit de Europese Commissie naar het Ministerie van woensdag 22 oktober 14.55 uur. Deze corresponderen respectievelijk met stuk 96 en 97 op inventarislijst I. Daarbij is per abuis gemeld dat laatste mail was verzonden op 20 oktober in plaats van 22 oktober. De correspondentie van de Europese Commissie met de Permanente Vertegenwoordiging in Brussel en vice versa is steeds doorgezonden naar het Ministerie van Financiën, waardoor de betreffende correspondentie ook onderdeel is van de inventarisatie van stukken op grond van het Wob-verzoek van De Telegraaf. Concreet betreft dit de stukken 234, 235, 293, 423, 424 en 546 uit bijlage 2 bij het besluit naar aanleiding van het Wob-verzoek van De Telegraaf.
Is er contact geweest tussen de Nederlandse regering en de Europese Commissie over de Nederlandse WOB en/of de Eurowob over de naheffing? Zo ja, kunt u dat dan toelichten?
Er is op ambtelijk niveau aan de Europese Commissie gemeld dat er bij het ministerie een Wob-verzoek was binnengekomen. Ook het Wob-verzoek bij de Europese Commissie is op ambtelijk niveau gemeld. Over de inhoud en de behandeling ervan is verder geen contact geweest.
Bent u bereid om ten minste stuk 75 en alle andere stukken waarvan openbaarmaking apert niet in strijd is met het staatsbelang vóór 29 december 2014 openbaar te maken?
Nee. Zie ook het antwoord op de vragen 3 tot en met 8.
Bent u bereid deze Kamervragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
De toekomst van het landelijk centrum De Riethorst voor geestelijke gezondheidszorg voor doven en slechthorenden |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wanneer gaat u het gesprek met het specialistisch centrum GGZ voor doven en slechthorenden De Riethorst voeren?
Op 2 december 2014 heeft een afvaardiging van VWS zich bij de Riethorst laten informeren over de ggz voor doven en slechthorenden. Dit was een goede bijeenkomst, waarbij de aanbieders van ggz voor doven en slechthorenden duidelijk hebben gemaakt op welke manier zij bijdragen aan de toegang tot goede zorg voor doven en slechthorenden, en waarom die toegang van belang is. Daarnaast hebben zij een aantal aspecten onder de aandacht gebracht dat volgens hen kostendekkende uitvoering van deze zorg bemoeilijkt.
Verzekeraars hebben de verantwoordelijkheid om voldoende passend zorgaanbod voor deze specifieke doelgroep beschikbaar te houden. Als het voor Pro Persona – de zorgaanbieder achter de Riethorst – lastig is om deze zorg te blijven aanbieden, dient zij zich tot de zorgverzekeraars te wenden. Het is niet aan mij om daarin te interveniëren.
Zoals ik op 16 december 2014 in antwoord op de vragen van het Kamerlid Dik-Faber (CU) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 843).
en in het AO GGZ op 21 januari 2015 heb aangegeven, ben ik gezien de signalen wel bereid om met de zorgverzekeraars in gesprek te gaan. Zo wil ik zicht krijgen op mogelijke belemmeringen die zij ervaren bij de inkoop van deze zorg, of bij het vervullen van hun zorgplicht. Dit gesprek is eind februari gepland. Ook komt er nog een gesprek met de Stuurgroep GGZ voor Doven en Slechthorenden, en Dovenschap.
Tot slot laat ik de NZa onderzoeken of er verbeteringen mogelijk zijn in de bekostiging van de ggz voor doven en slechthorenden, zie het antwoord op vraag 2.
Voor de zomer zal ik de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek van de NZa naar de bekostiging van de doven-ggz. Ik zal dan ook ingaan op de uitkomsten van het overleg met zorgverzekeraars, zoals ik op 16 december 2014 heb toegezegd in antwoord op de vragen van het Kamerlid Dik-Faber (CU) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 843).
Waarom wordt in het huidige beleid een onderscheid gemaakt tussen algemene instellingen met bepaalde specialismen en instellingen die alleen voor bepaalde specialismen – handicaps – werken?
Bij de overgang naar prestatiebekostiging is voor alle ggz-instellingen een transitieregime ingericht. Binnen dat regime werd het verschil tussen budgetafspraken en dbc-afspraken gedeeltelijk achteraf verrekend (70%). Zeer gespecialiseerde instellingen (dus niet teams of afdelingen) die aan bepaalde voorwaarden voldeden (o.a. een verschil van meer dan 15% tussen budgetafspraken en dbc-afspraken) konden gebruik maken van een apart regime, waarbij 95% van het verschil achteraf verrekend werd. Onlangs is besloten het transitieregime voor zeer gespecialiseerde instellingen af te bouwen (Kamerstuk 30 597, nr. 466). Omdat de bekostiging van de zorg voor doven en slechthorenden door instellingen met een bovengemiddeld aantal cliënten met een auditieve beperking nader onderzoek vraagt, wordt de afbouw van het transitieregime in 2015 niet toegepast voor zover het regime betrekking heeft op zorg voor deze doelgroep.
De situatie bij geïntegreerde ggz-instellingen met een doventeam is een heel andere. Deze instellingen bieden zowel lichte als zware zorg, zowel zeer gespecialiseerde als meer generalistische zorg. In de dbc-systematiek wordt uitgegaan van een gemiddeld tarief, waarbij zwaardere of duurdere zorgtrajecten gecompenseerd kunnen worden door lichtere of goedkopere zorgtrajecten. Voor het geval dat instellingsbreed sprake is van relatief zwaardere of duurdere zorgtrajecten, waardoor ook het maximum-tarief niet voldoet, is het zogenaamde max-max tarief ingesteld. Met de max-max tarieven kunnen zorgverzekeraars en zorgaanbieders een tot 10% hoger tarief afspreken wanneer het reguliere maximumtarief niet voldoet. Wanneer de gespecialiseerde ggz voor doven en slechthorenden een beperkt onderdeel uitmaakt van het totale zorgaanbod van een zorgaanbieder, zoals in het geval van een geïntegreerde instelling, zijn er in principe voldoende mogelijkheden om specialistische zorg aan doven en slechthorenden te vergoeden.
De opdracht tot het verrichten van nader onderzoek naar de bekostiging van de zorg voor doven en slechthorenden is inmiddels bij de NZa uitgezet. Ik heb de NZa gevraagd ook de bekostiging van deze zorg bij gespecialiseerde afdelingen binnen reguliere instellingen, zoals de Riethorst, in dit onderzoek te betrekken. Tevens heb ik de NZa uitgenodigd voor het eerdergenoemde overleg met zorgverzekeraars, dat eind februari gepland is. In geval het nader onderzoek door de NZa leidt tot aanpassingen in de bekostiging, dan kunnen deze aanpassingen ook van invloed zullen zijn op de bekostiging van teams of afdelingen die zich specifiek richten op de ggz voor doven en slechthorenden.
Deelt u de mening dat communicatie essentieel is bij een behandeling, en dat dit in De Riethorst vanwege de doelgroep doven en slechthorenden meer voorbereidingstijd kost?
Goede communicatie tussen behandelaar en patiënt is essentieel bij elke behandeling, niet alleen in de ggz voor doven en slechthorenden. Het is wel goed voorstelbaar dat communicatie bij ggz voor doven en slechthorenden extra aandacht vergt. Het is aan de behandelaar om in te schatten hoeveel voorbereidingstijd nodig is.
Kunt u uitgebreid toelichten waarom een instelling als de GGMD1 wel een tijdelijke vergoeding krijgt (ook op basis van een specifiek principe) en De Riethorst niet?
In mijn antwoord bij vraag 2 heb ik reeds toegelicht waarom geïntegreerde instellingen geen tijdelijke vergoeding krijgen, en waarom de dbc ggz-bekostiging voor deze instellingen voldoende mogelijkheden biedt om ook ggz voor doven en slechthorenden te bekostigen. Ik deel niet de mening dat de bekostiging ontoereikend is. Wel laat ik de NZa onderzoeken of er verbeteringen mogelijk zijn in de bekostiging van de ggz voor doven en slechthorenden, zowel voor instellingen met een bovengemiddeld aantal cliënten met een auditieve beperking als voor teams of afdelingen die zich binnen reguliere instellingen specifiek richten op de ggz voor doven en slechthorenden.
Inderdaad ontving Pro Persona in de oude bekostigingssystematiek een individuele component (het door u genoemde lumpsumbedrag) en werden sommige contracten dubbel bekostigd. Dit werd destijds noodzakelijk geacht om deze zorg te bekostigen, ondermeer omdat er voor contracten normtijden stonden. Zoals ik hierboven al aangaf wordt in de dbc-systematiek uitgegaan van een gemiddeld tarief, waarbij zwaardere of duurdere zorgtrajecten gecompenseerd kunnen worden door lichtere of goedkopere zorgtrajecten. Wanneer instellingsbreed sprake is van relatief zwaardere of duurdere zorgtrajecten, waardoor het maximum-tarief niet voldoet, kunnen zorgaanbieders en zorgverzekeraars gebruik maken van de max-max tarieven.
Waarom bent u van mening dat het Max-Max tarief, 10% extra op de kosten van het reguliere tarief, wel voldoet om de intramurale GGZ-afdeling voor doven en slechthorenden bij De Riethorst open te houden? Deelt u de mening dat dit nu en in de toekomst niet toereikend is? Waarom kreeg de afdeling in het verleden, in de tijd voor de functionele bekostiging, wel een lumpsum bedrag voor de kliniek, en dubbele vergoedingen voor bepaalde contracten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid met De Riethorst en zorgverzekeraars te zoeken naar een tijdelijke spoedoplossing, waardoor de meerkosten die De Riethorst heeft voor het leveren van specialistische geestelijke gezondheidzorg voor doven en slechthorenden betaald kunnen worden, zodat een sluiting voorkomen wordt? Kan De Riethorst op dezelfde wijze worden gefinancierd als de GGMD?
Pro Persona kan in gesprek treden met de zorgverzekeraars over een oplossing voor de door haar geconstateerde problemen. Het is niet aan mij om daarin te interveniëren. Ik ga er vanuit dat aanbieders en verzekeraars hun verantwoordelijkheid nemen om voldoende passend zorgaanbod voor deze specifieke doelgroep beschikbaar te houden. Ik zie dan ook geen aanleiding voor aanvullende (transitie)maatregelen. Daarbij hebben zorgverzekeraars zorgplicht.
De uitspraak van de rechter die het AD in het gelijk heeft gesteld in de zaak Demmink |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam waarin wordt gesteld dat de publicatie in het Algemeen Dagblad ten aanzien van de heer Demmink in oktober 2012 voldoende steun vond in de feiten en dat niet is gebleken dat het Algmeen Dagblad onbetrouwbare bronnen heeft gebruikt?1
Ja. De uitspraak waarin de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2014 heeft bepaald dat de desbetreffende publicaties van het Algemeen Dagblad niet onrechtmatig zijn, is mij bekend. De rechtbank heeft overwogen dat de belangen van het Algemeen Dagblad bij deze publicaties over dit onderwerp van maatschappelijk belang zwaarder moeten wegen dan die van oud-secretaris-generaal van mijn departement bij het achterwege laten hiervan.
Heeft u nog steeds de opvatting dat ten aanzien van de heer Demmink enige grond voor de juistheid van de beschuldigingen niet is gebleken, zoals u de Kamer heeft medegedeeld op 3 en 8 oktober 2012?2
Wat heeft dit vonnis veranderd aan uw opvatting?
Kan volgens u uit het vonnis worden opgemaakt dat er wel degelijk contacten waren tussen de heer Demmink en de criminele pooier? Kunt u uw antwoord toelichten?
In welke mate steunt u de heer Demmink nog steeds volledig bij het treffen van rechtsmaatregelen tegen de publicaties, zoals u in hierboven aangehaalde Kamerbrieven heeft aangegeven?
In hoeverre kan worden geconcludeerd dat de uitkomst van de eerdere onderzoeken van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, de Rijksrecherche en het Openbaar Ministerie onjuist zijn geweest?
Heeft één van deze organisaties inmiddels deugdelijk onderzoek gedaan naar de aantijgingen die in de artikelen van het Algemeen Dagblad zijn geuit?
Bent u, gezien de uitspraak van de rechter, bereid om alsnog grondig onderzoek te laten doen naar de beschuldigingen uit de publicatie in het Algemeen Dagblad? Zo nee, waarom niet?
Het uitbannen van plastic tassen, naar aanleiding van de brief die de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft toegezegd tijdens het AO Grondstoffen en afval op 16 oktober jl. |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat er in de Europese Unie (EU) precies is afgesproken met betrekking tot het uitbannen van plastic tassen?
In november van 2013 heeft de Europese Commissie (EC) een voorstel gedaan met maatregelen om het gebruik van lichte plastic tassen te reduceren. Op 17 december jl. is tijdens de Milieuraad een politiek akkoord bereikt, nadat er een akkoord was bereikt tussen het Europees parlement (EP) de EC en de Raad.
Het akkoord houdt op hoofdlijnen in dat:
Daarnaast zullen de EC en de lidstaten tenminste in het eerste jaar nadat de maatregelen daadwerkelijk van kracht zijn geworden, publieke informatie verstrekken en campagne voeren om de impact van het gebruik van lichtgewicht plastic tassen op het milieu toe te lichten.
Gaat het om het uitbannen van alle plastic tasjes? Klopt het, dat het op basis van artikel 18 van de Europese richtlijn verpakkingen en verpakkingsafval voor de interne markt juridisch gezien alleen om dunne tasjes tot 50 mu zou mogen gaan? Wat is uw interpretatie hiervan?
Zoals hierboven toegelicht, gaat het Europese akkoord over het verplicht reduceren van plastic tassen onder de 50 micron. Daarnaast hebben de lidstaten de vrijheid om ook voor plastic tassen die buiten deze scope vallen, maatregelen te nemen.
Mijn interpretatie is dezelfde als die van u. Ten aanzien van de maatregelen die genomen moeten worden ter reductie van plastic tassen onder de 50 micron is dat deze maatregelen ertoe kunnen leiden dat het niet langer is toegestaan deze plastic tassen in de handel te brengen. Ten aanzien van maatregelen voor overige plastic tassen geldt, dat maatregelen ter reductie van het gebruik daarvan niet zo ver mogen gaan dat zij de handel in deze plastic tassen beletten.
Hoe beoordeelt u een en ander in relatie tot het voornemen van EU-commissaris Timmermans om tot minder regelgeving te komen? Ziet u een rol voor commissaris Timmermans om milieubeleid te verbeteren, te verminderen of te versterken waar het kan? Steunt u commissaris Timmermans in zijn aanpak?
U vraagt mij hoe het Europees verbod op dunne plastic tasjes zich verhoudt met de ambitie van de Commissie om te komen tot een scherpere focus van EU-beleid. Nederland steunt de Commissie om dit, ondermeer langs de weg van betere regelgeving, tot stand te brengen. Ik verwijs hiervoor naar de brief met een appreciatie van het Commissie Werkprogramma 2015 die uw Kamer op 23 januari jl. heeft ontvangen. Een belangrijk aspect bij «Better Regulation» is dat er bij de Europese burgers en het bedrijfsleven draagvlak moet zijn voor Europese regels waarin nieuw beleid wordt uitgewerkt. In december van vorig jaar is er in Brussel een akkoord bereikt over het terugdringen van de plastic tassen. Dat betekent dat er op EU-niveau draagvlak is en het akkoord weerspiegelt de breed gedragen wens om het gebruik van plastic tasjes te beperken via een Europese richtlijn die alle lidstaten moeten implementeren.
