Het bericht ‘Provincie belegt weer 50 miljoen’ |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «provincie belegt weer 50 miljoen»?1
Van wat voor belegging is hier precies sprake? Stort de provincie kapitaal bij of is er sprake van een andersoortige belegging? Zo ja, welke?
Er is hier sprake van een belegging door de provincie Friesland in een aanvullend tier 1-kapitaalinstrument uitgegeven door BNG Bank. Een aanvullend tier 1-kapitaalinstrument is een hybride, achtergestelde en eeuwigdurende lening die banken kunnen uitgeven om de kapitaalpositie te versterken en waarvan – in dit specifieke geval – de hoofdsom zal worden afgeschreven wanneer de (risicogewogen) tier 1-kernkapitaalratio van BNG Bank onder de 5,125% uit zou komen. Deze ratio bedroeg bij BNG Bank 25,2% per 30 juni 2015. In lijn met de eisen die de Europese kapitaaleisenverordening (CRR) stelt aan AT1-kapitaalinstrumenten, mag BNG Bank onder voorwaarden de lening na minimaal 5,5 jaar vervroegd aflossen. Hiervoor is dan onder meer toestemming van de toezichthouder nodig. De lening heeft als doel om de leverage ratio van BNG Bank te versterken.
Zijn er meer decentrale overheden die dit soort beleggingen gedaan hebben? Zo ja, welke?
Ja, meerdere provincies en een gemeente nemen deel in het hybride kapitaal van de BNG Bank. De hybride lening is geplaatst bij de provincies Groningen, Friesland, Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg en de gemeente Teylingen. Het gaat hier om bestaande aandeelhouders van BNG Bank, die er belang bij hebben dat hun bank voldoet aan de geldende kapitaaleisen. Bij de totstandkoming van de voorwaarden van de lening en de beoordeling van de risico’s die met de lening verbonden zijn hebben deze decentrale overheden zich gezamenlijk laten bijstaan door een onafhankelijk financieel adviesbureau. Daarnaast heeft ook NWB Bank eerder dit jaar om dezelfde reden (namelijk versterking van de leverage ratio) vergelijkbare hybride vermogenstitels geplaatst bij de provincies Groningen, Friesland, Noord-Brabant en Limburg.
In het artikel wordt gesproken over een uitzondering op de verplichting tot schatkistbankieren voor deze belegging; kunt u aangeven van welke uitzonderingsgrond hier sprake is en of dit binnen de wettelijke mogelijkheden valt?
In artikel 2 van de Wet financiering decentrale overheden is opgenomen dat openbare lichamen uitsluitend ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak leningen kunnen aangaan, middelen uitzetten of garanties verlenen. Voor het overige houden zij hun liquide middelen in ’s Rijks schatkist aan. Het Rijk kan niet voorschrijven wat de publieke taak van decentrale overheden is. Kapitaalverstrekkingen door een provincie of gemeente aan de eigen sectorbank kunnen worden beschouwd als invulling van de publieke taak. Wanneer de provincie Friesland BNG Bank en NWB Bank dus aanmerkt als instellingen die een publieke taak verrichten, mogen deze middelen verschaft worden aan deze banken. De uitbreiding van het vermogen stelt de sectorbanken BNG Bank en NWB Bank in staat om hun maatschappelijke functie, het zo goedkoop mogelijk financieren van de Nederlandse (semi)publieke sector, goed te blijven vervullen.
In de memorie van toelichting bij wetsvoorstel Verplicht schatkistbankieren2 wordt gesteld dat het decentrale overheden toegestaan is om «eigen of vreemd vermogen te verschaffen aan derden»; valt een dergelijke belegging onder deze regeling?
Ja, een verschaffing van vermogen aan derden uit hoofde van een te verrichten publieke taak is toegestaan.
Hoe kwalificeert u in het algemeen een decentrale overheid die belegt in een financiële instelling waar deze overheid zelf aandeelhouder van is? Is dit geen omzeiling van het verplicht schatkistbankieren?
Nee, zie antwoord op vraag 4 en 5.
Een in 2004 verhinderde aanslag |
|
Raymond de Roon (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht «Nederland is in 2004 ontsnapt aan aanslag»?1 Zo neen, wat klopt er niet?
Het bericht dat Nederland in 2004 is ontsnapt aan een aanslag, kan niet als zodanig worden bevestigd. Naar aanleiding van het filmen van verschillende gebouwen in Den Haag op 26 juli 2004, zijn vier personen aangehouden. De aanhoudingen vonden plaats op 30 juli 2004. Deze vier personen werden aanvankelijk verdacht van het voorbereiden van een terroristische aanslag. Drie van hen werden ook verdacht van verboden wapenbezit en één van hen van het gebruik maken van een vals paspoort.
Het strafrechtelijk onderzoek heeft evenwel niet geleid tot een vervolging ter zake van het voorbereiden van een aanslag, omdat daartoe onvoldoende bewijs werd gevonden. Ook de verdenking ter zake van verboden vuurwapenbezit is slechts ten aanzien van één van de verdachten blijven staan. Uiteindelijk zijn twee van de vier verdachten vervolgd: één voor verboden wapenbezit en de ander voor het gebruik van een vals paspoort. Zij zijn daarvoor op 17 november 2004 door de rechtbank veroordeeld. De verdachte die werd veroordeeld voor het gebruik van het valse paspoort is in hoger beroep gegaan. Hij is op 9 februari 2006 door het gerechtshof vrijgesproken.
Zijn de twee mannen die zich bezig hielden met het filmen van de Israëlische ambassade berecht wegens het voorbereiden van een aanslag of van enig ander misdrijf? Zo ja, wat was de uitspraak? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hadden de twee mannen de Nederlandse nationaliteit? Zijn of worden zij Nederland uit getrapt?
Een van de vier mannen had de Saoedi-Arabische nationaliteit. Betrokkene is op 8 november 2004 uit Nederland verwijderd. Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht dat de nationaliteit van de overige mannen niet met zekerheid is te herleiden uit de strafdossiers.
Zijn de twee mannen ter beschikking gesteld van de Israëlische autoriteiten? Zo neen, waarom niet?
Nee, daartoe bestond geen aanleiding. Ik verwijs u hieromtrent naar het antwoord op de vragen 1 en 2.
Het bericht ‘ Zorgwekkende vragen naar gedrag kinderen’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht « Zorgwekkende vragen naar gedrag kinderen»?1
Ja.
Is het voorleggen van de Strengths and Difficulties Questionnaire (SDQ) aan ouders onderdeel van het landelijk beleid van de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst (GGD)? Zo ja, op welke leeftijden worden de vragenlijsten toegestuurd?
In de jeugdgezondheidszorg wordt gewerkt volgens professionele richtlijnen. In de richtlijn «Vroegsignalering van psychosociale problemen» is het advies opgenomen om in ieder geval een vragenlijst te gebruiken voor de signalering van psychosociale problemen. Uit wetenschappelijk onderzoek is namelijk gebleken dat het gebruik van vragenlijsten de signalering van psychosociale problemen aanzienlijk verbetert.
Vragenlijsten zijn nadrukkelijk een hulpmiddel. De dialoog met ouders, kinderen en jongeren blijft van groot belang om de uitkomsten van de vragenlijsten te kunnen interpreteren.
In de hiervoor genoemde JGZ-richtlijn wordt geadviseerd om vragenlijsten te gebruiken op de leeftijd van 0–4 jaar, op de basisschool in groep 2 en groep 6 of 7 en in het voortgezet onderwijs in klas 2.
Welke gevolgen worden verbonden aan het niet beantwoorden van de vragenlijst? In hoeverre is voor ouders kenbaar dat zij niet verplicht zijn de vragenlijst te beantwoorden?
De vragenlijst is voor de jeugdgezondheidszorg ondersteunend van aard en helpt de GGD zich een beeld te vormen van de groei en ontwikkeling van een kind, zijn gezondheidstoestand en de omgeving waarin het opgroeit. Op basis van de antwoorden kan het gesprek met de ouders, kinderen en jeugdigen gevoerd worden. Het niet invullen van de vragenlijst heeft geen gevolgen.
Wanneer kinderen, jongeren en ouders gebruik maken van de jeugdgezondheids-zorg is dit altijd op basis van vrijwilligheid. Dus ook het invullen van de vragenlijst gebeurt op vrijwillige basis. Dat dient aan de ouders bekend gemaakt te worden bij het versturen van de vragenlijst.
Is het onderwijs niet bij uitstek de plaats waar de onderwerpen, waarop de vragen betrekking hebben, in ontwikkeling en context worden gevolgd? Wat is de meerwaarde van het afnemen van deze vragenlijst, zeker gezien de doorgaans grillige ontwikkeling van jonge kinderen?
Het klopt dat ook leerkrachten waardevolle informatie over de ontwikkeling van het kind kunnen geven. Daarom is er tevens een leerkrachtversie van de SDQ vragenlijst voor kinderen in de leeftijdscategorie van 3–4 en 4–16 jaar. Het is echter te beperkt om het kind slechts te volgen binnen de context van het onderwijs. De omgeving van het kind is breder. Ook de thuisomgeving is van belang, vooral in de eerste levensjaren van het kind. Zowel de informatie van leerkrachten als de informatie van ouders is voor de GGD van belang om zich een beeld van de groei en ontwikkeling van het kind te vormen.
Een vragenlijst in de jeugdgezondheidszorg heeft meerwaarde omdat het een hulpmiddel is om op systematische en gestructureerde wijze gegevens te verzamelen over de groei en ontwikkeling van een kind, zijn gezondheidstoestand en de omgeving waarin het opgroeit.
Welke vervolgacties onderneemt de GGD na ommekomst van de antwoorden? Worden de antwoorden opgenomen in het elektronisch dossier van het kind?
De antwoorden van ouders zijn ondersteunend voor het gesprek dat de GGD met de ouders, kinderen en jongeren heeft.
Het elektronisch kinddossier biedt de mogelijkheid voor JGZ-professionals om aan te geven welke vragenlijst zij hebben gebruikt, welke bijzonderheden zij hebben opgemerkt en welke conclusie zij hebben getrokken. In de praktijk worden alleen de bijzonderheden in het elektronisch kinddossier opgenomen, die aanleiding geven voor vervolgacties voor het desbetreffende kind.
De opslag van vliegassen in zoutkoepels in Twente |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de plannen die op dit moment in Twente voorliggen met betrekking tot het stabiliseren van «potentieel instabiele» zoutholtes, door deze te vullen met afvalstoffen van onder meer vuilverbrandingsinstallaties, zoals vlieg-, bodem- en ketelas?
Ja.
Gaat het hier om het verstevigen van de zoutkoepels of de verwerking van vliegassen? Wat is het primaire doel van deze exercitie?
Het primaire doel van dit proefproject is de versteviging van potentieel instabiele cavernes om ernstige bodemdaling als gevolg van cavernemigratie te voorkomen in het gebied tussen Hengelo en Enschede. Cavernemigratie ontstaat als het dak van een potentieel instabiele caverne, over een periode van 15 tot 20 jaar, laag voor laag instort waardoor de caverne als het ware omhoog migreert van circa 450 meter diepte richting het maaiveld. Na deze periode van cavernemigratie kan er binnen enkele uren een «sinkhole» ontstaan (een gat van circa 5 meter diep en een doorsnede van circa 30 meter dat zich vult met grondwater) of binnen enkele dagen een bodemdalingskom met een oppervlakte van enkele voetbalvelden en een diepte van enkele meters in het midden van de kom. Er zijn in Twente 63 cavernes waarvoor geldt dat cavernemigratie op termijn tot bodemdaling zou kunnen leiden. Deze worden op dit moment gemonitord, en de meest kritische cavernes worden reeds met kalkslurry, afkomstig uit de fabriek van AkzoNobel, gestabiliseerd. Omdat er te weinig kalkslurry beschikbaar is om alle cavernes op deze wijze te stabiliseren, wordt er gezocht naar alternatieven. Dit proefproject heeft betrekking op de stabilisatie van drie potentieel instabiele cavernes met een vulstof op basis van reststoffen om cavernemigratie te voorkomen.
Kunt u bevestigen dat vliegas onder meer polychloorbifenyl (pcb), dioxine, en zware metalen als lood, kwik en cadmium bevat? Kan deze as door onvolledige verbranding ook andere giftige en kankerverwekkende stoffen bevatten die vervolgens uitspoelen en zich dan mogelijk in de ondergrond kunnen verspreiden?
De verbrandingsassen die zullen worden toegepast bevatten geen pcb’s. Indien er al pcb’s in de te verbranden afvalstoffen aanwezig zijn, dan worden die tijdens het verbrandingsproces vernietigd. Er kunnen wel dioxines en zware metalen in de door verbranding ontstane reststoffen aanwezig zijn, maar voorwaarde voor uitvoering van het project is dat er geen milieuhygiënische risico’s mogen optreden tijdens de uitvoering en daarna (zie Landelijk afvalbeheerplan (2009–2021), paragraaf 21.16.3).
Kunt u aangeven of het gebruik van de techniek met betrekking tot vliegassen op deze wijze überhaupt mag worden toegepast? Kunt u aangeven of hier regels voor gesteld zijn?
In het Landelijk afvalbeheerplan (2009–2021), paragraaf 21.16.3, is een proefproject toegestaan aan AkzoNobel met als doel «te bepalen welke niet bodemeigen afvalstoffen, onder welke voorwaarden, zonder milieuhygiënische risico’s in principe toegepast kunnen worden voor het stabiliseren van een (potentieel) instabiele caverne». Binnen het kader van het proefproject geldt de toepassing van afvalstoffen (zoals vliegassen) voor het preventief stabiliseren van drie representatieve, potentieel instabiele cavernes in Twente als nuttige toepassing. Er zullen diverse vergunningen en toestemmingen moeten worden verkregen door de initiatiefnemers alvorens men kan overgaan tot de praktische uitvoering van het proefproject.
