De hoogte van de mobiliteitsbonus en het doelgroepenregister voor schoolverlaters van het voortgezet speciaal onderwijs, praktijkonderwijs en entreeopleidingen |
|
Tjitske Siderius (SP), Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de aarzeling van praktijkscholen, scholen voor het voortgezet speciaal onderwijs en entreeopleidingen om schoolverlaters tijdelijk aan te melden voor het doelgroepenregister, omdat de mobiliteitsbonus voor bedrijven per 1 januari 2016 voor personen die ook zijn aangemeld voor het doelgroepenregister fors verlaagd wordt en er geen zekerheid is dat deze bedrijven via de gemeenten loonkostensubsidie kunnen ontvangen voor deze schoolverlaters, omdat zij in sommige situaties reeds stage lopen of aan het werk zijn en niet vanuit de bijstand een baan aannemen?1 2
In de vragen komen verschillende zaken aan de orde: het doen van aanvragen met betrekking tot een beoordeling voor het doelgroepregister, de inzet van het instrument mobiliteitsbonus en de inzet van het instrument loonkostensubsidie. Ik ga hieronder eerst in op de aanvragen voor de beoordelingen voor het doelgroepregister banenafspraak en daarna ga ik in op het beschikbare instrumentarium.
Wat betreft aanvragen met betrekking tot de beoordeling voor het doelgroepregister heb ik tot dusver geen aanwijzingen dat er aarzelingen bij scholen zijn.
In mijn brief van 8 mei jl. 3 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over nieuwe afspraken in de werkprocessen van de beoordeling van de doelgroep banenafspraak. Eén van de afspraken houdt in dat leerlingen van scholen voor voortgezet speciaal onderwijs (vso), praktijkonderwijs (pro) en entreeopleidingen zich rechtstreeks bij UWV kunnen melden voor de doelgroepbeoordeling voor de banenafspraak. Zij kunnen hierbij worden ondersteund door scholen. De gewijzigde werkwijze is van belang voor leerlingen die het schooljaar 2014–2015 hun school verlaten. Daarom sta ik UWV toe om anticiperend op de inwerkingtreding van de regelgeving die de aangepaste werkprocessen regelt, volgens de aangepaste werkprocessen te werken vanaf 1 juli 2015. Hierover heb ik de Tweede Kamer op 30 juni jl.4 geïnformeerd. UWV heeft de scholen medio juni 2015 geïnformeerd over de aangepaste werkwijze. Vanaf 14 juni jl. kunnen burgers bij UWV een beoordeling arbeidsvermogen aanvragen; vanaf 1 juli is UWV gestart met de beoordelingen volgens de aangepaste werkwijze. Hierin beoordeelt UWV in één keer of de persoon in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering of voor de banenafspraak. Bij het nieuwe aanvraagproces is bijzondere aandacht voor leerlingen in het vso/pro en entree-opleidingen. Scholen is gevraagd om voor hun schoolverlaters in te schatten of zij in aanmerking komen voor de banenafspraak en dit door te geven aan UWV. Deze leerlingen worden dan opgenomen in het doelgroepregister. UWV zal op een later moment beoordelen of deze schoolverlaters onder de doelgroep banenafspraak vallen.
De eerste indruk van UWV is dat leerlingen van de scholen de weg naar het doelgroepregister weten te vinden. In de maand juli zijn er 2.308 leerlingen aangemeld door de scholen. Ik ben ervan overtuigd dat deze afspraken zullen bijdragen aan het optimaal in beeld houden van mensen met beperkingen en een goede vulling van het doelgroepregister. Dit is van belang voor het realiseren van de banenafspraak. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 8 mei jl. monitor ik de ontwikkelingen nauwlettend en overleg ik regelmatig met betrokken partijen over de stand van zaken.
Wat betreft het beschikbare instrumentarium merk ik het volgende op. Met de Participatiewet is een breed instrumentarium beschikbaar om mensen met arbeidsbeperkingen te ondersteunen naar werk. Een belangrijk instrument is loonkostensubsidie. Gemeenten kunnen dit instrument binnen de wettelijke kaders inzetten wanneer een werkgever bereid is iemand met verminderde productiviteit in dienst te nemen. Het is aan gemeenten om dit instrument in te zetten. Zij hebben hiervoor ook voldoende extra middelen gekregen en hebben er alle belang bij om mensen met beperkingen aan de slag te helpen. De inzet van loonkostensubsidie is op grond van de wet alleen mogelijk als een werkgever voornemens is iemand met verminderde productiviteit in dienst te nemen, dus niet voor mensen die al werken. Dit is ook logisch: het beleid is erop gericht om extra banen voor mensen met beperkingen te realiseren. Het is om dezelfde reden ook niet mogelijk dat loonkostensubsidie na afloop van een mobiliteitsbonus wordt ingezet. Loonkostensubsidie kan zo nodig structureel worden ingezet.
Een extra instrument om werkgevers over de streep te trekken iemand met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen is het instrument mobiliteitsbonus (premiekorting). Op dit moment is een mobiliteitsbonus van maximaal 7.000 euro per jaar wel mogelijk voor mensen met een scholingsbelemmering en voor mensen met een Wajonguitkering, maar niet voor de hele doelgroep van de banenafspraak. Ook kan loonkostensubsidie op grond van de huidige wetgeving niet samengaan met een mobiliteitsbonus. De mobiliteitsbonus kan per persoon maximaal drie jaar worden toegekend, voor zo lang deze werknemer in dienst is.
Dit instrument wordt aangepast. Bij de Tweede Kamer is momenteel het wetsvoorstel harmonisatie instrumenten Participatiewet5 aanhangig. Het streven is dat het wetsvoorstel met ingang van 1 januari 2016 van kracht wordt. Plenaire behandeling staat gepland op 1 september. Het wetsvoorstel voorziet conform bestuurlijke afspraken met gemeenten en sociale partners in de Werkkamer in een uniforme no-riskpolis en een gelijke mobiliteitsbonus (premiekorting) van
1.800 euro voor de gehele doelgroep banenafspraak. Het instrument komt hiermee vanaf 1 januari 2016 ook beschikbaar voor mensen uit de Participatiewet die tot de doelgroep banenafspraak behoren. Het wetsvoorstel maakt het verder mogelijk dat een mobiliteitsbonus kan samengaan met een loonkostensubsidie van de gemeente. Dit is ook toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel6.
Mede naar aanleiding van de gestelde vragen van de Tweede Kamer is een onvolkomenheid gebleken. Het kan voorkomen dat scholingsbelemmerden ook onder de doelgroep banenafspraak vallen. Op basis van de huidige wetgeving komt een werkgever dan nog in aanmerking voor een bonus van maximaal 7.000 euro. Ik acht dit ongewenst omdat het wetsvoorstel beoogt dat er een gelijke mobiliteitsbonus gaat gelden voor de gehele doelgroep banenafspraak. Ik ben voornemens een nota van wijziging bij de Kamer in te dienen gericht op een gelijke mobiliteitsbonus voor scholingsbelemmerden die tevens onder de doelgroep banenafspraak vallen. Deze wijziging levert een besparing op die kan worden doorvertaald naar een ophoging van het bedrag naar 2.000 euro voor de hele doelgroep banenafspraak. Ik ben voornemens dat in de nota van wijziging mee te nemen.
De mobiliteitsbonus van 7.000 euro blijft daarbij gelden voor scholingsbelemmerden die niet onder de doelgroep banenafspraak vallen. Dit laatste is gerechtvaardigd, omdat deze mensen niet meetellen voor de banenafspraak en het instrument loonkostensubsidie niet voor hen kan worden ingezet.
Mede naar aanleiding van de vraag die deze leden van de SP hebben gesteld, ben ik van plan om partijen in het veld op korte termijn actief te informeren. Planning is dit te doen na behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer, omdat dan de wettelijke kaders bekend zijn.
Is deze aarzeling van praktijkscholen, scholen voor het voortgezet speciaal onderwijs en entreeopleidingen terecht? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat deze scholen de ex-leerlingen waarvan zij verwachten dat zij in de toekomst niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen toch gaan aanmelden voor het doelgroepenregister? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Indien het niet klopt dat de mobiliteitsbonus voor schoolverlaters van het praktijkonderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en entreeopleidingen die in 2015 toetreden tot het doelgroepenregister lager uit valt, bent u dan bereid om – gezien de onduidelijkheid – de betrokkenen hier op zeer korte termijn actief over te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Is het mogelijk dat een schoolverlater – die bij een werkgever werkt die de mobiliteitsbonus ten volle heeft benut en daardoor het volledige CAO-loon heeft kunnen betalen – alsnog een indicatie voor het doelgroepenregister ontvangt, ondanks dat hij of zij reeds drie jaar zelfstandig het wettelijk minimumloon heeft verdiend?
Nee, dit is niet mogelijk. Tot de doelgroep van de banenafspraak behoren Wajongers, mensen met een Wiw of ID-baan, mensen met een Wsw-indicatie en mensen uit de doelgroep van de Participatiewet met een arbeidsbeperking die op basis van een beoordeling door UWV niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. UWV beoordeelt dit voordat iemand gaat werken, dus vooraf. Als UWV van oordeel is dat een persoon geen wettelijk minimumloon kan verdienen, zal UWV de gegevens van deze persoon opnemen in het doelgroepregister.
Uit de casus die in de vraag is opgenomen blijkt dat iemand wel het minimumloon kan verdienen of heeft verdiend. Deze persoon hoort dus niet tot de doelgroep van de banenafspraak.
Bent u zich ervan bewust dat bedrijven die een schoolverlater met een mobiliteitsbonus een arbeidsplaats verschaffen en deze arbeidsplaats na drie jaar duurzaam willen maken de betreffende schoolverlater/werknemer eerst moeten ontslaan, drie maanden WW moeten laten genieten, een bijstandsuitkering moeten laten aanvragen voordat er in het kader van het doelgroepenregister een dienstverband met loonkostensubsidie kan worden aangegaan bij het bedrijf? Acht u deze bureaucratische werkwijze wenselijk? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om deze administratieve horde te beslechten?
Ik juich het zeer toe wanneer bedrijven die een schoolverlater met een mobiliteitsbonus een arbeidsplaats verschaffen deze arbeidsplaats duurzaam willen maken. Er is een breed instrumentarium beschikbaar om werkgever en werknemer daarbij te ondersteunen. Naar mijn oordeel behoeft de beschreven bureaucratische werkwijze zich dan ook niet voor te doen wanneer goede afspraken worden gemaakt over de matching van iemand met een arbeidsbeperking en de juiste inzet van ondersteunende instrumenten.
Zoals opgemerkt is de inzet van loonkostensubsidie op grond van de wet alleen mogelijk als een werkgever voornemens is iemand met verminderde productiviteit in dienst te nemen. Op dit moment kan op grond van de huidige wetgeving loonkostensubsidie niet samengaan met een mobiliteitsbonus. Met het wetsvoorstel harmonisering instrumenten Participatiewet, die vanaf 1 januari 2016 ingaat wordt het mogelijk dat naast loonkostensubsidie van de gemeente ook een mobiliteitsbonus via de Belastingdienst wordt verstrekt. De mobiliteitsbonus kan per persoon maximaal drie jaar worden toegekend, voor zo lang deze werknemer in dienst is. Loonkostensubsidie kan zo nodig structureel worden ingezet.
Het artikel ‘De 7 plagen van het ministerie van Veiligheid & Justitie’ |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel «De 7 plagen van het Ministerie van Veiligheid & Justitie» waarin is beschreven wat er aan de hand is op dit grote departement waar het de afgelopen tijd vaak ernstig mis ging?1
Ik heb kennisgenomen van het betreffende artikel en constateer dat het artikel feiten met meningen vermengt, waardoor een onjuist beeld ontstaat van de werkelijkheid (zie ook het antwoord op vraag2. Over de genoemde zaken die in de inleiding van het artikel worden genoemd onder de noemer «reeks incidenten» is uw Kamer eerder per separate brief geïnformeerd en kortheidshalve verwijs ik daarnaar voor mijn reactie.3
Staan er volgens u feiten in dit artikel beschreven die niet juist zijn? Zo ja, welke en waarom zijn deze feiten volgens u onjuist?
Ja, het artikel vermengt feiten met meningen. Ik herken mij bijvoorbeeld niet in de bewering in het artikel dat problemen «taboe» zijn of dat we in een «vijandige omgeving» opereren dan wel last hebben van «vijanddenken». Ook de bewering dat er sprake is van een «bewuste verdoezeling» van de hoogte van het bedrag van de ontnemingsschikking met Cees H. is voorbarig. De Commissie Oosting onderzoekt momenteel deze kwestie en zal hierover helderheid gaan verstrekken. Ook de aan mijn voorganger toegeschreven «obsessieve» kordaatheid is een mening en geen feit.
Herkent u zich geheel of enigszins in de oorzaken die in het artikel genoemd worden voor de problemen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zoals desinteresse voor bedrijfsvoering, fixatie op incidentenmanagement en defensief handelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In plaats van desinteresse heeft mijn departement de afgelopen jaren juist veel aandacht besteed om de bedrijfsvoering op orde te krijgen. Zo is bijvoorbeeld het financieel beheer, na de invoering van het financieel informatiesysteem Leonardo, op orde gebracht. Deze verbeteringen worden ook onderkend door de Auditdienst Rijk die in haar auditrapport 2014 in de inleiding schrijft: «de centrale boodschap van dit rapport is dat het departement in 2014 stappen heeft gezet en resultaten heeft bereikt in de verdere uniformering van de departementale bedrijfsvoering. Deze zijn zichtbaar over het gehele spectrum van de bedrijfsvoering».
Zoals is beschreven in het artikel heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie inderdaad relatief veel te maken met incidenten die gemanaged moeten worden. Ik zou dat echter geen fixatie op incidentenmanagement willen noemen. Ook herken ik mij niet in het beeld dat er op het departement sprake is van defensief handelen. Het departement streeft er naar zo open en transparant mogelijk te opereren. Tegelijkertijd functioneert het departement in een omgeving waarin bij uitstek het zorgvuldig omgaan met informatie geboden is.
Wat is uw reactie op de stelling in het artikel dat uit gesprekken met direct betrokkenen en interne documenten het beeld oprijst van een departement dat vóór alles gericht is op behoud van imago, dat alles wat misgaat moet worden geneutraliseerd, dat het managen van de beeldvorming veel tijd en energie kost die niet besteed kan worden aan de publieke taak en dat problemen taboe zijn en daarom vooruitgeschoven in plaats van opgelost worden?
Het beeld dat volgens het artikel oprijst, strookt in het geheel niet met mijn ervaringen die ik tot nu toe heb opgedaan op het departement van Veiligheid en Justitie. Er wordt hard gewerkt aan de taken waarvoor Veiligheid en Justitie verantwoordelijk is. Daarbij merk ik op dat de genoemde bronnen – de opgevoerde betrokkenen – zich niet bij mij hebben gemeld.
Wat is uw reactie op de stelling dat de rechtvaardigheid en de zorgvuldigheid op het departement te vaak opgeofferd zijn aan het uitstralen van veiligheid en feilloosheid, hetgeen minder ruimte betekent voor reflectie en balans in het uitvoeren van justitieel beleid?
Deze stelling onderschrijf ik niet. De thema’s veiligheid en rechtsstaat horen nadrukkelijk bij elkaar. Van oudsher is bescherming van mensen tegen criminaliteit en andere aantastingen van hun veiligheid een kerntaak van de overheid. Die bescherming moet plaatsvinden op een manier die zorgvuldig, correct en rechtvaardig is. Veiligheid en Justitie bewaakt de balans tussen deze belangen. We werken met succes aan o.a. het terugdringen van de criminaliteit. Tegelijkertijd werken we aan onderhoud, modernisering en versterking van de rechtsstaat, opdat deze beter kan voldoen aan de hoge eisen die de samenleving stelt. Het komt nu vooral aan op uitvoering en implementatie van datgene wat beleidsmatig de afgelopen jaren in gang is gezet. Hierbij wordt terdege rekening gehouden met het absorptievermogen in de uitvoering. Dit zal goed worden gemonitord.
Is de enorme organisatie van bijna 100.000 mensen naar uw mening nog goed bestuurbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het departement van Veiligheid en Justitie is goed bestuurbaar merk ik uit mijn ervaring als Minister. Juist de combinatie veiligheid en justitie vult elkaar goed aan. Dat neemt niet weg dat er in mijn organisatie veel gebeurt dat individuele personen raakt en de gemoederen in de samenleving danig bezig houdt. Niet voor niets staat bij mijn departement de zin «recht raakt mensen» centraal. De roering die dit soms, ook in de publiciteit, met zich meebrengt moet echter niet verward worden met onbestuurbaarheid. Daarvan is geen sprake.
