Zogenaamde Multi Level Marketing bedrijven |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u een overzicht verschaffen van het aantal en type ondernemers dat «lid is van», of zich heeft aangesloten bij Multi Level Marketing (MLM) bedrijven?1 Welke soorten van belastingen dragen deze ondernemers af? Hoeveel belasting in totaal wordt afgedragen door ondernemers die via MLM inkomsten genereren?
Deze gegevens zijn mij niet bekend. De aansluiting bij een Multi Level Marketingbedrijf is geen criterium waarop ondernemers worden onderscheiden bij hun inschrijving in het Handelsregister, bij de Belastingdienst of in de gegevensverzameling voor statistische doeleinden.
Indien u geen antwoord kunt geven op de eerste vraag, wilt u laten onderzoeken hoeveel waarde in werkgelegenheid en belastingen MLM-bedrijven toevoegen aan de Nederlandse economie?
Nee. Vanwege de beperkte schaal alsmede de informele wijze van ondernemen, is objectieve informatie moeilijk te vergaren. Bovendien is de toelaatbaarheid van een handelwijze niet afhankelijk van de vraag of het al dan niet om grote bedragen of veel mensen gaat. Dit zal dus voor de inhoudelijke beoordeling van het al dan niet toelaatbaar zijn van MLM geen verschil mogen maken.
Kunt u nader toelichten waarom in uw ogen het falen van kleine ondernemers in zijn algemeenheid, maar bij MLM- en franchiseconcepten in het bijzonder, met (eenzijdige) onderzoeksplicht kan worden voorkómen?
Aspirant ondernemers worden benaderd met allerlei aanbiedingen. Het is raadzaam om dóór te vragen en de aanbieder zo nodig om schriftelijke onderbouwing van de voorgespiegelde verdiensten te verzoeken. Ook advies inwinnen bij derden over de gedane aanbieding kan verstandig zijn. Als voldoende onderzoek wordt uitgevoerd, mag men aannemen dat de aspirant ondernemer niet in zal gaan op een aanbod dat onduidelijk is of waarmee zijn belangen niet zijn gediend. Schade kan daarmee effectief worden voorkomen.
Deelt u de mening dat een objectieve «voorlichtingsplicht» vanuit de concepteigenaar (een MLM-bedrijf of franchisegever) een effectiever middel is om falen van de kleine onderneming te voorkómen én daarmee onnodige maatschappelijke kosten te vermijden? Zo nee, waarom niet?
Het is in het belang van de aspirant ondernemer om zich goed te laten voorlichten en niet op aanbiedingen in te gaan zolang er informatie ontbreekt of niet op schrift wordt gesteld. Ook bij een voorlichtingsplicht moet de aspirant ondernemer de geboden informatie, die immers niet vanzelfsprekend juist of volledig zal zijn, kritisch beschouwen.
Is het waar dat in het verdienmodel van onder andere het bedrijf ACN, dat diensten en producten in de energie- en telecomsector verkoopt, mensen worden verleid om voor 500 euro te investeren in producten die al snel bijna onverkoopbaar blijken te zijn? Is het waar dat mensen dan al snel teleurgesteld blijken te zijn, maar vervolgens een uitweg aangeboden krijgen door zelf mensen te lokken om dezelfde onverkoopbare producten te gaan verkopen, waarmee wél geld verdiend kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te bepalen of mensen door het verdienmodel van ACN worden misleid, laat staan of ze erdoor kunnen worden geprikkeld om willens en wetens anderen te misleiden. Dit laatste is aan de betrokken toezichthouders en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen.
Ik heb het verzoek om naar het verdienmodel van ACN te kijken doorgeleid naar de ACM. Tevens heb ik het Ministerie van Veiligheid en Justitie verzocht om het verzoek naar de Ksa en het OM door te geleiden.
Kunt en wilt u het bovengenoemde «verdienmodel», waar ACN gebruik van maakt, ter toetsing voorleggen aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM), het openbaar ministerie en de Kansspelautoriteit (KSA)? Kunt u hen daarbij vragen om dit «verdienmodel» te toetsen aan de relevante wetgeving ter zake van oplichting en misleiding in het Burgerlijk Wetboek en Wetboek van Strafrecht, wetgeving ter zake van piramidespelen en wetgeving ter zake van oneerlijke handelspraktijken in Boek 6 van het BW?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de uitzending van het tv-programma Rambam van 10 juni jl. een goede waarschuwing zou kunnen zijn voor aspirant ondernemers? Zo ja, bent u vervolgens bereid de ACM en KSA te vragen om deze uitzending met dit doel op hun website te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Ik laat mij niet uit over mogelijke overtredingen door individuele bedrijven. Het is aan de genoemde toezichthouders om te bepalen of sprake is van een overtreding en of consumenten hiertegen gewaarschuwd moeten worden. Wel heb ik de ACM en de Ksa op de hoogte gesteld van de problematiek rondom MLM. Het is aan hen om te beoordelen of eventueel optreden noodzakelijk is. De bedoelde uitzending is overigens online te vinden en te bekijken door eenieder die daarin interesse heeft.
De gemeente Heerhugowaard die stopt met het organiseren van aangepast vervoer voor leerlingen naar het speciaal onderwijs |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Acht u het wenselijk dat de gemeente Heerhugowaard, ondanks een wettelijke verplichting, weigert om passend aangepast leerlingenvervoer te organiseren voor leerlingen naar het speciaal onderwijs?1 2 3 4
Ik kan uit de mij beschikbare informatie niet afleiden dat de gemeente Heerhugowaard weigert om passend aangepast leerlingenvervoer te organiseren voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs. De gemeente Heerhugowaard heeft voor de vaststelling van de verordening voor het leerlingenvervoer gebruik gemaakt van de modelverordening van de VNG. De gemeente Heerhugowaard heeft aangegeven dat men het beleid ten aanzien van de uitvoering van de regeling heeft aangepast. Waar voorheen automatisch taxivervoer werd toegekend, zegt de gemeente te zijn overgegaan tot het beoordelen per aanvraag of aangepast vervoer noodzakelijk is en zijn de daarbij behorende afwegingen gemaakt in lijn met de jurisprudentie. De gemeente heeft naar maatwerk oplossingen gezocht en daartoe veel gesprekken met de betrokken ouders gevoerd. Dit is in lijn met de wettelijke verplichting.
Acht u het wenselijk dat de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor het leerlingenvervoer op diverse manieren te interpreteren is, waardoor gemeenten menen niet meer aan de wettelijke verplichting hoeven te voldoen om aangepast vervoer te organiseren voor leerlingen naar het speciaal onderwijs? Bent u bereid om samen met de VNG te bekijken hoe deze modelverordening te verbeteren, zodat deze op slechts één wijze geïnterpreteerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de modelverordening van de VNG kan niet worden geconcludeerd dat de gemeenten niet meer aan de wettelijke verplichting zouden hoeven te voldoen om voor leerlingen waarvoor dat noodzakelijk is aangepast vervoer te organiseren. Ik vind het daarom niet nodig de modelverordening te verbeteren.
Wordt de wettelijke verplichting voldoende uitgevoerd door de gemeente Heerhugowaard, nu deze gemeente alle kinderen van het speciaal onderwijs per definitie geen aangepast vervoer meer geeft, maar slechts een vergoeding voor het openbaar vervoer, omdat de gemeente zich beroept op de wettelijke tekst dat er een «redelijkerwijs te vergen inzet van ouders» is te verwachten?5
Ja, er is geen sprake van per definitie geen aangepast vervoer toekennen. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Acht u het wenselijk dat leerlingen van het speciaal onderwijs totaal moe en uitgeput op school verschijnen, omdat zij in het openbaar vervoer zoveel prikkels ontvangen, waardoor er van onderwijzen op school nog maar weinig terecht komt? Is dit in uw ogen een goede uitvoering van het zogenaamde «passend onderwijs»?
Mij hebben nooit signalen bereikt dat van een dergelijke situatie sprake zou zijn. Op grond van de wetgeving en de gemeentelijke verordeningen moet voor elke leerling worden vastgesteld welke vervoersvoorziening voor hem of haar passend is.
Acht u het wenselijk dat ouders andere vormen van onderwijs gaan kiezen, omdat de door de gemeente opgelegde begeleidingstaak in het openbaar vervoer hen dwingt om anders ontslag te nemen van het werk? Acht u het wenselijk dat leerlingen hierdoor niet het meest passende onderwijs ontvangen, omdat de gemeente weigert passend aangepast verover te organiseren?
Indien een gemeente besluit tot het vergoeden van een bepaalde vorm van leerlingenvervoer en de ouders het daar niet mee eens zijn, bijvoorbeeld omdat zij de noodzakelijke begeleidingstaak niet kunnen uitvoeren, heeft de wetgever bepaald dat de ouders daartegen in bezwaar en beroep kunnen.
Realiseert u zich dat door dergelijke praktijken van gemeenten het speciaal onderwijs onder grote druk komt te staan of uiteindelijk moet sluiten, omdat gemeenten geen aangepast vervoer organiseren, ouders gedwongen worden een andere onderwijsvorm te kiezen en het aantal leerlingen op het speciaal onderwijs drastisch zal dalen? Welke maatregelen gaat u nemen om deze ontwikkelingen te stoppen, zodat alle leerlingen onderwijs krijgen op de meest passende school?
Ik heb nooit signalen ontvangen van dergelijke praktijken.
Acht u het wenselijk dat scholen voor speciaal onderwijs per leerling hele dossiers en artsenverklaringen moeten inleveren bij gemeenten, om alsnog aangepast vervoer te ontvangen voor de leerlingen? Hoeveel bureaucratie en administratieve rompslomp levert dit op? Is dit in strijd met de privacywetgeving?
Al zolang de huidige regeling voor het leerlingenvervoer bestaat, is het aan de gemeenten om te bepalen door welke deskundigen zij zich laten voorlichten voor de beoordeling of een leerling al dan niet aangepast vervoer nodig heeft. Veelal wordt die informatie van de school betrokken, veelal ook wordt geadviseerd door bijvoorbeeld de GGD na een onderzoek van de leerling. Juist over de advisering die niet door de school wordt gedaan, konden in het verleden regelmatig ontevreden geluiden worden gehoord van ouders en scholen omdat die advisering in hun ogen vaak ten onrechte niet tot aangepast vervoer leidde.
Om vast te kunnen stellen welke wijze van vervoer voor de leerling passend is, is in de gemeentelijke verordeningen, conform de geboden mogelijkheid in artikel 4, vierde lid, van de Wet op de expertisecentra, opgenomen op welke wijze burgemeester en wethouders terzake advies inwinnen van deskundigen. Wanneer een ouder een aanvraag indient gebaseerd op een verordening waarin is opgenomen op welke wijze het noodzakelijke advies wordt ingewonnen, committeert deze ouder zich aan de voorwaarden die aan de aanvraag zijn verbonden en is er dus geen strijd met de privacywetgeving. Niet ontkend kan worden dat het voor scholen meer werk met zich meebrengt wanneer hun deskundigheid wordt ingeroepen dan wanneer dat niet het geval is. Het inroepen van externe deskundigheid vraagt echter meer werkzaamheden en leidt tot nieuwe rapporten terwijl de leerling de belasting van een nieuw onderzoek moet ondergaan.
Welke maatregelen gaat u nemen om de gemeente Heerhugowaard en alle andere gemeenten die de wettelijke verplichting proberen te omzeilen tot de orde te roepen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Het op grote schaal frauderen met gesubsidieerde rechtshulp |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen over het op grote schaal frauderen met gesubsidieerde rechtshulp? 1
Ja.
Is al duidelijk in hoeverre het versterkte toezicht een betere indruk geeft van de wijze van beroepsuitoefening? Waar heeft dit op dit moment reeds toe geleid?
Zoals in het antwoord op de vorige Kamervragen is aangegeven is het toezicht op advocaten met ingang van 1 januari 2015 nog verder versterkt. Het is nu te vroeg om resultaten van deze verdere versterking van het toezicht te kunnen geven. Wel geldt dat ook voor 2015 ten minste 10 procent van alle advocatenkantoren zal worden bezocht door de deken. De ervaring leert dat dergelijke bezoeken in zijn algemeenheid een goed beeld geven van het functioneren van advocaten. Naast de kantoorbezoeken ontvangen dekens ook signalen over advocaten. Deze signalen worden onderzocht en waar nodig onderneemt de deken actie. Dit kan bijvoorbeeld door het indienen van een klacht bij de raad van discipline of door het opleggen van een boete of een last onder dwangsom. Ook hiervoor geldt dat het nu nog te vroeg is om concrete resultaten te geven. Meer informatie over de kantoorbezoeken kan worden gevonden via de jaarplannen van het dekenberaad.2
Hoe ziet de geïntensiveerde informatie-uitwisseling tussen de dekens en de Raad voor Rechtsbijstand eruit waar het bijvoorbeeld gaat over advocaten die frauderen met toevoegingen? Heeft deze intensivering reeds het gewenste effect gehad?
Zowel de dekens en de Nederlandse orde van advocaten als de Raad voor Rechtsbijstand (hierna ook: de Raad) onderschrijven het belang van een goede informatie-uitwisseling. Om die reden hebben zij afspraken met elkaar gemaakt over de informatie-uitwisseling tussen de Raad en de dekens. Deze afspraken zijn in de zomer van vorig jaar geïntensiveerd.
De Raad verstrekt standaard twee keer per jaar aan de dekens overzichten van toevoegingen en vergoedingen waaruit bijvoorbeeld afgeleid kan worden welke advocaten het voorgaande jaar 2000 punten of meer gedeclareerd hebben of het maximaal aantal toevoegingen hebben bereikt. Dit betekent overigens niet dat er in dergelijke gevallen ook altijd daadwerkelijk sprake is van fraude.
Hoe gaat de Raad voor Rechtsbijstand om met ontvangen klachten over sociale advocaten die mogelijk frauderen met toevoegingen?
Alle klachten en andere signalen die door de Raad voor Rechtsbijstand worden ontvangen, worden door de Raad onderzocht. Afhankelijk van de ernst van de onderzochte klacht worden stappen ondernomen. Daarbij kan gedacht worden aan het informeren van de deken over de betreffende klacht. De deken kan vervolgens beoordelen of, en zo ja op welke wijze, de desbetreffende advocaat moet worden aangepakt. De Raad kan op grond van artikel 17 van de Wet op de rechtsbijstand tot doorhaling van de inschrijving van de advocaat overgaan.
In hoeverre wordt een klager op de hoogte gehouden van de uitkomst van een onderzoek naar aanleiding van zijn of haar klacht?
Degene van wie de klacht of het signaal afkomstig is, ontvangt van de Raad voor Rechtsbijstand een ontvangstbevestiging van de klacht. De klager wordt niet geïnformeerd over de uitkomst van het door de Raad naar aanleiding van de klacht uitgevoerde onderzoek in verband met de privacy. In de ontvangstbevestiging wordt de klager hierover geïnformeerd.
Wanneer een klager (dat kan een cliënt zijn, maar bijvoorbeeld ook de Raad zelf) op grond van artikel 46c van de Advocatenwet een klacht indient bij de deken van de orde van advocaten, wordt hij op de hoogte gehouden van het onderzoek dat de deken naar de klacht uitvoert; de klager is immers partij. De deken onderzoekt ook of het mogelijk is de klacht in der minne te schikken (art. 46d, eerste lid Advocatenwet). Ook wanneer de klacht uiteindelijk wordt doorgezonden naar de tuchtrechter wordt de klager over de voortgang van zijn/haar klacht geïnformeerd.
