De veiligheid op de N36 tussen Almelo en Ommen |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid te onderzoeken of een snelheidsverlaging naar 80 kilometer per uur een positief effect heeft op de veiligheid van de N36? Zo ja, wanneer verwacht u de resultaten? Zo nee, waarom niet?
In 2013 heeft Rijkswaterstaat in samenwerking met de Regio Twente onderzoek gedaan naar de verkeersveiligheid op de N36. Verlaging van de snelheid naar 80 km/h maakte onderdeel uit van dit onderzoek. Op basis van het onderzoek is o.a. geconcludeerd dat het verlagen van de maximumsnelheid geen effectieve maatregel is.
In het kader van het programma Meer Veilig wordt in de periode 2015 t/m 2018 een achttal verbetermaatregelen op de N36 uitgevoerd. Binnenkort neem ik een besluit in het kader van de tweede tranche «Meer Veilig 3» waar ook additionele maatregelen voor de N36 in worden gewogen.
Welke gedragsbeïnvloedende maatregelen die de veiligheid op deze weg verhogen kunt u nog nemen? Bent u bereid deze maatregelen te nemen? Zo ja, per wanneer verwacht u dat deze effect zullen sorteren? Zo nee, waarom niet?
In beginsel kan gedacht worden aan op doelgroep gerichte communicatie en grotere inzet op handhaving van verkeersovertredingen. Inzet van deze maatregelen is aan de orde als de situatie daarom vraagt. Momenteel zie ik daar geen aanleiding voor.
Het bericht dat kilometertellerfraude bij geïmporteerde auto’s door RDW wordt gedoogd |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van het programma Opgelicht1 waarin duidelijk werd dat het erg eenvoudig is om een importauto waar kilometertellerfraude mee is gepleegd op Nederlands kenteken te zetten?
Fraude met kilometertellers dupeert consumenten en vind ik onacceptabel. Nationaal heb ik daarom alles in het werk gesteld om fraude zoveel mogelijk te voorkomen. Zo is per 1 januari 2014 het terugdraaien van de kilometerteller strafbaar gesteld en is ingevoerd dat de kilometerstand verplicht en met regelmaat moet worden doorgegeven aan de RDW.
De problematiek van kilometertellerfraude houdt echter niet op bij de grens. Veel landen hebben nog geen centrale registratie van kilometerstanden. Hierdoor is het mogelijk dat tellerstanden worden teruggedraaid van voertuigen die worden geëxporteerd zonder dat dit kan worden aangetoond bij de inschrijving van het voertuig in het nieuwe land. Om dit tegen te gaan is een internationale aanpak nodig. De verplichte registratie van kilometerstanden tijdens de APK voor EU-lidstaten vanaf 2018 zorgt ervoor dat alle landen hun registraties dan op orde moeten hebben. Een verplichte digitale uitwisseling van kilometerstanden bij herinschrijving van voertuigen in een andere lidstaat is nog niet geregeld. In het kader van het voorstel COM (2012) 164 voor een verordening tot vereenvoudiging van de overbrenging van in een andere lidstaat ingeschreven motorvoertuigen binnen de interne marktwordt hierover onderhandeld. Deze onderhandelingen zijn nog niet afgerond.
De RDW en branchepartijen zullen, vooruitlopend op nieuwe EU-regelgeving, dit jaar starten met een voorlichtingscampagne om personen te waarschuwen voor het importeren van auto’s met een ongeloofwaardige kilometerstand.
Kloppen de schattingen dat 50% van de auto’s die worden geïmporteerd uit andere EU-landen en vervolgens in Nederland worden verkocht een teruggedraaide kilometerstand hebben? Kunt u dit toelichten?
Er zijn diverse studies gedaan naar de omvang van tellerfraude in Europa2. Volgens enkele jaren geleden uitgevoerd onderzoek van de politie van München wordt in Duitsland minstens 30% van de gebruikte voertuigen verkocht met een teruggedraaide teller. Volgens een in 2010 in opdracht van de Belgische organisatie Car-Pass uitgevoerd onderzoek is er bij import in de landen van de Benelux, Frankrijk en Duitsland in 30 tot 40% van de gevallen sprake van een gemanipuleerde teller. Uit een steekproef van voertuigen -met een kilometerstand hoger dan 150.000- die zijn geëxporteerd van België naar Nederland blijkt dat in 27,5% was gefraudeerd.
Wat is de reden dat de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) – ondanks het feit dat het duidelijk is dat de kilometerstand op de teller niet overeenkomt met de stand op de APK-papieren en de onderhoudsboekjes – toch zonder enige moeite deze auto op kenteken zet en ook nog eens een Nationale Auto Pas uitgeeft waaruit blijkt dat de kilometerstand als betrouwbaar kan worden gezien?
Ook al heeft de RDW een vermoeden van een teruggedraaide teller kan registratie van het voertuig uit een ander EU-land vanwege Europees recht niet worden geweigerd. Bij import van voertuigen uit het buitenland wordt momenteel altijd «geen oordeel» vastgelegd. Dit wordt ook zichtbaar op het RDW-tellerrapport, dat de Nationale Auto Pas heeft vervangen. «Geen oordeel» wil niet zeggen dat de kilometerstand als betrouwbaar kan worden gezien, maar dat de RDW niet kan garanderen dat er niet geknoeid is met de tellerstand. Momenteel onderzoekt de RDW de mogelijkheid om daarbovenop, als bij import van een voertuig het buitenlandse APK rapport een hogere tellerstand aangeeft dan het voertuig zelf, het oordeel «onlogisch» te geven.
Klopt het dat pas in 2018 een einde zal komen aan deze praktijk? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Vanaf 2018 is het voor EU-lidstaten verplicht kilometerstanden te registeren tijdens het uitvoeren van de Algemene Periodieke Keuring. Dan zal het frauderen met kilometerstanden naar verwachting verminderen. Digitale uitwisseling van deze gegevens tussen lidstaten is dan nog niet verplicht. Ik acht het onwenselijk om daarop te wachten en neem daarom initiatieven om de fraude met kilometertellerstanden verder terug te dringen (zie antwoord op vraag 5).
Wat gaat u doen opdat de RDW niet zomaar meer auto’s met teruggedraaide kilometerstand op Nederlands kenteken zet in afwachting van nieuwe regelgeving vanuit de Europese Unie?
Ik zet mij in om te komen tot digitale uitwisseling tussen lidstaten, zowel in de discussies over EU-wetgeving als in het kader van bilaterale overeenkomsten. De RDW is in mijn opdracht actief om te bekijken met de partners uit het Eucaris-verdrag of digitale uitwisseling van kilometerstanden is te realiseren voordat een Europese verplichting hiertoe is. Eucaris is het systeem dat wordt gebruikt door een groot aantal Europese landen voor het uitwisselen van voertuig- en rijbewijsgegevens. De mogelijkheden hiertoe zullen erg afhangen van de stand van zaken van de registratie van kilometerstanden in andere landen.
Om een concrete stap te maken met digitale uitwisseling van kilometerstanden voeren België en Nederland dit jaar een pilot uit om bij wederzijdse import een check te doen op de juistheid van de kilometertellerstand. Hierdoor wordt het mogelijk om op basis van de Belgische registratie een beoordeling «logisch» of «onlogisch» te geven bij voertuigen die vanuit België naar Nederland worden geïmporteerd (en vice versa).
Tot slot is voorlichting van consumenten van groot belang. In 2015 gaan de RDW en branchepartijen, verenigd in de Vereniging Aanpak Tellerfraude, een consumentencampagne houden over de risico’s van fraude met de kilometertellerstanden en waar een consument op moet letten als hij in het buitenland een auto koopt.
Welke maatregelen gaat u nemen tegen bedrijven die, al dan niet via internet, aanbieden om kilometerstanden te wijzigen?
Het adverteren door bedrijven om tellerstanden terug te draaien is strafbaar sinds 2014. De voorbereidingen met het Openbaar Ministerie om dergelijke bedrijven strafrechtelijk aan te pakken, zijn volop gaande. Het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit3 (LIV) speelt hierbij een belangrijke ondersteunende rol. Op basis van gegevensanalyse en onderzoek maakt het LIV zaken gereed, opdat mogelijk de vervolging in gang kan worden gezet.
Berichtgeving omtrent het schandaal bij AquaPurga in Den Bosch |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de medewerkers van AquaPurga geen beschermende kleding en gasmaskers dragen of hebben gedragen tijdens hun werkzaamheden aan installaties van AquaPurga?1
Het klopt dat betreffend bedrijf is onderzocht door de Inspectie SZW onder meer over het beschikbaar stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen. Inspectie SZW maakt de resultaten van een inspectie bij een individueel bedrijf niet openbaar.
Klopt het dat er een verzoek ligt bij de rechtbank van Rotterdam voor een faillissementsverklaring van AquaPurga?2
Verzoeken tot faillissementsverklaringen zijn niet openbaar. Daarover kan ik uw Kamer geen mededelingen doen.
Is het waar dat AquaPurga in 2013 een waarschuwing heeft gehad van de Inspectie SZW, gevolgd door een boete een half jaar later in verband met de onveilige werkomstandigheden van de werknemers?3 Hoeveel controles zijn er geweest en welke overtredingen zijn geconstateerd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Inspectie SZW momenteel wederom een boete aan het voorbereiden is betreffende onveiligheid bij AquaPurga?4
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel arbeidsongevallen bij werknemers van AquaPurga en werknemers van de agrarische bedrijven zijn er bij u bekend en wanneer vonden deze ongevallen plaats?
Inspectie SZW maakt de ongevalgegevens van een individueel bedrijf niet openbaar. In het algemeen kan worden gemeld dat sinds 1998 door Inspectie SZW bij agrarische bedrijven 14 arbeidsongevallen, waarbij biogas betrokken was, zijn onderzocht. Hierbij vielen 26 slachtoffers waarvan 9 slachtoffers zijn overleden. De oorzaak van deze ongevallen zijn blootstelling aan een gevaarlijke stof in een afgesloten ruimte of een explosie.
Hebben de installaties van AquaPurga risico’s voor de gezondheid van omwonenden met zich meegebracht, bijvoorbeeld door uitstoot van schadelijke gassen? Als dat zo is, zijn er installaties die momenteel nog een risico vormen voor omwonenden? Zo ja, welke actie gaat u hierop ondernemen?
Er is geen situatie bekend met de installaties van AquaPurga die heeft geleid tot risico’s voor de gezondheid voor omwonenden. Mestverwerking moet op een verantwoorde manier gebeuren. Regionale uitvoeringdiensten geven aan dat mestverwerking van Aquapurga heeft plaatsgevonden binnen de vigerende regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en milieu. Om de veiligheid van omwonenden te borgen geldt onder andere de bepaling dat er voldoende afstand moet zijn tussen mestverwerkingsinstallaties en omwonenden.
Hoe vaak is er door installaties vervuild afvalwater in sloten geloosd en is er bekend wat voor schade dat heeft gegeven aan de omgeving? Wie is er aansprakelijk voor deze schade? Wat gaat u hiermee doen?
Op een varkensbedrijf in Heeswijk-Dinther is in 2013 bij een controle door Waterschap Aa en Maas een overschrijding van de vergunningsnormen geconstateerd. Hierop heeft het bedrijf direct de lozing beëindigd en deze niet meer hervat. De overtreding is tijdig geconstateerd. Er is geen schade aan het milieu ontstaan.
Andere bedrijven waar mestverwerking met installaties van AquaPurga plaatsvindt of heeft plaatsgevonden lozen volgens informatie van waterschap Aa en Maas niet op het oppervlaktewater. Op een aantal locaties zijn de mestverwerkinginstallaties nooit daadwerkelijk in gebruik genomen. Bij een installatie in Lithoijen wordt proefgedraaid. Daar vinden nog geen lozingen plaats, maar wordt bekeken of het proces voldoende wordt beheerst en het te lozen water aan de normen kan voldoen. Het water wordt vooralsnog opgevangen en als dierlijke meststof uitgereden over het land.
Zijn er subsidies en belastingvoordelen gegeven aan AquaPurga of investeerders? Zo ja, aan wie zijn deze subsidies verstrekt? Hoe beoordeelt u deze subsidies?
Het bedrijf AquaPurga en haar investeerders ontvangen geen Europese subsidies.
Het is mogelijk dat bepaalde technische modules die het bedrijf AquaPurga verkoopt voor agrarisch ondernemers wel subsidiabel zijn. De subsidie wordt dan verstrekt aan de agrariër, niet aan het bedrijf AquaPurga of haar investeerders.
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) worden geen gegevens verstrekt over fiscale regelingen.
Waarom zijn de installaties, aangezien er meerdere keren alarmerendere gasconcentraties zijn gemeten, niet eerder door de Inspectie SZW stilgelegd?
Tijdens de diverse inspecties werden tekortkomingen geconstateerd, waarop handhavend is opgetreden, maar kon niet worden geconcludeerd dat er op dat moment ernstig gevaar voor personen was. Derhalve werden de werkzaamheden niet stilgelegd.
Is bij u bekend dat bronnen van het Brabants Dagblad stellen dat het personeel van AquaPurga sinds november geen salaris meer heeft ontvangen? Is deze informatie juist?5 Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik heb kennisgenomen van het artikel in het Brabants Dagblad, die dit stelt. Ik zie op dit moment geen rol voor de rijksoverheid.
Is AquaPurga aansprakelijk voor de blijvende gezondheidsschade die is ontstaan door haar installaties? Zo ja, welke actie onderneemt u hierop? Zo nee, wie is er wel aansprakelijk?
De Arbeidsomstandighedenwet stelt dat een werkgever zorgt voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer inzake alle met de arbeid verbonden aspecten. Indien bij een werknemer door het werk toch blijvende gezondheidsschade ontstaat dan is het aan de werkgever en werknemer om samen de aansprakelijkheid en mogelijke compensatie te bepalen. Als een werkgever en werknemer er samen niet uit komen dan is het aan een rechter om te bepalen wie aansprakelijk is en de rechter kan een compensatie toekennen.