Wat is uw reactie op de stelling dat er eigenlijk niet genoeg geld is voor alle taken die het ministerie op zich neemt, waardoor niemand zijn werk echt naar believen kan uitvoeren?
Het Kabinet heeft een aantal keuzes gemaakt in het op orde brengen van de Rijksbegroting. Dit betekent ook dat in de VenJ-begroting scherpe keuzes gemaakt zijn. Voor de onderbouwing van de keuzes die hierin gemaakt zijn, verwijs ik naar de VenJ-begroting 2016.
Zou de bewering kunnen kloppen dat sluimerende, langlopende problemen in de bedrijfsvoering die niet direct het imago van de bewindspersonen bedreigen niet tijdig de ambtelijke top bereiken, mede omdat de afstand tussen de werkvloer en de ambtelijke top in zo’n grote organisatie groot is en omdat in de kring rond de Minister de dagelijkse waan overheerst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze denkt u dit tegen te kunnen gaan?
Nee, indien er problemen zijn in de bedrijfsvoering bereiken die wel degelijk de ambtelijke top en wordt er actie ondernomen. Dit blijkt ook uit het rapport van de Algemene Rekenkamer uit mei 2015, waarin de Rekenkamer concludeert dat het financieel systeem en de administratie in 2014 duidelijk is verbeterd ten opzichte van de jaren daarvoor. De Rekenkamer constateert ook dat het aantal foutieve boekingscoderingen in het systeem aanzienlijk is afgenomen en dat het ministerie in 2014 voldoet aan de rijksbrede norm dat 90% van alle facturen op tijd moet zijn betaald (in 2013 werd dat percentage nog niet gehaald).
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Voormalig Paleis van Justitie in handen omstreden vastgoedman’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Voormalig Paleis van Justitie in handen omstreden vastgoedman»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de directeur-eigenaar van projectontwikkelaar M7 zonder problemen de Bibob-toetsing heeft doorstaan teneinde het voormalig paleis van justitie in Amsterdam namens M7 te kunnen overnemen van het Rijk?
Ja.
Hoe beoordeelt u deze voorgenomen verkoop en Bibob-toetsing in het licht van de opmerking van uw voorganger dat bij schikkingen in fraudezaken met vastgoed sprake is van een publieke schuldbekentenis?2
Ik sluit mij aan bij het gegeven antwoord van mijn ambtsvoorganger op een gelijkluidende vraag van het Tweede Kamer lid Gesthuizen (Kamervragen 2011Z08779, vraag 3), nl. een transactie heeft in gevallen als deze het praktische gevolg, dat de transactie wordt vermeld op het strafblad van betrokkene.
Op welke wijze is in deze Bibob-toetsing een afweging gemaakt tussen het justitieel verleden van de betrokkene, meer specifiek de getroffen schikking met het openbaar ministerie (OM), en het belang van integer zaken doen vanuit overheidszijde?
Op de gegevens, verkregen krachtens de Wet Bibob en daarop te baseren advies van het Landelijk Bureau Bibob (LBB) berust gelet op art. 28, tweede lid, van de Wet Bibob een geheimhoudingsplicht. Ik kan derhalve niet op de specifieke inhoud van het Bibob-advies ingaan. In algemene zin kan ik wel aangeven dat eventuele verdenkingen die met een transactie zijn afgedaan bij beoordelingen op grond van de Wet Bibob worden betrokken.
Wat kunt u in het algemeen zeggen over de wijze waarop het justitieel verleden, meer specifiek de getroffen schikking met het OM, wordt meegewogen in de Bibob-toetsing?
Het Landelijk Bureau Bibob bevraagt tijdens zijn onderzoek uiteraard informatiebronnen bij onder meer het Openbaar Ministerie, de Politie en de Belastingdienst. Het Landelijk Bureau Bibob betrekt tevens eventuele antecedenten van financiers en zakelijke samenwerkingsverbanden bij het uit te brengen advies aan het Rijksvastgoedbedrijf. In algemene zin kan ik aangeven dat verdenkingen die met een transactie zijn afgedaan bij beoordelingen op grond van de Wet Bibob betrokken worden. Als er sprake is van een transactie is in beginsel sprake van – in Bibob-termen – een «ernstig vermoeden» ten aanzien van het feit waarvoor een schikking is getroffen. Dit «ernstige vermoeden» kan worden betrokken bij de beoordeling van het gevaar. Dit leidt niet per definitie tot de conclusie dat er sprake is van een «ernstig gevaar». Op grond van de Wet Bibob zijn namelijk bijvoorbeeld ook het aantal van de (vermoedelijk) gepleegde strafbare feiten en de grootte van het daarmee verkregen voordeel van belang.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de verkoop van het voormalig paleis van justitie in Amsterdam aan M7 en de ontwikkeling van een hotel op deze locatie?
De verkoop is volledig afgehandeld. De verkoopopbrengst voor de Staat is € 61.320.755,00. M7 Development BV heeft het object inmiddels doorverkocht aan CTF Amsterdam BV, een dochteronderneming van CTF Coöperatief UA voor hetzelfde bedrag. De doorverkoop heeft plaats gevonden op basis van de procedure die aan uw Kamer is medegedeeld in antwoord op de vragen van het lid De Vries van 6 juli 2015.
De procedure Ruimtelijke Ordening ten aanzien van de verdere ontwikkeling van een hotel op deze locatie moet door de nieuwe eigenaar nog worden opgestart. Deze procedure valt onder de publiekrechtelijke verantwoordelijkheid van de gemeente Amsterdam.
Klopt het dat de gemeente Amsterdam opnieuw een Bibob-toets zal uitvoeren indien er een (nieuwe) aanvraag komt van M7?
Of de gemeente Amsterdam een Bibob-toets zal uitvoeren is mij niet bekend. De gemeente Amsterdam kan op grond van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht een Bibob advies bij het Landelijk Bureau Bibob aanvragen.
Is het volgens u denkbaar en/of gewenst dat deze Bibob-toets anders uitvalt ten aanzien van de eerdere beoordeling van het justitieel verleden van de directeur-eigenaar van projectontwikkelaar M7?
Voor de beantwoording van de vraag of een andere uitkomst bij de Bibob-toets voor een andere beslissing wenselijk is, is het nodig om op de specifieke inhoud van deze zaak in te gaan. Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 4 is aangegeven staat de geheimhoudingsplicht dit niet toe. Ik acht het daarnaast gezien het hiervoor vermelde bestuurlijk niet gepast om uitspraken te doen over de afweging van de gemeente Amsterdam dan wel over de uitkomst van individuele zaken.
Het artikel 'Forse kritiek op direct ontslag drugsmilitair’ |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Forse kritiek op direct ontslag drugsmilitair»?1
Ja.
Kent u de uitspraak van de militaire ambtenarenrechter van 1 juli 2015?2
Ja.
Wat is uw reactie op de overweging van de rechter waarin hij beslist dat het zero-tolerancebeleid ten aanzien van drugs niet zonder meer toegepast mag worden als er een verband tussen het drugsgebruik en uitzendgerelateerde problematiek blijkt?
Defensie heeft inderdaad hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak. Ik ga daarom niet in op deze individuele casus die onderdeel is van een juridische procedure. Wel kan ik melden dat Defensie aandacht zal besteden aan de zorg voor de ontslagen militair.
Kunt u toelichten waarom er in deze zaak strikt is vastgehouden aan het zero-tolerancebeleid en niet is gekeken naar de psychische klachten van deze militair?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van plan in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak? Zo ja, welke rol spelen daarbij overwegingen als de gevolgen van een hoger beroep voor de betreffende militair die weer een lange periode van onzekerheid tegemoet gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de advocaat in deze zaak, mr S.M. Diekstra, dat deze uitspraak verstrekkende gevolgen heeft voor het beleid op dit punt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit beleid aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt is en blijft dat drugs en militairen niet samengaan. Als militairen zich inlaten met drugs is dat in de regel aanleiding voor ontslag. Alvorens een medewerker voor ontslag wordt voorgedragen, worden alle relevante feiten en omstandigheden bezien, zoals de rechtbank in onderhavige zaak ook overweegt. Een uitzondering op ontslag kan worden gemaakt voor een eerste maal gebruik van softdrugs zonder dat daarbij sprake is van relatie met de dienst. In die situatie wordt over het algemeen volstaan met een schriftelijke waarschuwing. Als het drugsgebruik gerelateerd is aan een door de dienst veroorzaakte psychische situatie waarbij de militair als dienstongeschikt moet worden beschouwd, dan kan als mogelijke ontslaggrond het ongeschikt zijn op medische gronden gelden.
Ook het gebruik van alcohol is bij Defensie aan beperkingen gebonden, zowel tijdens missies als daarbuiten. Wanneer de richtlijnen terzake niet worden nageleefd of het gebruik van alcohol van invloed is op de uit te voeren werkzaamheden, zullen gepaste maatregelen worden getroffen.
Welk onderscheid maakt u nu tussen het gebruik van de verschillende soorten drugs? Hoe kijkt u daarbij tegen het gebruik van alcohol? Maakt u onderscheid in het gebruik van alchohol en softdrugs? Zo ja, waarom en op basis waarvan?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u op welke termijn nemen om vergelijkbare situaties, zoals deze van de ontslagen militair, te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Onnodige verhuizingen van asielkinderen |
|
Joël Voordewind (CU), Gerard Schouw (D66), Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «College B&W Almelo wil gezinslocatie azc houden»?1
Ja.
Klopt het bericht dat er concrete plannen zijn om niet langer gezinnen op te vangen in het asielzoekerscentrum (AZC) in Almelo? Klopt het dat hierdoor 120 bewoners, onder wie veel kinderen, weer gedwongen moeten verhuizen? Bent u tevens bekend met de grote onrust die dit onder de gezinnen teweeg heeft gebracht? Kent u de bezwaren tegen deze plannen die ook het college van burgemeester en wethouders van Almelo heeft?
De locatie in Almelo is momenteel een gezinslocatie (GL). Deze locatie wordt een asielzoekerscentrum (AZC). Op de GL Almelo verblijven niet-rechtmatig verblijvende gezinnen met kinderen, die door deze verandering inderdaad moeten verhuizen.
Het aantal verhuizingen van gezinnen met kinderen wordt zoveel mogelijk beperkt. Door de hoge instroom van asielzoekers, en de daarbij behorende noodzaak om flexibel met COA capaciteit om te gaan, is het echter niet altijd mogelijk om dat te voorkomen. Het COA streeft er immers naar iedereen die daarvoor in aanmerking komt goede opvang en onderdak te bieden. Momenteel is er extra AZC capaciteit nodig, terwijl de bezetting in de GL’s op dit moment lager is. Dat is de reden dat de GL Almelo wijzigt in een AZC.
Ik ben op de hoogte van de bezwaren van het college van burgemeester en wethouders van Almelo tegen deze plannen en van de onrust die de plannen meebrengen voor bewoners. Het COA is in gesprek met zowel de gemeente als de bewoners. Die gesprekken zijn er op gericht om de impact van de verhuizing zo beperkt mogelijk te laten zijn. Het COA is frequent met de gemeente in overleg om de voortgang te bespreken, waarbij begrip is gevraagd voor de situatie die door de hoge asielinstroom is ontstaan.
Bent u bekend met de schadelijke effecten die de vele verhuizingen veroorzaken bij deze kwetsbare groep kinderen? Herinnert u zich nog het rapport «Ontheemd: de verhuizingen van asielzoekerskinderen in Nederland»?2 Deelt u de mening dat de overheid een bijzondere verplichting heeft, onder meer verankerd in het Kinderrechtenverdrag, om deze schadelijke effecten zoveel mogelijk te voorkomen?
Ik acht het mogelijk dat kinderen problemen ondervinden door (een groot aantal) verhuizingen. Het COA doet er van alles aan om mogelijke nadelige effecten voor kinderen zoveel mogelijk te beperken. Het COA biedt uiteraard voorlichting en begeleiding om de gezinnen zo goed mogelijk voor te bereiden op de overplaatsing. Het COA begrijpt de impact voor de bewoners en levert daarom in deze situatie zoveel als mogelijk maatwerk bij de verhuizing naar andere GL’s. Hierbij handelt het COA zoveel mogelijk in de geest van het standaard verhuisprotocol en een checklist verhuizingen die in samenspraak met werkgroep Kind in AZC is ontwikkeld. Zoals gezegd, streeft het COA ernaar om iedereen die daarvoor in aanmerking komt goede opvang en onderdak te bieden. Zeker met de huidige instroom zijn verhuizingen daardoor soms nodig.
Bent u bereid voorlopig af te zien van de voorgenomen verhuizing van deze 120 bewoners om zodoende naar alternatieven te zoeken waarbij geen gezinnen met kinderen hoeven te verhuizen? Bent u bereid hierover in gesprek te treden met het college van burgemeester en wethouders van Almelo en de Werkgroep Kind in AZC?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk beantwoorden?
Het COA heeft de uitspraak in het kort geding van 5 augustus jl. afgewacht. Om die reden heeft ook de beantwoording van deze vragen langer geduurd dan voorzien.
Het bericht dat middelbare scholen in achterstandsgebieden ‘collectief liegen’ over slechte kwaliteit onderwijs en baat hebben bij meer lesuren |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Scholen in arme wijken schieten te kort»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat de urennorm van 1.040 uur, waarvan 960 uur aan reguliere onderwijsuren en 80 uur aan maatwerkuren, de kwaliteit van het onderwijs verbetert, zeker in de achterstandswijken?
De in deze vraag bedoelde urennorm, die gold van 1 augustus 2013 tot en met 31 juli 2015, is per 1 augustus 2015 vervangen door nieuwe wettelijke kaders voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs. Deze nieuwe wettelijke kaders bieden scholen, veel meer dan de oude urennorm, ruimte om maatwerk te bieden. De ene leerling heeft immers minder tijd nodig voor het reguliere programma, terwijl de andere leerling juist gebaat is bij meer uren. Dit geeft scholen, ook die in achterstandswijken, veel meer mogelijkheden om flexibiliteit en maatwerk te bieden en de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren dan de oude urennorm.
Wat is uw oordeel over de stelling van de voorzitter van de VO-raad die stelt dat de financiering tekortschiet om meer lesuren en daarmee beter onderwijs aan te bieden, terwijl er vanaf 1 augustus 2015 een nieuwe wettelijke urennorm voor minder lesuren gehanteerd gaat worden per opleiding (vmbo, havo, vwo), die zogenaamd meer ruimte en flexibiliteit mogelijk zal maken binnen het onderwijsprogramma en in meer maatwerk kan voorzien?
De reguliere bekostiging is toereikend om het reguliere programma te realiseren. Scholen die vanwege de achterstandssituatie waarin zij en hun leerlingen verkeren hun leerlingen meer zorg, ondersteuning en lesuren moeten bieden, ontvangen hiervoor aanvullende middelen om dit mogelijk te maken. Hoewel ik me realiseer dat scholen graag over nog meer middelen zouden willen beschikken, ben ik het daarom niet eens met de voorzitter van de VO-raad dat de financiering tekort zou schieten.
Bent u voornemens actie te ondernemen richting de «liegende» middelbare scholen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
De in het artikel genoemde classificatie, als zouden middelbare scholen in achterstandswijken «collectief liegen» over de kwaliteit die ze bieden, deel ik niet. Ik ben dan ook niet van plan om hierop actie te ondernemen richting deze scholen.
De uitzending “Waarom Srebrenica moest vallen” |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending «Waarom Srebrenica moest vallen»?1
Ja.
Heeft deze documentaire voor de Nederlandse regering informatie opgeleverd die zij nog niet had? Zo ja, welke informatie en werpt deze informatie volgens u nieuw licht op de rol van Nederland in de val van de enclave en de schokkende gebeurtenissen erna? Zo nee, waarom heeft de Nederlandse regering deze informatie dan niet zelf naar buiten gebracht?
Op 30 juni 2015 heeft de Kamer verzocht om een onderzoek naar aanleiding van het in vraag 1 genoemde tv-programma over de val van Srebrenica. In die periode is bovendien het boek «Veilige gebieden» van oud-minister van Defensie Voorhoeve verschenen dat hetzelfde thema behandelt. Op verzoek van het kabinet heeft het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies een verkenning uitgevoerd naar de besproken onderwerpen. Het NIOD-rapport en de kabinetsreactie daarop heeft de Kamer ontvangen op 18 november 2016 (Kamerstuk 26 122, nr. 45).