Op welke manier controleert de Raad voor Rechtsbijstand proactief op eventuele fraude met toevoegingen?
De Raad voor Rechtsbijstand doet periodiek dossieronderzoek naar de rechtmatigheid van de verstrekte toevoegingen en uitbetaalde declaraties aan advocaten. De selectie van de toevoegingsdossiers vindt zowel aselect als op basis van risicoprofielen plaats. Daarnaast vindt er periodiek gegevensuitwisseling plaats met de Nederlandse orde van advocaten over aanvraag- en declaratiegedrag.
Zijn er meer advocaten, dan die waar u in uw vorige antwoorden naar hebt verwezen2, die misbruik hebben gemaakt van het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in de vorige antwoorden op Kamervragen is aangegeven, zijn er in 2012, 2013 en 2014 respectievelijk zes, drie en drie gevallen geweest waarin de rechtsbijstandverlening onvoldoende doelmatig of zorgvuldig is geweest dan wel waarin onjuiste informatie is gegeven met het oog op de vaststelling van de vergoeding. Al deze gevallen hebben geleid tot doorhaling. Er zijn in voornoemde jaren niet meer advocaten geweest waarvan de signalen hebben geduid op misbruik van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand.
Hoe past het aanpakken van fraude met toevoegingen in de rijksbrede aanpak van fraude?
Het uitgangspunt van de rijksbrede aanpak van fraude is het wegnemen van gelegenheden om fraude te kunnen plegen. Dit komt overeen met de werkwijze van de Raad voor Rechtsbijstand, die de draagkracht van rechtzoekenden toetst met behulp van gegevens over inkomen en vermogen die hem door de Belastingdienst worden verstrekt. Toevoegingsdeclaraties worden voor- of achteraf getoetst, aangevuld met extra onderzoek aan de hand van risicoprofielen op frauderisico’s. Onder de vigeur van High Trust afspraken met advocatenkantoren (zie ook het antwoord op vraag 9) wordt steeds meer overgestapt op steekproefsgewijze controle. Het beleid om zaken steekproefsgewijs te controleren en informatie uit te wisselen met de deken indien de Raad bij een advocaat gedragingen constateert op grond waarvan de inschrijving doorgehaald zou kunnen worden, past bij het streven van het kabinet om een goede balans te vinden tussen vertrouwen, dienstverlening en fraudebestrijding.4
Is er aanleiding om nader onderzoek te doen naar de (omvang van de) fraude met gefinancierde rechtsbijstand? Zo nee, waarom niet?
Nee. De proactieve aanpak en de inspanningen van de Raad voor Rechtsbijstand zijn op het signaleren en aanpakken van fraude gericht. Op basis van signalen uit dossiers, cliënten of ketenpartners zoekt de Raad – naast de voorgeschreven controles – zaken verder uit en onderneemt zo nodig extra stappen. Als de Raad bijvoorbeeld signalen ontvangt die wijzen op misbruik, wordt dit samen met de deken van de Nederlandse orde van advocaten besproken en wordt verdere actie ondernomen.
De opvang van geradicaliseerde meisjes en jongens in jeugdzorginstellingen |
|
Sjoerd Potters (VVD), Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven hoeveel minderjarigen inmiddels zijn onderschept met plannen om af te reizen naar Syrië of Irak, uitgesplitst naar meisjes en jongens? Kunt u ook aangeven hoeveel minderjarige meisjes en hoeveel jongens zijn teruggekeerd zijn uit Syrië of Irak?
Tot en met 1 juli 2015 zijn circa 200 Nederlanders met jihadistische intenties uitgereisd naar Syrië of Irak met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie in de strijdgebieden aldaar. Van deze groep zijn er circa 35 naar Nederland teruggekeerd en circa 37 gesneuveld. Dat betekent dat er op dit moment nog circa 130 Nederlanders met jihadistische intenties in Syrië of Irak verblijven. Over individuele gevallen of verdere uitsplitsing doet het kabinet geen mededelingen. In de periode februari 2013 tot 24 juni 2015 zijn bij de Raad voor de Kinderbescherming 49 unieke aan jihadisme gerelateerde kindzaken in onderzoek genomen. Het ging om 32 kinderen in gezinsverband en om 17 individuele minderjarige potentiële vertrekkers.
Waar vindt opvang van deze jongeren na onderschepping of terugkeer plaats indien er geen sprake is van een strafrechtelijke traject? Klopt het dat deze opvang plaatsvindt in reguliere jeugdzorginstellingen?
Het klopt dat deze opvang plaats kan vinden in reguliere jeugdhulpinstellingen. Dit gebeurt als de gemeentelijk georganiseerde toegang (wijkteam of ander toegangsorgaan) jeugdhulp inschakelt.
Acht u het wenselijk dat geradicaliseerde jongeren vermengd worden met de reguliere populatie van jeugdzorginstellingen zonder dat ze eerst gederadicaliseerd zijn? Ziet u hierbij geen risico op overdracht van radicale denkbeelden? Hoe groot acht u het risico op overdracht en waarop baseert u dat?
Er is op dit moment geen gescheiden opvang voor geradicaliseerde jongeren. Mij zijn geen signalen bekend dat daar binnen de jeugdhulp behoefte aan is. Instellingen voor jeugd- en opvoedhulp bieden een pedagogisch leefklimaat. Bepalende aspecten daarvoor zijn de relatie tussen de groepsopvoeder en de jongere, de opvoeding en verzorging, en de bejegening, de behandeling en sfeer in de groep. Het risico van overdracht van radicale denkbeelden bestaat, maar is beheersbaar. Op dit moment vindt de opvang en behandeling plaats binnen reguliere programma’s en waar nodig betrekken de instellingen kennis en kunde van buiten. De Raad voor de Kinderbescherming, die voor deze jongeren vaak de instantie is die de machtiging aanvraagt, is voortdurend in gesprek met de jeugdhulp om te bezien wat de beste aanpak is voor deze jongeren binnen de jeugdhulp.
Bent u voornemens om gescheiden opvang in te richten voor geradicaliseerde jongeren? Zo ja, waar en aan welke voorwaarden moet dit voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke beschikbare trajecten zijn er voor deradicalisering? Welke beschikbare trajecten worden ingezet en met welke frequentie?
Hoe worden deze trajecten gefinancierd? Ten laste van welke begroting komen deze gelden?
Kunt u uitspraken doen over de effectiviteit van deze deradicaliseringstrajecten? Zo nee, op welke termijn kunt u dit wel? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Voor welke doelgroepen worden deze trajecten ingezet en welke organisaties kunnen er een beroep op doen?
Zieke werknemers die samen met de FNV aangifte doen tegen hun werkgever |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van Nieuwsuur dat zieke werknemers aangifte doen tegen hun werkgever wegens het overtreden van de arboregels?1
Werknemers staat het vrij hun situatie aan politie of justitie voor te leggen.
Heeft de Inspectie SZW de afgelopen 10 jaar onderzoek gedaan bij het bedrijf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de bevindingen?
De Inspectie SZW is de afgelopen 10 jaar drie maal in het bedrijf aanwezig geweest. Eenmaal voor een bedrijfsongeval met lichamelijk letsel, eenmaal voor een monitoringsonderzoek Arbo in bedrijf en eenmaal in verband met een aanvraag voor het predicaat «Koninklijk».
Wilt U de waarnemingen, inspectierapporten, ongevalsmeldingen enzovoort aan de Tweede Kamer zenden en voor zover vertrouwelijkheid in het geding is, de stukken ter vertrouwelijk inzage leggen? Zo nee, waarom niet?
De Tweede Kamer kan de resultaten van de bevindingen vertrouwelijk inzien.
Heeft de Inspectie SZW rapporten van in- en of externen over blootstelling aan belastende omstandigheden op zijn juistheid beoordeeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de uitkomsten?
De Inspectie SZW heeft geen verzoeken ontvangen om rapporten van internen of externen over blootstelling aan belastende omstandigheden op juistheid te beoordelen.
Is de Inspectie SZW bereid om de klachten en omstandigheden grondig te onderzoek inclusief de rol van de bedrijfsarts en arbodienst? Zo nee waarom niet?
De Inspectie is inmiddels een onderzoek gestart naar de wijze waarop werknemers nu worden beschermd tegen de aanwezige gevaarlijke stoffen. Overigens zijn er geen klachten gemeld bij de Inspectie.
Het rapport ‘Dutch Banks: Commitments and Progress’ van de Eerlijke Bankwijzer |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het rapport «Dutch Banks: Commitments and Progress» van de Eerlijke Bankwijzer?1
Volgens Eerlijke Bankwijzer blijkt uit onderzoek dat een aantal banken duidelijke stappen voorwaarts heeft gezet op het gebied van maatschappelijk verantwoord investeren maar ook dat de praktische resultaten van deze stappen niet altijd meetbaar zijn. Het is goed om in het rapport te lezen dat Nederlandse bankgroepen de toezeggingen die zij hebben gedaan – naar aanleiding van eerdere onderzoeken van Eerlijke Bankwijzer – in het algemeen lijken na te komen.
Hoe oordeelt u over het feit dat er nog steeds een gebrek aan transparantie heerst over de investeringen van banken en de impact van het beleid? Welke oplossing ziet u voor dit probleem?
Volgens het rapport van Eerlijke Bankwijzer kunnen de meeste banken transparantie vergroten over: i) de bedrijven waar zij in investeren, ii) of banken in dialoog zijn met ondernemingen waarin ze investeren en over de voortgang publiceren, en iii) het ontbreken van een uitsluitingslijst bij de banken. In de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Merkies over duurzaam bankieren2, ben ik op deze onderwerpen ingegaan. De NVB heeft aangekondigd3 dat zij in september zal aangeven in welke duurzaamheidsthema’s de sector meer inzicht zou willen bieden. Ondertussen blijf ik de discussie over transparantie volgen en blijf ik partijen aanmoedigen om met elkaar in dialoog te blijven over transparantie. Waar nodig en mogelijk zal Financiën dit proces ondersteunen door te katalyseren en te faciliteren. Bovendien wordt met het IMVO-convenantentraject transparantie bereikt.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd als het gaat om het aansporen van banken om hun beleid consequent te verduurzamen en te controleren of zij hun toezeggingen zijn nagekomen?
Enige weken voor het zomerreces heb ik met de Kamer gesproken over duurzaam bankieren naar aanleiding van de initiatiefnota van het lid Merkies. Tijdens dit debat heb ik aangegeven dat ik het krachtiger vind als banken zelf duurzaamheidsbeleid formuleren en uitvoeren. Ik constateer dat banken de nodige initiatieven ontplooien, waarmee transparantie in feite al vorm krijgt. Voor zover mogelijk en nodig katalyseer en faciliteer ik deze initiatieven.
Deelt u de constatering dat er een gebrek is aan indicatoren die kunnen worden gebruikt om te meten in welke mate banken voortgang maken ten aanzien van zaken als mensenrechten en klimaatbeleid?
In het rapport van Eerlijke bankwijzer wordt zowel geconstateerd dat er een gebrek aan indicatoren is om de voortgang van banken te meten àls dat toezeggingen worden nagekomen. Zelf constateer ik dat banken goede initiatieven ontplooien: ze zijn al actief betrokken in de dialoogsessies over transparantie en ze worden dit najaar betrokken bij het vormgeven van de IMVO-convenanten. Ik beschouw deze ontwikkelingen als een indicatie dat banken goede stappen voorwaarts zetten om doelstellingen voor mensenrechten en klimaat te halen.
Op welke wijze wil de regering waarborgen dat Nederlandse financiële ondernemingen voldoen aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, in lijn met de motie Nijboer/Schouten?2 Door wie en op welke wijze zal er op worden toegezien?
De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen zijn aanbevelingen – en geen juridisch bindende – bepalingen waarvan de regering verwacht dat zij worden nageleefd. De verantwoordelijkheid voor de naleving van deze richtlijnen ligt derhalve bij de sector zelf. Als er evenwel een meningsverschil is over de toepassing van de richtlijnen kan door personen, maatschappelijke organisaties en bedrijven een melding worden gedaan bij het Nationaal Contactpunt (NCP)5. Het NCP zal dan door middel van een dialoog met betrokkenen een oplossing voor het geschil zoeken. De resultaten van deze procedure worden vervolgens openbaar gemaakt.
Kunt u aangeven of alle Nederlandse financiële instellingen, in ieder geval banken, verzekeraars en pensioenfondsen, de OESO-richtlijnen al aantoonbaar groepsbreed, zowel ten aanzien van leningen als beleggingen, toepassen? Zo nee, bent u bereid om dit te inventariseren via de brancheorganisaties van banken, verzekeraars en pensioenfondsen?
Na de zomer zullen de banken in multi-stakeholder verband – onder begeleiding van de SER – een traject starten voor het sluiten van IMVO-convenanten die zien op het naleven van OESO richtlijnen op het gebied van mensenrechten. De bancaire sector is – samen met de textielsector – koploper van het IMVO-convenantentraject. De verzekeringssector onderzoekt momenteel hoe de eigen «code duurzaam beleggen» zich verhoudt tot de OESO-richtlijnen en welke stappen nodig zijn om tot een convenant te komen. Met de pensioenfondsen zijn zowel via de pensioenfederatie als ook rechtstreeks gesprekken gevoerd om na te gaan welke stappen inhoudelijk en procesmatig kunnen worden gezet richting een convenant. Meer informatie over het IMVO-convenantentraject is te vinden in de brief van 10 juli jongstleden van mijn collega’s Ploumen en Kamp6. Gezien deze lopende initiatieven lijkt het op dit moment niet opportuun om via een afzonderlijk traject de naleving OESO-richtlijnen te inventariseren.
Mocht uit deze inventarisaties blijken dat er Nederlandse financiële instellingen zijn die de OESO-richtlijnen niet groepsbreed toepassen op al hun investeringen, bent u dan bereid om deze financiële instellingen aan te sporen om hier alsnog zo spoedig mogelijk aan te voldoen?
Er is niet voorzien in een specifieke inventarisatie van de toepassing van deze normen voor banken, verzekeraars en pensioen fondsen.
Kunt u aangeven hoe u uitvoering gaat geven aan de motie Grashoff met betrekking tot het informatierecht voor spaarders?3
Met de motie Grashoff wordt de regering verzocht om in samenwerking met de banken een protocol op te stellen waarin wordt vastgelegd welke rechten spaarders hebben om inzicht te verkrijgen in de manier waarop het spaargeld bij hun bank is belegd. Momenteel overlegt mijn ministerie met de Nederlandse Vereniging van Banken over de mogelijkheden voor het opstellen van zo’n protocol.
Het bericht dat deurwaarders ziedend zijn over het daltarief van het CJIB |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen over gerechtsdeurwaarders die woedend zijn over het daltarief van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)?1
Ja.
Klopt het dat de vergoedingen van het CJIB aan de contractdeurwaarders de afgelopen jaren zijn gedaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welk bedrag?