Is er naar uw mening genoeg onderzoek gedaan naar de veiligheidsrisico’s die gepaard gaan met het op deze manier verwerken van vlieg-, bodem- en ketelas? Zo ja, kunt u de Kamer deze onderzoeken doen toekomen?
Voor de kaderstellende toestemmingen en vergunningen, zoals de herziening van het bestemmingsplan (in behandeling bij de gemeente Enschede) en de opslagvergunning (die nu ter goedkeuring bij mij voorligt), is onderzoek naar de veiligheid van dit project gedaan. In het bestaande milieueffectrapport zijn de uitgevoerde onderzoeken inzichtelijk gemaakt. Voor het verlenen van de omgevingsvergunningen en het instemmen met het opslagplan dienen vervolgonderzoeken uitgevoerd te worden ten aanzien van de specifieke cavernes waarvoor stabilisatie binnen het proefproject is voorzien. Uit deze onderzoeken moet blijken of ook voor de specifiek te stabiliseren cavernes een veilige en effectieve stabilisatie met reststoffen mogelijk is, voordat tot uitvoering overgegaan kan worden. Het milieueffectrapport is te vinden op http://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0153.BP00072-0001.
Kun u aangeven op welke tijdschaal de zoutcavernes kunnen instorten, en hoe groot de kans hierop is? Wat zijn de gevolgen van een zoutcaverne die instort?
Er is een reële kans dat een potentieel instabiele caverne op enig moment zal instorten. In de afgelopen decennia is een zestal potentieel instabiele cavernes daadwerkelijk instabiel geworden. In één geval heeft dit geleid tot een «sinkhole» en in drie gevallen zijn bodemdalingskommen met een oppervlakte van enkele voetbalvelden en een diepte van enkele meters in het midden van de kom ontstaan. In twee gevallen konden de instortende cavernes tijdig worden gestabiliseerd met kalkslurry, afkomstig uit het zoutproductieproces van AkzoNobel Hengelo. De gevolgen van het instorten van een potentieel instabiele caverne zijn afhankelijk van de ernst van de bodemdaling, de timing en de bovengrondse functies.
Bent u ervan overtuigd dat deze manier van verwerken van vlieg-, bodem- en ketelas verantwoord is? Wat zijn de risico’s voor bodem, milieu en leefomgeving?
Zoals aangegeven in het Landelijk afvalbeheerplan (2009–2021) mogen er bij de uitvoering van dit project geen milieuhygiënische risico’s optreden. Hieraan zullen de vergunningaanvragen worden getoetst. De onderzoeken die de verschillende aanvragen voor vergunningen en toestemmingen zullen ondersteunen, moeten aantonen dat de risico’s in voldoende mate beheerst kunnen worden. Alleen dan kan met de praktische uitvoering begonnen worden, mits uiteraard de benodigde toestemmingen en vergunningen zijn verleend en van kracht zijn en met inachtneming van de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen. Ten aanzien van de risico’s zal de praktische uitvoering worden beschreven in het risicobeheersplan, dat een onderdeel zal vormen van het nog in te dienen opslagplan en dat mijn instemming behoeft. Zie ook de eerder gegeven antwoorden op vragen van het lid Van Veldhoven (D66) over afvalopslag in zoutholtes, zoals ingezonden op 21 mei 2014 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 2369).
Kunt u aangeven of er eerder en/of elders ervaring met deze techniek is opgedaan? Zo ja, welke risico’s en/of problemen komen uit deze eerdere ervaring naar voren? Zo nee, wat is dan uw mening over het feit dat deze techniek voor het eerst hier in Nederland wordt toegepast?
Er is sinds het midden van de jaren negentig in Duitsland veel ervaring opgedaan met de toepassing van vulstoffen op basis van reststoffen met als doel zoutmijnen en zoutcavernes te stabiliseren. In het kader van de beoordeling van het opslagplan zal de informatie over deze locaties betrokken worden.
Bent u op de hoogte van andere zoutkoepels buiten Twente waar er plannen liggen om deze techniek toe te passen?
Dit proefproject is in het leven geroepen met als doel een oplossing te vinden voor potentieel instabiele cavernes in Twente. Dit soort potentieel instabiele cavernes komt in de rest van Nederland niet voor.
Kunt u aangeven welke alternatieven er zijn voor bedrijven om hun verantwoordelijkheid voor de zoutkoepels in te vullen en het instorten te voorkomen? Is het een optie om de zoutcavernes gecontroleerd te laten instorten en wat zijn volgens u de gevolgen daarvan?
De huidige praktijk bestaat uit monitoring en preventieve stabilisatie met kalkslurry. Door het monitoringsprogramma van AkzoNobel zal de start van cavernemigratie tijdig opgemerkt kunnen worden. Stabilisatie met kalkslurry is dan in veel gevallen nog mogelijk ter voorkoming van bodemdaling. Daarnaast wordt kalkslurry preventief als vulstof toegepast om nog niet migrerende potentieel instabiele cavernes te stabiliseren. Dit vulproces met kalkslurry neemt ongeveer 5 tot 10 jaar per caverne in beslag. Wanneer meerdere cavernes tegelijkertijd migreren, is er naar verwachting niet voldoende kalkslurry beschikbaar om deze cavernes tijdig te vullen en daarmee de bodemdaling te voorkomen.
Er kan, na vaststelling van cavernemigratie en na inachtneming van de bovengrondse functies, besloten worden om de caverne volledig te laten instorten. Aan het maaiveld zal in dat geval significante bodemdaling ontstaan in de vorm van een «sinkhole» of een bodemdalingskom zoals hiervoor beschreven. Daardoor zullen ondiepe grondwaterstromingen mogelijk verstoord worden en zal het maaiveld, zelfs na opvulling van het «sinkhole» met grond, nog decennia blijven inklinken met als gevolg dat, zolang dit proces voortduurt (circa 30 tot 50 jaar), hoogwaardig gebruik van het maaiveld ter plaatse niet mogelijk is.
Deelt u de mening dat het vullen van «potentieel instabiele» zoutholtes met afvalstoffen van onder meer vuilverbrandingsinstallaties, zoals vlieg-, bodem- en ketelas onderdeel moet uitmaken van de discussie over hoe om te gaan met zoutkoepels?
Dit project heeft betrekking op een specifieke en beperkte groep niet meer in gebruik zijnde cavernes die potentieel instabiel zijn. Het doel van dit project is dan ook stabilisatie van cavernes, en niet opslag van stoffen. De in antwoord op vraag 7 genoemde onderzoeken zullen in elk geval meer inzicht geven in hoe om kan worden gegaan met deze potentieel instabiele zoutcavernes.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Externe Veiligheid d.d. 16 juni 2015?
Het algemeen overleg Externe Veiligheid, dat gepland stond op 16 juni 2015, is uitgesteld tot september. Daaraan voorafgaand zullen deze vragen zijn beantwoord.
Mogelijke gasboringen bij Woudsend |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gasput bij Woudsend toch in beeld bij Vermilion»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de provincie Friesland zich heeft uitgesproken tegen nieuwe gasboringen en daarom ook niet mee zal werken aan nieuwe aanvragen?2 Zo ja, hoe kijkt u tegen deze uitspraak aan en wat is uw reactie hierop?
Ja, ik ben bekend met het standpunt van de provincie Friesland ten aanzien van nieuwe gasboringen. De stellingname van de provincie laat de wettelijke bepalingen, taken en bevoegdheden van zowel het Rijk als de provincie onverlet. Ik wil hier graag nader over in gesprek met de provincie.
Acht u de gasboringen bij Woudsend noodzakelijk? Zo ja, waarom?
De beoogde gasboringen van Vermilion Oil and Gas Netherlands B.V. (hierna: Vermilion) bij Woudsend geven invulling aan het kleine veldenbeleid van het kabinet. Uiteraard kunnen de betreffende activiteiten alleen dan plaatsvinden als deze voldoen aan alle eisen die vanuit wet- en regelgeving daaraan gesteld worden. Dit betreft onder andere aspecten van veiligheid, natuur, milieu en ruimtelijke inpassing. Ook het op adequate wijze betrekken van de gemeente en omwonenden is daarbij van belang; zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5.
Wethouder Akkerman van de gemeente Súdwest-Fryslân geeft aan dat ondanks het onderzoeken van de gasput deze niet in beeld is voor winning; is deze aanname correct? Wat is volgens u het doel van het onderzoek naar de gasput?
De door Vermilion beoogde gasboring bij Woudsend is uiteindelijk gericht op gaswinning. De besluitvormingsprocedure daarvoor is echter nog niet gestart, zodat inderdaad gesteld kan worden dat deze eventueel toekomstige gaswinning momenteel niet in beeld is.
Hoe zou u omgaan met de case-Woudsend wanneer de grotere invloed van lagere overheden op gaswinning is vastgelegd in de Mijnbouwwet?
Ik heb in de kabinetsreactie van 2 april 2015 op het rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid al aangegeven dat ik, vooruitlopend op het van kracht worden van de betreffende wijziging van de Mijnbouwwet, al zoveel mogelijk in lijn met de aanbevelingen zal handelen. De handelwijze vanuit mijn ministerie ten aanzien van de casus Woudsend is dus nu niet anders dan wanneer de betreffende wijziging van de Mijnbouwwet in werking zal zijn getreden.
Het bericht dat er te weinig geld is voor opvang loverboyslachtoffers ivm toename problematiek |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onvoldoende opvang voor slachtoffers van loverboys»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gespecialiseerde opvanghuizen van Fier in Leeuwarden en Rotterdam een wachtlijst hebben?
Slachtoffers van loverboys die gespecialiseerde hulp nodig hebben moeten deze snel kunnen krijgen en niet op een wachtlijst terechtkomen, te meer daar het risico bestaat dat zij opnieuw het slachtoffer worden van mensenhandel. Het betreft kwetsbare mensen, vaak getraumatiseerd door hun ervaringen.
Naar aanleiding van het bericht in de media heb ik contact laten opnemen met de VNG. De VNG heeft mij meegedeeld dat regelmatig overlegmomenten worden georganiseerd met Fier Fryslân en Kompaan en de Bocht. Dit gebeurt in het kader van de rol die deze aanbieders vervullen binnen het landelijke arrangement dat de VNG met hen heeft afgesloten. Op 22 april 2015 heeft Fier Fryslân ter voorbereiding op een dergelijk overleg laten weten dat er een wachtlijst bestaat voor slachtoffers van loverboys voor een opvangplek en behandeling. Het betrof 6 personen2. In oktober 2015 vindt een volgend overleg plaats met Fier Fryslân – en Kompaan en de Bocht – over de afspraken met betrekking tot de opvang van specifieke groepen in de vrouwenopvang, waaronder slachtoffers van loverboys.
In mijn voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties die op 10 juli 2014 aan uw Kamer is verzonden3, heb ik u geïnformeerd over de afspraken die ik heb gemaakt met de centrumgemeenten over een kwaliteitsimpuls voor het stelsel van vrouwenopvang en huiselijk geweld. Onderdeel van de afspraken is dat de opvang voor slachtoffers die vanwege de veiligheid of de vereiste deskundigheid bovenregionaal of landelijk moet worden georganiseerd, geborgd is. Met de gemeenten is afgesproken dat zij deze opvang gezamenlijk inkopen en hiervoor een passend financieringsarrangement treffen. Dat betekent dat gemeenten in overleg met de opvanginstellingen afspraken moeten maken over de benodigde capaciteit.
De VNG heeft voor de financiering van een aantal specifieke functies voor jeugdhulp een landelijk transitiearrangement getroffen. Voor deze zorgfuncties gelden raamcontracten met een vastgestelde prijs op grond waarvan gemeenten de jeugdhulp beschikbaar maken en financieren. Gemeenten kunnen gebruik maken van hulp bij deze organisaties; de raamcontracten zijn dan van toepassing en gemeenten betalen naar gebruik. Met deze functies is landelijk 3,76% van het macro-budget gemoeid. Deze 3,76% wordt niet door de VNG afgezonderd, maar is een landelijk gemiddelde dat een indicatie vormt van wat een regio zou kunnen reserveren voor de landelijke afspraken. Fier Fryslân, Kompaan en De Bocht zijn als expertise- en behandelcentra op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties voor zover het minderjarigen betreft, partij bij deze afspraken. Overigens kan en wordt specialistische hulp aan minderjarige slachtoffers van loverboys/mensenhandel ook door andere jeugdhulpaanbieders geboden. Er staan gemeenten dus verschillende mogelijkheden ter beschikking om opvang en zorg aan slachtoffers van loverboys/mensenhandel te organiseren om zodoende aan hun zorgplicht op grond van de Wmo of de Jeugdwet te kunnen voldoen. Uitgangspunt daarbij is dat in individuele situaties afhankelijk van de persoon en diens situatie maatwerk wordt geboden. Dat kan bij Fier Fryslân, Kompaan en Bocht, maar ook in de jeugdzorg.
Bent u het ermee eens dat de opvang van slachtoffers van loverboys hoog specialistische hulp is, die niet ambulant of in niet-gespecialiseerde voorzieningen kan worden geboden?
Voordat kan worden vastgesteld waarmee iemand het beste kan worden geholpen, dient een gedegen onderzoek plaats te vinden, aan de hand van de kenmerken van de betreffende persoon en diens situatie.
Niet alle slachtoffers hebben behoefte aan de gespecialiseerde opvang zoals deze door (bijvoorbeeld) Fier Fryslân wordt geboden. Mocht het onderzoek uitwijzen dat deze gespecialiseerde opvang nodig is, dan dient deze ook toegewezen te worden.
De Commissie Azough werkt samen met jeugdhulpaanbieders in opdracht van Jeugdzorg Nederland aan verbeteringen in signaleren, specialistische opvang en hulp aan deze slachtoffers.
