Kamervraag 2015Z15087

Grote klassen

Ingediend 27 augustus 2015
Beantwoord 6 oktober 2015 (na 40 dagen)
Indieners Tjitske Siderius (SP), Jasper van Dijk (SP)
Beantwoord door Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD)
Onderwerpen onderwijs en wetenschap voortgezet onderwijs
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2015Z15087.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20152016-217.html
  • Vraag 1
    Wat is uw oordeel over het bericht «Scholieren hebben nog steeds last van grote klassen»?1

    Dit bericht onderstreept mijn overtuiging dat niet eenduidig te zeggen is wanneer er sprake is van een te grote (of te kleine) klas in het voortgezet onderwijs.2 Zo gaf in het genoemde onderzoek 39 procent van de ondervraagde leerlingen met een relatief kleine «basisklas» (maximaal 26 leerlingen) aan dat zij vinden dat er te veel leerlingen in hun klas zitten, terwijl 42 procent van de ondervraagde leerlingen met een relatief grote «basisklas» (27 leerlingen of meer) juist aangaven het aantal leerlingen in hun klas «prima zoals het is» te vinden. Of een klas al dan niet als te groot wordt ervaren, hangt niet alleen samen met de feitelijke groepsgrootte, maar ook bijvoorbeeld met de didactische invulling van de les, de pedagogisch-didactische vaardigheden van de docent (waaronder diens differentiatievaardigheden) en de mate waarin de leerlingen geconcentreerd en gemotiveerd zijn.

  • Vraag 2
    Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat vier op de tien leerlingen zeggen «dat er afgelopen schooljaar te veel leerlingen in hun stamklas zaten om goed les te krijgen», onder meer omdat er «weinig tot geen tijd is voor extra vragen of uitleg over de lesstof»?

    Als daadwerkelijk vier op de tien leerlingen van mening zouden zijn dat zij geen goede lessen van hun leraren zouden krijgen omdat er weinig tot geen tijd is voor extra vragen of uitleg over de lesstof, zou dat inderdaad zorgelijk zijn. Uit andere, uitgebreidere onderzoeken komt gelukkig een positiever beeld naar voren. Zo oordeelde in de drie meest recente LAKS-monitoronderzoeken (uit 2010, 2012 en 2014) zo’n 10 procent van de respondenten negatief op de vraag of leerlingen met hun vragen bij docenten terecht kunnen.3 Hoewel elke leerling die, wanneer hij of zij daar behoefte aan heeft, niet met zijn of haar vragen bij docenten terecht kan er uiteraard één te veel is, nuanceert dit wel het beeld dat leraren geen aandacht aan hun leerlingen zouden kunnen besteden.
    Het is belangrijk dat leraren voldoende aandacht aan hun leerlingen kunnen besteden, bijvoorbeeld voor extra vragen of uitleg over de lesstof. Dit kan op verschillende manieren bewerkstelligd worden. Kleinere groepen inrichten is één van die manieren. Maar ook dan moet de leraar zijn of haar aandacht verdelen over de leerlingen en moeten leerlingen wel eens op hun beurt wachten en hangt het van de kwaliteit van de docent af in hoeverre zij zich aangesproken voelen.
    Extra aandacht voor leerlingen kan ook op andere manieren georganiseerd worden, bijvoorbeeld met klassenassistenten of door speciale uren in te plannen (binnen of buiten het reguliere lesrooster) waar leerlingen terecht kunnen met hun vragen, of door verschillende vakken parallel in te roosteren. Ook is het van belang dat leraren over goede pedagogisch-didactische vaardigheden (zoals differentiatievaardigheden) beschikken. Leraren die deze vaardigheden goed beheersen en toepassen zijn beter in staat hun aandacht op een goede wijze over hun leerlingen te verdelen.

  • Vraag 3
    Bent u het eens met een ruime meerderheid (64%) van de leerlingen die zegt «dat ze beter gepresteerd hadden als er minder leerlingen in hun klas hadden gezeten»? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit onderbouwen?

    In het EenVandaag-onderzoek wordt niet onderbouwd dat deze stelling juist is. Op basis van het EenVandaag-onderzoek kan ik daarom noch onderbouwen dat deze leerlingen niet beter gepresteerd zouden hebben als er minder leerlingen in hun klas hadden gezeten, noch dat zij dan wél beter gepresteerd zouden hebben. Ik kan dan ook geen antwoord geven op deze vraag.
    Er is wel in algemene zin veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen klassengrootte en kwaliteit. Veel van deze onderzoeken vinden echter geen duidelijke relatie tussen klassengrootte en kwaliteit. Recentelijk heeft Andreas Schleicher van de OECD nog gepubliceerd over «Seven big myths about top-performing schools».4 Een van de «mythes» die Schleicher adresseert is het belang van klassengrootte. Hij concludeert dat de omvangrijke Pisa-onderzoeken geen significante relatie aantonen tussen klassengrootte en leerprestaties. Wel benadrukt hij het belang van goede leerkrachten.

