Het bericht ‘Kwart van de jonge dokters overweegt te stoppen met opleiding’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kwart van de jonge dokters overweegt te stoppen met opleiding»?1
Ja.
Was u reeds bekend met de arbeidsomstandigheden van jonge artsen, voordat voornoemde berichtgeving u ter ore kwam?
De Jonge Specialist voert periodiek een enquête uit onder haar leden op arbeids-, opleidings-, en persoonlijke omstandigheden.
Deelt u ook de opvatting dat het zorgelijk is dat een kwart van de jonge artsen overweegt te stoppen met de opleiding?
Het is zorgelijk dat een op de vier jonge artsen die de enquête hebben ingevuld overweegt te stoppen, zeker omdat dit samenhangt met de arbeidsomstandigheden zoals overwerken of werkdruk. Aios en anios moeten hun opleiding en werk in een veilige omgeving kunnen uitvoeren waar voldoende aandacht is voor werkdruk en overwerken. Tegelijkertijd zie ik dat de bevlogenheid bij de jonge artsen hoog is en dat ze erg trots zijn op hun vak. Daarnaast blijkt uit de enquête dat het percentage jonge artsen dat burn-out klachten ervaart is afgenomen. Bovendien hebben jonge artsen minder werkdruk ervaren tijdens de eerste golf van COVID19.
Vindt u het acceptabel dat een groot aantal van hen overuren maakt zonder daarvoor (voldoende) gecompenseerd te worden? Zo niet, gaat u actie ondernemen in de richting van de verantwoordelijke partijen?
Het aantal arbeidsuren voor a(n)ios is in de relevante cao’s opgenomen en is onderdeel van de arbeidsovereenkomst die arts en werkgever overeenkomen. Ik vind het van belang dat hierbij voldoende aandacht is voor werkdruk en overwerken.
Is het volgens u verantwoord naar patiënten toe dat 61 procent van de arts-assistenten aangeeft dat zij in gevallen waarin zij om supervisie vragen, dit niet krijgen?
Het onderzoek van DJS heeft geen betrekking op de kwaliteit van de zorg, maar op de opleiding. Er zijn tot nu toe geen signalen binnengekomen waaruit blijkt dat de kwaliteit van de zorg in het geding is geweest. De aios en anios staan altijd onder supervisie van de medisch specialist. Uit de enquête is gebleken dat 61% van de supervisoren niet standaard komt als daarom gevraagd wordt. 40% van de supervisoren komt vaak en 15% regelmatig. De supervisor maakt deze afweging. Het betekent echter niet dat als de arts geen fysieke supervisie krijgt, er geen sprake is van supervisie. De supervisor kan de jonge arts bijvoorbeeld ook telefonisch bijstaan.
Welke mogelijkheden ziet u voor de beroepsgroepen en bestuurders van ziekenhuizen om te zorgen dat jonge artsen een betere werkdruk en prettiger opleidingsklimaat krijgen? Bent u bereid hierover met de relevante partijen in gesprek te treden?
De resultaten van de enquête onderstrepen het belang om te investeren in het behoud van zorgprofessionals en een goed werk- en leerklimaat. Dit moet vooral op de werkvloer gebeuren. De beroepsgroep en de bestuurders van ziekenhuizen kunnen met elkaar in gesprek gaan over op welke wijze de jonge artsen in een prettigere omgeving kunnen werken en hun opleiding kunnen volgen. Zoals aangegeven in de Kamerbrief Vernieuwend Opleiden2 zal ik dit ondersteunen door met de jonge artsen en ziekenhuizen te onderzoeken op welke wijze er meer aandacht kan komen voor werkdruk, zoals tijdige signalering van ongewenst oplopende mentale werkbelasting.
Welke concrete stappen heeft u zelf voor ogen om te voorkomen dat met de vergrijzing en de stijgende zorgvraag de tekorten en werkdruk de komende jaren zullen oplopen?
Het Capaciteitsorgaan neemt alle relevante actoren mee in haar advies3 omtrent de opleidingsbehoefte van alle medische specialismen. De stijgende zorgvraag, de arbeidsmarkttekorten en de werkdruk vallen hier ook onder.
Het bericht ‘Op weg naar de juridische fusie’. |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (VVD), Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Op weg naar de juridische fusie»?1
Op 5 september 2017 is door de Autoriteit Consument Markt (ACM) het besluit genomen tot het verlenen van vergunning voor de concentratie (fusie) tussen het Amsterdam Medisch Centrum (AMC) en Stichting VUmc (VU Medisch Centrum). Er zijn al vele stappen gezet in dit fusieproces. Het genoemde artikel gaat in op het sluitstuk, namelijk een juridische fusie.
Was u volledig op de hoogte van de reeds genomen stappen in het fusieproces? Was u op de hoogte van het voornemen om op 1 januari 2022 over te gaan tot een juridische fusie? Zo ja, waarom heeft u de Kamer niet over deze datum geïnformeerd? Zo nee, bent u bereid uit te zoeken hoe het kan dat u hierover niet geïnformeerd bent?
De toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport is op 5 september 2017 door ACM op de hoogte gebracht van het besluit tot een verlening van vergunning voor de concentratie tussen het AMC en Stichting VUmc. Hier is de Kamer ook over geïnformeerd2. Op 29 januari 2018 heeft uw Kamer een rondetafelgesprek Zorgfusies gehouden rondom het voornemen tot deze bestuurlijke fusie. De bestuurlijke fusie is voltrokken per 8 juni 2018. De Kamer i s op 18 november 20203 geïnformeerd over het aankomende wetsvoorstel ter wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en over de intentie om te komen tot een juridische fusie4. In het artikel wordt 1 januari 2022 als streefdatum genoemd voor de eerste stap in het kader van de voorgenomen fusie, te weten het oprichten van een stichting. Dit is de eigen keuze van instellingen. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Wat vindt u ervan dat er een Stichting Amsterdam UMC als dochter van VUmc en AMC wordt opgericht waaronder alle medewerkers en activiteiten zullen worden ondergebracht waarna VUmc en AMC zullen worden opgeheven?
VUmc en AMC zijn per 8 juni 2018 bestuurlijk gefuseerd. Dit fusiebesluit is genomen met inachtneming van alle wet- en regelgeving en in nauwe afstemming met relevante interne en externe stakeholders. Voor de fusie is goedkeuring verleend door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Met AMC en VUmc zijn door het Ministerie van OCW de noodzakelijke afspraken gemaakt over aspecten van governance samenhangend met een bestuurlijke fusie. AMC en VUmc hebben, gesteund door de beide betrokken universiteiten VU en UvA, voorts de wens kenbaar gemaakt om in het kader van hun fusieproces de beide organisaties ook juridisch in een entiteit onder te brengen.
VUmc en AMC bereiden nu in goed overleg met onder andere de betrokken ministeries een voorgenomen besluit voor, waarbij alle activiteiten en het personeel overgaan naar de nieuw op te richten Stichting Amsterdam UMC. Dit is een op zichzelf niet ongebruikelijke wijze waarop een juridische fusie vormgegeven kan worden, maar deze vereist wel een noodzakelijke aanpassing van de WHW. Hierover is de Tweede Kamer recent geïnformeerd.
Hoe verhoudt de voorgenomen fusie op 1 januari 2022 zich tot het feit dat het wetsvoorstel ter wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) pas naar verwachting eind 2021 ingediend wordt?2
In de brief d.d. 18 november 2020 is opgenomen dat het streven is het wetsvoorstel waarmee de wet zodanig wordt gewijzigd dat de gewenste samenwerking kan worden gefaciliteerd, eind 2021 in te dienen bij uw Kamer. In het artikel wordt 1 januari 2022 als streefdatum genoemd voor de eerste stap in het kader van de voorgenomen juridische fusie, te weten het oprichten van een stichting. Eerst bij inwerkingtreding van de gewijzigde wet zal de fusie definitief kunnen worden.
Voldoet de voorgenomen juridische fusie volledig aan de thans geldende WHW? Zo nee, op welke punten voldoet de voorgenomen fusie niet aan de WHW? Zo nee, hoe kan een dergelijke voorgenomen fusie doorgang vinden als niet voldaan wordt aan de op dat moment geldende WHW?