Het bericht dat taxichauffeurs het heft zelf in hand willen nemen tegen Uber |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat taxichauffeurs het heft zelf in hand willen nemen tegen UberPOP?1
In Nederland hebben we met elkaar regels vastgesteld en afspraken gemaakt over de handhaving daarvan. Het is niet de bedoeling dat mensen het heft in eigen hand nemen en ik wijs dat dan ook af. De door taxichauffeurs aangekondigde actie ligt op het terrein van openbare orde en veiligheid en dat ligt primair bij burgemeester en politie. De ILT blijft handhavend optreden tegen overtredingen van de taxiregelgeving door UberPOP chauffeurs en andere snorders.
In hoeverre kunt u zich voorstellen dat officiële taxichauffeurs zich machteloos voelen tegenover de chauffeurs van UberPOP? Wat gaat u ondernemen om de rust in de taxibranche te herstellen?
Met UberPOP heeft Uber een initiatief gelanceerd dat niet past binnen de huidige regelgeving, waarin eisen zijn gesteld om de kwaliteit en veiligheid van het taxivervoer voor de consument te waarborgen. Handhaving van deze regelgeving is een taak die valt onder mijn verantwoordelijkheid. Ik houd daarom vast aan voortzetting van de reeds ingezette handhaving tegen UberPOP chauffeurs en andere snorders. Ook de handhaving tegen Uber International BV in de vorm van een last onder dwangsom wordt voortgezet. Zie ook het antwoord op vraag 3 en 6.
Kunt u aangeven hoeveel controles de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) de afgelopen zes maanden heeft uitgevoerd om UberPOP-chauffeurs op te sporen en tot hoeveel boetes dit heeft geleid?
Er zijn in de afgelopen zes maanden in totaal veertien snorderacties uitgevoerd, waaronder acties tegen UberPOP chauffeurs. Daarbij is aan in totaal tien UberPOP chauffeurs een last onder dwangsom opgelegd van € 10.000,– per chauffeur en is tegen elk van deze tien chauffeurs proces-verbaal opgemaakt wegens overtreding van de Wet Personenvervoer 2000. De last onder dwangsom wordt verbeurd als een chauffeur opnieuw betrapt wordt op illegaal taxivervoer. Het strafrechtelijke deel van de handhaving gebeurt onder verantwoordelijkheid van het OM.
Hoeveel personeel (in fulltime-equivalent (fte)) houdt zich bij de ILT bezig met controles binnen de taxibranche? Acht u dit voldoende?
De beschikbare handhavingscapaciteit voor personenvervoer (bestaande uit taxi- en busvervoer) van de ILT is ongeveer 20 fte. De inspecteurs kunnen flexibel worden ingezet, daar waar behoefte is. Ik acht dit voldoende.
Kunt u uitleggen waarom legale taxichauffeurs UberPOP-chauffeurs kunnen herkennen en klem kunnen rijden, maar de ILT deze chauffeurs niet voldoende kan herkennen en kan aanpakken? Bent u bereid gebruik te maken van de hulp van legale taxichauffeurs om illegale snorders zoals UberPOP-chauffeurs op te sporen en van de weg te halen?
Wanneer de ILT UberPOP-chauffeurs herkent, vereist de wet een aanpak met zorgvuldig opgebouwde bewijsvoering. ILT maakt in haar opsporing en handhaving reeds gebruik van signalen van derden, dat kunnen ook taxichauffeurs zijn.
Waarom rijdt UberPOP gewoon door, terwijl de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) duidelijk was in de uitspraak van 8 december 20142? Deelt u de mening dat uw geloofwaardigheid steeds verder afbrokkelt als u richting de samenleving spreekt over opgeschroefde controles en hardere aanpak terwijl u in werkelijkheid bijna niets doet om korte metten te maken met illegale UberPOP-diensten?
Het is de verantwoordelijkheid van UberPOP chauffeurs en de onderneming Uber zelf om zich te houden aan de wet en aan uitspraken van de rechter.
De ILT heeft na de uitspraak van het CBB de handhaving van snorders, en in het geval van UberPOP ook de onderneming Uber, onverminderd en met dezelfde prioriteit en aandacht voortgezet. Door dit te doen is inmiddels de door de ILT opgelegde last onder dwangsom zes keer verbeurd. Zoals ik u eerder heb gemeld, kan dat meerdere keren gebeuren, tot de maximale dwangsom van € 100.000,– is bereikt.
Ik bestrijd het beeld dat de illegale UberPOP-diensten niet worden aangepakt. De ILT zet daar actief en intensief op in. Vanuit het belang van effectieve opsporing zijn de activiteiten van de ILT veelal niet zichtbaar voor de buitenwereld.
Wat vindt u ervan dat onder veel chauffeurs het gevoel leeft dat u de zaak aan het rekken bent terwijl u de wet moet uitvoeren? Wanneer gaat u voor de legale taxichauffeurs echt zichtbaar de wet uitvoeren en snorders, waaronder UberPOP-chauffeurs, aanpakken?
De aanpak van snorders, waaronder de UberPOP chauffeurs en de onderneming Uber, heeft sinds het ontstaan van de snorderproblematiek een constante en in prioriteit oplopende aandacht en handhaving vanuit de ILT gekend. Deze aanpak wordt gecontinueerd. De opsporing en handhaving vergt echter een zorgvuldigheid die, mede vanuit het belang van effectieve opsporing, niet altijd direct zichtbaar is. Zie ook het antwoord op vraag 3 en 6.
Kunt u uitrekenen hoeveel een UberPOP-chauffeur per uur verdient, na aftrek van alle kosten en afschrijvingen?
Nee. Ik heb geen inzicht in die gegevens.
Welke mogelijkheden ziet u om het imago en de kwaliteit van de legale straattaxi’s in grote steden te verbeteren?
In oktober 2011 is de Wet Personenvervoer 2000 gewijzigd met als doel bevordering van de kwaliteit van het taxivervoer voor de consument. Taxichauffeurs die actief zijn in het straattaxivervoer konden vaak niet voorzien in een adequate basiskwaliteit en een betrouwbare, veilige rit tegen een redelijke prijs. Dit probleem deed zich vooral voor in de grote steden. Daarom is voor alle gemeenten de mogelijkheid geïntroduceerd om in aanvulling op het landelijk regelgevend kader aanvullende eisen te stellen aan het lokale straattaxivervoer. Daarnaast hebben zeven gemeenten (waaronder de grote steden) aanvullend de bevoegdheid gekregen om in hun gemeente een model van groepsvorming in te richten. Deze gemeenten kunnen taxiondernemers en -chauffeurs verplichten om zich bij een groep aan te sluiten, de zogenoemde Toegelaten Taxi Organisatie.
Deze wetswijziging uit 2011 is een belangrijk element in de tussentijdse evaluatie die ik uw Kamer eind eerste kwartaal 2015 zal doen toekomen.
Klopt het dat het binnen de huidige taxiwetgeving mogelijk is om meerdere chauffeurs op één vergunning te laten rijden, waarbij aan deze chauffeurs geen eisen worden gesteld? Zo ja, hoeveel chauffeurs mogen rijden onder één taxivergunning en acht u dit een wenselijke situatie?
Ja. Een taxibedrijf kan onder de vergunning of vakbekwaamheid meerdere personen taxivervoer laten verrichten. U kunt daarbij denken aan samenwerkingsvormingen zoals een maatschap of vennootschap onder firma. Het aantal chauffeurs is daarbij niet in wet- en regelgeving gelimiteerd. Uiteraard moeten de chauffeurs wel voldoen aan de nodige eisen, waaronder vakbekwaamheid, voor het verkrijgen van een chauffeurskaart.
EU-steun voor guerrilla’s in Guatemala |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel ««EU Nations Fund Guerrilla Violence in Guatemala»?1
Ja.
In hoeverre kunt u uitsluiten dat de bijna € 2,5 miljoen die Nederland in 2013 en 2014 gaf aan Guatemala (deels) terecht is gekomen bij marxistische guerrilla’s?
Ik ga er vanuit dat u doelt op de jaarlijkse € 2,5 miljoen van het regionaal mensenrechtenfonds uit het Midden Amerika Programma (MAP). Het regionaal mensenrechtenfonds, dat wordt uitgevoerd in alle landen van Midden-Amerika, wordt beheerd door de organisatie ICCO. Uit het fonds worden zeven maatschappelijke organisaties gevestigd in Guatemala gefinancierd (ICCPG, SODEJU, SOTZIL, MADRE SELVA, CALDH, UDEFEGUA en LAMBDA). De organisaties houden zich bezig met het versterken van rechten voor inheemse bevolking, herstelrecht voor jongeren en transitional justice in verband met het binnenlands conflict dat in 1996 ten einde kwam. Het kabinet heeft geen kennis over steun aan marxistische guerrilla’s.
Kunt u een overzicht geven van de niet-gouvernementele organisaties (NGO's) die actief zijn in Guatemala en vanaf 1996 subsidie ontvingen van de Nederlandse overheid?
In 2013 heeft Nederland een evaluatie uitgegeven die betrekking heeft op de periode 2004–2010. De IOB-evaluatie «Op zoek naar nieuwe verhoudingen evaluatie van het Nederlandse buitenlandbeleid in Latijns-Amerika» en de bijbehorende deelstudie «Evaluacion de la Politica de los Paises Bajos en Apoyo a la Paz los Derechos Humanos en Guatemala» zijn beide volledig beschikbaar via http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/08/01/op-zoek-naar-nieuwe-verhoudingen.html en http://www.iob-evaluatie.nl/sites/iob-evaluatie.nl/files/Deelstudie%20Mensenrechten%20Guatemala%20(Spaans).pdf
Hoeveel van de meer dan € 10 miljoen die Nederland in het kader van het Midden-Amerika Programma uitgeeft, is bestemd voor NGO's in Guatemala? Graag een uitsplitsing per NGO, per land.
Het Midden Amerika Programma (MAP) heeft een budget van € 44 miljoen voor de periode 2013–2016 voor programma’s op het terrein van burgerveiligheid, justitie en mensenrechten.
Guatemala is één van de focuslanden van het MAP. Op de website van de ambassade in San Jose, van waaruit het MAP wordt beheerd, en de website van ICCO staat een overzicht van de partners die via het MAP programma worden gesteund (zie ook: http://costarica.nlambassade.org/producten-en-diensten/midden-amerika-programma en www.iccoca.org/fhdh).
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van alle financiële steun die in EU-verband naar NGO’s in Guatemala gaat?
De EU heeft verschillende programma’s van waaruit financiering wordt gegeven aan Guatemala. De belangrijkste component is de landenallocatie uit het Development Cooperation Instrument (DCI). Voor de periode 2014–2020 bedraagt deze € 187 miljoen. Het DCI zet in op de sectoren voedselveiligheid, conflict resolutie, vrede en veiligheid en het verbeteren van de concurrentievermogen van het MKB.
Daarnaast financiert de EU uit het DCI een subregionaal (Midden-Amerika) en een regionaal (Latijns-Amerika) programma met een totale waarde van € 925 miljoen voor de periode 2014–2020. Hiervoor komen projecten in 18 Latijns-Amerikaanse landen in aanmerking. Een gedeelte van dit bedrag zal gedurende deze periode ook Guatemala ten goede komen, de precieze omvang is moeilijk te bepalen en zal afhangen van de projectaanvragen die in dit verband worden ingediend en gehonoreerd.
De Europese Commissie heeft ook fondsen beschikbaar uit het European Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR). Voor het country-based support gedeelte van het EIDHR worden de gelden beheerd door de EU-delegatie in Guatemala. In de periode 2007–2015 is er € 6.361.792,21 uitgegeven aan projecten in Guatemala. De EU-delegatie heeft nog 19 lopende programma’s (€ 2.788.165,00) op verschillende mensenrechten thema’s (vrouwen, kinderen, inheemse bevolking, toegang tot het recht en mensenrechtenverdedigers).
Het effect van de Europese BTW regels voor elektronische diensten op kleine ondernemers, die per 1 januari 2015 van kracht zijn |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in Metro van 21 januari jongstleden, over het effect van de nieuwe Europese BTW regels voor elektronische diensten op kleine ondernemers?1
Ja.
Kent u de doelen van de campagne EU VAT action, die zich verzet tegen de nadelige effecten van de Europese BTW regels voor elektronische diensten op kleine ondernemers?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat sommige kleine ondernemers aangeven hun onderneming te staken, omdat ze niet langer kunnen voldoen aan de administratieve lasten die deze regels van hen vragen?
In 2008 hebben de lidstaten van de EU een aantal wijzigingen aangebracht in de BTW-richtlijn wat betreft de btw-heffing over diensten binnen de EU.3 Bij die gelegenheid is ook in de BTW-richtlijn4 vastgelegd dat met ingang van 1 januari 2015 de plaats van dienstregels worden gewijzigd voor telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronische diensten die worden geleverd aan particulieren in een andere lidstaat. Sinds 1 januari jl. wordt de btw over bedoelde diensten geheven op de plaats waar die afnemende consument woont.
Door deze wijziging ondervinden consumenten in een lidstaat voor deze diensten hetzelfde btw-tarief, ongeacht of de leverancier in die lidstaat of enige andere (lid)staat is gevestigd. Met de nieuwe plaats van dienstregels wordt ook aangesloten bij het uitgangspunt van de btw dat wordt geheven waar de consumptie plaatsvindt.
