Het bericht dat een stadsparel een yuppengetto wordt |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stadsparel wordt yuppengetto»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de verhuurder de verhuizing van een bewoner aangrijpt om de huurprijs te verdubbelen, en wat gaat u doen tegen dergelijke huurverhogingen?
Woningcorporaties kunnen bij mutaties de huur aanpassen naar een prijsniveau dat (beter) aansluit bij de kwaliteit van de woning overeenkomstig de systematiek van het Woningwaarderingsstelsel. In dit geval heeft de corporatie, zo blijkt uit het artikel in de Volkskrant, de beslissing tot aanpassing van de huurprijzen van het betreffende complex bij mutatie weloverwogen genomen.
De gewenste woningvoorraad in een gemeente is een lokale aangelegenheid en wordt doorgaans in prestatieafspraken tussen de gemeente en corporaties vastgelegd. In de Herzieningswet Toegelaten Instellingen wordt dit nog steviger verankerd, met de gemeente in de regierol. De gemeente legt in een woonvisie vast wat de gewenste voorraad is (locatie, grootte, huur) en de corporatie moet de voorgenomen werkzaamheden hierop baseren. In de prestatievoornemens die naar de gemeente gaan moet de corporatie op het niveau van de viercijferige postcode inzicht geven in haar voornemens voor verkoop en liberalisatie van woningen. Bovendien krijgen gemeente en huurders inzage in de investeringscapaciteit van de corporatie. Wil de gemeente liberalisatie voorkomen, dan dient zij te schetsen wat de gewenste voorraad is en moet ze dit samen met de huurders betrekken bij de prestatieafspraken. Ik heb hierin geen rol. Overigens zullen veel gemeenten streven naar een gevarieerd aanbod aan huurwoningen, waarbij sprake is van zowel sociale huurwoningen- als middeldure huurwoningen voor bijvoorbeeld jonge huishoudens met doorgroeiperspectief.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de huurprijzen in het Utrechtse complex en bij woningcorporaties worden verlaagd in navolging van de motie Karabulut/Monasch?2
De situatie in Utrecht is een lokale aangelegenheid. De woningcorporatie heeft een keuze gemaakt welke woningen in het sociale segment verhuurd blijven en welke woningen (bij mutatie) worden geliberaliseerd.
Hoe verhoudt de drang naar een «participatiesamenleving» van dit kabinet zich tot het verminderen van de sociale samenhang, integratie en participatie in deze Utrechtse buurt?3 4
In deze vraag zit de veronderstelling dat het aantrekken van midden en hogere inkomens leidt tot een verlaging van de sociale samenhang, integratie en participatie. Dit causale verband is niet hard te maken, omdat er ook wijken5 bekend zijn waarbij juist de gemengde samenstelling van de wijk samengaat met veel initiatieven vanuit bewoners en ondernemers en waarbij een sterke sociale samenhang wordt ervaren tussen de verschillende bewoners. Er liggen dus ook kansen.
Gaat u de stad Utrecht tegemoet komen opdat de stad kan experimenteren met enerzijds het bevorderen van gemengde wijken en anderzijds het kunnen doen van investeringen door woningcorporaties? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zoals in eerdere antwoorden is geschetst kunnen woningcorporaties worden aangesproken op het in stand houden van een betaalbare sociale huurwoningvoorraad. De Herzieningswet Toegelaten Instellingen biedt daar ook de mogelijkheden toe door middel van het maken van prestatieafspraken. Zie verder de antwoorden op vraag 2. Daarnaast kunnen corporaties ook onder condities investeren in niet Diensten van Algemeen Economisch Belang (niet DAEB) activiteiten (duurdere huur, koop) wanneer blijkt dat marktpartijen geen interesse hebben. Op grond van de Herzieningswet Toegelaten Instellingen moet de gemeente eerst een martkttoets uitvoeren om dat na te gaan. Of dat het geval is kan ik niet beoordelen. Ik constateer wel dat de gemeente in haar woonvisie (pagina 20)7 aangeeft dat er een gering aanbod vrije sectorhuurwoningen is en dat de investeringsbereidheid voor woningen in het middensegment groot is. Ik verwacht dan ook dat marktpartijen belangstelling zullen tonen.
Een verzoek van de gemeente Utrecht om experimenteerruimte op de onderdelen zoals bedoeld in uw vraag, heb ik vooralsnog niet ontvangen.
Is het uw bedoeling dat de verhuurderheffing, de extra belasting voor verhuurders van sociale huurwoningen, als gevolg heeft dat er yuppengetto's ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan verhuurders zelf om te bepalen hoe zij de verhuurderheffing opbrengen. Hiervoor hebben ze verschillende mogelijkheden, natuurlijk binnen de grenzen van de geldende regelgeving. Zoals hiervoor aangegeven kunnen over de uitwerking hiervan op de woningvoorraad binnen een gemeente prestatieafspraken worden gemaakt.
Bent u van mening dat het een perverse prikkel is dat verhuurders geen verhuurderheffing hoeven te betalen over woningen met een huurprijs boven de liberalisatiegrens van 710 euro? Zo ja, per wanneer gaat u de verhuurderheffing en liberalisering van sociale huurwoningen stoppen? Zo nee, waarom niet?
Ontduiken van btw-regels door internetbedrijven die zich op de Nederlandse markt richten |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van aanbieders van digitale diensten die vanuit het buitenland opereren en hun diensten via Nederlandstalige websites aan Nederlandse klanten aanbieden? Bent u ook op de hoogte van de betalingsmogelijkheid door middel van iDeal bij deze buitenlandse aanbieders?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Onder welk btw-tarief vallen buitenlandse aanbieders van digitale diensten die zich in het Nederlands richten op de Nederlandse markt met daarbij de mogelijkheid om met iDeal te betalen?
Voor elektronische diensten die belast zijn in Nederland geldt het algemene btw-tarief van 21%. De tarifering staat los van de gebruikte betaalmethode die gehanteerd wordt.
Deelt u de mening dat er sprake is van oneerlijke concurrentie aangezien deze buitenlandse ondernemers 21% meer winst kunnen maken dan hun Nederlandse concurrenten, terwijl zij op dezelfde markt opereren?
Ondernemers die in een andere lidstaat of derde land, en ondernemers die in Nederland zijn gevestigd, zijn allemaal verplicht in Nederland btw te voldoen over elektronische diensten, die tegen betaling aan particuliere consumenten in Nederland worden verricht. De concurrentiepositie van deze ondernemers is qua btw-plicht dus gelijk.
Bent u op de hoogte van de fraudegevoeligheid van deze mogelijkheid tot iDeal-betaling doordat deze buitenlandse ondernemers geen btw-nummer hebben?
Het niet voldoen van wettelijk verschuldigde btw staat los van de gehanteerde betaalmethode. De payment provider heeft ook geen positie in de relatie tussen de belastingplichtige ondernemer en de belastingadministratie.
Waarom wordt de payment provider niet verplicht om de aanbieders van digitale diensten die zich richten op Nederland te vragen om hun btw-nummer? Bent u bereid om dit te verplichten om zo fraude te voorkomen?
Niet in Nederland gevestigde ondernemers die hier omroepdiensten, telecommunicatiediensten en elektronische diensten verrichten aan particulieren en andere niet-ondernemers worden daarover sinds 1 januari 2015 in alle gevallen in Nederland de btw verschuldigd. Voor de controle op de juiste afdracht van de belasting speelt de belastingadministratie in het land van vestiging van die ondernemer een belangrijke rol. Omgekeerd geldt dit voor de Nederlandse Belastingdienst wanneer in Nederland gevestigde ondernemers die diensten verrichten voor in andere landen gevestigde niet-ondernemers. Een en ander is vastgelegd in de Europese verordening betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de btw die bij de totstandkoming van deze regeling is aangepast1.
In het EU-recht wordt nu niet specifiek voorzien in de registratie van btw-identificatienummers van e-commerce aanbieders door de payment providers ten behoeve van de belastingadministraties. Mij is ook geen initiatief van de Europese Commissie op dit gebied bekend. Afgezien van de haalbaarheid, nut en noodzaak van zo’n maatregel, ligt een puur nationale maatregel op dit punt niet voor de hand, omdat het systeem van de btw-heffing over e-commerce diensten in de hele EU hetzelfde is.
Wat vindt u ervan dat advertentienetwerken zoals Google Adwords mee lijken te werken aan deze enorme belastingontduiking door buitenlandse ondernemers die zich op Nederlandse consumenten richten en geen btw betalen, dit terwijl in de beleidsregels van Google Adwords duidelijk staat dat Google van adverteerders eist dat ze alle toepasselijke wet- en regelgeving naleven?
Het is mij niet bekend dat sprake is van «enorme belastingontduiking door buitenlandse ondernemers» en evenmin dat Google Adwords daaraan zou meewerken.
Aansporing van Google door de Belastingdienst om zich te houden aan de door dit bedrijf zelf opgestelde gedragsregels acht ik niet aan de orde. De interne governance die geen betrekking heeft op de btw-plicht van het bedrijf zelf, acht ik de verantwoordelijkheid van de ondernemer zelf.
Wat is volgens u de reden dat Google Adwords haar eigen regels niet naleeft, dit ondanks het feit dat Google hierop gewezen is? Heeft dit te maken met het gegeven dat bedrijven die belasting ontduiken de prijzen om op Google te mogen adverteren flink omhoog drijven en het dus voor Google lucratief is om weg te kijken? Bent u bereid de rol van Google te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om tevens met Google in overleg te treden en dit bedrijf aan te sporen om de eigen regels beter na te leven?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) op te dragen, ook mede naar aanleiding van meerdere verzoeken van gedupeerden, om een onderzoek te starten naar buitenlandse aanbieders van digitale diensten die de Nederlandse btw-regels omzeilen en zo hun Nederlandse concurrenten uit de markt spelen?
Onderzoek naar eventuele onregelmatigheden bij de afdrachten van btw wordt in eerste instantie door de Belastingdienst verricht. Afhankelijk van diverse omstandigheden, waaronder de aard en omvang van een eventuele fraude en strafvorderlijke mogelijkheden, kan door en in samenspraak met het Openbaar Ministerie worden besloten tot de inzet van de FIOD om nader strafrechtelijk onderzoek te verrichten.
Bent u bereid om zonder aangespoord te worden actiever op te treden tegen dit soort oneerlijke concurrentie waar Nederlandse ondernemers de dupe van worden, ook omdat dit zichtbaar en openbaar gebeurt en de Belastingdienst hiervan op de hoogte is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Minder criminaliteit door militairen op straat |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «een derde minder criminaliteit door militairen op straat»?1
Ja.
Bent u, gelet op het streven van de regering om de krijgsmacht ook in te zetten voor de binnenlandse veiligheid, bereid om ook in Nederland militairen in te zetten om de criminaliteit op «hot spots» fors terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
De Nationale Politie is in het algemeen voldoende toegerust om criminaliteit aan te pakken en te bestrijden, ook op plaatsen waar aan wordt gerefereerd met de term «hot spots». Mocht een specifieke situatie daartoe echter aanleiding geven, kunnen civiele bestuurders en autoriteiten om bijstand van de krijgsmacht vragen. De krijgsmacht voert immers binnen het Koninkrijk veiligheidstaken uit en biedt reeds dagelijks en op vele gebieden ondersteuning.
Het bericht “Taalgebruik gaat student opbreken” |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Taalgebruik gaat student opbreken»?1
Ja
Deelt u de zorgen dat zelfs hogeschoolstudenten kennelijk nog grote moeite hebben met de Nederlandse taal?
Ja. Het gaat in het artikel overigens niet over hogeschoolstudenten, maar over studenten aan de Universiteit Utrecht. De Universiteit Utrecht signaleert dat studenten niet met hetzelfde niveau van taalvaardigheden aan een bachelor beginnen en er dus extra aandacht nodig is om alle studenten naar het gewenste eindniveau te krijgen. Daarom investeert de Universiteit Utrecht de komende jaren zes miljoen euro extra in kleinschalig en intensief onderwijs. Hierdoor wordt extra ruimte gecreëerd voor begeleiding en feedback door docenten, op onder andere academische vaardigheden zoals taalvaardigheid.
De Universiteit Utrecht heeft als onderwijsfilosofie dat academische vaardigheden, zoals academisch schrijven, het beste aangeleerd, geoefend en getoetst kunnen worden binnen de context van de discipline. Taalvaardigheid wordt bezien binnen het curriculum. Dit betekent in de praktijk dat een vak niet gehaald kan worden als de academische vaardigheden, zoals taalvaardigheid, niet voldoende zijn.
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van het aantal hogescholen en opleidingen waarop een te slechte beheersing van het Nederlands op enig moment een reden vormt voor een negatief bindend studieadvies?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht. Overigens zijn er bij de Universiteit Utrecht momenteel geen plannen om taalvaardigheid te toetsen als apart vak ten behoeve van het bindend studieadvies.
Deelt u de mening dat het invoeren van een negatief bindend studieadvies, bij onvoldoende beheersing van het Nederlands, de norm moet worden op alle Nederlandse hogescholen en universiteiten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hogescholen en universiteiten hebben zelf de verantwoordelijkheid om een inschatting te maken wat er nodig is aan taalbeleid voor studenten om succesvol de studie te kunnen doorlopen en afronden. Een negatief bindend studieadvies kan alleen worden gegeven indien de student naar het oordeel van het instellingsbestuur, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding, doordat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die het bestuur daaromtrent heeft vastgesteld.
Ik hecht wel aan taalbeleid bij instellingen. Dit kan op verschillende manieren gebeuren zoals door aandacht voor academische vaardigheden binnen vakken of extra taalondersteuning voor studenten die dit nodig hebben. Taalvaardigheden zijn belangrijk voor het succesvol volgen en afronden van de studie en zijn evenzeer van belang voor een succesvol vervolg op de arbeidsmarkt.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te bewerkstelligen dat startende studenten voldoen aan het vereiste niveau?
De afgelopen jaren zijn de nodige maatregelen getroffen om de taalvaardigheid van startende studenten te verbeteren. Zo is er met het referentiekader voor Nederlandse taal een doorlopende leerlijn gecreëerd voor de sectoren primair onderwijs, voortgezet (speciaal) onderwijs, en mbo. Dit referentiekader is sinds 2010 een wettelijk kader.
Het kabinet heeft fors geïnvesteerd in de verbetering van de beheersing van basisvaardigheden en de bestrijding van laaggeletterdheid in- en rond het onderwijs. Voorbeelden hiervan zijn extra investeringen in de voor- en vroegschoolse educatie en aanvullende middelen voor zomerscholen en schakelklassen. De invoering van de centrale eindtoetsing en de referentieniveaus geeft in het primair onderwijs een verdere impuls aan het taalonderwijs en versterkt het opbrengstgericht werken en de doorgaande leer- en toetslijn.
De referentieniveaus voor Nederlands in het voortgezet onderwijs zijn onderdeel van het door de overheid vastgestelde examenprogramma. Dit examenprogramma Nederlands kent verschillende domeinen: leesvaardigheid, mondelinge taalvaardigheid, schrijfvaardigheid, argumentatieve vaardigheden, literatuur en oriëntatie op studie en beroep. De examens Nederlands moeten vanaf het schooljaar 2014–2015 zijn afgestemd op deze referentieniveaus. Voor Nederlands geldt dat er nooit ontheffing verleend kan worden. Ook zijn de aangescherpte exameneisen, zoals de kernvakkenregeling en de CE-eis (zak/slaagregeling) voor havo en vwo van toepassing op Nederlands in het voortgezet onderwijs.
In het mbo zijn bij de invoering van het referentiekader voor de Nederlandse taal referentieniveaus vastgelegd voor elk niveau en hiermee wordt nu in elke mbo-opleiding aandacht besteed aan Nederlands. Studenten die hun diploma willen halen moeten aan de referentieniveaus voldoen. De resultaten op de examens voor de referentieniveaus tellen sinds het studiejaar 2014–2015 mee voor het behalen van het diploma in mbo-4 en vanaf het studiejaar 2015–2016 in mbo-2 en mbo-3. In de entreeopleiding worden er vanaf het studiejaar 2016–2017 examens afgenomen voor Nederlandse taal.
In afwachting van de implementatie van de referentieniveau-examens voor het vo- en mbo examen, hebben de pabo’s in 2006 gezamenlijk de entreetoets Nederlandse taal geïntroduceerd. Deze toets wordt afgenomen in het eerste jaar van de pabo-opleiding en is gekoppeld aan het bindend studieadvies. Studenten die deze toets niet halen kunnen de opleiding na het eerste jaar niet voortzetten.
Ten slotte heeft de Nederlandse Taalunie recent een advies gepubliceerd over taalbeleid in het hoger onderwijs2. Zij adviseert om taalbeleid aandacht te geven in het kader van 21ste eeuwse vaardigheden. Daarnaast adviseert de Taalunie om kennisuitwisseling te faciliteren. Ik sta in principe positief tegenover dit advies en ik zal dit de komende tijd nader uitwerken.