Zoals in de Kamerbrief ook is aangegeven gaat de WHW nu uit van één academisch ziekenhuis verbonden aan één universiteit. Ook kent de WHW uiteenlopende regimes voor het bestuur en de inrichting van een academisch ziekenhuis bij een openbare instelling en bij een bijzondere instelling. Om de voorgenomen fusie te kunnen faciliteren zal de WHW op deze onderdelen aangepast moeten worden. De door VUmc en AMC gewenste juridische fusie kan pas gefinaliseerd worden wanneer dat is gebeurd, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de volgende alinea uit het artikel: «De eerste stap in het kader van de juridische fusie is het oprichten van de Stichting Amsterdam UMC als dochter van VUmc en AMC. Streefdatum is 1 januari 2022. Alle medewerkers en alle activiteiten worden in deze stichting ondergebracht. In de wet bestaan AMC en VUmc dan nog. Stichting Amsterdam UMC is dan de organisatie die uitvoering geeft aan de taken die bij wet verbonden zijn aan AMC en VUmc. Na verloop van tijd treedt de gewijzigde WHW in werking. Dan «verdwijnen» AMC en VUmc als academische ziekenhuizen uit de wet, en worden ze definitief vervangen door de Stichting Amsterdam UMC»? Deelt u de mening dat dit veel weg heeft van een truc waarbij het de bedoeling is dat de wet (achteraf) gewijzigd wordt om een dergelijke fusie (alsnog) mogelijk te maken?
Die mening wordt niet gedeeld. Het AMC en VUmc werken al sinds 2011 aan intensivering van hun samenwerking. Zoals hierboven in het antwoord op de vragen 1 en 2 is aangegeven, heeft dit in 2018 geleid tot een bestuurlijke fusie binnen deze instellingen en het nauw samenwerken onder de naam Amsterdam UMC. De wens van AMC en VUmc om te komen tot een juridische fusie is een volgende stap in een langer lopend proces en vergt aanpassing van de wet. De wettelijke randvoorwaarden waaronder een dergelijke juridische fusie kan plaatsvinden zullen eerst met uw Kamer worden besproken, voordat deze fusie daadwerkelijk zijn beslag kan krijgen. Het is echter niet onlogisch dat AMC en VUmc voorbereidende werkzaamheden verrichten terwijl de wetsbehandeling loopt, maar deze handelingen zullen binnen de contouren van de bestaande wet moeten plaatsvinden.
Deelt u de vrees dat dit leidt tot een personele leegloop van personeel dat direct te maken heeft met de reorganisaties van met name het VUmc? Volgens berichten leiden de huidige reorganisaties al tot sterk verhoogd ziekteverzuim en vertrek van medewerkers van de OK, anesthesie, spoedeisende hulp (SEH) en hartchirurgie van VUmc, bovenop de Covid-19 crisis gevolgen.
Vanuit het Amsterdam UMC heb ik begrepen dat zij geen significante stijging zien in het ziekteverzuim, anders dan als gevolg van Covid-19. Ook in de formatie van de genoemde afdelingen zien zij geen significante daling in vergelijking met andere afdelingen. Het is bij het Amsterdam UMC bekend dat het werken in en aan het Amsterdam UMC met twee locaties veel vraagt van medewerkers. Voor sommigen verandert de locatie niet maar verandert het team, de leidinggevende, de werkwijze of de patiëntencategorie. Iedereen gaat hier anders mee om.
Het is zeker dat veranderingen en reorganisaties in algemene zin kunnen leiden tot enig vertrek van medewerkers. Het Amsterdam UMC geeft echter aan dat zij, gezien een groot aantal sollicitaties, een aantrekkelijke werkgever is voor nieuwe medewerkers, die graag een rol willen spelen in de gefuseerde organisatie. Sommigen gaan niet mee in de bewegingen en kiezen zelf voor een alternatief buiten het Amsterdam UMC, aldus het Amsterdam UMC.
Bent u van mening dat het personeel van het VUmc en AMC goed betrokken is bij dit proces? Ook de verpleegkundigen?
Het Amsterdam UMC heeft mij laten weten dat vanaf de start van het fusieproces alle interne stakeholders nauw worden betrokken bij de besluitvorming. In de dialoog hierover zijn zowel divisiebesturen en afdelingshoofden, als ook de Ondernemingsraden, de Cliëntenraden, de Verpleegkundig Adviesraden, de facultaire Studentenraden en het stafconvent betrokken. Daarnaast worden medewerkers door berichten op intranet en regelmatige digitale bijeenkomsten met de raad van bestuur geïnformeerd. Hierbij worden de (wettelijke) adviesrechten van de voornoemde organen bij de besluitvorming over de fusie volledig gerespecteerd, aldus het Amsterdam UMC.
Momenteel zijn er, ondanks de bestuurlijke fusie, formeel nog twee organisaties met elk hun eigen Ondernemingsraad, Cliëntenraad, Stafconvent, Verpleegkundige Adviesraad en Studentenraad. Bij de juridische fusie zal er per gremium één raad komen, met uitzondering van de Studentenraad, aangezien er twee opleidingen geneeskunde bij de twee faculteiten van respectievelijk het VU en UvA blijven. In aanloop naar de juridische fusie hebben beide Stafconventen in november 2019 de krachten gebundeld en acteren zij als één orgaan. De andere advies-en medezeggenschapsorganen zijn in 2019 steeds meer gaan afstemmen en samenwerken. Uitgangspunt in de samenwerking is het gezamenlijke streven om in goed overleg de belangen van de organisatie en haar medewerkers te behartigen. Ook de verpleegkundigen zijn betrokken bij dit proces.
Bent u van mening dat de patiëntenraden en patiëntvertegenwoordigers goed en voldoende betrokken zijn bij dit proces?
De cliëntenraden van Amsterdam UMC op zowel locatie VUmc als locatie AMC behartigen de collectieve belangen van patiënten. Het Amsterdam UMC geeft aan dat patiëntenparticipatie en medezeggenschap voor het Amsterdam UMC van groot belang zijn. De raad van bestuur en de cliëntenraden hebben per locatie elk kwartaal overleg. Ook is vanwege de bestuurlijke fusie de reeds bestaande samenwerking tussen de beide cliëntenraden geïntensiveerd. Of die betrokkenheid goed en voldoende is kan ik niet beoordelen; doch op navraag van de raden van bestuur van het Amsterdam UMC hebben beide cliëntenraden (AMC en VUmc) expliciet aan deze raden laten weten dat zij tevreden zijn over de wijze waarop zij betrokken zijn in dit proces.
Klopt het dat op dit moment al veel SEH-personeel vertrekt door de aangekondigde sluiting van de SEH in VUmc? Is de vrees dan ook reëel dat de SEH al eerder dan in 2023 zal sluiten? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Het Amsterdam UMC heeft mij laten weten dat uit hun cijfers blijkt dat er geen groter verloop onder personeel van de SEH-locatie VUmc is dan bij andere afdelingen.
Het Amsterdam UMC werkt in nauw overleg met de andere partners in Amsterdam en in de regio aan een plan voor de opvang van de acute zorg in de regio. Hierbij wordt o.a. gebruik gemaakt van het Regiobeeld Amsterdam6. Het is van belang om samen met partijen een beeld te vormen van de huidige maar ook van de toekomstige zorgvraag. Het Regiobeeld vormt daarbij een goede basis om gezamenlijk richting te geven aan noodzakelijke acties. Uiteraard moet de acute zorg in alle regio’s van goede kwaliteit, toegankelijk en betaalbaar zijn. De zorg moet echter ook aansluiten bij de kenmerken van de regio in de zin dat het zorgaanbod zo goed mogelijk op de zorgvraag moet zijn afgestemd.
Op den duur is de concentratie van deze zorg binnen Amsterdam UMC onvermijdelijk om de kwaliteit van (acute) zorg 24 uur per dag/zeven dagen per week te garanderen. Dat is een van de belangrijke motieven voor de fusie van beide UMC’s. Ten aanzien van de vrees of het reëel is dat de SEH al eerder dan in 2023 zal sluiten het volgende. Op dit moment is sprake van twee volledige SEH’s die onder dezelfde leiding staan en toenemend wordt tussen de beide locaties personeel uitgewisseld. Over de inrichting en positionering van beide SEH’s vindt nu planvorming plaats. Deze planvorming moet passen binnen een integraal voorstel voor de hele keten van spoedzorg in Amsterdam. Tijdslijnen zijn daarin nog niet aan de orde geweest, laat staan dat er een besluit genomen is over sluitingsdata van SEH’s.