Voor ondernemers die telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronische diensten aanbieden betekenen de nieuwe regels dat zij btw verschuldigd worden in alle lidstaten waar hun diensten door niet-belastingplichtige consumenten worden afgenomen. Op EU-niveau is men van meet af aan zich ervan bewust geweest dat dit voor de desbetreffende bedrijven een toename van de administratieve lasten zou betekenen. Ondernemers moeten bij de nieuwe regels vaststellen in welke lidstaat hun particuliere afnemers woonachtig zijn. Vervolgens moeteen zij aan al de desbetreffende lidstaten btw afdragen tegen het daar geldende tarief.
Met betrekking tot de aangifte en betaling van btw in andere lidstaten is er in de BTW-richtlijn met de zogenoemde mini-one-stop-shop (MOSS) een oplossing gecreëerd. Via de MOSS kan de ondernemer in de eigen lidstaat langs digitale weg btw-aangifte doen en de verschuldigde btw betalen voor de diensten in andere EU-lidstaten. De nationale belastingdienst zorgt er vervolgens voor dat de andere EU-lidstaten de aldaar verschuldigde btw en de bijbehorende informatie uit de aangifte krijgen. Met het oog op de adequate uitvoering zijn in 2012 en 2013 nog twee EU-verordeningen op dit gebied tot stand gekomen die zich richten op de technische en procesmatige aspecten van aangifte doen via de MOSS.5
Daarnaast is er in 2013 een Uitvoeringsverordening tot stand gekomen met nadere bepalingen voor het vaststellen van de plaats waar de afnemer van bedoelde diensten woont.6 Deze bepalingen zijn door de Commissie met behulp van de lidstaten en het bedrijfsleven toegelicht in zogenoemde «explanatory notes», die zijn verschenen in 26 talen.7 Aan de hand daarvan kunnen de desbetreffende ondernemers hun eigen processen inrichten c.q. wijzigen.
Het gaat hierbij in alle gevallen om Europese regelgeving waarbij de Nederlandse overheid niet de mogelijkheid heeft voor afwijkend nationaal beleid.
Vanuit de uitvoering hebben mij overigens geen directe signalen bereikt dat er ondernemers zijn die vanwege de nieuwe regels hun activiteiten staken of geen diensten meer binnen de EU verrichten. Wel heb ik in januari 2015 van de ondernemingsorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland een brief ontvangen waarin wordt aangegeven dat uit hun ledenkring het signaal komt dat de wijzigingen als problematisch worden ervaren. Ook wordt in die brief aangegeven dat van kleine ondernemers is vernomen dat de extra rompslomp en kosten zelfs reden zou zijn om het aanbieden van grensoverschrijdende diensten te staken.
Zou bij de implementatie van de richtlijn geen rekening moeten worden gehouden met de disproportionele last die de wetgeving legt op kleine ondernemers?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid, naar voorbeeld van het Verenigd Koninkrijk, in overleg met betrokken partijen, te kijken naar oplossingen voor de getroffen ondernemers?
Ik ben uiteraard bereid met betrokken partijen te overleggen over door hen gesignaleerde problemen bij de invoering van de nieuwe regelgeving. Wanneer ik behulpzaam kan zijn bij het nog toegankelijker maken van de informatie ben ik dat graag. Daarover wordt ook overleg gestart met VNO-NCW en MKB-Nederland.
Zoals hiervoor is opgemerkt gaat het echter om regels die zijn vastgelegd in de BTW-richtlijn en een aantal uitvoerings- en commissieverordeningen. Een aanpassing zou daarom alleen mogelijk zijn in Europees verband. Nationaal is daarvoor geen beleidsruimte. Dat geldt ook waar het gaat om het eventueel vaststellen van een ondergrens, waaronder ondernemers vrijgesteld zijn van belasting.
In het Verenigd Koninkrijk is er in de uitvoerende sfeer een regeling getroffen die ondernemers enigszins tegemoet komt wat betreft de eisen waaraan zij voor de controle van de nationale Belastingdienst van het Verenigd Koninkrijk moeten voldoen om vast te stellen in welke lidstaten hun particuliere afnemers zijn gevestigd. Deze regeling geldt echter alleen voor het eerste halfjaar van 2015 en biedt strikt genomen aan de desbetreffende ondernemers geen volledige zekerheid. Het gaat hier immers om btw die in een andere lidstaat verschuldigd is en daarover heeft alleen die lidstaat de zeggenschap. Ik meen daarom dat een duurzame oplossing beter kan worden gezocht in het nog toegankelijker maken van de eerder reeds door de Belastingdienst verstrekte informatie. In hoeverre hieraan behoefte bestaat zal blijken uit het binnenkort te starten overleg met VNO-NCW en MKB-Nederland.
Bent u bereid om een ondergrens in te stellen, waaronder ondernemers vrijgesteld zijn van aangifte volgens deze Europese regels?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat met software criminaliteit kan worden voorspeld |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «BIG DATA. Nieuwe software voorspelt diefstal en straatroof»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre het in Amsterdam gebruikte Criminaliteits Anticipatie Systeem (CAS) kan bijdragen aan de afname van de criminaliteit?
Het CAS is een computermodel op basis waarvan criminaliteit kan worden voorspeld. Het is een methodiek binnen een relatief nieuwe ontwikkeling die bekend staat onder de term «predictive policing». Het maakt een directere (sturing op de) inzet van de politiecapaciteit mogelijk, waardoor efficiëntie en in het bijzonder effectiviteit van de inzet wordt vergroot. Het is niet alleen een instrument voor de politie zelf, maar ook voor het bevoegde gezag en veiligheidspartners. Predictive policing heeft verschillende verschijningsvormen. Naast het CAS in Amsterdam, wordt in Zurich, München, Neurenberg en Berlijn Precops gebruikt. Engelse korpsen werken aan een eigen systematiek. De Amerikaanse variant (en bakermat) van predictive policing is Predpol.
Predpol wordt in een aantal grotere en kleinere Amerikaanse steden, waaronder Los Angeles en Atlanta, toegepast met indrukwekkende resultaten in het terugdringen van verschillende typen criminaliteit, in het bijzonder de zogenaamde High Impact Crimes.
Kern van deze methodieken is dat op basis van slimme analyses van beschikbare gegevens de politie in die gebieden versterkt aanwezig is waar de kans op een volgend incident het grootst is. Van deze aanwezigheid gaat een aantoonbare preventieve werking uit.
De (nog beperkte en vooral buitenlandse) ervaringen met predictive policing laten zien dat politieprestaties met behulp van voorspellende methodieken kunnen worden verbeterd. Ik vind het daarom zinvol om te bezien of predictive policing in Nederland eenzelfde effect kan hebben en welke randvoorwaarden hierbij gelden. Om dat te kunnen vaststellen zal ik in samenwerking met de politie verschillende vormen van predictive policing nader (laten) bestuderen en eventueel pilots mogelijk maken waarin verschillende methodieken kunnen worden beproefd.
Kunt u aangeven hoeveel inbraken er de afgelopen vijf jaar zijn geweest in Amsterdam, uitgesplitst per jaar?
Volgens opgave van de Nationale politie zijn de aantallen Diefstal/inbraak woning als volgt:
2010: 6992
2011: 6592
2012: 6998
2013: 7718
2014: 6244
Heeft de inzet van het CAS een bijdrage geleverd aan de vermindering van het aantal inbraken of andere misdrijven? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat als blijkt dat het CAS inderdaad een succesvol middel in de strijd tegen de misdaad is, dat dat middel dan ook landelijke uitrol verdient? Zo ja, hoe gaat u in dat geval bevorderen dat de nationale politie dit systeem gaat uitrollen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat er binnen de nationale politie ruimte om op lokaal niveau innovatieve systemen of methoden te ontwikkelen die mogelijk landelijke navolging verdienen? Zo ja, waar blijkt dat uit en om welke systemen of methoden gaat het? Zo nee, waarom niet?
Innovatie is voor de politie bepaald niet nieuw, maar anders dan in het verleden vindt er sinds de vorming van de Nationale Politie landelijke sturing plaats op het innovatiebeleid. Dit is nodig omdat innovatie vaak verbonden is met de landelijke IV-portfolio van de politie. In het verleden ontbrak die koppeling met de IV-portfolio. Er is zeker ruimte voor innovatieve ideeën die uit de eenheden komen en het CAS is daar een voorbeeld van. Innovatie is als speerpunt opgenomen in het inrichtingsplan en er is een afdeling kennis en innovatie opgenomen in de formatie van de Staf Korpsleiding die het innovatieproces coördineert en stimuleert.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg over de politie op 11 februari 2015?
Dat is helaas niet gelukt.
Heeft u kennisgenomen van het arrest van de Hoge Raad ten aanzien van het cassatieberoep dat de Staatsloterij had ingesteld tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 28 mei 2013?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de jaarlijkse inkomsten van de Staatsloterij in de periode 2000–2008, alsmede de daaraan gekoppelde bedragen die zijn afgedragen aan de staat?
Hieronder een overzicht van de afdrachten die de staat over de betreffende periode heeft ontvangen:
Omzet SENS
(EUR mln.)
Afdrachten ontvangen
(EUR mln.)
2000:
596,0
131,1
2001:
654,3
127,7
2002:
689,5
84,6
2003:
699,1
83,1
2004:
697,5
132,9
2005:
672,6
83,2
2006:
737,6
99,4
2007:
772,4
111
2008:
826,2
101
Zijn er in de betreffende periode meldingen bij u gemaakt van mogelijke misleiding in de wijze waarop de Staatsloterij en Intralot de trekkingen hebben georganiseerd en/of hun reclame-uitingen hebben vormgegeven?
In ons archief zijn enkele brieven van burgers over de trekkingsmethode gevonden, verstuurd nadat hieraan in de media – waaronder Tros Radar – aandacht was besteed.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van het onderzoek dat de Kansspelautoriteit uitvoert naar de Staatsloterij en Intralot? Op welke datum is het onderzoek aangevangen, zijn er mogelijk al tussenbevindingen en wanneer wordt het onderzoek naar verwachting afgerond?
De kansspelautoriteit (KSA) is eind september met het onderzoek gestart en heeft haar onderzoek inmiddels afgerond. De KSA heeft als gevolg van dit onderzoek geen aanleiding gezien de Staatsloterij-trekkingen op te schorten en heeft laten weten dat de consument kan vertrouwen hebben in de trekkingen van de Staatsloterij. De KSA heeft haar onderzoeksbevindingen met de Staatsloterij gedeeld en een aantal aanbevelingen gedaan. De Staatsloterij heeft aangegeven deze aanbevelingen over te nemen om haar zorgplicht en haar controles nog verder te versterken. De KSA verwacht dat de Staatsloterij uiterlijk aan het einde van het tweede kwartaal 2015 de laatste maatregelen ter uitvoering van de aanbevelingen heeft ingevoerd.
Kunt u een overzicht geven van het aantal keer dat Intralot in het verleden is veroordeeld wegens fraude en onregelmatigheden in de geleverde software en daarbij tevens aangeven in welke landen deze veroordelingen zijn uitgesproken?
Over een dergelijk overzicht beschikken wij niet.
Kunt u aangeven op welke wijze de Staatsloterij de trekkingen heeft aangepast in 2008? Is er nadien nog melding gemaakt van mogelijke misleiding in de wijze waarop de Staatsloterij en Intralot de trekkingen hebben georganiseerd?
De Staatsloterij heeft de trekkingssystematiek in 2008 aangepast, in die zin dat winnende loten alleen nog worden getrokken uit de verkochte loten. In het najaar van 2014 is in de media bericht over mogelijke misstanden ten aanzien van de trekkingen bij SENS; zoals toegelicht onder vraag vier heeft de KSA echter geen aanwijzingen gevonden die hierop wijzen.
Welke gevolgen heeft het eerder genoemde arrest van de Hoge Raad voor de wijze waarop overige loterijen hun trekkingen in het verleden hebben georganiseerd of op dit moment organiseren?
Het arrest heeft geen gevolgen op de wijze waarop andere loterijen hun trekking organiseren. De andere loterijvergunningen bevatten namelijk al een voorschrift dat de vergunninghouder verplicht om alleen te trekken uit verkochte, gewonnen en gratis verstrekte loten.
Bent u van mening dat de Wet op de Kansspelen aangepast dient te worden naar aanleiding van dit arrest?
Het arrest biedt geen noodzaak tot aanpassing van de Wet op de kansspelen.
Kunt u op basis van de informatie van Stichting Loterijverlies dat 23.000 deelnemers het inleggeld gaan terugvorderen een schatting maken van het totale bedrag dat mogelijk aan schadevergoeding gevorderd en terugbetaald moet worden?
Wat zijn de gevolgen voor de staatskas wanneer schadevergoedingen moeten worden uitgekeerd aan deelnemers uit de betreffende periode?
Daar valt nu niets over te zeggen. De Staatsloterij gaat nu eerst de uitspraak bestuderen en zal de vervolgstappen naar aanleiding van deze uitspraak met de Staatssecretaris van Financiën bespreken.
Afspraken tussen FOX en NOS |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Fox krijgt gratis spotjes bij deal met NOS over voetbal»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Is het waar dat deze afspraken in strijd zijn met de Mediawet, in het bijzonder het dienstbaarheidsverbod, en is er ook sprake van overtreding van andere regels over STER-reclame en/of het hanteren van niet marktconforme tarieven?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het onderzoek door het Commissariaat voor de Media inmiddels verbreed, waarbij ook de specifieke afspraken over reclamezendtijd en plaatsing van reclames zijn meegenomen? Zo nee, gaat dat wel gebeuren? Kunt u tevens aangeven wanneer dit onderzoek beschikbaar zal zijn, en bent u bereid dit onderzoek aan de Kamer te doen toekomen ook als daarmee de vertrouwelijk elementen van het contract openbaar worden?