De afspraken tussen het CJIB en gerechtsdeurwaarders over tarieven verschillen per type product. De vergoedingensystematiek en de daarmee samenhangende prijsafspraken zijn sinds 2012 slechts in beperkte mate gewijzigd. De enige substantiële verlaging betreft de vergoeding voor niet geïncasseerde vorderingen van het Zorginstituut Nederland die op verzoek van het CJIB werden teruggehaald. De oorspronkelijke prijs was bepaald vanuit de gedachte dat het meer complexe zaken betrof. Omdat uit een evaluatie bleek dat dit niet het geval is, is het standaardtarief voor deze zaken verlaagd van € 150,– naar € 75,–.
Deelt u de mening dat er in feite geen sprake kan zijn van vrije prijsvorming en marktwerking aangezien het CJIB door zijn feitelijke machts- en marktpositie steeds geringere vergoedingen vraagt, wat voor de deurwaarders betekent dat ze moeten slikken of stikken? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik dit standpunt niet. Dat een vragende partij een belangrijke positie op een markt inneemt en vanuit die positie een gunstige prijs probeert te bedingen, is een normaal gegeven waarmee concurrerende aanbieders van diensten of producten bij het opereren op een markt rekening dienen te houden. Dat is de essentie van marktwerking, waar in dit geval uiteindelijk ook de belastingbetaler baat bij heeft. Ter uitvoering van zijn wettelijke overheidstaak – in dit geval het in het algemeen belang maatschappelijk verantwoord incasseren van overheidsvorderingen – dient het CJIB te handelen binnen bestaande juridische kaders, o.a. omtrent inkoop en aanbesteding. Het CJIB doet dat ook.
Klopt het dat een contractdeurwaarder een A-vergoeding krijgt uitgekeerd per aangeleverde executoriale titel en een B-vergoeding indien deze daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd en de vordering derhalve wordt geïnd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe hoog zijn deze vergoedingen binnen de huidige afspraken en hoe hoog zijn deze vergoedingen in de aanbesteding?
Om een helder antwoord te kunnen geven op uw vraag schets ik eerst welke vergoedingen kunnen worden onderscheiden bij de uitvoering van werkzaamheden.
Aan de ene kant zijn er vergoedingen die de opdrachtgever (in dit geval: het CJIB) aan de opdrachtnemer (de gerechtsdeurwaarder) uitkeert. Dit zijn de zogenoemde A-vergoedingen.
Aan de andere kant zijn er vergoedingen die de opdrachtnemer op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving in rekening mag brengen bij de debiteur. Dit zijn de zogenoemde B-vergoedingen. Het betreft de buitengerechtelijke kosten (maximaal 15% van de hoofdsom), alsmede de volledige tarieven uit het Besluit tarieven ambtshandelingen (Btag). Deze vergoedingen zijn voor de gerechtsdeurwaarder zelf en hoeven niet te worden afgedragen aan de opdrachtnemer.
De huidige afspraken over de vergoedingen verschillen per type zaak. Er zijn 3 categorieën te onderscheiden.
Allereerst de «bulkzaken». Het betreft de incasso van sancties in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), geldsomstrafbeschikkingen, geldboetevonnissen en de Europese geldelijke sancties. De prijs per vordering bedraagt daar € 3,53. Dit bedrag wordt uitgekeerd, ongeacht de uitkomst van de zaak.
Ten tweede zijn er de zaken in het strafrechtelijk domein waarvoor gerechtsdeurwaarders meer maatwerk dienen te leveren. Voor zaken die niet (geheel) geïnd kunnen worden, betaalt het CJIB € 175,–.
De derde categorie betreft de bestuursrechtelijke vorderingen. Voor zaken die niet (geheel) geïnd kunnen worden, betaalt het CJIB € 75,–. Indien de gerechtsdeurwaarder de gehele vordering (hoofdsom, gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten) weet te incasseren, wordt geen vergoeding uitgekeerd.
De gerechtsdeurwaarder incasseert in alle gevallen eerst de wettelijk vastgestelde tarieven voor de onkosten die hij maakt en die ten laste komen van de debiteur (de B-vergoedingen). Daarna worden geïnde bedragen in mindering gebracht op de hoofdsom.
De afspraken zoals genoemd in de aanbesteding in het kader van Clustering Rijksincasso zijn het best te vergelijken met de huidige afspraken tussen CJIB en gerechtsdeurwaarders over «bulkzaken». Dit betekent dat de gerechtsdeurwaarder voor alle zaken de A-vergoeding krijgt uitgekeerd. Bij een succesvolle incasso ontvangt de gerechtsdeurwaarder zowel de A-, als de B-vergoeding.
Ook de voorwaarden waaronder de gerechtsdeurwaarders de werkzaamheden moeten uitvoeren, verschillen per categorie. Een voorbeeld betreft de frequentie van de tussentijdse afdrachten. Het CJIB streeft naar generieke afspraken die gelden voor alle CJIB vorderingen. Hier wordt stapsgewijs naartoe gewerkt.
Als het bedrag van 10,33 euro is gebaseerd op ervaringscijfers van onder andere het CJIB, waarom wordt dit dan als maximumbedrag gehanteerd bij de aanbesteding en niet bijvoorbeeld als een gemiddelde of een minimumbedrag?
Bij de prijsvorming is er voor gekozen om geen no-cure-no-pay systematiek te hanteren, maar een bandbreedte aan te houden van € 0,87 en € 10,33 (beide excl. BTW) per zaak. Het klopt dat het maximumbedrag is gebaseerd op ervaringscijfers van het CJIB en de vijf organisaties voor wie het CJIB de incassotaken gaat verrichten. In een offerte-uitvraag kan geen gemiddelde prijs worden gehanteerd.
Zoals in antwoorden op eerdere Kamervragen2 over dit onderwerp reeds is gemeld, is er een aantal klachten ingediend tegen de aanbesteding in het kader van Clustering Rijksincasso. In het verlengde daarvan is een aantal kort geding procedures aanhangig gemaakt. In afwachting van de uitkomsten van deze procedures is de aanbesteding tijdelijk opgeschort. Uw vraag ziet deels op de hoogte van de vergoeding. Aangezien dit direct verband houdt met de vraagstukken die onder de rechter zijn, kan ik deze vraag op dit moment niet inhoudelijk beantwoorden.
Waarom is er bij de kostprijsberekening geen rekening gehouden met het rapport «Een gewichtig ambt gewogen», waaruit blijkt dat de kostprijs hoger ligt dan waar het CJIB vanuit gaat?2
Met de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet in 2001 is er bewust gekozen voor een vorm van geconditioneerde marktwerking binnen de gerechtsdeurwaarderspraktijk. De tarieven zijn vastgelegd in het Besluit tarieven ambtshandelingen (Btag). Bij de vaststelling van de hoogte van deze tarieven in het Btag is aangesloten bij de adviezen uit het rapport «Een gewichtig ambt gewogen»; dit zijn ook de tarieven waar het rapport op zag. Op deze wijze hier bij de kostprijsberekening rekening mee worden gehouden.
Deelt u de mening dat er strikt gezien wel sprake is van no-cure-less-fee in plaats van nop-cure-no-pay als er slechts 0,87 euro per niet-geïnde vordering zou worden uitgekeerd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet.
De gerechtsdeurwaarder ontvangt per overgedragen zaak een vaste vergoeding, ongeacht of de vordering wel, deels of niet geïncasseerd kan worden door de gerechtsdeurwaarder. De veronderstellingen dat de gerechtsdeurwaarder geen vaste vergoeding zou ontvangen (no-cure-no-pay), of dat de gerechtsdeurwaarder een lagere vergoeding zou ontvangen indien hij de vordering niet (volledig) weet te incasseren (no-cure-less-fee), zijn beiden onjuist.
Deelt u de mening dat hoe lager de vergoeding per niet-geïnde vordering is, hoe hoger het risico is dat een deurwaarder indirect voor eigen rekening int? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de eerder gegeven antwoorden op vraag 1, 2, 4, 5 en 74. Hierin wordt aangegeven dat de Gerechtsdeurwaarderswet het mogelijk maakt om – met behoud van waarborgen voor de positie van de schuldenaar – meer marktwerking in het ambtelijk domein van de gerechtsdeurwaarder te brengen. Daartoe voorziet die wet in een systeem waarin de prijsvorming in de relatie tussen opdrachtgever en gerechtsdeurwaarder volledig vrij is gelaten. Om die reden is gekozen voor het aanbesteden van de opdracht, waarbij in de prijsvorming een bandbreedte wordt gehanteerd. Het is aan de gerechtsdeurwaarder om een afweging te maken of, en zo ja voor welk bedrag hij zich wil inschrijven.
Komt het er in de praktijk vrijwel altijd op neer dat op het laagste bedrag per zaak wordt ingeschreven, omdat anders de kans kleiner is om de opdracht gegund te krijgen? Kan dit concurrentievervalsend werken omdat grotere kantoren deze lage kosten beter kunnen opvangen dan de kleine kantoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aangezien deze vragen direct verband houden met de vraagstukken die onder de rechter zijn, kan ik uw vragen op dit moment niet inhoudelijk beantwoorden.
Op welke manier kunnen partijen zich op dit moment onderscheiden op kwaliteit? In hoeverre wordt hier bij de aanbesteding rekening mee gehouden?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat deurwaarderskantoren die uit meerdere juridische entiteiten bestaan meer kans hebben dan kantoren die uit één juridische entiteit bestaan als eerstgenoemden zich allemaal inschrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, acht u dat wenselijk en is dit niet concurrentievervalsend?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u de verschillen uiteenzetten tussen de door het CJIB binnen de aanbesteding geboden prijzen en voorwaarden en die binnen de afspraken waarmee het CJIB momenteel zaken doet met zijn contractdeurwaarders? Kunt u deze verschillen toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke vergoedingsafspraken gelden er op dit moment tussen de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), Zorginstituut Nederland en de deurwaarders? Welke afspraken zullen door de nieuwe aanbesteding vervallen?
In de huidige vergoedingsafspraken van DUO met gerechtsdeurwaarders wordt uitgegaan van het beginsel «no cure, no pay». De deurwaarders ontvangen geen vaste vergoeding. De vergoeding is afhankelijk van het resultaat.
Voor zaken van Zorginstituut Nederland ontvangt de gerechtsdeurwaarder op dit moment voor de niet of niet-geheel geïncasseerde zaken een bedrag van € 75,– per dwangbevel. Indien de gerechtsdeurwaarder de eigen gemaakte kosten heeft geïnd, dan ontvangt hij dit bedrag niet. In de zaken waarin de gerechtsdeurwaarder wel de gehele vordering (dus hoofdsom, gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten) incasseert, wordt dus geen bedrag uitgekeerd aan de gerechtsdeurwaarder.
U vraagt mij daarnaast welke afspraken door de nieuwe aanbesteding komen te vervallen. Deze vraag houdt direct verband met vraagstukken (o.a. over de prijs) die onder de rechter zijn. Om die reden kan ik deze vraag op dit moment niet inhoudelijk beantwoorden.
Klopt het dat bijvoorbeeld met betrekking tot DUO-zaken de aanbestedingsfrequenties naar een wekelijkse in plaats van een maandelijks tussentijdse afdracht gaat en dat de behandelingstermijnen substantieel worden verkort? Wat zijn daarvan de redenen? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Het klopt dat wordt voorgesteld om te werken met een wekelijkse tussentijdse afdracht in plaats van een maandelijkse tussentijdse afdracht. Dit is conform de wens van de vijf opdrachtgevende organisaties. Vooralsnog zie ik geen belemmeringen voor deze handelwijze.
De behandeltermijnen worden niet substantieel verkort. Debiteuren krijgen de gelegenheid om binnen de huidige behandeltermijnen de vordering te voldoen.
Klopt het dat bijvoorbeeld met betrekking tot zaken van Zorginstituut Nederland de vergoeding van maximaal 75 euro bij niet volledig gedekte kosten komt te vervallen en tussentijdse afdrachten op dossierniveau worden verwacht, waardoor een forse druk wordt gelegd op de financiële positie van de deurwaarder? Wat zijn daarvan de redenen? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
De vergoedingen die aan gerechtsdeurwaarders zullen worden uitgekeerd, staan op dit moment nog niet vast. Aangezien ook deze vraag verband houdt met vraagstukken die onder de rechter zijn, kan ik deze op dit moment niet beantwoorden.
Bent u bereid de Kamer te zijner tijd op de hoogte te brengen van de uitspraak van het kort geding tussen de deurwaarders en de Nederlandse overheid over de aanbestedingsprocedure van het CJIB, met daarbij uw reactie?
De uitspraken zullen, wanneer zij zich daartoe lenen, worden gepubliceerd op de website van de rechtspraak: www.Rechtspraak.nl. Uiteraard zal, voor zover de definitieve uitspraken gevolgen hebben voor de aanbesteding, hieraan uitvoering worden gegeven.
Waarom start het onderzoek naar de deurwaarderstarieven pas na de zomer? Zullen de uitkomsten van dit onderzoek meegenomen worden in eventuele toekomstige aanbestedingen door het CJIB?
Het opzetten van een dergelijk onderzoek vergt een gedegen voorbereiding. Het onderzoek bevindt zich thans in de aanbestedingsfase, waarin externe onderzoekers worden benaderd met het verzoek offerte uit te brengen. Naar verwachting start het onderzoek in het najaar van 2015.
In de relatie opdrachtgever – gerechtsdeurwaarder geldt dat de totstandkoming van het tarief voor dienstverlening van de gerechtsdeurwaarder volledig vrij is. Dit tarief moet worden onderscheiden van het schuldenaarstarief, dat het vaste op kostprijs gebaseerde tarief vormt dat voor het verrichten van een ambtshandeling aan de schuldenaar in rekening mag worden gebracht. Het onderzoek naar de tarieven van ambtshandelingen betreft het schuldenaarstarief. De uitkomsten van het onderzoek hebben daarom geen rechtstreekse betekenis voor de wijze waarop opdrachtgevers, waaronder het CJIB, met gerechtsdeurwaarders tot prijsvorming komen.
Het bericht ‘Oproep tot ‘jihadbendes’ in Europa |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Oproep tot «jihadbendes» in Europa»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de oproepen aan moslims om zich te bewapenen, banden van politiewagens lek te steken, de politie te bekogelen met stenen, te infiltreren in criminele bendes, juweliers te overvallen, pinautomaten op te blazen, creditcards te stelen, zelfmoordbomvesten te maken, kinderen te recruteren en militaire jihadbendes te vormen, om daarmee een machtsfactor van betekenis in het Westen te vormen?
Het kabinet neemt de dreiging die van het gewelddadig jihadisme uitgaat uiterst serieus. Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme beschrijft de brede aanpak hiervan, waarbij zowel de harde kern van extremisten wordt bestreden, als de verspreiding van het gewelddadige gedachtengoed wordt tegengegaan, door een strafrechtelijke en/of bestuurlijke aanpak. Bij de bestrijding van de gewelddadige jihadistische beweging in Nederland is het zaak om nieuwe aanwas van deze beweging te voorkomen door het tegengaan van radicalisering en het wegnemen van de voedingsbodem.
De woordvoerder van de NCTV heeft gereageerd op de in het artikel genoemde geschriften en deze als «jihadistische propaganda» gekwalificeerd. Er is momenteel geen aanleiding om de reactie van de NCTV-woordvoerder te herzien.
Deelt u de mening dat we in Nederland met de grote invloed van de islam een megaprobleem hebben, of ziet u de islam nog steeds als verrijking?
