De gevolgen van de bezuinigingen op penitentiaire bibliotheken |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat er een adviesaanvraag is ingediend bij de Groepsondernemingsraad Gevangeniswezen teneinde de fysieke penitentiaire bibliotheken af te bouwen in de periode vanaf 1 juli 2015 tot 1 januari 2017? Wat is de stand van zaken van deze adviesaanvraag?
Ja, de sectordirectie Gevangeniswezen heeft de Groepsondernemingsraad Gevangeniswezen een adviesaanvraag gestuurd over de zogeheten «Breukelenmaatregelen»1 betreffende de gewijzigde toepassing van het Vestigingsmodel. Onderdeel daarvan is het afschaffen van de fysieke bibliotheekfunctie. De Groepsondernemingsraad Gevangeniswezen heeft hier nog geen advies over uitgebracht.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitwerking van de voorstellen, waaraan de directie van het Gevangeniswezen en de CNV Vakgroep Bibliotheek hebben bijgedragen?1
Om gedetineerden zo goed mogelijk voor te bereiden op een terugkeer in de maatschappij, krijgen zij meer eigen verantwoordelijkheid. Een van de onderdelen daarvan is dat gedetineerden de beschikking krijgen over een digitale bibliotheek met volop boeken, kranten, tijdschriften en literatuur. Het idee achter de digitalisering van de bibliotheek is dat het gedetineerden helpt beter om te gaan met de eisen die de moderne maatschappij aan hen stelt. Er wordt toegewerkt naar realisatie van een digitale bibliotheekvoorziening in 2017, waarbij aangesloten wordt bij het project Zelfbediening Justitiabelen (ZBJ). Het ZBJ is een elektronische voorziening waarmee activiteiten op cel kunnen worden aangeboden en wordt bijgedragen aan een zinvolle dagbesteding en de zelfredzaamheid van justitiabelen.
Een vertegenwoordiging van de penitentiaire bibliothecarissen is betrokken bij de vormgeving van de digitale bibliotheekvoorziening.
Klopt het, dat nu niet duidelijk is hoe het digitaal lezen mogelijk gemaakt kan worden en dat het project Zelfbediening Justitiabelen nog in gang gezet moeten worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het licht van de komst van ZBJ is een fysieke bibliotheek niet meer nodig en kan overgegaan worden op een digitale bibliotheekvoorziening. De aanbesteding van ZBJ is in voorbereiding. Naar verwachting zal in 2016 met een stapsgewijze implementatie worden gestart. Pas na implementatie van ZBJ zal worden overgegaan tot het fysiek sluiten van bibliotheken.
Vanaf dat moment nemen de re-integratiecentra (RIC) in de penitentiaire inrichtingen de functie over van de bibliotheek als sociale ontmoetingsplaats. Het RIC is de nieuwe verzamelplek in de gevangenis waar de gedetineerde toewerkt naar de periode dat hij vrijkomt. Hij werkt daar aan het vinden van een baan, het oplossen van schulden en huisvesting voor de periode na zijn detentie.
Is het niet voorbarig al over te gaan tot het sluiten van de fysieke penitentiaire bibliotheken terwijl er nog geen duidelijkheid is over de invulling van het digitale lezen en dus over het alternatief? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom hebt u ervoor gekozen het sluiten van de fysieke penitentiaire bibliotheken door te zetten, terwijl u tegelijkertijd aangeeft dat de plannen nog door u, de directie van het Gevangeniswezen en de CNV Vakgroep Bibliotheek uitgewerkt dienen te worden?2
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het toegankelijk maken van digitaal lezen een taak blijft van een bibliothecaris of een informatiespecialist? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wordt daar bij de digitalisering rekening mee gehouden?
Nee, deze mening deel ik niet. Invulling geven aan deze rol is in elk geval geen exclusieve competentie van bibliothecarissen. Na invoering van een digitale bibliotheekvoorziening zullen medewerkers in het RIC gedetineerden ondersteunen bij digitaal lezen en leren. Binnen de inrichtingen zijn meerdere medewerkers betrokken bij de re-integratie van de gedetineerden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de casemanagers, mentoren en geestelijk verzorgers. Daarnaast zijn steeds meer vrijwilligers actief in onder andere de RIC’S om gedetineerden te ondersteunen bij onder andere het leren lezen en schrijven.
Deelt u de mening dat een bibliothecaris in ieder geval gedetineerden op verschillende manieren op weg kan helpen bij de terugkeer in de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier zal het digitaal lezen straks bij kunnen dragen aan de terugkeer van gedetineerden in de maatschappij?
Met het aanbieden van digitaal lezen wordt aangesloten bij ontwikkelingen in de vrije maatschappij. Vooral de komst van ZBJ biedt de gedetineerden straks de mogelijkheid om meer zelfstandig de benodigde informatie op te halen en daarbij hoort ook het kunnen raadplegen van allerhande media. Gedetineerden die moeite hebben met het werken met digitale middelen zullen extra worden ondersteund.
Is al bekend wat de kosten zullen zijn van het digitaal lezen?
Ik kan uw Kamer nog geen informatie verschaffen over de kosten van digitaal lezen, omdat er nog geen contracten zijn gesloten met leveranciers.
Wat is de kostenbesparing die het sluiten van de bibliotheken uiteindelijk moet opleveren? Waarom is deze bezuiniging (nog) nodig?
De kostenbesparing die gerealiseerd moet worden is uiteindelijk € 2,4 miljoen op jaarbasis en is onderdeel van het totale pakket aan bezuinigingen binnen DJI.
Bent u bereid deze vragen voor 30 juni 2015 te beantwoorden in verband met de mogelijke sluiting van de fysieke penitentiaire bibliotheken per 1 juli 2015?
Ja.
Het risico van gebruik van zonnebanken |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending over de negatieve impact van de zonnebank op huidkanker?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat u samen met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in gesprek bent met de «Samenwerking Verantwoord Zonnen» over de invoer van een identificatieplicht en een vergunningstelsel voor de zonnebankbranche? Kunt u aangeven wat de stand van zaken van deze gesprekken is?
Op welke termijn dient naar uw oordeel een vergunningstelsel voor de zonnebankbranche te worden ingevoerd, en op welke wijze worden de hiervoor geldende criteria opgesteld?
Op welke termijn dient naar uw oordeel een identificatieplicht voor de zonnebankbranche te worden ingevoerd, waarmee voorkomen wordt dat jonge meiden en jongens gebruik maken van zonnebanken?
Acht u het noodzakelijk een identificatieplicht voor de zonnebankbranche via wet- en regelgeving te regelen, of heeft het uw voorkeur dat de branche deze regelgeving zelf opstelt, om op zo kort mogelijke termijn te kunnen voorkomen dat jonge meiden en jongens gebruik maken van de zonnebank?
Overweegt u het gebruik van zonnebanken te verbieden, zoals ook in andere landen gebeurt?
Nee.
Wilt u zich inspannen om jongeren meer en gerichter te informeren over de gevaren van zonnebanken en zonnen in het algemeen? Zo ja, op welke wijze?
Personen onder de 18 jaar en personen met kwetsbare huidtypen lopen het meest gevaar door het gebruik van zonnebanken of zonnen. Ik vind het belangrijk dat er goede informatie voorhanden is over de gevaren van zonnebanken en zonnen in het algemeen. Consumenten moeten weten waar ze terecht kunnen voor betrouwbare informatie over dit onderwerp.
Ook aanbieders van zonnebanken hebben een belangrijke rol bij het wijzen van consumenten op deze risico’s. Ik zal nagaan of deze informatie afdoende voorhanden is en hoe dit zo nodig nog verbeterd kan worden.
Waarom overweegt u nu aanpassing van de regels door middel van een vergunningstelsel en een identificatieplicht, terwijl u dat in antwoord op eerdere vragen onnodig achtte?2 Welke omstandigheden zijn zodanig gewijzigd dat u tot een ander oordeel bent gekomen?
De NVWA heeft mij, gebaseerd op onderzoek met «mystery kids», het signaal afgegeven dat sinds 2013 de naleving van de leeftijdsgrens van 18 jaar bij aanbieders van zonnebanken, zowel de bij de SVZ aangesloten aanbieders als de niet aangesloten aanbieders, lijkt te zijn verslechterd. Minder personen onder de 18 jaar worden geweigerd, ondanks zelfregulering binnen de branche. Daarom ben ik voornemens te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de naleving onder aanbieders van zonnebanken te verbeteren.
Op welke wijze wordt nu toezicht gehouden door de NVWA, en op welke wijze kan dit toezicht verbeterd worden door invoering van een vergunningstelsel en een identificatieplicht?
Sinds 2008 past de NVWA een gefaseerde handhavingsaanpak toe.
Deze aanpak gaat van voorlichting en waarschuwen tot een strikt regime van handhaven met boetes en verzegeling van zonnebanken. Dit toezicht richt zich met name op de maximaal toegestane stralingslimiet en op de mate waarin een aanbieder van een zonnebank aannemelijk kan maken dat de leeftijd van de consument een aandachtspunt in de bedrijfsvoering is.
In het eerder genoemde onderzoek zal ik de mogelijkheden van een vergunningplicht en een identificatieplicht nader bezien.
De onheuse bejegening van Israël in de geschiedenismethode ‘’Geschiedeniswerkplaats vmbo-kgt 4 examenboek’’ van Noordhoff Uitgevers |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dutch textbook: Jews murdered Arabs, Begin was a terrorist»1 waarin een zeer vertekend beeld wordt geschetst van de geschiedenis van Israël?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat Israël stelselmatig wordt neergezet als agressor in de betreffende geschiedenismethode?
In Nederland schrijft de overheid in de kerndoelen, eindtermen en examenprogramma’s voor wat leerlingen op hoofdlijnen moeten kennen en kunnen. Uitgevers werken dit verder uit in lesmethodes. Ik wil dan ook terughoudend zijn in het geven van een oordeel over individuele methodes. In tegenstelling tot wat er in de berichtgeving te lezen was, keurt het Ministerie van OCW in Nederland methodes niet goed of af.
In algemene zin vind ik het belangrijk dat leerlingen een gebalanceerde mening leren vormen, zeker over dit soort gevoelige kwesties. In eerste instantie zijn leraren daarbij aan zet. Dat doen zij door met hun leerlingen hierover het gesprek te voeren, maar ook door een methode te kiezen die een historisch juiste weergave van de werkelijkheid geeft. Op die manier leren zij hun leerlingen om uitingen van vooroordelen en discriminatie tegemoet te treden vanuit de fundamentele waarden van onze democratische rechtstaat, zoals het gelijkheidsbeginsel en maatschappelijke normen van tolerantie en respect.
Het is van belang dat een methodemaker feiten en kwalificaties op een correcte manier uitbalanceert. Ik besef dat we daarmee een grote verantwoordelijkheid leggen bij de methodemakers en onze leraren voor de klas. Ik constateer tegelijkertijd dat er mensen zijn die de feiten en kwalificaties van de desbetreffende methode niet in balans vinden. Desalniettemin is het niet aan mij om een lesmethode inhoudelijk te beoordelen en ik ga deze dan ook niet goed- of afkeuren. Het is aan de methodemaker om een goede leidraad voor de leraar te creëren waarmee hij het gesprek kan aangaan in de klas. Dat dit zorgvuldig moet gebeuren, staat wat mij betreft buiten kijf.
Deelt u de mening dat deze geschiedvervalsende praktijken bijdragen aan vijandigheid jegens de Israëlische staat en zelfs aan groeiend antisemitisme in de straten van Nederland?
Zoals aangegeven vind ik het niet opportuun om een oordeel te vellen over deze specifieke methode. Het is duidelijk dat er vanuit Israël bezwaren zijn tegen de inhoud van deze methode en ik heb ook met de Israëlische Minister van onderwijs over zijn zorgen gesproken. Het is aan hen om eventueel aan de bel te trekken bij de desbetreffende uitgeverij en het gesprek aan te gaan over deze weergave van de geschiedenis en de daarbij gebruikte kwalificaties. Dit soort signalen bieden uitgevers en leraren de gelegenheid nog eens kritisch te kijken naar de vraag of op deze manier het juiste beeld wordt geschetst.
Deelt u de mening dat studiemateriaal aangaande Israël per definitie gevrijwaard moet zijn van vooringenomenheid? Hoe denkt u dat te kunnen bewerkstelligen?
Niet alleen voor dit specifieke onderwerp, maar voor alle onderwerpen geldt dat ze gevrijwaard moeten zijn van vooringenomenheid. Een van de onderwijsdoelen die voor alle vakken en sectoren in het vmbo geldt, is dat leerlingen leren informatie te beoordelen op betrouwbaarheid, representativiteit en bruikbaarheid en dat zij informatie leren verwerken en benutten.2 Om historische bronnen hierop te kunnen toetsen, is het nodig dat leerlingen een gebalanceerd beeld van de werkelijkheid gepresenteerd krijgen.
Het geld voor sportblessurepreventie |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het item «Sportblessure-plan Schippers volstaat niet»?1
Goed om te horen dat er aandacht is voor het thema, dat geeft aan dat het leeft.
Is het nog steeds zo dat de kosten van sportblessures ongeveer 1,5 miljard euro per jaar zijn, waarvan een derde aan directe medische kosten en de overige 1 miljard euro aan arbeidsverzuim? Zo niet, wat zijn hierover de meest actuele beschikbare cijfers?
Ja, dit zijn op dit moment de meest recente cijfers.