Ook in Nederland blijkt er draagvlak te zijn onder de burgers om maatregelen te nemen om de hoeveelheid plastic tassen terug te dringen. Dit is gebleken uit de pilot «Mag het een tasje minder zijn?» van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV).
Welke landen werken er al met een verbod op plastic tassen? Hoe pakt dat uit?
De zorg over het verspillen van grondstoffen en de overlast door plastic zwerfafval hebben ook in andere landen reeds geleid tot acties.
Zowel binnen als buiten de Europese Unie (EU) hebben diverse landen reeds maatregelen genomen of zijn van plan om die te nemen voor de reductie van plastic tassen.
Zo kennen we bijvoorbeeld landen buiten de Europese Unie, zoals Rwanda en Bangladesh, waar een totaalverbod geldt voor de plastic tassen.
Binnen de EU heeft alleen Italië een verbod op plastic tassen, met uitzondering van biologisch afbreekbare tassen. Daarnaast heeft Frankrijk aangekondigd om plastic tassen voor eenmalig gebruik per 1 januari 2016 te verbieden.
Ook de lidstaten Portugal en Engeland hebben aangekondigd stappen te zullen zetten voor de reductie van de gratis plastic tassen.
Over de effecten van de maatregelen is nog weinig geschreven. Ierland kent een heffing op de plastic tassen en daarvan is bekend dat de heffing meer dan 90% reductie heeft opgeleverd van het aantal plastic tassen dat aan de toonbank of bij de kassa is verstrekt.
Welke initiatieven om het gebruik van plastic tassen te reduceren zijn er op dit moment in EU-lidstaten waar nog geen verbod is?
Zoals hierboven reeds aangegeven, verschillen ook binnen de EU de maatregelen. Elke lidstaat kiest voor een maatregel die het meest effectief is voor de eigen situatie.
Dat is het voordeel van het bereikte Europese akkoord, omdat dat de ruimte laat voor de lidstaten. De maatregelen die tot nu toe bekend zijn binnen de EU verschillen van verbod van plastic tassen tot het opleggen van een heffing of niet meer gratis weggeven van bepaalde plastic tassen.
Op dit moment zijn initiatieven bekend in de volgende landen:
In België, Bulgarije, Duitsland en Letland zijn er vrijwillige initiatieven om het gebruik van plastic tassen te reduceren.
Naar aanleiding van het voorstel van de Europese Commissie hebben Frankrijk, Portugal en Engeland aangekondigd stappen te zetten voor de reductie van de plastic tassen.
Hoeveel plastic tasjes worden er in Nederland gebruikt? Hoe verhoudt dit zich tot het gebruik ervan in andere EU-lidstaten? Kunt u hierbij een actueel overzicht met bronvermelding geven over aantallen, landen, soort tassen en andere relevante informatie?
De cijfers die gebruikt worden, zijn schattingen, omdat geen exacte cijfers beschikbaar zijn over de hoeveelheid plastic tassen die in de lidstaten gebruikt worden door gebrek aan inzicht en monitoring. Dat betekent dat de cijfers niet 100% betrouwbaar zijn. De schattingen voor de in Nederland gebruikte plastic tassen variëren tussen de 80 en 260 tassen per persoon per jaar. In totaal komt dit neer op een hoeveelheid tussen de 1,3 en 4,4 miljard plastic tassen per jaar.
Het verschil tussen deze aantallen wordt onder meer veroorzaakt door het feit dat er verschillende definities zijn gehanteerd voor wat een eenmalige en een meermalige tas is en hoeveel deze zouden wegen. Maar beide getallen betreffen omvangrijke hoeveelheden.
In de onderstaande tabel uit de impact assessment van de EU vindt u het overzicht van het gebruik van plastic tassen per persoon per jaar binnen de EU.
Bronnen:
1 http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=CELEX:52013SC0444&from=EN
2 https://www.kidv.nl/over-het-kennisinstituut-duurzaam-verpakken/actueel/4370/rapportage-project-vermindering-tassen-in-het-winkelkanaal.html
Op welk feitencomplex baseert u uw voornemen tot beleid?
De in het vorige antwoord gegeven hoeveelheid plastic tasjes zorgt per jaar voor een grote hoeveelheid aan grondstoffenverbruik.
Voor het project «Vermindering draagtassen in het winkelkanaal» uitgevoerd door het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) heeft Milieu Centraal in opdracht van het KIDV een berekening gemaakt op basis van verschillende bronnen over het gebruik van het aantal plastic tassen per hoofd van de bevolking per jaar.
Daaruit bleek dat er in Nederland tussen de 20 en 26 miljoen kilo aan kunststof draagtassen per jaar gebruikt worden.
Een gedeelte van de plastic tassen leidt tot zwerfafval. Dit blijkt ook uit de jaarlijkse strandmonitoring door Rijkswaterstaat. Van de tien meest gevonden items op de stranden staan plastic tassen op nummer drie.
Uit het rapport van het KIDV blijkt dat de grootste milieuwinst zit in het omlaag brengen van het gebruik van het aantal draagtassen.
De pilot van het KIDV «Mag het een tasje minder zijn?» heeft laten zien dat een combinatie van beprijzen en goede communicatie kan leiden tot een stevige reductie, namelijk 77%.
Daarnaast blijkt het uit zowel de hierboven genoemde pilot van het KIDV en de openbare raadpleging van de Europese Commissie dat er breed draagvlak is bij de burgers om maatregelen te nemen voor het terugdringen van de hoeveelheid plastic tassen.
Is er een nulmeting gedaan met betrekking tot het gebruik van plastic tassen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daar het resultaat van?
Om het effect van het beleid te kunnen meten is het goed om te weten wat de startpositie is. In antwoord 6 staat de hoeveelheid plastic tasjes die in 2010 per persoon per jaar naar schatting gebruikt werden volgens de Europese Commissie. Dat is de nul-meting die gehanteerd wordt.
Is er al een effectieve meetmethode bepaald waarmee de resultaten van het uitbannen ook tussen EU-lidstaten onderling vergelijkbaar gemaakt kunnen worden?
Nog niet. In het akkoord over de reductie van plastic tassen is wel een bepaling opgenomen waarin staat dat de EC een methodiek hiervoor zal ontwikkelen.
Wat is uw inzet in de EU op het gebied van plastic tassen? Wanneer vindt verdere afstemming binnen de EU plaats? Wanneer verwacht u hierover uw eerste terugkoppeling te kunnen geven aan de Kamer?
De onderhandelingen over het voorstel dat de Europese Commissie op 5 november 2013 publiceerde en dat zich richt op het terugdringen van het gebruik van plastic tassen2, zijn inmiddels afgerond. Lopende de onderhandelingen heb ik de Kamer regelmatig van informatie voorzien, onder andere in het kader van het AO Milieuraad van 4 december 2014.
Ik heb gedurende de onderhandelingen ingezet op een akkoord waarin ruimte is voor lidstaten om passende maatregelen te nemen.
Zoals is aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Milieuraad van 17 december 20143 is eind 2014 een principeakkoord bereikt tussen het Europees parlement en de Raad waar Nederland ook mee ingestemd heeft.
Formele aanname van de richtlijn is voorzien in de eerste helft van 2015.
Ik zal u medio dit jaar nader informeren over de resultaten en op welke wijze ik voornemens ben de richtlijn in de Nederlandse wet te implementeren.
Betreffen de afspraken in Nederland alleen gratis plastic tassen tot 50 mu of ook tassen boven de 50 mu? Met andere woorden, bieden de afspraken ruimte om niet alleen het aanbieden van kleine plastic tassen, maar alle plastic tassen te verbieden? Wilt u op termijn een einde aan alle plastic tassen maken in Nederland? Zo ja, op welke termijn? Hoe rijmt u dit met het gelijke speelveld in de EU?
Een tasje dunner dan 50 mu is licht, goedkoop en gaat eerder kapot. Dus het is goed als die niet gratis zijn. Maar wettelijke beperkingen moeten duidelijk, uitvoerbaar en handhaafbaar zijn.
Een grens van 50 mu is mogelijk maar heeft uit dat oogpunt nadelen. In Nederland wordt daarom toegewerkt naar een verbod op gratis plastic tasjes bij een toonbankinstelling, ongeacht de dikte. Dit is duidelijk voor consument en winkelier en de handhaving. Daarnaast voorkom je hiermee een verschuiving naar dikkere tassen die niet onder het verbod van 50 mu zouden vallen.
Met het verbod op gratis plastic tassen bij een toonbankinstelling wil ik geen einde maken aan het in de handel brengen van plastic tassen in Nederland, het gaat alleen om het gratis weggeven ervan.
Kunt u aangeven hoeveel plastic tassen er in Nederland jaarlijks per consument gebruikt worden? Voor welk deel betreft dit tassen tot 50 mu? Hoe betrouwbaar zijn de cijfers hierover, gezien het feit dat plastic tasjes in bulk worden verhandeld?
Zie het antwoord op vraag 6 waarbij de tassen tot 50 mu in de tabel staan als «single use» tasjes.
In welke branche(s) worden de meeste gratis plastic tasjes uitgedeeld? Om welke getallen gaat het, uitgesplitst per branche (volumes, zowel in aantallen, in stuks, als in kilogrammen)?
Hier zijn geen betrouwbare cijfers over bekend.
Welke percentage van het huishoudelijk afval bestaat uit plastic tasjes?
Het aandeel plastic draagtassen in de totale hoeveelheid huishoudelijk restafval is ongeveer 1,1%.
Wat heeft u tot op heden gedaan om terugdringing van plastic tasjes te realiseren? Wat is tot op heden het effect daarvan?
In de Raamovereenkomst Verpakkingen 2013–2022 is afgesproken dat de supermarkten per 1 januari 2014 geen gratis plastic tassen meer zouden uitgeven bij de kassa.
De ILT heeft in haar onderzoek naar deze prestatiegarantie geconstateerd dat er geen gratis plastic tasjes meer worden verstrekt.
In navolging van de Raamovereenkomst heeft het KIDV een pilot uitgevoerd «Mag het een tasje minder zijn?». Daarin is aangetoond dat een combinatie van communicatie en beprijzing kan leiden tot een reductie van 77% in uitgave van plastic tassen.
Daarnaast heeft het KIDV een materiaalstudie uitgevoerd waarbij inzicht wordt gegeven in de milieudruk van diverse materialen voor drie type draagtassen. Deze studie heb ik aan uw Kamer aangeboden bij mijn brief over de aanpak van plastic tassen, parallel aan deze brief. De uitkomsten van de studie heb ik benut bij mijn aanpak.
Waarom stelde u in een recent algemeen overleg dat de Green Deal met als doel het gebruik van plastic tasjes terug te dringen, mislukt is? Is er overleg geweest met de deelnemers voordat u dit in het openbaar communiceerde? Zo nee, wat zegt dat over uw voornemen om in de breedte met oplossingen te komen? En hoe gaat u om met Green Deals op beleidsvlakken als energie, grondstoffen, papier, chemie, agro, klimaat en overigen?1
Met de betrokken branches ben ik in overleg geweest en van de bevindingen heb ik waar relevant uw Kamer op de hoogte gesteld. Het overleg had als doel om te komen tot een breed gedragen aanpak tot het terugdringen van het gebruik van plastic tasjes. Een green deal is in de overleggen als één van de mogelijkheden genoemd. Op deze manier is er met branches hierover gesproken. Een green deal zou alleen kunnen als de branches daarom zouden verzoeken en dat was niet het geval. Mijn constatering was dat een vrijwillige aanpak niet tot het gewenste resultaat zou leiden, reden waarom ik wil overgaan tot een verbod op gratis plastic tasjes als onderdeel van een bredere aanpak. Hierover werk ik nog steeds samen met de branches.
Green Deals zijn een instrument in het groene groei beleid. Zij komen tot stand op verzoek van de maatschappelijke partijen. Uw Kamer is geïnformeerd5 over de stand van zaken met betrekking tot alle Green Deals door middel van de toezending van de voortgangsrapportage hierover.
Wat is de inhoud van deze Green Deal? Welke specifieke afspraken zijn volgens u onvoldoende nagekomen? Wat werkte wel en wat niet en waarom? Wat was het tijdspad om aan alle afspraken te voldoen?
De gedachte achter een brede aanpak was om te komen tot een aanpak per sector gecombineerd met een gezamenlijke communicatie. Veel sectoren hebben zich hierin constructief opgesteld. Maar ze gaven ook aan niet af te kunnen dwingen dat al hun leden de aanpak zouden volgen.
Aanvankelijk was het de bedoeling dat de brancheorganisaties voor de zomer 2014 met een aanpak zouden komen. Naast het feit dat het proces veel tijd in beslag nam, waren er ook brancheorganisaties die bleven twijfelen over de aanpak en werd ook steeds duidelijker dat ook veel winkels niet aangesloten zijn bij de brancheorganisaties.
En een aanpak is pas echt effectief als die overal wordt toegepast.
Het is natuurlijk niet de bedoeling dat goedwillende winkeliers klanten verliezen omdat een andere winkelier een plastic tasje gratis meegeeft. Uiteindelijk hebben een aantal branches dan ook aangegeven dat ze liever regelgeving zien.
Het is onder andere deze informatie die mij er toe gebracht heeft om over te gaan tot een verbod op gratis plastic tasjes.
Een gezamenlijke communicatiecampagne is nog steeds het voornemen. De branches waarmee ik in gesprek ben, werken hier graag aan mee.
Kan deelnemers van de Green Deal verweten worden dat de Green Deal mislukt zou zijn? Zo ja, aan wie valt dit precies toe te rekenen? Welke andere inspanningen had u verwacht van de deelnemers?
De inzet van de brancheorganisaties was constructief. De eerste insteek was om met een gezamenlijk plan met maatwerk per branche te komen. Dit bleek niet haalbaar op de gestelde termijn. Uiteindelijk bleek ook dat alleen op basis van afspraken de gewenste vermindering van de milieudruk niet bereikt zou worden.
Voor mij staat steeds voorop om de milieudruk rondom plastic tasjes snel te verminderen. Met regelgeving wordt die milieudruk effectief aangepakt waarbij het streven een vermindering van het aantal plastic tassen met 70–80% is.
Wat kunt u zelf nog doen om het wel een succes te maken? Hoe beoordeelt u de huidige inspanningen die door de sector worden gedaan om het gebruik van plastic tassen te reduceren?
Een verbod op gratis plastic tasjes zal naar verwachting succesvol zijn. De verwachting is dat een duidelijke communicatie zal bijdragen aan het duurzamer omgaan met het gebruik van plastic tassen door winkeliers en consumenten. Het ministerie speelt daar ook een rol in en ik pak dat graag samen met de brancheorganisaties op. De huidige inspanningen, in zoverre die tot zichtbare resultaten leiden, juich ik toe.