De islam kent in Nederland dezelfde nationale en internationale mensenrechtelijke bescherming als andere godsdiensten of levensovertuigingen. Op grond van artikel 6 van de Grondwet heeft een ieder het recht om zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Het recht op de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging is ook vastgelegd in artikel 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.
Neemt u, gezien de door u erkende invloed die internet heeft op de radicalisering van moslims, de in het artikel genoemde geschriften wèl serieus, in tegenstelling tot de woordvoerder van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Groeit door dit soort publicaties bij u eindelijk het inzicht dat Nederland gedeïslamiseerd dient te worden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De selectieve aandacht van VN-organisatie Unicef voor vrouwenbesnijdenis |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Unicef onderschat ernst besnijdenis in Iran»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Hoe beoordeelt u het onderzoek van antropoloog Kameel Ahmady waaruit blijkt dat vrouwenbesnijdenis ook in bepaalde Iraanse provincies gemeengoed is?
Het is zorgwekkend dat vrouwenbesnijdenis ook in het Midden-Oosten regelmatig voorkomt. Exacte gegevens ontbreken vooralsnog. Het onderzoek van Kameel Ahmady levert daarom een waardevolle bijdrage aan dataverzameling over de prevalentie van vrouwenbesnijdenis, over de verschillende vormen die worden toegepast en over de landen en regio’s waarin het wordt toegepast.
Hoe beoordeelt u de bij VN-organisatie Unicef heersende opvatting dat vrouwenbesnijdenis een «Afrikaans probleem» is?
UNICEF beschouwt vrouwenbesnijdenis als een wereldwijd probleem. De gegevens van de 29 landen die zijn opgenomen in de UNICEF rapportage over vrouwenbesnijdenis uit 2014 betreffen vooral Afrikaanse, maar ook enkele landen in het Midden-Oosten. Het gaat om landen waar gegevens zijn verzameld in speciale household surveys van lokale organisaties en overheidsinstellingen. UNICEF verzamelt ook in andere landen gegevens over vrouwenbesnijdenis. In Iraaks Koerdistan werkt UNICEF bijvoorbeeld samen met de lokale overheid om de juiste gegevens over vrouwenbesnijdenis in deze regio te achterhalen. Ik dring er bij UNICEF en andere VN-organisaties op aan gegevens te verzamelen in alle landen waar vrouwenbesnijdenis (mogelijk) voorkomt en hierover te rapporteren. Daarbij dring ik er ook op aan informatie te gebruiken van andere organisaties en onderzoekers.
Deelt u de mening dat vrouwenbesnijdenis vooral «populair» is in islamitische landen en daarmee een islamitisch probleem is? Zo neen, waarom niet?
Vrouwenbesnijdenis is een schadelijke traditie die is ontstaan uit eeuwenoude sociale en culturele gebruiken. In de landen waar deze traditie voorkomt, is deze vaak verweven geraakt met religieuze stromingen, waaronder de islamitische, christelijk-orthodoxe en inheemse godsdiensten. Religieuze leiders hebben grote invloed op de manier waarop vrouwenbesnijdenis wordt gepercipieerd. Dit kan zowel bijdragen aan het voorkómen als aan het verspreiden van vrouwenbesnijdenis. Om die reden hecht Nederland er waarde aan dat lokale en religieuze leiders zich publiekelijk uitspreken tegen vrouwenbesnijdenis. Partnerorganisaties werken zeker ook met islamitische leiders om islamitische groepen te bereiken.
Kunt u bevestigen dat Unicef haar data over het besnijden van meisjes en vrouwen gaat actualiseren? Zo ja, wilt u er bij Unicef op aandringen dat er bij het actualiseren van de cijfers nu wel onderzoek wordt verricht naar landen in het Midden-Oosten zoals Iran en Saoedi-Arabië?2
Ja. UNICEF actualiseert haar gegevens continu. Ze werkt bij haar dataverzameling nauw samen met lokale organisaties in landen waar vrouwenbesnijdenis veel voorkomt. Deze organisaties werken in een gevoelige context en op een thema dat diep doordringt in het privéleven van vrouwen en meisjes. Het verzamelen van informatie is daarom een delicaat proces. In veel gevallen werken lokale organisaties samen met de nationale regering en met religieuze leiders. Vrouwenbesnijdenis is ook in een aantal landen waar deze praktijk veel voorkomt bij wet verboden, zoals Mali en Iraaks Koerdistan. De uitdaging bestaat erin de bestaande wetgeving daadwerkelijk te implementeren.
Ik blijf inzetten op het bespreekbaar maken van deze gevoelige thema’s in alle landen, zowel in mijn contacten met partnerorganisaties zoals UNICEF en maatschappelijke organisaties als met nationale en religieuze leiders en opiniemakers.
Hoe beoordeelt u het feit dat ook islamitische landen als Indonesië en Maleisië niet in de rapportages van Unicef zijn opgenomen, terwijl vrouwenorganisaties en academici schatten dat lokaal 80 procent van de meisjes en vrouwen in die landen bruut wordt verminkt?
Dataverzameling over vrouwenbesnijdenis moet zo volledig mogelijk zijn. In de UNICEF-rapportage over vrouwenbesnijdenis uit 2014 zijn Indonesië en Maleisië niet opgenomen, omdat lokale gegevens daarover nog niet beschikbaar waren. Inmiddels zijn wel gegevens over de prevalentie van vrouwenbesnijdenis in Indonesië te vinden op het online landenprofiel.3 Dit profiel is gebaseerd op gegevens die in februari 2015 beschikbaar zijn gekomen. Voor Maleisië moeten deze gegevens nog verzameld worden. Ik hecht er belang aan dat dit op korte termijn gebeurt.
Hoe staat het met uw voornemen om ter bestrijding van vrouwenbesnijdenis het gesprek aan te gaan met islamitische religieuze leiders? Welke resultaten heeft u op dit punt geboekt als het gaat om de Golfstaten?3
Dit voornemen staat nog steeds overeind, ook waar het de Golfstaten en andere islamitische landen betreft. Zo bracht ik in mei 2014 een bezoek aan Pakistan, waar ik het thema seksuele en reproductieve gezondheid geadresseerd heb in een bijeenkomst tussen NGO’s en parlementariërs. De Directeur-Generaal Internationale Samenwerking heeft in een recent bezoek aan Afghanistan het thema vrouwenrechten aan de orde gesteld. In door mij gefinancierde programma’s op het terrein van jongeren en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten worden religieuze leiders met een grote invloed op het dagelijks leven van meisjes betrokken om zich uit te spreken tegen vrouwenbesnijdenis. Daarnaast wordt nauw samengewerkt met een breed scala van andere relevante actoren, zoals wetgevers, politie, justitie, media, artsen, (traditionele) verloskundigen, docenten, lokale leiders jongens en mannen. Op deze manier wordt bijgedragen aan een context waarin mensen zich bewust worden van de schadelijke gevolgen van vrouwenbesnijdenis, waarin zij zich uit durven spreken tegen vrouwenbesnijdenis en waarin de uitvoering strafrechtelijk kan worden vervolgd.
Deelt u de mening dat het besnijden van weerloze meisje en vrouwen een barbaars ritueel is, en dat het daarom verwerpelijk is dat bepaalde islamitische landen niet onder de loep van de VN worden genomen?
Vrouwenbesnijdenis is een schending van mensenrechten en een uiting van geweld tegen vrouwen en meisjes die zo snel mogelijk moet worden uitgebannen. Het is een ernstige praktijk die zowel lichamelijk als psychisch grote gevolgen heeft voor de meisjes en vrouwen die dit ondergaan.
Ik ontkracht het standpunt dat bepaalde landen met een hoge prevalentie buiten beschouwing worden gelaten. Ook in internationale onderhandelingen en in VN-organen zoals de Mensenrechtenraad, de «Committee on Population Development», de «Committee on the Status of Women» en de Algemene Vergadering van de VN spreekt Nederland alle landen aan op hun verantwoordelijkheid om vrouwenbesnijdenis tegen te gaan.
Het bericht ‘Terrorist sprak in moskee’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft het openbaar ministerie (OM) inmiddels kunnen identificeren of de gesignaleerde man die tweemaal een lezing verzorgde in de Al Houda moskee in Geleen, inderdaad Abdallah Ouaboer uit Maaseik betreft?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de wenselijkheid en toelaatbaarheid van het optreden van deze veroordeelde terrorist in een moskee op Nederlands grondgebied? Deelt u de mening dat haatpredikers geweerd moeten worden uit gebedshuizen, conform uw eigen actieplan jihadisme?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft uit de media vernomen dat de heer Abdallah Ouaboer in de Al Houda moskee te Sittard aanwezig zou zijn geweest. De politie heeft de door de media beschikbaar gestelde beelden geanalyseerd. Uit die analyse is gebleken dat niet vastgesteld kan worden dat de persoon die hierop zichtbaar is Ouaboer betreft. Nu op grond van het politieonderzoek geen aanwijzingen naar voren kwamen voor strafbare feiten is er geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Ten aanzien van de heer Fouad el Bouch (ook Abu Hafs genoemd) heeft het OM eveneens uit de media vernomen dat hij in de Al Houda moskee te Sittard-Geleen aanwezig zou zijn geweest. Nu er op grond van politie-informatie geen aanwijzingen naar voren kwamen voor strafbare feiten, is geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
In algemene zin wil ik hier aan toevoegen dat iemand die in het verleden is veroordeeld en daarna zijn straf heeft uitgezeten, geen rechten kan worden ontzegd. Als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand na zijn veroordeling en het voldoen aan zijn straf opnieuw activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties, zoals de AIVD, de politie of het OM.
Met betrekking tot de wenselijkheid en toelaatbaarheid van deze optredens en het weren van extremistische predikers is het kabinet helder. De vrijheden van godsdienst, meningsuiting en vereniging zijn essentieel voor onze democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Maar deze vrijheden zijn niet onbeperkt. Zij vinden hun grens als de vrijheden van anderen in het gedrang komen, als mensen aanzetten tot haat of geweld of als de veiligheid in het geding komt. Oproepen tot een gewapende strijd, geweld of haatzaaien tegen andere bevolkingsgroepen of gezindten, of het verkondigen van een anti-integratieve en/of antidemocratische boodschap, kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Het kabinet is daarom van mening dat het niet acceptabel is als moskeebesturen sprekers uitnodigen met onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen. In de afgelopen periode is de dialoog over wat acceptabel is en wat niet, beter op gang gekomen en dit heeft geleid tot een bewustere houding van veel moskeebesturen bij het uitnodigen van sprekers.
In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme heeft het kabinet gesteld radicalisering te willen tegengaan door verspreiders van jihadistische propaganda aan te pakken en te verstoren. In de lokale driehoek maakt de burgemeester, samen met de politie en het OM, de afweging of er sprake is van mogelijke lokale maatschappelijke onrust en/of (potentiële) lokale openbare orde verstoringen, en vervolgens of er op basis daarvan maatregelen genomen moeten worden. Sprekers of predikers die rechtmatig in het Schengengebied verblijven, worden daartoe beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, eventueel via strafrechtelijke weg. Daarnaast wordt vanuit dit Actieprogramma ingezet op het stimuleren van debat in de samenleving en gemeenten kunnen vanuit het Actieprogramma ondersteuning krijgen in het opbouwen maatschappelijke netwerken en bij het aangaan van dat maatschappelijke debat en dialoog met moskeebesturen. Wanneer er ernstige vermoedens bestaan dat iemand activiteiten ontplooit die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties.
Heeft het OM ook contact opgenomen met mensen die Ouaboer persoonlijk in de moskee hebben gezien om meer informatie voor deze identificatie te vergaren alsmede meer te weten te komen over het optreden van Ouaboer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het OM de beschikbare beelden geanalyseerd van de betreffende lezingen? Kunt u de strekking daarvan weergeven, alsmede aangeven of de inhoud ervan het OM aanleiding geeft tot het instellen van strafrechtelijke vervolging?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of deze prediker de afgelopen twee jaar ook in andere moskeeën in Nederland lezingen heeft gegeven?
Op dit moment is bij mij geen informatie bekend over lezingen in andere moskeeën door deze personen.
Heeft het OM contact opgenomen met het moskeebestuur om het optreden van Ouaboer nader te bespreken? Heeft het Contactorgaan Moslims & Overheid (CMO) contact opgenomen met het moskeebestuur om deze lezingen aan de orde te stellen?
Het OM heeft geen contact opgenomen met het moskeebestuur. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 1, 2, 3 en 11. Of het CMO in deze aangelegenheid contact heeft gehad met desbetreffende moskeebestuur is mij niet bekend.
Heeft er voorafgaand aan de lezingen contact plaatsgevonden tussen de burgemeester, politie en het OM over het optreden van Ouaboer? Zo ja, wanneer en wat is hieruit voortgekomen? Is het waar dat de burgemeester van Geleen niet, dan wel verkeerd, is geïnformeerd door de politie en het OM voorafgaand aan de lezingen en dat het OM en de politie niet op de hoogte waren wie deze spreker was?
Het OM en politie hebben in beide gevallen via de media vernomen van de vermeende aanwezigheid van deze personen in de Al Houda moskee te Sittard-Geleen. Ik zal echter niet nader ingaan op de mate en wijze waarop informatie is gedeeld tussen betrokken instanties.
Heeft er voorafgaand aan de lezingen informatie-uitwisseling tussen de politie, het OM en/of lokaal bestuur met de Belgische en/of andere buitenlandse autoriteiten plaatsgevonden? Zo ja, wat is hieruit voortgekomen aangezien de lezingen toch doorgang hebben gevonden? Zo nee, waarom niet en hoe valt dit te plaatsen in het kader van het actieplan Jihadisme, waarin ook de grensoverschrijdende aanpak een belangrijke rol speelt?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u inzicht verschaffen over de wijze waarop de financiering van de Al Houda moskee en haar activiteiten plaatsvindt? Heeft u signalen dat ook bij deze moskee sprake is en/of was van sponsorwerving door radicale haatpredikers?
Als er ernstige vermoedens bestaan dat iemand activiteiten, zoals fondsenwerving ten behoeve van strafbare feiten, ontplooit of zal ontplooien die strafbaar zijn, in strijd zijn met de democratische rechtsorde, de nationale veiligheid of de openbare orde, kan dit leiden tot onderzoek van daartoe bevoegde instanties, zoals de AIVD, de politie of het OM. Indien er in specifieke gevallen ernstige vermoedens rijzen van beïnvloeding middels buitenlandse financiering, die raakt aan de democratische rechtsorde dan wel de nationale veiligheid, hebben de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de taak om die beïnvloeding te onderzoeken. Over individuele gevallen kan de AIVD in het openbaar echter geen uitspraken doen. Bij mij is op dit moment geen informatie bekend over de wijze waarop de Al Houda moskee haar activiteiten financiert. Ook zijn bij mij geen signalen bekend dat bij deze moskee sprake is en of was van sponsorwerving door extremistische predikers.