Kunt u specifiek reageren op de opmerkingen van Anja Bruinsma, directeur Sportgeneeskunde Nederland, dat het bedrag van 675.000 euro dat is uitgetrokken om de stijgende lijn van sportblessures tegen te gaan,2 minder is dan de 1,5 miljoen euro die hier eerst aan uit werd gegeven? Waarom wordt er zo stevig bezuinigd op het programma tegen sportblessures?
Dit is niet juist. Voorheen werd jaarlijks circa 900.000 euro uitgegeven aan de preventie van sportblessures (circa 650.000 euro voor sportblessurepreventie en circa 250.000 voor kennis en het monitoren van sportblessures). Vanaf 2016 t/m 2020 gaat jaarlijks 675.000 euro naar het programma sportblessurepreventie en 250.000 euro naar kennis en het monitoren van sportblessures. Er is dus geen sprake van een bezuiniging.
Met de nieuwe sportkennisinfrastructuur, waarover ik u op 23 oktober 2014 (67700–128230-S) heb geïnformeerd, is besloten alle sportkennis te bundelen en te ontsluiten via het portal van het Kenniscentrum Sport in oprichting. Het gaat hierbij om op de praktijk gerichte en op de vraag afgestemde kennis ter ondersteuning van professionals en intermediairs bij het bevorderen van gezond sporten en bewegen bij hun leden, leerlingen, cliënten en burgers. Dit omvat derhalve ook de kennis op het vlak van sportblessures.
Nu het aantal sportblessures helaas harder stijgt dan de sportdeelname, met alle maatschappelijke kosten die dit tot gevolg heeft, vindt u het dan voor de hand liggen om zoveel minder geld uit te geven aan sportblessurepreventie? Kunt u dit beargumenteren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het korten van pensioenen van personen op de West bank |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Om welke reden acht u het geboden om per 1 januari 2016 over te gaan tot een korting op de AOW-uitkering van personen op de West bank, terwijl daar tot nu toe geen reden voor was? Welke beweegredenen zitten achter deze aanscherping op dit moment?1
Op grond van de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) bestaat buiten Nederland slechts recht op een socialeverzekeringsuitkering in een land waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten. Dit verdrag dient afdoende waarborgen te bevatten inzake de controle op de rechtmatigheid van de uitkeringen. Een uitzondering geldt voor de AOW, die naar alle landen in de wereld wordt geëxporteerd ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimum loon). Voor landen waarmee een verdrag is gesloten, kan de AOW voor alleenstaanden 70% van het wettelijk minimum loon bedragen.
Op basis van het internationaal recht heeft Israël als bezettende mogendheid geen soevereiniteit over de gebieden die het bezet.
Daarom heeft Israël geen bevoegdheid tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor het bezette gebied. Israël kan dus voor Nederlandse staatsburgers die in de bezette gebieden wonen geen verdragsverplichtingen aangaan zoals zijn voorzien in het kader van de Wet BEU. Geconstateerd is dat tot dusverre onvoldoende helder is geweest welke gevolgen wonen in door Israël bezet gebied heeft voor de AOW-uitkering van alleenstaande AOW-gerechtigden. Besloten is dat iedereen die nu woont in door Israël bezet gebied en een AOW voor alleenstaanden ontvangt ter hoogte van maximaal 70% van het wettelijk minimumloon deze mag houden. Vanaf 1 januari 2016 zal de AOW-uitkering van personen die voor het eerst als alleenstaande in door Israël bezet gebied een AOW-uitkering krijgen, ter hoogte van de zogenoemde gehuwdennorm (50% van het wettelijk minimumloon) worden gesteld. Dit besluit zal zo spoedig mogelijk worden bekendgemaakt en gecommuniceerd, waardoor het voldoende helder moet zijn welke gevolgen wonen in door Israël bezet gebied heeft voor de AOW-uitkering van alleenstaande AOW-gerechtigden. Het kabinet onderzoekt of voor de groep vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 er voor toekomstige schrijnende gevallen specifieke maatregelen gewenst zijn.
De uitkomst van het onderzoek zal dit najaar bekend worden gemaakt.
Waarom zou Israël geen bevoegdheid hebben tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor de betwiste gebieden, terwijl artikel 43 van het Haags Land Oorlogsreglement bepaalt, dat de feitelijke machthebber «prendra toutes les mesures qui dépendent de lui en vue de rétablir et d’assurer, autant qu’il est possible, l «ordre et la vie publics»? Waarom zou de toepassing van de relevante verdragsverplichtingen op de betwiste gebieden niet gebracht kunnen worden binnen het bereik van dit artikel 43? Het gaat hier immers om het verzekeren van het levensonderhoud van bewoners van deze gebieden? Past niet de samenwerking tussen Israël en Nederland, vastgelegd in het verdrag inzake de sociale zekerheid, niet uitstekend binnen deze context? Is dit niet bij uitstek iets dat te maken heeft met «la vie public»?
Als bezettende mogendheid oefent Israël feitelijk gezag uit in de door haar sinds 1967 bezette gebieden, met inbegrip van de gebieden die in de Oslo akkoorden zijn aangeduid als Area C. Op basis van het internationaal recht heeft Israël geen soevereiniteit over die gebieden. Daarom heeft Israël geen bevoegdheid tot het aangaan van verdragsverplichtingen voor het bezette gebied en mogen in eigen naam gesloten verdragen niet worden toegepast op het bezette gebied. Israël kan dus voor Nederlandse staatsburgers die in de bezette gebieden wonen geen verdragsverplichtingen aangaan zoals zijn voorzien in het kader van de Wet BEU. De verplichtingen die voor Israël voortvloeien uit het bezettingsrecht, waaronder artikel 43 van het Haags Land Oorlogsreglement doen hier niets aan af.
De betwiste gebieden zijn in het licht van de Oslo Akkoorden inzet van onderhandelingen tussen Israël en de vertegenwoordigers van de Palestijnse Arabieren; erkent u dat de uitkomst daarvan kan zijn dat de uiteindelijke grenzen anders komen te lopen dan de grenzen van 1967? Erkent u derhalve dat zelfs al zou men de delen van de gebieden waar thans een mate van Palestijnse autonomie bestaat als de kernen van een toekomstige Palestijnse staat beschouwen, dat men dan in ieder geval voor de gebieden daarbuiten («C gebieden»), waar de nederzettingen zich bevinden, geen definitieve gevolgtrekkingen kan maken? Hoe honoreert u dit gegeven in uw eerdere beantwoording? Acht u dit geen argument om in ieder geval te borgen dat de uitkeringen voor de mensen die daar wonen ongehinderd en zonder korting overgemaakt moeten kunnen worden?
Achtereenvolgende Nederlandse kabinetten hebben op basis van het internationaal recht het standpunt ingenomen dat de gebieden die Israël in juni 1967 onder zijn bestuur bracht niet tot zijn grondgebied behoren. Nederzettingen zijn strijdig met internationaal recht en lopen vooruit op eventuele wijzigingen van de grenzen van 1967. Uitgangspunt voor het kabinet is dat de grenzen van 1967 alleen met onderlinge overeenstemming kunnen worden gewijzigd.
Zie tevens antwoord op vraag 2.
Het bericht dat het dragen van gevaarlijke laserpennen niet verboden is |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen over het bericht dat het dragen van gevaarlijk krachtige laserpennen niet verboden is?1
Ja.
Hoe vaak heeft de Nederlandse douane gevaarlijke laserpennen in beslag genomen? Kan daar een historisch overzicht van worden gegeven en dit overzicht gesplitst worden in zakelijke invoer en particuliere invoer?
Als de Douane bij de uitvoering van haar reguliere controletaak gevaarlijke laserpennen aantreft, geeft de Douane dit door aan de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). De NVWA onderzoekt vervolgens deze pennen en neemt deze eventueel in beslag.
Tot en met 2013 werden dergelijke laserpennen door de Douane in beslag genomen (zie het overzicht hieronder). Sinds 2014 neemt de NVWA, in het kader van een nieuwe taakverdeling tussen de Douane en NVWA, dergelijke laserpennen in beslag.
In nagenoeg alle zaken in onderstaande tabel is sprake van particuliere invoer. Een exacte splitsing tussen handelszendingen en particuliere invoer is door de Douane niet aan te brengen.
2009
2010
2011
2012
2013
Eindtotaal
Bagage reizigers en bemanningsleden
31
1
3
35
Briefpostzending
238
467
4
709
Koeriers
15
11
35
300
361
Eindtotaal
31
15
250
505
304
1.105
Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) opgetreden tegen gevaarlijke laserpennen? Kan daar een historisch overzicht van worden gegeven?
Daar waar mogelijk treedt de NVWA proactief op tegen verkopers van gevaarlijke laserpennen. Het probleem is echter dat met name zware laserpennen via steeds wisselende en soms obscure kanalen worden aangeboden; soms door in Nederland gevestigde (web)shops, maar vaak ook door niet in Nederland gevestigde (web)shops (bijvoorbeeld in China). Daarom is de NVWA, naast de periodieke zoekslagen op internet die zij zelf uitvoert, afhankelijk van signalen van derden. Zodra er een aanleiding is, onderneemt de NVWA actie.
Zwaardere laserpennen worden overigens ook door consumenten zelf meegenomen uit vakantielanden. De NVWA ziet echter niet toe op het bezit of gebruik door particulieren.
De NVWA heeft geen toezichtsbevoegdheid op het verhandelen van laserproducten in andere Europese lidstaten of landen buiten Europa. Toezicht op verkoop via webwinkels die buiten Nederland zijn gevestigd, is niet mogelijk.
In 2014 heeft de NVWA 19 keer onderzoek gedaan naar laserpennen. In meer dan 10 gevallen betreft het een onderzoek op initiatief van de NVWA; de overige keren naar aanleiding van een klacht/signaal. In 15 van de 19 gevallen is een boeterapport opgemaakt dan wel een schriftelijke waarschuwing gegeven. In alle 15 gevallen is de verkoop van de producten gestaakt.
In 2013 heeft de NVWA 9 keer onderzoek gedaan waarbij in 7 gevallen een boeterapport is opgemaakt dan wel een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
In 2012 gaat het om 10 onderzoeken waarbij in 7 gevallen een boeterapport is opgemaakt dan wel een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Waarom treedt de NVWA niet proactief op tegen websites die gevaarlijke laserpennen via het buitenland beschikbaar stellen aan de Nederlandse markt?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er bij de politie voldoende middelen en kennis aanwezig om gevaarlijke laserpennen te kunnen onderscheiden van veilige en dus legale laserpennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de handhaving door de politie volstaat normaal gesproken om na te gaan of op de betreffende laserpen een typegoedkeuring (klasse) staat die in Nederland is toegestaan. Bij twijfel volgt inbeslagname en inschakeling van deskundigen.
Deelt u de mening dat niet alleen tegen het bezit en (ver)koop van krachtige laserpennen moet worden opgetreden als deze bestemd zijn om onder andere letsel aan personen toe te brengen, maar meer in het algemeen omdat de houder of een eigenaar van een zware laserpen zich vaak niet bewust is van de gevaren en risico’s en dit dus kan resulteren in onbewust gevaarlijk handelen? Is de wet daarop toegerust? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. De handel in laserpennen is gereguleerd. Het verhandelen van laserpointers van klasse 3R, 3B en 4 aan consumenten is niet toegestaan op grond van artikel 18 onder a van de Warenwet en het Warenwetbesluit Algemene Productveiligheid. Het verhandelen van lasergadgets – laserpennen die door uiterlijk of vorm mogelijkerwijs sneller in handen van kinderen kunnen vallen – van klasse 2, 2M, 3R, 3B en 4 is op grond van datzelfde artikel evenmin toegestaan.
Op grond van de Wet wapens en munitie is er sprake van een strafbaar feit als aangetoond kan worden dat, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder een laserpen is aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze bestemd is letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Het gebruik van een krachtige laserpen kan ook op grond van het Wetboek van Strafrecht een strafbaar feit opleveren, bijvoorbeeld (poging tot) zware mishandeling. De Wet wapens en munitie en het Wetboek van Strafrecht bieden de politie en het Openbaar Ministerie voldoende mogelijkheden om het dragen en onverantwoord gebruik van krachtige laserpennen effectief aan te pakken en hiertegen op te treden.
Bent u gezien de voorgaande vragen alsnog bereid om onderzoek te doen naar (zware) laserpennen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het huidig wettig instrumentarium afdoende en zie geen aanleiding voor het verrichten van onderzoek.
Het per direct opstappen van de bestuursvoorzitter van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving over het per direct opstappen van de bestuursvoorzitter van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) in Zeeland?1
Ik heb dit bericht voor kennisgeving aangenomen.
Is met het opstappen van de bestuursvoorzitter de kous af, of zou naar uw mening ook de rest van de Raad van Bestuur het veld moeten ruimen?
Dat oordeel is niet aan mij. Ziekenhuizen zijn private instellingen met een eigen verantwoordelijkheid voor kwaliteit en continuïteit van zorg. De Raad van Toezicht is, zoals vastgelegd in de zorgbrede governancecode, verantwoordelijk voor benoeming, schorsing en ontslag van de individuele leden van de Raad van Bestuur. Het is dan ook aan de Raad van Toezicht om te beoordelen of zij voldoende vertrouwen heeft in de overige leden van de Raad van Bestuur.
Heeft het opstappen van de bestuursvoorzitter ook gevolgen voor de Raad van Toezicht? Bent u van mening dat hij zijn toezichthoudende taak naar behoren heeft uitgevoerd?