Het NIOD stelt dat niet is gebleken dat de bondgenoten Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten geheime afspraken hebben gemaakt om het luchtwapen niet meer in te zetten. Over de voorkennis van de aanval concludeert het NIOD dat niet is gebleken dat bondgenoten op de hoogte waren van een concreet Bosnisch-Servisch plan om de enclave Srebrenica aan te vallen en volledig in te nemen.
Vindt u het niet schokkend dat de Nederlandse en de Bosnische bevolking middels deze documentaire moeten leren over het verraad van Dutchbat en de Bosniërs door onze «bondgenoten» en had de Nederlandse regering deze informatie jaren geleden niet zelf moeten verzamelen om het op een verantwoorde manier met de nabestaanden te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Nederlandse regering sinds de val van de enclave concrete pogingen ondernomen om de informatie die is gepresenteerd in de documentaire en andere aanvullende informatie over het conflict te achterhalen bij andere landen? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven? Zo nee, waarom niet?
In 1996 heeft het kabinet opdracht gegeven aan het toenmalige Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie om de gang van zaken voorafgaand aan, tijdens en na de val van Srebrenica te onderzoeken. Het onderzoek resulteerde in april 2002 in de publicatie van het rapport «Srebrenica, een «veilig» gebied» door dit instituut dat inmiddels Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) heette. Voor het NIOD-rapport van 2002 is uitvoerig onderzoek gedaan in binnen- en buitenlandse archieven en zijn vele gesprekken gevoerd met betrokken personen.
Naar aanleiding van de publiciteit van juni 2015 heeft de Minister van Defensie bij Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten navraag laten doen of over genoemde kwesties meer informatie beschikbaar was. Tevens heeft het kabinet opdracht gegeven aan het NIOD om een verkenning uit te voeren naar de besproken onderwerpen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft aan de bondgenoten verzocht om de gevraagde informatie ook aan het NIOD ter beschikking te stellen. Het NIOD heeft de in 2013 vrijgegeven Amerikaanse documenten betrokken bij de uitgevoerde verkenning die de Kamer, met een kabinetsreactie, op 18 november 2016 heeft ontvangen.
Zoals uiteengezet in deze kabinetsreactie zijn landen in de regel terughoudend met het vrijgeven van gevoelige informatie, zeker als het gaat om informatie over internationaal beleid of van inlichtingendiensten. Het NIOD verwacht dat informatie die nu onder geheimhouding valt, niet op korte termijn wordt vrijgegeven. Het kabinet deelt deze verwachting en acht het daarom niet zinvol bondgenoten nu nogmaals te verzoeken om vrijgave van informatie. Overigens heeft het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken, zoals vermeld in de NIOD-verkenning, nog een verzoek om vrijgave van documenten in behandeling.
Onderschrijft u de strekking van de documentaire, dat er blijkbaar anderhalve maand voor de val van Srebrenica al besloten was door de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk om geen luchtsteun te geven en dat Nederland hierover niet was ingelicht? Zo ja, gaat u deze landen hierop aanspreken? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 stelt het NIOD in de verkenning dat niet is gebleken dat de bondgenoten Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten geheime afspraken hebben gemaakt om het luchtwapen niet meer in te zetten.
Bent u boos over het feit dat deze landen Nederland niet hebben ingelicht over het opschorten van de luchtsteun? Ziet u dit als verraad?
Zie antwoord vraag 5.
Welke belangen speelden er voor de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk volgens u mee om de luchtsteun te blokkeren? Was dit voor de gegijzelde soldaten of speelden er andere politieke overwegingen mee?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat, als de luchtsteun wel had gekomen, de enclave wellicht niet was gevallen en de vreselijke gebeurtenissen hierna wellicht hadden kunnen worden voorkomen? Zo ja, maakt u dit niet verdrietig en woedend? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag is niet met zekerheid te beantwoorden. Het NIOD stelt hierover in de verkenning (pag. 138): «Bij wijze van conclusie: volkomen uitgesloten is het niet, maar er zijn goede redenen om eraan te twijfelen dat tijdige luchtsteun tot resultaat had gehad dat de enclave Srebrenica behouden was gebleven.»
Deelt u de mening dat, omdat het NIOD reeds een onderzoek heeft gedaan en dus niet volledig objectief is, een ander extern team van experts nu een nieuw onderzoek naar het conflict moet uitvoeren? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit ten uitvoering brengen? Zo nee, waarom niet?
Neen, die mening deelt het kabinet niet. Het NIOD heeft een uitstekende wetenschappelijke reputatie en de verkenning door het NIOD heeft geresulteerd in een gedegen rapport. Het kabinet is het NIOD daarvoor bijzonder erkentelijk. Overigens is de verkenning uitgevoerd door andere onderzoekers dan die betrokken waren bij het NIOD-rapport van 2002.
Begrijpt u dat vele Nederlanders en Bosniërs zich door het verraad van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk beledigd en geschoffeerd voelen en zult u alles op alles zetten om deze sentimenten aan deze landen over te brengen? Zo nee, waarom niet?
De NIOD-verkenning heeft geen bewijzen of aanwijzingen opgeleverd dat de genoemde bondgenoten Nederland of de Bosnische bevolking in de steek zouden hebben gelaten of zouden hebben verraden. De in deze vragen genoemde maatregelen zijn niet aan de orde.
Is de Nederlandse regering bereid, op welk niveau dan ook en met wat voor soort vertegenwoordigers dan ook, in elk bilateraal overleg met vertegenwoordigers van de Verenigde Staten, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, deze landen aan te spreken op hun verraad van Nederland en de Bosnische bevolking en in deze overleggen te proberen hierover de onderste steen boven te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u dat de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk het vertrouwen van Nederland hebben geschaad en kunt u toezeggen dat u in de toekomst op het gebied van defensie nooit meer klakkeloos op aanbiedingen, toezeggingen en voorstellen van deze landen zult ingaan zonder hun verraad in het hoofd te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat het voor de gemoedsrust van de ex-Dutchbatters, de Bosniërs en van de Nederlandse bevolking in zijn geheel essentieel is, dat de Amerikaanse veiligheidsdienst-documenten uit de periode dat de Serviërs de enclave veroverden op tafel moeten komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is de Nederlandse regering bereid, op welk niveau dan ook en met wat voor soort vertegenwoordigers dan ook, in elk bilateraal overleg met vertegenwoordigers van de Verenigde Staten, erop aan te dringen dat de veiligheidsdienst-documenten uit de periode waarin de Serviërs de enclave veroverden boven water moeten komen of dat Nederland ze op zijn minst mag inzien? Zo ja, hoe gaat u dit concreet vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke kanalen kan de Nederlandse regering benutten om de Verenigde Staten, aangezien dit land het Internationaal Strafhof niet erkent, verantwoordelijk te houden voor hun verraad en te bewerkstelligen dat Nederland de nodige informatie verkrijgt?
Zie antwoord vraag 4.
Is de Nederlandse regering bereid te overwegen om het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk voor het Internationaal Strafhof te dagen voor het feit dat deze landen mede verantwoordelijk blijken te zijn voor de val van de enclave, het schokkende leed van de Bosniërs erna en het leed van veel van onze Dutchbat-veteranen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Is de Nederlandse regering bereid om in de toekomst, op alle gebieden van internationale samenwerking, uit te gaan van de eigenwaarde en soevereiniteit van Nederland en te stoppen met de ik-huppel-achter-de-grote-landen-aan-doctrine? Zo nee, waarom niet?
In de Beleidsbrief Internationale Veiligheid die de Kamer op 14 november 2014 heeft ontvangen (Kamerstuk 33 694, nr. 6), heeft het kabinet uiteengezet dat samenwerking met andere landen absoluut noodzakelijk is om de veiligheid en de welvaart van ons land te verzekeren.
Hoeveel ex-Dutchbatters die betrokken waren bij het conflict hebben zelfmoord gepleegd en hoeveel ex-Dutchbatters die betrokken waren bij het conflict hebben psychische problemen? Zijn deze cijfers vergelijkbaar met veteranen die betrokken waren bij andere conflicten?
Tijdens het regelmatige overleg tussen Defensie en vertegenwoordigers van de Dutchbat-gemeenschap is onder andere gesproken over de behoefte aan een onderzoek naar de huidige toestand van de Dutchbat-veteranen en naar de vraag of zelfdoding onder deze groep vaker is voorgekomen dan bij andere groepen.
Het is momenteel niet bekend of psychische aandoeningen vaker voorkomen bij Dutchbat-veteranen dan bij militairen die hebben deelgenomen aan andere missies. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft in oktober 2015 een breed onderzoek gepubliceerd naar zelfdoding onder mannelijke militairen die op missie zijn geweest. Dit onderzoeksrapport heeft de Kamer op 19 oktober 2015 ontvangen (Kamerstuk 30 139, nr. 152). Het onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd dat onder deze groep militairen zelfdoding vaker voorkomt dan bij werkende mannen in de niet-militaire bevolking, of bij militairen die niet uitgezonden zijn geweest.
Uit het RIVM-onderzoek zijn niet zonder meer conclusies te trekken voor Dutchbat-veteranen. Het was niet mogelijk om de resultaten uit te splitsen naar afzonderlijke missies. Daarnaast had het onderzoek betrekking op militairen die uitgezonden zijn geweest in de periode 2004 tot 2012 terwijl de Dutchbat-III missie plaatshad in 1995. Een apart onderzoek naar zelfdoding onder Dutchbatters is echter problematisch. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geeft geen toestemming om te rapporteren over minder dan tien zelfdodingen in verband met privacybelangen. Herleidbaarheid naar individuen moet worden vermeden.
Zoals vermeld in de Veteranennota van 3 juni 2016 (Kamerstuk 30 139, nr. 159) is daarom in overleg met de Dutchbat-vertegenwoordigers gekozen voor een nieuw onderzoek langs de lijnen van de eerder uitgevoerde studie «Veteraan, hoe gaat het met u?». Hierover is de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek (RZO) om advies gevraagd. Het overleg hierover tussen de RZO, Defensie en de Dutchbat-vertegenwoordigers verloopt positief. Het onderzoek zal zich niet alleen richten op de toestand van de Dutchbat-veteranen maar ook op hun zorgbehoefte. De resultaten van het onderzoek kunnen aanleiding geven tot verder onderzoek naar de aansluiting tussen de zorgbehoefte en het zorgaanbod.
Vindt u dat de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk mede verantwoordelijk zijn voor de problemen van de ex-Dutchbatters? Zo ja, hoe gaat u deze schade verhalen op deze landen? Zo nee, waarom niet?
Neen. De NIOD-verkenning heeft geen bewijzen of aanwijzingen opgeleverd dat de genoemde bondgenoten Nederland in de steek zouden hebben gelaten.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat een op de vijf Nederlanders niet weet wat er zich in Srebrenica heeft afgespeeld?2 Zo ja, gaat de Nederlandse regering er dan zorg voor dragen dat de genocide en de rol van Nederland in Srebrenica prominenter in de geschiedenisboeken op scholen zal voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De afschuwelijke gebeurtenissen tijdens en na de val van Srebrenica verdienen aandacht. Mede met het oog daarop heeft de Minister van Buitenlandse Zaken in 2015 deelgenomen aan de internationale herdenking van de slachtoffers in Potocari. Verder hebben de Minister-President en de Minister van Defensie in hun toespraken tijdens de Nationale Veteranendag op 25 juni 2016 aandacht besteed aan Srebrenica en de rol van Dutchbat.
De overheid stelt echter niet de inhoud van schoolboeken vast. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap schrijft de kerndoelen, eindtermen en examenprogramma’s van het basisonderwijs en voortgezet onderwijs op hoofdlijnen voor. Uitgevers werken deze verder uit in individuele lesmethodes, in dialoog met leraren, wetenschappers en diverse andere stakeholders in het onderwijs. Het is aan de scholen en de leraren om te bepalen welke lesmethodes zij gebruiken en hoe in de les aandacht wordt besteed aan de verschillende onderwerpen.
Is de Nederlandse regering bereid om de Bosniërs technische en financiële hulp te bieden bij het zoeken en het identificeren van de 1000 nog niet geïdentificeerde slachtoffers?3 Zo ja, wanneer en hoe gaat zij dit doen en is de regering ook bereid de andere betrokken landen aan te sporen dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt al vele jaren de International Commission on Missing Persons (ICMP) bij het zoeken naar en identificeren van de slachtoffers in Bosnië-Herzegovina, onder wie ook slachtoffers van de genocide in Srebrenica. De ICMP heeft met steun van Nederland vele vermisten uit Srebrenica teruggevonden en kunnen identificeren. Ook voor de laatste nog 1.000 vermisten in Srebrenica heeft Nederland extra financiering vrijgemaakt.
Andere landen en de EU steunen het werk van ICMP eveneens financieel. De ICMP werkt intensief samen met de Bosnische autoriteiten bij de zoektocht en identificatie, zoals met het Bosnische Missing Persons Institute(MPI) en met het kantoor van de openbare aanklager.
Is de Nederlandse regering bereid een nationaal monument op te richten om de slachtoffers en de rol van Nederland in het conflict op een waardige manier te kunnen herdenken en, conform de oproep van het Europees parlement, van 11 juli een nationale gedenkdag te maken? Zo nee, waarom niet?
Nederland is elk jaar vertegenwoordigd bij de herdenking van de slachtoffers in Potocari. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 20 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken in 2015 deelgenomen aan deze herdenking. Daarnaast houden organisaties in Nederland jaarlijks op 11 juli een herdenking op het Plein in Den Haag. Begin juli 2016 heeft de Minister van Defensie besloten, naar aanleiding van verzoeken daartoe van zowel organisatoren als Dutchbat-veteranen, dat voortaan tijdens deze herdenking de vlag boven het ministerie aan het Plein halfstok zal worden gehangen.
Is de Nederlandse regering bereid om, na de recentelijk geopenbaarde informatie, opnieuw te kijken naar de ingediende schadeclaims door nabestaanden en wat deze informatie hier voor gevolgen voor heeft? Zo nee, waarom niet?
De conclusies van de NIOD-verkenning geven daartoe geen aanleiding. Het kabinet gaat verder niet in op lopende rechtszaken.
De afkoopsom voor een oud-bestuurder van ggz-instelling Rivierduinen |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «halfjaarsalaris als afkoopsom zorgbestuurder Rivierduinen»?1
Ik ben op de hoogte van dit bericht.
Vindt u het te verantwoorden dat een zorgbestuurder met relatief weinig dienstjaren, gezien de toen geldende kantonrechtersformule, een dergelijke afkoopsom meekrijgt? Welke buitensporige inspanningen voor de geestelijke gezondheidszorg (ggz) heeft onderhavige zorgbestuurder in drie dienstjaren geleverd, dan wel van welk slecht werkgeverschap was sprake, om een afkoopsom te rechtvaardigen?
Het CIBG zal onderzoeken of deze ontslagregeling conform de Wet Normering Topinkomens (WNT) is uitgevoerd. Het CIBG is toezichthouder/ handhaver waar het de uitvoering van de WNT voor de zorgsector betreft. Met de WNT wordt, naast een maximum bezoldiging een maximale ontslagvergoeding (waaronder ontslagregelingen kunnen worden geschaard) van € 75.000 of (indien een bestuurder op jaarbasis minder verdient) maximaal een jaarsalaris geregeld. Bestaande afspraken van voor de inwerkingtreding van de WNT kunnen echter wel onder overgangsrecht vallen.
In hoeverre ziet u de recente aanscherping van de Wet normering topinkomens als een instrument om de groeiende zorguitgaven te beteugelen en de afspraken in het bestuurlijk akkoord ggz na te komen?
De WNT heeft een andere doelstelling dan het beteugelen van groeiende zorguitgaven. Het doel van de wet is het tegengaan van bovenmatige beloningen en ontslagvergoedingen bij instellingen in de (semi)publieke sector.
Deelt u de mening dat zorginstellingen contracten met bestuurders die afgesloten zijn voor aanscherping van de Wet normering topinkomens ook in geest van deze aanscherping moeten behandelen? Vindt u dat instellingen dat vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid verplicht zijn aan hun patiënten en werknemers? Zo ja, hoe gaat u zorginstellingen daartoe bewegen? Zo nee, waarom niet?