Is het waar dat in de Al Houda in april jl. ook de omstreden prediker Fouad el Bouch gesproken heeft?2
Bij de gemeente Sittard-Geleen zijn in april 2015 signalen binnen gekomen dat in moskee Al Houda Fouad el Bouch (ook Abu Hafs genoemd) zou komen spreken. De gemeente en haar partners hebben deze signalen onderzocht. Op basis van informatie van de politie en het OM is destijds besloten niet strafrechtelijk in te grijpen. Wel is deze situatie door de burgemeester aangegrepen om, nogmaals bij het bestuur van de Al Houda moskee, aan te geven dat onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen geen plek verdienen in de gemeente Sittard-Geleen. Het moskeebestuur heeft in dat gesprek aangegeven die stelling te onderschrijven.
Wat is de rol van het CMO bij de wijze waarop het moskeebestuur van Al Houda omgaat met het uitnodigen van sprekers en financiering van haar activiteiten?
In het algemeen adviseert het CMO desgevraagd moskeebesturen over gastsprekers die zij willen uitnodigen. Ook kan het CMO in het voor- en natraject een faciliterende rol spelen in het contact tussen gemeenten en moskeebesturen/islamitische organisaties.
Kunt u de vragen 1 en 4 tot en met 8 ook beantwoorden met betrekking tot het optreden van Fouad el Bouch in de Al Houda moskee?
Zie antwoord vraag 8.
Een rapport van Stop Wapenhandel over de wapenleveranties van Nederlandse bedrijf Thales wapens levert aan Myanmar |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het rapport van Stop Wapenhandel over de verkoop van wapens aan Myanmar?1
Ja.
Klopt het bericht dat het Indiase Bharat Electroncis (BEL) lange afstandsradars aan Myanmar heeft geleverd die, aldus Thales zelf, zouden zijn gemaakt op basis van de LW-04 radar van Thales Nederland?
Er zijn berichten dat het Indiase overheidsbedrijf Bharat Electronics Ltd.(BEL) een contract heeft afgesloten om RAWL-02 Mk II radars te leveren aan de marine van Birma/Myanmar. Navraag bij Thales leverde het volgende beeld op: In de jaren ’50 van de vorige eeuw heeft Holland Signaal Apparaten(HSA), dat later is opgegaan in Thales, de LW-04-technologie ontwikkeld en deze in de jaren ’60 uitgevoerd naar BEL. Deze technologie, waarbij de zender gebaseerd is op het magnetronprincipe en één vaste golflengte wordt gebruikt, wordt nu als verouderd bestempeld. BEL heeft de LW-04-technologie sindsdien zelf verder doorontwikkeld en gemoderniseerd. Deze doorontwikkelde technologie zou zijn gebruikt voor het ontwerp van de RAWL-02 Mk II radars. De berichtgeving geeft aan dat radars van dit type geleverd worden aan de marine van Birma/Myanmar.
Is in de licentie van het type radar dat nu aan India wordt geleverd vastgelegd dat Bharat niet zonder opgave van een eindbestemming aan derde landen kan leveren?
Ja. Thales leverde in de jaren ’90 aan BEL technologie voor de LW-08-radar, waarbij de zender gebaseerd is op het lopende golfprincipe (TWT) en gebruikt wordt gemaakt van meerdere golflengtes. Deze modernere versie is als RAWL-02 Mk III geleverd aan de Indiase marine. In de voorwaarden van de uitvoervergunning is destijds opgenomen dat de LW-08 technologie bestemd was voor de Indiase marine en dat BEL derhalve geen in licentie geproduceerde radars aan derden mocht leveren zonder voorafgaande toestemming van de Nederlandse exportcontrole autoriteiten. Deze clausule is vastgelegd in het contract tussen Thales en BEL en vervolgens ook nog eens bevestigd in de door BEL afgegeven eindgebruikersverklaring.
Toen Thales begin 2013 door BEL werd benaderd met een verzoek tot offerte voor bepaalde onderdelen, bestemd voor RAWL-02 Mk III radars voor de marine van Birma/Myanmar, is het Indiase bedrijf gewezen op de contractuele verplichtingen. Daarbij heeft Thales direct aangegeven dat de Nederlandse exportcontrole autoriteiten, gelet op het door de EU ingestelde wapenembargo voor Birma/Myanmar, geen toestemming zouden kunnen verlenen.
Zo ja, heeft de Nederlandse overheid de mogelijkheid een levering op een dergelijke licentie te verbieden?
De Nederlandse staat heeft in beginsel geen zeggenschap over een Indiaas bedrijf en de transacties die dit bedrijf uitvoert. Wel heeft de Nederlandse overheid de mogelijkheid om de Nederlandse exporteur de verplichting op te leggen om in het contract met zijn (Indiase) eindgebruiker een clausule op te nemen dat betreffende eindgebruiker niet zonder toestemming van de Nederlandse overheid de onderhavige goederen/technologie mag doorverkopen aan derden. In het contract tussen Thales en BEL is ook een dergelijke clausule opgenomen. De Nederlandse overheid heeft in dit geval dus de mogelijkheid om de gevraagde toestemming niet te verlenen. Indien de eindgebruiker de verplichting tot het verkrijgen van voorafgaande toestemming negeert, dan is er sprake van contractbreuk met de Nederlandse leverancier. Bovendien houdt de eindgebruiker zich dan evenmin aan de verplichtingen van de door hem afgegeven eindgebruikersverklaring. Het mag duidelijk zijn dat de Nederlandse overheid een volgende vergunningaanvraag voor deze eindgebruiker zal weigeren.
Deelt u de mening dat wapenleveranties van nieuw en oud wapentuig tegen alle regels van het door de EU ingestelde wapenembargo voor Myanmar ingaan?
Ja. Nederland past wapenembargo’s scrupuleus toe. Het EU-wapenembargo op Birma/Myanmar omvat alle goederen die vermeld staan op de Gemeenschappelijke EU-lijst van Militaire Goederen. Leidend bij het vaststellen of goederen op deze lijst staan, zijn de specificaties, niet de productiedatum.
Bent u nog steeds bereid om gedetailleerd te gaan kijken naar de leveranties van Thales aan Indiase bedrijven?2
Conform de toezegging gedaan tijdens het Algemeen Overleg op 11 december 2014, blijft het kabinet actief in contact met Thales over leveranties aan Indiase bedrijven en toetst het die aanvragen zeer nauwlettend.
Wat gaat u doen om verdere schending van het wapenembargo tegen te gaan?
Uit de huidige informatie waar het kabinet over beschikt, blijkt niet dat Nederlandse bedrijven het EU-wapenembargo op Birma/Myanmar hebben geschonden.
Het bericht dat patiënten zorg mijden vanwege de kosten voor het eigen risico |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Patiënt mijdt zorg om kosten eigen risico»?1
Ik heb kennis genomen van de meldpuntactie «Heeft u inzicht in uw zorgkosten?». Ieder(in), Landelijk Platform GGz en NPCF hebben deze actie in november 2014 uitgevoerd en de resultaten zijn in juli j.l. gepubliceerd.
De actie had vooral ten doel om zicht te krijgen in de mate waarin de kostenoverzichten en/of rekeningen van de zorgverzekeraars voor zorggebruikers begrijpelijk zijn, zodat zorggebruikers kunnen nagaan of de zorg wel geleverd is waarvoor de declaratie is ingediend. Daarnaast is gevraagd of het eigen risico een reden is om juist geen gebruik van de zorg te maken.
Vindt u het verantwoord dat door uw beleid 14% van de patiënten afziet van zorg?
Bent u er nu van overtuigd dat het hoge eigen risico zorgmijden in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een lager eigen risico noodzakelijk is voor goede zorgverlening? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen gaat u treffen om zorgmijden te voorkomen?
De identificatie van de slachtoffers van de MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u in het MH17 debat van 17 april 2015 de toezegging heeft gedaan de Kamer te informeren wie toestemming heeft gegeven voor de presentaties van professor Maat en waarvoor precies toestemming is gegeven, zowel binnen de leiding van het identificatieteam, maar ook waar het gaat om politiebevoegdheden?
In mijn brief aan uw Kamer (dd. 15 juni 2015) heb ik u over het onderzoek naar professor Maat geïnformeerd. Ik heb onder andere aangegeven dat prof. Maat geen toestemming heeft gevraagd voor de lezing, maar het anderzijds ook ontbreekt aan duidelijke kaders, afspraken en criteria met betrekking tot het geven van lezingen en het vrijgeven en gebruik van (beeld)materiaal. De brief heb ik gebaseerd op de einduitkomsten die de politie per brief aan mijn ministerie heeft toegezonden (zie bijlage). Het onderzoek zelf is een intern onderzoek dat alleen binnen de politie bekend is.
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Herinnert u zich dat u in dat debat de toezegging heeft gedaan de Kamer te informeren over de uitkomsten van het LTFO-onderzoek naar de vraag of er voorafgaand aan de presentatie van professor Maat nog andere bijeenkomsten zijn gehouden, of hier navraag naar is gedaan en zo ja, of er een bericht is gestuurd naar de organisatie en de presentator dat dit niet kan, of vanwege de ingebouwde safeguards dit in de toekomst niet meer op deze manier zal gebeuren maar alleen op besloten bijeenkomsten en uitsluitend ter uitwisseling van informatie met mededeskundigen en dat foto's alleen worden getoond na toestemming van de nabestaanden?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat u in dat debat de toezegging heeft gedaan de Kamer te informeren over de uitkomst van het LTFO-onderzoek of de presentatie, inclusief foto's, goedgekeurd is door de leiding van het identificatieteam of door de politie gelet op het feit dat u heeft aangegeven dat het onwenslijk was de foto's te tonen nu deze onderdeel zijn van een strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat u in dat debat de toezegging heeft gedaan de Kamer te informeren na het gesprek met het LTFO over een eventueel bestaande regeling voor het gebruik van materiaal?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u opgevallen dat u in de brief over het onderzoek naar de gang van zaken rond de presentatie van professor Maat (Kamerstuk 33 997, nr. 47) geen antwoord geeft op de vragen in 1 tot en met 4?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u, nu het onderzoek kennelijk is afgerond, de vragen 1 tot en met 4 heel precies beantwoorden? Kunt u daarbij in ieder geval aangeven wie toestemming gegeven heeft voor een presentatie van professor Maat, wat de rol was van de leiding van de politie en van het LTFO, of er verschillen zaten in de presentatie van professor Maat en de versie waarvoor toestemming gegeven was, of dezelfde of een vergelijkbare presentatie elders is gehouden en zo ja, wie hem gaf, wanneer en voor welk publiek, welke andere presentaties zijn gegeven, hoeveel mensen er in de zaal zaten die geen collegekaart hadden, hoe zij binnen konden komen, of er een regeling was voor het houden van presentaties, wie die regeling had vastgesteld en of u een kopie daarvan openbaar kunt maken en wanneer was u als ministers op de hoogte was van die regeling?
Prof. Maat heeft geen expliciete toestemming gevraagd aan of gekregen van de leiding van de politie en het LTFO voor het houden van zijn presentaties op 10 maart, 13 maart en 9 april 2015. De politie heeft wel expliciete toestemming gegeven aan een vakgenoot van prof. Maat om een presentatie te geven aan ongeveer 30 leden van de Nederlandse Vereniging van Fysische Antropologie. Omdat prof. Maat kennis droeg van de toestemming aan zijn vakgenoot en omdat hij had vernomen dat het hoofd LTFO ook presentaties gaf, heeft hij gezien de handelwijze in het verleden aangenomen dat hij ook presentaties kon geven in het kader van educatie en voor vakgenoten.
De presentatie van prof. Maat van 9 april 2015 was gericht aan studenten gezondheidswetenschappen van de Universiteit Maastricht. Voor deze lezing hadden zich vooraf 219 personen aangemeld. De toegangscontrole op de betreffende avond heeft zich beperkt tot ca. 150 aanwezigen. De organisatie heeft desgevraagd aangegeven dat het te druk was iedereen te controleren.
De presentaties van professor Maat van 10 en 13 maart 2015 waren bij andere universiteiten. Zowel bij professor Maat als bij zijn vakgenoot ging de presentatie in op de manier waarop DNA kan worden afgenomen. In dezelfde periode heeft ook een tandarts een presentatie gegeven aan vakgenoten over het gebit in relatie tot het identificatieproces. Het hoofd LTFO heeft een presentatie over het DVI-proces (Disaster Victim Identification) gegeven bij een conferentie bij Interpol. Op verzoek van een aantal burgemeesters, in wiens gemeente slachtoffers en/of nabestaanden wonen, heeft het hoofd LTFO een presentatie gegeven bij een veiligheidsregio. Deze presentaties gingen in op de opbouw van het proces, waarheidsvinding en veiligheidsaspecten. Ook is er door de politie een algemene presentatie gemaakt voor intern gebruik over het DVI-proces zoals toegepast bij het identificatieonderzoek bij de slachtoffers van de ramp met vlucht MH17.
Ten aanzien van de vragen over een regeling voor het houden van presentaties: in de jarenlange gegroeide werkprocessen en gewoonten van het LTFO was het gebruikelijk om aan vakgenoten lezingen te geven. Zoals gemeld in mijn brief aan uw Kamer van 15 juni jl. over dit onderwerp ontbrak het aan formele kaders, afspraken en criteria hieromtrent. Het is van belang is dat de wijze van samenwerking met derden in een dergelijk onderzoek en het gebruiken van beeldmateriaal bij lezingen en educatie formeel wordt vastgelegd. Ik heb de politie de opdracht gegeven om deze kaders spoedig uit te werken. Zoals aangegeven is afgesproken dat beeldmateriaal van slachtoffers van MH17 pas mag worden gebruikt voor presentaties na expliciete toestemming van de nabestaanden.
Wie heeft het onderzoek uitgevoerd en welke onderzoeksopdracht hebben de onderzoekers gekregen? Wie was de opdrachtgever van het onderzoek?
De politie heeft een oriënterend onderzoek gedaan naar de toedracht en het verloop van het incident. Het onderzoek is uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van het Team Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) van de Eenheid Den Haag. Bij het onderzoek zijn onderzoekers van het Politie Diensten Centrum, de Landelijke Eenheid, de Eenheid Den Haag en de Eenheid Amsterdam betrokken. De Algemeen Commandant van de Staf Grootschalig en Bijzonder optreden van de Landelijke Eenheid heeft de opdracht tot het onderzoek gegeven.
Voor de goede orde wil ik benadrukken dat er geen sprake is geweest van een strafrechtelijk onderzoek of integriteitsonderzoek naar prof. Maat.
Waren de onderzoekers volledig onafhankelijk van het Ministerie van Veiligheid en Justitie?
De onderzoekers zijn werkzaam bij de politie. Het bestuursdepartement had geen rol in het onderzoek.
Wanneer is het onderzoek aan u aangeboden en kunt u de versie die is aangeboden, en waarop uw brief is gebaseerd, met de Kamer delen?
Op 10 juni 2015 heeft de korpschef van de politie het Ministerie van Veiligheid en Justitie per brief geïnformeerd over de einduitkomsten van het vertrouwelijke interne onderzoek van de politie naar de feitelijke gang van zaken rondom de lezing van prof. Maat. Deze brief is als bijlage bijgevoegd. Mijn brief aan uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek (d.d. 15 juni 2015) is op deze brief gebaseerd.
Zat er een feitenrelaas bij het onderzoek zoals het aan u is gestuurd? Zo ja, kunt u dat dan openbaar maken zoals u toch duidelijk heeft beloofd?
Zie antwoord vraag 9.
Zijn er door de regering nog wijzigingen aangebracht in het onderzoek? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u de eindversie van het onderzoek met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 9.