Ik kan daar niet over oordelen. De Raad van Toezicht dient zelf, conform de afspraak in de zorgbrede governancecode, zijn eigen functioneren te toetsen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat dit bij het ADRZ anders is gelopen.
Wat is de rol geweest van zorgverzekeraar CZ in het opvoeren van de druk en het uiteindelijk onhoudbaar worden van de positie van de bestuursvoorzitter?
Ik heb begrepen van het ADRZ dat het besluit al in de maak was toen CZ in de media berichtte over deze casus. Het bericht van zorgverzekeraar CZ heeft volgens ADRZ geen rol gespeeld in de besluitvorming. De aanleiding was het onverwacht grote financiële tekort (8–10 miljoen over 2014).
Vindt u het wenselijk dat zorgverzekeraar CZ zich in de media heeft uitgelaten over de positie van de bestuursvoorzitter van het ADRZ? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Om kwaliteit te borgen moet de zorg ook goed georganiseerd worden. Een zorgverzekeraar mag aangeven wat zij van de organisatie en van de zorg vindt en welke acties zij wenselijk acht in het geval de organisatie niet op orde is. Maar uiteindelijk beslist de Raad van bestuur over de koers van een ziekenhuis. Wanneer de Raad van Bestuur of een individuele bestuurder daarbij steken laat vallen is het niet aan een zorgverzekeraar om te besluiten over de positie van de Raad van Bestuur, dat is de verantwoordelijkheid van de Raad van Toezicht.
Wat vindt u ervan dat een zorgverzekeraar aanstuurt op het vertrek van een bestuursvoorzitter van een zorgaanbieder? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom ziet een bestuurder pas in dat hij een probleem is als de zorgverzekeraar dreigt de financiering in te trekken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb toegelicht was niet een interventie van de verzekeraar, maar het onverwachte financiële tekort de aanleiding voor het besluit.
Acht u het een wenselijke ontwikkeling dat een zorgverzekeraar op deze wijze invulling geeft aan zijn rol, en de Raad van Toezicht overruled? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6
Zijn er nog meer van soortgelijke situaties waarbij zorgverzekeraars, onder dreiging van het intrekken van de financiering, bestuursbesluiten bij zorgaanbieders proberen af te dwingen?
Bij mij zijn dergelijke casus niet bekend. Overigens staat het zorgverzekeraars vrij om uitspraken te doen over de kwaliteit van de organisatie en van de zorg en welke stappen zij wenselijk achten om die te verbeteren. De organisatie van de zorg is immers van invloed op de kwaliteit van zorg die hun verzekerden ontvangen. Ik zou het een slechte zaak vinden als zorgverzekeraars daar niet kritisch naar kijken. Verzekerden moeten er vanuit kunnen gaan dat zij de beste mogelijke zorg ontvangen.
Is deze hele gang van zaken volgens u illustratief voor het toezichtmodel in de zorg? Zo nee, wat is er dan mis gegaan, en hoe gaat u dit in het vervolg voorkomen?
Zoals gezegd vind ik het van belang dat verzekeraars zich uitspreken over de kwaliteit van de organisatie. De verzekeraar moet in het belang van de verzekerde goede afspraken met het ziekenhuis maken over de kwaliteit van zorg tegen een goede prijs. Als de verzekeraar daar bij een bepaalde aanbieder onvoldoende vertrouwen in heeft, is het goed als hij zich daarover uitspreekt. Het is vervolgens aan de aanbieder zelf om dat signaal op te pakken omdat dit onder andere gevolgen kan hebben voor de contractering en met andere woorden voor continuïteit van de instelling. Dat is zoals het systeem dat we met elkaar hebben bedacht ook moet werken, met als vangnet het toezicht van de IGZ. Ik zie geen aanleiding om dat systeem te wijzigen.
Toont dit voorval eigenlijk niet het failliet van het toezichtmodel in de zorg aan? Zo nee, hoe verklaart u dan het «overrulen» van de Raad van Toezicht door CZ?
Zie mijn antwoord op vraag 4 en vraag 10.
Indien de kwaliteit van bestuur in het ADRZ daadwerkelijk zo slecht was, waarom heeft de Raad van Toezicht dan niet ingegrepen? Heeft dit voorval ook nog gevolgen voor hen?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Krijgt de opgestapte bestuursvoorzitter nog een ontslagvergoeding, doorbetaling van salaris, pensioenpremie of enige andere vorm van financiële genoegdoening mee? Zo ja, wat bedraagt deze?
Ik heb op dit moment geen inzicht in de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst van deze bestuurder is beëindigd. De WNT verplicht instellingen om ontslagvergoedingen van topfunctionarissen openbaar te maken in hun jaarverslag. Bij een eventuele overtreding heeft de accountant van het ADRZ de wettelijke plicht dit te melden bij de toezichthouder van de WNT in de zorg, het CIBG.
Stapt één van de betrokken partijen nog naar de Ondernemingskamer om een procedure tegen de betreffende bestuursvoorzitter te starten, om te kijken of er sprake is van wanbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de verantwoordelijken binnen het ADRZ om vanuit hun rol en verantwoordelijkheid af te wegen of er sprake is van onbehoorlijk bestuur en of zij een juridische procedure willen starten. Ik heb hierin geen rol.
Herinnert u zich uw uitspraak dat inwoners van Zeeland met hun voeten hebben gestemd door naar zorgaanbieders buiten de regio te gaan? Zou dit niet ook een teken aan de wand moeten zijn geweest voor de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht?3
Ik herinner mij die uitspraak. Zorginstellingen moeten de zorg zo inrichten dat de zorg verantwoord is en past bij de behoefte van de patiënt. Wanneer blijkt dat dit niet langer het geval is, dan moet de zorgaanbieder daarop inspelen. Dat geldt ook voor het ADRZ.
Als de kwaliteit van de zorg zo slecht was dat de inwoners van Zeeland met hun voeten stemden, waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dan niet ingegrepen?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op het leveren van verantwoorde zorg. Ook betrekt de IGZ, naast de verplichte meldingen van zorginstellingen en -professionals, meldingen en signalen van patiënten bij haar toezicht. De keuzes die patiënten maken vormen geen onderdeel van het onafhankelijke toezicht van de IGZ.
In het geval van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis heeft de IGZ op 12 juli 2013 verscherpt toezicht ingesteld, onder meer omdat de implementatie van het VeiligheidsManagementSysteem (VMS) achterbleef. Op 26 mei 2014 werd het verscherpt toezicht opgeheven, nadat de IGZ had geconstateerd dat er belangrijke vooruitgang was geboekt en de randvoorwaarden voor het kunnen sturen op veiligheid en kwaliteit van zorg aanwezig waren.
Waarom heeft u pas besloten tot regie in de regio toen al veel kwaad was geschied?
Ik heb besloten tot een gesprek in de regio met de betrokken (zorg)partijen op het moment dat dit nodig bleek. Ik heb in Zeeland met alle betrokken partijen gesproken over de toekomst van de zorg in Zeeland. En met hen afgesproken dat er een gedragen plan voor de toekomst van de Zeeuwse zorg komt. De overheid, zorgverzekeraars, ziekenhuizen, gemeenten en patiënten hebben daarbij ieder een rol.
Wat is uw reactie op het feit dat «haantjesgedrag» van enkele bestuurders de bereikbaarheid en kwaliteit van zorg in een regio in gevaar kan brengen?
De kwalificatie «haantjesgedrag» laat ik voor uw rekening. Wel erken ik dat voor bestuurders en toezichthouders in de zorg nog een professionaliseringsslag nodig is. Goed bestuur vereist een open bestuurscultuur, wat betekent dat bestuurders open staan voor kritiek en signalen vanuit de organisatie en van de directe omgeving. Dit vereist wel dat toezichthouders en medezeggenschapsorganen in voldoende mate hun rol oppakken en/of in staat zijn om kritische punten in een gesprek met de bestuurder te benoemen.
Om dit te bereiken heb ik een agenda voor goed bestuur opgesteld, die ik op 22 januari 2015 aan uw Kamer heb gezonden.4Deze agenda werk ik de komende periode nader uit.
Herinnert u zich nog het voorval uit 2013 waarbij de bestuursvoorzitter van het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk ook opstapte na druk van onder andere zorgverzekeraar Achmea?4
Ik herinner mij dat u vragen heeft gesteld over het Rode Kruis Ziekenhuis en Achmea.
Welke acties heeft u sindsdien ondernomen om te voorkomen dat dit wederom plaats zou vinden, en hoe verklaart u in dat licht bezien dit nieuwe voorval bij het ADRZ?
Ik heb geen acties ondernomen om te voorkomen dat zorgverzekeraars uitspraken doen over de kwaliteit van een organisatie. Het staat zorgverzekeraars vrij om uitspraken te doen over de kwaliteit van de organisatie van de zorg en welke stappen zij wenselijk achten om die te verbeteren. De organisatie van de zorg is immers van invloed op de kwaliteit van zorg die hun verzekerden ontvangen. Ik zou het een slechte zaak vinden als zorgverzekeraars daar niet kritisch naar kijken. Verzekerden moeten er vanuit kunnen gaan dat zij de beste mogelijke zorg ontvangen.
Het bericht dat de jeugd-ggz in Almere geen behandeling meer kan bieden omdat het geld bij de gemeente op is |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een jeugd-ggz instelling in Almere een intakestop heeft ingesteld, omdat het budget voor 2015 al is besteed?1
Sinds 1 januari zijn de gemeenten verantwoordelijk, zij hebben de plicht om passende jeugdhulp te leveren. De gemeenteraad controleert het gemeentebestuur op deze verantwoordelijkheid.
Naar aanleiding van dit bericht hebben medewerkers van mijn departement contact opgenomen met gemeente Almere. Desgevraagd heeft de gemeente Almere aangegeven dat zij actie onderneemt om deze kwestie met de betrokken lokale en regionale aanbieders op te lossen.
Wat is uw reactie op de brief die de ggz-instelling heeft gestuurd aan ouders van kinderen die op de wachtlijst staan, waarin de instelling uitlegt dat het geld op is, en ze geen behandelingen meer start?
De aanbieder heeft ouders en kinderen geïnformeerd terwijl de gesprekken met de gemeente, naar ik heb begrepen, nog liepen. Mogelijk heeft de brief voor onrust gezorgd onder ouders en kinderen en dat had voorkomen kunnen worden als gewacht was op afronding van de gesprekken met de gemeente.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze kinderen en gezinnen ook direct de juiste hulp krijgen die zij nodig hebben?
In de Jeugdwet hebben de gemeenten de jeugdhulpplicht. Het is op grond hiervan aan de gemeente om afspraken te maken met de betrokken jeugdhulpaanbieders en zo te zorgen dat kinderen en gezinnen tijdig de juist hulp krijgen.
In welke andere gemeenten, en bij welke andere jeugd-ggz instellingen, bestaat op dit moment hetzelfde probleem, namelijk dat het voor 2015 beschikbare budget nu al volledig is besteed? Kunt u hiervan een overzicht aan de Kamer sturen? Als u momenteel niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit te onderzoeken?
Op basis van de Jeugdwet wordt het jeugdhulpgebruik landelijk gevolgd. Dat gebeurt met het monitoren van een aantal waarden zoals de start- en einddatum van de jeugdhulp in verschillende productcategorieën, bijvoorbeeld met verblijf, zonder verblijf, pleegzorg, etc. Die informatie is in eerste instantie bedoeld voor gemeenten (en natuurlijk gemeenteraden als controlerende instantie) om te beoordelen hoe jeugdhulp en het gebruik daarvan zich ontwikkelt in hun gemeente en ten opzichte van andere gemeenten.
Wachttijdinformatie maakt niet apart deel uit van de landelijke monitoring van het jeugdhulpgebruik. Maar gemeenten en Rijk kijken natuurlijk samen naar opvallende signalen uit de beleidsinformatie of uit andere bronnen zoals patiëntenorganisaties.
De cijfers over jeugdhulpgebruik komen twee keer per jaar beschikbaar voor iedereen (april en oktober, alleen in 2015 eenmalig in juli), door publicatie op StatLine, de jeugdmonitor en waarstaatjegemeente.nl.
Sinds 1 januari ligt bij de gemeenten de plicht om passende jeugdhulp te leveren voor kinderen en gezinnen die dat nodig hebben. Het budget dat nodig is om deze hulp in te kopen is overgeheveld naar en verdeeld over gemeenten. De gemeente bepaalt welke hulp met het budget wordt ingekocht. De gemeenteraad controleert het gemeentebestuur bij de uitvoering van de jeugdwet.
Het is aan gemeenten om ervoor te zorgen dat alle kinderen die jeugdhulp nodig hebben, deze krijgen. Gemeenten maken hierover afspraken met zorgaanbieders, ook in geval er sprake is van (te) grote vraag en daaruit voortvloeiende budgetuitputting.
Bent u ervan op de hoogte dat het probleem in Almere is ontstaan (dat het budget beschikbaar voor 2015 voor ggz-zorg aan jongeren reeds volledig is besteed), doordat gemeenten de hoeveelheid zorg die is ingekocht heeft gebaseerd op de cijfers van 2013 in plaats van 2014? Is dit een situatie die in meerdere gemeenten is ontstaan? Liggen er nog andere oorzaken aan het geconstateerde probleem ten grondslag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is mij bekend dat Almere, net als veel andere gemeenten, de hoeveelheid zorg die voor 2015 is ingekocht heeft gebaseerd op de cijfers van 2013. Op het moment dat de inkoopafspraken gemaakt moesten worden waren er immers geen recentere realisatiecijfers beschikbaar.