Grote verschillen in inschrijfkosten voor Woningnet |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van de Huurdersvereniging Amsterdam dat inschrijf- en verlengingskosten voor woningzoekenden en huurders in Amsterdam twee keer zo hoog zijn dan in andere plaatsen?1
In het algemeen geldt dat er geen regels zijn voor de verdeling van de kosten die met een regionaal woonruimteverdeelsysteem gemoeid zijn. Naast de inschrijver kunnen ook de betrokken gemeenten en de verhuurders er voor kiezen een deel of het geheel van de kosten op zich te nemen. Ten aanzien van de stelling dat de kosten in de Amsterdamse regio twee keer zo hoog zijn, merk ik op dat dit niet voor de verlengingskosten geldt: die liggen onder het gemiddelde in de Woningnet-regio’s.
Klopt het dat de inschrijf- en verlengingskosten bij Woningnet niet bedoeld zijn voor winst, maar ter bekostiging van het digitale systeem? Zo ja, hoe verklaart u de grote verschillen in kosten voor woningzoekenden en huurders? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?2
Ik deel de stelling dat de kosten van inschrijving en verlenging bedoeld zijn om de kosten te dekken die gemaakt worden om het systeem draaiende te houden. Ik meen echter dat dit niet beperkt hoeft te worden tot alleen het digitale systeem. Bijvoorbeeld een klantcontactcentrum en klachtafhandeling en de overige kosten van Woningnet (of een andere organisatie die het systeem draaiend houdt), zoals kantoor en personeel. De verschillen tussen de regio’s verklaar ik uit de keuzes die gemaakt worden om de kosten te dekken, zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven.
Kunt u een overzicht verschaffen van alle regionale woonruimteverdeelsystemen, zoals Woningnet, met de daarbij horende inschrijfkosten en jaarlijkse verlengingskosten? Hoe kunt u de verschillen verklaren?
In de bijlage3 treft u een overzicht aan van de kosten die de bekende regionale woonruimteverdeelsystemen in rekening brengen. Wat betreft de verschillen, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u een overzicht verschaffen voor de gebieden in ons land waar geen regionaal woonruimteverdeelsysteem is, met de daarbij horende inschrijfkosten en jaarlijkse verlengingskosten die gemeenten en of woningcorporaties kosten rekenen? Hoe kunt u de verschillen verklaren?3
Een overzicht van inschrijvings- en verlengingskosten in regio’s waar geen regionaal woonruimteverdeelsysteem is, is niet beschikbaar en lastig op te stellen. Immers de gemeenten en verhuurders kunnen keuzes maken, die de kosten sterk beïnvloeden, zoals een gezamenlijk systeem van twee woningcorporaties en één systeem per gemeente. Afhankelijk van de situatie kan de woningzoekende keuzes maken die de kosten eveneens sterk beïnvloeden, zoals slechts bij één woningcorporatie inschrijven. Derhalve is een eenduidig overzicht niet voorhanden. Een korte inventarisatie via internet bevestigt het idee dat er flinke verschillen zijn. Als voorbeeld: in Tilburg hebben de corporaties de krachten gebundeld en kost inschrijven € 13, verlengen € 11. In Maastricht is een verdeelsysteem van drie corporaties, inschrijven kost hier € 32, verlengen is gratis. In Assen dient de woningzoekende zich per corporatie in te schrijven, waarbij de inschrijfkosten per corporatie uiteenlopen van € 30 tot € 0. Ook hier is het verlengen doorgaans gratis. Een verklaring van de gevonden verschillen kan gevonden worden in de keuzes die de aanbieders van de huurwoningen maken over de verdeling van de kosten.
Is het nog steeds zo dat in gebieden zonder regionaal woonruimtesysteem de verschillen in kosten voor inschrijving en verlenging groter zijn dan in regio's met een woonruimteverdeelsysteem van samenwerkende woningcorporaties, zoals in 2008 vastgesteld? Zo ja, wat heeft u gedaan om de verschillen te verkleinen?4
Gezien het feit dat een systematisch overzicht van de kosten in gebieden zonder regionaal woonruimteverdeelsysteem niet beschikbaar is, kan ik deze stelling niet onderschrijven. Wel ben ik van mening dat sociale huurwoningen transparant en overzichtelijk aangebonden dienen te worden, waarbij de regionale woningmarkt de juiste schaal is. Een regionale aanbieding van sociale huurwoningen verdient daarom de voorkeur. Om die reden heb ik dit onderwerp in 2013 besproken met Aedes. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u van mening dat eventuele kosten voor inschrijving en/ of verlenging voor iedere woningzoekende en huurder, uniform zouden moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen noodzaak om de lokale vrijheden op dit punt te beknotten.
Welke stappen hebben woningcorporaties gezet in «de regionale aanbieding en standaardisering van de informatie over de vrijkomende sociale huurwoning», en welke goede voorbeelden zijn door Aedes gestimuleerd?5
In het Aedes-Magazine van november 2014 is aandacht besteed aan woonruimteverdeling (zie bijlage).7 In dit artikel zijn voorbeelden gegeven hoe in verschillende regio’s wordt omgegaan met de woonruimteverdeling. Woningcorporaties zoeken elkaar steeds vaker op. In 250 van de 408 gemeenten werken corporaties lokaal of regionaal samen.
Wat zijn de te verwachten effecten van de onlangs door het parlement aangenomen Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting en de instelling van woonregio's op de woonruimteverdeelsystemen en de daaraan gekoppelde kosten voor woningzoekenden en huurders?6
Voor wat betreft mogelijke veranderingen in woonruimteverdeelsystemen als gevolg van de veranderde wetgeving, merk ik op dat in de nieuwe wetgeving geen regels voor woonruimteverdeling zijn opgenomen. Derhalve verwacht ik van de nieuwe wetgeving geen directe effecten voor woonruimteverdeelsystemen, noch voor de daaraan gekoppelde kosten.
Bent u bereid om bijvoorbeeld via Aedes en de Vereniging Nederlandse Gemeenten, woningcorporaties en gemeenten te stimuleren om te komen tot eenduidige woonruimteverdeelsystemen met zo min mogelijk kosten voor huurders? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder bij het antwoord op vraag 5 aangegeven, geniet het mijn voorkeur dat sociale huurwoningen via regionale systemen worden aangeboden. Uit het voorgaande mag tevens worden afgeleid, dat ik het accepteer dat de kosten voor degene die bij deze systemen wil inschrijven, niet overal hetzelfde zijn. Ik breng in mijn contacten met Aedes en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het nut van regionale woonruimteverdeelsystemen onder de aandacht.
Het rapport van Oxfam Novib over investeringen van de Wereldbank |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de inhoud van het rapport van Oxfam Novib «The suffering of others» van 2 april 2015?1
Ja, ik ken het rapport.
Kunt u een waardering geven van de conclusies en aanbevelingen die in het rapport worden gedaan ten aanzien van misbruik van gelden van de International Finance Corporation (IFC)?
Ik neem het rapport zeer serieus. Hoewel het stuk weinig nieuwe informatie bevat en ook niet aantoont dat de problemen structureel zijn, zal ik IFC tijdens de Voorjaarsvergadering aansporen om de conclusies en aanbevelingen in de reguliere dialoog die IFC met het middenveld heeft te bespreken. Ik zal de resultaten van die dialoog nauwlettend in de gaten houden.
De afgelopen paar jaar heeft Nederland zich in de raad van bewindvoerders van de Wereldbank Groep sterk gemaakt om de risico’s, die inherent zijn aan investeren via financiële intermediairs, nog beter te beheersen. IFC heeft mede daardoor de afgelopen jaren diverse verbeteringen doorgevoerd, neergelegd in een Actie Plan naar aanleiding van het Audit report 2013 van IFC’s Compliance Advisor/Ombudsman. Ook blijft IFC werken aan een interne cultuur waarin het realiseren van ontwikkelingseffecten en vermijden van ecologische en sociale schade een centrale plaats innemen. Genoemd kunnen ook worden training voor het personeel en het benoemen van een vice president Corporate Risk and Sustainability. Nederland zal de IFC hierin de komende jaren verder blijven aanmoedigen.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het rapport dat de effecten van investeringen door de IFC het tegenovergestelde zijn van wat door de Wereldbank wordt beoogd?
Deze conclusie vind ik te algemeen gesteld. IFC steunt haar klanten actief, ook financiële intermediairs, om hun capaciteit ten aanzien van het analyseren en beheersen van sociale en milieu risico’s te verbeteren en waar nodig in lijn te brengen met IFCs Sustainability Framework.
Er zijn altijd risico’s verbonden aan investeringen, ook bij investeringen in ontwikkelingslanden. IFC steunt deze financiële intermediairs dan ook niet alleen met geld, maar verleent ook technische assistentie zodat zij kunnen voldoen aan de eis van IFC dat het risico op negatieve neveneffecten op mens en milieu adequaat wordt afgedekt.
Uiteraard kan het altijd beter. Dat vind IFC ook en daarom hanteert ze sinds 1 januari 2012 ook strengere regels. De voorbeelden in het Oxfam rapport hebben allemaal betrekking op investeringen die voor die tijd gedaan zijn.
Hoe beoordeelt u de stelling in het rapport dat er geen publieke informatie is over de besteding van 94% van de investeringen van de IFC?2
Het rapport heeft de stelling dat er geen publieke informatie is over 94% van de IFC investeringen in financiële intermediairs met een risico rating «high risk», dus niet over 94% van alle IFC investeringen. Daarbij gaat de stelling in het rapport over de klanten van de financiële intermediairs waarin IFC investeert.
Dat hierover geen publieke informatie is, betekent niet dat IFC ook geen informatie heeft – integendeel, IFC houdt nauwgezet dergelijke investeringen in de gaten. In veel landen verbiedt de privacywetgeving het verspreiden van informatie over leningen verstrekt door financiële instellingen. Echter, in het geval er aanwijzingen zijn dat een IFC klant de performance standards schaadt kan de Compliance Advisor/Ombudsman informatie over de investeringen opvragen.
Kunt u aangeven wat de financiële bijdrage is van Nederland aan dit type activiteiten van de IFC?
Nederland levert geen bijdragen aan IFC investeringen in investeringsfondsen. Wel draagt Nederland bij aan het Global Agriculture and Food Security Program (GAFSP), dat onder meer via banken financiering ondersteunt voor kleine boeren. IFC beheert dit programma. Daarnaast draagt Nederland bij aan het Conflict-Affected States in Africa Program (CASA). Met CASA ondersteunt IFC capaciteitsopbouw voor banken en diens klanten in fragiele staten in Afrika.
Hoe controleert u wat er met de financiële bijdrage van Nederland aan de IFC gebeurt?
Het is voor de controle door Nederland op IFC in de eerste plaats essentieel om sterk vertegenwoordigd te zijn in de raad van bewindvoerders van de Wereldbank Groep. Hier worden de interne regels vastgesteld. Doordat Nederland voorzitter is van een kiesgroep kunnen we direct met het management van de bank in gesprek gaan wanneer er een investeringsbeslissing genomen wordt of wanneer er bij een bestaande investering problemen ontstaan. Dit is in het geval van de Honduras casus ook gebeurd, en wordt ook in het Oxfam rapport benoemd. Zie voorts ook mijn antwoord onder 1.
Nederland heeft haar trustfundbeleid aangescherpt, zoals ook een paar keer met de Tweede Kamer besproken. Er is gekozen om focus aan te brengen en Nederland steunt steeds minder trustfunds, maar wel met een wat grotere bijdrage. Hierdoor krijgt Nederland een stoel aan tafel bij betreffende steering committees. Daarnaast is er regulier overleg tussen medewerkers van mijn ministerie en IFC, dit geldt zeker ook voor GAFSP en CASA. Nederland wordt door de omvang van haar bijdragen en actieve rol in steering committees als een belangrijke donor beschouwd door IFC.
In hoeverre is het type activiteiten dat de IFC ontplooit nog steeds de meest aangewezen manier om de doelstellingen van de Wereldbank te bereiken?
IFC levert met haar activiteiten een belangrijke bijdrage aan het versterken van de private sector in ontwikkelingslanden, dat een belangrijke voorwaarde is voor het bereiken van de doelstellingen van de Wereldbankgroep. De op de financiële sector gerichte activiteiten maken hier een belangrijk deel van uit. Met het steeds verder verbeteren van haar risicomanagement kan IFC het ontwikkelingseffect van haar operaties blijven vergroten.
Tussen 2010 en 2013 investeerde IFC USD 15,5 miljard in financiële intermediairs, waaronder USD 7 miljard in op het MKB gerichte banken en USD 1,4 miljard in microkrediet instellingen. De door IFC gesteunde financiële intermediairs hebben mede hierdoor in 2013 meer dan 5 miljoen leningen met een totale waarde van USD 275 miljard verstrekken aan kleine bedrijven in ontwikkelingslanden en 29 miljoen microkredieten met een totale waarde van USD 28 miljard aan individuen.
Doordat IFC de financiële intermediairs waarin ze investeert ook technische assistentie geeft ontstaat er een multiplier effect. IFC beïnvloed zo namelijk niet alleen de IFC middelen bij die klant, maar alle middelen van die klant. Wanneer de IFC klant daarnaast ook nog externe middelen katalyseert, bijvoorbeeld door gezamenlijk met een andere partij aan een bedrijf te lenen, zullen voor de gezamenlijke lening aan dat bedrijf de performance standards moeten gelden. Op deze wijze worden belangrijke ontwikkelingswinsten gerealiseerd.
Bent u bereid de Nederlandse bijdrage aan de IFC te heroverwegen, indien de IFC geen volledige transparantie geeft over haar investeringen en de effecten ervan?
Nee, daartoe zie ik geen aanleiding.
De voorkeursbehandeling van jongeren, vrouwen en allochtonen in pensioenfondsbesturen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Onder verwijzing naar uw antwoord op eerdere vragen ter zake van de voorkeursbehandeling van jongeren, vrouwen en allochtonen in pensioenfondsbesturen1 2, mag er van worden uitgegaan, door het niet ingaan op de vraag over solidariteit (vraag 4), dat niet alle vormen van solidariteit bij pensioenproducten tot uiting hoeven te komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Niet alle vormen van solidariteit hoeven bij pensioenregelingen tot uiting te komen in de bestuurssamenstelling. De rechtvaardiging van een voorkeur voor een vrouw, een jongere of een allochtoon dient te liggen in het streven naar een zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het bestuur. Wanneer bij de samenstelling van het bestuur rekening wordt gehouden met de opbouw van het deelnemersbestand dan zullen deelnemers zich hierin beter herkennen en is het draagvlak groter. De deskundigheid en professionaliteit van het bestuur van pensioenfondsen staan echter altijd voorop.
Kan de conclusie worden getrokken, door het niet ingaan op de vraag over de representativiteit van vakbonden (vraag 6), dat u ook grote twijfels heeft of vakbonden representatief genoeg zijn om alle werknemers in pensioenfondsbesturen te vertegenwoordigen? Zo nee, hoe denkt u dan over de beperkte representativiteit van vakbonden (ca. 20%)?
Nee. Ik heb in mijn eerdere antwoord aangegeven dat bij bedrijfstakpensioenfondsen werkgeversverenigingen en vakbonden verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van de pensioenregeling als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden in de betreffende bedrijfstak, en dat zij er voor kunnen kiezen om zelf betrokken te zijn bij de uitvoering van de pensioenregeling middels bestuursdeelname. De vraag omtrent de representativiteit speelt daarbij geen rol. Uiteraard zijn bestuursleden gehouden aan de wettelijke eis om de belangen van alle deelnemers op evenwichtige wijze af te wegen. De wet versterking bestuur pensioenfondsen en de daarin opgenomen governance-arrangementen zorgen er voor dat alle belanghebbenden een rol hebben in het kader van medezeggenschap en verantwoording.
De enorme groei van het aantal antisemitische incidenten |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht van het Centrum Informatie en Documentatie over Israël «meer antisemitische incidenten»?1
Ja.
Deelt u de grote zorgen over de toename van het aantal antisemitische incidenten met meer dan 70 procent? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet is bezorgd over het beeld van toenemende onverdraagzaamheid. De manier waarop mensen zich bijvoorbeeld op sociale media discriminatoir uitlaten en oproepen tot haat of discriminatoir gemotiveerd geweld is schokkend. Zichtbaar is dat gebeurtenissen elders in de wereld, zoals het Midden-Oosten, Brussel en Parijs, bijdragen aan onbehagen en angst en ook onverdraagzaamheid voeden. Mensen benaderen elkaar dan vaak niet meer als individu en gaan af op afkomst en vooroordelen. Dit staat een samenleving, waarin iedereen in veiligheid zichzelf mag zijn, in de weg.