Het is aan het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat) om te beoordelen welke afspraken geoorloofd zijn binnen de kaders van de Mediawet. Het Commissariaat heeft op 19 januari 2015 aangekondigd dat het zijn onderzoek naar de aankoop van de rechten op de Eredivisiesamenvattingen vervolgt en verbreedt naar andere partijen, waaronder de Ster. Dit onderzoek is gestart en de resultaten wacht ik af. Daarom kan ik hierover op dit moment geen verdere mededelingen doen, ook niet over de termijn waarbinnen het onderzoek afgerond zal worden.
Als het Commissariaat besluiten over het onderzoek naar de aankoop van de rechten op de Eredivisiesamenvattingen publiceert dan zal ik u deze toezenden. Het Commissariaat neemt bij de publicatie van besluiten de Wet openbaarheid van bestuur in acht. Om die reden kan bedrijfsvertrouwelijke informatie ontbreken.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van deze schimmige deal? Welke acties heeft u ondernomen sinds u op de hoogte bent en heeft u daarbij een mogelijke overtreding van de Mediawet in beschouwing genomen?
Op 3 juli 2014 heb ik informatie over de afspraken met Eredivisie Media & Marketing CV (hierna: EMM) ter vertrouwelijke inzage aan uw Kamer aangeboden (de zogenoemde short form overeenkomst). Het Commissariaat is in mei 2014 gestart met een onderzoek naar de verenigbaarheid van de afspraken tussen de NOS en EMM met de Mediawet. Het Commissariaat ziet toe op de naleving van de Mediawet en kan, waar nodig, handhavend optreden.
In antwoord op de Kamervragen van het lid Elias van 11 december 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1815) heb ik gezegd dat ik aan de huidige situatie niets kan veranderen, maar dat ik in overleg ben met de NPO en NOS over hoe dit in de toekomst transparanter kan.
Was de NPO op de hoogte van deze schimmige deal?
Sinds 1 januari 2010 is de NOS gesplitst. De oorspronkelijke taken zijn ondergebracht in twee afzonderlijke rechtspersonen (de NPO en de NOS).
Bij de splitsing hebben de NPO en de NOS een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin onderlinge afspraken zijn vastgelegd over onder meer de grote sportovereenkomsten. Hierin is onder andere afgesproken dat bij het afsluiten van grote sportcontracten zoals de Eredivisie, de directie van de NOS een mandaat aanvraagt bij de Raad van Bestuur van de NPO.
Vanaf het seizoen 2014–2015 waren de uitzendrechten voor de samenvattingen van de Eredivisie weer beschikbaar. EMM is de uitvoerende partij voor het vermarkten van deze mediarechten. EMM heeft hiertoe een tender gepubliceerd en (rand)voorwaarden openbaar gemaakt.
In het kader van de verwerving van bovenbedoelde uitzendrechten heeft de NOS bij de NPO eind 2013 een mandaataanvraag ingediend. De aanvraag betrof het starten van de onderhandelingen voor de uitzendrechten van de samenvattingen van de Eredivisie voor een maximaal budget per seizoen. De NOS heeft hierbij gewezen op het belang van Eredivisievoetbal voor de sportprogrammering van de NOS en de bijdrage aan de brede wettelijke taakopdracht, die sport en evenementen ook als zodanig benoemt.
De NPO heeft het door de NOS gevraagde mandaat verleend. De NPO was op hoofdlijnen op de hoogte van de onderhandelingen van de NOS met EMM. Een gedetailleerder niveau was ook niet nodig, aangezien de verwerving van rechten binnen de vastgestelde kaders aan de omroepen zelf is. De afspraken, die de NOS uiteindelijk in een zogenoemde short form met de EMM in maart 2014 heeft gemaakt, hebben de NPO eind juli 2014 bereikt. Vanaf dat moment was de NPO ook op de hoogte van de inhoud van de afspraken met betrekking tot het onderdeel van de Ster.
In mijn brief van 13 oktober 2014 (Kamerstuk 32 827, nr. 67) over de toekomst van de publieke omroep heb geschreven dat de sturing op doelmatigheid binnen de publieke omroep beter moet. In heb aangekondigd dat de wettelijke taak en bevoegdheid van de NPO op dit punt wordt aangescherpt. Het is aan het Commissariaat om te beoordelen of afspraken geoorloofd zijn binnen de kaders van de Mediawet.
Wie is uiteindelijk verantwoordelijk voor dergelijke commerciële contracten en de voorwaarden daarin, de STER of de NOS?
De NOS is verantwoordelijk voor de contracten gesloten door de NOS. De afspraken met de Ster zullen in een separate overeenkomst worden vastgelegd, hiervoor is de Ster verantwoordelijk.
Is het waar dat deze afspraken nadelig zijn voor de belastingbetaler, omdat er op deze manier minder STER-inkomsten zijn waardoor er uiteindelijk minder geld beschikbaar is voor de omroepreserve? Zo ja, kunt u een schatting maken om hoeveel geld het gaat?
De Ster heeft als wettelijke taak om het beschikbare kijk-, luister- en online bereik van de publieke omroep optimaal te verzilveren. De Ster levert jaarlijks een bijdrage aan de mediabegroting van circa 200 miljoen euro. Dat geld is niet bedoeld voor de algemene mediareserve maar voedt de lopende mediabegroting.
Sportprogramma’s bij de publieke omroep leveren een substantiële bijdrage aan het kijktijdaandeel en daarmee aan de netto-opbrengst van de Ster voor de mediabegroting. Dat is het kenmerk van ons duaal gefinancierde bestel. Het totale Sterresultaat (i.e. de reclame-opbrengsten minus de kosten van de ten behoeve van de Eredivisiesamenvattingen beschikbaar gestelde reclamezendtijd) verbetert als de NPO Eredivisiesamenvattingen uitzendt. Het resultaat van de Ster, en daarmee de afdracht van de Ster, is mede van belang omdat het kabinet aan NPO en Ster heeft gevraagd om de inkomsten uit de Ster de komende jaren juist te verhogen.2
In verband met de vertrouwelijkheid van de gegevens en het lopende onderzoek kan ik verder geen mededelingen doen over bedragen.
Bent u bereid de precieze afspraken voor de rechten van het uitzenden van de Champions League toe te lichten en openbaar te maken? Zijn deze afspraken volledig in overeenstemming met de Mediawet?
Bij (sport)rechtencontracten van enige omvang geldt gebruikelijk, volgens afspraak met de rechtenhouder, vertrouwelijkheid ten aanzien van de inhoud van de overeenkomst. Dat is ook bij deze overeenkomst het geval. Zoals ik in antwoord op vraag 4 reeds zei ben ik in overleg met de NPO en NOS over hoe dit in de toekomst transparanter kan.
Bent u bereid te onderzoeken of er vaker contracten zijn gesloten met dubieuze voorwaarden over reclamezendtijd en plaatsing van reclames door de STER en/of de NOS?
Voor toezicht op naleving van de Mediawet is om principiële redenen een onafhankelijke toezichthouder opgericht die op afstand van de politiek staat. Het Commissariaat is bevoegd om toezicht te houden op de naleving van de Mediawet en waar nodig handhavend op te treden.
Het rapport ‘Tackling intolerance and discrimination in Europe with a special focus on Christians’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de resolutie die vorige week door de parlementaire vergadering van de Raad van Europa is aangenomen naar aanleiding van het rapport «Tackling intolerance and discrimination in Europe with a special focus on Christians»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dit rapport en de conclusies ervan?
Wij onderschrijven het belang dat in het rapport wordt beschreven van het grondrecht van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, met inbegrip van de vrijheid om geen religie aan te hangen. Dit grondrecht impliceert, zoals ook het rapport constateert, dat deze vrijheden zowel gelden met betrekking tot personen die een religie of levensovertuiging hebben die door een minderheid van de bevolking wordt aangehangen, als voor degenen die de godsdienst of levensovertuiging van de meerderheid hebben. In het rapport wordt terecht geconstateerd dat in Europa de godsdienstvrijheid wordt gegarandeerd door internationale verdragen en instrumenten. Het rapport stelt aan de hand van praktijkvoorbeelden dat de afgelopen jaren vijandigheid jegens religie kan worden gesignaleerd in talloze gewelddadigheden en vandalisme en in beperkingen in geloofsbeleving. Het rapport besteedt in het bijzonder aandacht aan intolerantie jegens en discriminatie van christenen.
Het kabinet is bezorgd over het beeld van toenemende onverdraagzaamheid, en is vastberaden om discriminatie, op welke grond dan ook, te bestrijden. In de voortgangsbrief discriminatie van 11 februari 2015 (Kamerstuk 30 950, nr. 76) is de inzet van het kabinet op dit gebied beschreven, ook voor wat betreft discriminatie op grond van godsdienst of levensovertuiging.
Het beeld dat in het rapport wordt geschetst van een toename van intolerantie, discriminatie en zelfs geweld jegens christenen herkennen wij echter niet. Voor de Nederlandse situatie wordt de indruk die het rapport wekt, niet gesteund door de rapportages die bij de voortgangsbrief zijn gevoegd. Ook uit het SCP-rapport naar ervaren discriminatie in Nederland (Kamerstuk 30 950, nr. 68) komt deze veronderstelde tendens niet naar voren.
Deelt u de opvatting dat nationale regeringen vaak voorbij zien aan de vele momenten waarop in de laatste jaren handelingen van vijandschap, geweld en vandalisme tegen christenen zichtbaar zijn en tegen hun plaatsen van samenkomst?
Nee. Voor wat betreft de situatie in Nederland verwijzen wij naar het antwoord op vraag 2.
Het kabinet beschikt niet over aanwijzingen dat de regeringen van andere lidstaten van de Raad van Europa voorbij zouden gaan aan gewelddadige en vijandige handelingen tegen christenen of personen met andere levensbeschouwingen.
In hoeverre is er naar de mening van de regering in Nederland en andere lidstaten van de Raad van Europa voldoende aandacht voor het tegengaan van al dan niet subtiele vormen van discriminatie tegen christenen, ongeacht of zij horen tot een meerderheids- of minderheidsgroepering?
Voor wat betreft de situatie in Nederland verwijzen wij naar het antwoord op vraag 2.
Het kabinet beschikt niet over aanwijzingen dat bij de overheden van andere lidstaten van de Raad van Europa onvoldoende aandacht is voor het bestrijden van al dan niet subtiele vormen van discriminatie tegen christenen of personen met andere levensbeschouwingen.
Deelt u de opvatting van de parlementaire vergadering van de Raad van Europa dat het concept van «reasonable accomodation» een goed handvat biedt voor de omgang met godsdienstige opvattingen binnen Europa, om te verzekeren dat ook christenen voluit de ruimte hebben om hun geloof te uiten en er zowel in de publieke als private sfeer naar te leven?
Het concept van «reasonable accommodation» («redelijke aanpassingen») is vooral bekend als instrument om te waarborgen dat personen met een handicap mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid met anderen kunnen genieten of uitoefenen. Gelijke behandeling van personen zonder en met handicap, en trouwens ook van personen met uiteenlopende beperkingen, zou er immers toe leiden dat niet iedereen tot zijn recht komt. In de Kaderrichtlijn gelijke behandeling (RL2000/78/EG), het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte is de verplichting tot «redelijke aanpassingen» in deze context opgenomen.
Ten aanzien van andere discriminatiegronden wordt het concept van «reasonable accommodation» in de Europese en Nederlandse wetgeving niet of nauwelijks gehanteerd, maar is een andere benadering gekozen. Waar nodig, is ten aanzien van specifieke omstandigheden een bijzondere regeling opgenomen, of wordt vrijheid gegeven aan betrokkenen om onderling afspraken te maken. Het rapport vermeldt hiervan enkele voorbeelden. De uitkomst van deze benadering is naar onze tevredenheid. Niettemin volgen wij de discussie die vooral in wetenschappelijke kringen wordt gevoerd over «reasonable accommodation» met belangstelling.
Deelt u de opvatting van deze vergadering dat het belangrijk is dat de verschillende lidstaten zoveel als mogelijk ruimte laten voor opvattingen die voortkomen uit deze wezenlijke overtuigingen van burgers?
Ja. De formulering van de beide vragen impliceert terecht dat de bedoelde vrijheden beperkt kunnen worden, bijvoorbeeld door de rechten en vrijheden die anderen hebben.
Deelt u de opvatting van deze parlementaire vergadering dat het goed is om zoveel mogelijk rekening te houden met godsdienstige of andere bezwaren tegen delen van werkzaamheden en daar op een gezonde manier ruimte voor te bieden?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt dit concept van «reasonable accomodation» zich tot de vorig jaar aangenomen wet die het met name nieuwe trouwambtenaren onmogelijk maakt hun werk te doen als zij gewetensbezwaren hebben tegen het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht? Zou niet met dit door de parlementaire vergadering aangenomen rapport gesteld moeten worden dat deze wet een stap terug in de tijd was?
Uit de Wet van 4 juli 2014 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Algemene wet gelijke behandeling met betrekking tot ambtenaren van de burgerlijke stand die onderscheid maken als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling (Stb. 2014, 260) vloeit voort dat een nieuwe (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand geen onderscheid mag maken tussen een huwelijk van een man en een vrouw en een huwelijk van twee mannen of twee vrouwen. Ten aanzien van zittende (buitengewoon) ambtenaren van de burgerlijke stand, behouden gemeenten een beleidsvrijheid, dus bijvoorbeeld de vrijheid om hen aangepast werk te laten doen. De wet is in overeenstemming met de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 15 januari 2013 in de zaken van Ladele en McFarlane. Wij kunnen niet beoordelen of het concept van «reasonable accommodation» tot een andere uitkomst zou hebben geleid.
Naar de mening van het kabinet is de wet juist een stap vooruit op de weg naar volledige acceptatie van homoseksualiteit.
Welke conclusies verbindt de regering aan dit rapport, de conclusies en aanbevelingen voor Nederland?
Het kabinet ziet in het rapport een ondersteuning van zijn inzet om discriminatie, op welke grond dan ook, te bestrijden.