Om die reden hebben veel gemeenten, waaronder Almere, tevens procesafspraken gemaakt met de aanbieders over de situatie dat het afgesproken budgetplafond gedurende het jaar bereikt zou worden.
Hoeveel kinderen/jongeren staan momenteel op de wachtlijst voor ggz-zorg? Hoeveel kinderen/jongeren zijn het slachtoffer van gemeenten die te weinig ggz-zorg hebben ingekocht?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat, zoals de wethouder van de gemeente Almere aangeeft, het nog wel een maand kan duren voordat het geldprobleem is opgelost? Deelt u voorts de mening dat er voor deze gezinnen nu een oplossing geboden moet worden?2
Ik deel de mening dat kinderen en hun ouders tijdig de juiste jeugdhulp moeten krijgen.
Gemeente Almere heeft desgevraagd aangegeven, in overleg te zijn met de aanbieder om op korte termijn tot een oplossing te komen. Uitgangspunt voor de gemeente is daarbij dat er geen kind tussen wal en schip valt.
De gemeente doet daarmee wat er in de nieuwe verhoudingen van haar verwacht mag worden. Het is aan de gemeenteraad om te beoordelen of de handelwijze van het gemeentebestuur juist is.
Ik heb begrepen dat de ggz-instelling de betrokken ouders heeft geïnformeerd over de stand van zaken en de toezegging van de gemeente tijdens een bijeenkomst op 28 mei j.l.
Wat vindt u ervan dat de gezinnen en de ggz-instelling deze belofte/toezegging van de gemeente dat de geldproblemen binnen een maand opgelost zullen zijn, via de media moesten vernemen?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat op dinsdagochtend 26 mei een overleg heeft plaatsgevonden tussen de ggz-instelling en de gemeente waarin de gemeente heeft aangegeven dat er geen pasklare oplossing voorhanden is, en dat men eerst een marktanalyse zal uitvoeren? Wat is uw oordeel hierover?
Uit mijn contacten met de gemeente Almere heb ik begrepen dat er inderdaad op 26 mei j.l. een overleg heeft plaatsgevonden tussen de gemeente en de jeugdhulpaanbieder. Ik weet niet wat er precies besproken is bij die gelegenheid, aangezien ik geen partij was bij dit overleg.
Gemeente Almere heeft aan mijn medewerkers aangegeven dat zij hoe dan ook op korte termijn een oplossing voor de betrokken kinderen en hun ouders wil bieden.
Het is vervolgens aan de gemeenteraad om de toezeggingen van de wethouder op realiteit te toetsen en hem zo nodig aan de toezeggingen in dezen te houden.
Hoe reëel is de toezegging van de Almeerse wethouder dat het tekort binnen een maand wordt weggewerkt, gezien de marktanalyse die mogelijk nog uitgevoerd moet worden?
Zie antwoord vraag 9.
Herinnert u zich uw brief van 10 oktober 2013 met de volgende uitspraken «De gemeente is straks wettelijk verplicht om jeugd-ggz in te kopen» en «De gemeente moet zorgen voor een kwantitatief en kwalitatief voldoende aanbod van jeugdhulp dat past en tijdig beschikbaar is»? Wordt op dit moment door de gemeenten aan deze voorwaarden voldaan? Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten zich hier wel aan gaan houden in het belang van de gezinnen die nu geen hulp krijgen?3
Alle gemeenten hebben in het najaar 2014 afspraken gemaakt met de zorgaanbieders over de inkoop van alle vormen van jeugdhulp voor 2015.
Waar aanbieders en gemeenten aanlopen tegen de grenzen van deze afspraken zie ik dat zij, zoals ook in Almere het geval is, met elkaar in gesprek gaan over oplossingen, zodat geen kinderen tussen wal en schip vallen.
Er is geen aanleiding om op dit moment gemeenten aan te spreken op het niet nakomen van de jeugdhulpplicht.
De ontoegankelijkheid van laagdrempelige juridische hulp voor middeninkomens |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het Juridisch Loket sinds kort de maatregel heeft ingevoerd dat alleen nog maar laagdrempelige juridische hulp geboden wordt aan mensen met lage inkomens, namelijk die mensen die op grond van de Wet op de rechtsbijstand onder de geldende inkomensgrenzen zitten? Bent u bekend met het feit dat het Juridisch Loket uit budgettaire noodzaak gedwongen is een keuze te maken en hierin prioriteit en focus heeft gegeven aan de meest kwetsbaren in de samenleving, maar dat de middeninkomens hiervoor de rekening betalen?
Stichting Het Juridisch Loket (verder: het Juridisch Loket) heeft ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) tot taak te voorzien in rechtshulp in de zin van artikel 1 van die wet, een vorm van eerstelijns rechtsbijstand voor minder draagkrachtige burgers. De draagkracht van rechtzoekenden wordt voor het geven van eenvoudig advies niet op dezelfde wijze vastgesteld als wanneer het rechtsbijstand betreft waarvoor de rechtzoekende een toevoeging behoeft. Het Juridisch Loket kan volstaan met een eenvoudige schatting van de draagkracht, door de rechtzoekende te bevragen op zijn inkomsten of het werk dat hij verricht.1 De praktijk bij het Juridisch Loket was echter dat de medewerkers van het Juridisch Loket de draagkracht alleen aan de orde stelden indien zij daartoe aanleiding zagen in de persoon van de rechtzoekende of de context van diens hulpvraag. Als gevolg daarvan bevond zich onder de klanten van het Juridisch Loket een substantieel aantal rechtzoekenden die op grond van hun inkomen en vermogen geen aanspraak maakten op gesubsidieerde rechtsbijstand.2 Recentelijk heeft de Raad voor Rechtsbijstand het Juridisch Loket daarom verzocht de draagkrachttoetsing op meer systematische wijze uit te voeren. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de middelen die voor eerstelijns rechtsbijstand beschikbaar zijn zoveel mogelijk ten goede komen van de rechtzoekenden die onder het bereik van de Wrb vallen.
Hoe verhoudt zich dat tot artikel 8, vierde lid van de Wet op de Rechtsbijstand, waarin staat dat geen rekening wordt gehouden met de draagkracht van de rechtzoekende indien de rechtshulp alleen bestaat uit het verstrekken van informatie of een verwijzing naar andere instanties dan rechtsbijstandverleners of mediators?
Het gaat bij genoemd artikel om het verstrekken van informatiemateriaal en het toe geleiden naar andere (rechts)hulpverleners. Onmiddellijke verwijzing vindt plaats op basis van algemene eigenschappen van de rechtzoekende en diens probleem, zonder dat het Juridisch Loket van de specifieke omstandigheden kennis heeft genomen. Deze vorm van rechtshulp wordt geboden ongeacht het inkomen en vermogen van de rechtzoekende, in het bijzonder door middel van de website van het Juridisch Loket. Onder het bereik van artikel 8, vierde lid, Wrb valt niet het verlenen van rechtshulp in de vorm van inhoudelijke juridische advisering. Indien van zodanige advisering sprake is, kan het Juridisch Loket op grond van de Wrb wel toetsen aan de draagkracht van de rechtzoekende. Ik ben daarom van mening dat de dienstverlening van het Juridisch Loket in lijn is met artikel 8, vierde lid, Wrb.
Deelt u de mening dat artikel 8, vierde lid van de Wet op de Rechtsbijstand met zich meebrengt dat het Juridisch Loket niet uitsluitend mensen met lage inkomens zou moeten helpen maar een laagdrempelige voorziening voor iedereen zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Hoe moet dit artikel dan gelezen en geïnterpreteerd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de maatregel, dat mensen die net boven de inkomensgrens van de Wet op de rechtsbijstand zitten niet langer geholpen worden door het Juridisch Loket, met zich meebrengt dat deze groep tussen wal en schip valt? Zo nee, waarom niet? Waar kunnen zij dan heen zonder direct al te hoge kosten te moeten maken?
Het uitgangspunt van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand is dat rechtzoekenden worden ondersteund bij het realiseren van adequate toegang tot het recht, voor zover zij daartoe als gevolg van ontoereikende draagkracht zelf niet in staat zijn. Rechtzoekenden met een inkomen en vermogen boven de Wrb-grens worden voldoende draagkrachtig geacht om zelf in de kosten van rechtsbijstand te voorzien. Dat geldt ook ten aanzien van de kosten van eerstelijns juridisch-inhoudelijke advisering zoals door het Juridisch Loket wordt geboden. Voor rechtzoekenden met een inkomen en vermogen boven de Wrb-grens zijn er diverse mogelijkheden om gratis of tegen lage kosten advies over de aanpak van hun juridische probleem te verkrijgen. Het Juridisch Loket kan hen behulpzaam zijn met algemene informatie en doorverwijzing naar andere rechtsbijstandverleners. Rechtzoekenden kunnen, ook via de website van het Juridisch Loket, de Rechtwijzer benaderen om zich te oriënteren op de oplossing van hun probleem. Ook wordt verwezen naar websites die zich richten op het geven van informatie en advies voor specifieke problemen, zoals de Consuwijzer voor consumentenrechtelijke problemen. Rechtzoekenden met een inkomen en vermogen boven de Wrb-grens kunnen er ook voor kiezen zich tegen de kosten van rechtsbijstand te verzekeren. Verzekerden kunnen doorgaans zonder meerkosten persoonlijk advies bij hun rechtsbijstandverzekeraar inwinnen. Verder worden door sommige advocatenkantoren kosteloos inloopspreekuren aangeboden en kunnen rechtzoekenden terecht bij juridisch adviseurs, waaronder de rechts- en wetswinkels.
Bent u bereid, al dan niet via de Raad voor Rechtsbijstand, het Juridisch Loket zodanig te financieren dat deze maatregel wegens de negatieve effecten, kan worden teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Door zich met zijn persoonlijke dienstverlening zoveel mogelijk te beperken tot minder draagkrachtigen, sluit het Juridisch Loket nauwer aan bij de groep rechtzoekenden voor wie de Wrb de toegang tot het recht waarborgt. Mede gelet op mijn antwoord op vraag 4 zal ik daarom geen aanvullende financiële middelen ter beschikking stellen om de groep rechtzoekenden die door het Juridisch Loket inhoudelijk wordt geadviseerd uit te breiden. Ook zal ik de Raad voor Rechtsbijstand niet verzoeken dit te doen. Overigens heeft uw Kamer zich vorig jaar uitgesproken tegen het waarborgen van de toegang tot het Juridisch Loket voor de middeninkomens, door een motie van die strekking van de leden Van Toorenburg en Schouw te verwerpen.3
De inbeslagname van irrigatiepijpen van Palestijnse boeren in de Jordaanvallei |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente problemen omtrent het project «Rehabilitation of Agricultural Wells in Area C» in de Palestijnse gebieden?
Klopt het dat de Israëlische autoriteiten op 13 mei jl. in de buurt van Jiftlik en Marj Na’ajeh, in de Jordaanvallei, in totaal bijna 1,9 kilometer aan irrigatiepijpen in beslag hebben genomen en verwijderd van de gronden van Palestijnse boeren?
Klopt het dat deze irrigatiepijpen door de Food and Agricultural Organisation (FAO) aan de Palestijnse boeren zijn verstrekt?
Kunt u bevestigen dat het bij Jiftlik een door Nederland gefinancierd OS-project betrof?
Klopt het dat de Israëlische autoriteiten als argument voor de confiscatie een «potentiële veiligheidsdreiging voor Israël» hebben aangevoerd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja. Naar mening van het kabinet is vervangen van bestaande waterleidingen geen bedreiging voor de veiligheid, maar juist een investering in economische ontwikkeling die bijdraagt aan stabiliteit en efficiënter gebruik van water. Daarom is de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah het gesprek aangegaan met verantwoordelijke Israëlische autoriteiten. Hierin werden aanvankelijk ook andere redenen genoemd voor de confiscatie. Beide partijen zijn in het gesprek overeengekomen dat de leidingen geen veiligheidsrisico vormen en er ook geen andere redenen waren om de waterleidingen te confisqueren. Afgesproken is dat de leidingen daarom op korte termijn zullen worden vrijgegeven.
Hoe kan het dat een door de Joint Israeli-Palestinian Water Committee goedgekeurde projectlocatie met een Israëlische vergunning toch tegen een dergelijke belemmering aan loopt?
Dit is een voorbeeld van de moeilijkheid om activiteiten in Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking goedgekeurd te krijgen in het Israëlisch vergunningen systeem.
Het project was goedgekeurd in de Joint Water Committee. In sommige gevallen is daarnaast nog goedkeuring vereist van de Civil Administration. Er bestond een verschil van inzicht of dit project, waarbij bestaande infrastructuur wordt vernieuwd, een dergelijke tweede goedkeuring had moeten worden aangevraagd.
Bent u bereid om deze zaak op korte termijn met de Israëlische autoriteiten te bespreken en u in te spannen voor zo spoedig mogelijke teruggave van de irrigatiepijpen?
Dit incident is bij verschillende gelegenheden opgebracht bij de Israëlische autoriteiten.
Kunt u een beschrijving geven van het Nederlandse beleid ten aanzien van OS-interventies in Area C en welke Nederlandse OS-activiteiten zijn in de komende jaren voorzien in area C?
De Nederlandse OS-interventies in de Palestijnse gebieden zijn gericht op drie sectoren: justitie, water en landbouw/voedselzekerheid. Een deel van de activiteiten binnen deze sectoren wordt uitgevoerd in Area C. Het gaat hierbij o.a. om de verbetering van toegang tot land en water voor boeren en juridische hulp aan bedoeïenengemeenschappen die geconfronteerd worden met uitzetting. Nederland is voornemens om deze activiteiten in de komende jaren voort te zetten, ook in Area C.