Het is onaanvaardbaar dat moskeeën en Joodse gebedshuizen en instellingen in Nederland worden geconfronteerd met incidenten als bekladding, brandstichting en vernielingen. Het kabinet neemt de gevoelens van angst binnen deze gemeenschappen serieus. Het is van het allergrootste belang dat hier gezamenlijk tegen wordt gestreden: door de overheid, maatschappelijke organisaties, religieuze leiders en burgers. Discriminatie gaat ons immers allemaal aan; het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de overheid en de samenleving. In het licht van het vraagstuk van radicalisering van jongeren is het belang daarvan nog meer toegenomen.
Meldingen en aangiftes bij de politie van antisemitisme en andere vormen van discriminatie zijn een belangrijke bron van informatie over de omvang en reikwijdte van discriminatie en antisemitisme. Meldingen en aangiftes zijn ook van het grootste belang voor de effectieve bestrijding van discriminatie en antisemitisme door politie, Openbaar Ministerie en gemeenten. Alleen als er melding dan wel aangifte wordt gedaan, kunnen daders ter verantwoording worden geroepen.
In hoeverre deelt u de ongerustheid over het feit dat het aantal meldingen verdubbelde van belediging van en fysiek geweld tegen Joden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de uitkomsten van het onderzoek «Antisemitism Worldwide» dat daar waar de Islam groeit ook het aantal antisemitische incidenten toeneemt?
Het kabinet is bezorgd over antisemitische incidenten en verwerpt antisemitisme en elke vorm van discriminatie. Het hedendaagse antisemitisme openbaart zich op verschillende manieren in de samenleving. Het Jihadistische gedachtegoed, alsmede de aanslagen die uitsluitend of mede gericht waren op Joodse doelwitten in Brussel, Parijs en Kopenhagen, zorgen bij de Joodse gemeenschap in Nederland voor een sterk gevoel van angst en onbehagen. Hierover heb ik recent gesproken met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap. Antisemitisch gedachtegoed kan ook samenhangen met affiniteit met conflicten in het Midden-Oosten en beeldvorming over het handelen van Israël ten opzichte van de Palestijnse gebieden. Affiniteit met één van de partijen of opvattingen over het Midden-Oosten mogen evenwel nooit en te nimmer leiden tot antisemitische uitingen of gedragingen dan wel vijandelijkheden van welke aard ook tussen mensen in Nederland.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde het aantal antisemitische incidenten te verminderen?
Graag verwijs ik naar de brief van 3 december 2014 (TK 2015–2015, 30 950, nr. 75) over de aanpak van antisemitisme en de voortgangsbrief van 19 februari 2015 (TK 2014–2015, 30 950, nr. 76). Voor het eind van dit jaar zal het kabinet voorstellen doen om te komen tot een herijking van de aanpak van discriminatie.
Het vrijhandelsverdrag tussen de EU en de VS (TTIP) en de komst van de “azijnkip” |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Brussel: kippen kunnen ontsmet met azijnzuur»?1
Het artikel geeft geen volledige beschrijving van de stand van zaken. De Europese Commissie heeft de bevoegdheid aan lidstaten voorstellen te doen voor het toelaten van decontaminerende middelen op dierlijke producten, maar een dergelijk voorstel ligt er op dit moment niet.
Klopt het dat de Europese Commissie overweegt om de «azijnkip» toe te laten, waarbij kippen worden ontsmet met het middel perazijnzuur? In hoeverre verschilt de azijnkip van de chloorkip?
De VS heeft de EU formeel gevraagd om de toelating van perazijnzuur voor toepassing op pluimveekarkassen in de EU. Aanvragen voor de toelating van decontaminerende middelen op dierlijke producten moeten conform de geldende EU-procedures worden beoordeeld en afgehandeld. Hiertoe vindt allereerst een risicobeoordeling plaats door de EFSA. Op basis daarvan is het aan de Europese Commissie of zij aan de lidstaten toelating van een middel voor decontaminatie wil voorstellen.
Chloorverbindingen en perazijnzuur zijn verschillende stoffen met een verschillend werkingsmechanisme en verschillende eigenschappen voor wat betreft effectiviteit en veiligheid voor consument, werknemers en milieu. Deze stoffen moeten dan ook individueel worden beoordeeld.
Hoe oordeelt u over de publicatie «A Rotten Deal: Why TTIP threatens EU food safety standards for poultry» van Friends of the Earth Europe?2
De publicatie vermeldt terecht dat de Europese Unie veel waarde hecht aan het farm-to-fork principe: het borgen van de voedselveiligheid in alle schakels van de keten. Dit principe is en blijft van essentieel belang bij alle onderhandelingen waarbij voedselveiligheid een punt van aandacht is.
Ik deel de suggestie niet dat de toelating van decontaminerende middelen voor pluimveevlees per definitie leidt tot een afname van de voedselveiligheid. De EU hanteert het principe dat bij de toepassing van decontaminerende middelen geborgd moet worden dat de hygiëne in de productieketen niet afneemt.
Deelt u de conclusie dat toelating van pluimveevlees tot de EU, met de toevoeging van chemische middelen als peroxyazijnzuur, verband houdt met de onderhandelingen over TTIP? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Aanvragen voor toelating van decontaminerende middelen voor dierlijke producten worden, los van de lopende TTIP-onderhandelingen, conform de geldende EU procedures beoordeeld en afgehandeld. De EU heeft op dit vlak eigen wetgeving met bijbehorende risicobeoordeling.
Wat is uw reactie op de constatering: «The US poultry industry has made it clear that it won’t support this trade deal unless it creates better access to the EU market for US poultry products»?
Ik laat deze uitspraak voor rekening van de Amerikaanse pluimveesector.
Deelt u deze constatering: «The EU’s ban on the use of antimicrobial rinses came into effect in 1997 […] This requirement means that imports of US poultry treated with chemical rinses are not permitted»? Waarom dreigt de Europese Commissie dit standpunt te veranderen?
Decontaminatie van pluimveevlees in de EU is op dit moment niet toegelaten, omdat daarvoor tot dusverre geen middelen zijn goedgekeurd. Decontaminatie is in de EU wettelijk alleen toegestaan als dat gebeurt met middelen die daarvoor zijn toegelaten onder de voorwaarden die voor toelating zijn gesteld. De Europese Commissie heeft geen plannen om dit wettelijke kader van «decontaminatie uitsluitend met toegelaten stoffen» te wijzigen.
Staat u nog steeds achter uw bewering dat u niet instemt met TTIP als dit betekent dat de EU de import van chloorkippen moet toestaan?3 Waarom gaat u wel akkoord met de zogenaamde «azijnkip»?
Ik heb benadrukt dat er aan de Europese voedselstandaarden geen concessies zullen worden gedaan. Dit blijft mijn opvatting en dit is ook de strekking van het onderhandelingsmandaat voor de Europese Commissie. Ook voor de discussie over perazijnzuur geldt dat Nederland niet akkoord zal gaan als toelating hiervan een verlaging van de voedselveiligheid zou betekenen.
Deelt u de mening dat TTIP, overeenkomstig het WTO-verdrag, slechts voedselveiligheid als legitieme reden zal erkennen om eventueel importen tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uitgangspunt voor de EU bij de onderhandelingen over TTIP is dat niet op het Europees niveau van consumentenbescherming wordt ingeboet en de beleidsvrijheid behouden blijft om wetgeving op te stellen op het gebied van veiligheid en bescherming van de gezondheid van mens, dier, plant en milieu. Daarbij gelden wel beperkingen, in lijn met onder andere WTO-verplichtingen. Zo dienen de (handels)maatregelen proportioneel te zijn ten opzichte van het beoogde doel, mogen deze niet leiden tot een arbitraire en niet te rechtvaardigen discriminatie tussen landen en geen vorm van verkapt protectionisme zijn.
Wat is volgens u het gevolg voor boeren en het MKB, als «wederzijdse erkenning» van milieu dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden gaat gelden binnen TTIP, indien de importtarieven worden afgeschaft?
Op het gebied van voedselveiligheid, dier- of plantgezondheid kunnen de EU en VS vaststellen dat bijvoorbeeld procedures en controles gelijkwaardig zijn en voor beide partijen het gewenste niveau van bescherming bieden. Organisaties, procedures en testmethodes kunnen in dat geval wederzijds erkend worden. Een mogelijk voorbeeld is dat kan worden afgesproken dat wanneer de NVWA Nederlandse zuivelproducten heeft goedgekeurd, de VS deze ook zal toestaan zonder zelf opnieuw inspecties uit te voeren. Dit vermindert dure onderzoeken die nu vaak dubbel plaatsvinden om toegang tot elkaars markten te verkrijgen. Dit kan veel tijd en geld schelen.
Dit betekent echter niet dat op het vlak van milieu, dierenwelzijn of arbeidsstandaarden alle regelgeving en standaarden geharmoniseerd moeten worden om handel te laten plaats vinden. Op dit moment vindt al zeer omvangrijke handel plaats in tal van producten tussen de EU en de VS (evenals tussen EU en vele andere landen wereldwijd), ondanks verschillen die in wetgeving en standaarden op deze punten kunnen bestaan.
Het voldoen aan hoge standaarden en kwaliteitseisen geeft verder ook kansen om producten met extra toegevoegde waarde in de markt te profileren.
De EU heeft daarnaast aangegeven dat het aan geldende EU standaarden vasthoudt, zoals op het gebied van genetisch gemodificeerde organismen en hormoonvlees. Voor dierenwelzijn zal de EU de beleidsvrijheid behouden en is in het onderhandelingsmandaat van de Europese Commissie voor TTIP opgenomen dat gestreefd moet worden naar equivalentie op het terrein van dierenwelzijn.
Verlaging van importtarieven en het opheffen van non-tarifaire handelsbelemmeringen in de VS en de EU stimuleert onderlinge handel en heeft voordeel voor consumenten en bedrijven, vooral ook voor het MKB. Dit heeft een positief effect op de werkgelegenheid en economische groei. Nederland is een wereldspeler op landbouwgebied en is na de VS de grootste exporteur van agrarische producten in de wereld. De open en op export georiënteerde economie van Nederland kan daarom veel voordeel hebben bij het vergroten van toegang tot buitenlandse markten. Producten met hoge kwaliteit kunnen daarbij extra toegevoegde waarde genereren. De effecten in de verschillende sectoren moet echter nauwkeurig in ogenschouw worden genomen en er dient een goede balans te worden gevonden in markttoegangskansen tussen de EU en de VS. Daarbij zal ook worden besproken of er in bepaalde gevallen uitzonderingen dienen te worden gemaakt voor gevoelige sectoren, bijvoorbeeld door het afspreken van bepaalde tariefquota.
Deelt u de mening dat het toelaten van Amerikaanse producten die met lagere standaarden zijn geproduceerd, kan leiden tot oneerlijke concurrentie voor Europese boeren en het MKB die wél moeten voldoen aan Europese standaarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Acht u het denkbaar dat Europese producenten vervolgens zullen gaan pleiten voor lagere Europese standaarden, teneinde oneerlijke concurrentie te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 8 aangegeven behoudt de EU de eigen beleidsvrijheid om wetgeving op het gebied van veiligheid en bescherming van de gezondheid van mens, dier, plant en milieu, alsmede op het terrein van dierenwelzijn, vast te stellen. Net als de EU heeft de VS consumentenbescherming hoog in het vaandel. Trans-Atlantische standaarden vormen daarmee ook een kans: zij zijn hoger dan waar ook in de wereld en zullen beide economieën sterker maken. Als TTIP leidt tot een gemeenschappelijke aanpak, wordt het waarschijnlijker dat deze over de hele wereld gevolgd zal worden. Dit kan leiden tot algemene verbetering van de regelgeving in plaats van tot neerwaartse nivellering.
Ik ben het oneens met de suggestie dat standaarden niet meer verhoogd worden uit angst voor hoge schadeclaims. Onder het mechanisme van investeringsbescherming kunnen buitenlandse investeerders aanspraak maken op schadevergoeding indien zij schade lijden aan hun investering door overheidshandelen in strijd met de gemaakte internationale afspraken. Hierbij gaat het om basisregels voor de behandeling van buitenlandse investeerders en hun investeringen, zoals wij die ook onder het nationale recht kennen. Deze basisregels zien op een eerlijke en billijke behandeling van buitenlandse investeerders, non-discriminatoire behandeling, het onbeperkt overmaken van kapitaal en stellen voorwaarden op basis waarvan onteigend mag worden (alleen met gepaste schadevergoeding). Mogelijke betaling van compensatie zal alleen van toepassing zijn indien er sprake is van schending van die standaarden. Het is hierbij voor Nederland van belang dat het recht van staten om in het publieke belang, zoals op het terrein van milieu, dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden, non-discriminatoire maatregelen te nemen wordt gewaarborgd zonder daarbij het risico van schadeclaims te lopen. Op dit moment is er over investerings-bescherming in TTIP een proces van reflectie gaande, zowel op nationaal als op EU-niveau. In de TTIP-onderhandelingen eist Nederland in dit kader maximale beleidsvrijheid voor overheden.
Hoe voorkomt u dat Europese milieu, dierenwelzijns- en arbeidsstandaarden niet meer verhoogd worden als TTIP van kracht wordt? Deelt u de mening dat dit risico bestaat, uit angst voor hoge schadeclaims als gevolg van de investeringsbescherming (ISDS)? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kunnen maatregelen (zoals wetsvoorstellen) ter verhoging van maatschappelijke standaarden nog succesvol door de Regulatory Cooperation Council komen, als zij eerst worden beoordeeld op «handelsverstorende effecten»?
De in TTIP mogelijk in te stellen «Regulatory Cooperation Body» is bedoeld om informatie uit te wisselen tussen regelgevende instanties in de EU en de VS en de samenwerking tussen deze instanties te bevorderen. Daarmee kan dit orgaan nuttige adviezen geven om onnodige verschillen in regelgeving weg te nemen zonder dat de beleidsvrijheid van overheden ingeperkt wordt. Dit orgaan zal niet over de bevoegdheid beschikken om wetgeving aan te nemen of standaarden aan te passen. Het is de nadrukkelijke inzet van Nederland dat deze bevoegdheid in de handen blijft van de regelgevende en wetgevende instanties in de EU en de VS.
Hoe voorkomt u dat standaarden na het afsluiten van TTIP later alsnog worden verlaagd, omdat het een zogenaamd levend verdrag betreft (living agreement)?
Zoals in antwoord 8, 11 en 12 aangegeven behoudt de EU beleidsvrijheid om op de genoemde terreinen wetgeving vast te stellen onder de genoemde randvoorwaarden. Toelating van eventuele nieuwe decontaminerende middelen in de EU dient dan ook volgens de procedures te verlopen die in de EU-wetgeving zijn opgenomen, inclusief strikte risicobeoordeling. Hieraan wordt door de EU vastgehouden, ook na het afsluiten van TTIP.
Hoe kunt u garanderen dat de chloorkip buiten de EU blijft als TTIP een levend verdrag is? Deelt u de mening dat op een later moment alsnog kan worden besloten om de chloorkip toe te laten?
Zie antwoord vraag 14.
De toelaatbaarheidsverklaringen voor het speciaal onderwijs |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat scholen voor speciaal voortgezet onderwijs op basis van een dossier een toelaatbaarheidsverklaring voor leerlingen moeten aanvragen zonder dat ze de leerling kennen of gesproken hebben? Zou het in uw ogen niet beter zijn dat scholen voor primair speciaal onderwijs een «schooladvies», zoals gebruikelijk in het regulier onderwijs, geven en zelf de toelaatbaarheidsverklaring voor deze leerlingen aanvragen, zodat er op geen enkele wijze belangenverstrengeling ontstaat danwel dat de «slager het eigen vlees moet keuren»?
Het samenwerkingsverband vo bepaalt of de leerling toelaatbaar is tot het voortgezet speciaal onderwijs (vso). De aanvraag daarvoor wordt gedaan door de school van aanmelding. Deze school heeft immers de zorgplicht en is verantwoordelijk voor een passende plek voor de leerling. In deze verantwoordelijkheidsverdeling past niet dat de aanvraag door de school voor speciaal onderwijs (so) wordt gedaan. Hoe de procedure voor het afgeven van een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) wordt ingericht, bepaalt het samenwerkingsverband. Dat kan op basis van een onderbouwd dossier zijn, maar ook een gesprek kan daarvan onderdeel uitmaken. Wat het schooladvies betreft, dit advies gaat over het niveau van de leerling, niet over de benodigde ondersteuning of over een eventuele plaatsing in het vso. Ook leerlingen afkomstig uit het so krijgen een schooladvies over hun niveau.
Geldt het aangekondigde uniforme formulier voor de toelaatbaarheidsverklaring voor alle leerlingen in het speciaal onderwijs of alleen voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking?1
Dit geldt alleen voor ernstig meervoudig beperkte leerlingen. Gezien de ernst van hun beperking is voor deze leerlingen het speciaal onderwijs het meest aangewezen. Voor andere leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, is het niet op voorhand duidelijk dat de leerling is aangewezen op speciaal onderwijs. Het kan dan ook per regio verschillen of deze ondersteuning het best in het regulier of in het speciaal onderwijs kan worden geboden. Het past daarom niet om daar met uniforme formulieren te werken.