Wat zijn de consequenties voor de rampenopvang gegeven de onvolledige en zelfs geheel verdwijnende rol van de SEH van VUmc en de versnipperde aanwezigheid van medische afdelingen op beide locaties? In termen van capaciteit, kwaliteit, beschikbaarheid en kwetsbaarheid? Beschikt u over een rapportage dienaangaande?
Ook in de toekomst zijn beide locaties van het Amsterdam UMC noodzakelijk en beschikbaar voor de opvang van slachtoffers van rampen. Op dit moment zijn beide locaties volop beschikbaar voor rampenopvang. Bij aanpassing van het profiel van één van de locaties zal het rampenopvangplan daaraan worden aangepast, met dien verstande dat de huidige capaciteit in stand blijft, zoals bijv. noodzakelijk voor een vliegramp op Schiphol.
Eén van de doelen van de fusie tussen AMC en VUmc is er juist op gericht om versnippering van afdelingen, medisch specialistische functies en multidisciplinaire teams te voorkomen. Het in stand houden van twee zelfstandige Universitair Medische Centra in één stad zou tot een sterke verdunning van expertise en mankracht leiden. Door het goed organiseren van de 24/7 beschikbaarheid van zorgprofessionals, geregistreerde specialisten en faciliteiten wordt de acute zorgketen verder versterkt.
De afgelopen tien maanden is de zorg in Amsterdam UMC fors opgeschaald in de opvang van de gevolgen van de Covid-19 crisis. In duur en intensiteit legt dit een vele malen groter beslag op de ziekenhuiscapaciteit voor acute zorg dan een eventuele incidentele calamiteit op Schiphol. Daarbij is gebleken dat de inzet en voorzieningen van Amsterdam UMC essentieel zijn als buffer voor de opvang van pieken in de patiëntenstromen in de regio Noord-Holland en Flevoland voor ongeveer 3,4 miljoen inwoners.
Ondanks het feit dat Amsterdam langdurig koploper was qua aantal Covid 19-besmettingen, is er door samenwerking in Amsterdam en met de regio steeds sprake geweest van een adequate opvang van Covid 19-patiënten. Het samengaan van AMC en VUmc in Amsterdam UMC heeft hieraan een essentiële bijdrage geleverd. De gebundelde capaciteit van Amsterdam UMC is veelvuldig ingezet om andere ziekenhuizen in Noord-Holland/Flevoland acuut te ontlasten door overname van COVID-19 patiënten voor IC en kliniek. Ik beschik niet over een rapportage hierover.
Wat zijn de consequenties van een onvolledig intra-hospitaal achterland in AMC voor de SEH van AMC en daarmee samenhangende taken voor de rampenopvang in de toekomst? Betekent dit dat voor adequate zorg in geval van calamiteiten en rampen patiënten tussen beide gebouwen van Amsterdam UMC zullen moeten worden getransporteerd? Wat betekent dit voor eventuele calamiteiten op Schiphol?
Amsterdam UMC werkt op twee locaties. Voor de borging van de kwaliteit van zorg (de juiste zorg op de juiste plek), kan transport van patiënten tussen de locaties noodzakelijk zijn. Dat transport is al langer aan de orde. Een voorbeeld hiervan is de zorg in de 22 daarvoor aangewezen IAT (intra arteriële trombolyse) centra in Nederland waar patiënten met CVA door middel van trombolyse worden behandeld. Voor de beantwoording rond adequate zorg in geval van calamiteiten en rampen op Schiphol verwijs is naar het antwoord op vraag 11.
Bent u ertoe bereid inzet te plegen tot het behoud van voldoende capaciteit van SEH’s in Amsterdam? Hoe verhoudt zich dat tot het verdwijnen van een van de grootste SEH’s van Amsterdam?
Ik acht het van groot belang dat de kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid van de (acute) zorg steeds is geborgd. Het is van belang om adequate afspraken te maken op het gebied van kwaliteit, doelmatigheid, betaalbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg in Amsterdam. Dit vraagt om afspraken over samenwerking in de hele acute zorgketen, niet alleen met betrekking tot de inrichting van het acute zorglandschap, maar ook om acute zorg zoveel mogelijk te voorkomen. Op dit moment vindt stadsbreed overleg plaats tussen zorgaanbieders, ziektekostenverzekeraars en de gemeente over de toekomst van de acute zorgketen in Amsterdam. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar bestaande structuren en functies, maar zal ook de inzet van digitale triage en verdere intelligente ondersteuning worden betrokken.
De inzet van Amsterdam UMC is erop gericht om voldoende SEH-capaciteit in Amsterdam te behouden en de kwaliteit van de acute zorg 24 uur per dag en zeven dagen per week verder te versterken in goede samenwerking met alle stakeholders.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De verzamelbrief moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs per 1 september 2020 voor drie maanden de bekostiging gedeeltelijk (15 procent) van de Joodse school Cheider heeft opgeschort?1
Ja, dat klopt.
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs tot deze maatregel is overgegaan door zorgen over de sociale veiligheid van leerlingen en een gebrek in het wettelijk verplichte onderwijsaanbod over seksualiteit en levensbeschouwing?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat ook het financiële beheer van de school tekort zou schieten volgens de Inspectie van het Onderwijs?
De Inspectie ziet financiële risico’s voor de continuïteit van het onderwijs. De continuïteit is één van de onderdelen waarop de inspectie het kwaliteitsgebied Financieel beheer beoordeelt.
Klopt het eveneens dat de Inspectie van het Onderwijs tot de conclusie kwam dat Cheider te weinig zou doen om de zaken te verbeteren?
Ja, dat klopt.
Kunt u aangeven wanneer de Inspectie van het Onderwijs overgaat tot opschorting van (gedeeltelijke) bekostiging van een school?
De Inspectie kan alleen overgaan tot opschorting van de bekostiging van de school indien één of meer onderdelen van de wet- en regelgeving niet worden nageleefd. Indien de Inspectie na onderzoek heeft geconstateerd dat er sprake is van een overtreding van de wet- en regelgeving, dan biedt de Inspectie eerst tijd om de overtreding te herstellen. Indien na deze hersteltermijn een schoolbestuur nog steeds in gebreke blijft, en er geen zicht is op concrete verbetering, dan kan de Inspectie overgaan tot opschorting van de bekostiging.
Klopt het niet dat het doel tot het nemen van een bekostigingsmaatregel is dat de school nu eindelijk eens werk gaat maken van de conclusies van de Inspectie van het Onderwijs, zodat ze zo snel als mogelijk voldoen aan de wettelijke vereisten? En dat een bekostigingsmaatregel dus als doel heeft een school zo snel als mogelijk te bewegen om aan deze voorwaarden te voldoen?
Het oogmerk van het opschorten of inhouden van subsidie of bekostiging is primair het herstellen van een met de wet strijdige situatie. Het gaat erom een gedragsverandering bij het bestuur van de onderwijsinstelling te bewerkstelligen gericht op naleving van de wet- en regelgeving. Daarnaast mag worden aangenomen dat van dergelijke sancties een preventief effect uitgaat. Voordat inhouding van de bekostiging plaatsvindt, vindt in eerst opschorting plaats. Indien de wettelijke voorschriften alsnog door de school of instelling worden nageleefd, worden de opgeschorte bedragen alsnog uitbetaald. Ingehouden bedragen worden uiteraard niet nabetaald.
Hoe beoordeelt u dan de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van het opschortings- en inhoudingsbesluit, dat de bekostigingsmaatregel opgeschort dient te worden tot na uitspraak in de bodemprocedure vanwege de verregaande gevolgen van de maatregel? Is dat niet juist het doel van de maatregel, dat het gevolgen heeft voor de betreffende school? Op welke manier wordt in de tussentijd de sociale veiligheid van leerlingen op deze school dan gewaarborgd?