Welke criteria hanteert Nederland bij ontwikkelingsprojecten in dit gebied? Hoe vaak heeft een Nederlands project in het afgelopen jaar te maken gehad met Israëlische obstructies in Area C? Welke stappen zijn hiertegen ondernomen?
Het merendeel van het Palestijnse landbouwgebied bevindt zich in Area C waardoor landbouwactiviteiten zich doorgaans in dit gebied concentreren. Het aantal Israëlische beperking bij Nederlandse projecten is afgelopen jaar beperkt gebleven tot drie «stop-work-orders» en tijdelijke confiscatie van materiaal. In alle gevallen betrof het activiteiten van het «Land and Water Resource Management»-programma waarbij de toegang tot land voor boeren wordt verbeterd met de aanleg of verbetering van wegen, verbetering van de watervoorziening voor landbouwdoeleinden en de introductie van innovatieve werkwijzen in de landbouwsector (waaronder zonne-energie en water oogsttechnieken). Na verschillende interventies van onder meer de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah is het geconfisqueerde materiaal na betaling van een dwangsom teruggegeven.
Worden andere EU-donoren ook met dergelijke problemen geconfronteerd? Zo ja, op welke wijze en schaal?
Ja, ook andere donoren hebben te maken met problemen bij de uitvoer van zowel humanitaire als ontwikkelingsprojecten in Area C. Dit varieert van inbeslagname van materiaal zoals bulldozers en zonnepanelen tot verwoesting van noodonderkomens voor bedoeïenen, scholen en klinieken in Area C. Recent werden ook irrigatiepijpen bij een door het Britse DfID gefinancierd landbouwproject in Qalqilia geconfisqueerd.
Bent u bereid om de problematiek rond OS-activiteiten in Area C in EU-verband aan te kaarten?
Deze problematiek is onderdeel van voortgaand EU-overleg, o.a. ten behoeve van onderlinge coördinatie van de activiteiten in dit gebied en van de dialoog met Israelische autoriteiten.
Het bericht dat Brussel registratie van rij- en rusttijden van bestelauto’s wil |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Brussel registratie van rij- en rusttijden van bestelauto’s wil?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de gevolgen voor Nederland zouden zijn als de tachograaf voor alle bestelauto’s wordt verplicht (zowel organisatorisch als kosten)?
Ik kan u melden dat de Europese Commissie geen wijziging van de huidige tachograaf verordening overweegt en daarmee ook geen aanpassing van de reikwijdte van de verplichte digitale tachograaf.
Op dit moment implementeert mijn ministerie de aanpassingen die voortvloeien uit de Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees parlement en de Raad tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85. Deze aanpassingen moeten conform de nieuwe verordening uit 2014 voor 2 maart 2016 zijn gerealiseerd. De aanpassingen leiden niet tot verplicht gebruik van digitale tachografen in bestelauto's, omdat de nieuwe verordening uit 2014 niet daartoe verplicht.
Deelt u de visie van verladersorganisatie EVO dat het grootste deel van de 820.000 bestelauto’s die in Nederland rijden, jaarlijks gemiddeld minder dan 18.000 kilometer rijdt waardoor het registeren van de rij- en rusttijden onzin is?
Gezien mijn antwoord bij vraag 2 is dit niet aan de orde.
Bent u bereid in Brussel te pleiten voor het niet invoeren van deze maatregel?
Omdat Brussel niet voornemens is om deze maatregel in te voeren is het pleiten voor het niet invoeren niet aan de orde.
Het bericht “Franse staat vergroot zeggenschap bij Air France-KLM” |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Franse staat vergroot zeggenschap bij Air France-KLM»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat de Franse staat haar grip op de holding versterkt? Is dit voor de Nederlandse staat aanleiding om het Nederlandse belang te vergroten?
De Franse overheid heeft de Minister van Financiën vooraf gemeld dat zij van plan was om aandelen bij te kopen. De Franse staat breidt zijn aandelenbelang uit van 15,88 procent naar 17,58 procent. Dat is geen fundamentele balansverschuiving. Het kabinet heeft dan ook aangegeven daar geen problemen mee te hebben.
De Florange wet geldt voor alle Franse bedrijven en houdt in dat aandeelhouders die langer dan twee jaar de aandelen in bezit hebben een dubbel stemrecht krijgen. Dit is generieke wetgeving van de Franse overheid, om de macht van speculatieve aandeelhouders voor alle Franse bedrijven te weren.
Is het kabinet bereid om het aandeel van de Nederlandse staat in Air France-KLM te vergroten?
AF-KLM blijft een privaat bedrijf, ook met een iets groter belang van de Franse overheid. Het kabinet vindt het belangrijk dat dit ook zo blijft.
De Nederlandse staat heeft geen aandelen AF-KLM en kan dus ook geen groter belang nemen in AF-KLM.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mansveld krijgt «garantie» Air France over banen bij KLM»?2
Ja.
Bent u bereid om de garanties en beloften van De Juniac, zoals ook beschreven in het artikel, vast te laten leggen in een nieuw Memorandum of Understanding?
Zoals per brief aan de Kamer van 13 maart gemeld, heeft de president-directeur van Air France KLM op 12 maart het volgende toegezegd en herbevestigd:
De instandhouding van de stichtingen SAK 1 en SAK 2, evenals de verlenging van de staatsgaranties zijn vanwege de positie van Schiphol, het netwerk van verbindingen en behoud van de landingsrechten ten tijde van de fusie schriftelijk vastgelegd. In het MoU uit 2010 is verlenging van een aantal belangrijke staatsgaranties schriftelijk vastgelegd.
De andere bovengenoemde afspraken zijn belangrijk, maar betreffen onderwerpen die sterk de interne bedrijfsvoering van het bedrijf raken. De overheid heeft hierbij geen formele rol. KLM en Air France KLM bezien thans of en hoe deze afspraken zijn vast te leggen. Het is hierbij belangrijk dat hetgeen op schrift wordt gesteld in lijn is met de afspraken gemaakt tijdens het gesprek op 12 maart jl. waarover de Kamer is geïnformeerd.
Bent u bereid om te onderzoeken welke rol de overheden spelen op luchthavens in andere landen, zoals Duitsland en Frankrijk, op het gebied van (de kosten van) veiligheidsmaatregelen?
Een dergelijk onderzoek naar de rol van overheden op luchthavens in andere landen op het gebied van (de kosten van) veiligheidsmaatregelen is reeds in een eerder stadium door de Europese Commissie uitgevoerd. De uitkomsten zijn gepubliceerd in het EC-eindrapport van februari 2009 («Report from the Commission on financing aviation security», Brussels, 2.2.2009, COM(2009) 30 final).
De EC heeft onder andere geconcludeerd dat in het merendeel van de lidstaten de kosten voor de beveiligingsmaatregelen worden gefinancierd door middel van doorberekening aan de gebruikers op/van de luchthavens (luchtvaartmaatschappijen, passagiers, etc.), het zogenaamde «user-pays» principle. Daarnaast heeft de EC geconcludeerd dat de wijze waarop de security kosten worden doorberekend over het algemeen zodanig diffuus en ondoorzichtig is, dat er geen behoorlijke vergelijking kan worden gemaakt tussen de lidstaten onderling.
Welke gevolgen op de korte en lange termijn voor Schiphol en de Nederlandse luchtvaart heeft het weren van Golfcarriers op Schiphol?
Golfcarriers worden niet geweerd op Schiphol. Alle bestaande afspraken met de Golfstaten over verkeersrechten op Schiphol worden gerespecteerd. Golfcarriers kunnen derhalve hun operaties conform deze afspraken op Schiphol voortzetten.
In de Kamerbrief nadere uitleg Europees onderzoek oneerlijke concurrentie luchtvaart en uitspraken Nieuwsuur naar aanleiding van de motie Bashir (SP) en Elias (VVD) (Kamerstuk 31 936, nr. 269) en de beantwoording Kamervragen leden Visser (VVD) en Leenders (PvdA) over Qatar Airways (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 2456) is hier nader op ingegaan.
Wat betreft de gevolgen voor Schiphol om vooruitlopend op Europese onderhandelingen voorlopig geen eigen onderhandelingen te voeren met de Golfstaten, het volgende. Het netwerk op Schiphol kan zich op de korte en lange termijn gewoon verder ontwikkelen. Het netwerk op Schiphol wordt immers gevormd door verbindingen van verschillende luchtvaartmaatschappijen uit een groot aantal landen. Het merendeel van deze verbindingen wordt overigens uitgevoerd door luchtvaartmaatschappijen die onderdeel uitmaken van de SkyTeam alliantie.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Staatdeelnemingen voorzien op 3 juni 2015 beantwoorden?
Ja.
De klachten bij de vmbo-examens |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de digitale examens voor het vmbo in de basisberoepsgerichte leerweg en de kaderberoepsgerichte leerweg geen externe kwaliteitscontrole meer kennen, omdat de tweede correctieronde bij deze digitale examens is afgeschaft en verenigingen van vakleerkrachten geen openbaar oordeel meer mogen geven over het examen?1
Nee. Er is wel degelijk sprake van een externe kwaliteitscontrole op het nagekeken werk bij digitale centrale examens. Er wordt naar analogie van de tweede correctie een controle uitgevoerd die – vanwege de digitale afnamevorm en de projectstatus van de examens – anders is georganiseerd dan bij de papieren centrale examens. Bij de digitale centrale examens voor het vmbo vindt na de examens een controle plaats met betrekking tot de open vragen. De gesloten vragen worden automatisch beoordeeld. In deze zogeheten najaarscorrectie kijken correctoren van de staatsexamens vo de gemaakte examens van vmbo-scholen na. Dit zijn docenten. Als zich significante verschillen voordoen tussen de najaarscorrectie en de eigen beoordeling kunnen desbetreffende scholen door de inspectie worden aangesproken. Op het moment dat de projectstatus van de digitale centrale examens vervalt, wordt een systeem van reguliere tweede correctie weer van toepassing.
Het is ook goed te benadrukken dat de tweede correctie (en najaarscorrectie) geen externe kwaliteitscontrole op de inhoud (of validiteit) van examens is. De tweede correctie wordt uitgevoerd om in het belang van de leerling een objectieve beoordeling van het gemaakte werk te borgen. Ten aanzien van de inhoud van examens kunnen docenten opmerkingen over bijvoorbeeld vermeende onvolkomenheden kwijt bij het Examenloket, die ze doorspeelt naar de Examenlijn van het College voor Toetsen en Examens.
Tot slot staat het de vakverenigingen vrij een openbaar oordeel te vellen over de examens op basis van de aan het begin van een volgend schooljaar gepubliceerde examens. Jaarlijks wordt gedurende het schooljaar één examenvariant met het scholenveld gedeeld via ExamenTester. Scholen kunnen jaarlijks per vak één variant inzien (tot maximaal drie jaar terug) en hun leerlingen laten oefenen. De ontsluiting van deze examens wordt beter met de overstap van ExamenTester naar Facet per schooljaar 2015–2016.2 Dit helpt ook vakverenigingen om digitale centrale examens makkelijker te kunnen evalueren.
Wat betekent dit voor de validiteit van deze examens?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de redenering van Onderwijsraadlid René Kneyber dat de geheimhouding van deze examens geen garantie biedt tegen fraude omdat het beperkte aantal opgaven eenvoudig valt op te sparen?
Nee. Naast het feit dat er nooit een 100 procent garantie tegen fraude afgegeven kan worden, deel ik deze redenering niet. Terugkerende opgaven, genaamd anker-opgaven, worden ingezet in verschillende examenvarianten om te zorgen voor een constant en controleerbaar niveau van de examens in een betreffend jaar en door de jaren heen. Het gebruik van anker-opgaven impliceert geen beperkt aantal beschikbare opgaven. Sinds 2011 doen bijna alle scholen (± 98 procent) met de basisberoepsgerichte leerweg mee aan de digitale centrale examens. In de kaderberoepsgerichte leerweg ligt dat percentage rond de 80 procent. Er zijn geen indicaties dat leerlingen opgaven uit de gemaakte examens onthouden en verspreiden. Daarnaast zijn er strikte richtlijnen voor de afname van digitale centrale examens in het vmbo, waaronder een verbod op mobiele telefoons.
Vindt u de consequentie van de digitale examens dat sommige vmbo basis- en kaderleerlingen vanaf eind april niet meer op school hoeven te komen een wenselijke ontwikkeling? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De belangrijkste consequentie van digitale examinering is dat het scholen in staat stelt goed in te spelen op behoeften van leerlingen. Met flexibele examinering gedurende een bepaalde periode kan ingespeeld worden op het tempo van individuele leerlingen. Zo kan tijd besteed worden aan de leerlingen die dat nodig hebben, terwijl leerlingen die al eerder zo ver zijn ook eerder geëxamineerd kunnen worden. Eventueel resterende tijd betekent niet automatisch dat leerlingen vrij zijn. Integendeel: de school kan die tijd steken in de afname van cspe’s (centraal schriftelijke en praktische examens) in de beroepsgerichte vakken of tijd besteden aan de voorbereiding van leerlingen op vervolgonderwijs. Tot nu toe vindt echter het merendeel van de digitale afnames (ca. 90 procent) plaats na de meivakantie. Er zijn ook scholen die bewust kiezen voor een zo laat mogelijke afname van de centrale examens om de voorbereidingstijd voor leerlingen te maximaliseren. Het is juist deze flexibiliteit die de scholen in staat stelt eigen keuzes te maken in het belang van de leerlingen.