Een voorbeeld van deze inspanning is het uitfaseren van de gratis plastic tasjes bij de kassa van de supermarkten als één van de prestatiegaranties in de Raamovereenkomst Verpakkingen. Deze is succesvol gerealiseerd. Dat geldt ook voor het uitvoeren van de pilot samen met KIDV en diverse zelfstandige initiatieven van ketens.
Verwacht u dat deze inspanningen voldoende zijn om tot een aanzienlijke reductie van plastic tassen te komen? Zo ja, hoeveel en met welk resultaat? Zo nee, waarom niet en wat is voor u wel voldoende?
Het doel is een significante reductie van het aantal plastic tassen. Een daling tussen de 70–80% vind ik een mooi resultaat. Als we er in slagen om de totaalaanpak van verbod en communicatie goed gezamenlijk op te pakken, dan verwacht ik deze aanzienlijke reductie te behalen. Dit sluit aan bij de conclusies van het KIDV.
Wat is uw reactie op de mening dat er altijd partijen zullen zijn die zich minder inspannen, waarbij het vervolgens de vraag is waarom degenen die zich wel inzetten moeten opdraaien voor anderen, soms op punten waar ze (vrijwel) geen invloed op hebben?
Aannemende dat deze mening slaat op het verstrekken van gratis plastic tasjes en de bijdrage die deze tasjes leveren aan zwerfafval en dus plastic soep, is mijn reactie dat ik het probleem dermate ernstig vind dat alle bijdragen wenselijk zijn. Laat het duidelijk zijn dat ik het tegengaan van grondstofverspilling en het tegengaan van zwerfafval belangrijk vind. Het terugdringen van plastic tassen draagt bij aan die bewustwording en heeft aantoonbaar een effect.
Kunt u meer inzicht geven in uw overleg met de detailhandel en brancheverenigingen en de uitkomsten daarvan? Bent u bereid om met de verschillende branches om de tafel te gaan zitten om te spreken over uitfasering van de gratis plastic tas waar dat mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden 17 en 18. Met de detailhandel en de branches zit ik om de tafel om de verdere aanpak uit te werken op basis van het verbod op gratis plastic tasjes dat in voorbereiding is. Ik verwijs u ook naar mijn brief over de aanpak van plastic tassen die ik parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer heb aangeboden.
Deelt u de mening dat het beste gekeken kan worden naar de milieudruk gedurende de levenscyclus van een product in plaats te beoordelen op basis van eenmalig gebruik?
Ja, in algemene zin kan het beste gekeken worden naar de milieudruk van een product gedurende de levenscyclus. Zo een analyse moet wel technisch mogelijk zijn. In het geval van plastic tasjes blijkt de milieudruk die zwerfafval veroorzaakt niet te kwantificeren.
De milieudruk van de draagtassen kan omlaag door minder tassen te gebruiken. Elke tas die we minder gebruiken, levert namelijk milieuwinst op. De brede aanpak, zoals geschetst in mijn brief die ik parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer toestuur, draagt bij aan de verlaging van de milieudruk van de draagtassen en in het bijzonder aan die van plastic draagtassen.
Wat is de milieudruk van gratis plastic tasjes? Waarin verschilt de milieudruk van niet-gratis plastic tasjes? Kunt u aangeven welke alternatieven er zijn voor plastic tassen en wat de voor- en nadelen en milieudruk per alternatief zijn?
Het KIDV rapporteerde in januari 2015 als onderdeel van het project «vermindering draagtassen in het winkelkanaal» de resultaten van een materiaalstudie. Hierin werd de milieudruk van 3 typen tassen (hemd, middelgroot en bigshopper) en 12 typen materialen inzichtelijk gemaakt.
Belangrijkste conclusie uit het project is dat de milieudruk teruggedrongen wordt als er minder draagtassen worden uitgegeven.
De conclusie uit de pilot «Mag het een tasje minder zijn?» was dat communicatie in combinatie met beprijzing zorgen voor reductie van het gebruik van het aantal tassen. Door in te zetten op preventie en tassen niet gratis weg te geven, wordt hier invulling aan gegeven.
Meer informatie over de alternatieven staan in de rapportage van KIDV die ik als bijlage bij deze brief aan uw Kamer stuur. Daarbij is van belang te melden dat de studie geen rekening houdt met het effect op zwerfafval. Reden is dat daar in de bij de studie gebruikte methodiek geen objectieve methode voor is.
Maar tassen hebben vanzelfsprekend wel effect op zwerfafval. Alternatieven die op het gebied van reductie van milieudruk goed scoren zullen dus nog aanvullend gewogen moeten worden op hun bijdrage aan zwerfafval.
Hoe beoordeelt u de stelling van Stichting Milieu Centraal dat plastic tassen beter zijn dan papieren tassen?
De stelling is grotendeels in lijn met het rapport van het KIDV. Het rapport van KIDV is recent gepubliceerd en geeft enkele nuances.
Milieu Centraal heeft aangegeven de webtekst over de vergelijking plastic tas en papieren tas aan te passen op grond van het TNO rapport, waarbij ook de kanttekening gegeven gaat worden dat de milieuimpact van draagtassen op het zwerfafval in de materiaalstudie niet is meegenomen.
Worden plastic tassen vaak hergebruikt? Verdwijnen gratis wegwerptassen meteen in het restafval na gebruik? Kunt u alternatieve toepassingen (in en rondom het huis) noemen waar de tas nog nuttig is?
De materialenstudie van KIDV heeft dit op een rij gezet. Hierin werd de milieudruk van 3 typen tassen (hemd, middelgroot en bigshopper) en 12 typen materialen inzichtelijk gemaakt.
Middelgrote plastic tassen en big shoppers worden meermalig hergebruikt en een hemdtas kan bij voorbeeld worden hergebruikt als pedaalemmerzak. Het verbod dat per 1 januari 2016 in werking zal treden, heeft betrekking op alle plastic tassen die bij de toonbank worden weggegeven, met een uitzondering voor de plastic tassen die noodzakelijk zijn vanwege functionaliteit en voedselveiligheid.
Is het mogelijk om plastic tassen in te zamelen en te verwerken middels het Plastic Hero-systeem? Zal dit een verlichting van de milieudruk geven?
Plastic draagtassen die bij de verkoop aan consumenten worden verstrekt zijn volgens het Besluit beheer verpakkingen 2014 een verpakking. Daarom kunnen deze prima via het Plastic Hero-systeem worden ingezameld.
Dit gebeurt nu dus al. In de gezamenlijke communicatiecampagne zal ook hier aandacht voor zijn zodat de tassen op de juiste manier afgedankt kunnen worden.
Kunt u aangeven hoeveel plastic tassen er uiteindelijk in het zwerfafval en in de plastic soep terecht komen? Welk deel van de plastic soep is afkomstig van Nederland? Welk aandeel hebben de gratis plastic tasjes hierin?
De hoeveelheid plastic tassen die in de plastic soep terecht komt is lastig te meten, omdat plastic deeltjes niet te herleiden zijn tot het oorspronkelijke product. Wel wordt er via de jaarlijkse strandmonitoring door Rijkswaterstaat gemeten hoeveel tassen worden aangetroffen op stranden. Van de tien meest gevonden items op de stranden staan plastic tassen op nummer drie. Het is niet mogelijk aan te geven welk deel van de plastic soep afkomstig is van Nederland. Wel is duidelijk dat plastic soep een typisch grensoverschrijdend probleem is dat in samenwerking met andere landen moet worden opgelost.
Als de plastic soep uit andere materialen bestaat en een andere herkomst heeft, kunt u deze benoemen? Indien deze informatie u niet bekend is, op welke informatie is een mogelijk verbod vervolgens gebaseerd?
Plastic soep bestaat uit veel meer items dan alleen plastic tassen. In de ontwerp Mariene Strategie deel 3 (Kamernummer; 31 710, nr. 35) vindt u een overzicht van de top 10 van items die worden gevonden op stranden en dus onderdeel zijn van plastic soep. In het ontwerp Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) programma van maatregelen is ook aangegeven welke maatregelen de rijksoverheid wil nemen om de plastic soep terug te dringen.
Welke aanpak staat u voor om het bredere probleem van de plastic soep te verminderen of op te lossen? Als daar een internationale aanpak het meest effectief is, waarom wilt u dan voor een klein deel van het probleem een Nederlandse oplossing?
De problematiek van plastic soep is grensoverschrijdend. Om die reden is het van belang om hiervoor op internationaal niveau maatregelen te nemen. Echter, er liggen ook plastic tassen op Nederlandse locaties. Aan de aanpak van die tassen kunnen wij als Nederland bijdrage aan leveren.
In het ontwerp KRM-programma van maatregelen staan de maatregelen genoemd die het kabinet neemt om het bredere probleem van plastic soep aan te pakken. Hierin is opgenomen welke nationale maatregelen Nederland zal nemen en welke activiteiten Nederland op de internationale agenda zet. Alle EU-lidstaten zijn bezig met het opstellen van een dergelijk programma van maatregelen. Zij doen dit in regionale samenhang.
Zo werkt Nederland actief met andere (Noordzee) landen samen binnen de Regionale Zeeconventie OSPAR om het probleem te verminderen via een Marine Litter Actionplan. Dit Marine Litter Actionplan is opgesteld in samenhang met de nationale programma’s van maatregelen in EU-lidstaten.
Gaat er ook een verbod gelden voor biologisch afbreekbare plastic tasjes? Kunt u dit onderbouwen? Als het wettelijk verbod niet geldt voor biologisch afbreekbare tassen, wat is dan het criterium? Hoe beoordeelt u de milieudruk wanneer blijkt dat een biologisch afbreekbare tas snel afbrokkelt en in de natuur en de voedselketen terecht komt?
Of biobased en biodegradable tassen uitgezonderd gaan worden, bekijk ik nog.
Enerzijds wil ik mogelijkheden bieden voor gewenste ontwikkelingen in de richting van vergroening van de economie en het stimuleren van de omschakeling van fossiele naar hernieuwbare grondstoffen en anderzijds moet er wel sprake zijn van afbraak van het materiaal, in de open lucht en ook in de zee.
Hoe kan de consument onderscheid maken tussen een biologisch afbreekbare tas en andersoortige plastic tassen?
Er is een certificatiesysteem voor biologisch afbreekbare plastics. De kiemplant logo’s geven aan of het materiaal waarvan de tas gemaakt is composteerbaar is.
De verpakking kan dan met het door de gemeente ingezamelde GFT mee en in een industriële composteerinstallatie verwerkt worden. Verder geeft het «OK compost HOME» certificaat aan dat de verpakking ook bij lagere temperaturen afbreekt en dus geschikt is om bij de compost van de tuin te doen. Van beide logo’s ziet u een afbeelding.
Wordt er ook gekeken naar regels voor voedselveiligheid? Gaat u een uitzondering maken voor voedselveiligheid? Zo ja, op welke gronden?
Ja. Soms is er geen goed alternatief voor een plastic draagtas. Dat gaat met name op voor natte producten zoals vlees of vis vanwege functionaliteit en voedselveiligheid. Als dat het geval is, dan volgt daar een uitzondering voor. Met de sector ben ik hierover in overleg. Een uitzondering moet ook handhaafbaar zijn, daar wordt ook naar gekeken.
Wat gaat u doen met plastic tasjes voor fruit en groenten in de supermarkten? Vallen deze wel of niet onder het verbod? Moeten de tomaten en appels in een papieren zak, ook als blijkt dat de milieudruk van dit alternatief hoger is dan die van een plastic tasje? Lijkt het u zinvol uitzonderingen te maken en zo ja, op basis van welke criteria? Zo nee, waarom niet?
Mijn beleid is gericht op het terugdringen van het gebruik van alle draagtassen en in het bijzonder van de plastic draagtassen. Een verbod beperkt zich tot plastic tassen die aan de kassa gratis worden meegegeven.
De uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid zijn hier de reden voor. Desalniettemin stimuleer ik het dat de supermarkten ook een verstandige keuze maken welke tasjes aangeboden worden bij het groente en het fruit.
Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de resultaten van de studie van het KIDV waarbij wel goed bedacht moet worden dat het effect op zwerfafval nog niet is meegenomen. Daar moet dus apart rekening mee worden gehouden.
Aangezien het voorgenomen verbod zich niet uitstrekt verder dan aan de kassa hoeft er ook geen sprake te zijn van dit soort uitzonderingen.
Welke alternatieven zijn er voor bijvoorbeeld een slager die gehakt verkoopt en dit verpakt in een plastic folie met daaromheen een gratis tasje? Hoe geeft de patatzaak of afhaalchinees het maandmenu mee als er een verbod is op gratis tasjes? Verwacht u dat ondernemers per klant en tasje een dubbeltje extra moeten gaan rekenen voor het afhalen van een bestelde rijsttafel?
Als een tas een functie heeft op het gebied van voedselveiligheid die niet door een alternatief vervangen kan worden, dan komt er een uitzondering voor. Als het voedselveiligheidsaspect niet op gaat, dan heb ik het liefst dat iemand een rijsttafel of een portie friet ophaalt met een eigen tas. Deze producten zijn immers al verpakt. Verder vertrouw ik er op dat ondernemers een goed alternatief aan hun klanten bieden.
Daarbij kan gedacht worden aan een vergoeding als er toch voor een plastic tas gekozen wordt. Of de ondernemer kiest voor een tas van een ander materiaal, die kan gratis meegegeven worden.
Verwacht u dat gedragsbeïnvloeding uiteindelijk door de consument als betuttelend overheidsingrijpen wordt ervaren?
Het terugdringen van het gebruik van plastic tasjes gebeurt door een combinatie van gedragsbeïnvloeding en wetgeving. De gedragsbeïnvloeding gebeurt via een communicatieaanpak samen met de branches. Het stimuleren van duurzaam gedrag door de overheid is al jaren succesvol in bijvoorbeeld afvalscheiding, het verkeer en het openbaar vervoer. Uit de pilot van KIDV bleek dat consumenten veel begrip hadden voor de reductiedoelstelling en de daarbij horende beprijzing. Voorafgaand aan het voorstel van de Europese Commissie om plastic tassen te reduceren, is er in het kader van de impact assessment een enquête gehouden onder de Europese bevolking6.
Hieruit bleek dat het publiek bijzonder bezorgd is over het niet-duurzame verbruik van plastic draagtassen en veel verwacht van EU-maatregelen op dit gebied.
Mijn ministerie zal ook voor het terugdringen van het gebruik van plastic tasjes bijdragen aan de communicatie om duurzaam gedrag te stimuleren.
Hoe beoordeelt u het gemak en de keuzevrijheid voor de consument? Vindt u dat consumenten zich voldoende duurzaam gedragen, of wilt u dat meer mensen op het moment dat ze aankopen doen een eigen draagtas bij zich hebben?
Het verdient de voorkeur als consumenten een eigen draagtas meenemen. Herbruikbare tassen scoren positief. Als ze voor een plastic tas moeten betalen, zal dit hen stimuleren om een eigen tas mee te nemen. Nemen ze die niet mee dan kunnen ze een tas kopen. Het gemak en de keuzevrijheid voor de consument beoordeel ik dus positief.
Welke handhavingsinstrumenten bent u van plan te gaan inzetten? Wordt hiervoor extra capaciteit vrijgemaakt? Zo ja, tot hoeveel extra kosten leidt dit en ten koste waarvan gaat dit?