  • Vraag 4
    Is het waar dat de klassen van 30 procent van de leerlingen het afgelopen jaar groter zijn geworden dan het jaar daarvoor (2012–2013)? Zo nee, wat zijn de juiste cijfers?

    In het EenVandaag-onderzoek onder 1030 VO-leerlingen gaf 30 procent van de respondenten aan in een klas met meer leerlingen te zitten dan het vorige jaar, 35 procent van de respondenten in een klas met hetzelfde aantal leerlingen als vorig jaar en 33 procent van de respondenten in een klas met minder leerlingen dan vorig jaar.5 Of deze cijfers correct zijn kan ik bevestigen noch ontkennen. Het is sowieso niet te zeggen of «de» klassen groter (of kleiner) geworden zijn, want leerlingen in het voortgezet onderwijs volgen hun onderwijs in veel verschillende klassen, met verschillende groepsgrootten.

  • Vraag 5
    Wat hebt u te bieden aan leerlingen die de voorkeur geven aan een kleinere klas omdat zij dan beter onderwijs krijgen?

    Per 1 augustus 2015 zijn de nieuwe wettelijke kaders voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs in werking getreden. Deze nieuwe kaders bieden schoolleiders en leraren handvatten om op schoolniveau ruimte te creëren voor maatwerk. Dit kan desgewenst ook leiden tot andere groepssamenstellingen en – groottes. Zo behoeven leerlingen niet noodzakelijkerwijs alle ingeplande uren onderwijs te volgen als zij, naar het professionele oordeel van de leraar, meer gebaat zijn met minder uren of met andere (onderwijs)activiteiten. Als bijvoorbeeld één van de drie voor een bepaald vak ingeroosterde lessen door een kleiner aantal leerlingen gevolgd wordt, kan de leraar in dat lesuur meer aandacht geven aan de leerlingen die het vak dan wél volgen. Ook kunnen bijvoorbeeld speciale uren worden ingepland (niet alleen buiten het lesrooster, maar ook als onderdeel van de op het lesrooster ingeplande onderwijstijd) waar leerlingen bij hun leraar terecht kunnen met hun vragen.

  • Vraag 6
    Deelt u de mening dat kleinere klassen bijdragen aan meer werkplezier, een rustiger leeromgeving en beter onderwijs? Zo nee, waarom niet?

    Ja, kleinere klassen kunnen hieraan bijdragen. Meer werkplezier, een rustiger leeromgeving, een prettiger werkdrukbeleving en beter onderwijs kan echter ook op andere manieren bewerkstelligd worden. Wat de beste invulling is, is bij uitstek een professionele afweging die op school gemaakt moet én kan worden.

  • Vraag 7
    Bent u bereid om een «Actieplan Kleine Klassen» te maken? Zo nee, waarom laat u leerlingen en leraren in de steek?

    Nee. Een landelijk «Actieplan Kleine Klassen» suggereert dat al die verschillende lesroosters met veel verschillende klassen, verschillende werkvormen en veel verschillende vakken centraal, vanuit «Den Haag», geregeld zouden (kunnen) worden. Dat is eenvoudigweg niet waar te maken. Bovendien zou een landelijk actieplan alleen zin hebben wanneer daar ook (extra) middelen aan gekoppeld kunnen worden. Daarbij geldt dat elke euro maar één keer kan worden uitgegeven. Het kabinet kiest ervoor te investeren in maatregelen die de kwaliteit van het onderwijs het meest bevorderen: de kwaliteit van leraren en een proces van continue verbetering op scholen.
    Ik acht een landelijk «Actieplan Kleine Klassen» bovendien onwenselijk. Zo zouden landelijke voorschriften ten aanzien van klassengrootte ingrijpen in de professionele vrijheid van leraren en scholen om het onderwijs naar eigen inzicht in te richten, passend bij de aard van het vak en de onderwijskundige visie van de school (het «hoe»). Ook zou dit forse extra regel- en toezichtdruk tot gevolg hebben en leiden tot extra administratieve lasten. Ik ben echter wel graag bereid om scholen actief te (blijven) wijzen op de mogelijkheden die de (nieuwe) wettelijke kaders bieden om zelf de ruimte aan te grijpen om het onderwijs anders te organiseren, hen te stimuleren van die ruimte gebruik te maken en hen daarbij desgewenst te ondersteunen. Dan kan er op schoolniveau voor gekozen worden hoe het onderwijs dusdanig in te richten dat dat leraren, binnen of buiten de reguliere onderwijstijd, voldoende aandacht kunnen besteden aan hun leerlingen, zeker aan de leerlingen die dat het meest nodig hebben.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2015Z15087
Volledige titel: Grote klassen
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20152016-217
Volledige titel: Antwoord op vragen van de leden Jasper van Dijk en Siderius inzake grote klassen