Acht u het wenselijk dat ouders van leerlingen op het primair speciaal onderwijs al vanaf het derde schooljaar een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs kunnen aanvragen? Zo ja, wat zijn hiervan de consequenties voor scholen?
Nee, dat acht ik niet wenselijk en dat is ook niet de praktijk. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Ziet u mogelijkheden om een aanvraag voor een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs alleen in behandeling te nemen vanaf september in het jaar voorafgaand aan de overstap van het primair naar het voortgezet speciaal onderwijs?
Wettelijk is hiervoor niets geregeld. Wel zijn er mogelijkheden om hieraan invulling te geven. In het vo is het al de praktijk dat wordt gewerkt met een vaste aanmelddatum voor instroom in het eerste leerjaar. Ook het vso kan dit doen. Daarnaast kunnen de samenwerkingsverbanden po en vo in een regio onderling afspraken maken over de aanmelding en overgang van po/so naar vo/vso.
Ziet u mogelijkheden om een richtlijn te maken met vaste criteria voor het (voortgezet) speciaal onderwijs voor leerlingen in cluster 4?
Nee, want dit zou volledig indruisen tegen de uitgangspunten van passend onderwijs waarbij juist in het samenwerkingsverband de procedure en criteria voor de toelaatbaarheid tot het (v)so worden bepaald. Het niet functioneren van het stelsel met landelijke criteria was bovendien juist één van de redenen voor de invoering van passend onderwijs.
Wat is de reden dat het voortgezet speciaal onderwijs onder de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor het primair onderwijs valt en niet onder de cao voor het voortgezet onderwijs?
Dit is historisch bepaald. Van oorsprong is de wetgeving voor het (v)so geënt op de wetgeving voor het primair onderwijs, zo ook de cao voor die sector. Pas in de afgelopen vijftien jaar zijn de doelgroep en het onderwijs in het vso langzaam veranderd. Er zijn steeds meer leerlingen ingestroomd met een normaal tot hoog cognitief niveau en er is een ontwikkeling geweest van opvang naar onderwijs, waarbij bovendien steeds meer de focus wordt gericht op het perspectief na onderwijs. Met de Wet kwaliteit (v)so, waarin drie uitstroomprofielen zijn gedefinieerd, is een volgende slag in het kwaliteitstraject gemaakt. Hierdoor neemt de afstand tussen de verschillende scholen binnen het primair respectievelijk voortgezet onderwijs af en is tegelijkertijd te zien dat het so en het vso sterker van elkaar worden onderscheiden. Met de invoering van passend onderwijs is ook de verhouding tussen het speciaal en regulier onderwijs veranderd. Scholen voor (v)so werken steeds nauwer samen met reguliere scholen.
Al deze ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat in de sectorakkoorden voor het primair en voortgezet onderwijs de ontvlechting van het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs is aangekondigd. Op dit moment ben ik samen met de PO-Raad en VO-raad bezig met de uitwerking hiervan. In de volgende voortgangsrapportage passend onderwijs, die voor het zomerreces naar uw Kamer gaat, zal ik u hierover nader informeren.
Wat zijn in uw ogen de consequenties voor het vervullen van vacatures binnen het speciaal onderwijs en voor de samenwerking met het reguliere voortgezet onderwijs (tussenklassen, kansklassen etc.) van de constructie dat het voortgezet speciaal onderwijs onder de cao voor het primair onderwijs valt?
Nu het vso steeds meer gaat aansluiten bij het onderwijs in het vo kan ik mij voorstellen dat de cao po een belemmering kan zijn. Dit aspect maakt dan ook deel uit van de uitwerking van de ontvlechting die ik in het antwoord op vraag 6 heb toegelicht.
Ziet u de mogelijkheden om alle leerkrachten in het primair en voortgezet onderwijs onder dezelfde cao te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om dat te bepalen. Het is de sector zelf, namelijk de werkgeversorganisaties en de vakbonden, die de cao-afspraken maakt.
Ziet u mogelijkheden om het voortgezet speciaal onderwijs onder de cao voor het voortgezet onderwijs te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie het traject rond de ontvlechting in het antwoord op vraag 6. Dit zou er op termijn ook toe kunnen leiden dat het vso onder de cao voor het voortgezet onderwijs gaat vallen.
De toetreding van Palestina tot het Internationaal Strafhof in Den Haag |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Palestina treedt toe tot Strafhof in Den Haag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Palestina niet als staat kan worden erkend en het daarom absurd is dat het officieel is toegetreden tot het Internationaal Strafhof?
Erkenning van staten is een soeverein recht van staten. Het Koninkrijk erkent de «Staat Palestina» niet en het Koninkrijk is dan ook van mening dat de «Staat Palestina» niet in juridische zin is toegetreden tot het Statuut van Rome. De eenzijdige Palestijnse stap partij te worden bij het Statuut van Rome heeft wel politieke betekenis. Het is positief dat de Palestijnse autoriteit zich gebonden acht aan de toepassing en naleving van fundamentele normen van internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten. Dit past binnen het streven van het kabinet universele acceptatie van het Statuut van Rome te bevorderen. Het kabinet is tegelijkertijd van mening dat uiteindelijk alleen een politieke oplossing het Israëlisch-Palestijns conflict kan beëindigen. Zie ook Kamerbrief van 12 december 2014 inzake Palestijnse toetreding tot verdragen, kenmerk 2014.699379.
In hoeverre acht u het wenselijk dat het Palestijnse bestuur, bestaande uit partijen die de vernietiging van Israël als uitgangspunt hebben, lid wordt van een hoog internationaal rechtsorgaan?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre deelt u de opvatting dat de vestiging van een Palestijnse staat niet moet worden bespoedigd via deze toetreding?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden heeft Nederland als verdragsstaat én gastland om het Palestijnse lidmaatschap terug te draaien?
Noch als verdragspartij bij het Statuut van Rome, noch als gastland van het Internationaal Strafhof heeft Nederland invloed op de Palestijnse stap partij te worden bij het Statuut van Rome. Zie ook beantwoording Kamervragen van 23 januari 2015 over het bericht «Israël draait de geldkraan dicht», kenmerk 2015Z00031.
Het niet naleven van de meldplicht voor incidenten met gevaarlijke stoffen |
|
Eric Smaling (SP), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Meldplicht voor incidenten gevaarlijke stoffen niet nageleefd»?1
Ja.
Is het waar dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet actief handhaaft op het niet melden van incidenten? Zo ja, wat is daarvan de reden? Zo nee, waaruit blijkt dan het tegendeel?
Nee, dit is niet juist. Alle incidenten met gevaarlijke stoffen moeten direct worden gemeld bij de ILT. Om de naleving van de wettelijke meldplicht te bevorderen, past de ILT verschillende interventies toe, preventief door voorlichting te geven en repressief door handhavend op te treden. In 2014 is er acht keer handhavend opgetreden vanwege het niet melden van een incident. In zeven situaties is tegen de betrokken bedrijven proces verbaal opgemaakt.
Onderschrijft u de conclusie van ILT dat de meld- en registratieprocedure van incidenten te omslachtig is? Zo ja, hoe is dat volgens u te vereenvoudigen? Zo nee, hoe kan er voor gezorgd worden dat er vaker melding gemaakt wordt van incidenten met gevaarlijke stoffen?
Het is van belang dat voor de meldplichtige duidelijk is waar incidenten met gevaarlijke stoffen moeten worden gemeld. De inrichting van één meld- en registratieloket voor gevaarlijke stoffen bij het Meld- en Informatiecentrum van de ILT in 2014 vergemakkelijkt het melden en registreren van incidenten met gevaarlijke stoffen. ILT geeft voorlichting om de bekendheid met de meldplicht en het Meld- en Informatiecentrum te vergroten.
Is het waar dat vervoerders niet altijd bekend zijn met ILT, en om die reden geen melding maken van incidenten met gevaarlijke stoffen? Zo ja, wat kan er volgens u aan gedaan worden om de bekendheid van ILT onder vervoerders te vergroten?
Vervoerders geven voor het niet-melden van incidenten in voorkomende gevallen aan, niet op de hoogte te zijn van de meldplicht. De ILT heeft de meldplicht in de afgelopen jaren breed onder de aandacht gebracht bij haar ondertoezichtstaanden door onder meer speciale sectorbijeenkomsten te organiseren en voorlichting over de meldplicht te geven. Ook de brancheorganisaties besteden aandacht aan de meldplicht.
Om het melden van incidenten te vergemakkelijken, is in 2014 één meldloket gevaarlijke stoffen ingericht bij het Meld- en Informatiecentrum van de ILT. Er is op dit moment bij de ILT een stijging waarneembaar van het aantal meldingen.
Is het waar dat het aantal incidenten veroorzaakt door menselijk falen is toegenomen de afgelopen jaren? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak?
Het is niet bekend of het aantal incidenten door menselijk falen de afgelopen jaren is toegenomen. Uit eerder onderzoek en analyse van incidenten blijkt dat onder meer het niet-volgen van procedures bij laad- en loshandelingen alsmede het ontbreken van laad- en losprocedures redenen zijn voor incidenten. De aanwezigheid en naleving van dergelijke procedures zijn dan ook vast onderdeel van de controles die de ILT uitvoert.
Bent u van mening dat er verplicht een gevarenaanduiding op een transportmiddel moet worden bevestigd als er gevaarlijke stoffen aan boord zijn, ook als het gaat om kleinverpakking met gemengde transporten? Zo ja, gaat u zich hier hard voor maken? Zo nee, waarom niet?
In de internationale verdragen inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, over de weg en over de binnenwateren (RID, ADR en ADN), zijn reeds verplichtingen met betrekking tot de kenmerking van de vervoersmiddelen en met betrekking tot verpakkingen opgenomen. Dat is ook het geval voor het vervoer van kleinverpakkingen, de zogeheten gelimiteerde hoeveelheden. Transportmiddelen die gevaarlijke stoffen in gelimiteerde hoeveelheden en boven bepaalde drempelhoeveelheden vervoeren, moeten zijn voorzien van specifieke kenmerking. Vanuit veiligheidsoogpunt heeft nadere regelgeving daarom geen toegevoegde waarde.
Sponsoring congres van moslimbroederschap |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat u een congres van een stichting van de moslimbroederschap hebt gesponsord?1
Nee.
Wat heeft die sponsoring gekost en waaraan is dat geld precies besteed door de organisator van het congres?
Nederland heeft een bijdrage van 10.000 Britse Pond geleverd aan een activiteit van de afdeling Midden-Oosten en Noord-Afrika van de gerenommeerde en onafhankelijke Britse denktank Chatham House, The Royal Institute of International Affairs, in Londen. De titel van de conferentie was: «Beleid, Macht en Sektarische Identiteiten in het Midden-Oosten». Het was dus geen congres of bijeenkomst van de Moslimbroederschap, maar een academisch getinte Chatham House conferentie met deelname door Westerse, Arabische en andere diplomaten, academici, journalisten, ngo’s en anderen.
Waarom geeft u geld van de Nederlandse belastingbetaler aan een congres met een organisatie die dood en verderf zaait en de ondergang van onze westerse samenleving nastreeft?
Zie antwoord op vragen 1 en 2
Wilt u dit geld uit eigen zak terugstorten in de schatkist? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord op vragen 1 en 2
De uitspraak van de rechter over de overweg Laantje van Alverna |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Uitspraak rechtbank: overweg Alverna moet weer open»1 naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland over de status van de overweg bij het Laantje van Alverna2 en het bericht «Heemstede: klaphek bij Alverna»?3
Ja.
Heeft de gemeente Heemstede naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank inmiddels handhavend opgetreden richting ProRail?
Ja. De gemeente Heemstede heeft inmiddels een handhavingsbesluit genomen, waarbij ProRail wordt gevraagd de overweg per 1 juli 2015 weer open te stellen voor langzaam verkeer.
Bent u bereid ProRail opdracht te geven om de overweg bij het Laantje van Alverna op korte termijn weer open te stellen en te beveiligen nu volgens de rechtbank vaststaat dat deze overweg door verjaring openbaar is geworden ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder I van de Wegenverkeerswet 1994?
Nee. Het Ministerie van IenM heeft hierin geen rol, omdat het hier bedoelde handhavingsverzoek een aangelegenheid is van wegbeheerder, eigenaren en spoorwegbeheerder.
Klopt het dat ProRail in hoger beroep wil gaan? Zo ja, vindt u dit als opdrachtgever van ProRail een juiste besteding van belastinggeld nu de rechtbank zo’n duidelijke uitspraak heeft gedaan over de status van de overgang?
Ja dat klopt. Het is belangrijk duidelijkheid te hebben over de rechtspositie. Dat geldt overigens voor alle belanghebbenden, niet alleen voor ProRail. Vanwege haar wettelijke taak als spoorwegbeheerder is ProRail zelfstandig bevoegd om een kwestie aan de rechter voor te leggen, en is sprake van een juiste besteding.
Welke conclusies trekt u uit de uitspraak van de rechter voor andere overwegen die volgens ProRail niet openbaar zijn maar die op grond van deze uitspraak toch als openbaar moeten worden beschouwd? Bent u bereid deze overwegen, indien zij een (recreatieve) waarde hebben voor wandelaars en fietsers, niet te sluiten, maar te beveiligen zodat de barrièrewerking van spoorwegen niet verder wordt vergroot?
Gelet op het niet-onherroepelijk karakter van de rechterlijke uitspraak trek ik hier nog geen conclusies uit. Wel heb ik ProRail verzocht een plan op te stellen voor de aanpak van de niet actief beveiligde overwegen die recreatief gebruikt worden, zoals door wandelaars en fietsers. De Kamer ontvangt de aanpak tegelijk met de voortgangsbrief LVO voor het AO spoorveiligheid en ERTMS op 17 juni.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat in vergelijkbare gevallen voor elke overweg weer een aparte rechtszaak moet worden gevoerd door de Fietsersbond, Wandelnet of andere belanghebbenden? Bent u daarom bereid een inventarisatie te maken van overwegen die op grond van de uitspraak van de rechter als openbaar moeten worden beschouwd en hierover te rapporteren aan de Kamer inclusief een analyse van de (recreatieve) waarde van deze overwegen voor wandelaars en fietsers?
De besluitvorming over de eventuele opheffing van niet actief beveiligde overweg vraagt een goede afstemming voor het recreatief belang. Daarvoor is een zorgvuldige procedure opgesteld die door ProRail ook wordt gevolgd. De uitspraak van de rechter heeft met name betrekking op het openbaar karakter zoals dat in sommige gevallen ontstaan kan zijn bij een private overweg. Tegen deze uitspraak loopt nog een hoger beroep en ik kan daarop niet vooruit lopen.
In het plan dat u nog voor het AO van 17 juni ontvangt ga ik nader in op de beoogde aanpak van niet-actief beveiligde overwegen. Daarbij streef ik naar een gebiedsgerichte aanpak, waarbij in geval opheffing wordt overwogen de recreatieve belangen steeds zorgvuldig worden gewogen. Die werkwijze wordt ook nu al toegepast voor openbare overwegen, en voor private overwegen waarvan bekend is dat zij in de praktijk een recreatieve functie hebben.
Het bericht "Kritiek op aanpak radicalisering" |
|
Jasper van Dijk , Sadet Karabulut (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Kritiek op aanpak radicalisering»?1
Wij hebben kennis genomen van de kritiek.
Kunt u aangeven wat volgens u de rol van het onderwijs is in het tegengaan van de radicalisering van jongeren? Welke concrete maatregelen heeft u beiden genomen om scholen hierin te ondersteunen? In hoeverre hebben deze maatregelen geleid tot concrete resultaten?2
De rol die het onderwijs speelt bij het tegengaan van radicalisering kunt u terugvinden in de brief van 16 maart jl. van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan uw Kamer.3 Daarin wordt een onderscheid gemaakt tussen een preventieve, curatieve en repressieve rol.
Ten eerste heeft het onderwijs de rol van ontmoetingsplek: een school is de plek waar leerlingen elkaars achtergrond leren kennen en begrijpen en waar ze kunnen opgroeien tot verantwoordelijke burgers. Kinderen die al vroeg een gevoel van burgerschap krijgen bijgebracht en die hebben geleerd om op een open manier een dialoog te voeren over hun normen en waarden, zijn later minder vatbaar voor radicale denkbeelden. Hier ligt een belangrijke preventieve rol voor de onderwijsinstellingen. Voor de maatregelen die wij nemen voor de versterking van het burgerschapsonderwijs, verwijzen wij naar de brief die u daarover hebt ontvangen op 29 april jl.4
Ten tweede hebben de instellingen een rol bij de curatieve en vervolgens repressieve aanpak van radicalisering. School is immers de plek waar jongeren hun identiteit vormen en tonen. Als een jongere radicaliseert, of dit nu op het gebied van religie, dierenrechten of een politieke overtuiging is, is de school één van de plekken waar dat zichtbaar kan worden. Dit maakt dat docenten een rol hebben als zij zien dat een jongere zich begint af te keren van de samenleving. Daarvoor moeten zij weten hoe ze radicalisering kunnen herkennen en waar zij een vermoeden van radicalisering kunnen neerleggen.