De aanscherping van de WNT-norm door de Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT ziet enkel op de hoogte van de bezoldiging. De normering van de ontslagvergoedingen is sinds 1 januari 2013 ongewijzigd. In een aantal gevallen kan het zo zijn dat (ontslag)regelingen onder het overgangsrecht van de WNT vallen. Hiernaast kan worden opgemerkt dat het aan de instellingen zelf is om vooruit te lopen op nieuwe wetgeving (in dit geval de genoemde aanscherping). Op dit moment handelen zij niet in de strijd met de wet. Sommige instellingen lopen vooruit op deze ontwikkelingen.
Hoe kan het zijn dat Rivierduinen goede werknemers ontslaat en ook een nieuwe ontslagronde aankondigt terwijl er afgelopen jaar 2,7 miljoen euro winst is gemaakt? Is bij de beëindigde dienstverbanden van desbetreffende medewerkers ook zo fors naar boven afgeweken van de toen geldende kantonrechtersformule? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Rivierduinen heeft aangegeven te voldoen aan de CAO GGZ voor de overige werknemers. Binnen de CAO zoals die gold voor 1 juli 2015 gold een ontslag-vergoeding van maximaal 63 maanden. Per 1 juli 2015 geldt een zogenaamde activeringsregeling, die aansluit op de per die datum vanuit de Wet werk en zekerheid geldende aanspraak op de transitievergoeding bij ontslag.
Het bericht dat middelbare scholen geen genoegen nemen met het schooladvies van de basisschool |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de enquête van de Vereniging Openbaar Onderwijs (VOO) waaruit blijkt dat driekwart van de ondervraagde basisschoolleerkrachten aangeeft dat het voortgezet onderwijs om aanvullende informatie vraagt?1
Ja.
Zijn alle middelbare scholen inmiddels op de hoogte dat het schooladvies leidend is en dat middelbare scholen geen andere gegevens, zoals de Cito-toets, mogen gebruiken voor plaatsing? Zo nee, waarom niet?
Ja, alle middelbare scholen zijn daarvan inmiddels op de hoogte. Alle basis- en middelbare scholen zijn op verschillende manieren over de nieuwe wet- en regelgeving over de overgang van primair naar voortgezet onderwijs geïnformeerd. Zo heb ik onder andere begin maart 2015 aan alle PO- en VO-scholen een brief gestuurd waarin de nieuwe regelgeving werd uiteengezet en toegelicht. Deze brief is mede verstuurd naar aanleiding van de in het Kamerdebat van 25 februari jl. ingediende en daarna aangenomen motie-Ypma, waarin wordt gevraagd om duidelijk te communiceren over wat wel en niet is toegestaan onder de gewijzigde regelgeving.2 Op de website www.vanponaarvo.nl, een gezamenlijk initiatief van de PO-Raad en de VO-raad, kunnen scholen precies zien wat niet mag, wat wél is toegestaan en welke uitzonderingen er zijn. Op die website is ook praktische informatie te vinden om de overgang van leerlingen van de basisschool naar de middelbare school zo goed mogelijk te laten verlopen. Ook is informatie te vinden op www.rijksoverheid.nl. Daarnaast kunnen scholen bij verschillende partijen terecht met vragen, waaronder het Informatiecentrum Onderwijs van DUO, de Inspectie van het Onderwijs (verder: de inspectie), de VO-raad en de PO-raad.
Herkent u het beeld uit het onderzoek van de Vereniging Openbaar Onderwijs dat driekwart van basisschoolleerkrachten gevraagd wordt om aanvullende gegevens over leerlingen aan te leveren vanwege het schooladvies? Zo nee, hoe kunt u dat verschil verklaren?
Ik herken dit beeld in zoverre dat veel basisscholen rondom de toelating van leerlingen tot het voortgezet onderwijs, meer informatie verstrekken dan alleen het schooladvies. Het schooladvies is namelijk onderdeel van het onderwijskundig rapport dat wordt overgedragen aan de ontvangende school voor voortgezet onderwijs. Dit rapport bevat meer relevante informatie over de leerling dan alleen het schooladvies. De ouders van de leerlingen krijgen een afschrift van het rapport. Onderling kunnen de betrokken scholen afspreken of informatie uit het rapport vóór de toelating of ná de toelating wordt overgedragen. De bredere informatie uit het rapport is nuttig voor de school voor voortgezet onderwijs om meer inzicht te krijgen in de eventuele ondersteuningsbehoefte van de leerling of om te helpen beslissen in welke brugklas de leerling zal starten. Het staat scholen vrij om deze aanvullende informatie al voor de toelating over te dragen. Wat niet is toegestaan, is dat de school voor voortgezet onderwijs de toelating van leerlingen op deze informatie baseert. Het basisschooladvies is immers leidend voor de toelating. Uit het onderzoek van VOO blijkt niet dat dit gebeurt. De inspectie heeft dergelijke signalen ook niet ontvangen.
Bent u bereid in de eerder toegezegde quick-scan, die nader ingaat op de problemen die zich voordoen omtrent het schooladvies, de volgende zaken mee te nemen: de mate waarin middelbare scholen vragen naar de Citoscore; de mate waarin middelbare scholen eigen toelatingstoetsen afnemen; de mate waarin middelbare scholen vragen naar het onderwijskundig rapport of leerlingvolgsysteem of dit laten meewegen in de plaatsing?
De quick scan is een eerste onderdeel van een in gang gezette algehele evaluatie van de regelgeving die vier jaar lang loopt en is aan het onderzoek toegevoegd naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer om zo snel mogelijk over informatie te beschikken. De quick scan levert een kleinschalige, eerste indruk op: een algemeen beeld van hoe het dit jaar is gegaan met de aanmelding en plaatsing van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Het is naar zijn aard echter geen representatief onderzoek op basis waarvan harde, landelijke conclusies getrokken kunnen worden over de mate waarin middelbare scholen aanvullende eisen stellen of andere gegevens laten meewegen bij de plaatsing van leerlingen.
Wanneer kan de Kamer een voorstel tot wijziging van de wet verwachten vanwege de motie-Klaver c.s over het niet vooraf delen van het onderwijskundig rapport (Kamerstuk 31 289, nr. 234)?
In het plenaire debat «Omzeilen schooladvies» van 25 februari jl. heb ik deze motie ontraden. De motie is daarop aangehouden en alsnog in april door uw Kamer in stemming gebracht en aangenomen. In de aan uw Kamer toegezegde brief over de eerste ervaringen met de nieuwe eindtoetsing en schooladvisering 2015, zal ik aangeven hoe ik met deze motie zal omgaan. Deze brief ontvangt uw Kamer in de loop van oktober 2015.
De bescherming van persoonsgegevens in de zorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Zorg kent nieuwe privacyregels niet»1 en «Artsen whatsappen elkaar patiëntinformatie»?2
Ja, ik heb kennis genomen van deze berichten.
Bent u van mening dat de zorgsector onvoldoende op de hoogte is van nieuwe regels voor de bescherming van persoonsgegevens en de risico’s voor de sector? Zo ja, welke kennis had u hier al verwacht? Zo nee, waarom niet?
De wetswijziging waarop wordt gedoeld is de wet van 4 juni 2015 (Stb. 2015, 230) tot invoering van een meldplicht bij de doorbreking van maatregelen voor de beveiliging van persoonsgegevens (meldplicht datalekken) alsmede uitbreiding van de bevoegdheid van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) om bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) een bestuurlijke boete op te leggen. Deze wet treedt op 1 januari 2016 in werking (inwerkingtredingsbesluit van 1 juli 2015, Stb. 2015, 281). De meldplicht voor datalekken heeft een algemene strekking en is derhalve niet uitsluitend gericht op de zorgsector.
Het is in beginsel aan de zorgsector (net als bij andere sectoren) zelf zich de inhoud van de wet eigen te maken en deze toe te passen in de praktijk. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de beleidsregels in de vorm van richtsnoeren die zullen worden opgesteld door het CBP. Dit najaar zal het CBP een openbare consultatie houden over door hem opgestelde concept-richtsnoeren. Ik verwacht dat de zorgsector ook gebruik maakt van de mogelijkheid om te reageren. Op grond van artikel 67 van de gewijzigde Wbp overlegt het CBP voorafgaand aan het vaststellen van de richtsnoeren voor de meldplicht datalekken met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daarnaast zal het kabinet, in samenspraak met het CBP, brede bekendheid geven aan de nieuwe regels.
Ik houd geen zicht op de voorbereidingen die zorginstellingen treffen, omdat het aan de zorginstellingen zelf is om aan de regelgeving te voldoen. Ik kan dus ook niet inschatten of de zorgsector voldoende op de hoogte is van de nieuwe regels. Het is uiteindelijk aan het CBP als toezichthouder om dit te controleren.
Voor zover in vraag 2 nog gedoeld wordt op de Europese privacyverordening, wil ik u erop wijzen dat deze verordening nog in ontwikkeling is en er nog geen datum bekend is waarop de verordening tot stand zal komen en in werking treedt. Daarna geldt een implementatietermijn van twee jaar voordat de verordening van toepassing wordt in de lidstaten. Ik verwacht dan ook niet dat de zorgsector reeds van de precieze inhoud van deze verordening op de hoogte is.
Op welke wijze worden organisaties in de zorg, die zeer gevoelige data beheren, geïnformeerd over de wijzigingen in de Wet bescherming persoonsgegevens die op 1 januari 2016 van kracht worden? Hoe wordt er zicht gehouden op de voorbereidingen die zorginstellingen treffen voor de invoering van de meldplicht datalekken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de zorg voor de bescherming van persoonsgegevens niet gewaarborgd kan worden met enkel technische voorzieningen, maar dat het gedrag van de gebruikers even belangrijk is? Zo ja, hoe wordt ervoor gezorgd dat de verantwoordelijkheid van de bescherming van medische persoonsgegevens in de werkzaamheden van alle betrokkenen geïntegreerd wordt?
Ik deel uw mening dat het gedrag van mensen mede bepalend is voor de bescherming van persoonsgegevens. Het is aan de zorgsector zelf invulling te geven aan hetgeen in wet- en regelgeving hieromtrent is geregeld. De koepels van zorgverleners en diverse regionale (ICT-) samenwerkingsverbanden van zorgaanbieders hebben de wettelijke regels rond privacy en beroepsgeheim bij uitwisseling van patiëntgegevens praktisch toepasbaar gemaakt in de Gedragscode elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (EGiZ).
Bent u van mening dat een communicatieplatform als Whatsapp voldoende beveiligd is voor de uitwisseling van patiëntgegevens en foto’s? Zo ja, waarom? Zo nee, welke risico’s kleven er aan?
In zijn algemeenheid geldt dat uitwisseling van persoonsgegevens moet voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving, met name de Wbp. Het CBP ziet hierop toe. Het CBP heeft in februari 2013 richtsnoeren vastgesteld waaraan de beveiliging van persoonsgegevens moet voldoen.
Moet aan patiënten separaat toestemming gevraagd worden voor hun gegevens uitgewisseld mogen worden via een nieuw communicatieplatform als Whatsapp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan deze expliciete toestemming georganiseerd worden?
Voor alle systemen voor elektronische gegevensuitwisseling geldt dat ze moeten voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving als de Wbp en de Wet geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO). Voor gegevensuitwisseling is toestemming van de patiënt nodig (met uitzondering voor waarnemers en rechtstreeks bij de behandeling betrokkenen). Uiteraard geldt daarbij dat elektronische gegevensuitwisseling alleen is toegestaan als er sprake is van passende beveiliging op grond van de Wbp.
Wordt er binnen de medische sector nagedacht over en/of gewerkt aan een kader voor veilige manieren om snel en direct informatie uit te wisselen tussen medisch professionals, ook buiten hun vaste werkplek? Zo nee, wilt u de noodzaak hiervoor bespreken met de sector? Zo ja, op welke wijze draagt u aan dit proces bij met kennis en expertise?
Mijn verantwoordelijkheid is de randvoorwaarden te creëren waaronder gegevens veilig kunnen worden uitgewisseld. In aanvulling op de bestaande wet- en regelgeving (WGBO en Wbp) ligt mijn wetvoorstel Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens ter behandeling bij de Eerste Kamer. In een algemene maatregel van bestuur (AMvB) op grond van artikel 26 Wbp worden specifieke functionele, technische en organisatorische eisen gesteld aan elektronische gegevensuitwisseling. In deze AMvB wordt voor de informatiebeveiliging in de zorg dwingend verwezen naar beschikbare normen van het Nederlands Normalisatie-instituut, te weten NEN 7510;2011 (NEN 7510) en de verdere uitwerking van deze algemene norm betreffende informatiebeveiliging in de zorg in NEN 7512 en NEN 7513. Als een zorgaanbieder de in NEN 7510 en overige genoemde normen aangegeven maatregelen heeft getroffen, mag er vanuit worden gegaan dat deze «passende technische en organisatorische maatregelen» heeft getroffen, als bedoeld in artikel 13 van de Wbp.
Het is aan de zorgsector zelf deze regels om te zetten in verantwoord gedrag. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4, hebben zorgaanbieders de bestaande wet- en regelgeving rond veilige gegevensuitwisseling «vertaald» in een praktische gedragscode voor zorgaanbieders: de gedragscode Elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (EGiZ).
Het gebruik van software van het Hacking Team door de Nationale Politie (NP) |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Kees Verhoeven (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nationale Politie geïnteresseerd in spionagesoftware Hacking Team»?1 Herinnert u zich antwoorden op eerdere vragen over vergelijkbare software van 13 oktober 2011 en 7 oktober 2014?2
Ja.
Klopt het dat het bedrijf Hacking Team een productpresentatie zou houden voor de NP over hun producten? Is deze presentatie doorgegaan, na de ingrijpende inbraak bij het bedrijf?
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid Oosenbrug (PvdA) over het gebruik van een softwarefout door de Amerikaanse inlichtingendiensten (kenmerk 2015Z09552), brengt het verstrekken van informatie over welke specifieke software de opsporingsdiensten beschikken, testen en gebruiken grote risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen. Dit geldt dus ook voor het verstrekken van informatie omtrent de broncode, de robuustheid en de daarmee samenhangende veiligheidsvraagstukken. Ik kan hier derhalve geen informatie over verstrekken. Ik hecht er aan om te benadrukken dat er altijd gehandeld wordt binnen de bestaande wet- en regelgeving.
Voor het opsporen van bepaalde strafbare feiten kunnen op bevel van het Openbaar Ministerie (OM) bijzondere opsporingsbevoegdheden worden toegepast. Bij de inzet van dergelijke bevoegdheden dient het belang van de opsporing proportioneel te zijn aan de inbreuk die de bevoegdheid maakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte of derden. Bovendien dient het te verkrijgen bewijs niet door de inzet van een andere, lichtere bevoegdheid te kunnen worden verkregen (subsidiariteit). Bij de inzet van ingrijpende bevoegdheden is machtiging van de rechter-commissaris vereist. De proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet van de bevoegdheid, en het gebruik van het technisch hulpmiddel dat wordt ingezet ter uitvoering voor de bevoegdheid, worden hierbij getoetst.
De politie beschikt over software die fysiek geïnstalleerd kan worden op de computer van een verdachte, waarmee ten behoeve van opsporingsdiensten toegang kan worden verkregen tot die computer en waarmee gegevens daarvan kunnen worden overgenomen. De inzet van dit middel beperkt zich, gelet op de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering, tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie (op basis van artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering). Inzet ten behoeve van een heimelijke doorzoeking van gegevensdragers is binnen de wettelijke kaders niet toegestaan. Voorts is het onder bepaalde omstandigheden op basis van artikel 125i van het Wetboek van Strafvordering op basis van een machtiging van de rechter-commissaris mogelijk om op afstand een computersysteem te betreden, met als uitsluitende doel de computer te doorzoeken op vooraf bepaalde gegevensbestanden en deze zo nodig in beslag te nemen door ze vast te leggen. In een aantal strafzaken waarin het ging om zeer ernstige feiten is hiervan sprake geweest.
Inzet kan slechts plaatsvinden na voorafgaande goedkeuring door het OM. Ik zie op dit moment geen aanleiding om het beleid dan wel wet- of regelgeving omtrent de keuring en de inzet van dergelijke middelen aan te passen. De beschikbare technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie worden voorafgaand aan de inzet gekeurd door de onafhankelijke keuringsdienst van de politie. Deze keuring is voornamelijk gericht op de authenticiteit en integriteit van het middel.