Op welke wijze is de regering voornemens aandacht voor dit rapport, de conclusies en aanbevelingen hiervan te vragen van de regeringen van andere lidstaten van de Raad van Europa? Bent u bereid de Kamer over de voortgang hiervan te rapporteren?
Het kabinet gaat ervan uit dat de nationale delegaties naar de Parlementaire Assemblee van de overige lidstaten van de Raad van Europa dit rapport, en de conclusies en aanbevelingen daaruit, zelf onder de aandacht van hun regeringen zullen brengen.
De grote treinstoring rond Utrecht op 2 februari 2015 |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Spoorproblemen hangen Tweede Kamer de keel uit; Deskundige TU: Delft: systemen ProRail zijn verouderd»1, «Software ProRail gatenkaas»2, «Splinternieuwe software vol ontwerpfouten»3, «Softwarefout oorzaak van treinstoring Utrecht»4 en «Verkeersleiding ProRail kan bij brand uitwijken»?5
Ja.
Deelt u de mening dat een systeem niet «in control» is als in tien dagen tijd twee keer het complete knooppunt Utrecht langdurig plat ligt en na een dag nog steeds niet duidelijk is wat de oorzaak is van de storing? Welke acties onderneemt ProRail om dergelijke storingen in de toekomst te voorkomen en in ieder geval sneller te herstellen?
Ik heb direct na de verstoring op 2 februari NS en ProRail laten weten dat zij alles op alles moeten zetten om de oorzaken van de verstoringen zo snel mogelijk boven tafel te krijgen, structureel op te lossen en mij hierover zo snel mogelijk te informeren. In de brief van 12 februari j.l. (Kamerstuk 29 984, nr. 578) bent u geïnformeerd over de eerste analyse van ProRail van de oorzaak van de verstoringen op 22 januari en 2 februari en over de vervolgonderzoeken die ProRail naar verwachting eind maart zal afronden. Op basis hiervan zullen zo nodig vervolgmaatregelen worden getroffen. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu zal strak op de voortgang sturen.
Deelt u de mening dat ProRail werkt met verouderde systemen die niet flexibel zijn en dat het te veel tijd kost om deze systemen handmatig op te starten?
ProRail heeft de afgelopen jaren meer dan € 100 miljoen geïnvesteerd in hoogwaardige netwerken en computersystemen en bijbehorende maatregelen om storingen te minimaliseren. Het aantal ICT gerelateerde verstoringen van de treindienst is hierdoor ook gedaald. In het hierboven genoemde vervolgonderzoek zal ProRail analyseren welke maatregelen nodig zijn om de kwetsbaarheid van de stroomvoorzieningen en computersystemen verder terug te dringen. Daarbij wordt onafhankelijke expertise betrokken en indien nodig het gehele ICT systeem doorgelicht.
ProRail evalueert gezamenlijk met NS daarnaast de opstart van de treindienst op 2 februari en de mogelijkheden tot versnelling hiervan.
Kunt u verklaren waarom treinen door een storing bij de treindienstleiding in Utrecht in zo’n groot gebied (Den Haag-Nijmegen / Amsterdam-Den Bosch) niet meer konden rijden, en dat zelfs treinen niet konden rijden die niet langs Utrecht komen zoals op de verbinding Alphen-Gouda of Elst-Arnhem?
Een verkeersleidingspost bedient een veel groter gebied dan één station. De verkeersleidingspost Utrecht bestuurt dus een veel groter deel van het spoornetwerk dan alleen Utrecht Centraal, ook de lijn Alphen-Gouda valt bijvoorbeeld onder deze post. Het uitvallen van de post heeft dus ook invloed op het treinverkeer buiten Utrecht. Daarbij is Utrecht een belangrijk knooppunt, waardoor een verstoring op Utrecht ook consequenties heeft voor treinen die naar andere delen van Nederland rijden.
Is het mogelijk om bij een storing bij de treindienstleiding de aansturing van treinen aan de rand van het treindienstleidingsgebied snel over te dragen aan andere posten, zodat de storing zo veel mogelijk wordt beperkt tot een klein gebied?
Nee, dat is niet mogelijk. Per post is er sprake van een netwerk dat alleen het bedieningsgebied van die post betreft. De computersystemen beschikken alleen over de data van dat bediengebied en het personeel van een verkeersleidingspost is opgeleid voor een specifiek gebied.
Andere verkeersleidingsposten zouden wel geschikt kunnen worden gemaakt om als uitwijk te fungeren maar zij zouden dan qua functionaliteit niet verschillen van de huidige uitwijk bij het OCCR en dit zou bovendien een forse investering vergen (zie verder het antwoord op vraag 10).
Is de infrastructuur voldoende robuust en flexibel om bij een dergelijke storing treinen te laten pendelen op de corridors rond het knooppunt, zodat ze het knooppunt zo dicht mogelijk kunnen naderen (bijvoorbeeld bij deze storing op de corridors Den Haag-Gouda en Arnhem-Driebergen-Zeist)?
Bij een verstoring zoals die op Utrecht op 2 februari moeten de treinen in de rest van Nederland zoveel mogelijk kunnen blijven rijden. Dat betekent dat treinen die normaal naar Utrecht rijden voordat ze daar aankomen omkeren op bijvoorbeeld station Den Bosch en station Amersfoort. Dit is ook gebeurd op 2 februari. Daardoor is de verstoring zoveel mogelijk geïsoleerd.
Deelt u de mening dat een storing er nooit toe mag leiden dat een compleet knooppunt zoals Utrecht zo langdurig wordt getroffen? Is het mogelijk de beveiliging, de aansturing van de treinen en de stroomvoorziening robuuster te maken door deze op grote knooppunten te compartimenteren, zodat een optredende storing beperkt blijft tot een specifieke corridor? Bent u daartoe bereid?
Een storing op een belangrijk knooppunt als Utrecht heeft grote gevolgen voor de reizigers. NS en ProRail moeten er alles aan doen om dergelijke verstoringen te voorkomen. In een complex netwerk zoals het Nederlandse spoorsysteem is echter helaas niet helemaal te voorkomen dat storingen soms plaatsvinden.
NS en ProRail werken samen in het programma Beter en Meer aan het verhogen van de betrouwbaarheid. Hierin worden ondermeer verbetermaatregelen voorgesteld om de be- en bijsturing op het spoor te verbeteren en zo de impact van verstoringen te verminderen. De verstoringen van 22 januari en 2 februari onderschrijven de noodzaak van deze aanpak.
Doordat er dertien verkeersleidingsposten zijn is de aansturing van het spoor al gecompartimenteerd. Hierdoor kunnen verstoringen zoals die van 2 februari beperkt blijven tot een bepaald gebied. Voor een goede bediening van het spoor zijn samenhang en flexibiliteit echter ook belangrijk. Verder compartimenteren zou ertoe leiden dat samenhang en flexibiliteit verloren gaan waardoor de be- en bijsturing van de treindienst wordt bemoeilijkt.
Hoeveel miljoen euro is inmiddels geïnvesteerd in backup-systemen voor onder meer de treindienstleiding, de aansturing van seinen en wissels en de stroomvoorziening voor deze systemen en voor de treinen? Kunt u aangeven welke systemen die cruciaal zijn voor een ongestoorde treindienst momenteel wel zijn voorzien van een backup en welke niet?
Zie ook het antwoord op vraag 3.
De computersystemen en netwerken voor de treinbesturing bij ProRail zijn dubbel uitgevoerd en staan decentraal opgesteld in de computerruimtes van de verkeersleidingsposten. De computerruimtes zijn van een kwalitatief hoogwaardig niveau (internationaal Tier 2) en de computerinstallaties en netwerken zijn volledig dubbel (redundant) uitgevoerd.
Sinds 2010 zijn alle posten ten behoeve van preventie voorzien van aanvullende toegangsbeveiliging en brandblusvoorzieningen. Voor de post Utrecht is daarbij nog een aanvullende stap gezet. De computersystemen van de post Utrecht staan niet meer in de computerruimte van de verkeersleidingspost, maar in een op internationaal niveau Tier 3 gecertificeerd extern rekencentrum van BT.
Klopt het dat de problemen zijn verergerd doordat het backup-systeem ging communiceren met het oude systeem? Is er proefgedraaid met deze backup-systemen om dit soort ontwerpfouten te traceren en op te lossen?
Nee dat klopt niet. Maandagochtend 2 februari rond 7:30 viel één van de computers in het Rekencentrum in Nieuwegein uit. Daarop trad het redundantie mechanisme in werking en schakelde de kapotte computer onmiddellijk over naar een andere (redundante) computer. In dit schakelproces ontstaat een zwaardere belasting op het systeem. Het systeem is op deze zwaardere belasting ontworpen. In dit schakelproces ontstond maandagochtend echter toch een vertraging. De verbinding tussen beide computers en de opslagsystemen bleek te zijn beschadigd, waardoor het totaal trager reageerde. De wissels en seinen konden hierdoor niet meer worden bediend door de treindienstleiders.
ProRail test de back up systemen in een testomgeving. Dit testen gebeurt niet «live» tijdens het rijden van treinen omwille van de capaciteit en veiligheid. Zoals bij vraag 2 is aangegeven onderzoekt ProRail momenteel wat de oorzaak is geweest van deze storing.
Klopt het dat uitwijken van de verkeersleidingpost naar het splinternieuwe Operationeel Controle Centrum Rail (OCCR) wel is voorbereid, maar dat hiervoor niet is gekozen omdat dit enkele uren kost? Bent u bereid te onderzoeken of deze procedure kan worden versneld zodat het OCCR binnen maximaal twee uur de verkeersleiding kan overnemen?
Een uitwijk is alleen een optie bij grote calamiteiten waarbij de verkeersleidingspost langdurig buiten gebruik raakt. In die gevallen kan de uitwijk het werk van een volledige verkeersleidingspost over nemen. Alle systemen en computers moeten dan worden overgezet naar de OCCR. Dit is een complexe operatie waarbij de oude post helemaal moet worden uitgezet om te zorgen dat deze de wissels zeker niet meer kan beïnvloeden. ProRail oefent hier regelmatig mee en evalueert dan het uitvoeren van het draaiboek. Hieruit blijkt iedere keer dat het uitvoeren van het volledige draaiboek met alle verificatiestappen die hiervoor nodig zijn vier uur kost.
Gebruik van chroomverf bij Defensie |
|
Jasper van Dijk , Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kan het dat er ook in 2008 nog steeds onveilig werd gewerkt met de giftige chroomverf bij Defensie?1
Defensie streeft ernaar chroomvrij te werken, tenzij de fabrikant het gebruik van chroomhoudendeverf voorschrijft vanwege bijvoorbeeld de (vlieg)veiligheid.
Zoals ik ook heb gemeld in mijn brief van 18 september jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 4), zijn bij Defensie sinds 2001 maatregelen omtrent het werken met chroomhoudende verf verder verscherpt om te voldoen aan de normen. Zo zijn, waar mogelijk, chromaatvrije verfsystemen ingevoerd. Ook wordt het schuren en slijpen aan voertuigen, waarop mogelijk chroomhoudende verf is aangebracht, beperkt tot het hoogstnoodzakelijke. Bij het bewerken van (oudere) voertuigen waarop mogelijk chroomhoudende verven zijn aangebracht, zijn persoonlijke beschermingsmiddelen in combinatie met ruimtelijke afzuiging en bronafzuiging verplicht.
Ondanks de aanscherpingen van de regelgeving en aanpassingen van de werkwijze blijven nieuwe voorvallen mogelijk. Dat kan niet op voorhand volledig worden uitgesloten. Belangrijk is om in dat geval meteen het werk neer te leggen en adequate maatregelen te treffen alvorens het werk te hervatten.
Kunt u in het licht van deze nieuwe onthullingen concreet aangeven wat de betekenis en waarde is van de eerder gedane uitspraak dat de maatregelen zijn verscherpt sinds 2001?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat, ondanks dat het probleem en het gevaar van werken met chroomverf bekend is, hier niet naar wordt gehandeld en persoonlijke beschermingsmiddelen niet beschikbaar zijn, zoals medewerkers aangeven?3
Nee, zie ook antwoord op de vragen 1, 2, 4 en 8. In het specifieke geval waaraan u refereert, is gebleken dat de desbetreffende medewerker niet volledig op de hoogte was van de vernieuwde aanvraagprocedures. Hierdoor verkeerde hij in de veronderstelling dat er geen persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig waren. In het gesprek met de medewerker is de procedure opgehelderd en bij de medewerker is inmiddels bekend dat er voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen op zijn werklocatie aanwezig zijn.
Wat is de reden dat er ook nu geen nieuwe voorvallen zijn uit te sluiten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven, gezien de gebeurtenissen in Mali waar onderhoud plaatsvond aan een Apache en personeel is blootgesteld aan deze giftige stof, op welke wijze het gevaar van werken met chroomverf aan het personeel, dat nu met deze verf werkt, wordt gecommuniceerd?
Op werkplekken waar gewerkt wordt met chroomhoudende verf, is het personeel voorgelicht over de van toepassing zijnde werkinstructies, inclusief het gebruik van beheersmaatregelen zoals luchtafzuiging, hygiënevoorschriften en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. In werkbesprekingen en in het werkoverleg met het personeel, wordt gesproken over de risico’s die verband houden met het werken met chroomhoudende verf. Het management dient daarnaast zorg te dragen voor en toezicht te houden op juiste uitvoering van de werkzaamheden, inclusief het gebruik van de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen in beheerste omstandigheden (bijvoorbeeld met afzuiging en adembescherming).
Het gebruik van chroomhoudende verf bij vliegtuigen of onderdelen hiervan komt ook civiel nog steeds voor. Bij onderhoudswerkzaamheden hieraan moet worden verondersteld dat gewerkt wordt met chroomhoudende verf, tenzij het nadrukkelijk en consistent niet zo is. Daarom gaan vliegtuigschilders en plaatwerkers, die als specialist zijn opgeleid, er altijd van uit dat sprake is van chroomhoudende verf bij het verrichten van bijvoorbeeld schuurwerkzaamheden.