Het verbod voor de gratis plastic tassen zal opgenomen worden in een ministeriële regeling onder het Besluit beheer verpakkingen 2014. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) ziet toe op dit Besluit.
De ILT neemt deze werkzaamheden mee in zijn jaarplan. Op dit moment kan dit niet gekwantificeerd worden.
Bent u van plan boetes uit te delen aan marktkooplieden die een gratis tasje bij sinaasappels, brood of een stukje kaas verstrekken? Zo ja, hoe hoog zou die boete moeten zijn?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 33, zal het verbod gelden voor gratis plastic tassen die bij de toonbank worden weggegeven. Daarbij zal een uitzondering gemaakt worden voor de tassen die nodig zijn vanwege de functionaliteit en voedselveiligheid.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zal als toezichthouder optreden. Die gebruikt het normale bestuursrechtelijke instrumentarium waarbij een dwangsom kan worden opgelegd of andere bestuursrechtelijke maatregelen. De hoogte van de dwangsom is gerelateerd aan het verkregen economisch voordeel.
Heeft u capaciteit voor het handhaven van een verbod op plastic tasjes? Wie ziet u dit uitvoeren? Een politiefunctionaris? Een gemeentelijke buitengewone opsporingsambtenaar, of de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit? Welk budgettair beslag legt dit op die organisaties?
Zie mijn antwoord op vraag 38.
Denkt u dat het uitdelen van boetes of het streng optreden in de handhaving het draagvlak van deze milieumaatregel versterkt?
Uit de pilot van KIDV bleek dat er een stevig draagvlak is voor deze maatregel bij consumenten. Gemiddeld is er dus steun voor deze milieumaatregel en ondernemers voeren graag uit wat hun klanten wensen.
Draagvlak bij winkeliers kan verdwijnen als er niet gehandhaafd wordt, omdat dan het speelveld ongelijk wordt.
Ik ga er daarom vanuit dat winkeliers strenge handhaving zullen toejuichen. Uiteraard zal er bij ondernemers die hun verantwoordelijkheid en plicht niet nemen minder draagvlak zijn. Dat is juist de reden dat ik voor een verbod opteer.
Wat is het effect van een verbod voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven?
Een verbod op het gratis verstrekken van plastic tasjes heeft voor zover ik kan overzien geen effect op de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven.
Zijn er in Nederland producenten van plastic tasjes? Hoe hebben die gereageerd op uw aangekondigde verbod? Is er overleg geweest met deze partijen?
In Nederland zijn er producenten van plastic tasjes. Met een aantal partijen zijn er gesprekken gevoerd. NRK Verpakkingen, die de belangen van de producenten van kunststofverpakkingen behartigd, is voorstander van optimale recycling van kunststof verpakkingen en het aanpakken van zwerfafval. Het vragen van een vergoeding voor een tas vindt de NRK Verpakkingen een goede optie, evenals het zelf meenemen van een tas en het stimuleren van inzameling van tasjes (aanleren van goed weggooigedrag). NRK Verpakkingen is wel van mening dat als gratis plastic tassen verboden worden, dat ook alle andere gratis draagtassen (papier, jute etc.) verboden moeten worden. Dat is echter niet mogelijk, omdat de EU-regelgeving hiervoor geen grondslag biedt.
Wat is het economische effect van een verbod op gratis plastic tassen voor bedrijven? Kost het bedrijven omzet, dan wel leidt het tot banenverlies? Zo ja, kunt u dit kwantificeren? Zo nee, waarom niet?
Een integraal verbod op gratis plastic tasjes zal leiden tot kostenreductie voor de winkelier, omdat er door de voorziene reductie geen tasjes meer aangeschaft hoeven te worden. Voor de toch verstrekte plastic tassen kan de winkelier een vergoeding vragen. Dit zijn extra inkomsten.
Verschuiving van omzet wordt niet voorzien, een consument zal aanschaf van een product niet af laten hangen van de mogelijkheid een gratis tas er bij te krijgen.
Tot welke lastenstijgingen gaat dit leiden? Welke overige neveneffecten zijn te verwachten en hoe wilt u daarmee omgaan?
Het beleid is er op gericht dat er minder draagtassen worden verbruikt. Dat geeft een kostenverlaging voor de winkelier die gemiddeld ten gunste komt aan de consument. De consument die zelf een tas meeneemt, maakt volledig gebruik van deze lastenverlichting. Een consument die tassen koopt en weggooit zal minder of geen voordeel hebben.
Bij de monitoring van deze aanpak, zal ik ook monitoren op eventuele neveneffecten en waar nodig maatregelen treffen.
Hoe beoordeelt u het nut en noodzaak om een verbod op plastic tasjes in te stellen?
Er komt geen verbod op plastic tasjes.
Als onderdeel van het brede beleid gericht op het terugdringen van het aantal draagtassen en ter uitvoering van de op handen zijnde aanpassing van verpakkingsrichtlijn komt er een verbod op gratis plastic tassen. In mijn brief aan uw Kamer geef ik aan wat hier nut en noodzaak van zijn.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van een verbod op plastic tasjes in relatie tot proportionaliteit om dit per wet te gaan regelen?
Er is geen sprake van een verbod op plastic tasjes. Als onderdeel van het brede beleid gericht op het terugdringen van het aantal draagtassen komt er een verbod op gratis plastic tassen. In mijn brief aan uw Kamer over mijn aanpak geef ik aan wat ik verwacht op het gebied van effectiviteit. De gewenste reductie zal zonder een wettelijk verbod niet bereikt worden, omdat niet alle toonbankinstellingen lid zijn van een brancheorganisaties en daardoor niet bereikt kunnen worden via convenanten met brancheorganisaties. Ze zullen zich ook niet verplicht voelen om zich aan de afspraken te committeren. Om die reden is een wettelijk verbod voor gratis plastic tassen effectiever en daarmee proportioneel.
Tevens geef ik hiermee uitvoering aan EU-besluit dat de lidstaten ruimte biedt om maatregelen te nemen voor de reductie van plastic tassen.
Bent u van mening dat een verbod op plastic tassen daadwerkelijk zal leiden tot een aanzienlijke vermindering van de milieudruk?
Zoals toegelicht in mijn brief over de aanpak van plastic tassen, zet ik in op een brede aanpak, met als onderdeel een verbod op de gratis plastic tassen. Deze stappen zullen leiden tot een vermindering van de milieudruk.
Bent u bereid om de alternatievenstudie over milieudruk en de toepassingen van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken af te wachten? Zo nee, waarom niet?
De materiaalstudie is in januari 2015 opgeleverd en is aan uw Kamer aangeboden.
Denkt u dat het beprijzen van een plastic tasje de oplossing is voor een milieuprobleem dat wellicht niet te kwantificeren valt?
Ik sta een brede aanpak voor. Als onderdeel van beleid gericht op het terugdringen van de milieudruk van de draagtassen, wordt een verbod op het gratis verstrekken van plastic tasjes ingesteld.
In mijn brief over de aanpak van draagtassen die parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer wordt toestuur, is uitgelegd hoe dit zich verhoudt tot het milieuprobleem.
Bent u bereid om af te zien van een verbod op gratis plastic tassen? Bent u bereid om eerdere uitspraken hierover nog eens in overweging nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat wordt het vervolg?
Nee, in mijn brief geef ik aan welke redenen aan een verbod ten grondslag liggen.
Kunt u de antwoorden op deze vragen gelijktijdig met de brief inzake het uitbannen van plastic tasjes (door u reeds toegezegd tijdens het algemeen overleg Grondstoffen en afval d.d. 16 oktober 2014) aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Het bericht dat de gemeente Tilburg het alternatief voor beschut werk doorzet |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat de gemeente Tilburg geen voorziening voor beschut werk gaat realiseren?1
De uitvoering van de Participatiewet is gedecentraliseerd naar gemeenten. Daar hoort bij dat gemeenten de ruimte hebben om eigen afwegingen te maken. De verantwoordelijkheid voor de invulling van beschut werk ligt bij de gemeenten. Gemeenten zijn verplicht om beleid te maken voor beschut werk en dit vast te leggen in een verordening. Dat heeft de gemeente Tilburg ook gedaan. Er is een belangrijke rol voor de lokale democratie. De gemeenteraad stelt de kaders en controleert. In het bericht staat dat het college (D66, CDA, GroenLinks en SP) in Tilburg de steun van de gemeenteraad heeft om vanaf januari met de verordening aan de slag te gaan.
Vindt u vrijwilligerswerk of dagbesteding een volwaardig alternatief voor beschut werk? Zo nee, wat gaat u hieraan doen? Zo ja, waarom?
De gemeenten hebben met de Participatiewet en de Wmo een breed palet aan voorzieningen beschikbaar om mensen naar werk toe te leiden of anderszins te laten participeren. De gemeente bepaalt op basis van maatwerk en de afstand tot de arbeidsmarkt wat de beste activeringsroute is voor een persoon en welk instrument het meest passend is. Bij beschut werk is sprake van loonvormende arbeid, bij vrijwilligerswerk en dagbesteding niet. Het zijn dan ook verschillende instrumenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de keuzes die zij maken. De lokale democratie besluit over de verdere uitwerking van het beleid. Ik heb er vertrouwen in dat de gemeenten weloverwogen keuzes maken.
Heeft u hierover contact gehad met de gemeente Tilburg?2
Ik heb het voornemen om op korte termijn op werkbezoek te gaan bij de gemeente Tilburg.
Klopt het dat het Ministerie van SZW met een juridische blik naar de Tilburgse verordening voor beschut werk heeft gekeken, en heeft geconstateerd dat de verordening juridisch in orde is? Zo ja, bent u bereid de Participatiewet aan te passen, zodat gemeenten ook daadwerkelijk beschut werk moeten realiseren, waar mensen cao-loon verdienen en pensioen opbouwen? Kan de Kamer dit advies ontvangen?
Mijn ministerie heeft ambtelijk contact gehad met Tilburg over de conceptverordening. Daarbij heeft mijn ministerie alleen een inschatting gemaakt in hoeverre deze artikelen juridisch in lijn zijn met de Participatiewet. In het uiterste geval zal een rechter bepalen of de artikelen in de verordening in lijn zijn met de Participatiewet. De conceptverordening behandelt alle verplichte onderdelen.
De uitvoering van de Participatiewet, waaronder het instrument beschut werk, is met beleidsvrijheid overgedragen aan gemeenten. Ik hecht aan deze beleidsvrijheid en ben niet voornemens deze op voorhand in te perken. De motie (Kamerstuk 29 817 nr. 107) van de leden Karabulut en Voortman waarin de regering onder andere wordt verzocht in de Participatiewet een verplichting op te nemen om een minimum aantal beschutte werkplekken te realiseren, is door uw Kamer verworpen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verantwoordelijk voor het functioneren van het stelsel. Vanuit die verantwoordelijkheid is het nodig dat hij zich een landelijk beeld vormt over hoe het stelsel werkt en of het bijdraagt aan het realiseren van de beoogde doelstellingen. Om dit vast te kunnen stellen vindt er binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de Participatiewet een evaluatie plaats. Ook is een uitgebreid monitoringtraject gestart. De inzet van nieuwe instrumenten, waaronder beschut werk, wordt via deze monitor gevolgd. Als uit de monitor blijkt dat de resultaten achterblijven bij wat de Participatiewet beoogt, ga ik in gesprek met gemeenten en andere betrokken organisaties.
Hoe verhoudt de «Tilburgse aanpak» zich met uw eerdere uitspraken dat gemeenten die geen beschutte werkplekken realiseren hierop worden aangesproken, en dat u er vanuit gaat dat de 30.000 plekken er «ook zullen komen»?3
Gemeenten zijn verplicht beleid voor beschut werk vast te stellen en dit in een verordening op te nemen. Er zijn middelen beschikbaar gesteld voor landelijk structureel 30.000 plekken. Ik heb er vertrouwen in dat deze plekken in de structurele situatie worden gerealiseerd.
Tilburg heeft haar beleid omtrent beschut werk vastgelegd in een conceptverordening. Hierin staat niet dat er nooit beschut werk zal worden ingevuld. De Gemeenteraad behoudt de verantwoordelijkheid om jaarlijks het aantal beschikbaar gestelde plekken beschut werk vast te stellen en kan derhalve ook beslissen beschut werk in te zetten.
In het artikel in Binnenlands Bestuur staat dat het college van Tilburg afspraken heeft gemaakt met de raad. Iedereen die zich meldt moet binnen zes maanden een plek hebben, inclusief begeleiding. Lukt dat niet, dan zal de gemeente alsnog beschut werk inkopen.
Het bericht ‘Zorgbestuurder vangt twee ton voor maand werk’ |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgbestuurder vangt twee ton voor maand werk»?1
Ja.
Is het waar dat deze zorgbestuurder € 199.732 heeft ontvangen voor één maand arbeid en een paar losse projecten in 2013? Zo ja, hoe verhoudt deze buitensporige beloning zich tot de Wet normering topinkomens (WNT)?
Nee, dat is niet waar. De inkomensgegevens van zorgbestuurders zijn te vinden op www.jaarverslagenzorg.nl. Daaruit blijkt dat de betrokken zorgbestuurder in 2013 een bedrag van € 151.963 heeft ontvangen. Dit betreft de optelsom van zijn beloning plus de belastbare onkostenvergoedingen. De normering grijpt echter aan bij het begrip «bezoldiging». Tot de bezoldiging moeten ook de beloningen betaalbaar op termijn, waaronder de werkgeversbijdrage pensioen, worden gerekend. De totale bezoldiging van betrokkene bedroeg in 2013 € 181.722. Betrokkene is tot 1 februari 2013 voorzitter van de Raad van Bestuur geweest. Volgens informatie verstrekt door de Raad van Toezicht, is betrokkene daarna in dienst gebleven en heeft hij werkzaamheden verricht met een substantieel tijdsbeslag. Per 1 februari 2013 wordt betrokkene als gewezen topfunctionaris aangemerkt. De bezoldiging van gewezen topfunctionarissen wordt niet door de WNT genormeerd, maar moet wel worden verantwoord. Alleen de bezoldiging voor de maand januari 2013 wordt dus door de WNT genormeerd (zie ook het antwoord op vraag 5).
Deelt u de mening dat betalingen aan bestuurders als deze schade toebrengen aan de GGZ-sector en volledig in strijd zijn met de maatschappelijke en politieke wens om inkomens – betaald van publiek geld – te matigen en te normeren? Bent u bereid bestuurder en instelling in kwestie individueel aan te spreken op dit laakbaar gedrag?
Zie het antwoord op vraag 2; de situatie zoals u die weergeeft in vraag 2, is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat bestuurders die dergelijke salarissen wensen te verdienen niet thuishoren in deze sector?
Zie het antwoord op vraag 3.
Valt de functie waarin de betreffende persoon na januari 2013 werkzaamheden uitvoerde ook onder het begrip topfunctionaris, zoals bedoeld in de WNT? Zo ja, welke handhavingsmaatregelen heeft u in deze casus ondernomen? Zo nee, waarom heeft u geen maatregelen genomen?
Nee. Nadat betrokkene zijn bestuursfunctie heeft neergelegd (i.c. per eind januari), kwalificeert hij niet langer als topfunctionaris, maar als gewezen topfunctionaris.