Maakt de NP of andere overheidsdiensten al gebruik van de software van dit bedrijf? Zo ja, wat zijn de gevolgen van de inbraak voor dit gebruik?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de programma’s om computers binnen te dringen meer mogelijkheden hebben dan de wet in Nederland toestaat om te gebruiken? Zo ja, hoe verzekert u zich ervan dat de software die de NP bezit om computers binnen te dringen alleen gebruikt wordt voor de doeleinden die de wet nu al toestaat en niet voor verdergaande, onwettige doeleinden?
Zie antwoord vraag 2.
Beschikt de NP over de broncode van de software die ze gebruikt om computers binnen te dringen? Zo ja, is de robuustheid en de veiligheid van deze software op basis van de broncode onderzocht? Zo nee, hoe wordt de correcte en veilige werking van deze software dan gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de inbraak bij het bedrijf Hacking Team, de daaruit gebleken ernstig tekortschietende beveiliging en de eerdere vraagtekens bij de deugdelijkheid van vergelijkbare software voor u aanleiding de keuring en de inzet van deze categorie software te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inzicht in de fouten en de kwetsbaarheden die door de software van het bedrijf Hacking Team gebruikt wordt? Zo nee, hoe probeert u hierover informatie te krijgen? Zo ja, wat doen het Nationaal Cyber Security Centrum en de rijksoverheid teneinde deze kwetsbaarheden en de risico's die daaruit voortvloeien weg te nemen?
De bedrijfsinformatie van Hacking Team, die op 5 juli 2015 openbaar werd, bevatte informatie over meerdere onbekende kwetsbaarheden, zogenaamde zero-days. Zodra deze kwetsbaarheden in software bekend werden, heeft het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) hierover beveiligingsadviezen uitgebracht. Uiteraard blijft het NCSC de situatie nauwgezet volgen. Daarnaast worden vanuit het NCSC, conform haar reguliere verantwoordelijkheden, onderdelen van rijksoverheid en (andere) vitale organisaties in het algemeen op frequente basis geadviseerd over kwetsbaarheden in hard- en software en de wijze waarop deze kunnen worden verholpen.
Deelt u de mening dat cybersecurity het meest gebaat is bij het dichten van ontdekte kwetsbaarheden in plaats van het instandhouden waardoor zij ook voor kwaadwillenden en dubieuze regimes bruikbaar zijn?
Ik deel de mening dat cybersecurity het meest gebaat is bij het dichten van ontdekte kwetsbaarheden. Ter versterking van de digitale veiligheid van Nederland en het beperken van de criminaliteit stimuleert de Nederlandse overheid het melden van kwetsbaarheden, onder meer met het beleid voor responsible disclosure. Dit beleid stimuleert het op verantwoorde wijze en actief openbaar maken van kwetsbaarheden door overheid, bedrijfsleven, beveiligingsonderzoekers en ethische hackers en het samen werken aan het verhelpen van deze kwetsbaarheden. Internationaal hecht het kabinet ook veel waarde aan responsible disclosure en zal het belang daarvan dan ook blijven uitdragen.
Ook neemt Nederland wereldwijd een leidende rol in bij de beperking op uitvoer van ICT goederen en software naar regimes met een slechte staat van dienst op het gebied van mensenrechten via onder andere multilaterale fora als de Global Conference on Cyberspace 2015 en het statement over het gebruik en de export van surveillance technologie van de Freedom Online Coalition 4.
Zoals reeds is aangegeven in mijn beantwoording op de vragen 2 t/m 6, is het onder bepaalde omstandigheden mogelijk om ten behoeve van de opsporing toegang te verschaffen tot computersystemen. Dit dient echter altijd voorzien te zijn van een wettelijke basis en van solide waarborgen. Voor een nadere toelichting op de wijze waarop overheidsdiensten omgaan met kwetsbaarheden verwijs ik u graag naar de beantwoording van de vragen van het lid Oosenbrug (PvdA) over het gebruik van een softwarefout door de Amerikaanse inlichtingendiensten (kenmerk 2015Z09552).
Ziet u ethische en technische bezwaren tegen het gebruik door de overheid van software, die nog ongepubliceerde kwetsbaarheden in computersystemen gebruikt teneinde toegang te verschaffen? Zo nee, hoe oordeelt u dan over het misbruik door exploit-kits van de kwetsbaarheden die het bedrijf Hacking Team gebruikte en de klandizie voor deze software van dubieuze regimes? Zo ja, hoe wilt u bijdragen aan een veilige ICT-infrastructuur waarin fouten en zwakke plekken in software en hardware zo snel mogelijk verholpen worden?
Zie antwoord vraag 8.
De artikelen “ANBO: Het gaat mis met de thuiszorg”, en “Thuiszorg wordt zorgenkind” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen «ANBO: Het gaat mis met de thuiszorg, gepubliceerd in Leeuwarder Courant» van 8 juli 20151 en «Thuiszorg wordt zorgenkind», gepubliceerd in AD/Haagsche Courant van 8 juli 2015?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat volgens onderzoek van de Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen (ANBO) inmiddels in 78 gemeenten de huishoudelijke hulp wordt teruggeschroefd of afgeschaft, zonder dat er het wettelijk verplichte gedegen onderzoek aan voorafgaat?
Het door een gemeente vooraf generiek uitsluiten van een voorziening gericht op ondersteuning in het voeren van huishouding verhoudt zich niet met het kader van de Wmo 2015. De wet schrijft in geval van melding van een ondersteuningsbehoefte, een individuele benadering door middel van een expliciet in de wet gespecificeerd onderzoek voor. Het versoberen of beëindigen van (een bestaande, doorlopende voorziening van) huishoudelijke hulp is slechts mogelijk wanneer dat vooraf is gegaan door een zorgvuldig voorbereide individuele afweging. Het wettelijk kader biedt de cliënt dan ook de benodigde waarborgen.
Indien een inwoner het niet eens is met het besluit van zijn gemeente om de huishoudelijke hulp te versoberen, te beëindigen, via een algemene voorziening te verstrekken of van mening is dat het overgangsrecht in zijn situatie onvoldoende recht is gedaan, dan staat de mogelijkheid van bezwaar of beroep open. In het kader van de bezwaarprocedure wordt de beslissing van het college op het punt waarop de cliënt bezwaar maakt volledig heroverwogen. Daar waar ten onrechte geen of een ontoereikend onderzoek heeft plaatsgevonden, dient dit als regel opnieuw te worden uitgevoerd. Gemeenten moeten het feit dat bezwaar en beroep mogelijk is kenbaar maken aan de cliënt.
Hoe beoordeelt u het bericht dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) erkent dat het in meerdere gemeenten schort aan communicatie van die gemeente naar de burger?
Een belangrijk onderdeel van een cliëntvriendelijke en effectieve uitvoering van de Wmo 2015, waarin het leveren van maatwerk voor de cliënt uitgangspunt is, is goede, persoonlijke communicatie met de cliënt. Het ontbreken van goede communicatie met de cliënt kan niet alleen leiden tot nodeloze ongerustheid van de cliënt, maar ook bijvoorbeeld tot onnodige bezwaar- en beroepszaken.
Evenals de VNG constateer ik dat er dit jaar bij een aantal gemeenten nog sprake is van problemen bij de bejegening van cliënten. Een aantal gemeenten worstelt nog met het goed vormgeven van de keukentafelgesprekken, zo blijkt uit de digitale ledenraadpleging «zorg naar gemeenten» van de samenwerkende cliëntenorganisaties. Op basis van de ledenraadpleging hebben de organisaties aanbevelingen voor gemeenten opgesteld. Uit een in april jl. uitgevoerde peiling door het programma Aandacht voor Iedereen (AvI)3 blijkt dat mensen nog niet goed geïnformeerd zijn over de (nieuwe) spelregels. Ik heb dit bij wethouders en andere partijen de afgelopen periode regelmatig onder de aandacht gebracht en zal partijen hierop blijven aanspreken. Het merendeel van de gesprekken is in toenemende mate echt persoonlijk: bij mensen thuis (72%) of op een andere locatie (16%). Daarnaast constateer ik een afname in het aantal meldingen en signalen bij de zgn. «implementatietafel». De monitor biedt de gemeenten, voor zover nodig, een goede basis om tot verdere verbetering te komen.
Deelt u de mening dat het versturen van standaardbrieven door gemeenten inzake de toekenning van WMO-voorzieningen niet strookt met de wettelijke plicht een zorgvuldig individueel onderzoek uit te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor wat betreft de procedure die gevolgd moet worden bij de toekenning, maar ook bij het beëindigen van voorzieningen op basis van de Wmo 2015 verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2. In algemene zin gaat het te ver om te concluderen dat het verzenden van standaardbrieven geen onderdeel kan uitmaken van de procedure die gemeenten volgen om een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning te beoordelen. Wel heb ik in mijn antwoord op vraag 3 het belang van een goede, zorgvuldige en persoonlijke communicatie met de cliënt benadrukt. Op de persoon afgestemde communicatie over zijn ondersteuningsbehoefte en de (on)mogelijkheden om hier zelf in te voorzien, vereist naar aard een dialoog en daarmee mondeling contact.
Hoe beoordeelt u het standpunt van de VNG, dat er weliswaar «idealiter in elke gemeente een keukentafelgesprek met iedere burger plaatsvindt, maar dat dat niet haalbaar is gezien de schaal waarop de beoordelingen plaats moeten vinden en de kosten die dat met zich meebrengt»?
De Wmo 2015 beschrijft helder in welke gevallen een onderzoek (waaronder het keukentafelgesprek) dient plaats te vinden. Op het moment dat bij het college een melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, dient er een onderzoek uitgevoerd te worden zoals beschreven in de Wmo 2015 (artikel 2.3.2). Daar waar er sprake is van het versoberen of beëindigen van een voorziening, zal een gemeente dit moeten doen op basis van een weloverwogen individuele afweging. Dit vloeit reeds voort uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de Algemene wet bestuursrecht. Het is van belang dat de gemeente een besluit goed motiveert. Om dit zorgvuldig te doen zal de gemeente de burger in deze afweging moeten betrekken.
De gemeente moet in alle gevallen een gedegen individuele afweging maken van de omstandigheden van het geval en kan daar niet vanaf wijken vanwege de schaal waarop die onderzoeken moeten plaatsvinden en of vanwege de daaraan verbonden kosten. Bovendien is er vanuit het Rijk voor 2015 extra budget beschikbaar gesteld om de effecten van de overgang te «verzachten» en gemeenten de gelegenheid te geven om een zorgvuldige overgang te realiseren.
Wat zegt het in de vorige vraag genoemde standpunt van de VNG over de haalbaarheid van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in huidige vorm, met het huidige budget?
Het uitgangspunt is het bij vraag 5 beschreven wettelijke kader. De praktijk laat ook zien dat het haalbaar is de Wmo 2015 in de huidige vorm uit te voeren met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving. Gemeenten beschikken hierbij over het instrumentarium, waaronder de financiële middelen, om de Wmo 2015 goed uit te voeren.
Hoe verklaart u het feit dat sommige gemeenten het niet haalbaar achten een individueel zorgvuldig onderzoek te doen, maar anderen (zoals de gemeente Huizen) wel?
Binnen de gemeente is het college verplicht de uitvoering van de Wmo 2015 zo vorm te geven dat deze zich verhoudt met de in de wet opgenomen kaders. In mijn antwoord op vraag 5 heb ik aangegeven in welke gevallen een onderzoek, zoals opgenomen in de Wmo 2015, moet worden uitgevoerd. Deze wettelijke bepalingen gelden voor alle gemeenten en zijn daarmee het uitgangspunt voor hun beleid en de uitvoering daarvan. Hiermee is geborgd dat proces van beoordeling van meldingen van een ondersteuningsbehoefte en aanvragen om ondersteuning in elke gemeente aan minimale, in de wet gespecificeerde, eisen dient te voldoen.
Nu is vastgesteld dat de wet helder is over de situaties waarin het onderzoek dient plaats te vinden en aan welke minimale eisen dit onderzoek dient te voldoen is het aan de colleges van burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor een correcte uitvoering. De gemeenteraad heeft primair de verantwoordelijkheid om het college te controleren op een zorgvuldige uitvoering van de wet. Het is dan ook in de eerste plaats aan gemeenteraden om in actie te komen en colleges daar waar aangewezen te bewegen tot bijsturing. Daarnaast bevat de wet de benodigde waarborgen voor de cliënt om bezwaar te maken en zo nodig beroep in te stellen tegen hem onwelgevallige gemeentelijke besluitvorming, bijvoorbeeld in die situatie waarin de gemeente het door de wet voorgeschreven onderzoek onvoldoende zorgvuldig heeft uitgevoerd. Zoals ik in mijn brief aan wethouders van 9 april 2015 heb benadrukt gaat er van de gewezen rechterlijke uitspraken ook een corrigerende werking uit; ik heb wethouders opgeroepen hun beleidsuitvoering aan deze uitspraken te toetsen en zo nodig aan te passen. Ik zie en ga er ook vanuit dat zij hierin hun verantwoordelijkheid nemen.
Op het moment dat uit de feiten blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wettelijke kaders en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, heb ik de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken. Op basis van mijn huidig inzicht heb ik op dit moment geen aanleiding om van deze bevoegdheden gebruik te maken.
Vindt u het wenselijk dat het afhangt van de gemeente waar iemand woont, of er al dan niet zorgvuldig onderzoek wordt gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om te borgen dat alle gemeenten zich aan de wet houden en een zorgvuldig individueel onderzoek uitvoeren?
Zie antwoord vraag 7.
De uitbetaalde bonus van de voormalig topman van de NS en de uitspraken van de minister van Financien over deze zaak |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u in het Algemeen overleg van 1 juli 2015 over staatsdeelnemingen vertelde dat er nog een openstaande vraag was over het omzetten van een variabele beloning in een vaste beloning met een lage conversiefactor en dat die hoge variabele beloning, onder andere van de heer Huges, dus omlaag moest?
Ik heb gezegd dat de hoge variabele beloning van de CFO structureel omlaag moest en dat er dientengevolge gesproken moest worden over een bescheiden conversie van die verlaagde variabele beloning in het vaste loon van de CFO.
Herinnert u zich dat u in dat overleg verder meedeelde: «Vervolgens heeft, ook tot mijn verbijstering, dhr. Huges, die een verslagje gezien had, zelf tegen de HR-afdeling gezegd: mag ik mijn bonus ontvangen? U moet mij de bonus uitbetalen en de HR-afdeling heeft dat gedaan, buiten de Raad van Commissarissen om. De Raad van Commissarissen was nog in overleg met Financiën om dit zorgvuldig af te wikkelen. Dat is wat er is gebeurd en dat is ook de Raad van Commissarissen pas later, toen we te spreken kwamen over is die bonus eigenlijk al uitgekeerd, kunnen we hem nog inhouden, etc. toen is gebleken, dat die bonus al was uitbetaald op basis van een opdracht door de heer Huges zelf aan de HR-afdeling van de NS»?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Dijsselbloem en Huges ruziën ook over bonus»?1
Ja.
Had de discussie over het omzetten van een variabele beloning in een vaste beloning ook betrekking op de beloning van de heer Huges in 2014? Zo nee, waarom legde u wel een verbinding in het Algemeen overleg staatsdeelnemingen?
Er was sprake van een totaalpakket, waarover pas op 2 juni overeenstemming werd bereikt. Voor een gedetailleerder inzicht in het verloop van deze gesprekken verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van de leden Koolmees en Van Veldhoven hierboven.
Kunt u aangeven of de Raad van Commissarissen de variabele beloning al op 10 februari van dit jaar heeft besproken en goedgekeurd?
De raad heeft op 10 februari een besluit genomen over de variabele beloning. Diezelfde dag heeft de toenmalige voorzitter van de raad van commissarissen dat besluit gemeld aan de aandeelhouder. Ik heb vervolgens om een gesprek gevraagd. De raad van commissarissen besloot op 11 februari zijn besluit van de vorige dag aan te houden, om zijn overwegingen met de aandeelhouder te kunnen bespreken. Sindsdien liep overleg over de in het vorige antwoord genoemde onderwerpen, dat op 2 juni werd afgerond.
Klopt het dat de secretaris van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen op 4 maart een mail stuurde naar beide gremia over de bonusafspraak?
Ik ben met die e-mail niet bekend. Uit navraag door mijn medewerkers blijkt dat het hier een e-mail betrof waarmee de secretaris het gespreksverslag van de toenmalige voorzitter van de raad commissarissen van het gesprek met mij van 26 februari doorstuurde aan alle leden van de raad van commissarissen en aan de CFO.