De rechter heeft vastgesteld dat Cheider aan de hand van overlegde financiële gegevens voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar bedrijfsvoering in gevaar komt. Bij de uitspraak heeft de rechter enerzijds het belang van Cheider meegewogen, namelijk het voorkomen dat er een onomkeerbare situatie ontstaat doordat de continuïteit van het onderwijs in gevaar komt door het wegvallen van de benodigde bekostiging. Anderzijds heeft de rechter ook het belang van de Minister meegewogen om, door middel van een effectief handhavingsbeleid, veranderingen in het gedrag bij Cheider te bewerkstelligen omdat Cheider, naar het oordeel van de Minister, wettelijke voorschriften heeft overtreden. De voorzieningenrechter is van mening dat het belang van Cheider bij het voorkomen van onomkeerbare gevolgen zwaarder weegt. De rechter heeft de sanctiebesluiten geschorst tot zes weken na de beslissing(en) op bezwaar. De bezwaarprocedure tegen het opschortings- en inhoudingsbesluit loopt nog. Deze zal zo spoedig mogelijk worden afgehandeld. Vervolgens zal de inspectie kijken naar eventuele vervolgstappen. Intussen is en blijft het bestuur verantwoordelijk voor de sociale veiligheid van de leerlingen op deze school.
Wat zijn de volgende stappen die u gaat nemen om te garanderen dat de sociale veiligheid op het Cheider wordt gewaarborgd, dat ze zo snel als mogelijk gaan voldoen aan de wettelijke vereisten in het onderwijsaanbod als het gaat om seksualiteit en levensbeschouwing en dat het financiële beheer van de school weer in orde is?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat bij slechte prestaties van schoolbesturen, er zo snel als mogelijk ingegrepen dient te worden zodat we voorkomen dat we leerlingen blootstellen aan sociaal onveilige situaties of wanneer het onderwijs niet voldoet aan de wettelijk eisen?
Het is zeker mijn wens dat alle leerlingen onderwijs krijgen in een veilige situatie met onderwijs dat voldoet aan alle wettelijke eisen. Het bestuur is daarvoor verantwoordelijk. De Inspectie heeft de mogelijkheid om bij tekortkomingen herstelopdrachten te geven en herstelsancties op te leggen, om een schoolbestuur te bewegen alsnog aan de wettelijke voorschriften te voldoen. Daarbij dienen rechterlijke uitspraken te worden gerespecteerd. Zoals in het antwoord op vraag 7 al aangegeven: de bezwaarprocedure tegen het opschortings- en inhoudingsbesluit loopt nog. Deze zal zo spoedig mogelijk worden afgehandeld. Vervolgens zal de inspectie kijken naar eventuele vervolgstappen.
Het bericht ‘Geneeskundestudent met migratieachtergrond voelt zich gediscrimineerd door opleiding en patiënt’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geneeskundestudent met migratieachtergrond voelt zich gediscrimineerd door opleiding en patiënt»?1
Ja
Deelt u de mening dat discriminatie en stigmatisering van geneeskundestudenten met een migratieachtergrond onacceptabel is?
Ja
Herkent u het beeld – op basis van ervaringen van studenten aan andere onderwijsinstellingen – dat discriminatie en stigmatisering tot slechtere prestaties van studenten met een migratieachtergrond leidt?
Ik kan mij goed voorstellen wanneer een student last heeft van discriminatie en stigmatisering dit van invloed kan zijn op de studieresultaten. Door de VU is voor het eerst in Nederland onderzoek gedaan naar de relatie tussen thuisgevoel, uitsluiting en studiesucces («I Belong@VU»). Daarin wordt de relatie tussen discriminatie ervaringen en de behaalde ECTS weergegeven. Het blijkt dat studenten met ervaringen met discriminatie minder ECTS's behalen. Wie negatieve ervaringen heeft, haalt ook slechtere resultaten. Uit dit onderzoek komt ook naar voren dat dit ook geldt voor lhbtq+-studenten zonder migratieachtergrond en studenten met een beperking zonder migratieachtergrond. Daarom is het van groot belang in te zetten op een inclusieve en veilige leeromgeving, zoals ook in het Nationale Actieplan Diversiteit is beschreven.
Zijn er soortgelijke onderzoeken bekend van andere onderwijsinstellingen en andere opleidingen? Geeft het onderzoek aanleiding tot het uitvoeren van een breder onderzoek naar discriminatie bij andere onderwijsinstellingen voor een completer beeld? Zo nee, waarom niet?
Voor zover mij bekend is het “I belong@VU-onderzoek” het eerste grootschalige, systematische onderzoek naar uitsluiting en discriminatie op een universiteit. Vanaf 2019 loopt (landelijk) het NRO-onderzoek ‘Onbedoelde effecten van selectie op de diversiteit van de geneeskundestudentenpopulatie en de kandidatenpool: Wat kunnen we er aan doen? Zoals ik recent heb aangegeven in het antwoord op Kamervragen van het lid Van den Hul (PvdA)2 wordt er door instellingen hard gewerkt aan de informatievoorziening en meldingsstructuren rond discriminatie en sociale veiligheid in bredere zin. Door de toename in aandacht voor het onderwerp stijgt volgens de VH en de VSNU ook het aantal meldingen. Daardoor komt er steeds meer inzicht in de problematiek, die vervolgens beter aangepakt kan worden. Daarom acht ik een breder onderzoek – in aanvulling op wat er al gedaan wordt – op dit moment niet noodzakelijk.
Heeft u nog vertrouwen in de daadkracht van het Nationaal Actieplan Diversiteit en Inclusie in het Hoger Onderwijs, gezien de moties die tijdens de behandeling van het actieplan zijn aangenomen en aandringen op afzwakking van de plannen? Zo nee, neemt u aanvullende maatregelen?2
De betrokken veldpartijen hebben aangegeven dat zij onverminderd doorgaan met hun ambities meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek te bewerkstelligen. Uiteindelijk hebben zij zelf de grootste rol in de cultuurverandering, daarom heb ik alle vertrouwen in de daadkracht van het Nationaal Actieplan. Uiteraard zal ik waar mogelijk de Kamer vroegtijdig consulteren voordat verdere stappen worden genomen. Aanvullende maatregelen zijn wat mij betreft op dit moment niet aan de orde.
In hoeverre is onderzoek gedaan naar de subjectiviteit van stage- en tentamenbeoordelingen en het effect hiervan op studenten met een migratieachtergrond?
Er is mij geen landelijk onderzoek bekend naar dit onderwerp.
Is bekend wat de effecten zijn van maatregelen zoals het bindend studieadvies op studenten met een migratieachtergrond?
Het effect van het bindend studieadvies op studenten met een migratieachtergrond is niet eenduidig. Uit onderzoek aan de Universiteit van Leiden naar de uitbreiding van het bindend studieadvies in 2013 bleek dat studenten met een niet-westerse migratieachtergrond vaker een negatief bindend studieadvies kregen dan studenten zonder of met een westerse migratieachtergrond4. Tegelijkertijd blijkt uit de landelijke Monitor Beleidsmaatregelen Hoger Onderwijs van vorig jaar dat er geen significant verschil is tussen studenten met en zonder migratieachtergrond die aangeven te zijn gestopt of gewisseld van studie vanwege een negatief bindend studieadvies5. In meerdere onderzoeken komt naar voren dat de onderwijscontext en het flankerende beleid een bepalende rol hebben op het effect van het BSA6. Ook de hoogte van de bsa-norm (i.e. 40 of 60 ects) kan een bepalende rol spelen in het effect op verschillende doelgroepen7.
Is bekend in hoeverre studenten met een migratieachtergrond actief zijn in studentenorganisaties en de medezeggenschap en of dit een afspiegeling vormt van de studentenpopulatie op hogescholen en universiteiten?
De VU, de instelling waar het onderzoek bij 11 vrouwen en 7 mannen met een migratieachtergrond heeft plaatsgevonden, heeft mij bericht dat studenten met een migratieachtergrond een meerderheid vormen in de VU-opleidingscommissie van geneeskunde en in de Facultaire studentenraad. In het eerder genoemde rapport «I belong@VU» is de deelname aan studentenverenigingen aangegeven. Hier wijken de studenten met een niet westerse migratie achtergrond niet af van studenten zonder migratie achtergrond. Studenten met een migratieachtergrond en internationale studenten zijn bij de VU zeer betrokken bij de medezeggenschap, zowel centraal als facultair. Ik heb geen gegevens over de vertegenwoordiging van studenten met een migratieachtergrond bij andere instellingen.
Hoe wordt op hoger onderwijsinstellingen gezorgd voor het vergroten van bewustzijn over diversiteit en inclusie?