Wat vindt u ervan dat als gevolg van de wachtlijsten bij Fier, slachtoffers van loverboys het risico lopen om vanuit ambulante zorg of vanuit een niet-gespecialiseerde voorziening terug te vallen in een situatie van gedwongen prostitutie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat veroorzaakt de wachtlijsten naar uw mening?
Zoals ik heb aangegeven bij mijn antwoord op vraag 2 zijn er goede afspraken en voldoende mogelijkheden en middelen voor opvang en hulp voor deze slachtoffers. Ik heb afgesproken met de gezamenlijke gemeenten dat het systeem gaat functioneren onder hun verantwoordelijkheid. Ik heb zowel de VNG als Fier Fryslân gevraagd om een adequate procedure in te richten en hier regelmatig contact over te hebben zodat eventuele knelpunten snel en adequaat kunnen worden opgelost. Ik zal daarop toezien. De VNG heeft mij toegezegd met Fier Fryslân in overleg te zullen treden over de vraag of de thans beschikbare capaciteit voldoende is.
Hoe konden deze wachtlijsten ontstaan ondanks de gemaakte afspraken in het Landelijk Transitiearrangement?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid het gesprek aan te gaan met Fier Fryslân en de betrokken gemeenten om te kijken hoe deze problemen ondervangen kunnen worden?
Zie antwoord vraag 5.
De asbestbrand in Wateringen |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de aanhoudende ongerustheid rond de afhandeling van de asbestbrand in Wateringen?1
Ja, het nieuwsbericht is mij bekend.
Bent u, indachtig het feit dat mensen nu naar individuele oplossingen gaan zoeken terwijl een collectieve oplossing noodzakelijk is en bewoners ook verschillende inboedelverzekeringen hebben waarvan de één wel en de ander geen calamiteiten van deze omvang dekt, bereid al uw invloed aan te wenden richting provincie Zuid-Holland en gemeente Westland om in elk geval op korte termijn nog een zeer grondige sanering te laten uitvoeren, opdat bewoners (waarvan zeker die met kinderen) met een enigszins gerust hart buiten kunnen zitten deze zomer?
Naar aanleiding van de gestelde vragen is inmiddels schriftelijk aan de provincie Zuid-Holland aangegeven dat het van belang is dat het vertrouwen van de burger in de leefomgeving hersteld wordt. De provincie Zuid-Holland is reeds een onderzoek in het kader van het interbestuurlijk toezicht is gestart. Hiervoor volgt de provincie het algemeen beleidskader in de plaatsstelling bij taakverwaarlozing (Kamerstukken II, 323 89, nr. 85). In het beleidskader staat een bestuurlijke interventieladder beschreven. In fase 2 vraagt de toezichthouder gegevens op bij de gemeente en valideert deze. In deze fase verkeert het onderzoek van de provincie nu.
De provincie zal het onderzoek zo snel mogelijk afronden en dan eventueel nodige vervolgstappen ondernemen.
Het boetebeleid dat gemeenten hanteren middels de buitengewoon opsporingsambtenaren, en over het overnemen van een parkeerkaartje |
|
Martijn van Helvert (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Achter elke boom een boa: boetebeleid gemeente chaos»?1
De inzet van handhavers bij de aanpak van overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden betreft een lokale afweging, waarbij het lokale veiligheidsbeleid een belangrijk uitgangspunt vormt. Over de uitvoering van het lokale veiligheidsbeleid, o.a. prioritering en afspraken over capaciteit, worden in de lokale gezagsdriehoek afspraken gemaakt. Gelet op de lokale omstandigheden en verschillen in de aard en omvang van overlast is er geen noodzaak tot (landelijke) eenheid in overheidsoptreden bij de aanpak van lokale overlast. Handhaving van de openbare orde en toezicht op de leefbaarheid is een lokale aangelegenheid en een logisch gevolg is dan dat er lokale verschillen in handhaving voorkomen.
Hoe beoordeelt u het verschil in willekeur zoals beschreven door de heer Timmer, expert publieke veiligheid van de Vrije Universiteit Amsterdam, enerzijds alsmede de opvatting van de woordvoerder van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) anderzijds dat het geen enkel probleem is dat het lokale boetebeleid voor buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) verschilt?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u evenals de VNG dat gemeenten in de toekomst nog meer boetes zouden moeten mogen innen door boa's, waaronder, zoals door burgemeester Van der Laan voorgesteld, boetes voor door rood rijden en fietsen zonder licht?
Ik kan niet reageren op berichten over plannen van de VNG ten aanzien van de handhaving door boa’s, omdat ik die plannen nog niet ken. De door burgemeester Van der Laan genoemde voorstellen heeft mijn ambtsvoorganger het afgelopen najaar afgewogen in de beoordelingsronde van uitbreidingsverzoeken van bevoegdheden in het domein openbare ruimte. Hij heeft vervolgens geoordeeld dat deze niet voldoen aan het leefbaarheidscriterium, waaraan verzoeken om uitbreiding moeten voldoen (zie brief van 1 april 2014, Kamerstukken II, 28 684 nr. 402) zodat deze bevoegdheden dan ook niet zijn toegekend.
De kern van het stelsel van toezicht en handhaving in de openbare ruimte is dat er sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid van gemeenten en politie. Gemeenten zorgen met gemeentelijke boa’s voor ogen en oren op straat en kunnen daar ingrijpen waar «de leefbaarheid» wordt aangetast door overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden. De politie is primair aan zet wanneer het gaat om het handhaven van de openbare orde en veiligheid. Het is dus niet zo dat gemeenten taken van de politie gaan overnemen, maar dat ze complementair aan elkaar zijn. Een dergelijke ontwikkeling zou ik ook niet toejuichen, omdat het risico bestaat van vermenging van bevoegdheden en verantwoordelijkheden en daarmee onduidelijkheid voor het publiek (Kamerstuk 28 684, nr. 387).
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat boa's in hun boetebevoegdheid steeds meer taken van de politie overnemen? Kunt u aangeven welke risico’s verbonden zijn aan deze mogelijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u voorts kennisgenomen van een uitspraak van de rechtbank Arnhem waarin de overname van een parkeerkaartje niet werd toegestaan?2
Ja, de Minister van BZK heeft hierover reeds vragen beantwoord, onder meer van de heer van Helvert. U refereert aan deze beantwoording bij vraag 7.
Op welke wijze zou (in technische) zin de fiscale wetgeving aangepast kunnen worden waardoor de parkeerbelasting en de naheffingsaanslag zodanig veranderen dat voortaan het overnemen van een parkeerkaartje wel mogelijk is voor burgers?3 Bent u hiertoe bereid? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid een wettelijk uitzondering maken, dan wel gemeenten via de VNG aan te sporen een gedoogbeleid te voeren, ten aanzien van het overnemen van een parkeerkaartje? Zo nee, waarom niet?
In Nederland is het betalen voor parkeren op gemeentelijke parkeerplaatsen gefiscaliseerd. Daardoor dient de belastingplichtige (degene die zijn motorrijtuig parkeert) voor ieder belastbaar feit (te weten het parkeren van een motorvoertuig voor een bepaalde tijd op een bepaalde plaats) afzonderlijk parkeerbelasting te betalen. Belastbare feiten (of elementen daarvan, zoals de resterende parkeertijd) zijn niet overdraagbaar. Hetzelfde geldt voor het parkeerkaartje, dat alleen een bewijsstuk is van de betaalde parkeerbelasting voor dat individueel belastbare feit. Wijziging van de fiscale wetgeving zou een breuk betekenen met het algemene principe van belastingheffing dat een belastingplichtige voor ieder belastbaar feit belasting verschuldigd is. De precedentwerking die daarvan kan uitgaan, acht ik onwenselijk.
Kunt bij de VNG, de rechtspraak en eventueel andere relevante partners inventariseren of vaker klachten zijn binnenkomen over een bestuurlijke boete die is opgelegd wegens het overnemen van een parkeerkaartje, aangezien u heeft aangegeven op basis van één casus de geldende regelgeving op dit punt niet te willen veranderen?4
Voor het overnemen van een parkeerkaartje wordt geen bestuurlijke boete opgelegd maar een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Het niet betalen van parkeerbelasting is een fiscaal feit en wordt via het fiscale traject nageheven. Inventariseren of vaker klachten zijn binnengekomen over een bestuurlijke boete vanwege het overnemen van een parkeerkaartje is daarom niet mogelijk.
Kunt u de VNG verzoeken om te inventariseren hoeveel en welke gemeenten een systeem hebben waarin alleen de geparkeerde tijd wordt afgerekend en hoeveel gemeenten voornemens zijn een dergelijk systeem in te stellen en binnen welk tijdspad dat zal gebeuren?
Wanneer iemand op straat parkeert en betaalt bij een parkeermeter, wordt altijd vooraf betaald en moet dus een inschatting worden gemaakt van de tijd dat men wil parkeren. Het precies afrekenen van de werkelijk geparkeerde tijd is dan niet mogelijk. Alleen als er via een applicatie op de mobiele telefoon wordt betaald voor het parkeren wordt afgerekend over de werkelijke parkeerduur. Dat kan inmiddels in een groot aantal gemeenten. In 2014 hieven 155 gemeenten parkeerbelasting5. Waar in 2014 nog in 123 gemeenten kon worden betaald via de mobiele telefoon6, zijn dit inmiddels 130 gemeenten7.
Kunt u aangeven of uiteindelijk alle gemeenten dit systeem zullen voeren of dat er ook gemeenten zijn die het systeem niet willen wijzigen waarin een vastgestelde tijdseenheid de kosten bepaalt? Indien dat laatste het geval is, wat is daarvan de reden?
Mogelijk zal binnen afzienbare termijn in alle gemeenten die parkeerbelasting heffen een dergelijk systeem via de mobiele applicatie worden ingevoerd. Daarnaast worden op steeds meer parkeerautomaten kleinere tijd- of valuta-eenheden gebruikt. Het staat gemeenten binnen de wettelijke kaders echter vrij de wijze van afrekenen van gebruikte parkeertijd middels parkeerbelasting te bepalen.
Het minder uitbetalen van online muziek aan artiesten |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Buma/Stemra betaalt minder aan artiesten voor online muziek»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Beroepsvereniging Componisten Multi-Media (BCMM) en de Vereniging voor Muziekauteurs, dat Buma/Stemra verhoudingsgewijs minder uitkeert aan aangesloten componisten en tekstschrijvers over online te beluisteren muziek, zoals op Spotify?
De uitspraak van de Beroepsvereniging Componisten Multi-Media (BCMM) en de Vereniging voor Muziekauteurs is correct. Online-dienstverleners, zoals Spotify, moeten concurreren met partijen die gratis ongeautoriseerde content aanbieden. Dit is één van de redenen waarom de compensatie van rechthebbenden achter blijft ten opzichte van compensatie uit traditionele exploitatie, zoals radio, tv en horeca. Het beleid van de overheid is erop gericht het aanbod van legale content te bevorderen. Zo financiert de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap momenteel een campagne van de Federatie Auteursrechtbelangen die tot doel heeft om consumenten (met name jongeren) te informeren en bewust te maken van de vindplaatsen van legale content, evenals het belang van legaal gebruik voor makers. Daarnaast heeft de campagne tot doel om makers en aanbieders van content te stimuleren meer betaalbaar, gebruiksvriendelijk en goed vindbaar online-materiaal aan te bieden. Onderdeel van deze campagne is het onder de aandacht brengen van de website www.thecontentmap.nl. Deze website geeft een overzicht van alle aanbieders van legale content op internet. De website is opgezet naar voorbeeld van de Engelse website www.thecontentmap.com.
Verder ben ik voornemens om dit najaar een congres te organiseren over de mogelijkheid en wenselijkheid van een pop-up systeem waarbij internet service providers en rechthebbenden samenwerken om consumenten op legale alternatieven wijzen indien consumenten illegaal downloaden. Ik zal alle stakeholders met elkaar in contact brengen en uw Kamer daarover informeren zoals eerder toegezegd in het Algemeen Overleg van 5 november jl.
Waarom ligt het probleem deels aan de online diensten, zoals Buma/Stemra zegt?
In het kader van de uitbetaling van gelden ontvangt Buma/Stemra periodiek lijsten met online afgespeelde muziek (streams) van online-dienstverleners. Deze lijsten bevatten bij sommige online-dienstverleners meer dan één miljard streams. Buma/Stemra moet identificeren of zij de rechten beheert en aan wie moet worden uitbetaald. De kwaliteit van de aangeleverde lijsten verschilt van dienstverlener tot dienstverlener, waardoor automatische identificatie niet altijd mogelijk is. Identificatie van rechthebbenden is daarom in de praktijk een ingewikkeld en kostbaar proces. Dit draagt er eveneens toe bij dat de uitkeringen voor online muziekgebruik aan rechthebbenden relatief laag zijn.
Eerdaags wordt het wetsvoorstel dat strekt tot implementatie van de richtlijn 2014/26/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor het online gebruik ervan op de interne markt (hierna: «wetsvoorstel implementatie richtlijn collectief beheer») naar uw Kamer gestuurd. Dit wetsvoorstel regelt dat gebruikers hun gebruiksinformatie in een bepaalde standaard moeten aanleveren aan collectieve beheersorganisaties. Dit kan ertoe bijdragen dat de kosten voor de inning en verdeling kunnen worden verminderd. Op deze manier kan een groter deel van de inkomsten uit online-muziekgebruik onder rechthebbenden worden verdeeld. Daarnaast houdt het College van Toezicht Auteurs- en naburige rechten («Het College») toezicht op de hoogte van de kosten die collectieve beheersorganisaties bij rechthebbenden in rekening mogen brengen voor het incasseren van auteursrechtgelden.
Kunt u toelichten welke mechanismen Buma/Stemra hanteert om de uitkering te relateren aan het aantal streams en welke uitkering daaruit voortkomt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de verdeling van de vergoedingen door Buma/Stemra te allen tijde snel en correct moet worden uitgevoerd en uitgekeerd, zodat componisten en tekstschrijvers, als kleine ondernemers, voldoende inkomsten genereren?