Concreet worden in onze opdracht in 2015 diverse lokale bijeenkomsten georganiseerd over de vraag wat leerlingen, scholen en docenten kunnen doen om meer onderling begrip te bevorderen en spanningen tegen te gaan. Verder worden binnen de Integrale Aanpak Jihadisme onderwijsinstellingen ondersteund onder andere door een online portal via Stichting School en Veiligheid en door trainingen in het herkennen van en omgaan met radicalisering. Voor een volledig overzicht van de manieren waarop scholen worden ondersteund, verwijzen wij u naar de Tweede Voortgangsrapportage Integrale Aanpak Jihadisme.5
Wat zijn volgens u de oorzaken van radicalisering van jongeren? Bent u het met de stelling eens dat discriminatie en uitsluiting een belangrijke voedingsbodem voor radicalisering kunnen vormen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat de oorzaken van radicalisering complex en niet eenduidig zijn. Momenteel loopt in opdracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onderzoek naar triggerfactoren voor radicalisering. De eerste resultaten daarvan worden verwacht voor de zomer van 2015.
We herkennen overigens dat er groepen leerlingen zijn die zich niet herkend en erkend voelen in deze samenleving. Jongeren moeten het gevoel hebben dat zij ertoe doen en moeten binnen in plaats van buiten worden gesloten. Zo kunnen we er mede voor zorgen dat de weerbaarheid van jongeren voor radicale denkbeelden zo groot mogelijk is.
Het is belangrijk dat kinderen al in een vroeg stadium burgerschapskennis opdoen en vaardigheden leren. Ze leren dan ook om op een open manier een dialoog te voeren over hun normen en waarden. Het onderwijs is echter niet de enige partij die hier een rol in speelt. Ook ouders, familie, vrienden en andere sociale verbanden, zoals sportclubs, kunnen hier een belangrijke rol in spelen.
In de genoemde brief van 16 maart jl. is de rol die het onderwijs speelt bij het tegengaan van radicalisering uiteengezet.
Bent u het eens met de uitspraken van de Minister-President dat de overheid discriminatie niet kan oplossen en dat jongeren die worden gediscrimineerd kunnen afhaken of doorgaan? Adviseert u docenten om jongeren op die wijze aan te spreken?3
Wij zijn van mening dat discriminatie niet acceptabel is. Discriminatie zorgt ervoor dat toekomstdromen eindigen in frustratie en dat talent wordt verspild. Zoals u heeft kunnen lezen in de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer van 31 maart jl. naar aanleiding van het door u genoemde interview, is het de taak van de overheid om de noodzakelijke voorwaarden te scheppen om discriminatie te voorkomen en tegen te gaan.7 Voor een overzicht van de manieren waarop het Kabinet hieraan werkt, verwijzen wij naar de voortgangsbrief discriminatie van 11 februari jl.8
Welke rol onderwijs hierin kan vervullen kunt u ook vinden in ons antwoord onder vraag 2.
Bij wie kunnen docenten met praktische vragen over leerlingen die (dreigen te) radicaliseren terecht? Bent u het met de Algemene Onderwijsbond eens dat er maatschappelijk werkers moeten worden aangesteld die zijn gespecialiseerd in het onderwerp radicalisering? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
De mening van de AOB dat op iedere school een maatschappelijk werker moet worden aangesteld die is gespecialiseerd in het onderwerp radicalisering delen wij niet. Het gaat juist om maatwerk. Het is aan de scholen om te bepalen welke ondersteuning zij nodig hebben.
We weten dat de scholen in de aanpak van radicalisering een lastige taak hebben, en willen hen daar zo goed mogelijk in ondersteunen. Dit gebeurt onder andere via een hotline, cursussen, en ondersteuning op maat via de Stichting School en Veiligheid. Deze stichting wordt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bekostigd. Daarnaast kunnen scholen met vragen terecht bij de expertise-unit sociale stabiliteit van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en bij de NCTV.
Het aardbevingengebied |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dorpen vechten voor erkenning aardbevingsschade»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat in dorpen als Woldendorp, Termunten, Termunterzijl en Borgsweer tientallen schadegevallen zijn die niet worden erkend omdat zij net buiten de zogenaamde contourennota zouden vallen?
De contourlijn is getrokken op basis van ervaringen en andere gegevens waaruit bleek dat de kans op schade als gevolg van de gaswinning buiten deze contour uiterst onwaarschijnlijk was. Op basis hiervan zijn de werkafspraken gemaakt met het Centrum Veilig Wonen (CVW) in het kader van prioriteit van de afhandeling. Onderdeel van deze werkwijze is dat er steekproefsgewijs ook meldingen buiten de contour beoordeeld werden om de correctheid van de contour te analyseren. Inmiddels heeft NAM bekend gemaakt alle nieuwe meldingen, dus ook buiten de contour, door een expert via het CVW te laten bezoeken. Uiteindelijk wil NAM op basis van actuele en lokale meetgegevens sneller en beter de relatie tussen schade en aardbevingen kunnen aantonen. Daarom wordt het meetnetwerk, zowel boven als onder de grond, verder uitgebreid. Ik vind het een positief signaal dat NAM zowel de contour loslaat alsook het meetnetwerk sterk laat uitbreiden om zo de nauwkeurigheid toe te laten nemen. Op die manier kan ook sneller een oordeel gegeven worden over de causaliteit.
Wat is uw mening over de werkwijze van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) waarbij op basis van aardbevingen in het verleden en de ervaringen met de afgehandelde schadegevallen, contouren worden vastgesteld waarbij bevingsschade wordt vastgesteld en benoemd2?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe hard is het feit dat de NAM stelt dat buiten die contouren, de kans op schade aan gebouwen minimaal is (minder dan 0.001%)3? Welke onderzoeken onderschrijven dit?
De contouren zijn gebaseerd op een rekenmethode van dr. Julian Bommer (Professor Imperial College London) en worden steeds geactualiseerd met ervaringen van de meest recente beving. Daarnaast wordt door steekproeven de correctheid van deze contour beoordeeld. Een kansberekening op schade is niet aan de orde. Schade binnen en buiten de gehanteerde contouren zal worden vergoed mits de schade door aardbevingen ten gevolge van gaswinning is ontstaan.
Op welke wijze wordt bijgehouden van welke contourenkaart gebruik gemaakt wordt bij welke specifieke schade? Is deze contourenkaart gevoegd bij de schaderapporten? Zo nee, waarom niet?
De contourenkaart is gepubliceerd op de website van CVW en op www.namplatform.nl en wordt continu geactualiseerd naar aanleiding van opgetreden bevingen en gerelateerde schademeldingen.
Op welke wijze vinden mensen gehoor die schade hebben als gevolg van aardbevingen die buiten de marges van de contourenkaart vallen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze wordt door de Commissie Bodemdaling, waar de overeenkomst Rijk – NAM onderdeel van uit maakt4, schade aan rijksgebouwen of kunstwerken vastgesteld en afgehandeld? Wordt hierbij ook gebruik gemaakt van de contourenkaart?
De bodemdaling ten gevolge van de gaswinning uit het Groningenveld is volgens de Commissie Bodemdaling dermate gelijkmatig dat hierdoor geen schade zal ontstaan aan huizen en gebouwen. In het verleden is hierdoor dan ook geen schade ontstaan. Wel is het door bodemdaling noodzakelijk de grondwaterstand in het gebied, maar ook bijvoorbeeld waterkeringen, op peil te houden. De noodzakelijke investeringen hiervoor worden door deze commissie beoordeeld. De contourenkaart geeft de zone waarbinnen de geïnduceerde aardbevingen schade kunnen veroorzaken. Alhoewel zowel bevingen als bodemdaling gerelateerd zijn aan de compactie als gevolg van gasproductie, zijn de effecten aan het oppervlak niet vergelijkbaar. De contourenkaart is daarom ook niet van toepassing op bodemdaling.
Is het naar uw mening terecht dat indien schade gemeld wordt die buiten de buitenste contour valt, de schademelding wordt gedaan aan de NAM, waarna de NAM nagaat of de NAM verantwoordelijk is voor de schade? Bent u van mening dat hierbij sprake is van een «slager die het eigen vlees keurt»? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het terecht dat, wanneer NAM aansprakelijk wordt gesteld voor schade, NAM zelf beoordeelt of dat terecht is. Als de benadeelde het niet eens is met het oordeel van NAM is er de mogelijkheid om contra-expertise te laten uitvoeren en om de Tcbb om een oordeel te vragen.
Is het naar uw mening terecht dat, omdat de contouren van de kaart door de NAM worden bepaald, het Centrum Veilig Wonen (CVW) specifieke gevallen buiten deze contouren niet in behandeling kan nemen? Zo ja, waarom?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is de huidige kennis over de bevingsbestendigheid van de dijken in de provincie Groningen?
Op grond van een eerste onderzoek naar de aardbevingsbestendigheid van de dijken in de provincie Groningen, uitgevoerd in 2014 door Deltares, is duidelijk geworden dat enkele dijkvakken met prioriteit versterkt moeten worden. Het gaat hierbij om de regionale waterkering Noordkade Eemskanaal en de primaire waterkering (zeedijk) tussen Eemshaven en Delfzijl. Op dit moment vinden de voorbereidingen plaats om in de loop van dit jaar te starten met de werkzaamheden aan de Noordkade Eemskanaal, en om in 2016 te kunnen beginnen met de werkzaamheden aan de zeedijk tussen Eemshaven en Delfzijl.
Voor overige dijkvakken zal in de loop van dit jaar duidelijk zijn van welke versterkingsopgave sprake is. Hier zal een uitvoeringsprogramma voor worden opgesteld. Uw Kamer heb ik hierover op 9 februari jl. geïnformeerd (Kamerstukken II 2014/15, 33 529 nr. 96).
Zijn gebouwen op wierden en (oude) waterstromen gevoeliger voor bevingen dan gemiddeld? Wat is daarover bekend? Wordt daar onderzoek naar gedaan? Leidt dat tot andere afwegingen bij schademeldingen op deze locaties? Zo nee, waarom niet?
Het door Deltares gemaakte model van de ondiepe ondergrond is nu voornamelijk gebaseerd op geologie en zal worden uitgebreid met door mensen veroorzaakte aanpassingen van de bodemopbouw. Dit gaat bijvoorbeeld om grondverbetering op terrein voor industrie, nieuwbouw en ook wierden.5 Wierden zijn naar alle waarschijnlijkheid gevoeliger voor bevingen dan gemiddeld.
Waardoor is de schade aan de zandsculpturen en de Molen De Wachter5 in Zuidlaren ontstaan? Vindt u het terecht dat de NAM de schade hier niet wenst te vergoeden omdat Zuidlaren buiten de contouren valt? Moet de contourenkaart naar aanleiding van de beving bij Kropswolde worden aangepast? Zo nee, waarom niet?
Als gevolg van de aanpassing van de afhandeling van de aardbevingsschade door NAM worden ook meldingen buiten de contouren beoordeeld door een expert. De schade aan de zandsculpturen en Molen De Wachter zal dan ook alsnog bekeken worden door een schade-expert.
Wat is de reikwijdte van uw uitspraak dat ook in Drenthe schade moet worden vergoed wanneer die het gevolg is van bevingen6?
In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat schade die is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten door de exploitant moet worden vergoed. Daar waar aardbevingen veroorzaakt door gaswinning tot schade leiden, zal deze door het desbetreffende mijnbouwbedrijf vergoed moeten worden ongeacht de locatie van de schade. NAM heeft in het verleden ook schade vergoed als gevolg van aardbevingen buiten het Groningenveld, zoals in Roswinkel.
Hoe duidt u, gezien uw uitspraak genoemd in vraag 13, het feit dat de NAM niet naar alle schademeldingen een expert stuurt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe duidt u de uitspraak (genoemd in vraag 13) «We stellen in alle redelijkheid vast of claims valide zijn»? Wat is de definitie van «in alle redelijkheid» en wanneer is een claim wel of niet valide?
De door CVW gehanteerde aanpak ter afhandeling van claims houdt in dat meldingen van schade worden bezocht waarvan de kans aanwezig is dat ze door aardbevingen veroorzaakt zijn. Deze schades worden vervolgens onderzocht door experts. Daarna wordt er vastgesteld of er een causaal verband is met de aardbevingen ten gevolge van gaswinning. Wanneer een eigenaar of bewoner het oneens is met de conclusies van de rapportage door de experts, biedt CVW de mogelijkheid om een onafhankelijk expert een contra-expertise uit te laten voeren.
Waarom is het niet aannemelijk, zoals de NAM beweert, dat de schade in Zuidlaren veroorzaakt is door de beving bij Kropswolde? Kunt u een andere oorzaak bedenken van de schade die op het moment van en kort na de beving ontstond? Zo ja, welke? Welke middelen staan tot uw beschikking om de NAM te dwingen deze schade te vergoeden?
Het past mij als Minister niet om over individuele gevallen een uitspraak te doen. De vaststelling van de oorzaak van de schade gebeurt via onafhankelijke schade-experts. Door de aanpassing in de afhandeling van aardbevingsschade zal de schade in Zuidlaren ook door een onafhankelijk schade-expert worden bekeken. Ik vertrouw daarbij op hun onafhankelijk oordeel. In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat schade die is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten door de exploitant moet worden vergoed.
Hoeveel gedupeerden hebben inmiddels de Technische Commissie Bodembeweging (TCBB) ingeschakeld voor een onafhankelijk oordeel? In hoeveel gevallen heeft de TCBB hierbij in het voordeel van degene die schade claimt geoordeeld?
De Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb) ontvangt aanvragen met betrekking tot alle mijnbouwactiviteiten in Nederland als er sprake is van een geschil tussen de mijnbouwexploitant en een bewoner die van mening is dat schade aan hun woningen veroorzaakt wordt door mijnbouwactiviteiten. Ook met betrekking tot gaswinning in Groningen zijn aanvragen ingediend. Van 2013 tot en met het eerste kwartaal 2015 zijn er in totaal 19 aanvragen bij de Tcbb binnengekomen. Al deze aanvragen waren afkomstig uit Groningen. In 2013 kwam er een aanvraag, in 2014 kwamen er 9 aanvragen en in 2015 kwamen er tot nog toe 9 aanvragen binnen.
Er zijn 16 aanvragen in procedure. De resterende 3 liggen klaar om in behandeling te worden genomen. Er zijn in totaal 7 adviezen uitgebracht waarbij het in 6 gevallen een voorlopig advies betreft en in 1 geval een definitief.
Van deze 7 adviezen is er 4 keer een voor de claimant positief advies uitgebracht. Een positief oordeel van de Tcbb betekent dat de schade die aan de Tcbb ter beoordeling is voorgelegd wordt aangemerkt als aardbevings- of bodemdalinggerelateerde schade ten gevolge van mijnbouwactiviteiten. NAM heeft aangegeven het oordeel van de Tcbb als bindend te ervaren en het oordeel daarom te volgen.
Wat vindt u van het feit dat er huizen gesloopt worden, de bewoners wel de waarde van het huis vergoed krijgen en voorrang krijgen bij nieuwbouw of verhuizen, maar dat de emotionele gevolgen van de verkoop van bijvoorbeeld je ouderlijk huis nergens erkend worden, laat staan gecompenseerd?7
Bij dergelijke ingrijpende oplossingen is er altijd sprake van maatwerk tussen CVW en huiseigenaar. In overleg worden diverse mogelijkheden besproken en wordt er een specifieke overeenkomst gesloten met de huiseigenaar. Hierbij worden diverse aspecten meegewogen.
Bieden de gestelde vragen voldoende casuïstiek om «omkering van bewijslast» in de Mijnbouwwet op te nemen? Zo ja, kunt u dan alsnog het gebied dat forse schade ondervindt als gevolg van veranderend mijnbeheer in 1994 in Zuid-Limburg8 de helpende hand bieden?
Voor een uitgebreide reactie op «omkering van de bewijslast» verwijs ik naar mijn brief van 13 april jl. (Kamerstukken II 2014/15, 32 849, nr. 37).
Maakt u zich net zoveel zorgen over de veiligheid in en rond het ChemiePark Delfzijl als de burgemeester van Delfzijl9, zeker nu zich dinsdag 24 maart jl. een beving voordeed bij Appingedam? Zo ja, waarom duurt het dan zo lang voordat deze regio inzicht krijgt in de risico’s en de wijze waarop men eventueel moet reageren op een noodsituatie?