Wanneer heeft professor Maat inzage gehad in het rapport en was hij in de gelegenheid opmerkingen te maken?
Prof. Maat is gehoord en zijn verklaring maakt deel uit van het onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek zijn hem mondeling toegelicht. Prof. Maat kan desgewenst zijn eigen verklaring inzien.
Heeft professor Maat een afschrift mogen ontvangen van de stukken van het onderzoek naar zijn handelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden en daarbij geen enkel feit overslaan?
Ja.
Het bericht dat bestuurders van ziekenhuizen massaal declaratieregels negeren |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bestuurders ziekenhuizen negeren massaal declaratieregels»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht waaruit blijkt dat bestuurders van (academische) ziekenhuizen bedragen declareren die boven de afgesproken norm liggen, en daarmee de cao afspraken negeren?
Ik betreur de berichten. Het is evident dat wij allen zinnig en zuinig moeten omgaan met de beschikbare middelen. Dat geldt niet in de laatste plaats voor bestuurders van organisaties die een publiek belang dienen, zoals ziekenhuizen. Ik heb de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) schriftelijk gevraagd om bij hun leden te benadrukken dat ook de declaraties van bestuurders zinnig en zuinig moeten zijn. Verder is contact opgenomen met de «brancheorganisaties zorg» (BOZ) om dit ook bij hen onder de aandacht te brengen. De NFU heeft besloten een inventarisatie op te stellen van declaratieregels voor de leden van de raden van bestuur van de universitair medische centra. Op basis van de uitkomst van deze inventarisatie wordt bekeken op aanpassingen nodig zijn. De NVZ en BOZ hebben aangegeven in de komende weken met hun reactie te komen.
In hoeverre is bij u bekend of in andere ziekenhuizen ook de declaratieregels worden overschreden? Zo ja, hoelang weet u dit al en waarom heeft u hier niets mee gedaan? Zo nee, bent u bereid, net als uw collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, om een onderzoek naar mogelijke onrechtmatigheden in te stellen?
Ik heb geen informatie over de omgang met declaratieregels en hoe deze regels eruit zien. Ziekenhuizen zijn onafhankelijke private instellingen waar de Raad van Toezicht verantwoordelijk is voor de naleving van dergelijke regels door de Raad van Bestuur.
Ik ben verheugd dat de NFU de handschoen hebben opgepakt en hebben besloten tot een inventarisatie van dergelijke regels onder hun leden en dat zij daar zo nodig actie op ondernemen.
Kunt u toelichten hoe u de positie van de ondernemingsraden wilt versterken, aangezien FNV stelt dat deze geen gehoor kregen toen zij het declaratiegedrag aan de orde stelden bij de raad van toezicht? Deelt u de mening dat de governance, binnen de ziekenhuizen waar dit gebeurde, niet op orde is? Zo ja, wat gaat u hier concreet aan doen? Zo nee, waarom niet?
Op 11 juni jl. heb ik met uw Kamer gesproken over mijn agenda goed bestuur. Daarin heb ik aangegeven dat ik de verantwoordelijkheidsverdeling tussen raden van toezicht en raden van bestuur wil aanscherpen, het extern toezicht op goed bestuur wil versterken, de medezeggenschap van cliënten wil verbeteren en dat ik het debat over goed bestuur wil aanzwengelen. Al deze maatregelen samen leiden tot een gezonde bestuurscultuur bij Raden van Bestuur en Raden van Toezicht.
Het onderzoek naar de grootschalige bankenfraude in Moldavië |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u zich uw toezeggingen herinneren tijdens het debat over de goedkeuring van de Associatieovereenkomst van de EU met Moldavië, Georgië en Oekraïne d.d. 1 en 2 april 2015 inzake het onderzoek naar de grootschalige fraude bij Moldavische banken?
Ja.
Wat is de laatste stand van zaken rondom de bankenfraudekwestie? Is het rapport naar de fraude reeds verschenen? Heeft u reeds, zoals tijdens het debat toegezegd, bij de Europese Commissie aangedrongen op het rapporteren over de mogelijkheden van terugvordering van verduisterde middelen? Zo ja, wat is hier uit voortgekomen?
Op verzoek van toenmalig premier Leancă heeft het Amerikaanse bedrijf Kroll in november 2014 een vooronderzoek gestart naar de toedracht van de verdwijning van de fondsen. Het vertrouwelijke rapport met de uitkomsten van het Kroll onderzoek is op 4 mei door de Voorzitter van het parlement, Andrian Candu, gepubliceerd op zijn persoonlijke webpagina. De Moldavische regering heeft de authenticiteit daarvan bevestigd. De bevindingen van het rapport nopen tot nader onderzoek. De Centrale Bank van Moldavië laat daarvoor een tweede rapport opstellen dat als basis kan dienen voor een strafrechtelijk onderzoek inclusief het terugvorderen van fondsen.
Nederland acht het van belang dat dit vervolgonderzoek spoedig, onafhankelijk en volledig plaatsvindt, om te komen tot een strafrechtelijke vervolging van alle verantwoordelijken en om zover mogelijk de verduisterde middelen terug te vorderen. Daarnaast acht Nederland het van groot belang dat Moldavië in overleg met de betrokken partijen – IMF en de Europese Commissie – overgaat tot sanering van de getroffen banken, zodat hun positie niet langer een gevaar vormt voor de houdbaarheid van het financieel systeem in Moldavië.
In het algemeen blijft Nederland aandringen op een gedegen hervorming van de justitiële keten in Moldavië. Een geloofwaardige bestrijding van corruptie en machtsmisbruik in alle lagen van de maatschappij is een noodzakelijke voorwaarde voor een duurzame transformatie naar een democratische rechtsstaat gebaseerd op Europese waarden. De EU helpt Moldavië in de hervorming van de justitiële keten en Nederland biedt ook bilaterale ondersteuning via het MATRA fonds. Daarnaast is op 30 juni jl. een EU twinning project van start gegaan waarbij de Roemeense Nationale Bank in samenwerking met De Nederlandsche Bank de Moldavische Centrale Bank traint ten behoeve van het versterken van de controle op de overige banken.
De situatie in Moldavië, waaronder de bankenfraude, wordt in EU-verband nauwlettend gevolgd en regelmatig besproken. Ook in de recente voortgangsrapportage ten aanzien van het Europees nabuurschapsbeleid deed de EU verslag van de stand van zaken ten aanzien van de problemen in de financiële sector (zie Kamerstuk 22-112 Nr. 1961 van 17 april 2015). De EU-delegatie ter plaatse volgt de situatie op de voet en blijft bij de Moldavische autoriteiten aandringen op een spoedige oplossing van de fraudezaak. Dit is de verantwoordelijkheid van de Moldavische autoriteiten en zij dienen alles in het werk te stellen om grondig onderzoek, vervolging en terugvordering te realiseren.
Klopt het dat de Europese Unie de begrotingssteun aan Moldavië heeft stopgezet?1 Is er een verband tussen de beweegredenen achter dat besluit en het eerdergenoemde fraudeschandaal?
Ja, de Europese Commissie heeft de begrotingssteun aan Moldavië stopgezet totdat er een nieuw financieel akkoord is met het IMF. Het IMF heeft sanering (liquidatie) van de getroffen banken als voorwaarde gesteld voor een nieuw programma. Daarbij heeft de bankencrisis geleid tot zorgen over de macro-financiële stabiliteit van Moldavië. Een gezonde macro-financiële huishouding is een van de voorwaarden voor het uitbetalen van begrotingssteun. Ook hiervoor is een nieuw financieel akkoord met het IMF essentieel.
Kunt u tot slot iets zeggen over hoe de Nederlandse vertegenwoordiging in Moldavië nu en in de nabije toekomst wordt geregeld? Blijft Nederland bij de Moldavische autoriteiten vertegenwoordigd vanuit de post in Boekarest, of worden er ook mogelijkheden verkend om met bijvoorbeeld België en Luxemburg samen te werken omtrent diplomatieke vertegenwoordiging in Chişinǎu?
Het kabinet heeft een eventuele opening van een diplomatieke vertegenwoordiging in Chişinău nog in beraad. Hierover is nog geen besluit genomen.
Onvoldoende bekostiging om het onderwijs en de zorg voor leerlingen met een ernstig meervoudige beperking (cluster 3) te garanderen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het feit dat samenwerkingsverbanden onder het juk van de bezuinigingen (verevening) door het passend onderwijs leerlingen met een ernstige meervoudige beperking (EMB) in een lagere bekostigingscategorie plaatsen (LG – middenbekostiging in plaats van MG – hoge bekostiging) ondanks dat deze leerlingen nog steeds ernstig meervoudig beperkt zijn?1
Samenwerkingsverbanden bepalen zelf de criteria om leerlingen toe te laten tot het (voortgezet) speciaal onderwijs (het (v)so) en de hoogte van de ondersteuningsbekostiging (laag, midden of hoog).
Gegeven de grote ondersteunings- en zorgbehoefte van leerlingen met een ernstige meervoudige beperking (emb), is voor deze leerlingen een toelaatbaarheidsverklaring met de hoogste bekostiging (categorie 3) nodig.2 Daarom is voorgesteld de toelaatbaarheidsprocedure voor de groep emb-leerlingen te vereenvoudigen. De sectororganisaties hebben hiervoor in overleg met (v)so-scholen, samenwerkingsverbanden en OCW een landelijke procedure ontwikkeld waarmee (v)so-scholen een toelaatbaarheidsverklaring met categorie 3 kunnen aanvragen voor emb-leerlingen. Er zijn ook andere maatregelen getroffen om de organisatie van onderwijs en zorg voor deze leerlingen beter mogelijk te maken, zoals de regeling bijzondere bekostiging waar u naar verwijst in vraag 3 en de inzet van onderwijszorgconsulenten.
Mocht een (emb-)leerling toch een toelaatbaarheidsverklaring ontvangen in een andere categorie dan ouders of school nodig achten, dan hebben zij de mogelijkheid daartegen bezwaar te maken bij het samenwerkingsverband.
Bent u van mening dat voor leerlingen met een EMB op een cluster 3 school (mytyl- of tyltylschool) altijd de hoogste bekostigingscategorie (€ 26.000) dient te gelden in verband met de hoge onderwijs- en zorgbehoefte die deze leerlingen hebben? Zo nee, kunt u dit toelichten?2
Het uitgangspunt is dat leerlingen de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben. Gezien de ondersteunings- en zorgbehoefte van emb-leerlingen betekent dat, dat een toelaatbaarheidsverklaring met een categorie 3-bekostiging nodig is. Dat blijkt ook uit het onderzoek dat onlangs hierover is uitgevoerd en met de zevende voortgangsrapportage passend onderwijs aan de Tweede Kamer is gestuurd.4
Kunt u toelichten of de introductie van de regeling bijzondere bekostiging voor ernstig meervoudig gehandicapte leerlingen – waar scholen met cluster 3 leerlingen een beroep op kunnen doen – beoogt dat samenwerkingsverbanden de bekostigingscategorie voor ernstig meervoudig beperkte leerlingen verlagen van MG naar LG? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze samenwerkingsverbanden tot de orde te roepen?3
De regeling betreft de toekenning van bijzondere (aanvullende) bekostiging voor emb-leerlingen. De middelen voor deze regeling worden weggehaald bij de samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Voorwaarde om in aanmerking te komen voor bijzondere bekostiging is onder meer dat de leerling voldoet aan de in de regeling beschreven definitie van een emb-leerling en dat de leerling, als gevolg daarvan, een toelaatbaarheidsverklaring heeft met bekostiging categorie 3. Het is dan ook nadrukkelijk niet de bedoeling dat samenwerkingsverbanden de bekostiging van emb-leerlingen verlagen naar categorie 2.
Voor de zomer heb ik alle samenwerkingsverbanden geïnformeerd over de regeling. Ik ga ervan uit dat zij bekend zijn met het doel van de regeling en de bekostiging van emb-leerlingen niet verlagen naar categorie 2. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heb ik daar ook geen signalen over ontvangen.
Kunt u toelichten wat er in de brief precies bedoeld wordt met de zinsnede «de inzet van een verpleegkundige kan betaald worden uit andere financieringsstromen dan de bekostiging die het samenwerkingsverband verstrekt»? Welke financieringsstromen worden hier precies bedoeld?
In de brief wordt aangegeven dat de bekostiging van eventuele verpleging betaald kan worden uit de zorgindicatie van de leerling. Hiermee wordt gedoeld op verpleging die bekostigd wordt op grond van de Zorgverzekeringswet of op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
Realiseert u zich dat de lagere bekostigingscategorie voor ernstig meervoudig beperkte leerlingen op cluster 3 scholen betekent dat er geen verpleegkundigen meer (al of niet op detacheringsbasis) kunnen worden aangenomen door de school, maar dat de verpleegkundige zorg versnipperd raakt, omdat het kindgebonden is en niet meer gebundeld kan worden per school? Kunt u toelichten hoe scholen voor cluster 3 hiermee dienen om te gaan? Wat betekent dit voor de bureaucratische en administratieve rompslomp als scholen per kind verpleegkundige zorg dienen in te kopen? Bent u zich ervan bewust dat de verpleegkundige zorg voor leerlingen met een ernstig meervoudige beperking gedurende de gehele schooldag beschikbaar moet zijn in verband met het verrichten van voorbehouden medische handelingen en daarmee moeilijk te voorspellen is?
Zoals hierboven aangegeven, zijn er geen signalen dat voor emb-leerlingen geen toelaatbaarheidsverklaring categorie 3 wordt afgegeven. Scholen met veel emb-leerlingen krijgen met de regeling bijzondere bekostiging juist meer zekerheid over de extra bekostiging voor deze groep leerlingen.
Over de inzet van verpleegkundige zorg kan ik u het volgende melden.
Sommige scholen hebben zelf een verpleegkundige in dienst, gefinancierd uit de onderwijsbekostiging en/of uit de aanvullende middelen vanuit de zorg. De invulling van de formatie is daarbij aan het bevoegd gezag van de school en mede afhankelijk van de problematiek van de ingeschreven leerlingen.
Andere scholen hebben voor hun leerlingen die verpleging nodig hebben, afspraken gemaakt met zorgaanbieders voor zorg in natura. Zij hebben dan zelf geen verpleegkundigen of verzorgenden in dienst, maar vanuit de zorginstelling (bijvoorbeeld de kinderthuiszorgorganisatie in de regio of de naastgelegen zorginstelling waarmee een school samenwerkt) wordt zorg «in natura» geleverd: er komt een zorgverlener op school om waar nodig verpleegkundige zorg te bieden.
Op welke wijze gaat u scholen die met dergelijke bezuinigingspraktijken van de samenwerkingsverbanden te maken krijgen, compenseren?4
De samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor (de bekostiging van) de extra ondersteuning van leerlingen. Vanwege de knelpunten die scholen en ouders het afgelopen jaar hebben ervaren, is een aantal maatregelen getroffen, waaronder de regeling bijzondere bekostiging. Ik ga ervan uit dat de eerder gesignaleerde knelpunten hiermee worden opgelost en houd hierbij de vinger aan de pols.
Wat vindt u ervan dat scholen voor leerlingen met een ernstig meervoudige beperking door de bezuinigingen van de samenwerkingsverbanden moeten besluiten om leerlingen te weigeren of zelf de hele school te sluiten? Welke maatregelen gaat u nemen om deze scenario's te voorkomen?