Een extremistische moslimprediker in Almere |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Kent u het bericht «Moskee nodigt omstreden prediker Tarik Ibn Ali uit»?1
Ja.
Bent u bekend met het gegeven dat Tarik «Ibn Ali» Chadlioui gelieerd wordt aan jihadisten in Syrië, het verboden Sharia4Belgium en de gewelddadige Duitse organisaties Millatu Ibrahim en Dawa FFM?
Bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie is bekend dat de heer Chadliou te typeren is als een onafhankelijke salafistische prediker met contacten binnen het gehele salafistische spectrum; van a-politiek tot jihadistisch. Daarbij is hij niet vast te pinnen op één positie. Hoewel hij misschien door sommigen gelieerd wordt aan jihadistische organisaties, kan hij er niet mee worden vereenzelvigd.
In hoeverre deelt u de grote zorgen dat deze extremistische prediker opnieuw is uitgenodigd door een islamitische organisatie in Nederland?
In antwoord op vragen van de leden Oskam en Omtzigt (beiden CDA) en Segers (CU), ingezonden op 19 september 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 227), over dezelfde persoon, heb ik laten weten dat deze persoon eerder in Nederland is geweest en dat hij destijds tijdens toespraken geen haatzaaiende of opruiende boodschappen heeft verkondigd. Er is voor zover bekend geen informatie dat dit in de tussentijd wel is gebeurd.
Klopt het dat Tarik Ibn Ali eerder dit jaar geen visum kreeg in verband met diens extremistische achtergrond?
Nee, dat klopt niet. Tarik Ibn Ali heeft de Belgische nationaliteit. Hij heeft voor een bezoek aan Nederland geen visum nodig. Het weigeren of intrekken van een visum is dus niet aan de orde.
Zo ja, kunt u aangeven of u opnieuw het visum van de betreffende prediker zult intrekken en waarom hij er blijkbaar toch een heeft gekregen?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer en welke stappen worden er nu eindelijk gezet om te voorkomen dat figuren als Tarik Ibn Ali hun extremistische boodschap in Nederland kunnen blijven verkondigen?
In de brief van het kabinet van 3 maart jl. (Kamerstuk 29 754, nr. 303) is reeds aangegeven dat uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. Over de nadere invulling van maatregel 20f uit het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (het weigeren van visa van predikers – uit visumplichtige landen – die oproepen tot haat en geweld) is uw Kamer recent nog geïnformeerd via de Tweede Voortgangsrapportage van het Actieprogramma.
Ten aanzien van niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld is in de brief van 3 maart gesteld, dat indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven, zij beoordeeld kunnen worden op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, kunnen worden aangepakt via de strafrechtelijke weg.
Bent u bereid te bevorderen dat de wet zodanig wordt aangepast dat ook organisaties die extremisten uitnodigen kunnen worden aangepakt door de eventuele anbi-status te ontnemen? Zo nee, waarom niet?2
Als de feitelijke activiteiten van een instelling strijdig zijn met het algemeen belang, kan de ANBI-status van een dergelijke instelling worden ingetrokken. Daarvoor is geen wetswijziging nodig. Zie hierover onder meer ook de antwoorden op de vragen van de van de leden Bashir en Karabulut (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1714) over de ANBI-status van Stichting Rohamaa (met name het antwoord op vraag vier).
Als blijkt dat er tijdens een bijeenkomst of evenement sprake is geweest van het aanzetten tot haat zoals vastgelegd in artikel 137d Wetboek van Strafrecht, dan kan het Openbaar Ministerie beoordelen of degene die aanzette tot haat moet worden vervolgd, danwel ook degene die hem bij de strafbare uitingen heeft geholpen (zoals de organisator of de verstrekker van de locatie).
Het bericht: ‘Holleeder regeert vanuit cel’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Ken u het bericht «Holleeder regeert vanuit cel»?1
Ja.
Klopt het dat het deze crimineel, ondanks dat hij in de strengst beveiligde gevangenis van het land zit en dit volstrekt onmogelijk moet zijn, toch is gelukt contact te leggen met de buitenwereld? Zo ja, hoe is dit mogelijk?
Gedetineerden hebben, conform de artikelen 36 t/m 40 van de Penitentiaire beginselenwet, recht op contact met de buitenwereld. Dit geldt ook voor gedetineerden in de EBI. Met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid, de voorkoming of opsporing van strafbare feiten of de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven is de directeur van de inrichting bevoegd het contact met de buitenwereld te ontzeggen. Tevens kan de rechter-commissaris (RC) of Officier van Justitie, indien in het belang van het onderzoek of de orde noodzakelijk wordt geacht, beperkingen bevelen die zien op een contactverbod met de buitenwereld. In beide gevallen betreffen dit maatregelen van tijdelijke aard.
In de loop van zijn detentie zijn aan betrokkene beperkingen opgelegd, waarmee hem het contact met de buitenwereld is ontzegd, met uitzondering van het contact met zijn advocaat. Vanaf het moment dat betrokkene in de EBI verblijft, heeft hij op geen enkele wijze – anderszins dan met zijn advocaat – contact met personen buiten de inrichting gehad, niet via post, telefoon of bezoek. Dit is bevestigd door het Openbaar Ministerie.
Is er, door deze slechte beveiliging van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI), sprake van mogelijk (groot) gevaar voor de mensen die belastende verklaringen hebben afgelegd tegen Holleeder? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen om deze mensen te beveiligen?
De toezichtmaatregelen horend bij het EBI-regime worden ook in deze casus strikt nageleefd, zodat het gevaarsrisico voor degenen die een belastende verklaring hebben afgelegd, maximaal wordt gereduceerd. Bovendien is het personeel van de EBI erop getraind om zorgvuldig en professioneel om te gaan met deze specifieke doelgroep.
Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat gevangenen, zeker in de EBI, hun criminele praktijken gewoon vanuit de gevangenis kunnen voortzetten en dat dit het vertrouwen van burgers in justitie zo kan schaden dat mensen in de toekomst geen belastende verklaringen meer willen afleggen waardoor de aanpak van georganiseerde misdaad ook moeilijker wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u per direct nemen om ervoor te zorgen dat de regels of beperkingen in de EBI strikt worden nageleefd?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Holleeder met fluwelen handschoenen wordt aangepakt, dat hij bijvoorbeeld weigert de door de EBI geserveerde boterhammen te eten omdat hij die niet lekker vindt en de directie daarom heeft besloten dat bewaarders speciaal voor hem natriumarm brood bij een bakker buiten de inrichting moeten kopen? Zo ja, wat is dit voor een onzin en bent u bereid het divagedrag direct de kop in te drukken? Zo nee, waarom niet?
Dit klopt niet.
Het bericht “Aanpassingen afspraken sportcontracten horen bij onafhankelijke en transparante publieke omroep” |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aanpassingen afspraken sportcontracten horen bij een onafhankelijke transparante publieke omroep»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de aanpassing van de afspraken en het nieuwe protocol van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)?
De nieuwe afspraken, zoals vastgelegd in een nieuw protocol, betreffen een aangelegenheid tussen de NPO en de NOS. In mijn antwoorden van 30 maart 2015 op vragen van de leden Elias en Verhoeven ben ik ingegaan op een samenwerkingsovereenkomst tussen de NPO en de NOS.2 In deze overeenkomst waren, naar aanleiding van de splitsing in 2010, onderlinge afspraken vastgelegd. In de loop der tijd is er onduidelijkheid ontstaan over de taakverdeling tussen de NPO en de NOS bij het verwerven van de rechten voor grote sportcontracten zoals de Eredivisie, de Olympische Spelen en het WK. Er is gezamenlijk gezocht naar werkbare afspraken die de respectievelijke rol van partijen helder afbakenen.
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de afspraken tussen de NPO en de NOS. Hierover gaat het Commissariaat voor de Media (hierna: het Commissariaat), dat zal moeten besluiten of het onderzoek naar het eredivisiecontract kan worden afgerond. Wel kan ik u mededelen dat ik tevreden ben dat partijen er samen uit zijn gekomen en dat er in de toekomst op een transparantere wijze wordt meegedongen naar grote sportcontracten.
Klopt het bericht van het Commissariaat van de Media (hierna: Commissariaat) dat er een deal was tussen de NOS en de Eredivisie Media Marketing (EMM) om rond Studio Sport-uitzendingen gratis Ster-zendtijd aan te bieden? Deelt u de mening dat deals waarbij de Ster-zendtijd wordt betrokken onwenselijk zijn? Kunt u dit toelichten?
De inhoud van het contract tussen NOS en de Eredivisie Media Marketing (EMM) is niet openbaar. Het Commissariaat heeft in het kader van zijn onderzoek naar de aankoop van de rechten op de Eredivisiesamenvattingen, blijkens het door u aangehaalde persbericht, geconstateerd dat Ster-zendtijd rond de Studio Sport uitzendingen onderdeel was van het contract over de rechten. Het Commissariaat heeft de NPO, de NOS en de Ster er vervolgens op gewezen dat het betrekken van afspraken over Ster-zendtijd niet meer past bij de onafhankelijkheid en transparantie die hoort bij de publieke omroep. Om deze reden hebben de partijen de afspraken aangepast. Het Commissariaat heeft echter zijn onderzoek nog niet afgerond. Het is te vroeg om daar iets over te zeggen. In antwoord op eerdere schriftelijke en mondelinge vragen heb ik eerder al wel gesteld dat ik voor toekomstige biedingsprocedures transparantie een essentieel punt vind. Daarbij hoort, naast duidelijkheid over afspraken over Ster-zendtijd, ook openheid over de besteding van publieke middelen. Zie verder mijn antwoord op vraag 8.
Bent u op de hoogte van soortgelijke deals, waarbij Ster-zendtijd gratis werd aangeboden bij andere omroepen? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Uit navraag bij de Ster blijkt dat er geen gratis Ster-zendtijd is verstrekt aan andere omroepen. Voor toezicht op naleving van de Mediawet is het Commissariaat ingesteld als onafhankelijke toezichthouder. Het Commissariaat is bevoegd om toezicht te houden op de naleving van de Mediawet en waar nodig handhavend op te treden.
Welke verwachtingen heeft u ten aanzien van een mogelijke stijging van de Ster-afdrachten nu de deal om gratis Ster-zendtijd aan te bieden van de baan is en deze zendtijd optimaal verzilverd kan worden conform de wettelijke taak van de Ster? Kunt u ook aangeven hoeveel Ster-afdrachten zijn misgelopen door de deal?
Er kan sprake zijn van een stijging van de Ster-afdrachten nu bij de aankoop van de samenvattingsrechten van de eredivisie de financiering van de Ster-zendtijd gescheiden van het contract met de NOS verloopt. Hoeveel dat is kan ik niet vooraf inschatten. Dat is afhankelijk van de verkoop van de Sterspots in een jaar. De belangrijkste uitkomst is dat er een transparantere biedingsprocedure wordt gerealiseerd.
Op uw vraag of ik kan aangeven hoeveel Ster-afdrachten zijn misgelopen, kan ik u het volgende melden. De Ster maakt altijd zelfstandig een afweging of de gevraagde investering (het bieden van Ster-zendtijd) bijdraagt aan een breder en groter bereik en of dit per saldo leidt tot een beter Sterresultaat en daarmee aan een hogere afdracht de lopende mediabegroting. Uit navraag bij de Ster blijkt dat deze afweging en het resultaat steeds positief zijn geweest. Voetbalprogrammering genereert een hoog bereik. Het totale Sterresultaat (ondanks de investering) verbeterde als de NPO eredivisiesamenvattingen uitzond.
Bent u van mening dat de NPO bij toekomstige onderhandelingen, naast het vaststellen van een protocol, meer betrokken en geïnformeerd moet zijn? Zo ja, bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met de NPO en de Kamer over de uitkomsten te informeren? Zo nee, waarom niet?
Met het sluiten van de nieuwe afspraken betrekt de NOS de NPO voortaan continu bij het verwerven van grote sportcontracten en informeert hen hierover. Hierdoor kan tijdig een adequate en effectieve toets plaatsvinden op programmatisch en financieel vlak.
Heeft u eerder aangegeven het bezwaarlijk te vinden dat er achteraf niet in openheid kan worden gesproken over contracten die publieke omroepen sluiten en die bekostigd zijn met publiek geld? Bent u van mening dat in lijn met de beslissing van de NOS en de EMM om de deal aan te passen, het gehele overzicht van afspraken openbaar gemaakt moet worden, zeker in het licht van het commentaar van het Commissariaat? Kunt u dit toelichten?
Ik vind het inderdaad bezwaarlijk dat er achteraf niet in openheid kan worden gesproken over contracten die de publieke omroepen sluiten en die bekostigd zijn met publiek geld. Aan de huidige situatie rond het NOS-EMM-contract kan ik echter niets veranderen. De NOS moet zich houden aan de contractuele afspraken die hierover zijn gemaakt met EMM. Zoals ik in mijn antwoord van 3 juli 2014 op een vraag van het lid Elias reeds heb gesteld, vind ik transparantie voor toekomstige biedingsprocedures een essentieel punt.3 Verantwoording kunnen afleggen is voor een publieke organisatie een belangrijk uitgangspunt. Ik ben hierover in gesprek getreden met de NOS en de NPO, zie ook het antwoord op vraag 8.