Het mogelijke effect van aardbevingen op industriële installaties en gebouwen, met de risico’s die daar voor de omgeving uit kunnen voortvloeien, is zowel voor mij als voor de betrokken gemeenten en het bedrijfsleven een punt van aandacht.
Feit is dat de aardbevingen tot nu toe, ook de sterkste, geen schade hebben toegebracht bij bedrijven op Chemiepark Delfzijl. Volgens de huidige stand van wetenschap is er geen acuut gevaar. Niettemin laat het bedrijfsleven momenteel kwalitatieve analyses uitvoeren naar de mogelijk risicovolle delen van de industrie in de regio, waaronder het Chemiepark.
Complicerend daarbij is dat de omvang van het risico met veel wetenschappelijke onzekerheid is omgeven. Om die onzekerheden te verminderen lopen momenteel diverse nadere onderzoeken door KNMI en NAM. Onderdeel daarvan is het verzamelen van meer gegevens over de concrete situatie in Groningen door middel van meetpunten in de hele regio.
Er bestaan in Nederland geen normen voor gebouwen ten aanzien van aardbevingbestendigheid, noch voor industriële installaties. De voorlopige richtlijn (NPR) is vooralsnog alleen gericht op woningen. Ondanks al deze onzekerheden onderzoekt het bedrijfsleven in de regio of versterking van installaties of bedrijfsgebouwen nodig is. Medio 2013 is op initiatief van mij en de Samenwerkende Bedrijven Eemsdelta (SBE) een werkgroep «Aardbevingen bedrijven Eemsdelta» gestart. Deze werkgroep begeleidt onafhankelijke onderzoeken naar de aardbevingbestendigheid van industriële installaties in de Eemsdelta. In de werkgroep participeren, naast mijn ministerie en leden van SBE (waaronder bedrijven op Chemiepark Delfzijl), ook vertegenwoordigers van KNMI, Deltares, TNO, relevante gemeenten, de Veiligheidsregio Groningen en NAM.
Bij gebrek aan nationale normen voor de aardbevingsbestendigheid van industriële installaties hebben Deltares en TNO, in opdracht van mijn ministerie, een handreiking ontwikkeld voor het uitvoeren en toetsen van studies naar het effect van aardbevingen voor bedrijven in de industriegebieden Delfzijl en Eemshaven. Aan de hand van deze handreiking, waarvan de eerste versie begin 2014 verscheen, zijn ingenieursbureaus aan het werk gegaan in opdracht van individuele bedrijven. Omdat het hier om een nieuwe vorm van onderzoeken gaat waarbij eenduidige beoordeling belangrijk is, wordt de onderzoeksopzet van tevoren goedgekeurd door Deltares en TNO. De ervaringen uit deze onderzoeken worden gedeeld tussen de bureaus en de bedrijven, en leiden waar nodig tot aanpassing van de handreiking. Inmiddels is van de handreiking een vierde versie beschikbaar. NAM betaalt de kosten voor de uitvoering van deze onderzoeken.
De totale doorlooptijd van ieder onderzoek kan al snel oplopen tot 2 jaar; een reële schatting is thans moeilijk te maken. De onderzoeksresultaten en te nemen maatregelen zullen in het reguliere kader van vergunningverlening worden gecommuniceerd met het bevoegd gezag. Dit betreft in dit geval de gemeenten Delfzijl en Eemsmond, en de Veiligheidsregio Groningen.
Hoe teoe reageren op noodsituaties wordt niet voorgeschreven door het Rijk maar ingevuld door het lokale en regionale bevoegd gezag, zoals de veiligheidsregio. In het beleidsplan van de Veiligheidsregio Groningen zijn plannen opgenomen hoe gereageerd dient te worden in noodsituaties. Indien onderzoeken aanleiding geven tot aanpassing, zal dat door de regio worden gedaan.
Welke brandbare en anderszins gevaarlijke stoffen zijn aanwezig of worden gemaakt op het ChemiePark Delfzijl? Kunt u de bedrijven categoriseren naar gevaar voor de omgeving in geval een aardbeving zich in de regio voordoet en deze bedrijven treft?
Op ChemiePark Delfzijl wordt met diverse brandbare en gevaarlijke stoffen gewerkt. In het kader van het besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO) zijn deze bedrijven verplicht tot het opstellen van een rampenbestrijdingsplan en in sommige gevallen verplicht tot het hebben van een bedrijfsbrandweer. Verreweg de meeste bedrijven op het ChemiePark worden aangemerkt als BRZO-bedrijf. Vier bedrijven op ChemiePark Delfzijl zijn bedrijfsbrandweerplichtig. Op het ChemiePark Delfzijl is daarom ook een gezamenlijke bedrijfsbrandweer aanwezig. Zowel de rampenbestrijdingsplannen als de vergunningen zijn openbaar en bevatten informatie over de brandbare en anderszins gevaarlijke stoffen die aanwezig zijn of geproduceerd worden bij deze bedrijven.
Op welke wijze is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) betrokken bij het ChemiePark Delfzijl bij het in kaart brengen van de risico’s van een eventuele beving? Brengt zij ook advies uit over de wijze waarop gehandeld moet worden bij een noodsituatie?
De ILT is bij geen van deze zaken betrokken. De ILT brengt advies uit over de, door het bevoegd gezag te verstrekken, milieuvergunningen.
Indien noodsituaties leiden tot scenario’s en maatregelen die worden opgenomen in de veiligheidsrapporten of vergunningen, kan de ILT dat in haar advies betrekken.
Op welke wijze wordt de Omgevingsdienst Groningen betrokken bij de veiligheid rond Chemiepark Delfzijl? Hoe frequent krijgen zij een update van wijzigingen? Is deze Omgevingsdienst voldoende op sterkte?
Bij een van de BRZO-bedrijven op het Chemiepark Delfzijl heeft onlangs een inventariserend inspectiebezoek plaatsgevonden op instigatie van de provincie. Hierbij waren inspecteurs van de Omgevingsdienst Groningen, de Veiligheidsregio Groningen en Inspectie SZW aanwezig. Daar kwam onder meer naar voren dat het voor inspecties moeilijk is om een oordeel te vormen bij gebrek aan normen waaraan getoetst kan worden. Op dit moment zijn er nog geen onderzoeken afgerond, maar door deelname in de Werkgroep kan de Omgevingsdienst Groningen van de voortgang op de hoogte blijven.
Is er een nul-situatie in kaart gebracht van alle aanwezige verzekeringspolissen en eigendomssituaties binnen Chemiepark Delfzijl, zodat een onduidelijke situatie10 als rond de brand bij Chemiepack Moerdijk wordt voorkomen? Zo nee, bent u bereid dit zo spoedig mogelijk op te pakken?
Rond het bedrijf in Moerdijk speelde vooral het feit dat het bedrijf niet voor alle mogelijke schade verzekerd was. Sinds 21 april 2004 is de Richtlijn milieuaansprakelijkheid (2004/35/EG) van kracht. Ter implementatie is aan de Wet milieubeheer toegevoegd dat een bedrijf dat milieuschade veroorzaakt risicoaansprakelijk is voor alle kosten die daaruit voortvloeien, tenzij overmacht bewezen kan worden. In Nederland heeft de wetgever ervoor gekozen om hier geen plicht tot financiële zekerheidsstelling aan te verbinden, in verband met de hoge kosten voor het bedrijfsleven.
Het in beeld brengen van alle aanwezige verzekeringspolissen en eigendomssituaties binnen Chemiepark Delfzijl is daarom geen toepasselijke maatregel.
Deelt u de zorgen van de voorzitter van de Dialoogtafel dat het herstel van 3000 huizen zoals door u voorzien voor 2015, niet van de grond komt11?
De versterking van 3.000 huizen in 2015 is een grote opgave, waar ik mij, samen met het CVW en andere betrokkenen, zeer voor inspan. Ik informeer uw Kamer parallel aan deze beantwoording over de voortgang van het CVW.
Bent u van plan te wachten met versterkingen tot het najaar omdat pas dan de nieuwe Nieuwe Praktijk Richtlijnen (NPR-normen) definitief zijn?
Nee. Zoals ik in mijn brief van 9 februari jl. (Kamerstukken II 2014/15, 33 529 nr. 96) heb aangegeven, is CVW direct van start gegaan met een grootschalige aanpak van woningen. De huidige conceptversie van de NPR dient hierbij als leidraad. De ervaringen van CVW worden meegenomen bij het vaststellen van de definitieve NPR in het najaar.
Waarom is de terminologie «preventief versterken» vervangen door «bouwkundig versterken» en is die daarna weer vervangen door «veilig wonen»? Waarin zit hem het verschil en waarom is het zinvol deze terminologie steeds aan te passen?
Verschillende partijen gebruiken verschillende definities. Naar aanleiding van uw motie (stuk nummer 159), van gelijke strekking, heb ik in het plenaire debat op 28 april jl. aangegeven dat het inderdaad nodig is dat er een eenduidige terminologie gehanteerd wordt. De Dialoogtafel werkt aan een voorstel voor eenduidige definities. Ik vind het positief dat de Dialoogtafel hierin het initiatief heeft genomen. neemt. Ik zal dan ook serieus kijken naar het voorstel hiertoe van de Dialoogtafel.
Bent u, op basis van het in voorgaande vragen gestelde, inmiddels van mening dat de studie van Ortec Finance waaruit zou blijken dat er geen sprake is van waardedaling12, broddelwerk is? Hoeveel tijd is er inmiddels verspild omdat u door deze studie op het verkeerde been bent gezet? Wat is daardoor de extra schade die voorkomen had kunnen worden door sneller op verlaging van de gaswinning, preventief versterken, herstel en uitkoop/sloop in te zetten?
Nee, ik deel deze mening niet. De rapporten van Ortec laten een genuanceerd beeld zien. In het eerste onderzoeksrapport van Ortec Finance werd geconcludeerd dat er wel sprake was van waardedaling in het risicogebied, maar dat deze niet afweek van het beeld in de referentiegebieden. Dit eerste onderzoeksrapport betrof zowel de totale prijsontwikkeling vanaf het eerste kwartaal 1993 tot en met het eerste kwartaal 2013, als de prijsveranderingen in de twee kwartalen na de aardbeving bij Huizinge (16 augustus 2012).
In het onderzoeksrapport over het vierde kwartaal van 2013 werd voor het eerst geconcludeerd dat er sprake was van een significant verschil in waardeontwikkeling tussen het risicogebied en de referentiegebieden. De rapportage over het derde kwartaal van 2014 liet zien dat er duidelijke aanwijzingen waren dat de woningmarkt in het risicogebied zich minder gunstig ontwikkelde dan de woningmarkt in de referentiegebieden. Ik informeer uw Kamer parallel aan deze beantwoording over het rapport over het vierde kwartaal van 2014.
Ik acht het van belang dat er gedegen structureel onderzoek naar de ontwikkeling van de woningmarkt in Groningen wordt uitgevoerd en dat waar noodzakelijk maatregelen worden genomen om de woningmarkt normaal te laten functioneren en de sociale samenhang in het gebied te behouden. Hierover is in het bestuursakkoord van januari 2014 en het aanvullend bestuursakkoord van februari 2015 ook een aantal afspraken gemaakt. Het betreft onder andere een waardeverhogend pakket om energiebesparende voorzieningen in woningen te treffen en een onderzoek naar een mogelijke opkoopregeling. Onder verantwoordelijkheid van de Nationaal Coördinator Groningen wordt de woningmarktontwikkeling aan permanent onderzoek onderworpen. Hierbij wordt ook de impact van de aardbevingsproblematiek op woningfinanciering en -assurantie betrokken. Dit onderzoek zal door een begeleidingscommissie lopende het onderzoek worden begeleid. Het Centraal Bureau voor de Statistiek zal de ontwikkeling van de waarde en verkoopbaarheid van de woningen blijven monitoren. Daarmee krijgen we inzicht of de maatregelen die wij nemen voor het verbeteren van het functioneren van de woningmarkt ook het gewenste effect hebben.
Wordt er door schade-experts inmiddels naar schade aan funderingen gekeken? Gebeurt dit op een systematische manier? Heeft het CVW dit standaard opgenomen in hun schadevaststelling? Zo nee, waarom niet?
Indien het schadebeeld daar aanleiding toe geeft, wordt er door de schade-expert ook gekeken naar de fundering. Naar aanleiding van de bijeenkomst op 9 maart jl. van de Dialoogtafel heeft NAM het initiatief genomen om de funderingsproblematiek in kaart te brengen. De inzichten die NAM hiermee verwerft zullen worden vertaald in het schade- en bouwkundig inspectieprotocol.
Bent u op de hoogte dat uit het gebied veel klachten komen dat CVW en NAM nog altijd veel barrières opwerpen voordat een contra-expertise kan worden aangevraagd en uitgevoerd en bent u het eens met deze klachten? Zo ja, wat kan daar op korte termijn aan veranderen? Zo nee, waarom niet?
Bewoners en eigenaren die een schademelding hebben ingediend, mogen zelf kiezen door welke partij zij een contra-expertise uit laten voeren, op kosten van het CVW. In dat geval wordt door het CVW gekeken naar de redelijkheid van het aantal geschatte benodigde uren om de contra-expertise uit te laten voeren. Het CVW heeft de negatieve signalen ontvangen over de huidige procedure en bekijkt momenteel in overleg met de Dialoogtafel of er een nieuw protocol voor de contra-expertise kan worden uitgewerkt en geïmplementeerd.
Waarom gebruiken KNMI, TNO en NAM verschillende modellen en methodieken om aardbevingen en schade aan gebouwen met elkaar in verband te brengen? Is dat het gevolg van het feit dat er nog te weinig kennis is? Als dat zo is, is dat vervolgens geen grond om veel sterker dan nu het voorzorgsprincipe te hanteren? Zo nee, waarom niet?
De modellen en methodieken van TNO, KNMI en NAM voor de schatting van toekomstige bodemdaling en seismische dreiging in Groningen zijn verschillend en ieder op zich valide. Dat is niet vreemd, omdat het gaat om voorspellingsmodellen. Op dit moment is er onvoldoende kennis en data om betrouwbaar vast te kunnen stellen welke aanpak de voorkeur heeft. Het is nog niet mogelijk om goed vast te stellen welke voorspelling beter met de metingen overeenkomt. Nieuwe analyses van CBS en TNO zullen daarin op een termijn van een tot twee maanden mogelijk meer inzicht geven. Over de relatie tussen een gegeven dreigingniveau en de kans op schade aan gebouwen bestaan geen grote verschillen van inzicht tussen NAM en TNO. Ook is er overeenstemming over het feit dat de onzekerheden in de hiervoor genoemde relatie zeer aanzienlijk zijn en dat een conservatieve aanpak de voorkeur heeft zolang de onzekerheden groot zijn.
Is bij alle tot nu bekende schadegevallen duidelijk op welke rekenmodellen de toegekende schade gebaseerd is? Is dit op een toegankelijke wijze na te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, de toegekende schade is niet gebaseerd op een rekenmodel. Indien er een schadegeval bekend wordt, wordt er door een schade-expert op basis van zijn expertise en waarneming een rapportage met toelichting opgesteld.
Wat is de reden dat na jarenlange moeizame onderhandelingen door de eigenaren een contract met geheimhoudingsplicht is getekend13?
Als Minister ga ik niet in op individuele gevallen. De onderhandelingen tussen eigenaar en NAM bieden ruimte voor specifiek maatwerk. Beide partijen zijn erop gericht om tot een constructieve overeenkomst te komen. Ik acht de uitkomst een zaak tussen NAM en de eigenaren. Zij zijn samen overeengekomen dat geheimhouding onderdeel van de overeenkomst is.
Vindt u het niet wrang dat uitgerekend het symbool voor de onmacht van de NAM om complexe schadegevallen in het gebied op te lossen14 omkleed is met geheimhouding?
Zie het antwoord op vraag 33.
Hoe duidt u het feit dat het aantal klachten over de schadeafhandeling of hoogte van de schadevergoeding sinds de aanstelling van de ombudsman gaswinning verdubbeld is15?
De Onafhankelijk Raadsman geeft in zijn jaarrapportage enkele mogelijke oorzaken aan voor de stijging van het aantal klachten over schadeafhandeling:
Ik ben in gesprek met de Raadsman om te bezien of de taken van de Raadsman moeten worden uitgebreid. Dit zal meegenomen worden in de stroomlijning van de geschillenbeslechting door de Nationaal Coördinator Groningen en worden besproken met partijen die een rol hebben binnen het proces van schadeafhandeling.
Bent u bekend met het feit dat de Dialoogtafel bij schadeslachtoffers niet transparant overkomt, waarbij zelfs gesteld wordt dat de verkeerde zaken voor elkaar worden gemaakt en onderlinge afspraken worden gemaakt? Is het voorstel om een fonds op te richten om achterstallig onderhoud uit te betalen, maar bij verkoop16 terug te vorderen bijvoorbeeld wel rechtmatig?