Dat scholen leerlingen weigeren of zelfs moeten sluiten vanwege bezuinigingen is bij mij niet bekend. Zoals in bovenstaande antwoorden is aangegeven zijn maatregelen getroffen om de knelpunten die ouders en scholen afgelopen jaar hebben ervaren op te lossen. De regeling bijzondere bekostiging biedt scholen extra ruimte om onderwijs en zorg te combineren. Verder bieden de zorgstelsels (Jeugdwet, Wlz en Zorgverzekeringswet) ook ruimte om het combineren van zorg en onderwijs mogelijk te maken. Ook biedt de nieuwe gesprekshandreiking voor onderwijs en zorg concrete informatie en bieden de onderwijszorgconsulenten ondersteuning als ouders en school er samen niet uitkomen. Ik zie dan ook geen aanleiding om verdere maatregelen te nemen.
Bent u nog steeds van mening dat er geen speciale regeling in overleg met het onderwijsveld ontworpen hoeft te worden om scholen per ernstig meervoudig gehandicapte leerling (cluster 3) met een indicatie voor de Wet langdurige zorg een vast bedrag per schooljaar centraal toe te wijzen om het onderwijs en de zorg op school voor deze leerling te organiseren, gekoppeld aan de teldatum in het onderwijs, en waarbij de zorg op school niet ten koste gaat van de zorg thuis?5
Met de nieuwe emb-regeling bijzondere bekostiging, die op 10 juli in de Staatscourant is gepubliceerd, heb ik hier feitelijk aan voldaan.8 Een (v)so-school kan voor alle leerlingen die voldoen aan de definitie van emb-leerling bijzondere bekostiging aanvragen, waarbij uitgegaan wordt van het aantal emb-leerlingen dat op de teldatum op de school stond ingeschreven.
In de definitie van emb-leerlingen in de regeling is het criterium losgelaten dat de leerling over een Wlz-indicatie moet beschikken. Uit onderzoek onder mytyl- en tyltylscholen bleek namelijk dat niet elke emb-leerling een Wlz-indicatie heeft, maar dat er ook emb-leerlingen zijn die zorg ontvangen op basis van de Jeugdwet of de Zorgverzekeringswet. Daarom is het mogelijk gemaakt dat een (v)so-school ook voor emb-leerlingen met een andere zorgindicatie een beroep kan doen op de nieuwe emb-regeling.
Bent u bereid om (ernstig) meervoudig gehandicapte leerlingen op een cluster 3 school uit te zonderen van het zogenaamde passend onderwijs, omdat tot dusverre is gebleken dat deze leerlingen het kind van de rekening zijn geworden van de invoering van het passend onderwijs?
Hiervoor zie ik geen aanleiding. Zoals ook blijkt uit de antwoorden op vraag 7 en 8, zijn de emb-leerlingen niet het kind van de rekening. Wel hebben scholen en ouders knelpunten ervaren bij de invoering van passend onderwijs en de vernieuwingen in de zorg. Naar aanleiding hiervan zijn maatregelen getroffen. De wet- en regelgeving in combinatie met de aanvullende maatregelen zorgen ervoor dat zowel het onderwijs als de (medische) zorg voor emb-leerlingen is geborgd. Uit onderzoek van Infinite naar bekostiging van scholen met emb-leerlingen blijkt verder dat er op de onderzochte scholen in het schooljaar 2014–2015 gemiddeld meer bekostiging vanuit OCW beschikbaar gekomen is dan in het schooljaar ervoor.9
Erkent u dat voor veel leerlingen de invoering van het passend onderwijs, knellend onderwijs blijkt te zijn? Kunt u dit toelichten?
Deze mening deel ik niet. In de zevende voortgangsrapportage passend onderwijs treft u meer informatie aan over de ervaringen in het eerste invoeringsjaar en mijn aandachtspunten hierbij.
Acht u het wenselijk dat de residentiele plaatsbekostiging plaats vindt op basis van hoofdschoolsoort, waardoor mytyl-tyltylscholen voor meervoudig gehandicapte leerlingen in eerste instantie alleen voor een midden categorie worden bekostigd en daarom per leerling een uitgebreide onderbouwde aanvraag voor een toelaatbaarheidsverklaring met een hogere bekostiging bij het samenwerkingsverband moeten aanvragen? Wat gaat u doen om de belofte waar te maken dat passend onderwijs tot minder bureaucratie leidt en deze onnodige administratieve rompslomp en verhoging van de bureaucratie te stoppen?
Voor de bekostiging van leerlingen die geplaatst zijn in een residentiële instelling wordt inderdaad gekeken naar de hoofdschoolsoort. Indien dit niet aansluit bij de gewenste bekostigingscategorie kan het samenwerkingsverband een toelaatbaarheidsverklaring met de gewenste bekostigingscategorie toekennen. Met het samenwerkingsverband kunnen onderlinge afspraken worden gemaakt over de invulling van die procedure. Dan kan een balans worden gevonden tussen de administratieve lasten van de school enerzijds en de informatiebehoefte die het samenwerkingsverband heeft om de aanvraag te kunnen beoordelen anderzijds.
Voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking hebben de sectororganisaties overigens een modelaanvraagformulier voor een toelaatbaarheidsverklaring ontwikkeld, om onnodige bureaucratie bij leerlingen met een vaststaande zorgbehoefte te voorkomen.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar – voornamelijk ernstig meervoudig beperkte – leerlingen waarbij wel degelijk mogelijkheden zijn voor onderwijs, maar waarbij uit financiële overwegingen door het samenwerkingsverband is besloten om hen een ontheffing van de leerplicht voor de gehele schoolloopbaan af te geven? Acht u dit een wenselijke praktijk en welke mogelijkheden ziet u om dit soort beslissingen een halt toe te roepen?
Een samenwerkingsverband kan geen ontheffing van de leerplicht afgeven of daarover een besluit nemen. Alleen ouders kunnen bij de gemeente een beroep doen op een vrijstelling van inschrijving op grond van de Leerplichtwet, bijvoorbeeld op grond van medische of psychische ongeschiktheid (artikel 5, onder a van de Leerplichtwet). Er moet dan altijd een verklaring van een deskundige worden overlegd. Zoals ook in het algemeen overleg aan de orde is geweest, wil ik aan ouders de ruimte laten om voor hun kind met ernstige meervoudige beperkingen zelf de keuze te maken voor onderwijs.
De uitbetaalde bonus van de voormalig topman van de NS en de uitspraken van de minister van Financien over deze zaak |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u in het Algemeen overleg van 1 juli 2015 over staatsdeelnemingen vertelde dat er nog een openstaande vraag was over het omzetten van een variabele beloning in een vaste beloning met een lage conversiefactor en dat die hoge variabele beloning, onder andere van de heer Huges, dus omlaag moest?
Ik heb gezegd dat de hoge variabele beloning van de CFO structureel omlaag moest en dat er dientengevolge gesproken moest worden over een bescheiden conversie van die verlaagde variabele beloning in het vaste loon van de CFO.
Herinnert u zich dat u in dat overleg verder meedeelde: «Vervolgens heeft, ook tot mijn verbijstering, dhr. Huges, die een verslagje gezien had, zelf tegen de HR-afdeling gezegd: mag ik mijn bonus ontvangen? U moet mij de bonus uitbetalen en de HR-afdeling heeft dat gedaan, buiten de Raad van Commissarissen om. De Raad van Commissarissen was nog in overleg met Financiën om dit zorgvuldig af te wikkelen. Dat is wat er is gebeurd en dat is ook de Raad van Commissarissen pas later, toen we te spreken kwamen over is die bonus eigenlijk al uitgekeerd, kunnen we hem nog inhouden, etc. toen is gebleken, dat die bonus al was uitbetaald op basis van een opdracht door de heer Huges zelf aan de HR-afdeling van de NS»?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Dijsselbloem en Huges ruziën ook over bonus»?1
Ja.
Had de discussie over het omzetten van een variabele beloning in een vaste beloning ook betrekking op de beloning van de heer Huges in 2014? Zo nee, waarom legde u wel een verbinding in het Algemeen overleg staatsdeelnemingen?
Er was sprake van een totaalpakket, waarover pas op 2 juni overeenstemming werd bereikt. Voor een gedetailleerder inzicht in het verloop van deze gesprekken verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de leden Koolmees en Van Veldhoven hierboven.
Kunt u aangeven of de Raad van Commissarissen de variabele beloning al op 10 februari van dit jaar heeft besproken en goedgekeurd?
De raad heeft op 10 februari een besluit genomen over de variabele beloning. Diezelfde dag heeft de toenmalige voorzitter van de raad van commissarissen dat besluit gemeld aan de aandeelhouder. Ik heb vervolgens om een gesprek gevraagd. De raad van commissarissen besloot op 11 februari zijn besluit van de vorige dag aan te houden, om zijn overwegingen met de aandeelhouder te kunnen bespreken. Sindsdien liep overleg over de in het vorige antwoord genoemde onderwerpen, dat op 2 juni werd afgerond.
Klopt het dat de secretaris van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen op 4 maart een mail stuurde naar beide gremia over de bonusafspraak?
Ik ben met die e-mail niet bekend. Uit navraag door mijn medewerkers blijkt dat het hier een e-mail betrof waarmee de secretaris het gespreksverslag van de toenmalige voorzitter van de raad commissarissen van het gesprek met mij van 26 februari doorstuurde aan alle leden van de raad van commissarissen en aan de CFO.
Was de aandeelhouder daarmee akkoord met de bonus van de heer Huges over 2014?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Wanneer vroeg de heer Huges om uitbetaling en wanneer vond die uitbetaling plaats?
De heer Huges verzocht de HR-directeur van NS op 2 maart de variabele beloning van hem en van de CFO te betalen met de normale loonbetaling in maart 2015, zich baserend op een verslag van de toenmalige voorzitter van de raad van commissarissen van een gesprek met mij op 26 februari. Dat verslag noemt niet alle onderdelen waarover nog nader moest worden overlegd. Het verslag noemt bovendien niet dat de variabele beloning kan worden uitbetaald.
Wie tekende voor de uitbetaling?
De raad van commissarissen heeft mij gemeld dat de raad van commissarissen de uitbetaling niet heeft geautoriseerd. De raad is ook niet bekend met autorisaties van andere organen of daartoe bevoegden binnen NS.
Wanneer ontdekte de Raad van Commissarissen dat de bonus al was uitbetaald?
De raad van commissarissen kreeg de bevestiging hiervan tegelijkertijd met de aandeelhouder, op 17 juni.
Wanneer ontdekte de aandeelhouder dat de bonus al was uitbetaald?
Op 17 juni als antwoord op de vraag of de variabele beloning al was uitbetaald.
Tot wanneer was de heer Huges ingeschreven als bestuurder van de NS bij de Kamer van Koophandel? Wie heeft hem uitgeschreven, c.q. opdracht gegeven om hem uit te schrijven?
Op 24 juni 2015 is het formulier dat voorziet in de uitschrijving namens NV Nederlandse Spoorwegen ondertekend. Als datum van uitfunctietreding is 5 juni 2015 vermeld. Dit is de datum waarop de heer Huges naar ons oordeel ontslag heeft genomen. Ter zake dit ontslag verwijs ik u naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 23 juni 2015.
Wat is uw reactie op het bericht dat het openbaar ministerie (OM) al in 2004 wist dat de eerder veroordeelde Hunnik de Hilversumse platenbaas Van der Laar niet gedood kon hebben, maar dat deze ontlastende informatie jarenlang niet is gedeeld met de veroordeelde, ondanks herhaalde verzoeken hiertoe?1
De Hoge Raad heeft op 26 mei 2015 de herzieningsaanvraag toegewezen en bepaald dat het gerechtshof Den Haag de zaak opnieuw moet behandelen. Nu de zaak onder de rechter is, past het mij niet een oordeel te geven op de gang van zaken en het onderzoek.
Is het waar dat de reden voor de weigering het ontlastende rapport te verstrekken was dat de veroordeelde werd gezien als derde en dat de privacy van anderen (de mogelijke daders) gewaarborgd moest worden? Hoe beoordeelt u dit? Was geen andere oplossing denkbaar geweest om er voor te zorgen dat ontlastende informatie, die van belang kon zijn voor een herzieningsverzoek en het zuiveren van de naam, de (mogelijk ten onrechte) veroordeelde wel zou bereiken?
Nee, dat is niet waar. Het betreffende rapport is in 2004 in opdracht van het arrondissementsparket opgemaakt en bestaat uit informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid uit 2002 en een analyse van de reeds bekende informatie uit het procesdossier. Dit rapport behoorde niet tot het procesdossier, omdat het pas na het onherroepelijk worden van de veroordeling in 1994 is opgesteld.
In de periode van 2006 tot en met 2011 heeft de veroordeelde (eerst alleen, later met zijn raadsman) enkele verzoeken om inzage in zijn gegevens gedaan bij het ressortsparket. De veroordeelde heeft toen inzage gehad in het procesdossier dat zich bij het ressortsparket bevond. Bij het ressortsparket was het bestaan van de het rapport niet bekend. Er is toentertijd ook geen overleg geweest tussen het ressortsparket en het arrondissementsparket. Eerst in 2012 is het rapport bij het procesdossier gevoegd. Daarom is pas in 2012 inzage in dit rapport gegeven aan de veroordeelde.
Hoe kan het dat het OM dit rapport ook niet heeft gedeeld met de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS) die gerechtelijke dwalingen onderzoekt, waardoor de zaak al jaren geleden heropend had kunnen worden?
Hoewel in 2006 door het arrondissementsparket is geoordeeld dat de zaak mogelijk zou moeten worden voorgelegd aan de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS), is dat nooit gedaan. Dit is voor het Openbaar Ministerie (OM) aanleiding geweest om tegelijk met het onderzoek naar het daderschap in deze zaak ook te kijken naar de gang van zaken rond het niet voorleggen van de zaak en het rapport aan de CEAS. In dit kader heeft er archiefonderzoek bij het OM plaatsgevonden en is er gesproken met de toenmalig betrokken medewerkers van het OM. Dit heeft echter niet tot duidelijkheid geleid over de reden waarom de zaak niet is voorgelegd aan de CEAS. Het is inderdaad onbevredigend dat niet meer kan worden achterhaald waarom dit niet is gebeurd.
Deelt u de mening dat het onbevredigend is dat volgens het OM niet meer te achterhalen is waarom dit is gegaan zoals het is gegaan?2
Zie antwoord vraag 3.
Is nader onderzoek mogelijk en kansrijk om op te helderen waarom dit is gebeurd, wie hiertoe heeft besloten en waarom? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn reeds maatregelen genomen om te voorkomen dat dit in de toekomst nog eens op deze wijze kan gebeuren? Zo ja, welke? Zo nee, welke maatregelen moeten er nog genomen worden?
Met de inwerkingtreding van de Wet herziening ten voordele per 1 oktober 2012 is de CEAS opgeheven. De taken van de CEAS zijn overgedragen aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Een veroordeelde kan bij de procureur-generaal ter voorbereiding van zijn herzieningsaanvraag een verzoek indienen tot nader onderzoek naar bepaalde feiten. Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek tot nader onderzoek kan – of in bepaalde gevallen moet – de procureur-generaal advies vragen aan de adviescommissie afgesloten strafzaken. Deze adviescommissie is vergelijkbaar met de voormalige toegangscommissie van de CEAS. De adviescommissie is niet alleen bevoegd om kennis te nemen van alle stukken die verband houden met de strafzaak, maar ook om deskundigen en bij de strafzaak betrokken medewerkers van de politie en het OM te horen.