Heeft u voorts aangegeven dat u in overleg bent met de NPO en de NOS over uw bezwaren? Kunt u uiteenzetten hoe deze gesprekken verlopen? Bent u ervan overtuigd dat de NPO en de NOS het belang van transparantie over de besteding van publieke middelen onderstrepen?
Ik heb met de NPO en de NOS een aantal constructieve overleggen gevoerd. De NPO heeft in het nieuwe Concessiebeleidsplan zijn visie opgenomen.4 Ik kan nu niet vooruitlopen op mijn beoordeling daarvan. Ik heb de Raad voor Cultuur en het Commissariaat een advies over dit beleidsplan gevraagd en verwacht u in het najaar mijn reactie hierop te kunnen sturen. Ik betrek daarbij ook het punt van transparantie. Mijn standpunt daarover is bekend. Geheimhoudingsbepalingen dienen het algemeen belang niet. Zij dragen niet bij aan transparantie over de besteding van publieke middelen. Transparantie bij toekomstige biedingsprocedures is voor mij een essentieel punt.
De berichtgeving “Suzuki-fruitvlieg hele winter op grote schaal actief gebleven” en “Suzuki-fruitvlieg” |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Suzuki-fruitvlieg hele winter op grote schaal actief» en het bericht «Suzuki-fruitvlieg»? Zo ja, wat is uw reactie op de berichtgeving?1 2
Ja.
Deelt u de zorgen die volgen uit het bericht dat de Suzuki-fruitvlieg de gematigde winter goed heeft overleefd, actief is gebleven en daarmee een groot gevaar voor de komende oogst kan betekenen?
De ernst van de situatie is mij bekend. De Suzuki fruitvlieg is een invasief plaagorganisme dat zeer schadelijk is gebleken in Europa, ook in Nederland.
In 2012 werd de Suzuki fruitvlieg in Nederland voor het eerst ontdekt, in de jaren 2013 en 2014 heeft deze fruitvlieg zich zeer snel over Nederland verspreid.
De sector is in samenwerking met mijn ministerie vorig jaar begonnen aan maatregelen om de Suzuki fruitvlieg in het teeltseizoen van 2015 te kunnen bestrijden.
Dit jaar is een vrijstellingsaanvraag voor het gewasbeschermingsmiddel Exirel in de toepassing van kers aangevraagd en ik heb besloten dit middel vrij te stellen (publicatie in Staatscourant d.d. 27 mei 2015). Daarnaast is door de sector ook recent het middel Tracer aangevraagd voor vrijstelling. Daarvan heb ik eveneens het besluit genomen om het middel vrij te stellen; dit zal op korte termijn worden gepubliceerd in de Staatscourant.
In Europees verband wordt door lidstaten samen gewerkt aan een lange termijn oplossing om de Suzuki fruitvlieg te kunnen bestrijden. Daarbij is het van belang meer te weten over de Suzuki fruitvlieg, met name hoe deze vlieg overwintert.
Ik steun een gezamenlijke Europese aanpak, waar ik ook voor heb gepleit in de Landbouw en Visserijraad, waarbij ook de sector actief is betrokken.
Deelt u de mening dat de Suzuki-fruitvlieg een groot risico vormt voor de teelt van vooral fruit, zoals de kers? En dat de urgentie tot bestrijding van de Suzuki-fruitvlieg nu hoog is gezien het komende oogstseizoen en gebleken is dat deze fruitvlieg meer dan 80% van de oogst kan vernietigen en daarmee een financieel debacle kan zijn voor de telers?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de uitkomst geweest van uw gesprek met de Nederlandse Fruittelers Organisatie (NFO) over de bestrijding van de Suzuki-fruitvlieg? Is er hierbij specifiek aandacht geweest voor de kersenteelt? Zo ja, wat is er precies besproken en afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het verzoek van de NFO om vrijstelling te verlenen voor bijvoorbeeld het effectieve middel Tracer?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit jaar een vrijstelling te verlenen voor bijvoorbeeld het middel Tracer voor de kersenteelt zoals ook gebeurt in de ons omliggende landen zoals Duitsland en België? Zo ja, wanneer bent u bereid dit bekend te maken met het oog op de urgentie vanwege het naderende groei- en oogstseizoen? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid en welke oplossing ziet u dan voor de kersenteelt? Welke boodschap heeft u voor de kersentelers die met de Suzuki-fruitvlieg meer dan 80% van hun oogst verloren kunnen zien gaan terwijl collega telers in Duitsland en België wel in staat worden gesteld deze fruitvlieg te bestrijden?
Zie antwoord vraag 2.
In uw brief van 12 mei jl. geeft u aan samen te willen optrekken met andere lidstaten in het geval van invasieve plagen die teelten bedreigen (bijvoorbeeld de Suzuki-fruitvlieg); hoe gaat u hier op korte en langere termijn invulling aan geven om tot een structurele oplossing te komen? Op welke wijze gaat u invulling geven aan het gelijke speelveld voor telers in Nederland en de telers in omliggende landen? Bent u bereid u de Tweede Kamer hierover nader te informeren?3
Zie antwoord vraag 2.
De positie van christenen in Syrië |
|
Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er opnieuw een Syrisch-christelijke geestelijke is ontvoerd in de regio van Homs, Syrië?1
Ja.
Deelt u de overtuiging dat de christelijke minderheden in Syrië, met name onder het bewind van IS(IS), steeds verder onder druk komen staan en dat hierbij sprake is van een religieuze, etnische en culturele zuivering? Kunt u aangeven hoeveel christenen er voor de opkomst van IS(IS) in Irak en Syrië verbleven en hoeveel er nu nog over zijn?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de positie van christelijke minderheidsgroepen in Syrië en Irak. Het aantal christenen in Irak bedroeg in 2003 naar schatting ruim één miljoen. Sinds de val van Saddam Hoessein zijn veel christenen het land ontvlucht vanwege de verslechterde veiligheidssituatie. In 2013, voor de opmars van ISIS in Irak, bedroeg het aantal christenen in Irak naar schatting hoogstens 500.000. Sinds de start van het Syrische conflict in 2011 en de opmars van ISIS in Irak en Syrië zijn miljoenen Syriërs en Irakezen op de vlucht geslagen, onder wie ook christenen. Precieze cijfers van het huidige aantal christenen in Syrië en Irak zijn niet beschikbaar.
De trend dat het aantal christenen in het Midden-Oosten sterk daalt is zorgwekkend. Christenen, en tevens andere minderheden, hebben een extra kwetsbare positie binnen de samenleving, omdat zij relatief klein in aantal zijn en derhalve een minder stevig beschermingsvangnet hebben. Nederland maakt gebruik van alle beschikbare kanalen om aandacht te vestigen op de schendingen van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.
Op welke wijze staat Nederland in contact met de coalitie onder leiding van de Verenigde Staten die ook in Syrië actief is in de strijd tegen IS(IS)? Ziet u mogelijkheden om binnen deze contacten specifiek aandacht te vragen voor het lot van de christelijke minderheid? Op welke wijze wordt hier in de strijd tegen IS(IS) al aandacht aan geschonken en over welke mogelijkheden beschikt u om hieraan een bijdrage te leveren? Deelt u de mening dat dit binnen de coalitie, zowel in Syrië en in Irak, extra aandacht verdiend?
Nederland staat als deelnemer van de anti-ISIS-coalitie voortdurend in contact met de coalitiegenoten, onder andere via de militaire planningsbijeenkomsten, de kerngroep (small group) en de reguliere werkgroepen van de coalitie. De Nederlandse gronden voor deelname aan de coalitie zijn sinds de ontplooiing van de missie ongewijzigd. De bescherming van de burgerbevolking – inclusief christelijke minderheden – tegen de ernstige mensenrechtenschendingen die door ISIS worden begaan, maakt daarvan deel uit.
Heeft u kennisgenomen van de woorden van de Melkitisch aartsbisschop van Aleppo, Jean-Clemen Jeansart, die waarschuwde dat zijn volk in groot gevaar is en op het punt staat te verdwijnen en waarschuwde dat zowel in Syrie als Irak christelijke gemeenschappen, samen met andere kwetsbare minderheden, weerloos zijn tegen aanvallen van ISIS, omdat zij een hoofddoel vormen van de campagne van het kalifaat voor religieuze zuivering?
Ja.
Komt de internationale gemeenschap in actie voordat alle christenen en minderheden verdreven zijn, daarna of in zijn geheel niet?
Nederland is voorstander van een pluriform Syrië en een pluriform Irak, waar minderheden ook in de toekomst een gelijkwaardige plaats in de samenleving hebben. Derhalve blijf ik mij inspannen voor een inclusief politiek proces in zowel Irak als Syrië, waarin ruimte is voor alle bevolkingsgroepen, inclusief de minderheden.
De mate waarin deze pluriformiteit in de toekomst daadwerkelijk gerealiseerd kan worden is onder meer afhankelijk van: de strijd tegen ISIS; de mate van politieke inclusiviteit en hervormingen in Irak; het bereiken van een breed gedragen politieke oplossing voor Syrië en implementatie daarvan; effectieve bestrijding van terrorisme en extremisme in de regio en het aanpakken van straffeloosheid. In bilateraal, EU- en VN-verband, alsmede binnen de anti-ISIS-coalitie, wordt voortdurend aan deze thema’s gewerkt. De internationale gemeenschap werkt daarmee actief aan de bescherming van de burgerbevolking, inclusief de minderheden.
Nieuwe onderzoeken over de effectiviteit van statiegeld en het niet nakomen van afspraken uit de Raamovereenkomst verpakkingen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Afschaffing statiegeld staat op losse schroeven, supermarktketens voldoen nog steeds niet aan PVC-afspraak»?1 Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Brandpunt hierover?2 Herinnert u zich de motie Dik-Faber waarin u wordt verzocht in beeld te brengen hoe en voor welke producten producentenverantwoordelijkheid effectief kan worden uitgewerkt voor afvalstromen zoals matrassen?3 Herinnert u zich de motie Dik-Faber waarin u wordt verzocht in overleg te treden met de Duitse, Waalse en Vlaamse regering over relevante evaluaties en andere onderzoeksresultaten met betrekking tot statiegeld in Duitsland en België?4
Ja.
Deelt u de constatering dat de supermarkten nog steeds niet hebben voldaan aan de afspraak om geen PVC-verpakkingen meer te verkopen? Zo ja, waarom heeft u nog niet besloten het statiegeld definitief te handhaven nu de supermarkten aantoonbaar opnieuw de gemaakte afspraken niet zijn nagekomen? Zo nee, op basis waarvan bent u van mening dat de supermarkten zich wel aan de afspraken hebben gehouden?
Op 18 juni jl. is uw Kamer per brief5 geïnformeerd over de uitkomsten van de toetsing en het besluit over statiegeld op grote PET-flessen.
Kunt u een overzicht geven van alle rapporten van de Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en milieuinspectie (VROM-inspectie) en Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van de afgelopen tien jaar waarin met betrekking tot een bepaalde soort verpakkingsafval is geconcludeerd dat geheel is voldaan aan alle afgesproken recyclingpercentages en/of andere verplichtingen?
De ILT heeft verschillende rapporten over dit onderwerp geschreven. Op 9 januari 2013 is een gewijzigd Besluit in werking getreden waarna collectieve uitvoering van het Besluit mogelijk is. Tevens is een algemeen verbindendverklaring van kracht geworden waarmee de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) normadressant is voor de realisatie van de recyclenormen. Tot die tijd is door de ILT toezicht gehouden op de kwaliteit van de monitoringsrapportages (zoals die door de collectieve organisatie Nedvang zijn opgesteld), maar omdat het collectief geen normadressant was, is niet geconcludeerd of wel of niet voldaan is aan de recyclingnormen. Wel is het collectief op de hoogte gebracht van de bevindingen en verzocht de kwaliteit van de rapportages te verbeteren.
Hieronder staat het overzicht waarbij de kwaliteit van de rapportages is getoetst:
Toezicht recyclenorm Besluit verpakkingen, onderdeel bedrijfsmatig kunststof verpakkingsafval in 2011 (december 2012);
Hergebruik en monitoring verpakkingen nader bekeken, kunststof en glas monitoring 2010 (maart 2012);
Kunststof verpakkingsafval uit huishoudens in beeld, inzameling, sortering en toepassing van plastic (januari 2011);
Recycling kunststofverpakkingen, op weg naar een volwaardige kunststofrecycling (maart 2010);
Quick scan recycling verpakkingsglas (februari 2010);
Quick scan recycling papier en karton (januari 2010);
Quick scan inzameling en verwerking kunststof verpakkingsafval afkomstig van huishoudens (2009).
Kunt u een overzicht geven van alle rapporten van VROM-inspectie en ILT van de afgelopen tien jaar waarin met betrekking tot een bepaalde soort verpakkingsafval is geconcludeerd dat niet of niet volledig is voldaan aan alle afgesproken recyclingpercentages en/of andere verplichtingen?
Het betreft de volgende rapportages:
Toezicht recyclenorm Besluit beheer verpakkingen, onderdeel kunststof verpakkingsafval in 2012 (december 2013);
Toezicht recyclenorm Besluit beheer verpakkingen, onderdeel glazen verpakkingsafval in 2011 (oktober 2013);
Toezicht recyclenorm Besluit beheer verpakkingen, onderdeel houten verpakkingen 2013 (maart 2015).
De eerste twee rapportages betroffen een periode waarin de StAV nog geen normadressant was. De ILT heeft geïntervenieerd door middel van een waarschuwing, omdat het waarschijnlijk was dat zonder verdere maatregelen in de volgende jaren de norm niet zou worden gehaald.