Het vergroten van het bewustzijn over diversiteit en inclusie vind ik van groot belang. De Student4Studentprojecten (ECHO) in het hoger onderwijs dragen hier voor een belangrijk deel aan bij. Verder heb ik het Actieplan Diversiteit en inclusie uitgebracht, waarin ik verschillende maatregelen heb aangekondigd voor het vergroten van het bewustzijn over diversiteit en inclusie.
Welke maatregelen worden genomen om het gebrek aan vertegenwoordiging van etnische minderheden en rolmodellen in bepaalde opleidingen en beroepsgroepen te verbeteren?
Om de vertegenwoordiging van etnische minderheden in de wetenschap te vergroten wordt specifiek gewerkt aan een inclusieve werkcultuur, waarin iedereen zich optimaal kan ontplooien. Daarvoor staan verschillende acties in het Nationale Actieplan, waaronder een tijdelijk impulsprogramma van NWO voor jonge onderzoekers met een migratieachtergrond. Zij kunnen vervolgens ook rolmodellen zijn voor de volgende generaties.
Welke maatregelen worden door aanbieders van stages genomen om discriminatie van stagiaires door patiënten tegen te gaan en aan te pakken? Bent u bereid om in kaart te brengen of stageaanbieders en stagebegeleiders op dit moment voldoende handelingsperspectief hebben om tegen discriminatie en stigmatisering op te treden?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over aanbod stages en leerbanen8 vraagt het aanpakken van stagediscriminatie inzet van de instellingen, studenten en werkgevers. Daar horen stageaanbieders en -begeleiders bij. Ik ben in gesprek met de betrokken stakeholders met als inzet te komen tot een gezamenlijke aanpak voor het hoger onderwijs. Over de voortgang zal ik de Kamer informeren.
Proctoring |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
![]() |
Is bekend welke instellingen gebruik maken van proctoring en zijn hier landelijke afspraken over gemaakt? Zo ja, hoe zijn de landelijke studentenorganisaties hierbij betrokken?
Is bekend wat de effecten zijn van de inzet van proctoring tijdens tentamens op het stressniveau van studenten en in hoeverre dit invloed heeft op de examenresultaten? Zo nee, wordt hier onderzoek naar gedaan?
Deelt u de mening dat de opleidingscommissie volgens artikel 9.18 en artikel 10.3c van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek adviesrecht heeft op de manier waarop examens worden afgenomen (WHW Artikel 7.13) en proctoring hier ook onder valt? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de studentgeleding van de centrale medezeggenschapsraad instemmingsrecht heeft op het studentenstatuut (WHW artikel 9.59) en hierdoor ook het wettelijk recht heeft op inspraak over voorzieningen, faciliteiten en regelingen die de rechten van studenten beschermen, alsmede op de Onderwijs- en Examenregeling? Deelt u de mening dat uit deze wetsartikelen voortvloeit dat Colleges van Besturen óók de centrale medezeggenschapsraad moeten raadplegen alvorens verregaande maatregelen als proctoring in te voeren?
Worden opleidingscommissies en de studentgeleding van centrale medezeggenschapsraden meegenomen in de besluitvorming rondom het digitaal afnemen van examens? Zo nee, wat gaat u doen om te zorgen dat de medezeggenschap beter in staat wordt gesteld hun wettelijke rechten uit te oefenen?
Wat doet u momenteel om universiteiten en hogescholen te ondersteunen in manieren om examens en tentamens op een privacy veilige manier af te nemen? Hoe worden onderwijsinstellingen gestimuleerd om zo veel mogelijk gebruik te maken van alternatieve testmethodes zoals, openboektentamens en essayopdrachten?
Kunt u in gesprek gaan met de onderwijsinstellingen en SURF om te inventariseren of zij voldoende steun ervaren van de overheid en de resultaten terugkoppelen aan de Kamer?
Wat is uw mening over het besluit van de Erasmus Universiteit om een tweede camera te verplichten zonder dat er berichten zijn binnengekomen over fraude bij tentaminering met gebruik van slechts één camera?1 Deelt u de mening dat dergelijks verstrekkende maatregelen vooral besproken en positief geadviseerd cq. goedgekeurd moeten worden door de opleidingscommissies en centrale medezeggenschap?
Klopt het dat, voorafgaand aan de inzet van de tweede camera, de Erasmus Universiteit een pilot heeft uitgevoerd? Hebben andere hoger onderwijsinstellingen ook pilots hiermee uitgevoerd? Zo ja, wat waren de resultaten van de verschillende pilots?
Het bericht 'De tentamenzaal in ná de sneltest' |
|
Jan Paternotte (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
![]() ![]() |
Hoeveel mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten hebben interesse getoond om mee te werken aan een pilot met sneltesten om meer fysiek onderwijs mogelijk te maken?1
Met welke mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten zijn er reeds concrete afspraken voor een pilot met sneltesten?
Hoeveel pilots op mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten zijn reeds van start gegaan?
Hoeveel studenten hebben tot nu toe een sneltest ondergaan om een tentamen of practicum fysiek bij te kunnen wonen? Hoeveel studenten konden vanwege de testuitslag niet het tentamen of practicum doen?
Worden in de pilot ook andere instrumenten om op een veilige manier meer fysiek onderwijs mogelijk te maken in een gecontroleerde proefomgeving onderzocht, zoals het gebruik van spatschermen of het aanpassen van looproutes?
Is er een directe aansluiting van de ICT-systemen van de sneltestlocatie met die van de GGD, en zo niet, op welke wijze worden er dan gegevens uitgewisseld?
Wanneer verwacht u alle pilots met sneltesten op onderwijsinstellingen afgerond te hebben?
Deelt u de stelling van de vragenstellers dat meer mogelijkheden voor fysiek onderwijs een enorm verschil kunnen maken in de levens van ruim een miljoen studenten in Nederland?
Wanneer en op welke wijze wordt besloten hoe de inzichten uit de pilots gebruikt kunnen worden om veilig meer fysiek onderwijs mogelijk te maken?
Wanneer kan elke mbo-instelling, hogeschool en universiteit die dat wil met sneltesten werken om veilig meer fysiek onderwijs mogelijk maken? Worden de voorbereidingen daartoe reeds getroffen?
Onderwijs in het gevangeniswezen |
|
Niels van den Berge (GL), Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken over onderwijs in het gevangeniswezen? Klopt het dat u toen stelde dat er in de afgelopen jaren niet is bezuinigd op onderwijs in detentie, dat in het dagprogramma onveranderd twee uur standaard per week is ingeruimd voor onderwijs en dat daarmee aan internationale en Europese normen en afspraken wordt voldaan?1
Bent u ook van mening dat onderwijs in detentie van groot belang is in het kader van de resocialisatie van gedetineerden?
Hoe wordt detentieonderwijs momenteel vorm gegeven? Klopt het dat het huidige niveau is teruggebracht tot basiseducatie en dat creatieve en muzikale vorming zijn geschrapt? Zo ja, waarom? Klopt het dat het huidige onderwijs zich hoofdzakelijk richt op arbeidstoeleiding?
Klopt het dat gedetineerden in de praktijk moeten kiezen tussen onderwijs, re-integratie en zingeving? Hoeveel gedetineerden kiezen uiteindelijk voor het volgen van onderwijs, ten opzichte van de andere curriculumonderdelen re-integratie of zingeving?
Klopt het dat in penitentiaire inrichtingen op dit moment geen onderwijs wordt gegeven maar dat arbeid gewoon doordraait?
Kunt u voorzien in een overzicht van de penitentiaire inrichtingen die over 2020 erin zijn geslaagd om de twee uur onderwijs per week aan te bieden? Klopt het dat veel penitentiaire inrichtingen kampen met een onderbezetting aan onderwijzend personeel? Zo ja, kunt u aangeven welke penitentiaire inrichtingen niet of onvoldoende gekwalificeerd onderwijspersoneel in dienst hebben en welke gevolgen dat heeft voor het nakomen van de internationale normen waarvan u zegt dat daaraan wordt voldaan?
Klopt het dat voor onderwijs twee uur per week is ingeruimd in het dagprogramma, terwijl voor arbeid in detentie 20 uur per week is ingeboekt? Zo ja, wat vindt u van deze verhouding?