Was de aandeelhouder daarmee akkoord met de bonus van de heer Huges over 2014?
Zie de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Wanneer vroeg de heer Huges om uitbetaling en wanneer vond die uitbetaling plaats?
De heer Huges verzocht de HR-directeur van NS op 2 maart de variabele beloning van hem en van de CFO te betalen met de normale loonbetaling in maart 2015, zich baserend op een verslag van de toenmalige voorzitter van de raad van commissarissen van een gesprek met mij op 26 februari. Dat verslag noemt niet alle onderdelen waarover nog nader moest worden overlegd. Het verslag noemt bovendien niet dat de variabele beloning kan worden uitbetaald.
Wie tekende voor de uitbetaling?
De raad van commissarissen heeft mij gemeld dat de raad van commissarissen de uitbetaling niet heeft geautoriseerd. De raad is ook niet bekend met autorisaties van andere organen of daartoe bevoegden binnen NS.
Wanneer ontdekte de Raad van Commissarissen dat de bonus al was uitbetaald?
De raad van commissarissen kreeg de bevestiging hiervan tegelijkertijd met de aandeelhouder, op 17 juni.
Wanneer ontdekte de aandeelhouder dat de bonus al was uitbetaald?
Op 17 juni als antwoord op de vraag of de variabele beloning al was uitbetaald.
Tot wanneer was de heer Huges ingeschreven als bestuurder van de NS bij de Kamer van Koophandel? Wie heeft hem uitgeschreven, c.q. opdracht gegeven om hem uit te schrijven?
Op 24 juni 2015 is het formulier dat voorziet in de uitschrijving namens NV Nederlandse Spoorwegen ondertekend. Als datum van uitfunctietreding is 5 juni 2015 vermeld. Dit is de datum waarop de heer Huges naar ons oordeel ontslag heeft genomen. Ter zake dit ontslag verwijs ik u naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 23 juni 2015.
De situatie van de Rohingya’s uit Myanmar |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Verenigde Staten willen hulp bieden aan Rohingya-vluchtelingen in Azië»1 en «Lichamen van 30 Rohingya moslims in massagraf gevonden»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de Rohingya’s een zodanig onmenselijke behandeling verduren dat hier spoedige actie tegen moet worden ondernomen? Zo ja, bent u bereid, net als de Verenigde Staten, financiële hulp te bieden aan de bootvluchtelingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bezorgd over de situatie van de Rohingya en zet zich er voor in deze te verbeteren. Nederland draagt met ongeoormerkte bijdragen bij aan diverse humanitaire organisaties die actief zijn in Birma/Myanmar (bijvoorbeeld OCHA, UNHCR, WFP, ICRC, UNICEF en MSF-Holland). Deze organisaties zetten zich in voor het verbeteren van de situatie van de Rohingya en van verschillende andere kwetsbare groepen, waaronder de Kachin en Karen.
Daarnaast draagt Nederland bij aan het ontwikkelingsfonds van de Europese Unie. De Europese Unie heeft verschillende programma’s in Rakhine State. De EU heeft onder andere op het hoogtepunt van de crisis EUR 300.000 bijgedragen aan de IOM om humanitaire hulp te verstrekken aan vluchtelingen en migranten in Indonesië, Thailand en Maleisië.
Deelt u de mening van Brad Adams, Azië-Directeur Human Rights Watch, dat de mensenhandel in Thailand al een erg lange tijd enorm uit de hand loopt? Onderschrijft u de duiding van de huidige situatie in Thailand door het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken in het rapport «Trafficking in Persons Report 2014»3 waarin wordt gesteld dat de Thaise overheid geen serieuze inspanningen verricht om de mensenhandel tegen te gaan? Zo ja, bent u dan bereid om er (al dan niet nogmaals) specifiek bij de Thaise overheid op aan te dringen om de mensenhandel in het land aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Mensenhandel in Thailand (en omringende landen) is een groot probleem. De Thaise overheid heeft tot op heden onvoldoende effectieve stappen ondernomen om mensenhandel aan te pakken. Van een systematische aanpak, bescherming van slachtoffers en preventie lijkt nog nauwelijks sprake. Het probleem is diepgeworteld. Mensenhandel wordt onder meer door tussenpersonen (brokers), syndicaten en corrupte ambtenaren in stand gehouden; witwas- en andere criminele praktijken zijn hiermee direct verbonden.
Nederland oefent in EU-verband continue druk uit op de Thaise overheid om mensensmokkel en uitbuiting aan te pakken. De Thaise autoriteiten lijken zich de recente internationale kritiek aan te trekken. Dit blijkt uit de kleine stappen die Thailand gemaakt heeft – zoals het aanpakken van corrupte officials die betrokken waren bij mensensmokkel en het intrekken van tienduizenden vislicenties. Het kabinet zal zich er voor blijven inspannen dat de Thaise overheid mensenhandel meer systematisch aanpakt. Nederland, de EU en andere partners zijn bereid Thailand hierbij te ondersteunen.
Is het nog steeds zo, zoals uw ambtsvoorganger in zijn antwoorden op eerdere vragen aangaf4, dat Nederland een bijdrage geeft aan Thailand voor de opvang van vluchtelingen uit Myanmar? Zo ja, wat bedraagt deze bijdrage? Zo nee, waarom niet meer?
In Thailand worden nog steeds naar schatting 100.000 vluchtelingen uit Birma/Myanmar opgevangen. Dit zijn vooral Karen en Kachin minderheden die vanwege aanhoudend geweld hun woonplaats moesten ontvluchten.
Tussen 2007 en 2012 heeft Nederland via ZOA bijgedragen aan het The Border Consortium Relief Programme (TBC) ten behoeve van opvang van Birmese vluchtelingen in Thailand en aan de Thais-Birmese grens. In totaal heeft Nederland hieraan EUR 8.855.240 bijgedragen. Sinds 2008 heeft ZOA zich voorbereid om in 2014 hun activiteiten in Thailand geleidelijk te beëindigen en over te dragen aan andere organisaties. Momenteel draagt Nederland bij via het ontwikkelingsfonds van de Europese Unie (Azië Actie Programma).
Is het nog steeds zo, zoals uw ambtsvoorganger in zijn antwoorden op eerdere vragen aangaf5, dat Rohingya-vluchtelingen geen toegang hebben tot vluchtelingenkampen in Thailand en hierdoor in detentiecentra verblijven, omdat Thailand ze niet als vluchtelingen erkent? Zo ja, bent u dan bereid om Thailand hierop aan te spreken en te overwegen om de Nederlandse bijdrage aan kampen in Thailand ervan afhankelijk te maken dat de Rohingya-vluchtelingen toegang verkrijgen tot de kampen in Thailand?
Thailand is geen partij bij het VN-Vluchtelingenverdrag en verstrekt personen geen vluchtelingenstatus. Thailand beschouwt het lot van vluchtelingen binnen de landsgrenzen als een immigratiezaak. Er worden geen Rohingya in de opvangkampen aan de Thais-Birmese grens gehuisvest. Het is overigens de vraag of de Rohingya in deze kampen veilig opgevangen zouden kunnen worden. De organisatie de de kampen beheert, The Border Consortium, vreest voor grote onderlinge spanningen met de daar verblijvende groepen.
Nederland dringt in EU verband aan op verbetering van de omstandigheden van opvang van Rohingya in Thailand. Nederland brengt voorts, o.a. in EU-verband, de schendingen van de rechten van vluchtelingen en asielzoekers regelmatig op bij de Thaise autoriteiten en benadrukt het belang van spoedige ratificatie van het VN Vluchtelingenverdrag. Ook wordt in EU verband ingezet op andere manieren om misstanden met betrekking tot vluchtelingen in Thailand aan te pakken, onder meer door steun aan NGO’s in de regio die zich met de problematiek bezig houden.
Zijn er tijdens het bezoek van de president van Myanmar aan Nederland in 2014 tussen vertegenwoordigers van de Nederlandse regering en de president van Myanmar (of andere vertegenwoordigers van de zijde van Myanmar) gesprekken geweest over de situatie van de Rohingya’s en de mensenrechten in Myanmar? Zo ja, wat was de uitkomst van deze gesprekken en wordt er door de Nederlandse regering gecontroleerd op het nakomen van gedane toezeggingen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het bezoek van president U Thein Sein aan Nederland in september 2014 is zowel door de Minister-President als door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking het belang van universele mensenrechten benadrukt. In een bilateraal gesprek met de Birmese Minister van Buitenlandse Zaken is uitgebreid gesproken over de situatie van de Rohingya. Tijdens haar bezoek aan Birma/Myanmar heeft ook de Staatssecretaris van Economische Zaken zorgen over de Rohingya aan de orde gesteld bij president U Thein Sein. Zij benadrukte het belang van inclusiviteit. Vanzelfsprekend zal het kabinet de situatie van de Rohingya blijven monitoren en ook in toekomstige gesprekken aan de orde stellen.
Deelt u op dit moment de mening van Human Rights Watch, dat er in Myanmar sprake is van etnische zuivering van (de Rohingya) moslims?6 Zo nee, waarom niet?
Het betreffende rapport van Human Rights Watch gaat over de periode juni tot oktober in 2012. Er hebben zich sindsdien geen incidenten op dezelfde schaal voorgedaan. Het kabinet maakt zich grote zorgen over systematische onderdrukking en schendingen van de mensenrechten van de Rohingya en andere moslims in Birma/Myanmar.
Bent u bekend met het feit dat de regering van Myanmar vorig jaar de Nederlandse tak van Artsen Zonder Grenzen heeft opgedragen haar werk in Myanmar te stoppen7 en denkt u dat dit verband had met het feit dat zij als een van de weinige instanties hulp bood aan de Rohingya’s?
Ja, het kabinet is bekend met problemen rond de werkzaamheden van Artsen zonder Grenzen in Rakhine. In de beantwoording van de Kamervragen van het lid Sjoerdsma over religieuze spanningen in Birma/Myanmar heeft het kabinet aangegeven bezorgd te zijn over de evacuatie van humanitaire organisaties uit Rakhine State in maart 2014; en over belemmerde toegang tot Rakhine in de periode daarna. Het kabinet hecht veel waarde aan ongehinderde en veilige toegang voor humanitaire organisaties tot alle delen van Birma/Myanmar, inclusief Rakhine State. De Nederlandse ambassadeur heeft dat in 2014 op ministerieel niveau opgebracht in Birma/Myanmar. Ook de EU, de VS en verschillende Europese lidstaten hebben de situatie opgebracht. Tijdens het inkomend bezoek van president Thein Sein is door zowel de Minister-President als de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aangedrongen op ongehinderde en veilige toegang voor humanitaire organisaties tot Rakhine State. Artsen zonder Grenzen heeft inmiddels haar werkzaamheden in Rakhine State kunnen hervatten.
Heeft u met vertegenwoordigers van de regering van Myanmar gesproken over het feit dat de Nederlandse tak van Artsen Zonder Grenzen haar werk in Myanmar moest stoppen? Zo ja, wat was de uitkomst van deze gesprekken en heeft Artsen Zonder Grenzen inmiddels haar werk weer kunnen hervatten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Acht u het wenselijk dat het kabinet, getuige de bijdrage van de Staatssecretaris van Economische Zaken in een interview met het Algemeen Dagblad8, door economische deals werkt aan de politieke stabiliteit in Myanmar, terwijl in Myanmar door het regime stelselmatig de mensenrechten van de Rohingya’s en andere groepen worden geschonden?
Het kabinet is van mening dat de transitie ten gunste moet komen van alle inwoners van Birma/Myanmar. Het kabinet zet zich in voor stabiliteit, inclusieve economische ontwikkeling, democratische ontwikkeling en verbetering van de mensenrechtensituatie inclusief het aanpakken van onrechtvaardigheid. Het één kan niet zonder het ander.
Door de hulp-handel agenda in te zetten kan met Nederlandse kennis en kunde worden bijgedragen aan beter waterbeheer en voedselzekerheid. Inclusieve economische ontwikkeling draagt bij aan het verminderen van spanningen tussen bevolkingsgroepen. Bij de inzet van de hulp-handel agenda kiest Nederland voor een conflict-sensitieve benadering met bijzondere aandacht voor het thema business and human rights. Het kabinet is van mening dat deze brede inzet bijdraagt aan een inclusieve transitie in Birma/Myanmar.
Deelt u de mening van de Staatssecretaris van Economische Zaken9 dat er «heel voorzichtig» ontwikkeling is met betrekking tot de mensenrechtensituatie en de situatie van vluchtelingen in Myanmar? Zo ja, op welke gronden deelt u dan deze mening?
Sinds 2010 is de transitie in Birma/Myanmar in een stroomversnelling gekomen. De omvangrijke hervormingen hebben tot verbeteringen in de mensenrechtensituatie geleid, zoals wordt erkend in de AVVN- en Mensenrechtenresoluties en in de recent aangenomen Europese Raadsconclusies over Birma/Myanmar. Zo zijn duizenden politiek gevangenen vrijgelaten en wordt onafhankelijke media toegestaan. Talloze Birmese organisaties konden terugkeren uit ballingschap in Thailand. Recent konden 2,000 Rohingya uit IDP-kampen terugkeren naar hun leefomgeving.
Tegelijkertijd blijft het kabinet bezorgd over de mensenrechtensituatie in Birma/Myanmar. In het bijzonder zijn er zorgen over de situatie van de Rohingya (en andere moslims), als ook de situatie van andere etnische minderheden zoals de Kachin. De voortgang van het vredesproces wordt nauwlettend gemonitord. Nederland zet zich al jaren in voor verbetering van de mensenrechtensituatie en zal dat blijven doen. Zo ondersteunt het kabinet activiteiten ter verbetering van de mensenrechtensituatie en is Nederland, samen met het VK, één van de trekkers van de AVVN- en Mensenrechtenresoluties over Birma/Myanmar binnen de EU. In gesprekken met autoriteiten van Birma/Myanmar worden steeds zorgen opgebracht en wordt aangedrongen op verbetering. Onder andere naar aanleiding van deze gesprekken konden humanitaire organisaties inclusief MSF terugkeren naar Rakhine State.
De Nederlandse vertegenwoordigingen in de regio onderhouden nauwe contacten met diverse organisaties die zich inzetten voor mensenrechten en humanitaire hulp aan vluchtelingen. Onder andere op verzoek van de Kamer wordt een uitgezonden medewerker politieke en mensenrechten aan de vertegenwoordiging in Yangon worden toegevoegd. Hierdoor kan de situatie nog intensiever worden gevolgd en worden ingezet op verbetering van de situatie.
Deelt u de mening dat de kwalificatie «heel voorzichtig» bij verre na niet voldoende is in situaties waar mensenrechten stelselmatig worden geschonden? Zo ja, is dit dan reden voor u en de Nederlandse regering om het beleid ten aanzien van Myanmar te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat geen enkele cent Nederlands geld zou mogen bijdragen aan de schending van mensenrechten? Zo ja, in hoeverre is dit in overeenstemming met het feit dat de Nederlandse economische deals tot politieke stabiliteit leiden in Myanmar?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de Nederlandse regering in plaats van naar politieke stabiliteit, naar het aanpakken van de onrechtvaardigheid zou moeten streven in Myanmar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke wijze is de bijdrage van 650.000 euro aan projecten in Myanmar10 ook ten goede gekomen aan de situatie van de Rohingya’s in Myanmar en is er controle uitgeoefend op de besteding van dit budget?
Nederland ondersteunt de transitie in Birma/Myanmar op verschillende manieren. De EUR 650.000 euro betreft de bijdrage uit het Mensenrechtenfonds. De ambassade ondersteunt diverse projecten om de positie van alle etnische minderheden in het land te versterken, inclusief de Rohingya. Bijvoorbeeld door een bijdrage aan Fortify Rights gericht op versterking van de capaciteit van lokale mensenrechtenverdedigers in Rakhine of via steun aan de «Irrawaddy»-krant en trainingen van journalisten om onafhankelijke berichtgeving over spanningen tussen etnische groepen te bevorderen. Ook financiert de ambassade onderzoek naar landrechtenproblematiek. Juist voor veel etnische minderheden, die veelal in rurale gebieden wonen en voor hun voedselzekerheid afhankelijk zijn van zwerflandbouw, is dit relevant. Tevens is uit dit fonds bijgedragen aan het Myanmar Centre for Responsible Business (MCRB), waarmee verantwoord ondernemen in Birma/Myanmar wordt gestimuleerd. Het MCRB richt zich onder andere op informatievoorziening aan en het bevorderen van bewustzijn bij internationale ondernemingen over de mensenrechtenproblematiek in Birma/Myanmar, ook over de situatie van de Rohingya.