Ja. De Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties stelt strenge eisen aan de zorgvuldige verdeling van gelden. Het wetsvoorstel dat strekt tot implementatie van de richtlijn collectief beheer scherpt deze eisen verder aan. Het wetsvoorstel bevat in het voetspoor van de richtlijn onder andere een verplichting om geïnde gelden binnen uiterlijk negen maanden te verdelen na afloop van het boekjaar waarin de rechteninkomsten zijn geïnd. Het College zal erop toezien dat deze gelden daadwerkelijk binnen de wettelijk voorgeschreven termijn worden verdeeld.
Wat is het voordeel voor componisten en tekstschrijvers om ervoor te kiezen om zelf auteursrechtenvergoeding te regelen voor online muziek?
De uitoefening van het auteursrecht is in beginsel het prerogatief van individuele rechthebbenden. Iedere componist of tekstschrijver mag bepalen of hij zijn online-rechten (beschikbaarstellingsrecht) door een collectieve beheersorganisatie laat beheren of dit zelfstandig uitoefent. Voordeel van individueel beheer is dat een auteur zelf mag beslissen of en onder welke voorwaarden toestemming voor gebruik wordt verleend.
Hoe kunt u componisten en tekstschrijvers die ervoor kiezen om zelf de inning van auteursrechten te regelen ondersteunen?
In het wetsvoorstel implementatie richtlijn collectief beheer zal een specifieke regeling zijn opgenomen waarin de voorwaarden zijn beschreven waaronder componisten, tekstschrijvers en uitgevers hun rechten kunnen terugtrekken uit collectieve beheersorganisaties. Dit verduidelijkt de wijze waarop de terugtrekking van rechten moet verlopen. Dit kan er aan bijdragen dat de terugtrekking uit een collectieve beheersorganisatie in de praktijk makkelijker wordt voor rechthebbenden. Overigens biedt Buma/Stemra nu al de mogelijkheid tot flexibel rechtenbeheer. Flexibel rechtenbeheer bij Buma/Stemra is mogelijk door een aangepast «opt-out systeem», waarmee rechthebbenden in staat zijn de exploitatie van hun auteursrechten door Buma/Stemra deels uit te sluiten. Zij kunnen er bijvoorbeeld voor kiezen om hun online-rechten zelf te beheren, terwijl andere delen van hun rechten wel door Buma/Stemra worden beheerd.
De afkoopsom die het LangeLand Ziekenhuis heeft betaald aan een ex-topman |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Half miljoen afkoopsom bij Langeland Ziekenhuis»?1
Het kabinet vindt zowel gematigde inkomens als gematigde ontslagvergoedingen van bestuurders maatschappelijk wenselijk. Om die reden is de Wet Normering Topinkomens (WNT) tot stand gekomen.
Kunt u uitleggen waarom iemand die het ziekenhuis op het randje van faillissement heeft gebracht recht heeft op een vertrekregeling van bijna een half miljoen euro?
Naar ik heb begrepen, heeft de rechter een uitspraak gedaan over de betreffende vertrekregeling. Ik respecteer deze uitspraak.
Bent u bereid maatregelen te treffen om te voorkomen dat er een afkoopsom moet worden betaald aan iemand die wegens wanbestuur is opgestapt?
Zoals aangegeven in mijn reactie op uw eerdere vragen over het Langeland Ziekenhuis, kan een bestuurder reeds aansprakelijk worden gesteld op basis van artikel 2:9 BW als er sprake is van wanbestuur. De zorgorganisatie zelf, bijvoorbeeld een nieuwe Raad van Bestuur of de Raad van Toezicht, kan deze actie in gang zetten. Ik kan dit niet. Mocht een zorgorganisatie schade lijden als gevolg van een onbehoorlijke taakuitvoering door de bestuurder, dan kan de zorgorganisatie op grond van het zojuist genoemde wetsartikel vergoeding van de geleden schade vorderen2.
Kunt u een overzicht geven per zorginstelling van alle vertrekregelingen van opgestapte of ontslagen zorgbestuurders in de afgelopen drie jaar?
Het kabinet stuurt jaarlijks een rapportage over het voorgaande jaar van de bezoldigingen en ontslagvergoedingen van onder meer de zorgbestuurders naar de Kamer. Uw Kamer heeft de rapportages van 2012 en 2013 ontvangen3. De analyse voor de rapportage van 2014 is naar verwachting in december 2015 gereed. Deze zal uiteraard ook weer aan uw Kamer worden voorgelegd.
Wat is het totaalbedrag dat de afgelopen drie jaar aan afkoopsommen, vertrekregelingen en financiële extraatjes is uitbetaald aan (interim) bestuurders in de gehele zorgsector?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Governance voorzien op 11 juni 2015?
Dat is helaas niet gelukt.
De financiële problemen bij onderzoeksinstituut NIOZ en de gevolgen voor NIOZ-Yerseke |
|
Albert de Vries (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ), het oceanografische instituut voor Nederland, in financiële problemen verkeert? Dit komt doordat zij meer tijd nodig heeft om meer opdrachten uit de markt te verkrijgen en om tot samenwerkingsafspraken met andere organisaties te komen en daarmee meerwaarde en kostenreductie te bewerkstelligen?
De financiële problemen zijn bekend. Ze zijn onder andere het gevolg van dalende inkomsten uit projecten en opdrachten waardoor er sinds 2013 een tekort op de jaarlijkse exploitatie is ontstaan. Om de vaste kosten te reduceren is het NIOZ gedwongen tot kostenbesparingen en een organisatorische herinrichting. Het primaire doel van het instituut is en blijft om de wetenschappelijke kwaliteit op een zo hoog mogelijk internationaal niveau te houden.
Bent u bekend met de berichten uit de Provinciale Zeeuwse Courant van 3 juni 20151 dat momenteel overwogen wordt om de afdeling NIOZ te Yerseke te sluiten wegens deze financiële problemen en om het personeel gedeeltelijk naar Texel te verplaatsen en gedeeltelijk te ontslaan?
Vanuit het vertrekpunt van wetenschappelijke topkwaliteit én een gezond financieel instituut worden, samen met andere regionale partijen, de verschillende opties bestudeerd. Eén daarvan is concentratie van het instituut op de vestiging te Texel. Voorop staat dat, na een zorgvuldige afweging, het te nemen besluit de continuïteit en toekomstbestendigheid moet waarborgen van het toponderzoek en van het NIOZ. De gevolgen voor Zeeland, respectievelijk de mogelijkheden om kennis te behouden in Zeeland zijn onderdeel van de te maken afweging. In dat verband wordt ook overleg gevoerd met Zeeuwse partijen.
Bent u bekend met de belangrijke rol die NIOZ-Yerseke speelt in Zeeland op het gebied van wetenschappelijk onderzoek, de Zeeuwse economie en arbeidsplaatsen voor hoger opgeleiden? Kunt u in het licht hiervan uw reactie geven op de mogelijke sluiting?
De vestiging in Yerseke heeft sinds de oprichting in het kader van de Deltawerken een lange traditie in de kennisontwikkeling in Zeeland en is een belangrijke werkgever in de regio. In het antwoord op de vorige vraag (2) is de aanpak aangegeven.
Onderkent u dat het NIOZ een belangrijke rol kan spelen bij grote infrastructurele veranderingen in de Zeeuwse wateren zoals getij op Grevelingen, zout water op Volkerak of Zoommeer, de kier in Haringvliet?
Onderzoek in de Nederlandse kustwateren is een van de drie pijlers van het nieuwe wetenschapsplan van het NIOZ. Hierin speelt onderzoek naar processen in de delta en de veranderingen die daar optreden een prominente rol.
Is het zo dat het NIOZ-Yerseke in 2012 is heropend als een versterking voor NIOZ? Vindt u het verantwoord dat de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) het engagement tegenover personeel, KNAW en regio om NIOZ-Yerserke opnieuw tot bloei te brengen zo snel na de heropening weer terug neemt? Kunt u uw reactie beargumenteren?
Reeds langere tijd voor 2012 is in verschillende adviezen en studies de wenselijkheid geconstateerd van een bundeling van het fundamentele kust- en zee-onderzoek en de toen nog onder verantwoordelijkheid van de KNAW vallende vestiging van het NIOO in Yerseke te laten samengaan met het NIOZ op Texel. Eind 2013 werd duidelijk dat – in een veranderende markt – de inkomsten voor NIOZ als geheel onvoldoende waren. In het antwoord op vraag 2 is de aanpak aangegeven.
Bent u bekend met de samenwerkingsovereenkomst die recent tussen de Universiteit Utrecht en het NIOZ is getekend, zodat inmiddels sprake is van een vorm van inbedding binnen het universitair spectrum? Bent u bekend met het feit dat het NIOZ samen met IMARES (gelieerd aan Wageningen Universiteit), Hogeschool Zeeland en het University College Roosevelt (gelieerd aan de Universiteit van Utrecht) bezig is om een strategie te formuleren waarbinnen hoogwaardig fundamenteel en toegepast marien onderzoek binnen Zeeland duurzaam verankerd kan worden en dat op 6 juli aanstaande een finaal gesprek staat gepland met NIOZ en IMARES tot oprichting van een gezamenlijk instituut?
Er is inderdaad op 13 januari 2015 tussen NWO, NIOZ en de UU een samenwerkingsovereenkomst getekend, omdat partijen grote meerwaarde zien om de reeds bestaande onderzoekssamenwerking tussen NIOZ en de UU verder te versterken. UU stelt hierbij de voorwaarde dat haar bijdrage aan wetenschappelijk onderzoek wordt besteed en dat het NIOZ orde op zaken stelt. De samenwerking met genoemde kennispartijen in de regio is onderdeel van het plan van aanpak van het NIOZ (zie ook het antwoord op vraag 2).
Bent u bekend met het advies «Campus Zeeland» van de Onderwijs Autoriteit Zeeland (OAZ) waarin wordt geadviseerd de in vraag 5 genoemde ontwikkeling te ondersteunen? Is u bekend dat op basis van dat advies door de OAZ gewerkt wordt aan een masterplan voor implementatie?
Medio 2014 is de Onderwijs Autoriteit Zeeland gevraagd door gedeputeerde staten van Zeeland om een advies uit te brengen over de versterking van het Hoger Wetenschappelijk Onderwijs en Onderzoek in Zeeland. Het advies heeft betrekking op de hele kennisinfrastructuur van Zeeland, en daarin wordt ook het belang van de aanwezigheid van NIOZ en IMARES vermeld. De OAZ is door de provincie gevraagd als kwartiermaker met de betrokken partijen de haalbaarheid van het in het plan van aanpak van het NIOZ vermelde gezamenlijk kenniscentrum in Zeeland te onderzoeken.
Bent u bekend met het feit dat de financiële positie van de provincie Zeeland aanmerkelijk zwakker is dan die van andere provincies?
Ja.
Bent u bereid om, gelet op de omstandigheden zoals geschetst in de vragen 5 tot en met 7, samen met de provincie Zeeland te kijken naar de mogelijkheden om NIOZ voor Zeeland te behouden? Zo ja, bent u bereid om het instituut dan meer tijd te geven om ook te kunnen werken aan grotere financiële zelfstandigheid?
Er is inmiddels intensief overleg met de provincie en de gemeente en er zijn nog geen onomkeerbare besluiten genomen. Voor de aanpak verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Is het een optie om het NIOZ-Yerseke weer te verzelfstandigen, zoals in de situatie voor 2012? Zo nee waarom niet?
Voor 2012 was het NIOZ-Yerseke niet zelfstandig, maar onderdeel van het NIOO van de KNAW.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg visserij voorzien op 10 juni a.s?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het bericht ‘Audiciens naar rechter om eisen zorgverzekeraar’ |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Audiciens naar rechter om eisen zorgverzekeraar»?1
Ik heb daar kennis van genomen.
De belangenverenigingen voor hoor-patiënten zien een duidelijke verschuiving van selectie op kwaliteit naar selectie op prijs; wat vindt u van deze ontwikkeling? Is deze ontwikkeling volgens u in het belang van de persoon met hoorproblemen of meer in het belang van de zorgverzekeraars? Graag een toelichting.
Ik kan aan de hand van een persbericht niet beoordelen of er sprake is van een verschuiving. Zolang de zorgverzekeraar voldoet aan zijn zorgplicht voor verantwoorde en adequate zorg, verwacht ik dat een selectie op prijs zich vertaalt in een lagere zorgpremie waar de persoon met een hoorprobleem – die immers ook premiebetaler is – eveneens van profiteert. Dat geldt des te meer voor mensen die zijn aangewezen op een hoortoestel omdat er een eigen bijdrage van 25% van de kostprijs wordt berekend van de prijs die de zorgverzekeraar met aanbieders heeft afgesproken. Voor de verbeteringen in de uitvoering van het protocol verwijs ik u naar mijn brief over het evaluatierapport hoorzorg.
Vreest u evenals de audiciens dat door de scherpe eisen van de zorgverzekeraar de kwaliteit van de gehoorzorg, en dan vooral de hoorzorg voor mensen met complexere hoorproblemen, in gevaar komt? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit risico te voorkomen? Zo nee, waarom ziet u dit gevaar niet?
Ik heb deze vrees op voorhand niet. Wanneer zorgverzekeraars scherpere eisen stellen hoeft dat niet te betekenen dat de er minder kwaliteit wordt gevraagd.
Voor het bepalen van een goede oplossing bestaat er een Keuzeprotocol hoorzorg dat op initiatief van en in samenwerking met het zorgveld tot stand is gekomen. Dit protocol is leidend voor de afspraken die zorgverzekeraars met audiciens hebben gemaakt. Met behulp van het protocol bepaalt de audicien samen met de patiënt welke oplossing het meest adequaat is. In complexe situaties bestaat de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen bij de zorgverzekeraar om van dit protocol af te wijken. De evaluatie heeft uitgewezen dat uitvoering van dit protocol voor verbetering vatbaar is. Ik roep de partijen dan ook op dit te verbeteren. Ik verwijs u tevens naar mijn brief over het evaluatierapport hoorzorg.