Zolang de gewezen topfunctionaris werkzaam blijft bij dezelfde instelling moeten de bezoldigingsgegevens op grond van de WNT openbaar gemaakt worden.
Deelt u de mening dat de beloning in deze casus niet in verhouding staat tot de verrichte werkzaamheden, dit mede in relatie tot het bestuurlijk akkoord in de GGZ-sector dat ziet op doelmatigheid, beddenreductie en beperkte uitgavengroei?
Op basis van het bericht is het niet mogelijk om een oordeel te vormen over de hoogte van de beloning in verhouding tot de functiezwaarte van deze gewezen topfunctionaris. Uit de jaarstukken en uit het door u aangehaalde bericht blijkt wel dat betrokkene het hele jaar 2013 werkzaamheden heeft verricht.
In welke klasse (artikel 3, Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector) valt betreffende zorginstelling?
Het gaat hier om het jaarverslag over 2013. En in 2013 gold er nog geen gestaffelde normering naar indelingsklasse, maar de algemene wettelijke bezoldigingsnorm.
Betreft het in deze casus een interim--bestuurder of een bestuurder die ook in 2012 in dienst was van deze GGZ-instelling?
Blijkens de jaarstukken was betrokkene 26 jaar werkzaam als bestuurder in de geestelijke gezondheidszorg waarvan ruim 17 jaar binnen hun groep. Vanaf 1 februari 2013 maakte hij geen deel meer uit van de Raad van Bestuur.
Wanneer stuurt u de algemene maatregel van bestuur over de normering van interim--bestuurders naar de Kamer? Kunt u de Kamer garanderen dat deze amvb zo snel als mogelijk naar de Kamer zal worden gezonden? Deelt u de mening dat voorbeelden als deze tot grote haast met deze amvb noodzaken?
De desbetreffende algemene maatregel van bestuur wordt thans voorbereid en zal volgens de planning in medio 2015 in ontwerp kunnen worden vastgesteld. Daarover zal ik dan ook de Kamer informeren. In de onderhavige casus gaat het evenwel niet om een interim-bestuurder maar om een gewezen topfunctionaris.
Valt betreffende zorgbestuurder onder het overgangsrecht uit de WNT?
Zoals gezegd, golden in 2013 in de zorg nog geen gestaffelde normen maar alleen de algemene wettelijke bezoldigingsnorm. Deze WNT-norm is door betrokkene in 2013 niet overschreden. Dus is er ook geen sprake van overgangsrecht. Overigens gold die normering alleen voor de maand januari 2013 waarin hij nog als bestuurder werkzaam was.
Is het met een beroep op het overgangsrecht toegestaan om bestuurders uit te betalen terwijl daar geen feitelijke werkzaamheden tegenover staan?
Voor zover er vóór inwerkingtreding van de WNT afspraken zijn gemaakt over de wijze van beëindiging van een dienstverband van een bestuurder is dit op grond van het overgangsrecht toegestaan. In deze casus is er evenwel geen sprake van de beëindiging van een dienstverband maar van een andere functievervulling.
Zijn er juridische mogelijkheden om (een deel van) dit bedrag terug te vorderen van bestuurder in kwestie? Zo ja, bent u bereid deze ten volle te benutten?
Volgens de gegevens van het Ministerie van VWS is in dit geval geen sprake van een overtreding van de WNT. Dus is er ook geen sprake van een juridische titel voor een terugvordering van betaalde bedragen.
Welk salaris ontving deze bestuurder (tot op heden) in 2014?
Dat moet blijken uit het jaarverslag 2014. Dat moet uiterlijk in juli 2015 worden aangeleverd.
Gevaarlijke situaties in wooncomplexen in beheer bij VVE’s |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de dreigende instorting van galerijen van oude flatgebouwen?1
Ja.
Wat vindt u van de voorzorgsmaatregelen genoemd in het artikel, zoals het advies niet met twee personen naast elkaar over de galerij te lopen of gezamenlijk naar het nieuwjaarsvuurwerk te kijken?
Het gaat bij deze voorzorgsmaatregelen om de belasting op de galerij te beperken. Deze aanpak is in lijn met het protocol «Onderzoek naar en beoordeling van de constructieve veiligheid van uitkragende betonnen vloeren van galerijflats» dat in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is opgesteld en gepubliceerd. U kunt dit protocol samen met een infoblad vinden op deze link2.
Hebt u inzicht in de omvang van de geschetste problematiek van een slechte bouwkundige staat van dergelijke naoorlogse appartementsgebouwen?
Uit het infoblad dat genoemd is bij antwoord 2 volgt dat de problemen zich kunnen voordoen bij galerijflats van vóór 1975. Het gaat om galerijvloeren die zijn verbonden aan de binnenvloeren van de woningen.
Deelt u de observatie dat deze problematiek zich vooral voordoet bij complexen in beheer bij Verenigingen van Eigenaren (VvE)? Kunt u dit toelichten?
De problematiek van onveilige galerijen kan zich bij alle flatgebouwen voordoen en is niet afhankelijk van de eigenaar. In dit verband wijs ik op de recente reactie van wethouder Wijsmuller van Den Haag waarin hij aangeeft dat er in Den Haag 58 risicoflats zijn, waarvan er 32 eigendom zijn van een corporatie en 26 particulier bezit.
Op welke manier adresseert u deze problematiek in de door u onlangs aangekondigde wetgeving omtrent VvE’s?
Deze problematiek maakt heel duidelijk waarom het zo noodzakelijk is dat de wetgeving ten aanzien van VvE’s wordt verbeterd. De door mij voorgestane aanpassingen zijn bedoeld om voor dit soort situaties mogelijke oplossingen te bieden. Ik wil dat elke VvE verplicht wordt een minimaal bedrag te sparen voor (regulier) onderhoud. Dit spaarbedrag kan worden bepaald op basis van een percentage van de herbouwwaarde of op basis van een Meerjarenonderhoudsplan (MJOP). Een spaarbedrag op basis van een MJOP verdient, zeker bij een ouder gebouw de voorkeur, omdat dit een door deskundigen onderbouwd inzicht geeft van het voorziene noodzakelijk (toekomstige) onderhoud aan het gebouw, waaronder bijvoorbeeld ook de toekomstige kosten voor de verbetering van balkons of galerijen. Daarnaast wil ik dat het voor VvE’s makkelijker wordt om geld te lenen in geval van onvoorziene onderhoudskosten of voor investeringen waarin de vulling van het reservefonds niet voorziet. De door mij voorgestane verbeteringen vergen aanpassing van het Burgerlijk Wetboek (boek 5). Ik ben daarover in overleg met de Minister van Veiligheid & Justitie.
Welke oplossingsrichting ziet u voor complexen met nu al onaanvaardbaar groot achterstallig onderhoud waar de financiële draagkracht van de eigenaar-bewoners onvoldoende is om de constructieve veiligheid weer op aanvaardbaar niveau te krijgen?
Belangrijk is dat de eigenaar bewoners zich niet alleen op papier maar ook in de werkelijkheid organiseren. Zij zijn er zelf verantwoordelijk voor dat de VvE actief is en niet slapend blijft. De verantwoordelijkheid voor goed onderhoud en voldoende reserveringen voor toekomstige investeringen ligt te allen tijde bij de eigenaren. Wanneer de vulling van het reservefonds onvoldoende is en individuele VvE-leden niet de mogelijkheid hebben om met een eenmalige bijdrage in de noodzakelijke kosten te voorzien, dan is de enige mogelijkheid die overblijft het aangaan van een lening door de VvE. Een gemeente kan hierin faciliteren, door op de mogelijkheden voor externe financiering te wijzen en eventueel hiervoor laagrentende leningen aan te bieden.
Kunt u toelichten welke voors en tegens u ziet bij de door de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht gesuggereerde APK voor gebouwen?
Ik ben geen voorstander van een APK voor gebouwen omdat dit leidt tot een lastenverzwaring voor gebouweigenaren. Wel heb ik sinds 1 januari 2015 de mogelijkheid gecreëerd om per ministeriele regeling een onderzoeksplicht in te voeren voor evidente veiligheidsproblemen bij gebouwen. Dit is geregeld met een wijziging van het zorgplichtartikel 1a in de Woningwet. Ik heb uw Kamer hier eerder over geïnformeerd (Kamerstuk 33 798, nr. 6). Toepassing van dit nieuwe instrument vergemakkelijkt de handhaving door gemeenten als een eigenaar niet zelf onderzoek wil uitvoeren. Mijn insteek is om dit nieuwe handhavingsinstrument in te zetten bij nieuwe veiligheidsproblemen en niet bij bestaande problemen waarbij in het verleden al acties in gang zijn gezet door eigenaren en gemeenten, zoals bij de onveilige galerijvloeren. Ik ben wel bereid om in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten te bezien of de inzet van dit nieuwe handhavingsinstrument een aanvulling kan zijn bij de aanpak van onveilige galerijen en balkons.
De Rijksverkoop van natuur in Nationaal Park |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten over de onrust in Bloemendaal en Noord-Holland over de verkoop van een natuurgebied (Vafamil terrein) door het Rijksvastgoedbedrijf?1 2
Ja.
Deelt u de mening van de provinciale staten van Noord-Holland dat het gebied in beheer moet worden genomen door een grote natuurbeheerder uit het Nationaal Park Zuid-Kennemerland? Zo ja, wat gaat u doen om dat te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het gaat hier om een terrein dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS) en ook is aangewezen als Natura 2000-gebied. De huidige en toekomstige eigenaar van dit gebied is gehouden het gebied volgens de voorwaarden van het bestemmingsplan van de gemeente Bloemendaal in stand te houden en het te beheren volgens het Natura 2000-beheerplan. Om deze reden maakt het dan in beginsel niet uit aan wie het terrein wordt verkocht; een grote natuurbeheerder of een andere particuliere rechtspersoon. Inmiddels is, naar aanleiding van de in provinciale staten van Noord-Holland aangenomen motie, door de provincie Noord-Holland contact opgenomen met het Rijksvastgoedbedrijf om de situatie en het vervolg te bespreken.
Waarom is dit terrein, dat in de Ecologische Hoofdstructuur, het Nationaal Park Zuid-Kennemerland en Natura 2000 gebied ligt, niet meegenomen bij de overdracht van Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) naar de provincies?
Het terrein is niet overgedragen door Bureau Beheer Landbouwgronden, omdat het eigendom is van Defensie.
Bent u bereid om af te stoten natuurterreinen van het Rijk (in het vervolg) voor een symbolisch bedrag aan natuurbeheerders, dan wel de betreffende provincie aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Overtollige onroerende zaken van het Rijk moeten ingevolge art. 9 lid 1 van de Regeling materieel beheer rijksoverheid 2006 worden overgedragen aan het Rijksvastgoedbedrijf. Het Rijksvastgoedbedrijf verkoopt het overtollige vastgoed namens de Staat. Verkoop geschiedt ter voorkoming van staatsteun op basis van marktconformiteit, openbaarheid en transparantie voorgeschreven in de Mededeling van de Europese Commissie over staatssteunelementen bij verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (Publicatieblad EG C 209, 10.7.97).
Vindt u grondspeculatie wenselijk in de Ecologische Hoofdstructuur, een Nationaal Park, of Natura 2000 gebied? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de intrinsieke waarde van de natuur? Zo nee, bent u bereid om openbare verkoop van het Vafamil-terrein achterwege te laten?
Gezien de status van het terrein als EHS en N2000-gebied, lijkt grondspeculatie niet aan de orde omdat de aanwezigheid van de natuur en de natuurwaarden via het bestemmingsplan (en het natuurbeheerplan) is gewaarborgd. Nakoming en handhaving behoren tot de verantwoordelijkheden van de gemeente Bloemendaal en de provincie Noord-Holland. Openbare verkoop verandert hier niets aan.
Heeft u overwogen om voor de verkoop op zijn minst de dubbelbestemming recreatie en de 600 m2 bouwoppervlakte uit het bestemmingsplan te verwijderen, of een kettingbeding op te nemen? Zo nee, op basis waarvan meent u dat verkoop verantwoord is? Zo ja, waarom heeft u dit niet gedaan?
De taken en bevoegdheden in het kader van de Wet Ruimtelijke Ordening, zoals een wijziging in het bestemmingsplan, behoort tot de verantwoordelijkheid van de gemeente.
De medewerking van het kabinet aan het plan om de werkloosheid in Twente aan te pakken |
|
Carola Schouten (CU), Keklik Yücel (PvdA), Tjitske Siderius (PvdA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het actieplan «Twente Werkt» van de Economic Development Board Twente?1
Ja.
Herinnert u zich de motie Slob/Samsom (Kamerstuk 27 406, nr. 214 herdruk), die de regering verzoekt «waar op initiatief van de regio gewerkt wordt aan structurele versterkingen van de economie, daar waar mogelijk bij te dragen aan actieplannen om innovaties te stimuleren met behulp van rijksbeleid»?
Ja, zie mijn brief van 20 oktober 2014 aan uw Kamer betreffende «economische structuurversterking: een gezamenlijke opdracht van Rijk en regio’s» (Kamerstuk 29 697, nr. 17).
Herinnert u zich de motie Schouten/Agnes Mulder (Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 36) over een economische agenda voor de grensregio's?
Ja, zie mijn brief van 11 december 2014 (Kamerstuk 32 851, nr. 7) waarin ik, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aangegeven heb op welke wijze deze motie wordt uitgevoerd alsmede de motie Schouten c.s. (Kamerstuk 34 000 XV, nr. 35).
Deelt u de zorgen over de torenhoge werkloosheid in met name de Twentse steden en het gevoel van urgentie om deze werkloosheid terug te dringen?
Het kabinet hecht groot belang aan de werkgelegenheid in Nederland. In Twente manifesteert zich nadrukkelijk een «mismatch» op de arbeidsmarkt. Want ook in Twente zijn er nog veel vacatures in de technische en technologisch georiënteerde sectoren, ondanks de hoge werkloosheid. Het is ook daarom dat dit kabinet gericht dit vraagstuk aanpakt, onder andere met het Techniekpact en de sectorplannen.
Wat de inzet is op het behoud van overheidsbanen in de regio (zorg, rijksdiensten, etc.)?
Aan rijkszijde zijn de afgelopen jaren in overleg met uw Kamer plannen gemaakt voor de huisvesting van rijksdiensten in het land. Mutaties in de aanwezigheid van rijksdiensten kunnen een effect hebben op de werkgelegenheid in een regio. Voor het Ministerie van Defensie, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de overige departementen worden op dit moment geen substantiële wijzigingen voorzien in het beeld dat eerder – ook voor Twente – met de Kamer is gedeeld. Dat geeft regionale bestuurders voor de middellange termijn houvast. De plannen zijn sinds 1 januari 2014 bij het Rijksvastgoedbedrijf in uitvoering.
Welke mogelijkheden ziet u om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van de verschillende actielijnen die in het actieplan worden genoemd? Kunt u, na overleg met de opstellers van het rapport, uw inzet per actielijn specificeren?
De ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken werken al actief mee aan het Actieplan «Twente Werkt!.» Zie verder mijn brief van 20 januari 2015 (Kamerstuk 32 637, nr. 164) aan uw Kamer over het vestigingsklimaat Twente en de sluiting van de Philips-vestiging in Emmen.