Bij alle ontwikkelingsuitgaven wordt gecontroleerd of de betrokken organisaties het geld goed besteden. Over de uitgaven van het Mensenrechtenfonds wordt in de Mensenrechtenrapportage jaarlijks gerapporteerd aan de Kamer.
Wat heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu concreet gedaan toen zij tijdens haar bezoek aan Myanmar expliciet aandacht heeft besteed aan mensenrechtenvraagstukken?11 Zijn er toezeggingen gedaan en houdt de Nederlandse regering toezicht op het nakomen van gedane toezeggingen?
Het bezoek van de Minister van Infrastructuur en Milieu stond in het teken van water. Birma/Myanmar heeft ruim 2,000 kilometer kustlijn en kampt regelmatig met overstromingen en natuurrampen, zoals de cycloon Nargis in 2008. Er is behoefte aan schoon drinkwater en irrigatiesystemen om de landbouwproductiviteit te verbeteren. Nederland heeft de kennis en kunde om bij te dragen aan bescherming tegen overstromingen, toegang tot schoon water en stimuleren van inclusieve economische groei. Watersamenwerking is ook een uitgangspunt van waaruit zorgen over de mensenrechtensituatie kunnen worden opgebracht in de relatie met de autoriteiten. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft in gesprekken met haar Birmese collega’s het belang van verbetering van de mensenrechtensituatie benadrukt. Er zijn geen toezeggingen gedaan.
Deelt u de mening dat, gezien het aantal Rohingya-vluchtelingen, er een te grote last op Indonesië en Maleisië neerkomt? Zo ja, bent u bereid, net als de Verenigde Staten, deze landen bij te staan in het faciliteren van bijvoorbeeld opvangcentra? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat er een regionale, structurele oplossing moet worden gevonden voor deze crisis. Nederland dringt hierop aan in gesprekken met de betrokken autoriteiten, en beziet daarvoor de mogelijkheden voor samenwerking. Indonesië, Maleisië en Thailand verlenen inmiddels humanitaire hulp aan opgevangen vluchtelingen. Op 2 juli jl. werd tijdens een hiertoe speciaal ingelaste ASEAN-bijeenkomst van betrokken ministers uit de regio besloten een speciaal fonds te creëren voor opvang van vluchtelingen en migranten in de regio. Een gemeenschappelijke ASEAN «taskforce» voor migratie werd opgericht.
Deelt u de strekking van de oproep van de Hoge Commissaris van de Mensenrechten en de UNHCR12, dat het terugduwen van bootvluchtelingen door Indonesië, Thailand en Maleisië dient te stoppen? Zo ja, dringt u hier dan in contacten met vertegenwoordigers van deze landen op aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Het door het Openbaar Ministerie achterhouden van een rapport dat ontlastend was voor de veroordeelde in de Showbizzmoordzaak |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het openbaar ministerie (OM) al in 2004 wist dat de eerder veroordeelde Hunnik de Hilversumse platenbaas Van der Laar niet gedood kon hebben, maar dat deze ontlastende informatie jarenlang niet is gedeeld met de veroordeelde, ondanks herhaalde verzoeken hiertoe?1
De Hoge Raad heeft op 26 mei 2015 de herzieningsaanvraag toegewezen en bepaald dat het gerechtshof Den Haag de zaak opnieuw moet behandelen. Nu de zaak onder de rechter is, past het mij niet een oordeel te geven op de gang van zaken en het onderzoek.
Is het waar dat de reden voor de weigering het ontlastende rapport te verstrekken was dat de veroordeelde werd gezien als derde en dat de privacy van anderen (de mogelijke daders) gewaarborgd moest worden? Hoe beoordeelt u dit? Was geen andere oplossing denkbaar geweest om er voor te zorgen dat ontlastende informatie, die van belang kon zijn voor een herzieningsverzoek en het zuiveren van de naam, de (mogelijk ten onrechte) veroordeelde wel zou bereiken?
Nee, dat is niet waar. Het betreffende rapport is in 2004 in opdracht van het arrondissementsparket opgemaakt en bestaat uit informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid uit 2002 en een analyse van de reeds bekende informatie uit het procesdossier. Dit rapport behoorde niet tot het procesdossier, omdat het pas na het onherroepelijk worden van de veroordeling in 1994 is opgesteld.
In de periode van 2006 tot en met 2011 heeft de veroordeelde (eerst alleen, later met zijn raadsman) enkele verzoeken om inzage in zijn gegevens gedaan bij het ressortsparket. De veroordeelde heeft toen inzage gehad in het procesdossier dat zich bij het ressortsparket bevond. Bij het ressortsparket was het bestaan van de het rapport niet bekend. Er is toentertijd ook geen overleg geweest tussen het ressortsparket en het arrondissementsparket. Eerst in 2012 is het rapport bij het procesdossier gevoegd. Daarom is pas in 2012 inzage in dit rapport gegeven aan de veroordeelde.
Hoe kan het dat het OM dit rapport ook niet heeft gedeeld met de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS) die gerechtelijke dwalingen onderzoekt, waardoor de zaak al jaren geleden heropend had kunnen worden?
Hoewel in 2006 door het arrondissementsparket is geoordeeld dat de zaak mogelijk zou moeten worden voorgelegd aan de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS), is dat nooit gedaan. Dit is voor het Openbaar Ministerie (OM) aanleiding geweest om tegelijk met het onderzoek naar het daderschap in deze zaak ook te kijken naar de gang van zaken rond het niet voorleggen van de zaak en het rapport aan de CEAS. In dit kader heeft er archiefonderzoek bij het OM plaatsgevonden en is er gesproken met de toenmalig betrokken medewerkers van het OM. Dit heeft echter niet tot duidelijkheid geleid over de reden waarom de zaak niet is voorgelegd aan de CEAS. Het is inderdaad onbevredigend dat niet meer kan worden achterhaald waarom dit niet is gebeurd.
Deelt u de mening dat het onbevredigend is dat volgens het OM niet meer te achterhalen is waarom dit is gegaan zoals het is gegaan?2
Zie antwoord vraag 3.
Is nader onderzoek mogelijk en kansrijk om op te helderen waarom dit is gebeurd, wie hiertoe heeft besloten en waarom? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn reeds maatregelen genomen om te voorkomen dat dit in de toekomst nog eens op deze wijze kan gebeuren? Zo ja, welke? Zo nee, welke maatregelen moeten er nog genomen worden?
Met de inwerkingtreding van de Wet herziening ten voordele per 1 oktober 2012 is de CEAS opgeheven. De taken van de CEAS zijn overgedragen aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Een veroordeelde kan bij de procureur-generaal ter voorbereiding van zijn herzieningsaanvraag een verzoek indienen tot nader onderzoek naar bepaalde feiten. Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek tot nader onderzoek kan – of in bepaalde gevallen moet – de procureur-generaal advies vragen aan de adviescommissie afgesloten strafzaken. Deze adviescommissie is vergelijkbaar met de voormalige toegangscommissie van de CEAS. De adviescommissie is niet alleen bevoegd om kennis te nemen van alle stukken die verband houden met de strafzaak, maar ook om deskundigen en bij de strafzaak betrokken medewerkers van de politie en het OM te horen.
Welke waarborgen zijn er inmiddels om er voor te zorgen dat dergelijke (ontlastende) informatie niet meer zal worden achtergehouden voor de veroordeelde, zijn advocaat en de CEAS?
Zie antwoord vraag 6.
Het onderzoek naar de grootschalige bankenfraude in Moldavië |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u zich uw toezeggingen herinneren tijdens het debat over de goedkeuring van de Associatieovereenkomst van de EU met Moldavië, Georgië en Oekraïne d.d. 1 en 2 april 2015 inzake het onderzoek naar de grootschalige fraude bij Moldavische banken?
Ja.
Wat is de laatste stand van zaken rondom de bankenfraudekwestie? Is het rapport naar de fraude reeds verschenen? Heeft u reeds, zoals tijdens het debat toegezegd, bij de Europese Commissie aangedrongen op het rapporteren over de mogelijkheden van terugvordering van verduisterde middelen? Zo ja, wat is hier uit voortgekomen?
Op verzoek van toenmalig premier Leancă heeft het Amerikaanse bedrijf Kroll in november 2014 een vooronderzoek gestart naar de toedracht van de verdwijning van de fondsen. Het vertrouwelijke rapport met de uitkomsten van het Kroll onderzoek is op 4 mei door de Voorzitter van het parlement, Andrian Candu, gepubliceerd op zijn persoonlijke webpagina. De Moldavische regering heeft de authenticiteit daarvan bevestigd. De bevindingen van het rapport nopen tot nader onderzoek. De Centrale Bank van Moldavië laat daarvoor een tweede rapport opstellen dat als basis kan dienen voor een strafrechtelijk onderzoek inclusief het terugvorderen van fondsen.
Nederland acht het van belang dat dit vervolgonderzoek spoedig, onafhankelijk en volledig plaatsvindt, om te komen tot een strafrechtelijke vervolging van alle verantwoordelijken en om zover mogelijk de verduisterde middelen terug te vorderen. Daarnaast acht Nederland het van groot belang dat Moldavië in overleg met de betrokken partijen – IMF en de Europese Commissie – overgaat tot sanering van de getroffen banken, zodat hun positie niet langer een gevaar vormt voor de houdbaarheid van het financieel systeem in Moldavië.
In het algemeen blijft Nederland aandringen op een gedegen hervorming van de justitiële keten in Moldavië. Een geloofwaardige bestrijding van corruptie en machtsmisbruik in alle lagen van de maatschappij is een noodzakelijke voorwaarde voor een duurzame transformatie naar een democratische rechtsstaat gebaseerd op Europese waarden. De EU helpt Moldavië in de hervorming van de justitiële keten en Nederland biedt ook bilaterale ondersteuning via het MATRA fonds. Daarnaast is op 30 juni jl. een EU twinning project van start gegaan waarbij de Roemeense Nationale Bank in samenwerking met De Nederlandsche Bank de Moldavische Centrale Bank traint ten behoeve van het versterken van de controle op de overige banken.
De situatie in Moldavië, waaronder de bankenfraude, wordt in EU-verband nauwlettend gevolgd en regelmatig besproken. Ook in de recente voortgangsrapportage ten aanzien van het Europees nabuurschapsbeleid deed de EU verslag van de stand van zaken ten aanzien van de problemen in de financiële sector (zie Kamerstuk 22-112 Nr. 1961 van 17 april 2015). De EU-delegatie ter plaatse volgt de situatie op de voet en blijft bij de Moldavische autoriteiten aandringen op een spoedige oplossing van de fraudezaak. Dit is de verantwoordelijkheid van de Moldavische autoriteiten en zij dienen alles in het werk te stellen om grondig onderzoek, vervolging en terugvordering te realiseren.
Klopt het dat de Europese Unie de begrotingssteun aan Moldavië heeft stopgezet?1 Is er een verband tussen de beweegredenen achter dat besluit en het eerdergenoemde fraudeschandaal?
Ja, de Europese Commissie heeft de begrotingssteun aan Moldavië stopgezet totdat er een nieuw financieel akkoord is met het IMF. Het IMF heeft sanering (liquidatie) van de getroffen banken als voorwaarde gesteld voor een nieuw programma. Daarbij heeft de bankencrisis geleid tot zorgen over de macro-financiële stabiliteit van Moldavië. Een gezonde macro-financiële huishouding is een van de voorwaarden voor het uitbetalen van begrotingssteun. Ook hiervoor is een nieuw financieel akkoord met het IMF essentieel.
Kunt u tot slot iets zeggen over hoe de Nederlandse vertegenwoordiging in Moldavië nu en in de nabije toekomst wordt geregeld? Blijft Nederland bij de Moldavische autoriteiten vertegenwoordigd vanuit de post in Boekarest, of worden er ook mogelijkheden verkend om met bijvoorbeeld België en Luxemburg samen te werken omtrent diplomatieke vertegenwoordiging in Chişinǎu?
Het kabinet heeft een eventuele opening van een diplomatieke vertegenwoordiging in Chişinău nog in beraad. Hierover is nog geen besluit genomen.
De situatie van de Oeigoeren in de Chinese provincie Xinjiang |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «China tot Oeigoeren: eet door tijdens ramadan»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Chinese autoriteiten Oeigoeren beletten om gehoor te geven aan religieuze voorschriften tijdens de ramadan en Oeigoeren hebben opgeroepen om niet te vasten?2 Acht u dit in strijd met de fundamentele mensenrechten? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze wantoestanden te adresseren? Zo nee, waarom niet?
De Chinese autoriteiten doen vaker de oproep aan partijfunctionarissen in Xinjiang niet aan de ramadan mee te doen. In hoeverre aan deze oproep gehoor wordt gegeven en daarop wordt gecontroleerd, is moeilijk te achterhalen. Nederland vindt dat elk individu de vrijheid moet hebben zijn of haar religieuze of levensbeschouwelijke identiteit vorm te geven. Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is een belangrijk onderdeel van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland roept de Chinese autoriteiten op mensenrechten, waaronder vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, te respecteren.
Wat vindt u ervan dat moskeeën in Xinjiang streng worden gecontroleerd en dat religieuze bijeenkomsten in het openbaar daar zijn verboden? Ziet u dit als een onrechtmatige onderdrukking van een religieuze minderheid? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze wantoestanden te adresseren? Zo nee, waarom niet?
Over specifieke maatregelen tegen moskeeën bestaan moeilijk verifieerbare berichten. Wel is de algemene indruk dat moskeeën streng worden gecontroleerd. Ook andere religieuze of niet-religieuze bijeenkomsten in China worden gecontroleerd en bijeenkomsten die zich aan formeel toezicht onttrekken, zijn per definitie illegaal. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 roept Nederland de Chinese autoriteiten op om mensenrechten als vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te respecteren.
Was de Nederlandse regering bekend met eerdere berichten van Human Rights Watch uit 2005, dat de religieuze vrijheden van de Oeigoeren worden beperkt3 en wat heeft de Nederlandse regering destijds met deze berichten gedaan?
Ja. Het kabinet gebruikt dergelijke rapporten bij het ontwikkelen van beleid en voor het toetsen van staand beleid. Zo zijn de berichten van Human Rights Watch uit 2005 o.a. geraadpleegd bij het opstellen van het Algemeen Ambtsbericht China in juni 2005.
Wat heeft de Nederlandse regering de afgelopen jaren concreet gedaan om de situatie van de Oeigoeren in China te adresseren dan wel verbeteren?
Etnische en religieuze minderheden in het bijzonder, zoals de Oeigoeren, zijn kwetsbaar voor mensenrechtenschendingen. De toestroom van Han-Chinezen in de provincie Xinjiang heeft in het verleden geleid tot spanningen tussen de Oeigoerse bevolking, Han-Chinezen en de Chinese autoriteiten. Nederland wijst de Chinese autoriteiten op hun verantwoordelijkheden bij het wegnemen van deze spanningen, met respect voor de rechten en vrijheden van een ieder.
Nederland vraagt bilateraal op uiteenlopende manieren aandacht voor de mensenrechtensituatie in China. Zo bespreekt Nederland mensenrechten tijdens bilaterale contacten en tijdens bezoeken op verschillende niveaus. Ook houdt Nederland met China mensenrechtenconsultaties. Tijdens de mensenrechtenconsultaties in december 2013 heeft de toenmalige Nederlandse mensenrechtenambassadeur aandacht gevraagd voor de positie van Oeigoeren en de bescherming van hun rechten, zoals vrijheid van religie en vrijheid van vereniging. Tijdens mijn recente bezoek aan China op 18 en 19 juni jl. is door mijn Chinese counterpart aangegeven dat China open staat de volgende ronde van de bilaterale mensenrechtenconsultaties binnen enkele maanden te houden.
Ook draagt Nederland via projecten gesteund uit het Mensenrechtenfonds bij aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Oeigoerse gebieden.
Tevens maakt Nederland zich binnen de EU sterk voor het mensenrechtenbeleid jegens China. De EU maakt zich zorgen over de mensenrechtensituatie in Xinjiang en benadrukt het belang van het adresseren van onderliggende oorzaken van etnische spanningen in de regio voor het verbeteren van de mensenrechtensituatie. De Europese Unie maakt zich bij de Chinese overheid sterk voor de fundamentele mensenrechten, een eerlijke rechtsgang en de gelijkwaardige ontwikkeling en participatie van minderheden in autonome regio’s in het besluitvormingsproces.