Het werken met gevaarlijke stoffen, waaronder chromaten, maakt al deel uit van de basisopleiding van het onderhoudspersoneel. In Mali was het verrichten van verf- en schuurwerkzaamheden niet een hoofdtaak, zoals gebruikelijk in Nederland, maar een neventaak. Daarbij gingen betrokkenen er niet van uit dat gewerkt werd met chroomhoudende verf. Voor dit personeel wordt nu aanvullend een aparte taaktraining verzorgd. Instructie over het werken met (mogelijk) chroomhoudende verf en de te nemen beschermende maatregelen, is een verplicht onderdeel van deze taaktraining.
Ook wordt ter verhoging van het veiligheidsbewustzijn op het gebied van gevaarlijke stoffen (waaronder chroomhoudende verf) en bedrijfsrisico’s onderzocht of een periodieke opfrissing van de in de basisopleiding verstrekte informatie wenselijk is. Overigens moet worden voorkomen dat er een algemeen beeld ontstaat dat het gevaarlijk is om aan vliegtuigen te werken. Het gaat erom dat men bij het uitvoeren van werkzaamheden, zoals schuren en verven, de juiste voorzorgsmaatregelen treft voor zichzelf en voor de omgeving.
In aanvulling op genoemde maatregelen in de lijn, organiseert Defensie ook voorlichtingsbijeenkomsten voor zowel het huidige als voormalig defensiepersoneel. Defensie zal in de tweede helft van dit jaar een nieuwe reeks voorlichtingsbijeenkomsten organiseren.
Welke maatregelen en voorlichtingsactiviteiten zijn er, naar aanleiding van de onthullingen over de fouten in het verleden over werken met chroomverf, genomen ten aanzien van de plekken waar nu nog steeds wordt gewerkt met deze verf?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat, indien blijkt dat ook nu nog steeds niet de juiste voorzorgsmaatregelen zijn genomen op plekken waar met chroomverf wordt gewerkt, het werk per direct stil wordt gelegd? Hoe vaak en waar heeft zich dit al voorgedaan?
Ja, dit klopt. Dit is ook gedaan in 2008 op Maritiem Vliegkamp De Kooy en recent nog in Mali. Op dit moment zijn mij geen andere recente gevallen bekend.
Kunt u toezeggen dat vanaf nu veilig wordt gewerkt met chroomverf? Zo nee, wilt u het gebruik van chroomverf dan stopzetten in verband met de enorme risico's?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de enquête door (oud-)werknemers zelf naar de gezondheidsschade door het werken met chroomverf?4 Bent u bereid deze enquête en de resultaten daarvan te betrekken bij de verdere onderzoeken naar het werken met chroomverf?
Ja, hiermee ben ik bekend. Ik waardeer het initiatief. De enquête is gehouden onder collega’s en hiermee zijn verdere zorgen van (oud-)defensiemedewerkers naar voren gekomen. Dit is waardevolle informatie die reeds ter beschikking is gesteld aan het RIVM om te betrekken in het lopende onderzoek.
De megamoskee in Gouda |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Megamoskee weert crèche om vrouwen»?1
Ja.
Is het waar dat vertegenwoordigers van de moskee trachten te voorkomen dat er een speciale school en een medisch kinderdagverblijf worden gevestigd in de voormalige atoombunker?
Nee, in het schetsplan waarover de drie initiatiefnemers overeenstemming hebben bereikt, wordt de bunker gesloopt en is op deze plaats een nieuw gebedshuis gepland. De school voor speciaal onderwijs en het medisch kinderdagverblijf zijn elders op het terrein ingepland.
Hoe oordeelt u over de absurde, door de moskee gegeven reden, dat zij in de voorbereiding op hun gebed niet geconfronteerd willen worden met vrouwen omdat dit ten koste zou gaan van hun «heiligheid»?
Volgens de informatie van de gemeente Gouda is in het schetsplan van de drie initiatiefnemers een erfscheiding voorzien bij de hoofdentrees. Dit op verzoek van de school voor speciaal onderwijs en het medisch kinderdagverblijf, die vanwege hun leerlingen behoefte hebben aan een rustige en overzichtelijke eigen entree.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te voorkomen dat de belastingbetaler opdraait voor deze ongerijmde stellingname?
Zie antwoord vraag 3.
Is er inmiddels al zicht op de (buitenlandse) financiering van de nu al omstreden moskee?
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in de brief van 11 februari 2015 (kenmerk VenJ 616102) laten weten dat de gemeente Gouda forensisch accountant PWC onderzoek heeft laten doen naar de herkomst van de financiële middelen voor de bouw van de moskee. Uit dit onderzoek is gebleken dat 0,05% van het totaal opgebrachte bedrag niet uit Nederland afkomstig is. Het bedrag dat niet uit Nederland afkomstig is, is afkomstig uit twee andere Schengenlanden.
Begrijpt u dat de komst van de moskee lijkt te schuren met de democratische besluitvorming, gezien het gegeven dat de meerderheid van de gemeenteraad en de lokale bevolking tegen de komst zijn? Zo nee, waarom niet?
Krachtens de Gemeentewet is uitsluitend het college van B en W bevoegd om vastgoedtransacties aan te gaan. Het college van Gouda heeft de gemeenteraad om «wensen en bedenkingen» gevraagd die het college meeweegt bij de uiteindelijke besluitvorming over de vastgoedtransactie.
Het moskeebestuur heeft recent (half maart) het aanbod gedaan om de moskee qua omvang substantieel te verkleinen. Een onafhankelijke procesbegeleider gaat nu een nieuw proces in met buurtbewoners, om te kijken onder welke voorwaarden de gezamenlijke huisvesting van de drie partijen op het complex op meer draagvlak kan rekenen. Dit is en blijft een lokale verantwoordelijkheid.
Deelt u de visie dat buitenlandse financiering van moskeeën moet worden tegengegaan en bent u eindelijk bereid met wetgeving te komen?
In de kabinetsreactie op het briefadvies van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) «De kaders van de rechtsstaat. Over buitenlandse financiering van moskeeën en gebedshuizen», d.d. 25 september jl. (Kamerstukken II, 2014/15, 29 614, nr. 35), onderschrijft het Kabinet de constatering van de RMO dat elke geloofsgemeenschap de vrijheid heeft financiering aan te trekken, zowel van binnen als buiten de Nederlandse grenzen, ten behoeve van een moskee, kerk of tempel. Het als zodanig verbieden van buitenlandse financiering van geloofsuitoefening is niet aan de orde, behalve voor zover er sprake is van financiering van geweldsuitoefening of onrechtmatige dan wel criminele praktijken.
Het bericht dat de Europese Commissie grootschalig data van vliegtuigpassagiers wil opslaan |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «European counter-terror plan involves blanket collection of passengers» data»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Europese ministers van Binnenlandse Zaken het grotendeels eens zouden zijn over de anti-terreurplannen van de Commissie, en dat er een «workable compromise» zou zijn bereikt over het voorstel van de Commissie? Kunt u aangeven wat het standpunt van de Nederlandse regering is ten aanzien van deze plannen?2 3
Er is geen nieuw voorstel gedaan door de Europese Commissie en er is dan ook geen standpunt op ingenomen door de lidstaten. Zoals ik u eerder informeerde worden momenteel tussen de Europese Commissie en het Europees parlement gesprekken gevoerd over de afronding van de EU PNR richtlijn.
De Commissie is voornemens het voorstel aan te passen met waarborgen voor gegevensbescherming en bepalingen die recht doen aan de uitspraak Hof over de dataretentie-richtlijn.9 Een vergroting van de waarborgen voor de fundamentele rechten is wat Nederland betreft alleen maar positief.
Zoals afgesproken met de Kamer wachten wij het proces af en zetten geen stap zonder de Kamer te informeren. Graag verwijs ik u naar mijn brief van 9 februari jl. met het verslag van de informele JBZ Raad van 29 januari waarin ik het Nederlandse standpunt bevestig. De Kamer wordt nader geïnformeerd over de voortgang en de positie van andere landen daarbij, als onderdeel van de voorbereidingen van de JBZ-raden.
Is het waar dat volgens de plannen niet alleen de meest basale gegevens, maar ook bankgegevens en adressen tot maximaal vijf jaar mogen worden opgeslagen? Ziet u bezwaren tegen de opslag van deze data, omdat het mogelijk in strijd zou zijn met internationale richtlijnen aangaande gegevensbescherming van Europese burgers?4
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is het volgens u wenselijk en proportioneel om dergelijke gegevens op te slaan? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u betreffend voornemen in lijn met artikel 8 EVRM, artikelen 7 en 8 van het Europees Handvest en bijbehorende jurisprudentie als het gaat om het opslaan van persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 2.
Is het verzamelen van gegevens van vliegtuigpassagiers toegestaan, gezien de uitspraak van het Europees Hof d.d. 8 april 20145 over het niet ongericht mogen verzamelen van gegevens, waarvan de Raad van State6 heeft aangegeven dat dit arrest ziet op de opslag van gegevens voor strafrechtelijke doeleinden waarbij aanwijzingen van betrokkenheid bij strafbare feiten ontbreken? In hoeverre werkt dit arrest derhalve door, vooral waar het gaat om de belangenafweging die gemaakt dient te worden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van organisaties ter bescherming van burgerrechten dat het aangepaste voorstel betreffende persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) van de Commissie weliswaar betere regels op het gebied van gegevensbescherming en safeguards bevat, maar nog altijd een schending van de privacy van Europese burgers impliceert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraken van de Jan Philipp Albrecht, de vicevoorzitter van de commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Europees parlement: «The commission plans are an affront to the critics of the European parliament and the European court of justice who have said that data retention without any link to a certain risk or suspicion isn’t proportionate. It is an open breach of fundamental rights to blanketly retain all passenger data» en «Depersonalisation does not make the data anonymous. All they have to do is ask a senior officer for the identity to be revealed.»?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat volgens het voorstel van de Commissie elke lidstaat zelf zou mogen bepalen of het nieuwe systeem toegepast wordt op alle vluchten? Zo ja, bent u van plan het systeem in Nederland toe te passen op alle vluchten? Zo nee, op welke niet?7
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat er alsnog binnen twee jaar een Europa-brede overeenkomst kan komen over het uitwisselen en opslaan van PNR-gegevens?8
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de geuite zorgen over het voorstel van de Commissie ter tafel te brengen tijdens de eerstvolgende JBZ-Raad?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de plannen voor te leggen aan het College Bescherming Persoonsgegevens alvorens akkoord te gaan met het voorstel van de Commissie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de plannen voor te leggen aan de Tweede Kamer alvorens akkoord te gaan met het voorstel van de Commissie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor de eerstvolgende JBZ-Raad?
Zie antwoord vraag 2.
Uitbreiding gemeentelijke milieuzones waaronder Amsterdam, Utrecht en Rotterdam |
|
Barbara Visser (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat zijn de uitkomsten van het gesprek op 29 januari jl. tussen u en de G4-wethouders? Bent u voornemens om de voorstellen van de G4 over te nemen? Zo ja, welke, waarom en wat zijn hiervan de financiële consequenties, voor zowel overheden als consumenten en bedrijfsleven?1 2
Ik heb op 29 januari met vijf wethouders van de steden Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Den Haag en Nijmegen gesproken. Daarbij is ook de brief van de G4 aan de orde gekomen. De vier grote steden hebben daarin hun ambities met betrekking tot de luchtkwaliteit en mogelijke maatregelen toegelicht. Aangezien de situatie per stad verschilt, zowel qua problematiek als qua ambitie, is afgesproken een gezamenlijke verkenning te starten over de lokale en regionale omstandigheden en de bijhorende maatregelen. In dit kader vindt ook de beoordeling van de maatregelen van de G4 plaats. Samen met de betrokken gemeenten wordt er nu een plan van aanpak opgesteld.
Deelt u de mening dat de inzet van milieuzones op de plaatsen waar de doelstellingen (fijnstof en stikstof) structureel worden gehaald, disproportioneel is en dat daarmee geld over de balk wordt gegooid met allerlei sloop- en subsidieregelingen voor bijvoorbeeld personen- en bestelauto's? Zo nee, waarom niet?
Onder de normen kan nog steeds sprake zijn van gezondheidsschade. Daarom werk ik aan versterking van het bronbeleid. Ook zijn er gemeenten die streven naar een verdere verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Het is aan de gemeenten om te bepalen welke instrumenten zij daarbij inzetten, dat kan een milieuzone zijn. Deze afweging maken de gemeenten zelf.
Kunt u onderbouwen waarom er nu gekozen wordt voor een subsidieregeling voor vervanging van bestelauto’s in grensgemeenten van NSL-knelpuntgemeenten die een milieuzone voor bestelauto’s invoeren?3 Om hoeveel en welke gemeenten gaat het? Welke financiële middelen zijn hiervoor beschikbaar gesteld? En heeft er een kosteneffectiviteitsanalyse plaatsgevonden van deze subsidieregeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de uitkomsten?
In de aanloop naar de uitbreiding van de milieuzone naar personen- en bestelauto’s heb ik in het overleg met belanghebbenden toegezegd om de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving te faciliteren met de invoering van een tijdelijke stimuleringsregeling. Zo kan makkelijker de overstap naar schonere bestelauto’s worden gemaakt, hetgeen een bijdrage levert aan schonere lucht. De tijdelijke regeling is bedoeld voor grensgemeenten van NSL-gemeenten. Verder zorgt het Rijk voor uitbreiding van de reikwijdte van het milieuzonebord.