Deelt u de mening dat het valt te betwijfelen dat de Nederlandse onderwijspraktijk voldoet aan internationale normen? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om ervoor te zorgen dat onderwijs in detentie serieus naar de internationale maatstaven wordt vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
De uitnodiging van de UvA over de start van de selectie voor de opleiding psychologie, de studieweek en de toetsdag |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
![]() |
Vindt u het redelijk dat de Universiteit van Amsterdam aan eindexamenleerlingen vraagt om 24 uur aan studielast in een week te doen voor hun selectietoets naast hun reguliere schoolwerk en voorbereiding op hun eindexamens? Kunt u dit toelichten?1
Op welke andere universiteiten en hogescholen, naast de UvA en de Universiteit van Utrecht worden dit soort onredelijke eisen gevraagd van aankomend studenten?2 Bent u bereid hiervan een inventarisatie te doen?
In hoeverre speelt de coronacrisis een rol bij deze strenge selectie-eisen? Zijn de selectie-eisen bij de opleidingen die deze belachelijke eisen stellen strenger geworden?
Deelt u de mening dat dit bij veel aankomend studenten mogelijk kan leiden tot zelfselectie, omdat zij de tijd niet kunnen vrijmaken om aan deze studielast te kunnen voldoen?
Bent u bereid na te gaan welke gevolgen deze strenge selectie-eisen hebben voor eindexamenleerlingen en eventueel in overleg met de instellingen een einde te maken een deze strenge selectie-eisen?
Het artikel 'Tot 40% van leerlingen dreigt te zakken voor eindexamen' |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tot 40% van leerlingen dreigt te zakken voor eindexamen»?1
Ja.
Heeft u hetzelfde beeld als in dit artikel wordt geschetst dat op sommige scholen de leerachterstanden dusdanig zijn toegenomen dat 30 procent tot 40 procent van de leerlingen het eindexamen niet gaat halen?
Uit de gesprekken die ik voer met schoolleiders, examensecretarissen, docenten en leerlingen komen uiteenlopende beelden ten aanzien van leerachterstanden naar voren. Op sommige scholen verloopt de voorbereiding op het eindexamen zeer goed en liggen klassen soms zelfs voor de planning, op andere scholen heeft een belangrijk deel van de leerlingen een achterstand. Er is sprake van een gedifferentieerd beeld, dat goed te verklaren is door de verschillen in impact van corona op regio’s, scholen, klassen en individuele leerlingen.
Hoe beoordeelt u de inschatting uit het artikel, welke stelt dat enkel 72 procent van de havisten zal slagen voor het eindexamen?
Het genoemde percentage is het beeld dat sommige scholen op dit moment hebben op basis van een deel van de schoolexamenresultaten van hun eigen leerlingen. Het is lastig om hier generieke conclusies aan te verbinden. Ik heb overigens begrip voor de onderliggende zorg dat veel extra leerlingen zullen zakken. Maar het is goed denkbaar dat leerlingen zich, naar mate het eindexamen dichterbij komt, nog actiever gaan inspannen voor zowel de lessen als de examens. De afgelopen periode is er nog volop maatschappelijke discussie geweest over de doorgang van het centraal examen dit jaar, wat er toe kan hebben geleid dat leerlingen nog niet hun volledige inzet hebben getoond.
Hoeveel van de examenleerlingen hebben de afgelopen maanden daadwerkelijk fysiek onderwijs gehad? Hoeveel leerlingen waren dit voor en na de invoering van de afstandsregel?
Scholen zijn verplicht om examenleerlingen fysiek onderwijs aan te bieden, tenzij ze in overleg met de GGD gesloten zijn. De inspectie gaat met scholen het gesprek aan als er sprake is van meldingen dat er geen fysiek onderwijs wordt gegeven. Ik heb geen specifieke gegevens over hoeveel leerlingen er voor en na de invoering van de afstandsregel er fysiek onderwijs hebben gehad.
Bent u van mening dat het gebrek aan fysiek onderwijs van invloed is op de eindexamens? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Fysiek onderwijs is voor alle leerlingen belangrijk om zo veel mogelijk leeropbrengst te realiseren en dit geldt ook voor examenleerlingen. Door de herinvoering van de anderhalve meterregel is het voor scholen lastiger geworden om een volledig fysiek onderwijsprogramma aan te bieden aan examenleerlingen. De impact hiervan zal sterk verschillen per leerling omdat de omstandigheden waarin leerlingen thuis verkeren verschillen en sommige leerlingen ook beter in staat zijn dan anderen om zelfstandig en zonder de structuur van de klas om zich heen aan het werk te gaan.
Is het verantwoord om in deze situatie van beperkt fysiek onderwijs de centrale examens door te laten gaan, zoals voorgesteld in de brief over Besluit eindexamen voortgezet onderwijs 2021 van 16 december 2021?2
Met het besluit van 16 december en de aanvulling daarop die ik op 12 februari met uw Kamer heb gedeeld, acht ik het verantwoord dat de centrale examens dit jaar doorgaan.
Hoe gaat u de kansen versterken van de eindexamenleerlingen die door corona op achterstand zijn geraakt en zich niet optimaal hebben kunnen voorbereiden op het centraal examen?
Een goede voorbereiding van leerlingen op het eindexamen is zeer belangrijk. Daarom maken we extra middelen vrij voor scholen voor de vormgeving van (individuele) ondersteuning aan examenleerlingen die dat nodig hebben. Ook faciliteren we een online platform waarop bestaande uitleg van examenstof, recente examens en (interactieve) webinars komen. Dit platform is gratis toegankelijk voor alle examenleerlingen.
Welke acties gaat u op korte termijn nemen om examenleerlingen zo goed als mogelijk te begeleiden naar hun vervolgopleiding, op welke wijze is dit onderdeel van het nationaal programma voor onderwijs na corona?
In mijn antwoord op vraag zeven heb ik u toegelicht welke maatregelen ik neem om leerlingen extra te ondersteunen in de voorbereiding naar hun eindexamen en de stap naar de vervolgopleiding. Daarnaast wordt met het vervolgonderwijs gekeken wat er eventueel extra nodig is om toekomstige studenten een goede start bij hun vervolgstudie te geven. De eventuele uitwerking hiervan betrek ik in het nationaal programma.
Erkent u dat de D66-fractie al op 16 oktober 2020 heeft gevraagd om duidelijkheid rond de eindexamens en dat het uiterst ongewenst is dat er nog steeds geen duidelijkheid is voor leraren en examenleerlingen?
In mijn brief van 16 december heb ik de gewenste duidelijkheid geboden, namelijk dat de centrale examens in 2021 doorgaan. Wel heb ik in deze brief aangegeven dat het nodig is om de ontwikkelingen goed te blijven volgen en heb ik ook toegezegd om, indien nodig, na de voorjaarsvakantie met een herijking van het besluit te komen. In mijn brief van 12 februari heb ik u toegelicht dat ik het nog steeds wenselijk en mogelijk acht dat het centraal examen doorgaat in 2021, met een aantal aanvullende maatregelen.
Kunt u nader toelichten hoe het overleg met het veld verloopt, wie er aan tafel zitten, wat de voorkeuren zijn en hoe het krachtenveld eruit ziet?
Over de herijking van de examenmaatregelen heb ik breed overleg gevoerd met de belanghebbenden uit het vo, vso en het vervolgonderwijs. Het betreft de volgende partijen (in alfabetische volgorde): AOb; AVS; CNV; FvOv; LAKS; MBO Raad; NRTO; Ouders & Onderwijs; PO-Raad; Sectorraad Gespecialiseerd Onderwijs, Simea; SPV; VH; Vivis; VO-raad en VSNU. Net als in de maatschappelijke discussie lopen de meningen over de beste insteek ten aanzien van het eindexamen 2021 uiteen. Sommige partijen geven er de voorkeur aan dat er geen of veel minder centrale examens zijn in 2021. Andere partijen zijn juist voorstander van het door laten gaan van de centrale examens. Ik heb al deze ideeën en de onderliggende zorgen meegewogen in mijn besluitvorming.
Welke afweging houdt een besluit over de examens op dit moment tegen, gezien sinds het notaoverleg onderwijs en corona VIII van 25 januari 2021 de situatie ongewijzigd is, namelijk dat de Britse mutatie toeneemt en het voortgezet onderwijs voorlopig niet open kan?
Ik heb u op 12 februari geïnformeerd over de aanvulling op het besluit van 16 december 2020.