De EU uit haar zorgen over de mensenrechtensituatie van Oeigoeren onder andere in verklaringen en tijdens bezoeken. Zo heeft Hoge Vertegenwoordiger Federica Mogherini in het kader van de EU-China Strategische Dialoog in Peking op 5 mei jl. de noodzaak benadrukt dat de Chinese autoriteiten hun verantwoordelijkheid nemen voor het wegnemen van de spanningen in de regio. Ook ondersteunt de EU projecten in Oeigoerse gebieden die tot doel hebben de mensenrechtensituatie te verbeteren.
Wat heeft de Europese Unie de afgelopen jaren concreet gedaan om de situatie van de Oeigoeren in China te adresseren dan wel verbeteren?
Zie antwoord op vraag 5.
Onderschrijft u de stellingname van Amnesty International, dat er in de provincie Xinjiang sprake is van bewuste bevolkingspolitiek door de Chinese autoriteiten?4 Zo ja, vindt u het bedrijven van bevolkingspolitiek niet misselijkmakend en wat bent u voornemens te doen om dit aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Waarom stelt u in uw antwoorden op eerdere vragen5 en uw brief van 17 november 20146, dat de incidenten rond de situatie van de Oeigoeren en de mate van geweld niet kunnen worden getoetst door een gebrek aan onafhankelijke informatie? Hoe is dit te rijmen met het feit dat Amnesty International en Vluchtelingenwerk Nederland7 wél stellig zijn met betrekking tot de geweldsincidenten, de onderdrukking en de bevolkingspolitiek in Xinjiang? Doet u hiermee deze instituten en hun informatie niet tekort?
Er komt weinig informatie uit de provincie Xinjiang. De informatie waar Nederland wel over beschikt, waaronder berichtgeving van Amnesty International en Vluchtelingenwerk Nederland, is daarom waardevol. Echter, berichten die binnenkomen uit en over Xinjiang komen regelmatig van bronnen waarvan de betrouwbaarheid niet kan worden gecontroleerd. Op basis van de beperkte informatie is het niet mogelijk om stellige uitspraken te doen over geweldsincidenten in Xinjiang. Dat er geweldsincidenten zijn wordt door bronnen van verschillende achtergronden gemeld. Het is echter niet te achterhalen hoe deze incidenten precies tot stand komen, hoeveel mensen erbij betrokken zijn en of er schuldigen voor kunnen worden aangewezen.
Acht u de signalen dat Oeigoerse partijfunctionarissen moeten beloven dat ze geen geloof hebben, dat jonge Oeigoeren worden aangemoedigd buiten Xinjiang te studeren en religieuze leiders in Xinjiang worden verplicht om het socialisme te bestuderen en op te leggen wel als bevestigde en onafhankelijke feiten?8 Zo ja, durft u dan de stelling in te nemen dat de Oeigoeren in China cultureel en sociaal worden onderdrukt en dat hen door bevolkingspolitiek een assimilatoir kader wordt opgelegd? Zo ja, wat gaat u hier dan concreet mee doen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen is het zo dat het in China moeilijk is om aan onafhankelijk getoetste informatie te komen. De zaken die hier worden genoemd zijn wel beter te controleren, omdat ze ook door Chinese media worden gepubliceerd. Dit zou niet gebeuren als het geen maatregelen waren van of gesteund door de autoriteiten. De vereisten ten aanzien van partijfunctionarissen en religieuze leiders zijn niet uniek voor Xinjiang of specifiek tegen Oeigoeren gericht – ze gelden in heel China en voor alle bevolkingsgroepen, en zijn in algemeen geldende wet- en regelgeving vastgelegd. Dat dit op gespannen voet staat met etnische, culturele en religieuze vrijheden wordt regelmatig verwoord in verklaringen en aan de orde gesteld in dialogen van o.a. de EU met China.
Deelt u met Amnesty International9 en met Michael Clarke10, wetenschapper aan de Griffith University, de mening dat China de internationale preoccupatie met terreur aangrijpt om de rechten en de eigenheid van de Oeigoeren in Xinjiang in te dammen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier concreet mee doen?
De spanningen in Xinjiang zijn de afgelopen jaren toegenomen. In 2014 is het aantal geweldsincidenten met dodelijke slachtoffers gegroeid, maar ook recentelijk zijn er bij gewelddadigheden in de regio dodelijke slachtoffers gevallen. Chinese autoriteiten schrijven deze geweldsincidenten toe aan Oeigoerse extremisten.
Nederland erkent de noodzaak om maatregelen te nemen om deze gewelddadigheden te voorkomen in de toekomst. Het beeld is niettemin dat door de aanslagen in 2014 de positie van Oeigoeren verder onder druk is komen te staan.
Zoals ook beschreven in het Kamerstuk 33 625, nr. 143 van 17 november 2014 is het van belang om onderliggende oorzaken van etnische spanningen in de regio te adresseren om langdurige stabiliteit en welvaart te bereiken. Randvoorwaarden hiervoor zijn dat de mensenrechten worden gerespecteerd en dat er sprake is van gelijkwaardige ontwikkeling en participatie van minderheden in autonome regio’s in het besluitvormingsproces. Zoals door de EU, mede namens de Nederlandse regering, naar voren wordt gebracht, is van belang dat de Oeigoerse cultuur en religieuze vrijheid worden gerespecteerd.
Op welke wijze geeft de Nederlandse regering uitvoering aan de uitspraak van de hoogste Nederlandse bestuursrechter, dat Oeigoeren die om bescherming hebben gevraagd in Nederland risico’s lopen bij terugkeer, omdat China asielzoekers vervolgt als landverraders?10 Zou de Nederlandse regering het beleid ten aanzien van het terugsturen van Oeigoeren willen aanpassen? Zo nee, waarom niet?
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van uw Kamer heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 2 juli 2015 verzocht om een reactie op de bedoelde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2015. Gaarne verwijs ik u naar de reactie van de Staatssecretaris in de Kamerbrief met kenmerk 666492 van 10 augustus jl.
Is de Nederlandse regering voornemens om tijdens het staatsbezoek aan China van Zijne Majesteit de Koning in oktober 2015, de situatie van de Oeigoeren bilateraal te adresseren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet levert een consistente en gezamenlijke inspanning wat betreft de mensenrechtensituatie in China: alle bewindspersonen besteden bij hun gesprekken met Chinese counterparts op gepaste wijze aandacht aan mensenrechten op hun eigen terrein.
Het bericht dat bestuurders van ziekenhuizen massaal declaratieregels negeren |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bestuurders ziekenhuizen negeren massaal declaratieregels»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht waaruit blijkt dat bestuurders van (academische) ziekenhuizen bedragen declareren die boven de afgesproken norm liggen, en daarmee de cao afspraken negeren?
Ik betreur de berichten. Het is evident dat wij allen zinnig en zuinig moeten omgaan met de beschikbare middelen. Dat geldt niet in de laatste plaats voor bestuurders van organisaties die een publiek belang dienen, zoals ziekenhuizen. Ik heb de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) schriftelijk gevraagd om bij hun leden te benadrukken dat ook de declaraties van bestuurders zinnig en zuinig moeten zijn. Verder is contact opgenomen met de «brancheorganisaties zorg» (BOZ) om dit ook bij hen onder de aandacht te brengen. De NFU heeft besloten een inventarisatie op te stellen van declaratieregels voor de leden van de raden van bestuur van de universitair medische centra. Op basis van de uitkomst van deze inventarisatie wordt bekeken op aanpassingen nodig zijn. De NVZ en BOZ hebben aangegeven in de komende weken met hun reactie te komen.
In hoeverre is bij u bekend of in andere ziekenhuizen ook de declaratieregels worden overschreden? Zo ja, hoelang weet u dit al en waarom heeft u hier niets mee gedaan? Zo nee, bent u bereid, net als uw collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, om een onderzoek naar mogelijke onrechtmatigheden in te stellen?
Ik heb geen informatie over de omgang met declaratieregels en hoe deze regels eruit zien. Ziekenhuizen zijn onafhankelijke private instellingen waar de Raad van Toezicht verantwoordelijk is voor de naleving van dergelijke regels door de Raad van Bestuur.
Ik ben verheugd dat de NFU de handschoen hebben opgepakt en hebben besloten tot een inventarisatie van dergelijke regels onder hun leden en dat zij daar zo nodig actie op ondernemen.
Kunt u toelichten hoe u de positie van de ondernemingsraden wilt versterken, aangezien FNV stelt dat deze geen gehoor kregen toen zij het declaratiegedrag aan de orde stelden bij de raad van toezicht? Deelt u de mening dat de governance, binnen de ziekenhuizen waar dit gebeurde, niet op orde is? Zo ja, wat gaat u hier concreet aan doen? Zo nee, waarom niet?
Op 11 juni jl. heb ik met uw Kamer gesproken over mijn agenda goed bestuur. Daarin heb ik aangegeven dat ik de verantwoordelijkheidsverdeling tussen raden van toezicht en raden van bestuur wil aanscherpen, het extern toezicht op goed bestuur wil versterken, de medezeggenschap van cliënten wil verbeteren en dat ik het debat over goed bestuur wil aanzwengelen. Al deze maatregelen samen leiden tot een gezonde bestuurscultuur bij Raden van Bestuur en Raden van Toezicht.
Berichtgeving over “monsterfile” op de A2 door ongeval bij Everdingen |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «monsterfile» op A2 door ongeval?1
Ja.
Klopt het dat Rijkswaterstaat (RWS) kunstmatige files voor de A2-tunnel bij Utrecht creëert door middel van de zogenoemde tunneldosering? Klopt de stelling dat tunneldosering de laatste maanden vaker wordt toegepast? Zo ja, in welke mate en wat is hiervoor de reden?
Nee, dat klopt niet. De maatregel tunneldosering is een file verplaatsingssysteem. De file wordt niet gecreëerd, maar buiten de tunnel verplaatst. Het klopt dat in het afgelopen jaar een stijging van de tunneldosering heeft plaatsgevonden bij de A2 Leidsche Rijntunnel van gemiddeld 60x per maand naar gemiddeld 140x per maand (gemeten per rijrichting en tunnelbuis). De reden is de toename van congestie en ongevallen voorbij de tunnel door een toegenomen verkeersaanbod.
Sinds wanneer past RWS een dergelijke tunneldosering toe en op grond waarvan wordt deze toegepast door RWS? In hoeverre speelt de nieuwe tunnelveiligheidswet (de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels) hierin een rol? Verplicht deze tot volledige afsluiting van de tunnel?
Bij de A2 Leidsche Rijntunnel wordt tunneldosering sinds de openstelling in 2012 toegepast. Dit op basis van bestuurlijke afspraken, die zijn gebaseerd op het advies van de toenmalige Commissie Tunnelveiligheid.
De nieuwe Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels (Warvw) uit 2013 en onderliggende regelgeving eist geen tunneldosering. Files in tunnels worden niet verboden, mits wordt voldaan aan de wettelijke veiligheidsnorm. De Warvw eist dan ook geen volledig afsluiten van een tunnel in geval van file.
Vindt u een file van 23 kilometer door het toepassen van tunneldosering acceptabel? Wordt er ook gemonitord hoeveel files er dit jaar rond en nabij de A2-tunnel zijn veroorzaakt door toepassing van tunneldosering? Is er inzicht in de maatschappelijke kosten van deze vertragingen? Zo nee, bent u bereid om rond en nabij de A2-tunnel de files te monitoren?
De betreffende file werd niet veroorzaakt door het toepassen van tunneldosering. Uitsluitend het deel van de file dat in de tunnel dreigde te ontstaan is verplaatst naar vóór de tunnel. Het aantal files rondom de tunnel wordt inderdaad gemonitord, zie het antwoord op vraag 2 en de periodieke Publieksrapportage Rijkswegennet.
De maatschappelijke kosten van de vertragingen zijn te berekenen, echter, de reistijd wordt niet vergroot door de tunneldosering, waardoor ook de maatschappelijke kosten van de files niet toenemen door de tunneldosering.
Zijn er ook andere trajecten bij u bekend waar dit probleem van tunneldosering en vervolgens toenemende filevorming zich voordoet? Zo ja, welke?
Tunneldosering wordt ook toegepast bij de Coentunnel en de A73 tunnels bij Roermond. Ook hier gaat het om verplaatsing van files.
Heeft Nederland met de invoering van de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels en de toepassing van de tunneldosering gekozen voor strengere veiligheidsnormen dan de andere Europese landen? Zo ja, waarom?
De Warvw en onderliggende regelgeving bevat geen eisen omtrent tunneldosering. De wettelijke veiligheidsnorm die in de Warvw is opgenomen is gemiddeld genomen niet strenger dan in overige Europese landen.
Is er verkend of er andere manieren zijn om aan de beoogde doelstellingen van de tunnelveiligheid te voldoen? Deelt u de vrees dat het middel, «tunneldosering», erger is dan de kwaal, «bevorderen van de veiligheid in de tunnel»? Zo nee, waarom niet?
De A2 Leidsche Rijtunnel is gerealiseerd voorafgaand aan de wetgeving uit 2013. De afweging toentertijd was dat in de tunnel aanvullende veiligheidsmaatregelen nodig waren, vanwege de hoge verkeersintensiteit in de tunnel en de lengte van de tunnel. Op basis van deze afweging is de tunneldosering geïntroduceerd. Desalniettemin komt de uitrusting in de A2 Leidsche Rijn tunnel in zeer hoge mate overeen met de in de wet vastgelegde gestandaardiseerde uitrusting. Omdat tunneldoseren geen extra file veroorzaakt, zie ik geen dringende reden om de bestuurlijke afspraken met de gemeente Utrecht – als bevoegd gezag – te herzien.
Bent u bereid om te kijken naar een oplossing op de A2 door middel van bijvoorbeeld tijdelijke opening van een spits- of vluchtstrook dan wel een betere aansluiting van het onderliggende dan wel aansluitende wegennetwerk?
Er wordt gekeken naar mogelijkheden om de doorstroming op het aansluitende wegennet te verbeteren. Bij deze mogelijkheden gaat het om (beperkte) infrastructurele verbeteringen en het programma Beter Benutten. Het (tijdelijk) openen dan wel realiseren van spits- of vluchtstroken overweeg ik niet, omdat dit relatief kostbaar is door aan te brengen voorzieningen voor veiligheid (incidentcamera’s en- detectie) en hiervoor op dit moment geen budget is gereserveerd.
Bent u bereid om de weggebruikers beter te informeren over het doel en het gebruik van het middel tunneldosering? Zo ja, op welke wijze en wanneer wordt hiermee gestart?
Rijkswaterstaat communiceert op verschillende manieren over tunneldoseren. Op de eigen website is een tunneldossier aangemaakt waarin een animatie over tunneldoseren staat. Deze animatie is ook te vinden op Youtube en wordt verspreid via twitter en facebook. Tevens wordt deze animatie meegestuurd bij vragen of klachten over tunneldoseren die via de RWS-informatielijn binnenkomen.
De extra aandeelhoudersvergadering van de NS |
|
Farshad Bashir (SP), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Klopt het dat er op 9 en 10 juli extra vergaderingen en aandeelhoudersvergaderingen van de NS gepland staan?1
Ja.
Kunt u de uitnodiging en het verslag van de aandeelhoudersvergaderingen aan de Kamer doen toekomen?
Bij de aandeelhoudersvergadering waren het Ministerie van Financien, NS en de heer Huges aanwezig. Het onderwerp van de aandeelhoudersvergadering was het voornemen om de heer Huges te ontslaan uit de functie van president-directeur van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, voor het geval het door de heer Huges genomen ontslag van 5 juni en het door de aandeelhouder op 19 juni gegeven ontslag beide in rechte geen stand houden. Het verslag van de vergadering kan ik niet aan de Kamer sturen. Het ontslag is onderwerp in een juridische procedure. Openbaarmaking van het verslag kan de juridische positie van de staat schaden.
Kunt u ervoor zorgdragen dat indien er een vaststellingsovereenkomst gesloten wordt met de heer Huges, dat deze openbaar wordt (behalve natuurlijk de persoonlijke gegevens) en dat deze vastellingsovereenkomst in zijn geheel inzichtelijk is voor de leden van de Staten-Generaal, zodat zij hun controlerende taak kunnen uitoefenen?
Zie het antwoord op vraag 4 van het lid Bashir.