Op dit moment heeft alleen Utrecht formeel besloten tot uitbreiding van de milieuzone naar bestelauto’s. De grensgemeenten van Utrecht zijn De Bilt, Bunnik, Houten, IJsselstein, Montfoort, Nieuwegein, Stichtse Vecht, Woerden en Zeist. Er is in totaal een budget van € 4 mln NSL-geld beschikbaar voor alle grensgemeenten die in aanmerking gaan komen. De kosteneffectiviteit van de vervangingsregeling is niet op voorhand te bepalen, omdat niet bekend is welke bestelauto’s vervangen gaan worden. De maatregel is mede bedoeld om het bedrijfsleven te steunen in geval een milieuzone wordt ingevoerd.
Bij de monitoring van het NSL wordt bekeken wat de verschillende maatregelen opleveren. De monitoringsrapportage stuur ik jaarlijks aan uw Kamer. Ik zie dan ook geen meerwaarde in een aanvullende kosteneffectiviteitsanalyse.
In hoeverre zijn de economische effecten van de (voorgenomen uitbreidingen) van de milieuzones op het bedrijfsleven doorgerekend? Kan er een overzicht worden gegeven van de economische kosten en baten van milieuzones, maar ook van andere programma’s zoals de Green Deal Zero Emissie Stadsdistributie, de Green Deals Zero Emissie Bussen en de Zero Emissie Stadslogistiek?
Ik streef naar een gezonde leefomgeving en slimme, gezonde en economisch vitale steden. De green deals dragen hieraan bij door innovatie en creativiteit op de langere termijn te stimuleren. Het doel is de CO2-, NOx-, fijnstof- en geluidsemissie te reduceren en tegelijkertijd kansen te creëren voor groene groei voor het Nederlandse bedrijfsleven. Bedrijfsleven en overheden die hierbij betrokken zijn, maken hierbij ieder voor zich een afweging van de kosten en de baten van deelname aan deze afspraak. Een kosten-batenanalyse van deze green deals is niet te geven.
De kosteneffectiviteit van de milieuzone wordt bij de lokale besluitvorming over eventuele uitbreiding van de milieuzone meegewogen. Dit is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende gemeenten.
Deelt u de mening dat de te behalen effecten van de voorgenomen uitbreidingen van de milieuzones, zoals in Rotterdam en Utrecht, zich niet verhouden tot de kosten die gemaakt moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe legitimeert u de inzet en uitbreiding van milieuzones en de steun die daar vanuit de rijksoverheid aan wordt gegeven? Zijn er van de huidige milieuzones en voorgenomen uitbreiding van milieuzones kosteneffectiviteitsanalyses op lokaal en nationaal niveau beschikbaar? Zo nee, vindt u niet dat deze eerst beschikbaar moeten zijn om te beoordelen of verdere uitbreiding noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een convenant afgesloten tussen het Rijk, gemeenten en bedrijfsleven inzake een uniform toegangsregime voor milieuzones voor personen- en bestelauto’s? Zo nee, waarom niet en hoe wordt dan geborgd dat er sprake zal zijn van een uniform toegangsregime?
Er is geen convenant over het toegangsregime voor uitbreiding van de milieuzones naar personen- en bestelauto’s. In het voortraject is er over bestelauto’s een landelijk overleg geweest met gemeenten en bedrijfsleven. Dit is opgeschort toen bleek dat alleen de gemeente Utrecht tot uitbreiding van de milieuzone overging. Nu ook Rotterdam en Amsterdam dit overwegen wil ik overleg, omdat mijn uitgangspunt een uniform toegangsregime is. Uiteindelijk gaan de gemeenten hierover.
Kunt u een nadere onderbouwing geven van de stelling dat milieuzones de komende jaren nodig zijn om ervoor te zorgen dat knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit niet opnieuw optreden? Met welke onzekerheidsmarge wordt er rekening gehouden? Kan op basis van deze uitspraak geconcludeerd worden dat een milieuzone geen tijdelijke, maar een structurele maatregel is geworden? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit tot het feit dat u erkent dat milieuzones slechts beperkt bijdragen aan het verbeteren van de luchtkwaliteit?4 Waarom wordt er dan toch vastgehouden aan het instrument van milieuzones?
De concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen op veel locaties nog dicht bij de grenswaarde. Hierdoor kunnen geringe stijgingen van de concentraties het aantal overschrijdingen sterk beïnvloeden. Elke bijdrage om de marge ten opzichte van de grenswaarden te vergroten, vergroot de robuustheid van de verwachtingen over het voldoen aan de grenswaarden. In welke mate het wenselijk en haalbaar is om die marge te vergroten en of de inzet van een milieuzone daarin een bijdrage kan leveren, is een lokale afweging. Dat geldt ook voor het eventueel intrekken van een milieuzone. Het is de gemeente die deze afweging maakt, waarbij ik toezie op een uniform toegangsregime.
Deelt u de mening dat bronbeleid zeer effectief is gebleken voor het behalen van de EU-normen voor luchtkwaliteit? In hoeverre verwacht u dat bronbeleid in de komende jaren zal bijdragen aan het oplossen van knelpunten in bijvoorbeeld steden?
Ja, dat ben ik met u eens. Ik zet in op Europees bronbeleid (aanscherping van emissie-eisen nieuwe voertuigen), omdat dit de meest effectieve manier is om bij te dragen aan een landelijke daling van te hoge concentraties van stikstofdioxide, en daarmee ook voor een afname van de huidige knelpunten in de steden. Metingen door TNO van de praktijkemissies van nieuwe vrachtwagens en bussen, die ik uw Kamer afgelopen jaar heb toegestuurd,5 bevestigen dit. Ook kijk ik samen met betrokken partijen naar andere brandstoffen. Belangrijk aandachtspunt hierbij is wel dat strenge toelatingseisen ook tot de beoogde praktijkemissies leiden. Ik dring hier in Europa op aan, want voor dieselpersonenauto’s en dieselbestelauto’s is dat tot nu toe niet het geval.
Hoe verloopt de voortgang inzake het voorschrijven van nieuwe testprocedures voor dieselpersonenauto’s? Kunt u een nadere toelichting geven op uw voornemens zoals genoemd in de brief d.d. 16 december 2014 (Kamerstuk 30 175 nr. 203) inzake de voortgang monitoringsprogramma NSL, om het aantal nieuwe dieselpersonenauto’s dat jaarlijks wordt verkocht te beperken en de fiscale mogelijkheden om het aandeel oude dieselpersonenauto’s in het Nederlandse wagenpark te verkleinen? Welke maatregelen worden nu onderzocht, wat is de kosteneffectiviteit van deze maatregelen? Is hier niet sprake van een fors marktingrijpen door de overheid en wat legitimeert een dergelijke ingreep? Met welke brancheorganisaties wordt hierover gesproken en wanneer kan de Kamer de uitkomsten van deze verkenningen ontvangen?
Onder leiding van de Europese Commissie wordt gewerkt aan een nieuwe testprocedure voor dieselpersonenauto’s en dieselbestelauto’s. Met deze zo genaamde Real Driving Emission Test (RDE) procedure, die een aanvullend onderdeel vormt op de strenge Euro 6 toelatingseisen, moeten ook onder praktijkomstandigheden de beoogde praktijkemissies worden behaald. De effecten van deze testprocedure leiden waarschijnlijk niet eerder dan in 2017 of 2018 tot lagere praktijkemissies. De auto-industrie heeft namelijk bezwaren en wil de nieuwe voorschriften afzwakken en invoering uitgesteld krijgen. Daarbij speelt dat een aantal lidstaten hun positie nog niet heeft bepaald.
Voor het antwoord op uw vragen over dieselpersonenauto’s naar aanleiding van de brief d.d. 16 december 2014 verwijs ik naar de twee brieven6 die de Staatssecretaris van Financiën en ik op 4 februari jl. aan uw Kamer hebben gestuurd.
Klopt het dat u milieuzones ook wil inzetten voor het terugdringen van roet, terwijl daarvoor nog geen normen voor zijn? Zo ja, wanneer is dit besluit en op welke gronden genomen? Welke definitie of norm hanteert u voor gezondheidsschade?
Nee, dat klopt niet. Ik investeer in het roetmeetnet. In 2015 verdubbelt het RIVM het aantal meetstations binnen het landelijke meetnet luchtkwaliteit waar roet wordt gemeten. Daarmee ontstaat een betrouwbaarder beeld van de roetconcentraties in Nederland. Informatie over roetconcentraties helpt bij het nemen van beslissingen door lokale overheden over maatregelen die lokaal de lucht gezonder kunnen maken.
Welke financiële middelen zijn momenteel en worden er nog vanuit de rijksoverheid geboden voor het faciliteren van milieuzones? Welk gedeelte daarvan komt uit de gelden voor het NSL? Welk gedeelte wordt op andere wijze gedekt en waar wordt deze dekking gevonden? Kunt u uitleggen waarom de rijksoverheid moet bijdragen aan milieuzones als zij tegelijkertijd vindt dat dit een verantwoordelijkheid voor gemeenten zelf is? In hoeverre heeft er voor de maatregelen uit het Actieplan NSL tot 2016 een kosteneffectiviteitsanalyse plaatsgevonden? Zo niet, bent u daartoe bereid?
Zie antwoord vraag 3.
De tussenrapportages van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) onderzoeken |
|
Raymond de Roon (PVV), Marianne Thieme (PvdD), Louis Bontes (GrBvK), Pieter Omtzigt (CDA), Bram van Ojik (GL), Harry van Bommel |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid drie onderzoeken verricht, die betrekking hebben op de MH17, namelijk:
De Onderzoeksraad heeft laten weten dat de Raad drie onderzoeken verricht naar aanleiding van de vliegramp met de MH17. Het eerste onderzoek, het onderzoek naar de toedracht van de crash, wordt uitgevoerd volgens Annex 13 van het ICAO-verdrag. De vliegroute van vlucht MH17 maakt deel uit van dit onderzoek. In het rapport van eerste bevindingen van dit onderzoek zijn op 9 september 2014 ook de eerste bevindingen met betrekking tot de vliegroute opgenomen. Het tweede onderzoek, het onderzoek naar de besluitvorming over vliegroutes en de risicoafweging die daarbij wordt gemaakt, heeft een bredere strekking dan de vliegroute van vlucht MH17. Dit onderzoek wordt uitgevoerd op basis van de rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid. Het derde onderzoek betreft een onderzoek naar de beschikbaarheid van passagierslijsten. Dit onderzoek wordt eveneens uitgevoerd op basis van de rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid. Deze wet schrijft geen tussentijdse rapportage voor.
Klopt het dat slechts van het eerste deelonderzoek (naar de oorzaak) een tussenrapportage openbaar gemaakt is?
Dat klopt.
Herinnert u zich dat u gezegd heeft dat het tweede deelonderzoek (het onderzoek naar de besluitvorming) plaatsvindt binnen het kader van Annex 13 van het ICAO verdrag? (Zie antwoord 80 op vragen van de commissie die op 3 februari beantwoord zijn en antwoord 20 van de vragen van Sjoerdsma en Omtzigt, die die dag beantwoord zijn)?1
Zie het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat bij een onderzoek onder Annex 13 van het ICAO verdrag sprake is van een preliminary report, een accident data report en een incident data report (Attachment B bij Annex 13 van het ICAO-verdrag)?
Bij de vliegramp met de MH17 is sprake van een accident en niet van een incident. Bij een accident vereist Annex 13 van het ICAO verdrag de volgende rapportages: een preliminary report en een final report. Daarnaast stuurt de Onderzoeksraad na publicatie van het eindrapport een accident data report aan ICAO.
De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft laten weten dat de Onderzoeksraad in het rapport van eerste bevindingen (het preliminary report) op 9 september 2014 meer informatie heeft gegeven dan op basis van het ICAO-verdrag is voorgeschreven. Bovendien heeft de Raad besloten het rapport van eerste bevindingen openbaar te maken, hetgeen niet verplicht is.
Kunt u aangeven welke rapportages, zoals bovenstaande maar ook andere, gemaakt zijn over het onderzoek, wanneer die klaar waren en wanneer de regering kennisgenomen heeft van die rapportages?
De Onderzoeksraad heeft op 9 september 2014 een rapport van eerste bevindingen (een preliminary report) inzake de oorzaak van de vliegramp gepubliceerd. De Onderzoeksraad heeft desgevraagd laten weten dat het van de onderzoeken naar de besluitvorming over vliegroutes en naar de passagierslijsten geen rapporten van eerste bevindingen zijn opgesteld.
Kunt u elk van deze rapportages met de Kamer delen?
Het rapport van eerste bevindingen dat de Onderzoeksraad heeft gepubliceerd, is openbaar en is te vinden op de website van de Onderzoeksraad.
Kunt u deze vragen voor donderdag 5 februari 14.00 uur beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij het Algemeen overleg MH17 op die dag?
Ja
De geheime dienst van Curaçao |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw opvatting over de vrijspraak van het voormalige hoofd van de Veiligheidsdienst Curaçao (VDC) van aantijgingen van de toenmalig premier en toenmalig Minister van Justitie van Curaçao?1
Het is niet aan mij om te een mening te geven over het oordeel van de rechter.
Wat is uw opvatting over het functioneren van het huidige hoofd van de VDC, die is aangesteld door de toenmalige premier van Curaçao? Klopt het dat het huidige hoofd van de VDC destijds is aangesteld nadat het voormalige hoofd op onrechtmatige gronden is ontslagen? Klopt het dat het huidige hoofd werd aangesteld ondanks een negatieve beoordeling en screening?
De VDC valt onder verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao. Het is niet aan mij, maar aan de regering of de Staten van Curaçao om hier een opvatting over te hebben.