Deelt u de mening dat geen besluit rond examens nog vervelender is dan een besluit waar verdeeldheid over is, maar in ieder geval duidelijkheid biedt aan leraren en examenleerlingen?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u deze vragen uiterlijk 12 februari 2021 beantwoorden?
Ja.
Sneltestpilots in het PO en VO |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Arie Slob (CU), Hugo de Jonge (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de informatie «Onderbouwing grootschalig testen van personen zonder klachten» van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1
Is dit de meest recente onderbouwing van grootschalig testen?
Bent u bekend met het bericht «Sneltesten in onderwijs van start»?2
Welk type sneltesten worden gebruikt bij de pilot?
Hoeveel testen zullen er naar schatting per dag afgenomen worden?
Kunt u meer details geven over hoe de pilot is ingericht en wordt uitgevoerd?
Deelt u de mening van het RIVM dat de PCR-test op dit moment de «gouden standaard» is met een technische/analytische sensitiviteit van 96–99,5%?
Wat is de technische/analytische sensitiviteit van de te gebruiken sneltesten?
Hoeveel vals-positieve en vals-negatieve testuitslagen worden verwacht bij deze pilot, uitgaand van de technische/analytische sensitiviteit van de sneltesten en het geplande aantal af te nemen testen per dag?
Hoe wordt voorkomen dat bij vals-positieve uitslagen leerlingen ten onrechte worden uitgesloten, aangezien het RIVM schrijft: «nadelen zijn ook het relatief hoge percentage foutpositieven dat bij brede screening gevonden zal worden, zelfs bij de testen met de hoogste specificiteit' en: «bij grootschalig gebruik van antigeensneltesten kan zelfs een relatief minimale fractie foutnegatieve testen tot aanzienlijke aantallen uitgroeien»? Welke concrete maatregelen worden genomen om fysieke besmetting als gevolg van vals-negatieve uitslagen te voorkomen?
Wilt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
De verzamelbrief moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs per 1 september 2020 voor drie maanden de bekostiging gedeeltelijk (15 procent) van de Joodse school Cheider heeft opgeschort?1
Ja, dat klopt.
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs tot deze maatregel is overgegaan door zorgen over de sociale veiligheid van leerlingen en een gebrek in het wettelijk verplichte onderwijsaanbod over seksualiteit en levensbeschouwing?
Ja, dat klopt.
Klopt het dat ook het financiële beheer van de school tekort zou schieten volgens de Inspectie van het Onderwijs?
De Inspectie ziet financiële risico’s voor de continuïteit van het onderwijs. De continuïteit is één van de onderdelen waarop de inspectie het kwaliteitsgebied Financieel beheer beoordeelt.
Klopt het eveneens dat de Inspectie van het Onderwijs tot de conclusie kwam dat Cheider te weinig zou doen om de zaken te verbeteren?
Ja, dat klopt.
Kunt u aangeven wanneer de Inspectie van het Onderwijs overgaat tot opschorting van (gedeeltelijke) bekostiging van een school?
De Inspectie kan alleen overgaan tot opschorting van de bekostiging van de school indien één of meer onderdelen van de wet- en regelgeving niet worden nageleefd. Indien de Inspectie na onderzoek heeft geconstateerd dat er sprake is van een overtreding van de wet- en regelgeving, dan biedt de Inspectie eerst tijd om de overtreding te herstellen. Indien na deze hersteltermijn een schoolbestuur nog steeds in gebreke blijft, en er geen zicht is op concrete verbetering, dan kan de Inspectie overgaan tot opschorting van de bekostiging.
Klopt het niet dat het doel tot het nemen van een bekostigingsmaatregel is dat de school nu eindelijk eens werk gaat maken van de conclusies van de Inspectie van het Onderwijs, zodat ze zo snel als mogelijk voldoen aan de wettelijke vereisten? En dat een bekostigingsmaatregel dus als doel heeft een school zo snel als mogelijk te bewegen om aan deze voorwaarden te voldoen?
Het oogmerk van het opschorten of inhouden van subsidie of bekostiging is primair het herstellen van een met de wet strijdige situatie. Het gaat erom een gedragsverandering bij het bestuur van de onderwijsinstelling te bewerkstelligen gericht op naleving van de wet- en regelgeving. Daarnaast mag worden aangenomen dat van dergelijke sancties een preventief effect uitgaat. Voordat inhouding van de bekostiging plaatsvindt, vindt in eerst opschorting plaats. Indien de wettelijke voorschriften alsnog door de school of instelling worden nageleefd, worden de opgeschorte bedragen alsnog uitbetaald. Ingehouden bedragen worden uiteraard niet nabetaald.
Hoe beoordeelt u dan de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van het opschortings- en inhoudingsbesluit, dat de bekostigingsmaatregel opgeschort dient te worden tot na uitspraak in de bodemprocedure vanwege de verregaande gevolgen van de maatregel? Is dat niet juist het doel van de maatregel, dat het gevolgen heeft voor de betreffende school? Op welke manier wordt in de tussentijd de sociale veiligheid van leerlingen op deze school dan gewaarborgd?
De rechter heeft vastgesteld dat Cheider aan de hand van overlegde financiële gegevens voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar bedrijfsvoering in gevaar komt. Bij de uitspraak heeft de rechter enerzijds het belang van Cheider meegewogen, namelijk het voorkomen dat er een onomkeerbare situatie ontstaat doordat de continuïteit van het onderwijs in gevaar komt door het wegvallen van de benodigde bekostiging. Anderzijds heeft de rechter ook het belang van de Minister meegewogen om, door middel van een effectief handhavingsbeleid, veranderingen in het gedrag bij Cheider te bewerkstelligen omdat Cheider, naar het oordeel van de Minister, wettelijke voorschriften heeft overtreden. De voorzieningenrechter is van mening dat het belang van Cheider bij het voorkomen van onomkeerbare gevolgen zwaarder weegt. De rechter heeft de sanctiebesluiten geschorst tot zes weken na de beslissing(en) op bezwaar. De bezwaarprocedure tegen het opschortings- en inhoudingsbesluit loopt nog. Deze zal zo spoedig mogelijk worden afgehandeld. Vervolgens zal de inspectie kijken naar eventuele vervolgstappen. Intussen is en blijft het bestuur verantwoordelijk voor de sociale veiligheid van de leerlingen op deze school.
Wat zijn de volgende stappen die u gaat nemen om te garanderen dat de sociale veiligheid op het Cheider wordt gewaarborgd, dat ze zo snel als mogelijk gaan voldoen aan de wettelijke vereisten in het onderwijsaanbod als het gaat om seksualiteit en levensbeschouwing en dat het financiële beheer van de school weer in orde is?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat bij slechte prestaties van schoolbesturen, er zo snel als mogelijk ingegrepen dient te worden zodat we voorkomen dat we leerlingen blootstellen aan sociaal onveilige situaties of wanneer het onderwijs niet voldoet aan de wettelijk eisen?
Het is zeker mijn wens dat alle leerlingen onderwijs krijgen in een veilige situatie met onderwijs dat voldoet aan alle wettelijke eisen. Het bestuur is daarvoor verantwoordelijk. De Inspectie heeft de mogelijkheid om bij tekortkomingen herstelopdrachten te geven en herstelsancties op te leggen, om een schoolbestuur te bewegen alsnog aan de wettelijke voorschriften te voldoen. Daarbij dienen rechterlijke uitspraken te worden gerespecteerd. Zoals in het antwoord op vraag 7 al aangegeven: de bezwaarprocedure tegen het opschortings- en inhoudingsbesluit loopt nog. Deze zal zo spoedig mogelijk worden afgehandeld. Vervolgens zal de inspectie kijken naar eventuele vervolgstappen.
Bent u bekend met het bericht «Schrikbarend veel misbruik van ADHD-medicatie onder Nederlandse studenten»?1
Bent u ook geschrokken van deze conclusies? Bent u, in tegenstelling tot de resultaten uit het eerdere onderzoek van de Universiteit van Amsterdam, het wel eens met de resultaten uit dit onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen, oftewel dat studenten medicatie gebruiken om de academische prestaties te verbeteren, zonder daarvoor een medische indicatie te hebben? Indien u zich geen zorgen maakt over deze conclusies of het niet eens bent met deze resultaten, vernemen deze leden ook wat voor u een grens is waarna u zich wel zorgen gaat maken en erkent dat er een probleem is?