De bespreking van de zeebaars bij de Landbouw- en Visserijraad |
|
André Bosman (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «UK secures fair fisheries deal in Europe»?1
Ja.
Heeft u bij de Landbouw- en Visserijraad op 15 en 16 december 2014 aandacht gevraagd voor de problematiek rondom de zeebaars? Op welke wijze heeft u dat gedaan?
Ja. Ik heb uw Kamer in mijn brief van 19 december 2014 (21 501-32, nr. 818) met het verslag van de Landbouw- en Visserijraad geïnformeerd over mijn inbreng in Raad. En marge van de Raad hebben de delegaties van de lidstaten Frankrijk, Verenigd Koninkrijk en Nederland met de Europese Commissie in diverse sessies getracht tot een overeenkomst te komen over een maatregelenpakket.
Wat zijn de exacte voorstellen ten aanzien van het herstel van de zeebaars die de afgelopen Landbouw- en Visserijraad ter tafel zijn gekomen? Kunt u het verloop van de discussie over deze voorstellen uiteenzetten?
Ik heb in lijn met de inbreng zoals uiteengezet tijdens het Algemeen Overleg van 10 december 2014 opgemerkt dat een effectieve bescherming dringend nodig is en dat ik een «bag limit» van twee stuks voor de recreatieve visserij kan accepteren.
Er moet evenwel een balans zijn in de maatregelen voor commerciële en de recreatieve visserij. Ik heb aangedrongen op een uitfasering van de spanvisserij op zeebaars. Beperkingen voor deze sector moeten worden uitgebreid naar het Kanaal en de Keltische Zee. En marge van de Raad leek een aanzienlijke reductie van de zeedagen voor de visserij gericht op zeebaars en uitbreiding naar een breder gebied op steun van Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk te kunnen rekenen. De uiteenlopende standpunten van Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van een maandelijkse aanvoerbeperking per visser bleken uiteindelijk onoverbrugbaar. Frankrijk wilde een maandelijkse beperking van 20 ton per visser, het Verenigd Koninkrijk slechts 1,5 ton. Nederland had een middenpositie met 5 ton. Nederland kent deze maatregel al als nationale maatregel. Hierover bent u in juni 2014 geïnformeerd. De Europese Commissie concludeerde uiteindelijk dat er geen overeenstemming kon worden bereikt en heeft alle maatregelen met betrekking tot zeebaars uit het compromis voorstel voor een TAC en quotum verordening voor 2015 gehaald. In een verklaring roept de Commissiede lidstatendie betrokken zijn bijdeze visserij op zich vanaf destart van hetvisseizoen injanuari 2015 tot het uiterste in te spannen om de visserijdrukte verminderen, de paaibestanden te beschermenen instorting te voorkomen. DeCommissiezal voortdurendtoezicht houden op desituatieenindien noodzakelijk noodmaatregelen nemenop grond van artikel12 vande basisverordening.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het debat over de maatregelen inzake de zeebaars? Deelt u de urgentie dat stevige maatregelen nodig zijn en wat zijn uw verwachtingen voor de volgende Landbouw- en Visserijraad?
Ik vind de uitkomsten teleurstellend, gelet op de noodzaak om dringend maatregelen te nemen. Ik verwacht niet dat het onderwerp terugkomt op de agenda van een volgende Landbouw- en Visserijraad, gelet op de verklaring van de Commissie genoemd bij het antwoord op vraag 3. Na de Raad heeft het Verenigd Koninkrijk een verzoek ingediend bij de Europese Commissie om op basis van artikel 12 van de basisverordening van het Gemeenschappelijk Visserij Beleid («maatregelen van de Commissie bij ernstige bedreigingen voor biologische rijkdommen van de zee») van de basisverordening GVB (EU 1380/2013), de pelagische visserij gericht op zeebaars voor de periode van 6 maanden in het Westelijk Kanaal (gebied VIIe) te sluiten. Hierover zal de Europese Commissie in januari een besluit nemen.
Heeft u overwogen om de minimale lengte van gevangen zeebaars verder te verhogen en hoe beoordeelt u deze suggestie? Graag een toelichting.
Het ophogen van de minimum aanlandingsmaat is een effectieve maatregel in de gerichte visserij. Nationaal hebben we de maat daarom opgehoogd tot 42 cm voor de visserijen met hengel (commercieel en recreatief). Een ophoging in een visserij met onvermijdelijke bijvangsten van zeebaars is niet zinvol. Zeebaars die wordt bijgevangen door flyshooters of boomkor heeft geen kans van overleven. Voor het ophogen van de minimum aanlandingsmaat voor zeebaars moet de EU technische maatregelen verordening worden aangepast. Dit kan niet in de EU verordening voor vangstmogelijkheden worden geregeld. Er was van Franse of Britse zijde weinig steun voor een nationale ophoging.
Kunt u ingaan op de handhaafbaarheid van een bag limit voor sportvissers en nader uiteenzetten wat de te verwachten effecten van de bag limit zijn op het herstel van de zeebaars?
Nederland kent sinds 1 juni 2013 een «bag limit» voor zeebaars en kabeljauw (stcrt-2013-12981). De hoogte van deze bag limit is maximaal 25 stuks dan wel meer dan 20 kilogram zeebaars en of kabeljauw. De bag limit is voor de sportvisserij ingevoerd als maatregel die samenhangt met het verkoopverbod van door sportvissers gevangen vis. Hiermee kan de naleving daarvan beter verzekerd worden en is er voor de handhaving een effectief instrument voorhanden om excessen aan te pakken. De NVWA heeft sinds de invoering steekproefsgewijs controles uitgevoerd, maar geen overtredingen vastgesteld. De inschatting is dat met een lage bag limit extra handhaving nodig is vanwege het grote aantal recreatieve vissers. Dat geldt overigens ook voor een ophoging van de minimum aanlandingsmaat. Het kan in die gevallen nodig zijn om extra voorschriften vast te leggen over de aanlanding en rapportage van de gegevens. Het effect van de bag limit op het herstel van de zeebaars zal op internationaal niveau moeten worden berekend. Om de gevolgen van een beperktere bag limit voor zeebaars voor de Nederlandse sportvisser te achterhalen heb ik IMARES gevraagd te bepalen wat het effect is op het totaal door sportvissers aangelande aantal zeebaarzen en te schatten hoeveel sportvissers hierdoor worden beperkt. Hieruit blijkt dat bij het instellen van een bag limit voor zeebaars van twee stuks resulteert in een vermindering van het aantal meegenomen zeebaarzen met zo’n 38 procent.
Deelt u de mening dat de beroepsvisserij en de sportvisserij een verhoudingsgewijze bijdrage moeten leveren aan het herstel van de zeebaars? Op welke wijze is dit bediscussieerd tijdens de Landbouw- en Visserijraad?
Zie antwoord op vraag 3.
De brand in Roermond van 16 december, waarbij asbest is vrijgekomen |
|
Eric Smaling , Paul Ulenbelt |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het handelen van de hulpdiensten direct na de brand en de dagen erna?
Naar het oordeel van de Veiligheidsregio Limburg-Noord hebben de hulpdiensten adequaat gehandeld. De Veiligheidsregio heeft inmiddels een tweetal evaluaties in gang gezet, een operationele evaluatie en een bestuurlijke evaluatie.
De bestuurlijke evaluatie wordt in een gezamenlijke opdracht van gemeente Roermond en de Veiligheidsregio Limburg-Noord gegeven aan een extern bureau. De bestuurlijke evaluatie omvat zowel de acute fase als de nazorgfase.
De Inspectie Veiligheid en Justitie wordt in de gelegenheid gesteld om extra vragen toe te voegen aan de (door externen) uit te voeren evaluaties.
Waarom droegen de hulpdiensten geen beschermende kleding en mondkapjes tijdens het afspuiten van mogelijk met asbestdeeltjes vervuilde auto’s?
Het brandweerpersoneel dat de ontsmetting verzorgde, heeft steeds beschermende kleding gedragen. Aanvankelijk (gedurende de eerste nachtelijke uren) heeft men daarbij geen mondkapjes gedragen. Dat gebeurde op basis van de inschatting van de operationele leiding dat het risico op asbestdeeltjes in de lucht minimaal was, gegeven de regen en gegeven het feit dat de ontsmetting gebeurde door royaal met water af te spoelen.
In de loop van de ochtend is men, na overleg met de sectie brandweer in het operationeel team, mondkapjes gaan gebruiken.
Het is nu aan de lokale bestuurders om te beoordelen hoe snel en volgens welke methode een met asbestdeeltjes vervuild terrein schoongemaakt wordt; waarom is er geen apart draaiboek beschikbaar voor rampen waarbij (mogelijk) asbestdeeltjes vrijkomen?
Sinds 2006 is de brochure «Plan van aanpak asbestbrand» beschikbaar.1 Deze brochure bevat onder andere een stappenplan voor de maatregelen die genomen dienen te worden bij een asbestbrand. Het plan van aanpak wordt momenteel geactualiseerd door het Instituut Fysieke Veiligheid.
Vindt u dat er een plan moet komen om Nederland zo snel mogelijk systematisch asbestvrij te maken? Zo nee, waarom niet?
Het beleid van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is erop gericht om blootstelling aan asbestvezels te voorkomen. Onderdeel van dit beleid is het voorgenomen verbod op asbestdaken per 2024, mede gezien de risico’s bij incidenten zoals in Roermond (zie antwoord 4 bij de vragen van het lid Cegerek). In de afgelopen jaren zijn de particuliere asbestwegen in de omgeving van de asbestfabrieken in Harderwijk en Hof van Twente gesaneerd. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu levert een financiële bijdrage aan de bodemsaneringen (asbest) in Overijssel.
Bij asbest in gebouwen is meestal sprake van hechtgebonden asbest; het zit vast in ander materiaal. Het asbest wordt pas gevaarlijk als het vrij komt. Het bewerken van asbest is verboden en het verwijderen van asbest is aan strenge regels gebonden. Bij de renovatie of sloop van gebouwen van voor 1994 is een asbestinventarisatie verplicht. De verwijdering van asbest dient in bijna alle gevallen door een gecertificeerd bedrijf te worden uitgevoerd.
Het beleid is er aldus op gericht om de risico’s daar aan te pakken, waar ze ook werkelijk zijn. Dit risicogerichte beleid zal ik voortzetten.
De positie van identiteitsgebonden zorgcentra met een landelijke functie |
|
Marianne Thieme (PvdD), Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Uitweg gezocht voor vegetarisch verzorgingshuis Felixoord»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Kent u de problemen van verzorgingshuizen die voortvloeien uit het decentralisatiebeleid en de paradox die daardoor is ontstaan, waar enerzijds een leegstand in verzorgingshuizen is ontstaan en daardoor de deur moeten sluiten, terwijl anderzijds mensen met een «beperktere behoefte aan zorg» thuis zitten?
De trend dat mensen langer thuis blijven wonen is al langer zichtbaar. Tussen 1980 en 2010 is het aantal verzorgingshuisplekken afgenomen van ongeveer 150.000 tot ongeveer 84.000 plekken, terwijl het aantal 80-plussers in dezelfde periode meer dan verdubbeld is. Met het beleid van het extramuraliseren van de lichtere zorgzwaartepakketten is aangesloten bij deze trend. Verzorgingshuizen kunnen leegstand voorkomen door hun kamers/appartementen te verhuren en ter plekke extramurale zorg en ondersteuning te leveren of door zich te richten op zwaardere doelgroepen.
Bent u op de hoogte van de problemen die vegetarisch zorgcentrum Felixoord bedreigen in haar voortbestaan?2
Ik ben op de hoogte van het feit dat Icare zich (net als veel andere instellingen) beraadt op de toekomst waarbij mensen langer thuis blijven wonen en wat dit betekent voor het zorgcentrum Felixoord. Hierbij worden vele opties onderzocht waaronder het scheiden van wonen en zorg.
Hoe verloopt de contractering van Felixoord? Moet deze procentueel afbouwen, zoals het zorgkantoor voor alle verzorgingshuizen berekent in verband met de extramuralisering van de lage zorgzwaartepakketten, of is er een uitzondering gemaakt vanwege de specifieke functie van dit zorgcentrum? Bent u bereid een spoedmaatregel te treffen om zorgcentra met een landelijke functie te behoeden voor opheffing of zodanige vervlakking die hun kerntaak kan aantasten en daarmee hun voortbestaan bedreigt?
Voor Felixoord geldt net als voor andere zorginstellingen dat de vraag van nieuwe cliënten met een licht ZZP (ZZP VV 1 t/m 3) geleidelijk zal afnemen doordat hiervoor geen nieuwe indicaties worden afgegeven. Zoals hiervoor aangegeven, bereidt de zorginstelling zich voor op de veranderingen als gevolg van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning, de veranderende eisen van de tijd en de wensen van de mensen om langer thuis te blijven wonen. Zorgkantoren houden bij het maken van productieafspraken rekening met de voorkeuren van cliënten.
Erkent u dat ouderen met een specifieke levensovertuiging behoefte en baat kunnen hebben bij een bij hun identiteit behorend zorgcentrum, en dat daarin onvoldoende tegemoet gekomen wordt in de huidige decentralisatiemaatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u in deze behoefte voorzien?
Ja, indien er voldoende vraag is naar een zorgcentrum voor ouderen met een specifieke levensovertuiging en de mogelijkheden van wonen en zorg voldoende kunnen worden benut. Wellicht kan het scheiden van wonen en zorg een oplossing bieden, maar dan zal de woonvorm wel voldoende aantrekkelijk moeten zijn op het gebied van kwaliteit en prijs van wonen, zorg en welzijn.
Bent u bereid tot het opheffen van inkomensdrempels, die in voorkomende gevallen kunnen leiden tot situaties dat dergelijke verzorgingshuizen tegelijk een wachtlijst hebben, terwijl tegelijk als gevolg van inkomenseisen sprake kan zijn van leegstand? Zo ja, op welke wijze kunt en wilt u bevorderen dat vraag en aanbod niet langer kunstmatig uiteen hoeven lopen? Zo nee, waarom niet?
Indien iemand gaat wonen in een woonzorgcentrum en daar zelf een kamer/appartement huurt, dan vormt de kwaliteit van het wonen (en de huurprijs die daarvoor betaald wordt) één van de elementen die betrokken worden in de afweging. Kwaliteit en prijs van wonen, zorg en welzijn worden gewogen en onder andere vergeleken met de huidige woning. Om voldoende aantrekkelijk te zijn voor alle inkomensgroepen moet de zorgaanbieder (al dan niet samen met een woningcorporatie) zorgen voor betaalbare woonvormen.
Heeft u kennisgenomen van het grote maatschappelijk draagvlak dat bestaat voor het behoud van specifieke verzorgingshuizen zoals Felixoord?
Ik heb een brief ontvangen van de Cliëntenraad Felixoord met onder andere een adhesiebetuiging van de gemeente Renkum en het LOC. Uit de brief van de gemeente Renkum blijkt dat zij in overleg zijn met de zorgaanbieder (en andere zorgaanbieders) over de plannen voor de toekomst.