Vindt u dat het aan de zorgverzekeraar is om te bepalen wat een goede oplossing is voor gehoorproblemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat mensen met hoorproblemen die tevreden zijn over de kwaliteit, type en merk van hun hoortoestel die ze op dit moment gebruiken, het risico lopen dat ze bij de nieuwe contractering niet meer in aanmerking kunnen komen voor dezelfde hoorapparaten omdat er meer op prijs dan op kwaliteit wordt ingekocht? Zijn deze mensen dan eigenlijk verplicht hun hoorapparaat naar voorkeur zelf te betalen indien deze niet meer wordt vergoed? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, hoe zit het volgens u dan wel?
Dat hangt er vanaf of men voor een restitutie- of naturapolis gekozen heeft. Bij een restitutiepolis heeft een verzekerde meer keuze voor een zorgaanbieder. Bij een naturapolis bestaat een kans dat de zorgverzekeraar andere zorgaanbieders contracteert. Dat doet de zorgverzekeraar door goed te kijken naar de kwaliteit en de prijs van die aanbieder. Het kan dus betekenen dat de zorgverzekeraar soms voor een andere zorgverlener of voor merk genees- of hulpmiddel kiest. Zolang voldaan wordt aan de zorgplicht voor adequate en verantwoorde zorg, hoeft dit geen probleem te zijn. Indien een verzekerde met een naturapolis voor een niet gecontracteerde aanbieder kiest, kan dat betekenen dat (een deel van) de kosten door zijn zorgverzekeraar niet vergoed worden.
Deelt u de mening dat er voor gezorgd moet worden dat mensen met hoorproblemen kunnen blijven beschikken over de hulpmiddelen waar de voorkeur van de audicien en/of patiënt naar uitgaat?
Voor mijn antwoord verwijs ik u naar mijn reactie op vraag 4.
Vanuit de hoor-sector is bij u het (dringende) verzoek gedaan om de vergoeding van hulpmiddelen bij kinderen op 100% te zetten; wat is uw reactie op dit verzoek en gaat u aan dit verzoek voldoen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom wijkt u daarmee af van het principe dat kinderen in principe geen zorgpremie, eigen risico of eigen bijdrage betalen?
Het evaluatieonderzoek biedt onvoldoende handvatten om een goed besluit te nemen over de eigen bijdrage van kinderen tot 18 jaar. Ik zal nader onderzoek uitzetten en uiteindelijk in het voorjaar 2016 hierover een besluit nemen
Klopt het dat het idee is opgevat om hoorzorg voor ouderen uit het verzekerde pakket te halen omdat dit «voorspelbare» zorg zou zijn? Zo nee, kunt u dit verontrustende bericht definitief de wereld uit helpen? Zo ja, wie heeft dit bedacht en hoe ziet men dit in de praktijk uitgewerkt? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw streven tot maximale maatschappelijke participatie van iedereen op alle leeftijden? Zo ja, is dit de zoveelste bezuinigingsmaatregel waar mensen met gezondheidsproblemen de dupe van zijn? Graag een toelichting.
Dit idee is door een van de politieke partijen als beleidsopties aangedragen en door het Centraal Planbureau geanonimiseerd uitgewerkt in het rapport Zorgkeuzes in Kaart. Dit rapport is eind maart jl. zonder standpuntbepaling van het kabinet aan de Kamer gezonden. Op basis van de resultaten uit het evaluatieonderzoek heeft ZiNl mij geadviseerd om het huidige beleid niet te wijzigen. Ik volg dit advies.
Werken als zelfstandige in relatie tot een WW-uitkering (artikel 8 WW) |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel 8 Werkloosheidswet (WW), waarin is geregeld dat indien een WW-gerechtigde tijdens WW als zelfstandige aan de slag gaat of deze werkzaamheden tijdens de WW uitbreidt, deze uren definitief gekort worden op de uitkering (tenzij hij/zij de werkzaamheden als zelfstandige volledig stopzet)? Oftewel, als de WW-gerechtigde na een tijdelijke klus minder werk als zelfstandige heeft, krijgt hij/zij niet meer de (volledige) WW-uitkering die hij/zij voorheen had, ook al zijn de inkomsten uit zelfstandig ondernemerschap veel lager dan de korting op de uitkering?
Ja, ik ben bekend met de huidige urenverrekeningssystematiek in de WW die geldt voor WW-gerechtigden die als zelfstandige werken in hun eigen bedrijf. Als een WW-gerechtigde werkzaamheden verricht als zelfstandige dan verliest hij het werknemerschap voor het aantal uren dat als zelfstandige wordt gewerkt. De WW is een werknemersverzekering en verzekert niet de risico’s van de werkzaamheden als zelfstandige. De wisseling van het aantal uren werken als zelfstandige worden dus niet «opgevangen» door de WW. Als de werkzaamheden als zelfstandige volledig worden beëindigd, kan het recht op uitkering over deze uren herleven. Uiteraard onder voorwaarden en binnen de gestelde termijnen.
Vindt u dat iemand die na een jarenlang dienstverband een periode WW heeft opgebouwd, recht heeft op deze WW-uitkering wanneer er geen andere inkomsten zijn?
Op grond van de WW heeft een werknemer die onvrijwillige werkloos wordt en aan de gestelde voorwaarden voldoet, recht op een WW-uitkering. De duur van de WW-uitkering is afhankelijk van het opgebouwde arbeidsverleden van de werknemer. Iemand die onvrijwillig werkloos is geworden uit een jarenlang dienstverband zal een langere WW-duur krijgen, dan iemand met een kort arbeidsverleden. Het recht op WW-uitkering blijft bestaan voor zolang betrokkene nog steeds werkloos is en de duur van de uitkering nog niet is verstreken.
Vindt u dat het wenselijk is dat mensen met een WW-uitkering aan de slag gaan als zelfstandige, ook als het in deeltijd of tijdelijk is en dat er redelijkerwijs – gezien de huidige economische situatie – niet vanuit kan worden gegaan dat zij op termijn allemaal volledig als zelfstandige aan de slag zijn?
Ik vind het wenselijk dat mensen met een WW-uitkering zo snel mogelijk aan de slag gaan en (weer) deelnemen aan het arbeidsproces. Als iemand vanuit de WW-uitkering een eigen bedrijf wil gaan starten dan is dat ook mogelijk. De WW-gerechtigde die een eigen bedrijf wil starten heeft een keuze. Hij kan kiezen voor de standaard urenverrekeningssystematiek waarbij de uren die de WW-gerechtigde besteedt aan het eigen bedrijf worden verrekend met de WW-uitkering. Of betrokkene kan – met toestemming van het UWV – gebruik maken van de specifieke startersregeling. Deze startersregeling is in 2006 geïntroduceerd. Doel van deze regeling is om WW-gerechtigden te stimuleren om als zelfstandige aan de slag te gaan en volledig uit te stromen uit de WW. De startersregeling houdt in dat de WW-gerechtigde gedurende 26 weken kan starten als zelfstandig ondernemer. De WW-gerechtigde behoudt gedurende de startperiode zijn recht op WW-uitkering en heeft geen sollicitatieplicht. Vanaf 1 januari 2013 geldt dat de WW-uitkering gedurende de startperiode van 26 weken wordt verrekend met een vast percentage forfaitaire inkomsten (29%). Voor 2013 werd verrekend met de werkelijke inkomsten, maar dat was voor starters administratief zeer belastend en creëerde onzekerheid over hoogte van de verrekening. De startperiode geeft de WW-gerechtigde de tijd om te ondervinden of het eigen bedrijf levensvatbaar is en of de risico’s gedragen kunnen worden die gepaard gaan met het werk als zelfstandige. Na de startperiode wordt het recht op WW-uitkering beëindigd, tenzij de zelfstandige nog niet volledig aan de slag kan. In dat geval wordt de WW-uitkering beëindigd voor het aantal uren dat de WW-gerechtigde als zelfstandige werkzaam is. In de afgelopen jaren is gebleken dat de startersregeling in de WW in een behoefte voorziet en – meer – WW-gerechtigden helpt om uit de uitkering te geraken.
Bent u het ermee eens dat het huidige beleid om de WW-uitkering definitief te korten mensen in de WW niet aanspoort om (meer) uren te gaan werken als zzp-er, maar dat dit beleid dat juist ontmoedigt? Vindt u dat een wenselijke situatie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het huidige beleid waarbij mensen met een WW-uitkering die tijdelijk (meer) werken als zelfstandige hun volledige WW-uitkering pas weer verwerven wanneer zij definitief stoppen als zelfstandige, deze mensen aanmoedigt om volledig te stoppen als zelfstandige? Vindt u dat een wenselijke situatie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het nodig is om de wetgeving op dit punt aan te passen, zodat de WW-uitkering gekort wordt voor de periode dat een WW-er inkomsten heeft als zelfstandige, maar dat de WW-er weer een beroep kan doen op de volledig opgebouwde WW zodra hij/zij minder uren gaat werken als zelfstandige? Bent u bereid te onderzoeken hoe de wetgeving hierop aangepast kan worden?
Nee, dat ben ik niet. In de Verzamelwet SZW 2015 (Stb. 516) is bepaald dat vanaf 1 januari 2015 het aantal uren dat een WW-gerechtigde werkzaamheden als zelfstandige verricht niet meer per week wordt berekend maar dat er gekeken wordt naar het gemiddelde aantal gewerkte uren per 4 weken. Deze wijziging in de WW heeft tot gevolg dat de beoordeling van het verlies van werknemerschap plaatsvindt over een betalingsperiode van in beginsel vier aaneengesloten kalenderweken. De WW-uitkering eindigt voor het gemiddeld aantal uren per kalenderweek waarin gedurende die periode van 4 weken werkzaamheden zijn verricht als niet-werknemer in de zin van de WW. Hierdoor worden grote schommelingen in de als zelfstandige gewerkte uren afgevlakt. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 is de achtergrond van deze systematiek dat de WW een werknemersverzekering is en dus niet de risico’s van de werkzaamheden als zelfstandige opvangt. Op grond van de huidige regelgeving kan de WW-er weer een beroep doen op de volledig opgebouwde WW zodra hij de werkzaamheden als zelfstandige volledig beëindigt. Hiervoor gelden specifieke voorwaarden en termijnen. Aanpassing van wetgeving zodat de WW-gerechtigde weer een beroep kan doen op de volledige WW-uitkering zodra hij minder uren gaat werken als zelfstandige, zou verder kunnen leiden tot concurrentievervalsing (ten opzichte van een zelfstandige die geen WW-recht heeft) en dat vind ik niet wenselijk.
Het bericht 'Medische raad bij ramadan' |
|
Geert Wilders (PVV), Reinette Klever (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Medische raad bij ramadan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat patiënten die meedoen aan de ramadan moedwillig hun gezondheid op het spel zetten? Zo neen, waarom niet?
In artikel 14 van de Zorgverzekeringswet is bepaald dat «de vraag of een verzekerde behoefte heeft aan een bepaalde vorm van zorg of een bepaalde andere dienst, slechts op basis van zorginhoudelijke criteria beantwoord wordt.»
Zorgverzekeraars hebben ten aanzien van deze aanspraak een eveneens wettelijk bepaalde zorgplicht. Ik ben niet voornemens de Zorgverzekeringwet op deze punten te wijzigen.
Bent u bereid in overleg te treden met de zorgverzekeraars om alle patiënten die door deelname aan de ramadan medisch ontregeld raken, zelf op te laten draaien voor de advies- en zorgkosten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de extra kosten die jaarlijks gemaakt worden vanwege dit probleem?
Er zijn mij geen registraties bekend waar deze extra kosten zonder meer uit af te leiden zijn.
De conclusie in een Europese rapport dat er wijdverbreid in de EU ernstige uitbuiting van werknemers plaatsvindt |
|
John Kerstens (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van het Europese Agentschap voor Fundamentele Rechten (FRA) over ernstige vormen van arbeidsuitbuiting in de Europese Unie?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomsten in dit rapport, waarin onder andere wordt geconcludeerd dat strafbare arbeidsuitbuiting in de EU op grote schaal voorkomt in meerdere sectoren, zoals de landbouw, de bouw, de horeca en de verwerkende industrie? Kunt u hierbij in detail ingaan op de bevindingen en aanbevelingen, zoals die in het rapport zijn gedaan?
De door FRA gesignaleerde risicofactoren en risicosectoren voor arbeidsuitbuiting deel ik. Het rapport doet echter geen uitspraken over de omvang van arbeidsuitbuiting. Zoals FRA en de Nationaal Rapporteur Menshandel en Geweld tegen Kinderen (NRMSGK, NRM 9) constateren is het heel lastig om een schatting van de omvang te geven. In haar rapport uit 2012 Mensenhandel in en uit beeld. Cijfermatige rapportage (2007–2011)2 legt de Nationaal Rapporteur uit waarom dat zo is.
De aanbevelingen van FRA liggen op het terrein van de aanpak van arbeidsuitbuiting, bewustwording, training van professionals, de opsporing en aanpak van arbeidsuitbuiting en de rechten van slachtoffers. Hier ga ik vooral in op preventie. In het antwoord op vraag 5 en 8 ga ik nader in op de andere aanbevelingen.
Arbeidsuitbuiting is in de derde termijn van de Task Force mensenhandel benoemd als specifiek thema. Ingezet wordt op de thema’s die in het FRA-rapport worden genoemd, zoals preventie (bewustwording en trainingen), opsporing en hulp en ondersteuning voor slachtoffers.