Na 9 januari 2013 is de StAV normadressant voor realisatie van de recyclenormen geworden. Sinds die tijd zijn ook toezichtinterventies uitgevoerd.
Deelt u op grond van deze overzichten de analyse dat de afgelopen jaren regelmatig niet werd voldaan aan de afspraken en verplichtingen en dat hier niet meer gesproken kan worden van incidenten?
In 2013 is geconstateerd dat voor verpakkingsglas en bedrijfsmatige kunststof verpakkingen in 2012 niet voldaan is aan de rapportage- en/of recyclingeisen uit het Besluit beheer verpakkingen. In 2014 is voor houten verpakkingen ook geconcludeerd dat voor het jaar 2013 niet voldaan is aan de rapportage- en/of recyclingeisen uit het Besluit beheer verpakkingen. Of hier sprake is van incidenten zal de toekomst moeten uitwijzen. De sector is gewaarschuwd en heeft tijd gekregen orde op zaken te brengen.
In het kader van de toetsing van de prestatiegaranties kan geconcludeerd worden dat het verpakkende bedrijfsleven zichtbare stappen heeft gezet om aan de prestatiegaranties te voldoen. Er is aan zes van de zeven prestatiegaranties voldaan. De toegenomen recycling bij huishoudens en de stijging van het percentage recyclaat in grote PET-flessen laten ook zien dat de resultaten beter zijn dan vorig jaar.
Het is overigens goed om te vermelden dat als het gaat om recycling van afval, Nederland één van de koplopers is in de Europese Unie.
Kunt u – tegen de achtergrond van bovengenoemde conclusies van de milieuinspectie – per soort verpakkingsmateriaal en soort verpakking aangeven welke onzekerheidsmarge thans geldt voor de gerapporteerde recyclingpercentages en/of andere verplichtingen?
De ILT beschikt niet over informatie op basis waarvan de onzekerheidsmarge aangegeven kan worden. De reden hiervoor is dat de ILT haar bevindingen baseert op steekproeven die zij uitvoert in de recyclingketen en niet uitputtend alle brongegevens onderzoekt die aan de monitoringsrapportage van StAV ten grondslag liggen.
Zijn de volgende onderzoeken inmiddels beschikbaar en kunt u deze uiterlijk twee weken vóór het Algemeen overleg grondstoffen en afval voorzien op 25 juni 2015 naar de Kamer sturen:
In het Uitvoeringsprogramma VANG – Huishoudelijk Afval (HHA) wordt binnen actielijn IV gewerkt aan het sluiten van ketens, waarbij het vooral gaat om huishoudelijke product- en materiaalketens. Uitgangspunten daarbij zijn de afspraken die in het Publiek kader huishoudelijk afval gemaakt zijn met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Koninklijke Vereniging voor afval- en reinigingsmanagement (NVRD): de vervuiler betaalt, burgers en bedrijven krijgen de ruimte, en marktfalen wordt aangepakt.
Hiermee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het doel om in 2020 nog maar 100 kg huishoudelijk restafval per inwoner per jaar te produceren, en wordt een concrete bijdrage geleverd aan de transitie naar een Circulaire Economie.
Eind mei heeft de Stuurgroep VANG-HHA ingestemd met een voorstel voor een verdere uitwerking van de ketenaanpak, die deze zomer zal plaatsvinden.
Vervolgens is dit het stramien waarbinnen huishoudelijk afvalketens opgepakt gaan worden. Dit document wordt dan ook breed verspreid via onder andere de website www.vang-hha.nl.
In het verder uit te werken voorstel voor de ketenaanpak is een praktisch ingestoken selectiemethode vastgesteld.
Uiteindelijk zullen alle stromen immers aan bod komen. Voor de selectie van de ketens die in 2015 als eerste opgepakt worden, zijn de volgende criteria gehanteerd:
Impact op het milieu en het volume van de afvalstroom;
Kansen voor innovatie die een substantiële bijdrage kan leveren aan een circulaire economie;
Waarde productketens en/of kosten voor de afvalverwerking;
Dynamiek in de productketen vanuit de politiek in Europa en Nederland, en de energieke samenleving;
Huidige praktijk van inzameling en verwerking.
Gegeven deze aandachtspunten wordt in 2015 een start gemaakt met de volgende ketens: kunststoffen, matrassen, voedsel, meubilair, KCA, textiel en drankenkartons. Eind 2014 was al begonnen met luiers/incontinentiemateriaal.
Voor luiers/incontinentiemateriaal is reeds een start gemaakt met het helder krijgen van de kansen en belemmeringen voor het sluiten van de luierketen. Deze kansen, belemmeringen en risico’s zijn met ketenpartijen opgesteld en ook in een gemeenschappelijk eindbeeld geformuleerd.
Vanuit dit eindbeeld voor de keten luiers/incontinentiemateriaal worden vervolgens acties geformuleerd en samen met de ketenpartijen uitgewerkt. Deze verdere uitwerking wordt naar verwachting in augustus opgeleverd.
Inmiddels heeft een groot aandeel van de markt brancheverduurzamingsplannen gemaakt. Deze plannen vertegenwoordigen rond 80% van het verpakkingsgewicht dat op de Nederlandse markt wordt gezet.
Het spreekt voor zich dat het toetsen van de brancheverduurzamingsplannen door de toetsingscommissie zorgvuldig en goed voorbereid moet verlopen. Dit vraagt de nodige doorlooptijd.
Het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) verwacht voor de zomer de eerste set vastgestelde brancheverduurzamingsplannen toe te kunnen sturen. De planning is om in het najaar een tweede set plannen en voor het eind van het jaar een derde set plannen naar het Ministerie van Infrastructuur en Milieu te sturen.
In het derde kwartaal van dit jaar zal uw Kamer geïnformeerd worden over de dan vastgestelde plannen.
Op 18 juni jl. heeft uw Kamer de brief5 over onder andere de besluitvorming over statiegeld ontvangen. Met die brief is ook de milieueffectenanalyse van de Raamovereenkomst aan uw Kamer aangeboden.
Kunt u aangeven voor welke «probleemketens» bij huishoudelijk afval zoals genoemd in uw brief8 en ter uitvoering van de motie Dik-Faber inmiddels een analyse is gedaan om de keten te sluiten, op grond van welke criteria juist deze ketens zijn gekozen, welke milieueffecten (inclusief zwerfafval) binnen deze analyse in aanmerking worden genomen en welke randvoorwaarden worden gehanteerd bij de keuze voor een mogelijke aanpak?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat in de milieuanalyse van de mogelijke afschaffing van statiegeld op grote PET-flessen voor frisdrank en water die in opdracht van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken wordt opgesteld een vergelijking wordt gemaakt tussen het milieueffect van het afschaffen van statiegeld op deze flessen en het milieueffect dat in de toekomst wordt verwacht van het totale pakket aan maatregelen gericht op alle verpakkingen krachtens de Raamovereenkomst (kunststof, papier, karton, etc.), dus ook voor niet-drank verpakkingen?
Ja. De analyse is 18 juni jl. met de brief5 over ondermeer de besluitvorming over statiegeld aan uw Kamer aangeboden.
Bent u bereid in deze milieuanalyse ook een vergelijking op te laten nemen die zich beperkt tot de milieueffecten van het afschaffen van statiegeld binnen de sector drankverpakkingen en een vergelijking die zich beperkt tot de milieueffecten van het afschaffen van statiegeld ten aanzien van de verpakkingen voor frisdrank en water, zodat de Kamer ook inzicht heeft in de effecten op deze twee niveaus? Zo nee, kunt u beargumenteren waarom er ook zonder deze vergelijkingen op sector en productcategorieniveau toch sprake is van een eerlijke vergelijking?
De analyse is reeds uitgevoerd en op 18 juni jl. aan uw Kamer aangeboden.
Het is niet meer mogelijk om deze vraag daarin mee te nemen. In de analyse is verder onderbouwd hoe de vergelijking is uitgevoerd. De analyse is onafhankelijk en wetenschappelijk getoetst.
Welke informatie is inmiddels verkregen over de kosten en baten van een statiegeldsysteem voor blikjes en flesjes in onze buurlanden? Is het waar dat de milieuimpact studie die is uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse regering de netto kosten van het meest uitgebreide statiegeldsysteem (scenario 1) berekent op slechts 8 miljoen euro en dat alle scenario’s uitkomen op slechts 2 á 3 cent brutokosten per verpakking (exclusief alle opbrengsten)? Hoe verklaart u het grote verschil met de kosten die ons eerder voor Nederland zijn voorgehouden? Klopt het dat in het Vlaamse onderzoek in de meeste scenario’s kosten en opbrengsten van statiegeld globaal in evenwicht zijn en dat er zelfs een scenario is waarin de opbrengsten hoger zijn en dat in al deze scenario’s de winst van minder zwerfafval niet eens is meegenomen? Welke conclusies trekt u hieruit voor uw besluit over het Nederlandse statiegeldsysteem?
De Vlaamse studie is verricht ten behoeve van de afweging voor een mogelijke invoering van statiegeld op eenmalige drankenverpakkingen. Het betreft dus aannames voor een systeem dat er nog niet is. Het is een interessante studie waarin van een aantal statiegeldscenario’s een kosten-batenanalyse is gemaakt.
Daarnaast wordt ook gekeken naar een groot aantal kwalitatieve factoren zoals de effecten op de werking van het bestaande (FOSTPLUS) systeem en het scheidingsgedrag van de burger. Zoals in de Vlaamse studie wordt aangegeven, is het Nederlandse systeem duurder omdat er in Nederland hogere personeelskosten zijn voor het sorteren van de flessen die zijn ingeleverd bij supermarkten en vanwege het tellen van alle flessen in telcentra. De conclusies uit deze studie kunnen niet een-op-een worden geprojecteerd op de Nederlandse situatie. De scenario’s die in Vlaanderen zijn bekeken, zijn namelijk gebaseerd op een referentiesituatie die niet gelijk is aan de Nederlandse situatie.
In de Nederlandse onderzoeken naar zwerfafval, is gekeken naar zwerfafvalbeleid in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Er is ook gekeken naar informatie over beloningssystemen in relatie tot zwerfafval.
In 2010 is een onderzoek uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk naar het opnieuw implementeren van een statiegeldsysteem als remedie tegen zwerfafval. Uit dit onderzoek blijkt dat de kosten voor het implementeren van dit systeem zich terugverdienen. Daarnaast leidt recycling tot milieuvoordelen.
In Duitsland is een enquête uitgevoerd van het Duitse» Bundesministerium für Umwelt, Naturschutz und Reaktorsicherheit» waaruit is gebleken dat statiegeld heeft geleid tot minder flesjes en blikjes in het zwerfafval, ondanks de duidelijk gestegen verkoop van eenmalige drankenverpakkingen.
Op 18 juni jl. heeft uw Kamer de onderzoeken over zwerfafval en mijn voornemens voor een integrale aanpak zwerfafval ontvangen.
Deelt u de mening dat effectieve uitwerking van producentverantwoordelijkheid extra aandacht verdient wanneer het gaat om het op de markt brengen van (wegwerp)producten die leiden tot relatief veel zwerfafval en hoe geeft u daar invulling aan?
Ja. Om die reden zijn hiervoor afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst Verpakkingen. Eén van de elementen waarmee de producenten en importeurs van verpakkingen bij de productie van hun verpakkingen rekening moeten houden, is het voorkomen van zwerfafval.
Daarnaast krijgt dit onderwerp extra aandacht in de integrale aanpak van het zwerfafval die ik in de komende maanden samen met een brede coalitie ga uitwerken, zoals aangekondigd in de brief hierover die uw Kamer op 18 juni jl. ontvangen heeft.
Het afschaffen van statiegeld en het opnieuw niet nakomen van gemaakte afspraken over het gebruik van PVC in verpakkingsmateriaal door de supermarktketens |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat dat de supermarktketens opnieuw niet aan de voorwaarden voor het afschaffen van het statiegeld voldoen, zoals in Brandpunt wordt gemeld?1
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is net als vorig jaar de aangewezen instantie om te toetsen of het verpakkende bedrijfsleven voldoet aan de prestatiegaranties die in de Raamovereenkomst Verpakkingen afgesproken zijn.
De ILT heeft dit jaar de vier relevante prestaties getoetst, te weten:
Uit de toetsing door de ILT bleek dat aan de prestatiegarantie voor PVC niet voldaan is. Het rapport van de ILT is gebundeld met de rapportage over de milieueffectenanalyse van de Raamovereenkomst Verpakkingen en de onderzoeken naar zwerfafval op 18 juni jl. aan uw Kamer aangeboden, met de brief over ondermeer het besluit over statiegeld op grote PET-flessen.
Kunt u reageren op de constateringen van Recycling Network en aangeven welke gevolgen dit zal hebben voor de afschaffing van het statiegeld?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u reageren op de conclusies van Radar dat het onderzoek dat voor de afschaffing van statiegeld pleitte (uitgevoerd door TNS Nipo) een niet-neutrale vraagstelling gebruikt die aanstuurt op het afschaffen van statiegeld?2
Het onderzoek waar u naar verwijst, is een onderzoek dat gedaan is in opdracht van het verpakkende bedrijfsleven. Het is aan de partijen zelf om te bepalen wat ze willen onderzoeken. Mijn besluit is gebaseerd op de uitkomsten van de toetsing van de prestatiegaranties door de ILT. Daarbij zijn ook de uitkomsten van de volgende onderzoeken betrokken:
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het volgende Algemeen overleg Grondstoffen en Afval voorzien op 25 juni 2015?
Ja.