De Dialoogtafel wordt momenteel geëvalueerd. Het resultaat daarvan wordt begin juli 2015 voorzien. Het garantstellingsfonds wordt nog uitgewerkt. Uiteraard gebeurt dit binnen de juridische kaders.
Hoe beoordeelt u het VU-onderzoek waaruit blijkt dat elke aardbeving tot een schade17 leidt van gemiddeld 3.000 euro per woning?
Het onderzoek door Koster en Van Ommeren is een goed geschreven en uitgevoerd onderzoek.
Het onderzoek dat is uitgevoerd door Ortec Finance constateert dat er sprake is van een verslechterende woningmarkt in Noord-Oost Groningen ten opzichte van referentiegebieden. Het VU-onderzoek relateert aardbevingen aan de ontwikkeling van de woningmarkt. De dynamiek van de woningmarkt is echter afhankelijk van een groter aantal variabelen.
Om beter inzicht te krijgen in de ontwikkeling en het functioneren van de woningmarkt is de Dialoogtafel mede daarom een uitgebreid onderzoek gestart. Het VU-onderzoek zal ik bij de werkgroep van de Dialoogtafel onder de aandacht brengen.
Kent u het werk van Marcel Bakker, student aan de Rijksuniversiteit Groningen18? Bent u bereid zijn suggesties over te nemen om bij onderzoek naar de waardedaling van huizen een extra factor mee te nemen, namelijk de ratio tussen woningen die te koop worden gezet en huizen die echt worden verkocht, door tevens te kijken naar het aantal leegstaande huizen en het aantal gedwongen verkopen in Groningen?
Ja. Ik heb het CBS gevraagd om te bekijken of het mogelijk en zinvol is de aantallen gedwongen verkopen en leegstaande huizen mee te nemen in het onderzoek naar de ontwikkeling van de woningmarkt.
Hoe staat u tegenover het Deltaplan dat door enkele ondernemers kort geleden werd gepubliceerd19?
Het Deltaplan van de heren Kuipers, Scholtens en Westerdijk om 100.000 werklozen in te zetten is sympathiek. Wel wordt in het Deltaplan een aantal verstrekkende maatregelen voorgesteld waarvan het de vraag is of deze allemaal uitvoerbaar zijn.
Ik vind het belangrijk dat de lokale werkgelegenheid maximaal profiteert van de groeiende vraag naar bouwwerkzaamheden. Het CVW heeft hiertoe de «erkenningsregeling» opgezet. Het uitgangspunt daarbij is dat de herstel- en bouwversterkende werkzaamheden zoveel mogelijk door lokale ondernemingen met lokale werknemers worden uitgevoerd met als doel om de lokale werkgelegenheid te stimuleren.
Daarnaast zal de Nationaal Coördinator Groningen jaarlijks een programma maken om specifiek inzichtelijk te maken wat nodig is om de preventieve versterkingsopgave zo snel mogelijk door te voeren. Ik zal het Deltaplan bij de kwartiermaker voor de Nationaal Coördinator Groningen onder de aandacht brengen.
Hoe staat u tegenover het idee van deze ondernemers om hier 100.000 werkloze bouwvakkers voor in te zetten20?
Zie het antwoord op vraag 39.
Wat vindt u van het feit dat Groningen op de zesde plaats van rijkste regio’s in Europa21 staat, maar de inwoners daar niets van merken?22
De rangschikking van Groningen is gebaseerd op een rekenmethode van Eurostat waarbij de aardgasbaten enkel aan de provincie Groningen wordt toebedeeld. De aardgasbaten komen echter op de rijksbegroting. Iedere inwoner van Nederland profiteert van deze opbrengsten op een gelijke wijze. Op die manier hebben ook de inwoners van Groningen hun gelijke aandeel in de opbrengst van de aardgasbaten.
Is het volgens u waar dat het aardbevingsbestendig maken van huizen in Noord-Groningen in de praktijk uitdraait op vervangende nieuwbouw?
Per huis zullen de benodigde maatregelen verschillen, afhankelijk van kwetsbaarheid en locatie. In sommige huizen kan sprake zijn van verankering van muren aan vloeren, elders kan het zijn dat er een muur moet worden (terug)geplaatst of dat er aanpassingen aan een gevel moeten worden gedaan. In uiterste gevallen zullen de noodzakelijke maatregelen zo ingrijpend zijn dat sloop en nieuwbouw moet worden overwogen. De verwachting van het CVW is dat dit in het overgrote deel van de huizen niet het geval zal zijn.
Welk beeld heeft u bij de praktische consequenties van het versterken en herstellen van vele tienduizenden huizen de komende jaren? Komen er wisselwoningen en noodwoningen? Zo ja, waar zijn die voorzien?
Dit is afhankelijk van de vereiste maatregelen (zie het antwoord op vraag 42), waarbij er naar gestreefd wordt de hinder voor bewoners zoveel mogelijk te beperken. Bij relatief lichte maatregelen zal het mogelijk zijn deze uit te voeren zonder dat tijdelijke vervangende huisvesting nodig is. Daar waar dit niet mogelijk is, wordt in nauw overleg met eigenaars, huurders en gemeenten tijdelijke vervangende huisvesting geregeld. Exacte invulling hiervan is maatwerk en onderwerp van gesprek met bijvoorbeeld woningbouwcorporaties en gemeenten.
Hoe kijkt u aan tegen het dreigende tekort aan ingenieurs23 en ander kader dat nodig is om het gaswinningsgebied bevingsbestendig te maken? Is het een optie specialisten uit het buitenland aan te trekken zolang in Nederland niet voorzien kan worden in de behoefte?
De beschikbare hoeveelheid specialisten is een punt van aandacht. Momenteel worden extra specialisten opgeleid. Ik acht een voortvarende uitvoering van de versterkingsopgave van groot belang. Ik heb richting het CVW aangegeven dat de inzet van regionale en nationale capaciteit de voorkeur heeft maar dat het een optie is om specialisten uit het buitenland aan te trekken als dat nodig is om de benodigde aantallen huizen tijdig te versterken. Het is aan het CVW om hier een afweging in te maken.
Kunnen bewoners van de gemeenten Hoogezand-Sappemeer en Menterwolde inmiddels bevingssubsidie aanvragen24 via de website van Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN)? Zo nee, welke stappen worden gezet om dit snel mogelijk te maken?
Ja. De tijdelijke waardevermeerderingsregeling is inmiddels door de provincie Groningen aangepast, waardoor ook de inwoners van Hoogezand-Sappemeer en Menterwolde hier gebruik van kunnen maken.
Waarom worden door het KNMI de data van de accelerometers in Groningen structureel niet publieksvriendelijk naar buiten gebracht?
Met het nieuwe meetnetwerk wordt het beter mogelijk om de data van de accelerometer op een publieksvriendelijke manier naar buiten te brengen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb beschreven, wordt hier momenteel aan gewerkt.
Worden de gebieden rond Borgsweer en bij de gasopslag bij Grijpskerk gemeten vanwege diverse trillingen en het door onbekende oorzaak ontstaan van scheuren in woningen? Zo ja, waar zijn hier voor burgers toegankelijke waarden over te vinden? Zo nee, waarom wordt hier niet gemeten?
Het nieuwe meetnetwerk omvat ook de omgeving van Borgsweer, zodat gegevens over maximale versnellingen in de directe omgeving naar verwachting deze zomer voorhanden zullen zijn. Bij de gasopslag bij Grijpskerk is een accelerometer aanwezig, die alleen reageert op sterke trillingen. De mogelijkheden van een upgrade naar een real-time systeem wordt nu bekeken.
Heeft u gereageerd op de oproep van enkele hoogleraren en andere betrokkenen uit Groningen in het Dagblad van het Noorden25? Zo ja, kunt u die reactie naar de Kamer sturen? Zo nee, kunt u dat alsnog doen?
De hoeveelheid gas die gewonnen wordt en de aardbevingsproblematiek is onderwerp van het publieke debat. Er worden door veel partijen op verschillende wijzen en in verschillende media meningen geuit over de hoogte van de gaswinning. Ik heb onder meer op 12 februari en 28 april jl. uitgebreid met uw Kamer gedebatteerd over het kabinetsbeleid in dezen. Ik acht het niet behulpzaam om op alle oproepen en standpunten die in de media worden geuit individueel te reageren.
Reageert u nog op het SP-plan26 «Schouders onder Groningen», zoals door u toegezegd tijdens het hoofdlijnendebat over het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid op 12 februari jl.?
Ja, conform mijn toezegging zal ik uw Kamer een reactie op dit plan sturen. Ik verwacht dat nog deze maand te kunnen doen.
Gaat u over tot het aanstellen van iemand die de wederopbouw van het aardbevingsgebied ter hand neemt? Zo ja, is dit een open procedure of draagt u zelf iemand voor? Bent u van mening dat het cruciaal is dat deze «bevingscommissaris» groot gezag en vertrouwen in Groningen geniet? Hoe gaat u dat borgen?
Er komt een Nationaal Coördinator Groningen die verantwoordelijk wordt voor het opstellen en laten uitvoeren van een meerjarig integraal versterkingsprogramma (zie mijn brief van 1 mei jl.). Het is van belang dat de beoogd Nationaal Coördinator Groningen vertrouwen geniet en draagvlak heeft bij betrokken overheden en andere partijen in de regio. Vanzelfsprekend heeft hierover afstemming plaatsgevonden met de provincie en gemeenten.
De impact van aardbevingsschade in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Effect aardbevingen Groningen te vergelijken met die in Zuid-Europa»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de visie van de Veiligheidsregio Groningen dat de aardbevingen in Zuid-Europa met veel schade en slachtoffers weliswaar veel zwaarder zijn dan die in Groningen, maar vergelijkbaar zijn qua impact omdat de aardbevingen door gaswinning zich veel dichter onder de oppervlakte voordoen?
Hoewel de gemeten piekversnellingen vergelijkbaar kunnen zijn, is de duur en de frequentie-inhoud van de trillingen verschillend. Een beving is opgebouwd uit trillingen met verschillende frequenties. Dat houdt in snel of langzaam schuddende bewegingen. Als de frequentie-inhoud laag is zijn het voornamelijk langzame trillingen. Sterkere natuurlijke aardbevingen hebben veelal een langere duur en lagere frequentie-inhoud.
Deze parameters (duur en frequentie-inhoud) bepalen samen met de kwetsbaarheid («fragility») van de gebouwen mede de impact aan het aardoppervlak. Natuurlijke bevingen hebben dus een andere impact aan het oppervlak dan geïnduceerde bevingen.
Bent u bereid om in te gaan op het verzoek van de Veiligheidsregio Groningen om bij aardbevingen die in de toekomst zullen plaatsvinden naast de schaal van Richter ook de grondversnelling inzichtelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Met het nieuwe seismologische netwerk in Groningen, dat op dit moment wordt opgebouwd, wordt het mogelijk om ook de grondversnelling direct na de beving inzichtelijk te maken in de vorm van «shake-maps». Dit is in ontwikkeling bij het KNMI en zal publiek worden gemaakt. Naar verwachting is het netwerk in de zomer van 2015 operationeel en zullen ook de «shake-maps» beschikbaar komen en openbaar worden gemaakt.
Kent u basisschool CBS de Regenboog in Bedum, die volgens betrokkenen gevestigd is in een oud gebouw wat logischerwijs minder bestand is tegen zware aardbevingen?
Er is een programma opgezet om alle scholen in het aardbevingsgebied indien nodig bouwkundig te versterken. Dit is een gezamenlijk project van schoolbesturen, gemeenten en NAM. NAM heeft in overleg met gemeenten en schoolbesturen inspecties uit laten voeren. CBS De Regenboog maakt hier onderdeel van uit. Er zijn geen acute risico’s geconstateerd en gebouwonderdelen die een eventueel verhoogd risico tijdens aardbevingen kunnen veroorzaken zijn inmiddels verwijderd.
Is het waar dat de gemeente Bedum over een onderzoeksrapport beschikt waarin wordt geconcludeerd dat deze basisschool geen hogere risico’s loopt op grote aardbevingsschade?
In het kader van het programma zoals genoemd in het antwoord op vraag 4, is basisschool De Regenboog onlangs geïnspecteerd en heeft de gemeente Bedum een voorlopige rapportage ontvangen. De eerste conclusies van deze voorlopige rapportage luiden dat de school geschikt en veilig is voor het geven van onderwijs. Wel waren er een paar kleine bouwkundige aanpassingen nodig. Die zijn onmiddellijk uitgevoerd en afgerond. De definitieve rapportage over de aardbevingsbestendigheid van het schoolgebouw wordt over enkele weken verwacht.
Wat is het Rijksbeleid voor het risico op aardbevingen bij gevoelige objecten zoals basisscholen?
Het schoolbestuur is eerstverantwoordelijk voor een veilige leer- en leefomgeving van studenten/leerlingen en docenten en dus voor een veilig schoolgebouw. Met betrekking tot de aanpak van de gevolgen van de gaswinning in Groningen ligt hier ook een verantwoordelijkheid van het Rijk om scholen in de positie te brengen om aan hun verantwoordelijkheid te kunnen voldoen. Dat vereist een goede informatievoorziening, voldoende controles en zekerheden of de risico’s in voldoende mate zijn afgedekt. NAM heeft als mijnbouwbedrijf ook een verantwoordelijkheid met betrekking tot het voorkomen van schade als gevolg van gaswinning. In dat kader is NAM gestart met het bouwkundig onderzoek van scholen. Eventuele, in relatie tot aardbevingen, geconstateerde onvolkomenheden aan gebouwen zullen daarbij worden hersteld. Dit traject gebeurt in samenspraak met schoolbesturen, gemeentebesturen, de provincie en de nog aan te stellen Nationaal Coördinator Groningen.
Het Trans-Atlantic Trade and Investment Partnership en arbeidsnormen, REACH, REFIT en chemische ontsmetting van kippenvlees |
|
Jan Vos (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «FNV: meer kanker door vrijhandelsverdrag TTIP» en met het artikel «Kippen in de toekomst mogelijk ontsmet met azijnzuur»?1
Ja.
Is ratificatie van de fundamentele verdragen van de International Labour Organization (ILO) door de Verenigde Staten voorwaarde voor de totstandkoming van TTIP, wanneer in de position paper van de Europese Commissie ten aanzien van het hoofdstuk in TTIP over duurzame ontwikkeling staat dat de onderhandelingen de verplichtingen van de beide partijen op het gebied van arbeid en de ILO-principes moeten reflecteren en dat de fundamentele ILO-verdragen essentiële elementen zijn die geïntegreerd moeten worden in de context van het handelsakkoord2, en de VS slechts twee van de acht fundamentele ILO-verdragen hebben geratificeerd (Verdrag 105 tegen Dwangarbeid en Verdrag 182 tegen de Ergste vormen van kinderarbeid)? Zo nee, waarom niet? Worden de acht fundamentele ILO-verdragen ook bindend in het TTIP verdrag opgenomen? Zo nee, waarom niet?
De inzet bij elk bilaterale handelsovereenkomst van de EU is om een hoofdstuk Handel en Duurzame Ontwikkeling op te nemen. Dit is bijvoorbeeld al opgenomen in de handelsakkoorden met Zuid-Korea en Canada. Daarin worden onder meer mechanismen voor monitoring en handhaving opgenomen. Het doel van dit hoofdstuk is om te borgen dat de toegenomen handel niet ten koste gaat van milieu of arbeidsrechten, maar juist ondersteunend is aan milieubescherming en sociale ontwikkeling.
De inzet is hierbij onder meer dat partijen de verplichtingen en principes van de International Labour Organization (ILO), waaronder op gebied van bestrijding van dwangarbeid en kinderarbeid, herbevestigen en samenwerken op dit vlak. In dat kader beschouwt de EU de fundamentele ILO-arbeidsrechten, zoals verankerd in de kernconventies van de ILO, een essentieel element van dit hoofdstuk.
Het Amerikaanse Congres heeft de ILO-kernconventies niet geratificeerd, omdat sommige elementen van de federale wetgeving en wetgeving op statenniveau strijdig zouden zijn met de gedetailleerde vereisten van de conventies. Op hoofdlijnen is de VS wetgeving in overeenstemming met de intenties van de conventies. Er is wel een aantal aandachtspunten op het gebied van vakbondsvrijheid en in de landbouwsector. Dit zijn zaken die in TTIP aangekaart moeten worden. Ik zal de sociaaleconomische Raad (SER) hierover om advies vragen.
Hoe wordt in het TTIP-verdrag gegarandeerd dat de fundamentele arbeidsnormen ook daadwerkelijk worden nageleefd? Zal hiervoor een toezicht- en klachtenmechanisme in worden gesteld? Zo ja, hoe zal dit mechanisme vorm worden gegeven? Zo nee, waarom niet?