Waarom is er nog steeds geen opheldering over de massale diefstal van gegevens van de VDC, die in koffers buiten de dienst werden gedragen, onder de verantwoordelijkheid van de toenmalige premier?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de overtuiging dat bij deze massale diefstal ook informatie van andere inlichtingendiensten, waaronder de AIVD, is gekopieerd, gestolen en/of verwijderd? Op welke manier werkt de AIVD op dit moment samen met de VDC en wordt daarbij rekening gehouden met het feit dat daarbij tegen de wens van de AIVD informatie kan worden of is doorgespeeld aan derden?
Ik kan niet bevestigen dat informatie van andere diensten, waaronder de AIVD, is gekopieerd, gestolen en/of verwijderd. Ik kan in het openbaar geen mededelingen doen over de manier waarop de AIVD samenwerkt met de VDC.
Waarom deelt u niet de zorgen dat deze informatie mogelijk wordt gebruikt door mensen die onderwerp van onderzoek zijn of waren van de VDC of van andere geheime diensten? Waarom deelt u niet de zorgen dat deze informatie gebruikt kan worden of wordt gebruikt om mensen te chanteren en de positie van informanten van de VDC, de Kustwacht en Douane en andere geheime diensten bloot te leggen en in gevaar te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de commissie van toezicht op de geheime diensten (ook bekend als CTIVD) nader onderzoek te laten doen naar de aard van de gestolen en verwijderde informatie en naar de mogelijke verantwoordelijken van deze diefstal? Bent u bereid te onderzoeken welke daarbij de rol is geweest van het tegenwoordige hoofd van de VDC?
De CTIVD beschikt niet over de wettelijke basis die nodig is om onderzoek naar de VDC te doen. Het land Curaçao beschikt over een eigen Commissie van Toezicht.
Het bericht ‘Drankje tegen Alzheimer Souvenaid ‘te snel op de markt’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het drankje tegen Alzheimer, Souvenaid, te snel op de markt is gebracht?1
Souvenaid is in 2013 op de markt gebracht als dieetvoeding voor medisch gebruik tegen geheugenverlies voor patiënten in het beginstadium van dementie. Er is daarna discussie ontstaan over de wetenschappelijke onderbouwing, over de werking en de status van Souvenaid.
Bij dieetvoeding voor medisch gebruik is het aan de fabrikant om aan te tonen dat sprake is van een speciale voedingsbehoefte, dat het product het effect geeft zoals wordt beweerd, en dat dit effect niet is te verkrijgen met gewone gevarieerde voeding (inclusief verrijkte voeding en voedingssupplementen).
De NVWA is echter van oordeel dat Souvenaid niet voldoet aan de definitie van dieetvoeding voor medisch gebruik (zie het antwoord op vraag 4 en 5).
Wat is uw reactie op de stelling van onderzoeker de heer Scheltens dat het bedrijf Nutricia zo «eager» was het product op de markt te brengen dat ze de uitkomsten van het onderzoek niet heeft afgewacht?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat er hier sprake is geweest van gemixte en door elkaar lopende belangen van de industriële partijen en het onderzoeksveld? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Het is reeds lang zo dat zowel de industrie als wetenschappers betrokken zijn bij (wetenschappelijk) onderzoek met voeding of geneesmiddelen bij mensen. Dit is op zichzelf genomen niet onwenselijk en het hoeft ook niet te leiden tot belangenverstrengeling. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5 voor het verdere traject bij Souvenaid.
Is het correct dat het onderzoek naar de vraag of Souvenaid voldoet aan de regelgeving voor dieetvoeding nog steeds niet is afgerond? Kunt u aangeven wanneer dit onderzoek is afgerond?
Het onderzoek van de NVWA is afgerond. De NVWA heeft geconcludeerd dat Souvenaid niet voldoet aan de definitie van dieetvoeding voor medisch gebruik. In vervolg hierop is de NVWA een handhavingstraject gestart.
Nutricia heeft wel de mogelijkheid om het product Souvenaid als voedingssupplement in de markt te zetten of als een levensmiddel verrijkt met vitaminen en mineralen. Hierbij moet Nutricia rekening houden met de daarvoor geldende regelgeving en dient het etiket te worden aangepast.
Een andere mogelijk is het op de markt brengen van Souvenaid als geneesmiddel tegen geheugenverlies bij beginnende dementie, maar dan dient het middel wel vooraf te worden getoetst door het College ter beoordeling van geneesmiddelen.
Verandert de waarschuwing van de onderzoeker iets aan het onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit?
Nee, de waarschuwing van de onderzoeker verandert niets aan het handhavingstraject van de NVWA. De NVWA was al overtuigd van het feit dat het product Souvenaid niet voldeed aan de regelgeving over dieetvoeding voor medisch gebruik.
Hoe verhouden de prevalentiecijfers dementie, zoals deze worden weergegeven door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), zich tot de prevalentiecijfers zoals genoemd in het Deltaplan Dementie?2 3
De schatting van 230.000 à 250.000 mensen met dementie in Nederland, waarop ook de analyse in het Deltaplan Dementie is gebaseerd, komt globaal overeen met internationale studies die cijfers geven voor West-Europa. Het RIVM baseert het aantal van 80.000 op een steekproef in de huisartsenregistratie. Het RIVM geeft echter zelf aan dat dit geen volledig beeld geeft, omdat het een steekproef is en omdat de huisartsen geen volledige registratie hebben van mensen met dementie.
Herinnert u zich dat het Deltaplan Dementie voor zo’n 32 miljoen euro is gesubsidieerd? Kunt u aangeven op welke aannames qua aantallen dementiepatiënten het Deltaplan is opgezet? Kunt u tevens aangeven hoe deze cijfers zich vergelijken tot cijfers van het RIVM?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat Nutricia volgens het bericht het product Souvenaid op de markt heeft gebracht zonder het onderzoek en de resultaten af te wachten, en dat Nutricia ook betrokken is bij het Deltaplan Dementie? Vindt u deze betrokkenheid nog wenselijk? Zo neen, wat gaat u hier aan doen? Zo ja, kunt u toelichten waarom u deze mening bent toegedaan?
Nutricia Advanced Medical Nutrition heeft Souvenaid op de markt gebracht en is ook lid van de coöperatie Deltaplan Dementie. Het door het Ministerie van VWS mede-gefinancierde onderzoeksprogramma Memorabel heeft via de door ZonMw gehanteerde gedragscodes voldoende waarborgen dat
Het gezondheidsbelang van patiënten moet voorop staan, dus niet de commerciële belangen van de industrie.
Als er sprake is van sponsoring kan dit alleen als het een medisch belang dient en men moet daar open over zijn: sponsoring van onderzoek moet gemeld worden in het Transparantieregister Zorg.
Er moet kritisch worden gekeken naar het onderzoek en de opzet daarvan: wordt hier wel een medisch belang gediend? Arts en bedrijf zijn daarbij samen verantwoordelijk voor een goede wetenschappelijke onderzoeksopzet.
We kennen in Nederland een systeem van zelfregulering als het gaat om relaties tussen artsen en de farmaceutische industrie. Onderdeel daarvan is het openbaar maken van bepaalde financiële relaties in het Transparantieregister Zorg. Daarnaast houdt de IGZ toezicht op de naleving van reclameregels. Waar zij overtredingen ziet grijpt zij in met de instrumenten die haar daarvoor ter beschikking staan. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, vind ik dat de industrie betrokken moet kunnen zijn bij medisch-wetenschappelijk onderzoek.
Met het oog op de kwaliteit en onafhankelijkheid van onderzoek dat in het kader van Memorabel wordt uitgevoerd, hanteert ZonMw een «Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw» om te waarborgen dat het besluitvormingsproces objectief verloopt. Deze gedragscode heeft in beginsel betrekking op de advisering en besluitvorming over alle onder verantwoordelijkheid van ZonMw verstrekte onderzoeksmiddelen. ZonMw onderschrijft een aantal gedragscodes voor zover deze niet in tegenspraak met wet- en regelgeving zijn. Deze codes zijn onderdeel van de voorwaarden op basis waarvan projecten kunnen worden ingediend.
Voor alle onderzoeken is goedkeuring door een medisch-ethische toetsingscommissie vereist. Daarnaast dienen de onderzoekers een samenwerkingsovereenkomst met de private partij(en) ter toetsing aan ZonMw voor te leggen.
Controle op ongeoorloofde beïnvloeding zit besloten in het systeem van onafhankelijke selectie van te honoreren onderzoeksvoorstellen en de peer review bij publicatie van de onderzoeksresultaten.
Alle onderzoeksresultaten komen ten goede aan het publieke domein (standaardvoorwaarde ZonMw).
Met al deze waarborgen zie ik daarom geen reden om aan te nemen dat bij deze onderzoeken de onafhankelijkheid van de onderzoekers zou worden aangetast of dat er sprake zou zijn van ongeoorloofde beïnvloeding.
Wat is uw reactie op de veronderstelling dat door de grote financiële bijdragen van commerciële partijen aan het Deltaplan Dementie, en andere onderzoeksprojecten, de commerciële partijen een grote invloed hebben op het onderzoek en de resultaten daarvan?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw reactie op de vraag of deze invloed op de resultaten door de commerciële partijen er toe kan leiden dat onderzoeken onvoldoende onafhankelijk worden uitgevoerd, waardoor onderzoeksresultaten aan betrouwbaarheid verliezen, of dat resultaten bijvoorbeeld niet bekend worden gemaakt als deze de industrie niet bevallen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat onderzoek naar dementie te belangrijk is om inmenging van de industrie toe te laten?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp? Zou u met de huidige kennis van zaken nog dezelfde antwoorden vertrekken als op de vragen 5, 6 en 7? Zo ja, waarom? Zo neen, wat zouden nu uw antwoorden zijn?4
Ja, mijn inzichten over (geneesmiddelen)onderzoek zijn sindsdien niet gewijzigd.
Overmacht bij het niet tijdig melden van het uitrijden van ruige mest |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bezwaarschrift ingediend door Oosthoek en Zn. C.V. tegen het besluit van 6 mei 2014 over een subsidieaanvraag voor agrarisch natuurbeheer met nummer GBSV-ZHO 6713562–17, afgehandeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)?
Ja.
Klopt het dat men in zijn algemeenheid alleen dan een beroep op overmacht kan doen indien in de van toepassing zijnde regelgeving expliciet is aangegeven dat een beroep op overmacht mogelijk is?
Ja. De huidige Europese verordening (artikel 2, tweede lid, van verordening (EU) nr. 1306/2013) biedt de mogelijkheid dat de lidstaat de gevallen waarin sprake kan zijn van overmacht erkent. Dit wordt in zijn algemeenheid gedaan door deze gevallen in de van toepassing zijnde regelgeving expliciet vast te stellen.
Bent u bereid om in overleg te treden met provinciale subsidieverleners over de wenselijkheid en mogelijkheid in provinciale regelgeving op te nemen dat een beroep op overmacht mogelijk dient te zijn?
De provincies zijn autonoom in de regelgeving die zij opstellen. Ik vind het echter belangrijk dat in schrijnende situaties een beroep op overmacht gedaan kan worden. Daarom neem ik het initiatief om provincies te attenderen op de mogelijkheid om binnen de kaders van Europese regelgeving een overmachtsclausule op te nemen in nieuwe regelgeving voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Bent u bekend met het Convenant tussen de Belastingdienst en de Uitzendbranche van 14 december 2010, alsmede het onderzoek hiernaar door de FNV, en de uitzending hierover van RTL Nieuws op 3 februari 2015?
Herkent u de door de FNV genoemde constructies waarbij via het verrekenen van extraterritoriale kosten door de werkgever een premievoordeel voor werkgevers gecreëerd wordt? Zo ja, hoe vaak komt dit voor?
Bent u op de hoogte van het door FNV gestelde, dat op deze wijze de werkgeverskosten voor tijdelijk uit het buitenland gedetacheerde werknemers beduidend lager zijn dan in Nederland woonachtige werknemers die op een zelfde werkplek ingezet worden? Onderkent u dat op deze wijze verdringing gesubsidieerd wordt?
Vindt u dat deze constructies in overeenstemming zijn met uw beleidsinzet gericht op een gelijk speelveld met betrekking tot de kosten van arbeid? Zo ja, vindt u dat dit soort constructies mogelijk gemaakt moeten worden door middel van afspraken met de Belastingdienst? Zo nee, waarom is er in het convenant geen rekening gehouden met dit soort effecten, terwijl bekend is dat uitzendbureaus vaak de randen van de wet opzoeken, zoals ook blijkt uit de aanpak van schijnconstructies door de Minister van Sociale Zaken?
Het convenant stuurt aan op horizontaal toezicht; in hoeverre is er in het kader van horizontaal toezicht bij individuele belastingplichtigen aandacht voor het handelen conform het convenant? Wordt in het kader van horizontaal toezicht aandacht besteed aan oneerlijke concurrentie en verdringing door belastingconstructies? In hoeverre vindt u horizontaal toezicht geschikt voor deze branche, waarvan bekend is dat het risico op dit soort constructies groot is? Zijn er meer risicosectoren waar horizontaal toezicht breed wordt toegepast? Bent u bereid meer te sturen op verticaal toezicht in risicosectoren zoals de uitzendbranche?
Bent u op de hoogte van het door de FNV geschatte bedrag van circa EUR 250 miljoen dat de staat hierdoor zou mislopen? Kunt u de juistheid van dat bedrag bevestigen? Zo nee, wat is de omvang van het misgelopen bedrag voor de staatskas?
Deelt u de mening dat het kabinet moet staan voor het aanpakken van oneerlijke concurrentie en verdringing? Deelt u tevens de mening dat het convenant in kwestie het tegenovergestelde lijkt te bewerkstelligen?
Hoe kan het misbruik van dit convenant worden bestreden? Is er genoeg aandacht voor de «waterdichtheid» van dit soort convenanten? Hoe kan het misbruik van dit soort convenanten in de toekomst worden voorkomen?
Bent u bereid onderhavig convenant op zo kort mogelijke termijn op te zeggen?