Training van professionals is van groot belang in de strijd tegen mensenhandel en in het bijzonder arbeidsuitbuiting. Een groot aantal organisaties zoals politie, Inspectie SZW,KMar, OM, IND, COA, RIECs en gemeenten zijn getraind of hebben speciale opleidingen gevolgd in het herkennen van signalen en patronen van mensenhandel en het identificeren van mogelijke slachtoffers. Deze trainingen en opleidingen zullen worden voortgezet. De handleidingen voor signalering van slachtoffers van onder meer arbeidsuitbuiting voor eerstelijns professionals zijn uitgerold onder een groot aantal organisaties in Nederland.
Migranten worden geïnformeerd over de risico’s die samenhangen met malafide (uitzend)bedrijven en misbruik, alsmede waar ze terecht kunnen met vragen en waar zij misstanden kunnen melden. In samenwerking met onder meer de ambassades van de betreffende landen, wordt ingezet op informatievoorziening in Polen, Roemenië en Bulgarije.
FRA doet de aanbeveling om transparante arbeidsverhoudingen te bevorderen met arbeidsovereenkomsten die zijn opgesteld in een taal die de werknemer beheerst en maandelijkse uitbetaling van het loon. Met de Wet aanpak schijnconstructies (Was) wordt hier ook op ingezet. Per 1 januari 2016 geldt onder meer de verplichte girale betaling van tenminste het minimumloon en de specificatie van de onkostenvergoedingen op de loonstrook. Per 1 juli 2015 krijgt de Inspectie SZW de mogelijkheid om de sociale partners te informeren als het vermoeden bestaat dat de cao-voorwaarden niet nageleefd worden.
Bent u bereid dit rapport zo snel mogelijk in Europees verband te bespreken met uw collega-ministers van de lidstaten? Zo ja, op welke wijze en bent u daarbij bereid in te zetten op een krachtige Europese aanpak om arbeidsuitbuiting tegen te gaan?
Ik ben zeker bereid zodra zich een geschikte gelegenheid voordoet om dit rapport in Europees verband met collega-ministers van de lidstaten te bespreken. Mijn inzet daarbij zal zijn dat het tegengaan van uitbuiting van werknemers niet alleen stevig nationaal beleid vraagt en goede bilaterale afspraken tussen lidstaten over samenwerking maar ook een krachtige Europese aanpak.
Welke mogelijkheden ziet u om tijdens het Nederland Voorzitterschap van de EU in de eerste helft van 2016 een prioriteit te maken van de bestrijding van arbeidsuitbuiting?
Bevorderen van fatsoenlijk werk en tegengaan van uitbuiting, fraude en oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden wordt een belangrijke prioriteit van het komende Nederlandse EU-Voorzitterschap op het terrein van sociale zaken en werkgelegenheid. Tijdens een themaconferentie over de rol van inspectiediensten bij het bevorderen van fatsoenlijk werk (op 8- en 9 februari 2015) en tijdens de informele Sociale Raad (op 19 en 20 april 2015) zal dit onderwerp aandacht krijgen.
Op het terrein van Veiligheid en Justitie is mensenhandel met het oogmerk van arbeidsuitbuiting benoemd als prioriteit voor het Nederlandse voorzitterschap. Op 18 en 19 januari 2016 vindt een conferentie over dit onderwerp plaats, die gezamenlijk wordt voorbereid door de ministeries van Veiligheid en Justitie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tijdens de conferentie wordt een handleiding voor de multidisciplinaire aanpak van mensenhandel met het oogmerk van arbeidsuitbuiting gepresenteerd.
Deelt u de mening dat consumenten, ook wanneer zij een product uit de EU kopen, zeker moeten weten dat dit niet door middel van uitbuiting of dwangarbeid tot stand is gekomen? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bevorderen?
Nederland verwacht van bedrijven in Nederland dat zij de OESO richtlijnen voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen respecteren en due diligence uitvoeren om de risico’s in hun keten te inventariseren, aan te pakken en daarover te rapporteren. Bedrijven zijn verantwoordelijk voor voorlichting aan hun klanten over risico’s en aanpak. Voor hun keten in de EU kunnen bedrijven uitgaan van handhaving van arbeidswetten door de arbeidsinspectie van de EU lidstaten. Ik zet mij dan ook in EU-verband in om fatsoenlijk werk te bevorderen en uitbuiting en misbruik van werknemers tegen te gaan (zie ondermeer het antwoord bij vraag 4 en 7). Verder juich ik initiatieven van het bedrijfsleven toe. Zo heb ik eerder steun verleend aan de opstart van het Fair Produce keurmerk, dat toeziet op het respecteren van arbeidsomstandigheden in de champignonsector in Nederland. Fair Produce is voornemens om met steun van SZW te bezien of het ook mogelijk is buitenlandse producenten onder het keurmerk te laten vallen. Voorts hebben NGO’s campagnes ontwikkeld om het algemeen publiek bewust te maken van arbeidsuitbuiting en verantwoorde – zonder uitbuiting tot stand gekomen – producten te laten kopen.
Wat vindt u van de conclusie in het rapport dat de daders van arbeidsuitbuiting weinig risico lopen om vervolgd te worden of te worden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de slachtoffers? Op welke wijze zou dat zowel in de Nederlandse als Europese situatie kunnen worden verbeterd om te voorkomen dat sprake is van straffeloosheid?
Ik deel deze conclusie niet. De Directie Opsporing van de Inspectie SZW, verantwoordelijk voor de strafrechtelijke opsporing van onder meer arbeidsuitbuiting, heeft 40% van haar capaciteit gereserveerd voor de aanpak van arbeidsuitbuiting. Zij rondt sinds de strafbaarstelling van arbeidsuitbuiting jaarlijks meer opsporingsonderzoeken (en ontnemingsonderzoeken) af en levert deze aan bij het Openbaar Ministerie. Ook is de Inspectie SZW een apart programma arbeidsuitbuiting gestart waarin onder meer gekeken wordt naar criminele samenwerkingsverbanden op arbeidsuitbuiting en een analyse wordt gemaakt van doelgroepen en indicatoren van arbeidsuitbuiting.
De strafrechtelijke aanpak alleen is echter onvoldoende om mensenhandel en arbeidsuitbuiting tegen te gaan. Er wordt ingezet op een brede aanpak van arbeidsuitbuiting: steeds meer partijen leveren een bijdrage aan het signaleren van arbeidsuitbuiting. Naast dat medewerkers van politie, Inspectie SZW, KMar, OM, IND, COA, RIECs en gemeenten zijn getraind in het herkennen van signalen van mensenhandel worden ook medewerkers van de Kamer van Koophandel getraind in het herkennen van signalen. Daarnaast vormt een groot aantal partners (waaronder gemeenten, KMar, IND en Inspectie SZW), onder voorzitterschap van het OM, de Taskforce Mensenhandel, waarbij arbeidsuitbuiting dus één van de prioriteiten is. De Taskforce kijkt integraal hoe mensenhandel moet worden teruggedrongen, waaronder door de inzet van gezamenlijke acties.
In Europees verband is de versterking van de multidisciplinaire aanpak van arbeidsuitbuiting als prioriteit voor het komende Nederlands EU-voorzitterschap benoemd. Een van de deelprojecten van het EMPACT3-project mensenhandel, waarin de opsporingsdiensten van 25 EU-lidstaten samenwerken, richt zich op de aanpak van arbeidsuitbuiting.
Op schadevergoeding voor het slachtoffer kom ik terug in het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat het een gedeelde waarde van de Europese Unie is dat mensen recht hebben op goed werk tegen een eerlijk loon? Zo ja, wat is uw opvatting over misstanden waarbij mensen soms onder erbarmelijke omstandigheden moeten werken, soms een extreem laag loon verdienen en/of extreem lange werktijden draaien?
Ja. In Europa hebben mensen recht op goed werk tegen een eerlijk loon. Ik beschouw dit als een gedeelde waarde van de Europese Unie. Misbruik van werknemers – te lage beloning en te lange werktijden – dient krachtig aangepakt te worden. Ik zet mij in om fatsoenlijk werk te bevorderen en uitbuiting en misbruik van werknemers tegen te gaan. Op nationaal niveau doe ik dit bijvoorbeeld door introductie van nieuwe regelgeving (zoals de Wet Aanpak Schijnconstructies) en door strenge handhaving van nationale en Europese regelgeving. In Europees kader maak ik mij sterk voor een ambitieus Platform tegen zwart werken, modernisering van de Detacheringsrichtlijn, versterking van de ketenaansprakelijkheid in de Handhavingsrichtlijn in het kader van detachering en voor het tegengaan van «brievenbusondernemingen». In Europa dient «gelijk loon, voor gelijk werk, op dezelfde locatie» het uitgangspunt te zijn.
Welke maatregelen neemt u om slachtoffers van arbeidsuitbuiting beter te beschermen, tegemoet te komen bij schade, en te bevorderen dat zij misstanden aan de orde durven stellen?
Uiteraard moeten slachtoffers van mensenhandel adequaat opgevangen en ondersteund worden, mede om te bevorderen dat zij misstanden aan de orde durven stellen.
Slachtoffers kunnen aanspraak maken op verschillende vormen van ondersteuning en hebben recht op verschillende regelingen. Het Nationaal Verwijsmechanisme Mensenhandel heeft als doel om het hulp- en ondersteuningsaanbod – en de toegang daartoe – voor alle slachtoffers mensenhandel te verbeteren. In dit kader is onder meer een wegwijzer ontwikkeld (www.wegwijzermensenhandel.nl) die inzicht biedt in de verschillende rechten, betrokken organisaties en regelingen, die van belang zijn bij de ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel, zodat hiervan optimaler gebruik gemaakt kan worden.
Zo hebben slachtoffers zonder rechtmatig verblijf, recht op 3 maanden bedenktijd, uitstel van vertrek, om te beslissen of zij aangifte willen doen. Gedurende de bedenktijd heeft het slachtoffer recht op opvang en ondersteuning. Voor het recht op verblijf en opvang voor slachtoffers met name van buiten de EU is het van belang dat zij ook aangifte doen bij de politie. Slachtoffers zonder verblijfsvergunning die (vervolgens) aangifte doen, kunnen op basis van de verblijfsregeling mensenhandel een tijdelijke verblijfsvergunning voor de duur van het opsporings- en vervolgingsonderzoek krijgen. EU-burgers in het bezit van een geldig identiteitsbewijs of reisdocument, en vreemdelingen met een tijdelijke of permanente verblijfsvergunning, hebben ongeacht of zij aangifte doen recht op opvang en ondersteuning.
Om te bevorderen dat slachtoffers aangifte doen is een voortdurende investering in goede slachtofferbejegening van belang. Binnen alle politie-eenheden en bij de Inspectie SZW zijn voldoende gekwalificeerde/gecertificeerde medewerkers die deskundig zijn om (potentiële) slachtoffers van arbeidsuitbuiting te woord te staan, te bevorderen dat zij niet langer in een situatie van uitbuiting verkeren en een veilige, beschermde omgeving geboden wordt. Indien nodig kunnen ook extra veiligheidsmaatregelen ten aanzien van verhoor en opvang geboden worden.
Wat betreft compensatie zijn er verschillende mogelijkheden voor het slachtoffer. Zo heeft het slachtoffer het recht om aan de rechter te vragen om de verdachte ook te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding. Verder kan een slachtoffer van mensenhandel bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven in aanmerking komen voor een eenmalige uitkering als financiële tegemoetkoming voor opgelopen letsel. Via een civiele procedure kan een slachtoffer vergoeding (bijvoorbeeld achterstallig loon) terugvragen. De NGO FairWork, maar ook een vakbond, kan hierbij ondersteuning bieden.
In welke mate kan het overnemen van de aanbevelingen van de FRA een aanvulling zijn op de maatregelen die op grond van de Wet Aanpak Schijnconstructies worden ingevoerd, zoals de uitbreiding van ketenaansprakelijkheid voor de betaling van loon?
De Wet aanpak schijnconstructies (Was) heeft evenals de aanbevelingen van de FRA tot doel de rechtspositie van de werknemer te verbeteren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2. uiteen heb gezet, beperken de maatregelen in de Was zich niet tot de ketenaansprakelijkheid.
In welke mate kan de herziening van de Detacheringsrichtlijn bijdragen aan oplossingen voor arbeidsuitbuiting? Hebben de regering en de Europese Commissie eveneens dit doel voor ogen bij die herziening? Zo ja, wat is de laatste stand van zaken van dit plan?
De Detacheringsrichtlijn regelt dat een werknemer tijdelijk in een andere lidstaat werkzaamheden kan verrichten, waarbij hij onderworpen blijft aan de sociale wetgeving van zijn woonland. Gaandeweg is het karakter van detachering veranderd. In veel gevallen is de tijdelijke aard van detacheringen veranderd in een semi-permanent verblijf. Bedrijven zien in toenemende mate de voordelen van het inzetten van gedetacheerd personeel, omdat deze werknemers goedkoper zijn dan binnenlands arbeidsaanbod. Dit doordat gedurende het verblijf in een andere lidstaat slechts de «harde kern» van arbeidsvoorwaarden die gelden in de gastlidstaat van toepassing is op de gedetacheerde werknemer. Vaak leidt dit tot minder sociale bescherming en een substantieel kostenvoordeel voor detacherende en contracterende bedrijven. Op deze manier kan de huidige Detacheringsrichtlijn gebruikt worden om op arbeidskosten te besparen en zo een concurrentievoordeel op de markt te verkrijgen. Met invoering van de richtlijn werd een balans gezocht tussen het beginsel van vrij verkeer van diensten en sociale bescherming van gedetacheerde werknemers. Een minimumrichtlijn was beoogd. Opeenvolgende uitspraken van het Europees Hof van Justitie hebben echter een situatie doen ontstaan waarin de richtlijn veeleer een plafond lijkt te regelen voor de arbeidsvoorwaarden van gedetacheerd personeel in plaats van een ondergrens.