Bent u bereid in uw overweging te betrekken dat Felixoord tegen haar wil, en op overheidsadvies, betrokken is geraakt bij het debacle rond de overname door Philadelphia, waarbij een groot deel van haar vermogen teloor ging in de aanschaf en verbouwing van kasteel Beverweerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ik zie geen verband tussen een aparte status voor Felixoord en de genoemde overname door Philadelphia.
Deelt u de mening dat de bedreiging van identiteitsgebonden verzorgingshuizen met een landelijke uitstraling een onbedoeld neveneffect is van de decentralisatie van de zorg, en dat dit onbedoelde en ongewenste effect tot een ontkleuring van het zorgaanbod leidt? Zo ja, wat gaat u doen om dit ongewenste neveneffect te repareren? Zo nee, waarom niet?
In de Wlz is geregeld dat Wlz-uitvoerders de taak hebben om een gevarieerd zorgaanbod te contracteren, waarbij onder andere rekening wordt gehouden met de levensovertuiging van de verzekerden.
Veel instellingen hebben zich al voorbereid op de trend dat mensen langer thuis blijven wonen hebben en andere instellingen moeten dat nog doen. Het traditionele verzorginghuis zal zich in een aantal gevallen omvormen tot een modern woonzorgcentrum, waar mensen zelf een kamer huren en zorg en ondersteuning op maat kunnen krijgen of zich richten op de zwaardere doelgroepen. Ik verwacht dat er door de decentralisatie de zorg en ondersteuning meer in de eigen woonomgeving van de cliënt kan worden vorm gegeven en dat hierdoor een meer divers aanbod ontstaat dat beter kan aansluiten bij de lokale situatie.
Bent u bereid het verzorgingshuis Felixoord, dat het enige zorgcentrum is met een vegetarische identiteit, een landelijke status te geven op basis van een cultuur die aansluit bij een specifieke levensovertuiging en identiteit?
Sinds 2001 (bij de overgang van de bejaardenoorden naar de AWBZ) zijn er geen verzorgingshuizen meer met een landelijke status. Voor de zorg die Felixoord levert aan de cliënten met een lichter ZZP geldt dat dit – net als in andere verzorgingshuizen – afneemt doordat er geen nieuwe cliënten zijn die een dergelijke indicatie ontvangen. Net als voor andere instellingen geldt dat de toekomst gelegen kan zijn in het verhuren van kamers en appartementen aangevuld met ondersteuning en zorg op maat of de zorg voor zwaardere doelgroepen. Voor de zwaardere doelgroepen verandert er niets, deze wordt net als in het verleden door het regionale zorgkantoor ingekocht. De zorginstelling bereidt zich – zoals hiervoor in de beantwoording van vraag 3 al aangegeven – voor op een nieuwe toekomst, waarbij meerdere opties open staan.
Zijn er meer identiteitsgebonden zorgcentra die in hun voortbestaan worden bedreigd door de veranderingen in de zorg? Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen?
Ik heb geen signalen dat specifiek identiteitsgebonden zorgcentra in hun voortbestaan worden bedreigd.
De vergoeding van niet-gecontracteerde zorg in academische ziekenhuizen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u een overzicht geven van alle behandelingen bij (academische) ziekenhuizen die hoe dan ook vergoed worden, omdat deze slechts in een ziekenhuis worden gegeven, ook als deze niet gecontracteerd zijn, zoals u in antwoorden op eerder gestelde vragen aangaf?1
Een dusdanig overzicht voor alle behandelingen en voor alle verzekeraars is onmogelijk om zo te geven. De zorgverzekeraar heeft een zorgplicht. Door deze zorgplicht is gegarandeerd dat alle zorg wordt geleverd. Dit betekent namelijk dat de zorgverzekeraar verantwoordelijk is voor het leveren van zorg aan de verzekerde binnen een redelijke afstand en een redelijke termijn. Indien de zorgverzekeraar niet zou voldoen aan zijn zorgplicht heeft de verzekerde recht op een volledige vergoeding van de gemaakte zorgkosten, ook als de zorg niet gecontracteerd is. Dus indien een verzekerde is aangewezen op een bepaalde behandeling, die mogelijk slechts in één ziekenhuis wordt gegeven, maar zijn verzekeraar heeft geen contract met de aanbieder(s) die deze behandeling aanbied(t)(en), dan is de verzekeraar vanuit zijn zorgplicht verplicht om deze behandeling te vergoeden. Bij bepaalde complexe zorg zal het hierbij in het bijzonder kunnen gaan om academische ziekenhuizen. Deze zorgplicht biedt dus meer garanties dan een opsomming.
Bent u bereid voornoemd overzicht te publiceren, zodat verzekerden zekerheid hebben welke zorg hoe dan ook vergoed wordt, ook als deze niet gecontracteerd is?
Zie antwoord vraag 1.
Als u niet in staat bent dit overzicht te maken of te publiceren, hoe kunnen verzekerden dan tijdig te weten komen welke niet gecontracteerde zorg wel of niet vergoed wordt?
Elke individuele zorgverzekeraar dient op zijn website inzichtelijk te maken welke zorgaanbieders door hem zijn gecontracteerd, welke (financiële) consequenties dit kan hebben voor de verzekerde en ook dient hij duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop wordt omgegaan met volumenormen zoals omzetplafonds. Deze verplichting is vastgelegd in de beleidsregel «informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars en volmachten 2014» van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Indien nodig kan de NZa hier handhavend optreden.
Ook dienen zorgverzekeraars te allen tijde te voldoen aan hun zorgplicht, zoals ook aangegeven bij het antwoord op vragen 1 en 2. Dit betekent dat de zorgverzekeraar verantwoordelijk is voor het leveren van zorg aan de verzekerde binnen een redelijke afstand en een redelijke termijn. Indien de zorgverzekeraar niet kan voldoen aan zijn zorgplicht heeft de verzekerde recht op een volledige vergoeding van de gemaakte zorgkosten (ook als de zorg niet gecontracteerd is).
Het is uiteraard van belang dat verzekerden zich goed moeten informeren over het gecontracteerde aanbod (in het geval van een naturapolis) en de eventuele gevolgen indien hij gebruik maakt van niet-gecontracteerde zorg. Via het raadplegen van de website van de zorgverzekeraar kunnen zij zien welk aanbod is gecontracteerd. Verzekerden kunnen daarnaast het beste voorafgaand aan een bezoek aan het ziekenhuis de website checken dan wel contact opnemen met de zorgverzekeraar en zich laten informeren over de zorgaanbieders die zijn gecontracteerd.
Wie bepaalt dat een bepaalde behandeling bij een (academisch) ziekenhuis zodanig uniek is dat deze hoe dan ook vergoed wordt?
Dit is primair aan de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar is ervoor verantwoordelijk te voldoen aan zijn zorgplicht en zorg binnen een redelijke afstand en redelijke termijn te leveren. Deze zorgplicht brengt ook met zich mee dat de zorgverzekeraar ervoor moet zorgen dat de verzekerde, indien dit medisch noodzakelijk is, hoog complexe zorg krijgt bij een zorgaanbieder (bijvoorbeeld een academisch ziekenhuis) die niet door hem is gecontracteerd. In dat geval heeft de verzekerde ook recht op een volledige vergoeding van de genoten (niet-gecontracteerde) zorg.
Indien de verzekerde van mening is dat hij is aangewezen op een behandeling bij een niet-gecontracteerde aanbieder omdat de zorgverzekeraar deze behandeling niet binnen het gecontracteerde aanbod aanbiedt en de verzekeraar het hier niet mee eens is, en nader contact biedt geen soelaas, dan kan de verzekerde een klacht indienen bij zijn verzekeraar. Indien het meningsverschil blijft bestaan staat de weg naar de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) en eventueel de civiele rechter open.
Als achteraf toch blijkt dat de betreffende niet gecontracteerde zorg ook in een ander ziekenhuis verleend wordt, wie betaalt dan de rekening?
Elke verzekeraar heeft de verplichting zijn verzekerden in te lichten over het door hem gecontracteerde aanbod. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 doet de verzekerde er echter verstandig aan om zich ook voorafgaand aan zijn bezoek aan een ziekenhuis telefonisch door zijn verzekeraar goed te laten informeren over de zorg die is gecontracteerd. Dit is om misverstanden te voorkomen. De zorgverzekeraar kan de verzekerde voorlichten over de plek waar hij de benodigde zorg kan krijgen en recht heeft op een volledige vergoeding.
Mocht de verzekerde toch gebruik maken van niet-gecontracteerde zorg en na afloop van zijn behandeling geconfronteerd worden met een deel van de rekening van de zorg die hij heeft genoten, dan kan hij verschillende stappen ondernemen.
Allereerst kan de verzekerde in overleg treden met de zorgverzekeraar. Indien de verzekeraar aantoonbaar onvolledige informatie heeft verstrekt aan de verzekerde, is de verwachting dat de zorgverzekeraar alsnog de niet-gecontracteerde zorg vergoed. Mocht overleg met de zorgverzekeraar voor de verzekerde niet tot het gewenste resultaat leiden, dan kan de verzekerde alsnog overgaan tot het indienen van een klacht bij de zorgverzekeraar. Indien zorgverzekeraar en verzekerde niet tot overeenstemming kunnen komen, heeft de verzekerde de mogelijkheid om zich te wenden tot de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) of de civiele rechter. In deze gevallen is het aan de zorgverzekeraar om aan te tonen dat hij op basis van het gecontracteerde aanbod heeft voldaan aan zijn zorgplicht en hier de verzekerde goed over heeft voorgelicht.
Een gevaarlijke crimineel die vervroegd is vrijgelaten en ook nog zak geld heeft gekregen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Gevaarlijke killer kreeg zak geld»?1
Ja.
Klopt het dat de levensgevaarlijke moordenaar Mehmet Y., een Turkse illegaal, die eerder werd veroordeeld voor de zogenaamde snelkookpanmoord, onlangs vervroegd is vrijgelaten uit de gevangenis en bij zijn uitzetting ook nog een zak belastinggeld en een identiteitskaart heeft meegekregen?
Allereerst merk ik op dat ik bij uitzondering inga op een individuele casus om te voorkomen dat er een onjuist beeld ontstaat.
Conform artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting is aan betrokkene strafonderbreking verleend. Strafonderbreking kan worden verleend aan een vreemdeling, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, nadat – bij een vrijheidsstraf van drie jaar of meer – ten minste twee derde van de straf is ondergaan. Deze regeling is in de plaats gekomen van de mogelijkheid voor criminele vreemdelingen om in aanmerking te komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Strafonderbreking is een instrument dat in het kader van het terugkeerbeleid in voorkomende gevallen wordt aangewend om criminele, verwijderbare vreemdelingen te kunnen uitzetten. Hiermee wordt beoogd uitzetting van criminele illegale vreemdelingen eerder en effectiever te realiseren. In plaats van uitzetting na het uitzitten van de gehele straf, wordt de vreemdeling nu immers uitgezet met behoud van een fors strafrestant (als stok achter de deur ingeval de betrokkene contrair aan de voorwaarden weer naar Nederland komt). Strafonderbreking wordt slechts verleend op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk verlaat. Vanaf dat moment krijgt de vreemdeling een inreisverbod of ongewenstverklaring opgelegd en worden zij (inter)nationaal gesignaleerd. Indien de vreemdeling toch in Nederland wordt aangetroffen, wordt de tenuitvoerlegging van de resterende straf hervat.
Strafonderbreking wordt enkel verleend indien de belangen van slachtoffers, nabestaanden en samenleving zich daar niet tegen verzetten. Op basis van een zorgvuldige afweging is in de onderhavige zaak besloten dat uitzetting met het behoud van een fors strafrestant en een inreisverbod, prevaleerde boven de situatie waarin de betreffende vreemdeling na afloop van zijn straf zou worden uitgezet.
Er bestaan diverse NGO’s en een IGO die vreemdelingen (financiële) ondersteuning bieden bij terugkeer naar het land van herkomst. Betrokkene is bij zijn vertrek uit Nederland ondersteund door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). IOM biedt migranten met een ongewenstverklaring of inreisverbod bij vertrek uit Nederland ondersteuning in de vorm van goederen en diensten tot een maximumbedrag van € 1.500,–. Dit betreft ondersteuning in naturaen niet in contanten. Ik wil benadrukken dat IOM in haar taakuitvoering onafhankelijk is. De wijze waarop feitelijke invulling wordt gegeven aan ondersteuning aan vreemdelingen, is derhalve een zaak die mij niet aangaat en waarover ik normaliter niet word geïnformeerd. Een nieuw reis- en/of identiteitsdocument is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst.
Waarom krijgt een illegale Turkse notoire vrouwenhandelaar, afperser en drugssmokkelaar, die tevens veroordeeld is voor een gruwelijke moord, verdachte is van de moord op zijn ex-vrouw, die de kroongetuige in zijn strafzaak meermalen heeft bezworen haar na vrijlating te zullen vermoorden en die politie en justitiemedewerkers dreigt met wraakacties, een derde korting op zijn celstraf?
Zie antwoord vraag 2.
Denkt u nu echt dat deze gevaarlijke illegaal zich laat tegenhouden door een voorwaarde dat hij niet meer naar Nederland mag komen? Waarom heeft hij niet gewoon zijn volledige straf uitgezeten en is hij daarna het land uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u deze zware crimineel een zak belastinggeld meegegeven? Hoeveel geld heeft hij gekregen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vervroegd vrijlaten van deze crimineel en het meegeven van een zak belastinggeld een klap is in het gezicht van zijn slachtoffers, hun nabestaanden en de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een Nederlandse politieliaison in Turkije is ingeschakeld om de situatie rond deze Turkse illegaal in de gaten te houden? Welke maatregelen gaat u nog meer nemen om ervoor te zorgen dat deze gevaarlijke crimineel nooit meer een voet op Nederlandse bodem zet? Welke maatregelen gaat u nemen om de veiligheid van de in vraag 3 genoemde personen te garanderen?
Ja, de Nederlandse politieliaison heeft de Turkse autoriteiten op de hoogte gesteld van de terugkeer van betrokkene. In het belang van de veiligheid van de in vraag 3 genoemde personen, kan ik geen mededelingen doen over eventueel getroffen maatregelen.
Deelt u de mening dat het eens afgelopen moet zijn met deze automatische invrijheidsstelling en bent u bereid de wet hiertoe aan te passen en de Initiatiefnota van het lid Helder over wijziging van de voorwaardelijke invrijheidstelling in het Wetboek van Strafrecht (Kamerstukken 33 938) te steunen en uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
In de onderhavige zaak is geen sprake geweest van voorwaardelijke invrijheidstelling, maar van strafonderbreking conform artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.