Welke waarborgen zijn er inmiddels om er voor te zorgen dat dergelijke (ontlastende) informatie niet meer zal worden achtergehouden voor de veroordeelde, zijn advocaat en de CEAS?
Zie antwoord vraag 6.
De artikelen “ANBO: Het gaat mis met de thuiszorg”, en “Thuiszorg wordt zorgenkind” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen «ANBO: Het gaat mis met de thuiszorg, gepubliceerd in Leeuwarder Courant» van 8 juli 20151 en «Thuiszorg wordt zorgenkind», gepubliceerd in AD/Haagsche Courant van 8 juli 2015?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat volgens onderzoek van de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO) inmiddels in 78 gemeenten de huishoudelijke hulp wordt teruggeschroefd of afgeschaft, zonder dat er het wettelijk verplichte gedegen onderzoek aan voorafgaat?
Het door een gemeente vooraf generiek uitsluiten van een voorziening gericht op ondersteuning in het voeren van huishouding verhoudt zich niet met het kader van de Wmo 2015. De wet schrijft in geval van melding van een ondersteuningsbehoefte, een individuele benadering door middel van een expliciet in de wet gespecificeerd onderzoek voor. Het versoberen of beëindigen van (een bestaande, doorlopende voorziening van) huishoudelijke hulp is slechts mogelijk wanneer dat vooraf is gegaan door een zorgvuldig voorbereide individuele afweging. Het wettelijk kader biedt de cliënt dan ook de benodigde waarborgen.
Indien een inwoner het niet eens is met het besluit van zijn gemeente om de huishoudelijke hulp te versoberen, te beëindigen, via een algemene voorziening te verstrekken of van mening is dat het overgangsrecht in zijn situatie onvoldoende recht is gedaan, dan staat de mogelijkheid van bezwaar of beroep open. In het kader van de bezwaarprocedure wordt de beslissing van het college op het punt waarop de cliënt bezwaar maakt volledig heroverwogen. Daar waar ten onrechte geen of een ontoereikend onderzoek heeft plaatsgevonden, dient dit als regel opnieuw te worden uitgevoerd. Gemeenten moeten het feit dat bezwaar en beroep mogelijk is kenbaar maken aan de cliënt.
Hoe beoordeelt u het bericht dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) erkent dat het in meerdere gemeenten schort aan communicatie van die gemeente naar de burger?
Een belangrijk onderdeel van een cliëntvriendelijke en effectieve uitvoering van de Wmo 2015, waarin het leveren van maatwerk voor de cliënt uitgangspunt is, is goede, persoonlijke communicatie met de cliënt. Het ontbreken van goede communicatie met de cliënt kan niet alleen leiden tot nodeloze ongerustheid van de cliënt, maar ook bijvoorbeeld tot onnodige bezwaar- en beroepszaken.
Evenals de VNG constateer ik dat er dit jaar bij een aantal gemeenten nog sprake is van problemen bij de bejegening van cliënten. Een aantal gemeenten worstelt nog met het goed vormgeven van de keukentafelgesprekken, zo blijkt uit de digitale ledenraadpleging «zorg naar gemeenten» van de samenwerkende cliëntenorganisaties. Op basis van de ledenraadpleging hebben de organisaties aanbevelingen voor gemeenten opgesteld. Uit een in april jl. uitgevoerde peiling door het programma Aandacht voor Iedereen (AvI)3 blijkt dat mensen nog niet goed geïnformeerd zijn over de (nieuwe) spelregels. Ik heb dit bij wethouders en andere partijen de afgelopen periode regelmatig onder de aandacht gebracht en zal partijen hierop blijven aanspreken. Het merendeel van de gesprekken is in toenemende mate echt persoonlijk: bij mensen thuis (72%) of op een andere locatie (16%). Daarnaast constateer ik een afname in het aantal meldingen en signalen bij de zgn. «implementatietafel». De monitor biedt de gemeenten, voor zover nodig, een goede basis om tot verdere verbetering te komen.
Deelt u de mening dat het versturen van standaardbrieven door gemeenten inzake de toekenning van WMO-voorzieningen niet strookt met de wettelijke plicht een zorgvuldig individueel onderzoek uit te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor wat betreft de procedure die gevolgd moet worden bij de toekenning, maar ook bij het beëindigen van voorzieningen op basis van de Wmo 2015 verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2. In algemene zin gaat het te ver om te concluderen dat het verzenden van standaardbrieven geen onderdeel kan uitmaken van de procedure die gemeenten volgen om een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning te beoordelen. Wel heb ik in mijn antwoord op vraag 3 het belang van een goede, zorgvuldige en persoonlijke communicatie met de cliënt benadrukt. Op de persoon afgestemde communicatie over zijn ondersteuningsbehoefte en de (on)mogelijkheden om hier zelf in te voorzien, vereist naar aard een dialoog en daarmee mondeling contact.
Hoe beoordeelt u het standpunt van de VNG, dat er weliswaar «idealiter in elke gemeente een keukentafelgesprek met iedere burger plaatsvindt, maar dat dat niet haalbaar is gezien de schaal waarop de beoordelingen plaats moeten vinden en de kosten die dat met zich meebrengt»?
De Wmo 2015 beschrijft helder in welke gevallen een onderzoek (waaronder het keukentafelgesprek) dient plaats te vinden. Op het moment dat bij het college een melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, dient er een onderzoek uitgevoerd te worden zoals beschreven in de Wmo 2015 (artikel 2.3.2). Daar waar er sprake is van het versoberen of beëindigen van een voorziening, zal een gemeente dit moeten doen op basis van een weloverwogen individuele afweging. Dit vloeit reeds voort uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de Algemene wet bestuursrecht. Het is van belang dat de gemeente een besluit goed motiveert. Om dit zorgvuldig te doen zal de gemeente de burger in deze afweging moeten betrekken.
De gemeente moet in alle gevallen een gedegen individuele afweging maken van de omstandigheden van het geval en kan daar niet vanaf wijken vanwege de schaal waarop die onderzoeken moeten plaatsvinden en of vanwege de daaraan verbonden kosten. Bovendien is er vanuit het Rijk voor 2015 extra budget beschikbaar gesteld om de effecten van de overgang te «verzachten» en gemeenten de gelegenheid te geven om een zorgvuldige overgang te realiseren.
Wat zegt het in de vorige vraag genoemde standpunt van de VNG over de haalbaarheid van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in huidige vorm, met het huidige budget?
Het uitgangspunt is het bij vraag 5 beschreven wettelijke kader. De praktijk laat ook zien dat het haalbaar is de Wmo 2015 in de huidige vorm uit te voeren met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving. Gemeenten beschikken hierbij over het instrumentarium, waaronder de financiële middelen, om de Wmo 2015 goed uit te voeren.
Hoe verklaart u het feit dat sommige gemeenten het niet haalbaar achten een individueel zorgvuldig onderzoek te doen, maar anderen (zoals de gemeente Huizen) wel?
Binnen de gemeente is het college verplicht de uitvoering van de Wmo 2015 zo vorm te geven dat deze zich verhoudt met de in de wet opgenomen kaders. In mijn antwoord op vraag 5 heb ik aangegeven in welke gevallen een onderzoek, zoals opgenomen in de Wmo 2015, moet worden uitgevoerd. Deze wettelijke bepalingen gelden voor alle gemeenten en zijn daarmee het uitgangspunt voor hun beleid en de uitvoering daarvan. Hiermee is geborgd dat proces van beoordeling van meldingen van een ondersteuningsbehoefte en aanvragen om ondersteuning in elke gemeente aan minimale, in de wet gespecificeerde, eisen dient te voldoen.
Nu is vastgesteld dat de wet helder is over de situaties waarin het onderzoek dient plaats te vinden en aan welke minimale eisen dit onderzoek dient te voldoen is het aan de colleges van burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor een correcte uitvoering. De gemeenteraad heeft primair de verantwoordelijkheid om het college te controleren op een zorgvuldige uitvoering van de wet. Het is dan ook in de eerste plaats aan gemeenteraden om in actie te komen en colleges daar waar aangewezen te bewegen tot bijsturing. Daarnaast bevat de wet de benodigde waarborgen voor de cliënt om bezwaar te maken en zo nodig beroep in te stellen tegen hem onwelgevallige gemeentelijke besluitvorming, bijvoorbeeld in die situatie waarin de gemeente het door de wet voorgeschreven onderzoek onvoldoende zorgvuldig heeft uitgevoerd. Zoals ik in mijn brief aan wethouders van 9 april 2015 heb benadrukt gaat er van de gewezen rechterlijke uitspraken ook een corrigerende werking uit; ik heb wethouders opgeroepen hun beleidsuitvoering aan deze uitspraken te toetsen en zo nodig aan te passen. Ik zie en ga er ook vanuit dat zij hierin hun verantwoordelijkheid nemen.
Op het moment dat uit de feiten blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wettelijke kaders en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, heb ik de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken. Op basis van mijn huidig inzicht heb ik op dit moment geen aanleiding om van deze bevoegdheden gebruik te maken.
Vindt u het wenselijk dat het afhangt van de gemeente waar iemand woont, of er al dan niet zorgvuldig onderzoek wordt gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om te borgen dat alle gemeenten zich aan de wet houden en een zorgvuldig individueel onderzoek uitvoeren?
Zie antwoord vraag 7.
Berichtgeving over “monsterfile” op de A2 door ongeval bij Everdingen |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «monsterfile» op A2 door ongeval?1
Ja.
Klopt het dat Rijkswaterstaat (RWS) kunstmatige files voor de A2-tunnel bij Utrecht creëert door middel van de zogenoemde tunneldosering? Klopt de stelling dat tunneldosering de laatste maanden vaker wordt toegepast? Zo ja, in welke mate en wat is hiervoor de reden?
Nee, dat klopt niet. De maatregel tunneldosering is een file verplaatsingssysteem. De file wordt niet gecreëerd, maar buiten de tunnel verplaatst. Het klopt dat in het afgelopen jaar een stijging van de tunneldosering heeft plaatsgevonden bij de A2 Leidsche Rijntunnel van gemiddeld 60x per maand naar gemiddeld 140x per maand (gemeten per rijrichting en tunnelbuis). De reden is de toename van congestie en ongevallen voorbij de tunnel door een toegenomen verkeersaanbod.
Sinds wanneer past RWS een dergelijke tunneldosering toe en op grond waarvan wordt deze toegepast door RWS? In hoeverre speelt de nieuwe tunnelveiligheidswet (de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels) hierin een rol? Verplicht deze tot volledige afsluiting van de tunnel?
Bij de A2 Leidsche Rijntunnel wordt tunneldosering sinds de openstelling in 2012 toegepast. Dit op basis van bestuurlijke afspraken, die zijn gebaseerd op het advies van de toenmalige Commissie Tunnelveiligheid.
De nieuwe Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels (Warvw) uit 2013 en onderliggende regelgeving eist geen tunneldosering. Files in tunnels worden niet verboden, mits wordt voldaan aan de wettelijke veiligheidsnorm. De Warvw eist dan ook geen volledig afsluiten van een tunnel in geval van file.
Vindt u een file van 23 kilometer door het toepassen van tunneldosering acceptabel? Wordt er ook gemonitord hoeveel files er dit jaar rond en nabij de A2-tunnel zijn veroorzaakt door toepassing van tunneldosering? Is er inzicht in de maatschappelijke kosten van deze vertragingen? Zo nee, bent u bereid om rond en nabij de A2-tunnel de files te monitoren?
De betreffende file werd niet veroorzaakt door het toepassen van tunneldosering. Uitsluitend het deel van de file dat in de tunnel dreigde te ontstaan is verplaatst naar vóór de tunnel. Het aantal files rondom de tunnel wordt inderdaad gemonitord, zie het antwoord op vraag 2 en de periodieke Publieksrapportage Rijkswegennet.
De maatschappelijke kosten van de vertragingen zijn te berekenen, echter, de reistijd wordt niet vergroot door de tunneldosering, waardoor ook de maatschappelijke kosten van de files niet toenemen door de tunneldosering.
Zijn er ook andere trajecten bij u bekend waar dit probleem van tunneldosering en vervolgens toenemende filevorming zich voordoet? Zo ja, welke?
Tunneldosering wordt ook toegepast bij de Coentunnel en de A73 tunnels bij Roermond. Ook hier gaat het om verplaatsing van files.
Heeft Nederland met de invoering van de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels en de toepassing van de tunneldosering gekozen voor strengere veiligheidsnormen dan de andere Europese landen? Zo ja, waarom?
De Warvw en onderliggende regelgeving bevat geen eisen omtrent tunneldosering. De wettelijke veiligheidsnorm die in de Warvw is opgenomen is gemiddeld genomen niet strenger dan in overige Europese landen.
Is er verkend of er andere manieren zijn om aan de beoogde doelstellingen van de tunnelveiligheid te voldoen? Deelt u de vrees dat het middel, «tunneldosering», erger is dan de kwaal, «bevorderen van de veiligheid in de tunnel»? Zo nee, waarom niet?
De A2 Leidsche Rijtunnel is gerealiseerd voorafgaand aan de wetgeving uit 2013. De afweging toentertijd was dat in de tunnel aanvullende veiligheidsmaatregelen nodig waren, vanwege de hoge verkeersintensiteit in de tunnel en de lengte van de tunnel. Op basis van deze afweging is de tunneldosering geïntroduceerd. Desalniettemin komt de uitrusting in de A2 Leidsche Rijn tunnel in zeer hoge mate overeen met de in de wet vastgelegde gestandaardiseerde uitrusting. Omdat tunneldoseren geen extra file veroorzaakt, zie ik geen dringende reden om de bestuurlijke afspraken met de gemeente Utrecht – als bevoegd gezag – te herzien.
Bent u bereid om te kijken naar een oplossing op de A2 door middel van bijvoorbeeld tijdelijke opening van een spits- of vluchtstrook dan wel een betere aansluiting van het onderliggende dan wel aansluitende wegennetwerk?
Er wordt gekeken naar mogelijkheden om de doorstroming op het aansluitende wegennet te verbeteren. Bij deze mogelijkheden gaat het om (beperkte) infrastructurele verbeteringen en het programma Beter Benutten. Het (tijdelijk) openen dan wel realiseren van spits- of vluchtstroken overweeg ik niet, omdat dit relatief kostbaar is door aan te brengen voorzieningen voor veiligheid (incidentcamera’s en- detectie) en hiervoor op dit moment geen budget is gereserveerd.
Bent u bereid om de weggebruikers beter te informeren over het doel en het gebruik van het middel tunneldosering? Zo ja, op welke wijze en wanneer wordt hiermee gestart?
Rijkswaterstaat communiceert op verschillende manieren over tunneldoseren. Op de eigen website is een tunneldossier aangemaakt waarin een animatie over tunneldoseren staat. Deze animatie is ook te vinden op Youtube en wordt verspreid via twitter en facebook. Tevens wordt deze animatie meegestuurd bij vragen of klachten over tunneldoseren die via de RWS-informatielijn binnenkomen.