De onderhandelingen zijn nog in volle gang. De uiteindelijke vorm van het verdrag en het duurzaamheidshoofdstuk is daarmee nog niet bekend. De EU heeft voorgesteld om een regulier comité in te stellen om de implementatie van het duurzaamheidshoofdstuk te monitoren3. Hierbij kunnen partijen ook experts uit het maatschappelijk middenveld en internationale organisaties (zoals de ILO) om advies vragen. Nederland zal ook het SER-advies betrekken in de Nederlandse positie over invulling van het duurzaamheidshoofdstuk.
Is de Europese chemische stoffen verordening REACH voor de Nederlandse regering het uitgangspunt en bodemstandaard bij de onderhandelingen over TTIP? Zo nee, waarom niet?
Ja. Uitgangspunt bij de onderhandelingen is dat wijziging van wetgeving aan beide zijden niet nodig is. De Commissie heeft op dit punt ook geen mandaat. De Europese verordening over de productie van en handel in chemische stoffen (REACH) zal daarmee door de TTIP-onderhandelingen niet veranderen.
Op gebied van chemie is de inzet van de EU om afspraken te maken over:
Nederland heeft onlangs de Europese Commissie opgeroepen om snel te komen met bindende Europese grenswaarden voor de 50 meest gebruikte kankerverwekkende stoffen in Europa; klopt het dat het stelsel van grenswaardenstelling van kankerverwekkende stoffen zoals wij dat kennen in Nederland (via de Sociaal Economische Raad) uitgangspunt voor Nederland is in de onderhandelingspositie over TTIP? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Europese en nationale wetgeving inzake arbeidsomstandigheden staan voor wat betreft de EU niet ter discussie in de onderhandelingen. Met de VS wordt dan ook niet onderhandeld over de grenswaardenstelling van kankerverwekkende stoffen, zoals wij die in Nederland kennen. De beoogde «labour clause» in TTIP zal ook formeel in het verdrag vastleggen dat alle aan werk gerelateerde wetgeving en voorschriften van toepassing zullen blijven. Dit geldt dus ook voor de voorschriften ten aanzien van arbeidsomstandigheden.
Uitgangspunt van de EU is dat het recht om nieuwe regelgeving op dit terrein te initiëren overeind blijft. Deze inzet wordt door de VS niet betwist.
Kunt u aangeven hoe de REFIT-operatie, gericht op vereenvoudiging en vermindering van de EU-regelgeving, waar de Europese Commissie momenteel mee bezig is, zich verhoudt tot de gelijktijdige onderhandelingen over TTIP? Wordt er bij de versimpeling en vermindering van regelgeving vooruitgelopen op de afspraken die worden gemaakt binnen TTIP? Zo ja, om welke regelgeving gaat het in dat geval?
Het REFIT-programma en de onderhandelingen over TTIP zijn twee separate processen. Het REFIT-programma heeft als doel de kwaliteit van EU wet- en regelgeving te verbeteren en een duidelijk, stabiel en voorspelbaar regelgevingskader te creëren. Het kabinet is van mening dat een juist regelgevingskader economische groei bevordert, zorgt voor een beter investeringsklimaat, de werkgelegenheid en innovatie stimuleert, en tegelijkertijd voldoende bescherming biedt aan consumenten, werknemers, gezondheid en milieu. Het REFIT-programma loopt niet vooruit op mogelijke uitkomsten van de onderhandelingen over TTIP.
Is het juist om te stellen dat nu uit het op aanvraag van de Europese Commissie door de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EAV) uitgebrachte advies over een aanvraag van het Amerikaanse Ministerie van Landbouw over de goedkeuring van het gebruik van perazijn voor het ontsmetten van kippenvlees3, blijkt dat de Europese Commissie een aanpassing van de regelgeving ten aanzien van de chemische ontsmetting van kippenvlees overweegt, de Europese Commissie overweegt om deze regelgeving aan te passen? Zo ja, wanneer wordt het voorstel voor de aanpassing verwacht? Wat is uw oordeel over deze (eventuele) aanpassing? Vindt u het chemisch ontsmetten van vlees wenselijk?
In 2013 heeft de VS de EU formeel gevraagd om de toelating van perazijnzuur voor toepassing op pluimveekarkassen in de EU. Aanvragen voor de toelating van decontaminatiemiddelen op dierlijke producten moeten conform de geldende EU-procedures worden beoordeeld en afgehandeld. Aan de toelating van perazijnzuur gaat een risicobeoordeling door de European Food Safety Authority (EFSA) vooraf. Ook zal de Europese Commissie een formeel voorstel aan de lidstaten moeten voorleggen. Pas als een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten dat voorstel steunt, is de toelating een feit.
Het bericht ‘Bank weigert rekening aan sekswerkersclub’ |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bank weigert rekening aan sekswerkersclub»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen dienaangaande?2
Ja
Hoe beoordeelt u de afwijzing van de aanvraag van een zakelijke bankrekening voor een belangenbehartiger van sekswerkers door de Triodos Bank?
Triodos Bank heeft mij aangegeven een uitgesproken beleid te hebben ter zake van de zakelijke klanten die zij bereid is te accepteren. Uit de acceptatiecriteria van deze bank blijkt dat Triodos Bank bancaire diensten verleent aan ondernemingen en organisaties die naar de mening van Triodos Bank een bijdrage leveren aan een samenleving waarin de kwaliteit van leven wordt bevorderd. Triodos Bank verleent volgens haar beleid geen financiering aan onder meer bedrijven die werkzaam zijn in de pornografie. Naar ik heb begrepen was dit uitsluitingscriterium tevens een belangrijke reden om de belangenbehartiger in kwestie niet als klant te accepteren. Ik treed niet in de beoordeling door een bank van individuele gevallen.
Dat er in de markt diversiteit is in het beleid dat diverse banken voeren, is op zichzelf niet bezwaarlijk. Tegelijkertijd is daar wel een spanningsveld, want indien geen enkele bank bereid zou zijn een belangenbehartiger van sekswerkers als klant te accepteren vanwege de aard van de werkzaamheden, wordt deelname aan het betalingsverkeer voor die belangenbehartiger praktisch onmogelijk. Het is bekend dat er banken zijn die wel rekeningen openen voor medewerkers uit de seksbranche. Zolang er voldoende mogelijkheden zijn voor medewerkers uit de seksbranche om bij (andere) banken een zakelijke betaalrekening aan te vragen, hoeft het specifieke beleid van één bank niet tot problemen te leiden voor deze medewerkers. Van de NVB heb ik begrepen dat het beleid omtrent het accepteren van zakelijke klanten door banken binnenkort nog eens zal worden verwoord en uitgelegd aan banken en sekswerkers in een informatiefolder die hierover door de NVB wordt opgesteld.
Deelt u de opvatting dat een representatieve, effectieve en stabiele belangenbehartiger voor sekswerkers nodig is om de (rechts)positie van sekswerkers fundamenteel te versterken? Zo ja, hoe verhoudt genoemde afwijzing van de aanvraag van een zakelijke bankrekening zich tot uw inzet tot vergroting van de zelfredzaamheid van sekswerkers? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat een representatieve, effectieve en stabiele vereniging van belangenbehartigers voor sekswerkers kan bijdragen aan de positieverbetering van prostituees. In de brief van 23 juni 20143 van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie is aangegeven op welke wijze overleg met belangenbehartigers van prostituees structureel wordt gefaciliteerd.
Ik verwijs voorts naar het antwoord op vragen 2 en 4. In het kader van het landelijk programma prostitutie wordt onder meer casuïstiek over de toegang tot financiële dienstverlening in kaart gebracht en doorgeleid naar de NVB. Verder draagt het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) bij aan positieverbetering van sekswerkers. Tenslotte is het van belang om in gezamenlijkheid te werken aan de positieverbetering van prostituees. Naast het Rijk, gemeenten, dienstverleners en hulpverleners spelen vooral sekswerkers zelf hierbij een rol.
Bent u van mening dat de betrokken bank de afwijzing van de aanvraag voldoende heeft onderbouwd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke risico’s acht u onacceptabel bij de aanvraag van betaalfaciliteiten door ondernemers binnen de seksbranche?
Banken beoordelen zelf in hoeverre de acceptatie van een bepaalde klant aanvaardbaar is in het licht van onder meer alle regelgeving waaraan banken moeten voldoen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om antiwitwasregelgeving, op grond waarvan een bank de identiteit van de klant moet vaststellen. Ik ga ervan uit dat een bank de wettelijke regels toepast ongeacht de branche waarin de potentiële klant precies actief is.
Deelt u de mening dat hier sprake is van het categoraal uitsluiten van de seksbranche van betaalfaciliteiten die noodzakelijk zijn voor een maatschappelijk geaccepteerde deelname aan het economisch verkeer? Zo ja, op welke wijze wordt er in het landelijk programma prostitutie aandacht besteed aan de toegang van sekswerkers tot de financiële dienstverlening? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 2 en 4. Zoals hiervoor aangegeven wordt in het kader van het landelijk programma prostitutie onder meer casuïstiek over de toegang tot financiële dienstverlening in kaart gebracht en doorgeleid naar de NVB. Tijdens een gesprek tussen onder meer de NVB, prostituees en exploitanten en het departement van Veiligheid en Justitie op initiatief en onder leiding van de burgemeester van Amsterdam is gebleken dat het beleidskader niet bij iedereen duidelijk is. Dat is ook de reden dat de NVB met een informatiefolder hierover komt (zie ook antwoord 2).
Welke mogelijkheden ziet u om een doorbraak te forceren waarbij financiële dienstverleners en zorgverzekeraars sekswerkers gelijk behandelen ten opzichte van andere ondernemers?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2 en 4. Ik vind het van belang dat bedrijven kunnen deelnemen aan de betalingsinfrastructuur. Deelname aan het betalingsverkeer is immers een vereiste om te kunnen participeren in de samenleving. Tegen die achtergrond monitor ik dan ook de ontwikkelingen op dit punt.
Bent u bereid om de aftrekbaarheid van kosten van kleding en verzorging voor sekswerkers mogelijk te maken? Zo ja, binnen welke termijn kunt u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Afhankelijk van de omstandigheden kwalificeren de inkomsten van sekswerkers als winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden of loon uit een (fictieve) dienstbetrekking.
Voor de kostenaftrek van ondernemers en genieters van resultaat uit overige werkzaamheden gelden generieke bepalingen. Uit deze bepalingen volgt dat de kosten voor persoonlijke verzorging niet aftrekbaar zijn en de kosten ter zake van kleding slechts aftrekbaar zijn als deze kwalificeren als «werkkleding». Voor sekswerkers van wie de inkomsten kwalificeren als winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden geldt dus dat kostenaftrek voor werkkleding mogelijk is, namelijk wanneer de kleding zo bijzonder is dat deze (nagenoeg) uitsluitend door prostituees wordt gedragen en niet geschikt is om ook in het «normale» dagelijkse leven te dragen. Kostenaftrek is ook mogelijk indien de kleding is voorzien van zodanige uiterlijke kenmerken dat daaruit blijkt dat deze uitsluitend is bestemd om bij het behalen van winst of resultaat te worden gedragen.4 Hiervan is sprake indien de kleding is voorzien van een of meer aan de onderneming of werkzaamheid verbonden beeldkenmerken. De bewijslast ter zake van de aftrek van kosten voor werkkleding rust op de belastingplichtige.
Een sekswerker die loon geniet uit een (fictieve) dienstbetrekking kan zelf geen kosten van kleding en verzorging aftrekken in de inkomstenbelasting. Of de werkgever kleding en verzorging vrij van loonheffing kan vergoeden of verstrekken is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. De regels die de Belastingdienst hiervoor hanteert zijn opgenomen in het Handboek Loonheffingen.5
De verkoop van al het sociale woningbezit van het Wooninvesteringsfonds |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de juridische bezwaren van onder andere de gemeente Delft ervoor zorgen dat de verkoop van Round Hill niet voor 31 maart 2015 kan worden afgerond?
Ja.
Klopt het dat op uiterlijk 31 maart 2015 het Wooninvesteringsfonds (WIF) bijna 300 miljoen euro moet afbetalen aan zijn banken en dat die datum niet gehaald wordt nu er een bezwaarprocedure loopt? Welke opties heeft het WIF om nu toch aan haar betalingsverplichting te voldoen?
De bestaande financiering van de woningportefeuille van het WIF liep af op 31 maart 2015. De verkoop van de portefeuille is niet gerealiseerd in verband met de lopende bezwaarprocedure. Hiermee kunnen de verkoopopbrengsten niet worden ingezet voor aflossing. Inmiddels is met de verkopende partij, Round Hill, een akkoord bereikt over uitstel van levering en met de banken is een overbruggings-financiering afgesproken. De nieuwe uiterste leveringsdatum is 1 juli 2015.
Het WIF heeft kunnen herfinancieren voor een periode van 3 maanden.
Kunt u aangeven hoe het WIF aan nieuwe financiering gaat komen? Heeft dit gevolgen voor het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV), het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) of andere woningcorporaties?
De banken die de bestaande leningen hadden verstrekt, hebben (ongeborgde) overbruggingsfinanciering verstrekt voor 3 maanden (tot 1 juli 2015). Deze financiering heeft dus geen effect voor het CFV, het WSW of andere corporaties.
Leidt de herfinanciering van het WIF met borging door het WSW tot een aanvaardbaar niveau van lasten zodat verkoop onnodig is om de continuïteit te waarborgen? Zou bij herfinanciering onder actuele voorwaarden saneringssteun nodig zijn om de continuïteit te waarborgen?
Het probleem is niet het lastenniveau dat voortkomt uit een eventuele financiering (geborgd of ongeborgd). Het probleem is dat er geen partijen waren tussen einde 2012 en het einde van 2014 die bereid waren WIF te herfinancieren vanaf 31 maart 2015. Corporaties/certificaathouders waren in die periode niet bereid aanvullend vermogen te storten om bankleningen mogelijk te maken. Verkoop was derhalve eind 2014 de enige oplossing om tot aflossing van de lening per 31 maart 2015 te komen.
Bent u van mening dat het, vanwege het feit dat het WIF moet herfinancieren of zichzelf ontbinden, buitengewoon merkwaardig is dat het WSW tot nu toe nooit een verzoek voor borging van de herfinanciering heeft ontvangen? Vindt u dit een normale gang van zaken en kunt u toelichten waarom het bestuur van het WIF eenzijdig haar kaarten heeft gezet op verkoop in plaats van herfinanciering, dit tegen de expliciete wens in van een grote meerderheid van de certificaathouders?
De vraag bevat aannames en stellingnames over wat partijen al dan niet gedaan hebben en waartoe partijen al dan niet toe bereid zijn/waren. Ik beperk mijn reactie tot zaken die in relatie tot regelgeving voor woningcorporaties van belang zijn. De verkoop van de WIF-portefeuille is het resultaat van een traject van 2 jaar waarin is gezocht naar oplossingen voor het financieringsprobleem. Het uitblijven van reële financieringsvoorstellen, onder andere omdat er geen partijen bereid waren het eigen vermogen van het WIF aan te vullen, heeft vorig jaar geleid tot het onderzoeken van een eventuele verkoop. Toen eind november 2014 diende te worden besloten over een verkoop bleek dit de enige beschikbare oplossing om de financiering per 31 maart 2015 af te lossen.
Kunt u aangeven hoe groot het boekverlies is dat de certificaathouders zullen leiden en welke financiële gevolgen dit heeft voor de vijf certificaathouders met de meeste certificaten?
Het boekverlies van de certificaathouders heeft geen relatie met de verkoop. Het vastgoed van het WIF is door de vastgoedcrisis sterk gedaald in waarde. Daarmee is de waarde van het WIF sterk gedaald en het eigen vermogen zoals ingebracht door certificaathouders ook sterk afgenomen. Het beperkte eigen vermogen van het WIF is ook de reden waarom het aantrekken van vreemd vermogen zo lastig is gebleken. De meeste certificaathouders hebben dan ook de afgelopen jaren afgeboekt op hun certificaten.
In de openbare bijlage bij de jaarrekening van WIF wordt de nominale waarde van onder andere de 5 grootste certificaathouders gegeven. In de jaarrekeningen over 2013 van de certificaathouders staat de waarde van de WIF certificaten. Dit geeft het volgende beeld (bedragen *1.000 euro):
Nominale waarde
WIF-certificaten
Collegiale lening verstrekt aan WIF
Waardering volgens jaarrekening 2013
Woonbron
39.000
16.600
Ressort Wonen
8.760
6.985
Vivare
6.565
0
Stichting Mooiland
6.049
1.500
1
Wst De Goede Woning
6.000
1.500
Gezien de actuele situatie ligt het in de lijn der verwachting dat corporaties in de jaarrekening 2014 de certificaten (verder) zullen afwaarderen. Het CFV houdt in zijn financiële beoordeling rekening met de WIF-certificaten. Het CFV verwacht dat corporaties door afwaardering van de certificaten niet in de problemen zullen komen.