Bij brief van 21 november 2014 heb ik het voorstel voor een nieuw stelsel voor detentiefasering, waarvan de voorwaardelijke invrijheidstelling als sluitstuk integraal onderdeel uitmaakt, nader toegelicht. In deze nieuwe vorm van detentiefasering is geen sprake meer van vrijblijvendheid: interne en externe vrijheden moeten worden verdiend op basis van goed gedrag. Ik zie thans geen aanleiding om te kiezen voor een andere vormgeving van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Het instortingsgevaar van balkons en galerijen |
|
Eric Smaling , Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het luiden van de noodklok door de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland voor constructies van tientallen flats in de regio Den Haag?1
Het vraagstuk over de constructieve veiligheid van galerijflats is reeds eerder aan de orde geweest. Naar aanleiding van de instorting van een galerij in Leeuwarden op 23 mei 2011, heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie (BZK) in 2012 een infoblad en een onderzoeksprotocol gepubliceerd over de veiligheid van galerijen en balkons3. Begin 2013 zijn alle gemeenten door het Ministerie van BZK op de hoogte gebracht van deze documenten. De gemeenten zijn hierbij geadviseerd om de eigenaren van galerijflats onderzoek te laten uitvoeren overeenkomstig het infoblad en protocol. Deze actie heeft er toe geleid dat bij veel oude galerijflats in Nederland al onderzoek is uitgevoerd en maatregelen zijn genomen. Het onderzoeksprotocol is eind 2014 aangepast op basis van de ervaring die sinds 2013 is opgedaan bij 150 onderzochte flatgebouwen.
In het aangehaalde artikel wordt door de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht gepleit voor een verplichte APK voor gebouwen. Ik ben geen voorstander van een APK voor gebouwen, omdat dit leidt tot een lastenverzwaring voor gebouweigenaren. Wel heb ik sinds 1 januari 2015 de mogelijkheid gecreëerd om per ministeriele regeling een onderzoeksplicht in te voeren voor evidente veiligheidsproblemen bij gebouwen. Dit is geregeld met een wijziging van het zorgplichtartikel 1a in de Woningwet. Ik heb uw Kamer hier eerder over geïnformeerd (Kamerstuk 33 798, nr. 6). Toepassing van dit nieuwe instrument vergemakkelijkt de handhaving door gemeenten als een eigenaar niet zelf onderzoek wil uitvoeren. Mijn insteek is om dit nieuwe handhavingsinstrument in te zetten bij nieuwe veiligheidsproblemen en niet bij bestaande problemen waarbij in het verleden al acties in gang zijn gezet door eigenaren en gemeenten, zoals bij de onveilige galerijvloeren. Ik ben wel bereid om in overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten te bezien of de inzet van dit nieuwe handhavingsinstrument een aanvulling kan zijn bij de aanpak van onveilige galerijen en balkons.
Wat is uw reactie op de berichten over problemen met de betonconstructie van de Escampflat in Den Haag?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er meer problemen zijn met betonconstructies van balkons en galerijen? Zo ja, hoe groot is dit probleem?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de constructie van alle flatgebouwen uit de jaren »60 in Nederland gecontroleerd moet worden? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Ja, in het infoblad dat het Ministerie van BZK in 2012 heeft gepubliceerd (zie antwoord 1) worden gebouweigenaren ook opgeroepen op korte termijn onderzoek uit te voeren en worden gemeenten opgeroepen om hier op toe te zien. De verantwoordelijkheid voor een snelle aanpak ligt bij deze partijen. Indien uit het overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten volgt dat inzet van het nieuwe handhavingsinstrument nodig is (zie antwoord 1), dan kan hieraan een termijn worden gekoppeld waarbinnen het onderzoek moet worden uitgevoerd.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat bewoners, van zowel koop- als huureenheden, beschermd zijn tegen instortingsgevaar?
De verantwoordelijkheid voor de veiligheid ligt bij de gebouweigenaren en gemeenten. De gemeente heeft de mogelijkheid om, wanneer de veiligheid in het geding is, de betreffende eigenaren aan te schrijven. Ik heb hierbij geen betrokkenheid.
Hoe is het mogelijk dat de problemen niet eerder zijn geconstateerd, waardoor bewoners nu zijn geschrokken en worden geconfronteerd met extra kosten?
Sinds begin 2013 is het onderzoeksprotocol beschikbaar waarmee de veiligheid van galerijvloeren kan worden onderzocht (zie antwoord 1). Sinds 2013 is er dus de mogelijkheid de problemen te constateren en maatregelen te nemen. Het is vervolgens aan de eigenaar en gemeente geweest om snel onderzoek uit te voeren (zie antwoord 4).
Wat is uw reactie op de betalingsproblemen door de plotselinge kosten voor eigenaren als individu, en Verenigingen van Eigenenaren (VvE) als collectief, voor de reparatie?
Wanneer de VvE en de individuele leden de kosten van een reparatie niet kunnen dragen, kan de VvE een lening afsluiten bij een externe financier. De reparaties zullen immers moeten worden uitgevoerd. Bij het afsluiten van een lening kan de gemeente faciliteren zoals beschreven in antwoord 10.
Wat gebeurt er als de VvE of individuele bewoners de kosten voor een reparatie niet kunnen dragen en daardoor het instortingsgevaar wordt vergoot?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke andere plaatsen in ons land zijn er betalingsproblemen bij VvE’s door extra kosten voor het onderhoud van betonconstructies? Wanneer u dit antwoord niet kan geven, bent u dan bereid deze betalingsproblemen in beeld te brengen?
Een dergelijk overzicht is niet beschikbaar. VvE Belang, de belangenorganisatie voor VvE’s, heeft aangekondigd een VvE-Barometer te zullen ontwikkelen. Ik heb VvE Belang een subsidie toegekend om de ontwikkeling van deze Barometer mogelijk te maken. Vragen over betalingsproblemen en onvoorziene kosten, zoals het onverwacht moeten herstellen van balkons of galerijen, krijgen hierin een plek.
Kan een overheid garant staan of de kosten voorschieten om op die manier ervoor te zorgen dat mensen niet in een onveilige woning hoeven te wonen?
Wanneer externe financiering nodig is, dan kan een gemeente de VvE hierin gericht ondersteunen en adviseren (bijvoorbeeld via een VvE-balie). Een gemeente kan indien nodig en wenselijk eventueel ook zelf laagrentende leningen aanbieden. De rente van dergelijke leningen voor het onderhoud en herstel van de balkons en/of galerijen zijn overigens fiscaal aftrekbaar, waarmee de nettolasten lager zijn dan de brutolasten. Ook bestaat voor appartementseigenaren de mogelijkheid om, voor zover passend binnen de leennormen, voor het benodigde herstel een NHG-geborgde lening aan te gaan.
Het bericht dat de rechter opnieuw heeft bepaald dat het korten van kinderbijslag onwettig is |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met de beslissing van de Centrale Raad van Beroep in Utrecht inzake een lagere kinderbijslag voor kinderen in Marokko?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat de regering meerdere rechtszaken gevoerd en verloren heeft over de toepassing van de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid? Zo ja, wat is dan de reden dat de regering blijft procederen?
De wet Woonlandbeginsel in de sociale zekerheid is door het parlement aangenomen. Het betreft hier een wet, die wordt toegepast op verschillende soorten uitkeringen, die worden geëxporteerd naar verschillende landen waarmee bilaterale verdragen zijn aangegaan die van elkaar verschillen. Als in de praktijk blijkt dat partijen bezwaar aantekenen tegen een wet, ligt het voor de hand dat aan de rechter voor te leggen. Waar blijkt dat woonlandbeginsel niet kan worden toegepast, heeft het kabinet deze uitspraken uiteraard gerespecteerd. Zoals blijkt uit de uitspraken van 12 december 2014 zijn er ook zaken gewonnen. Er lopen nog rechtszaken, zoals b.v. het hoger beroep van het UWV tegen de uitspraak van 5 augustus 2014 van de rechtbank Amsterdam over de WGA-vervolguitkering Marokko en Turkije. De SVB en UWV blijven procederen waar dat nodig is, ook om duidelijkheid te krijgen over de uitvoering van de wet voor de uitvoerende instanties UWV en SVB.
Hoeveel juridische onkosten heeft u tot nu toe gemaakt in de diverse procedures rondom het pogen de kinderbijslag voor kinderen in Marokko te korten?
Bij de totstandkoming van wetgeving wordt door middel van een uitvoeringstoets inzicht verkregen in alle aan de uitvoering van het voorstel verbonden kosten, waaronder ook de kosten voor het voeren van juridische procedures zoals bezwaar- en beroepszaken. Bij de invoering van onderhavig wetsvoorstel is voorzien in eenmalige uitvoeringskosten ten bedrage van € 1,2 mln en structurele uitvoeringskosten van € 0,4 mln per jaar. De kosten voor juridische procedures maken onderdeel uit van de structurele uitvoeringskosten. Over de uitputting van het budget voor uitvoeringskosten wordt de Kamer jaarlijks geïnformeerd via het jaarverslag van de SVB.
Hoe lang gaat u door met het voeren van dit juridische gevecht alvorens u de diplomatieke betrekkingen en handelsbetrekkingen laat prevaleren boven een dergelijke pestmaatregel?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u andere signalen ontvangen waarbij projecten die medegefinancierd worden vanuit Marokko uitgesteld, afgesteld of niet aangegaan worden door het opzeggen van het sociaalzekerheidsverdrag met Marokko? Zo nee, verwacht u deze alsnog? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het kabinet heeft vernomen dat een toegezegde financiering door de Marokkaanse overheid van een Marokko-tentoonstelling bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen voorlopig is bevroren. Een dergelijke maatregel is een eigenstandige beslissing van de Marokkaanse overheid die buiten de invloed van het kabinet ligt.
Erkent u dat het voordeel van een verlaagde uitkering van de kinderbijslag in het kader van de Wet woonlandbeginsel niet opweegt tegen het nadeel van een verslechterd diplomatiek- en handelsklimaat? Zo nee, waarom niet?
Invoering van het woonlandbeginsel heeft plaatsgevonden op grond van een door het Nederlands parlement aangenomen wetsvoorstel. Waar invoering van een dergelijke maatregel aanpassing van een bilaterale sociale zekerheidsverdrag vergt, ligt het in de rede te streven naar aanpassing van het verdrag. Dit staat niet op gespannen voet met goede bilaterale betrekkingen.
Nu de Marokkaanse autoriteiten niet positief hebben gereageerd op de Nederlandse voorstellen heeft de regering, rekening houdend met het standpunt van een meerderheid in het parlement, ervoor gekozen om over te gaan tot het indienen van een goedkeuringswet tot opzegging van het verdrag bij het parlement. Het kabinet ziet geen verdere consequenties voor de Nederlandse positie in mondiaal verband. Het betreft hier een bilaterale aangelegenheid tussen Nederland en Marokko.
Vindt u dat de handelwijze van de regering om eenzijdig het sociaalzekerheidsverdrag met Marokko op te zeggen verdere consequenties heeft voor het isoleren van Nederland op het wereldtoneel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het artikel ‘culturele topinstellingen worstelen met regels bij aantrekken van talent van buiten EU’ |
|
Vera Bergkamp (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «culturele topinstellingen worstelen met regels bij aantrekken van talent van buiten EU»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat drie voor Nederland toonaangevende culturele instellingen verklaren door de regelgeving moeite te hebben met het aantrekken van talent van buiten de Europese Unie (EU)? Onderschrijft u dat voor het behouden van hun topniveau het van groot belang is dat deze instellingen de beste kandidaten kunnen aannemen, ook als deze niet uit de EU komen?
Het algemene uitgangspunt van ons toelatingsbeleid is dat vacatures in Nederland in eerste instantie moeten worden vervuld door Nederlandse werknemers of werknemers uit andere lidstaten. Zeker in deze tijd van hoge werkloosheid, veel uitkeringsgerechtigden en veel migranten van binnen de EU mag niet te snel naar aanbod van buiten de EU worden gekeken voor de vervulling van vacatures.
Daarnaast onderken ik dat er sectoren zijn waar dit strakke beleid niet op zijn plaats is. Ik denk daarbij ook aan de kunstensector, waarin Nederland op onderdelen toonaangevend in de wereld is. Om hun toonaangevende positie te kunnen behouden, is het nodig dat de desbetreffende instellingen internationaal toptalent kunnen aannemen. Daarom geldt voor bepaalde functies in het topsegment een lager salariscriterium dan dat van de Kennismigrantenregeling. Voor de sectoren dans, klassieke muziek, opera, musical en toneel gelden lagere salariseisen, die van de desbetreffende cao zijn afgeleid, de zogenoemde «zaaglijn» (paragraaf 34 van de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2014, Stcrt. 2014, nr. 8189). Als dat salaris wordt betaald, dan kan een tewerkstellingsvergunning of een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid worden afgegeven voor een periode van maximaal drie jaar in plaats van een jaar. De acteur, musicus of danser kan in dienst worden genomen ook al is er binnenlands aanbod aanwezig en zonder dat eerst, door middel van wervingsprocedures, hoeft te worden aangetoond dat dit talent niet binnen de Europese Unie te vinden is. Deze regeling is in overleg met de sector tot stand gekomen.
Wat is uw reactie op het feit dat het Rijksmuseum, om een nieuwe vergunning voor een werknemer te krijgen, nu jaarlijks een kostbare procedure moet starten om uit te sluiten of de functie niet alsnog door iemand binnen de EU vervuld kan worden? Bent u van mening dat deze regelgeving tot gevolg kan hebben dat werkgevers geen toptalent van buiten de EU meer willen aannemen, omdat de procedure te ingewikkeld en kostbaar is geworden? Zou het er toe kunnen leiden dat talent niet meer naar Nederland wil komen, omdat een tewerkstellingsvergunning die slechts een jaar geldig is te weinig zekerheid biedt? Ben u bereid de termijn van een tewerkstellingsvergunning weer te verlengen van één naar drie jaar? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Voor de museumwereld bestaat geen regeling zoals die in het antwoord op vraag 2 is genoemd. Nu de directeur van het Rijksmuseum hiervoor aandacht vraagt, ben ik graag bereid met de museumsector te overleggen of dit een probleem is dat vergelijkbaar is met dat in de andere kunstsectoren en hoe dit kan worden opgelost.
Wat vindt u ervan dat het Concertgebouworkest niet direct voor alle vrijgekomen «stoelen» wereldwijd mag werven, terwijl de kans reëel is dat binnen de EU niet voldoende toptalent te vinden is? Wat vindt u ervan dat het Concertgebouw pas in tweede instantie wereldwijd mag werven, terwijl een extra sollicitatieronde ongeveer 40.000 euro kost?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, bestaan er voor musici en balletdansers specifieke salarisgrenzen, die lager liggen dan de salariseisen van de Kennismigrantenregeling. Nu het Concertgebouworkest en het Nationaal Ballet via de media laten weten, dat zij met deze regeling moeilijk uit de voeten kunnen, ben ik bereid ook met hen te overleggen wat de aard wat deze problemen zijn, en in hoeverre deze kunnen worden ondervangen. Van de uitkomst van deze gesprekken zal ik de Kamer op de hoogte stellen.
Kunt u reageren op de oproep van zowel het Rijksmuseum als het Nationaal Ballet om in de regeling voor kennismigranten een uitzondering op de inkomenseis op te nemen voor de culturele sector, waar salarissen lager liggen dan in andere sectoren? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op kennismigranten waarvoor de inkomensgrens nu niet geldt, zoals promovendi die hier bij een universiteit of onderzoeksinstelling gaan werken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de drie culturele topinstellingen om ervoor te zorgen dat zijn hun toppositie kunnen behouden en de beste mensen kunnen aannemen zonder hiervoor onnodig hoge kosten te maken? Wilt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek?
Zie antwoord vraag 4.