Een herziening van de detacheringsrichtlijn die de «harde kern» van arbeidsvoorwaarden verbreed en mogelijkheden voor nationale aanvullingen op in de richtlijn geregelde minimumarbeidsvoorwaarden vergroot, kan bijdragen aan een oplossing voor arbeidsuitbuiting. Zeker als dit gecombineerd wordt met een nadere specificering van de tijdelijkheid van periodes van detachering en een goede handhaving hiervan.
Het kabinet is groot voorstander van een modernisering van de detacheringsrichtlijn in die zin. Het heeft daarvan blijk gegeven in de Kabinetsreactie op het SER-advies over arbeidsmigratie. Deze reactie is op 16 juni j.l. naar beide Kamers verstuurd. Voorts heeft het kabinet zijn opvatting over een herziening van de detacheringsrichtlijn onlangs verwoord in een gezamenlijke brief van zeven like-minded lidstaten aan Eurocommissaris Thyssen (zie: bijlage). Deze brief over de detacheringsrichtlijn bevat suggesties voor aanpassing, zodat het doel «gelijk loon, voor gelijk werk, op dezelfde locatie» beter tot uiting kan komen op de Europese arbeidsmarkt. De brief beoogt de Europese Commissie een handreiking te doen voor een proces dat tot een herziening van de richtlijn kan leiden. In de komende maanden werkt de Commissie aan een «gerichte beoordeling» van de detacheringsrichtlijn. Intentie is om deze «gerichte beoordeling» eind dit jaar – in het kader van een arbeidsmobiliteitspakket – te presenteren. Ambitie van de Commissie is om na te gaan hoe kan worden voorkomen dat de detacheringsrichtlijn sociale dumping, dan wel een neerwaartse spiraal op arbeidsvoorwaarden, in de hand werkt.
Brief van Ministers (van sociale zaken en werkgelegenheid) van Oostenrijk, België, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk, Zweden en Nederland aan Eurocommissaris Thyssen inzake de detacheringsrichtlijn (Luxemburg, 18 juni 2015)
De beoordeling door de IND van de geloofwaardigheid van Koptische asielzoekers |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Koptische vluchteling stuit op ongeloof»?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja. Ik betreur het dat het beeld is ontstaan dat Nederland bij de beoordeling van een asielaanvraag onvoldoende kennis heeft van of rekening houdt met de situatie van Kopten in Egypte.
Klopt het bericht dat koptische asielzoekers uit Egypte bij hun asielrelaas dikwijls niet worden geloofd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, hoe verklaart u dat kennelijk wel die indruk is ontstaan binnen de koptische gemeenschap in Nederland?
Als een asielzoeker aangeeft te zijn gevlucht vanwege problemen door zijn geloofsovertuiging, dan beoordeelt de IND eerst of de geloofsovertuiging geloofwaardig is en vervolgens of de problemen die uit de geloofsovertuiging voortkomen aannemelijk zijn. In het artikel in het Reformatorisch Dagblad wordt beschreven dat het in zaken van Koptische asielzoekers uit Egypte niet zozeer gaat om een ongeloofwaardige geloofsovertuiging, maar om de situatie dat de problemen die voortkomen uit de geloofsovertuiging niet geloofwaardig worden geacht. Dat kan een reden zijn voor afwijzing van de aanvraag. Het kan ook zijn dat de problemen wel geloofwaardig worden geacht, maar dat deze onvoldoende zwaarwegend zijn om in aanmerking te komen voor Vluchtelingschap of bescherming vanwege schending van artikel 3 EVRM. Bij asielaanvragen van vreemdelingen afkomstig uit Egypte wordt de vrees voor vervolging in het kader van het Vluchtelingenverdrag of een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM op basis van de individuele omstandigheden van de betreffende asielzoeker beoordeeld. Wanneer de IND tot een afwijzing komt, zal zij inhoudelijk gemotiveerd uiteen zetten waarom een aanvraag afgewezen wordt. De vreemdeling heeft de mogelijkheid om bij een afwijzing van zijn aanvraag in beroep te gaan bij de rechtbank.
Ik kan niet aangeven of het klopt dat Koptische asielzoekers vaak worden afgewezen wegens ongeloofwaardigheid van hun asielrelaas. De IND heeft dergelijke signalen niet ontvangen van de hoor- en beslismedewerkers.
Zijn de medewerkers van de IND volgens u voldoende op de hoogte van de situatie waarin koptische christenen in Egypte zich momenteel bevinden? Deelt u de mening dat de situatie van kopten in Egypte nog altijd onverminderd slecht is?
De IND beoordeelt de asielaanvraag binnen de context van al hetgeen uit openbare, betrouwbare bronnen bekend is over het land van herkomst. Een belangrijke bron hierbij is het Algemeen Ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De IND betrekt deze informatie bij de beoordeling of een asielzoeker in aanmerking komt voor Vluchtelingschap of bescherming vanwege schending van artikel 3 EVRM. Ik heb geen signalen dat de positie van Kopten in Egypte sinds het vorige ambtsbericht substantieel gewijzigd is.
Hebben de hoor- en beslisambtenaren van de IND voldoende expertise om de geloofwaardigheid van gelovigen en bekeerlingen te beoordelen? Deelt u de mening dat verschillende christenen van verschillende denominaties op verschillende wijze uiting geven aan het geloof? Is een hoor- en beslisambtenaar bijvoorbeeld in staat om onderscheid te maken tussen koptisch-orthodoxe en evangelische christenen?
De IND investeert op verschillende manieren in het actualiseren en op peil houden van de kennis en vaardigheden van de medewerkers, ook ten aanzien van (bekeerde) christenen in de asielprocedure. Zo heeft er onlangs nog een Masterclass «bekering als asielmotief» plaatsgevonden, met medewerking van diverse externe deskundigen. Bij de beoordeling van een asielaanvraag is het gebruikelijk dat de IND vraagt naar de stroming binnen het christendom waartoe de (bekeerde) christen behoort en indien nodig kunnen daar nadere vragen over gesteld worden. De IND kan daar ook bij betrekken of de wijze waarop de asielzoeker uiting geeft aan zijn geloof, in overeenstemming is met de stroming waartoe hij aangeeft te behoren.
Kunt u aangeven in hoeveel van de gevallen waarbij asielzoekers asiel aanvragen om vervolging op basis van hun geloof te ontvluchten, de asielaanvraag wordt ingewilligd? Hoe liggen deze cijfers specifiek bij christelijke asielzoekers en nog specifieker bij koptische asielzoekers?
De geloofsovertuiging wordt door de IND niet gestructureerd in INDIGO geregistreerd, ook niet als de geloofsovertuiging het asielmotief is. Ik kan deze vraag derhalve niet beantwoorden.
Kunt u tot slot aangeven op welke wijze de voorgenomen afschaffing van de positieve overtuigingskrachttoets (POK-toets) van invloed is op de beoordeling van de geloofwaardigheid van christelijke asielzoekers?
Het loslaten van de POK-toets is reeds ingevoerd per 1 januari 2015. Met de afschaffing van de POK-toets werd geen beleidswijziging beoogd, maar wordt een inzichtelijker motivering nagestreefd wanneer (een onderdeel van) het asielrelaas ongeloofwaardig wordt geacht. Dat geldt ook voor de motivering van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van christelijke asielzoekers. Een (verdere) uitleg van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling is neergelegd in IND werkinstructie 2014/10, te vinden op www.ind.nl.
De gemeentelijke plannen om wietteelt te reguleren en andere vragen ten aanzien van het Nederlands drugsbeleid |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van het aantal grote vangsten van XTC en andere synthetische drugs aan de grens, bedoeld om Nederland te verlaten, voor de jaren 2013 en 2014, en zover bekend 2015 met daarbij om hoeveel kilo het in totaal per type product ging? Kunt u daarnaast een overzicht geven van het aantal grote vangsten van hasj en wiet aan de grens, bedoeld om Nederland te verlaten, voor de jaren 2013 en 2014, en zover bekend 2015 met daarbij om hoeveel kilo het in totaal per type product ging?
Bij inbeslagnames van partijen drugs binnen Nederland is niet duidelijk of deze bedoeld zijn voor binnenlandse consumpties of de export. Bovendien zijn er binnen de Europese Unie geen grenscontroles en worden er aan de Nederlandse buitengrenzen dus doorgaans geen smokkelwaren onderschept. Als er in het buitenland partijen Nederlandse soft- of harddrugs worden aangetroffen en inbeslaggenomen, gebeurt dat door buitenlandse opsporingsdiensten. Van deze vangsten zijn ons geen overzichten bekend. In de Criminaliteitsbeeldanalyse Georganiseerde Hennepteelt 2012 (p. 37–39) van de Nationale Politie wordt een aantal onderzoeken genoemd, waarbij criminele samenwerkingsverbanden hennep naar het buitenland exporteerden (waaronder Duitsland en het Verenigd Koninkrijk). Het gaat in deze onderzoeken om partijen met een orde van grootte van honderden tot duizend kilo per week.
Kunt u een overzicht geven van de import van hasj en wiet naar Nederland en van de import van harddrugs naar Nederland voor de jaren 2013, 2014 en voor zover bekend 2015?
De import van soft- en harddrugs betreft een illegale markt, die zich in het verborgene afspeelt. Hiervan zijn geen overzichten beschikbaar.
Kunt u aangeven hoe hoog de jaarlijkse kosten waren van het aftappen van water en elektriciteit ten behoeve van de illegale wietteelt?
Deze cijfers worden door de overheid niet bijgehouden. Volgens cijfers van Netbeheer Nederland werd in 2014 voor ca. 147 miljoen kWh aan stroom illegaal afgetapt voor de hennepteelt. De marktwaarde van deze gestolen energie bedraagt tegen de 200 miljoen euro. Hiervan is 70 miljoen euro het nettoverlies van de netbeheerders. In de overige 130 miljoen euro zit onder meer misgelopen BTW en energiebelastingen. 1
Kunt u aangeven hoeveel een gemiddelde Nederlandse coffeeshop momenteel op jaarbasis omzet?
Zoals vermeld in antwoorden op Kamervragen aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Veiligheid en Justitie, die op 27 augustus 2013 aan de Kamer zijn verstuurd (Kamervragen 2012/2013, 3035), houdt de Belastingdienst omzetcijfers niet per branche bij en kennen de coffeeshops daarnaast geen aparte branchecode. Hierdoor is het niet mogelijk op geautomatiseerde wijze gegeven over de totale omzet of inkoop te genereren (en dus ook geen gemiddelde). Ook in het onderzoek «De export van in Nederland geteelde cannabis» (pagina 114–115), dat op 16 december 2014 aan uw Kamer is gezonden (Kamerstukken 24 077, nr. 339), is getracht op grond van gegevens van de Belastingdienst de omzet van coffeeshops te berekenen. Dit bleek andermaal niet mogelijk.
Kunt u een overzicht geven van de meest dodelijke en verslavende middelen, met inbegrip van zowel verboden als legale middelen, gerangschikt op volgorde van gevaar voor de gezondheid?
In 2009 heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onderzoek gedaan naar de onderlinge (relatieve) schadelijkheid van 19 stoffen. In «Ranking van drugs» werd de schadelijkheid van de stoffen beoordeeld in drie categorieën; de acute toxiciteit en chronische toxiciteit, de verslavingspotentie en de sociale schade2. Hieruit bleek dat crack en heroïne samen met alcohol en tabak relatief gezien als het meest schadelijk werden beoordeeld. Khat, paddo’s en LSD bleken ten opzichte van de andere stoffen lager te scoren. Cannabis en ecstasy vallen in de middencategorie qua schadelijkheid op individueel niveau. Deze scores zijn iets hoger wanneer naar de schadelijkheid voor de gehele bevolking wordt gekeken.
Op Europees niveau is onlangs een vergelijkbaar onderzoek gedaan3. Dit onderzoek liet grotendeels hetzelfde beeld zien als het onderzoek van het RIVM. Alcohol, heroïne, crack en cocaïne werden door Europese experts ten opzichte van andere middelen als meest schadelijk beoordeeld. Paddo’s, de pijnstiller buprenorfine en LSD scoorden in dit onderzoek het laagste. Middelen zoals khat, ecstasy en cannabis vielen in de middencategorie. Ook in dit onderzoek werd zowel naar de schade voor de gezondheid als de sociale schade voor het individu en de maatschappij gekeken.
Hoeveel illegale stokerijen van alcoholische dranken zijn er de afgelopen jaren opgerold?
Volgens informatie van de douane zijn er de afgelopen jaren geen illegale stokerijen opgerold.4
Hoe weegt u het feit dat de meerderheid van de Nederlandse bevolking voorstander is van gereguleerde wietteelt? (Zie bijvoorbeeld onderzoek EénVandaag)1
Ik ben bekend met deze peiling. Voor het kabinetsbeleid met betrekking tot de hennepteelt bestaat een meerderheid in de Eerste en Tweede Kamer. Dit is laatstelijk nog gebleken bij de stemming over de motie-Oskam over experimenten met gereguleerde wietteelt (Kamerstuk 29 911, nr. 104) op 17 mei 2015.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechtbank in Groningen d.d. 16 oktober 20142, waarin door de strafrechter aan twee telers uit Bierum geen straf werd opgelegd, hoewel zij wel schuldig werden geacht aan de illegale teelt, omdat zij hierbij alle waarborgen in acht hebben genomen die van hen zou mogen worden verwacht? Kunt u reageren op de uitlating van de rechtbank dat «aangezien de verkoop van softdrugs uit coffeeshops nu eenmaal gedoogd wordt, dit ook impliceert dat de coffeeshops bevoorraad worden en mitsdien dat ten behoeve van die aanvoer, ook geteeld wordt, maar het beleid zich niet uitlaat over de vraag hoe die bevoorrading dan plaats moet vinden»?
Het Openbaar Ministerie is tegen de uitspraak van de rechtbank in Groningen in beroep gegaan. Aangezien deze zaak nog onder de rechter is, zal ik hierover geen uitspraken doen.
Kunt u alle bovenstaande vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Tonnen wachtgeld voor oud-zorgtopman’ |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Tonnen wachtgeld voor oud zorg-topman»?1
Het kabinet vindt normering van inkomens en ontslagvergoedingen van zorgbestuurders maatschappelijk wenselijk. Om die reden is de Wet Normering Topinkomens (WNT) tot stand gekomen. Deze wet geldt zowel bij vrijwillig als bij onvrijwillig ontslag.
Vindt u het logisch dat iemand die zelf ontslag neemt alsnog recht heeft/aanspraak kan maken op wachtgeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Komt het vaak voor dat zorgbestuurders met terugwerkende kracht alsnog aanspraak maken op wachtgeld? Zo ja, hoe vaak?
Het kabinet stuurt jaarlijks een rapportage over de inkomens van de bestuurders in de publieke en semipublieke sector, inclusief zorgbestuurders, naar de Kamer. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan ontslagvergoedingen, waaronder wachtgeld. Uitsplitsing daarvan naar de jaren waarop dit betrekking heeft, is op basis van de jaarrekeningen niet mogelijk.
Vindt u het bedrag van € 370.419 ook buiten alle proporties? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 1 en 2. De WNT schrijft voor wat de maximale bezoldiging en ontslagvergoeding mag zijn. Deze casus zal hieraan worden getoetst door het CIBG als toezichthouder van de WNT voor de zorg.
Wat is uw reactie op het artikel «Salaris van tien verpleegsters»?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Vindt u het ook ronduit schokkend en stuitend dat uit de jaarverslagen van 2014 blijkt dat hoge vertrekpremies bij ouderen- en thuiszorgorganisaties vaker voorkomen?
Het bericht is te summier om die conclusie te kunnen bevestigen of te kunnen ontkennen. Zoals hierboven aangegeven, ontvangt de Kamer jaarlijks in december een rapportage van het kabinet over de bezoldigingen en ontslagvergoedingen van onder meer de zorgbestuurders in het voorgaande jaar.
Wat vindt u ervan dat er hoge bedragen aan vertrekbonussen voor bestuurders worden meegegeven, terwijl tegelijkertijd vele mensen in de zorgorganisaties hun baan verliezen, omdat volgens de organisaties moet worden bezuinigd? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik begrijp de emoties over de salarissen van topbestuurders in de zorg. Het kabinet vindt, zoals eerder aangegeven, normering van inkomens en ontslagvergoedingen van zorgbestuurders maatschappelijk wenselijk. Juist om die reden zijn normen voor maximale bezoldiging vastgelegd in de WNT.
Wat is uw reactie op het bericht dat bestuurder Maarten de B. van zorginstelling De Hanzeheerd een oprotpremie ontving van € 300.000? Vindt u dit in verhouding staan tot de jaaromzet van de gehele organisatie (te weten € 11 miljoen)? Vindt u dit juiste besteding van zorggeld?
Het CIBG zal onderzoeken of conform de WNT is gehandeld.
Bent u ervan op de hoogte dat in het artikel «Tonnen wachtgeld voor oud zorg-topman» staat dat de heer C. destijds zei geen wachtgeld nodig te hebben, omdat hij genoeg zou verdienen met nieuwe klussen, maar dat niet het geval bleek zijn? Hoe, en op basis waarvan, is vastgesteld dat hij niet genoeg verdiende met nieuwe klussen? Wat is het bedrag dat hij heeft verdiend dat als te weinig is bestempeld?4
Zie antwoord vraag 8.
Hoe, door wie en op basis waarvan, wordt precies vastgesteld dat de heer C. voldoende moeite heeft gedaan om nieuw werk/nieuwe klussen aan te gaan? Kunt u inzichtelijk maken welke inspanningen de heer C. heeft gepleegd om aan nieuw werk te komen? Indien u deze informatie niet beschikbaar heeft, bent u dan bereid deze informatie te verzamelen, en zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een overzicht maken van alle bestuurders die de afgelopen drie jaar een (vertrek)bonus hebben gekregen? Zo ja, kunt u deze informatie zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom bent u hier niet toe bereid?
Zoals hierboven aangegeven, stuurt het kabinet jaarlijks een rapportage over de bezoldigingen en ontslagvergoedingen in het voorgaande jaar van onder meer de zorgbestuurders naar de Kamer. Uw Kamer heeft de rapportages van 2012 en 2013 ontvangen5. De rapportage van 2014 volgt in december 2015.
Kunt u een overzicht geven welke toezichthouders verantwoordelijk zijn voor het uitkeren van (vertrek)bonussen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid een oproep te doen aan de bestuurders om hun vertrekbonussen terug te storten in het kader van «iedereen moet de broekriem aanhalen»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt zowel normering van inkomens als ontslagvergoedingen van bestuurders maatschappelijk wenselijk. Om die reden is de WNT tot stand gekomen. Met de inwerkingtreding daarvan op 1 januari 2013 zijn de beloningen van topfunctionarissen in de publieke en de semipublieke sectoren gemaximeerd Per 1 januari 2015, is dit nog verder aangescherpt naar € 178.000 als gevolg van het invoeren van de WNT-2. Met de WNT wordt, naast een maximum-bezoldiging en een maximale ontslagvergoeding van € 75.000 of maximaal een jaarsalaris, een verbod op bonussen, winstdelingen en andere vormen van variabele beloning geregeld.
Vindt u dat de uit jaarrekeningen bekend geworden bonuscultuur in de zorg blijk geeft van moraliteit van zorgbestuurders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Is dit volgens u een uiting van de door u gewenste zelfregulering, en de door de sector zelf bepaalde bestuurdersnormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe rijmt u dit gedrag met de oproep van de Minister-President dat onder andere bestuurders in de (semi-)publieke sector de «grote-dikke-ik-mentaliteit» los moeten laten, of blijft het hier slechts bij woorden? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Zie antwoord vraag 13.
De wachtgeldregeling van een vertrokken zorgbestuurder |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Wachtgeld Groningse zorgtopman loopt op»?1
Het CIBG onderzoekt of deze wachtgeldregeling conform de Wet Normering Topinkomens (WNT) is uitgevoerd. Het CIBG is toezichthouder/ handhaver waar het de uitvoering van de WNT voor de zorgsector betreft. De Wet Normering Topinkomens (WNT) is tot stand gekomen om inkomens en ontslagvergoedingen o.a. in de zorg te normeren. Deze wet geldt zowel bij vrijwillig als bij onvrijwillig ontslag.
Kunt u uitleggen waarom een bestuurder die zelf opstapt in aanmerking komt voor 370.419 euro aan wachtgeld?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen de huidige bestuurders ook aanspraak maken op een dergelijke riante wachtgeldregeling?
Per 1 januari 2013 geldt de Wet Normering Topinkomens. Met de WNT wordt, naast een maximum bezoldiging een maximale ontslagvergoeding (waaronder wachtgeldregelingen kunnen worden geschaard) van € 75.000 of maximaal een jaarsalaris geregeld. (Ontslag)regelingen van bestuurders van voor 1 januari 2013 vallen onder overgangsrecht.
Geldt er voor de 75 personeelsleden die gedwongen moesten opstappen ook een wachtgeldregeling?
Uit informatie van de Ommelander Ziekenhuisgroep (OZG) blijkt dat er geen sprake is geweest van gedwongen ontslagen door boventalligheid. De OZG is een fusieziekenhuis waarbij de eerdere zorg op twee locaties langzaam wordt gewijzigd in zorg op één locatie. Dit gaat gepaard met herinrichtingen en het verplaatsen en soms verdwijnen van arbeidsplaatsen. Het verdwijnen van arbeidsplaatsen is opgelost door het minder inhuren van externen en het niet verlengen van tijdelijke contracten.
Deelt u de mening dat de zorg beter af is zonder dit soort graaiende bestuurders? Zo ja, hoe gaat u deze graaiers aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt zowel gematigde inkomens als gematigde ontslagvergoedingen van bestuurders maatschappelijk wenselijk. Om die reden is de WNT tot stand gekomen. Met de inwerkingtreding daarvan zijn de beloningen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sectoren gemaximeerd. Per 1 januari 2015 is dit nog verder aangescherpt naar € 178.000 als gevolg van het invoeren van de WNT-2.
Het bericht 'Bewijs voor onderbetaling bouwvakkers aan Sontbrug' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bewijs voor onderbetaling bouwvakkers aan Sontbrug»?1
Ja
Herinnert u zich de eerdere vragen en antwoorden?2
Ja
Hoe vaak verricht de Inspectie SZW een onderzoek op verzoek van de vakbeweging als hier aan de orde? Wat is de gemiddelde doorlooptijd van een dergelijk onderzoek? Komt het voor dat de Inspectie SZW een gevraagd onderzoek moet weigeren vanwege onvoldoende prioriteit? Zo ja, hoe vaak is dat aan de orde en bent u bereid daar wat aan te doen?
De Inspectie SZW heeft een speciaal team opgericht voor de aanpak van schijnconstructies en voor de ondersteuning van cao-partijen in het toezicht op de naleving van cao-voorwaarden. Dit team doet op verzoek van de sociale partners onderzoek op basis van artikel 10 van de Wet AVV (Wet tot het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten). Sinds de start van het team eind 2013 zijn inmiddels vijfenveertig verzoeken van cao-partijen onderzocht of nog in onderzoek. De gemiddelde doorlooptijd bedraagt acht maanden. Deze onderzoeken zijn vaak complex en arbeidsintensief. In de huidige vorm en omvang is dit een nieuwe taak voor de Inspectie SZW. De afgelopen tijd is veel kennis en ervaring opgedaan. Hierdoor kan de Inspectie SZW steeds sneller acteren op nalevingsverzoeken. De verwachting is dan ook dat de gemiddelde doorlooptijd de komende tijd zal afnemen. De Inspectie SZW heeft geen enkel gevraagd onderzoek geweigerd om redenen van onvoldoende prioriteit.
Ontvangt de Inspectie SZW wel eens verzoeken om onderzoek van de zijde van hoofdaannemers en/of opdrachtgevers? Staat de Inspectie SZW open voor dergelijke verzoeken?
De Inspectie SZW heeft geen verzoeken van hoofdaannemers en/of opdrachtgevers gekregen op grond van artikel 10 wet AVV. Dit wetsartikel biedt de mogelijkheid tot het doen van een dergelijk verzoek aan verenigingen van werkgevers of van werknemers en aan rechtspersonen die door deze verenigingen (mede) belast zijn met het toezicht op de naleving van algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen. Op basis van de wet kan de Inspectie SZW niet ingaan op een dergelijk verzoek van hoofdaannemers en/of opdrachtgevers. Mij hebben geen signalen bereikt dat hoofdaannemers en/of opdrachtgevers hier behoefte aan hebben.
Heeft u de indruk dat de diverse opdrachtgevers aan de zijde van de overheid (als bijvoorbeeld Rijkswaterstaat, gemeenten, provincies en waterschappen) voldoende doordrongen zijn van de grotere verantwoordelijkheid die dankzij de op 1 juli (grotendeels) in werking tredende Wet Aanpak Schijnconstructies op hen komt te rusten?
Ja, mijn ministerie zal het nodige doen om hen daarbij te ondersteunen.
Op welke wijze bereiden de hierboven bedoelde opdrachtgevers zich voor op die grotere verantwoordelijkheid? Speelt uw ministerie daarbij een rol? Zo ja, welke en hoe? Zo nee, bent u dan bereid een rol te spelen in het op goede wijze implementeren van de Wet Aanpak Schijnconstructies door de diverse opdrachtgevers aan de zijde van de overheid, door het ontwikkelen en standaardiseren van aanbestedingsvoorwaarden omtrent bijvoorbeeld een juiste cao-toepassing dan wel anderszins? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat de wet in werking treedt zullen alle opdrachtgevers deze meenemen bij het verlenen van opdrachten. De memorie van toelichting bij de wet bevat kan-bepalingen die alle betrokken schakels in een opdrachtketen kunnen toepassen in contracten. De rechter toetst of er sprake is van een misstand. Ook toetst de rechter of een opdrachtgever voldoende heeft gedaan om een misstand te voorkomen en in voorkomend geval op te lossen.
Het standaardiseren van aanbestedingsvoorwaarden met betrekking tot de toepassing van cao-voorwaarden is niet nodig omdat men in het algemeen geacht wordt, ook voor deze afspraken, de Nederlandse wet en regelgeving te volgen.
Op welke wijze zou de gemeente Groningen (gelet ook op de voorbeeldfunctie die u in antwoord op onze onder 2. bedoelde vragen erkende) naar uw mening dienen te reageren op de nu dankzij betrokken werknemers, vakbond FNV en Inspectie SZW boven tafel gekomen feiten over forse onderbetaling?
Ik kan niet spreken voor de gemeente Groningen. Opdrachtgevers zullen de (hoofd-) opdrachtnemer aanspreken op signalen. Het ligt voor de hand dat de opdrachtgever aan de opdrachtnemer vraagt om de feiten te onderzoeken en daarover te rapporteren. Vervolgens is het aan de opdrachtnemer die ook de directe werkgever is, om de kwestie op te lossen. Met de nieuwe wet heeft een werknemer de mogelijkheid om naast de directe werkgever ook schakels hoger in de opdrachtketen aan te spreken.
Heeft er ook een onderzoek plaatsgevonden naar aanleiding van de in onze vragen onder 2. eveneens aan de orde gestelde signalen omtrent onderbetaling bij werkzaamheden aan het Groninger Forum? Zo ja, wat is daaruit gebleken? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW heeft naar aanleiding van een ontvangen verzoek een onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is onlangs afgerond. Mede op basis van het door de Inspectie SZW opgemaakte rapport van bevindingen kan een civiele procedure gestart worden. FNV heeft gemeld dat de betrokken werkgever inmiddels is gesommeerd tot nabetaling.