Wat zijn de conclusies met betrekking tot middelengebruik uit het onderzoek naar mentale gezondheid opgezet door Het Trimbos Instituut en GGD GHOR Nederland, in samenwerking met het RIVM? In hoeverre hebben deze resultaten al geleid tot aanvullende maatregelen met betrekking tot oneigenlijk middelengebruik onder studenten?
Bent u naar aanleiding van deze resultaten alsnog bereid stappen te zetten, zodat studenten zelf goede voorlichting krijgen over de gevaren van zogenaamde «studiedrugs», aangezien het zelfs tot psychoses en een plotselinge dood kan leiden? Zo ja, wat gaat u concreet doen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Maakt u zich ook zorgen dat illegale aanbieders van medicatie websites in het buitenland registeren, zodat ze tussen de mazen van de wet vallen en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugdhier geen zeggenschap over heeft? In welke landen worden deze websites met name geregistreerd? Hoe verlopen de bilaterale contacten met het desbetreffende land om ervoor te zorgen dat die websites alsnog offline gehaald worden? Welke andere mogelijkheden zijn er om dit soort websites offline te kunnen halen?
Kunt u aangeven waarom mensen met een door een wettelijke schuldsanering (WSNP) traject stopgezette studieschuld per brief te horen krijgen dat ze weer moeten gaan aflossen?1
Erkent u dat mensen die in een schuldsanering traject hebben gezeten meerdere jaren op een totaal minimum hebben moeten leven? Zo ja, kunt u zich voorstellen dat een brief met hervatting van afbetaling als een bom inslaat?
Bent u bereid om met de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) afspraken te maken hoe om te gaan met het herleven van oude schulden als mensen uit een WSNP-traject komen om de menselijke maat te hanteren en mensen bijvoorbeeld te bellen voordat ze een brief krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u verklaren hoe DUO een maandbedrag aankondigt dat voor een normaal inkomen totaal onhaalbaar is om te betalen? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Kunt u uitleggen hoe het werkt met een studieschuld en een WSNP-traject? Waarom zitten studieschulden niet in het traject voor een «schone lei»?
Ziet u mogelijkheden om de gevolgen van het niet kunnen aflossen tijdens een WNSP-traject te verzachten voor mensen die na het traject weer moeten aflossen? Is het bijvoorbeeld mogelijk om het doorlopen van rente stop te zetten gedurende een WSNP-traject? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bericht dat studenten van de Erasmus Universiteit een tweede camera moeten gebruiken bij tentamens. |
|
Lammert van Raan (PvdD), van Esch |
|
Ingrid van Engelshoven (D66), Kajsa Ollongren (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Studenten moeten telefoon als tweede camera gebruiken bij proctoringtentamens»?1
Klopt het dat de Erasmus Universiteit, naast de webcam van de laptop, nu ook nog een tweede camera verplicht stelt bij het maken van tentamens? Zo nee, hoe zit het dan?
Deelt u de mening dat de Erasmus Universiteit met deze buitenproportionele stap volkomen de verkeerde kant op beweegt? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre past deze werkwijze van de Erasmus Universiteit binnen de huidige privacywetgeving?
Bent u bereid om de Erasmus Universiteit terug te fluiten? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de inzet van meekijksoftware bij tentamens zo snel mogelijk moet stoppen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u inzichtelijk maken hoe ver de verschillende onderwijsinstellingen op dit moment zijn met het zo snel mogelijk stoppen met de inzet van meekijksoftware?
Hoe gaat u de Erasmus Universiteit en andere onderwijsinstellingen helpen om zo snel mogelijk te stoppen met het inzetten van meekijksoftware?
Erkent u dat het in de praktijk – met de nodige aanpassingen – in principe nog steeds mogelijk is om veilige fysieke tentamens te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat het in veel gevallen prima mogelijk is om tentamens op te stellen, waarbij afkijken geen zin heeft en er dus ook geen meekijksoftware geïnstalleerd hoeft te worden? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat Hanzehogeschool tentamens uitstelt vanwege datalek |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat de Hanzehogeschool Groningen op de manier, zoals verwoord in het bericht, de privacy van studenten heeft geschonden?1 Bent u voornemens de Hanzehogeschool Groningen hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Heeft de Hanzehogeschool Groningen dit datalek gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo nee, bent u van plan er zorg voor te dragen dat het alsnog gemeld wordt bij de Autoriteit Persoonsgegevens?
Deelt u de mening dat, uit het feit dat de tentamens waarbij proctoring was aangekondigd nu zonder proctoring doorgang vinden, wat dus betekent dat deze vorm niet strikt noodzakelijk was, kan worden opgemaakt dat de Hanzehogeschool Groningen tegen de regels van de Autoriteit Persoonsgegevens en de strekking van de aangenomen motie van het lid Futselaar over het afschalen van online proctoring heeft gehandeld door digitale surveillance in te zetten bij tentamens waarbij alternatieve toetsingsvormen mogelijk waren?2
Welke stappen gaat u ondernemen om er voor te zorgen dat hogescholen en universiteiten handelen conform de motie van het lid Futselaar en de richtlijnen van de Autoriteit Persoonsgegevens over proctoring?
Bent u bereid om het principe dat online surveillance alleen in omstandigheden waarin geen enkel alternatief mogelijk is kan worden toegestaan op te nemen in het servicedocument?
Het artikel ‘Soms blijkt een diploma van leerfabriek NCOI bitter weinig waard’. |
|
Judith Tielen (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bovengenoemde artikel in Trouw van 13 januari jl?1
Deelt u de constatering dat er maar weinig keuze is in om- en bijscholen in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te verbeteren?
Herkent u de grote behoefte aan modulair en flexibel opleidingsaanbod die er bij werkenden en werkzoekenden is? Is bij u bekend hoeveel groter deze behoefte is geworden sinds het ontstaan van de coronacrisis en de dalende werkgelegenheid? Binnen welke sectoren is deze behoefte momenteel het grootst?
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat het niveau en de kwaliteit van opleidingen inzichtelijk moeten zijn voor zowel de deelnemers als werkgevers? En deelt u de mening dat dat voor zowel hele opleidingen als voor modules geldt? Zo ja, op welke manier wordt dit nu vormgegeven? Zo nee, hoe gaat u dit verbeteren?
Hoe beoordeelt u de informatievoorziening over modulair onderwijs met betrekking tot afronding met een volwaardig diploma of een module op hbo-niveau, die slechts onderdeel is van een later te behalen diploma? In hoeverre is er toezicht op de wijze waarop opleidingen worden aangeprezen? Bent u bereid met instellingen, deelnemers en werkgevers af te stemmen hoe onduidelijkheden worden voorkomen?
Herinnert u zich het pleidooi tijdens de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaar 2021 dat vroeg naar een inventarisatie van de manier waarop modulair onderwijs, zowel bij bekostigde als niet-bekostigde onderwijsinstellingen, moet worden vormgegeven? Wanneer kan de Kamer de gevraagde brief verwachten over de modulaire aanpak binnen het bekostigd onderwijs?
Herkent u zich in de constatering uit het artikel dat reguliere hbo- en mbo-instellingen grote moeite hebben met het geven van volwassenonderwijs, vanwege wettelijke beperkingen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Klopt het dat niet-bekostigde onderwijsinstellingen een groter modulair opleidingenaanbod hebben dan de bekostigde instellingen? En klopt het ook dat dat verschil voor opleidingen in tekortsectoren en -beroepen groter is?
Wat is de groei van het aantal deelnemers aan deeltijd- of modulaire opleidingen in tekortberoepen en -sectoren, zoals de gezondheidszorg, onderwijs, techniek en ict? Kunt u daarbij een overzicht geven van het totaal aantal deelnemers in deeltijd- of modulaire opleidingen, binnen zowel het bekostigde als het niet-bekostigde onderwijs?
Wat doet u eraan om alle onderwijsinstellingen (zowel niet-bekostigd als bekostigd) te stimuleren om het modulair en flexibel opleidingenaanbod te vergroten? In hoeverre zorgt u er daarbij voor dat vooral voor tekortsectoren en -beroepen meer opleidingsmodules worden aangeboden?
Klopt het dat de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) de diplomaclaims van de NCOI «misleidend» noemt? Zo ja, waarom? En was u hiervan op de hoogte? Welke stappen heeft u na dit signaal genomen om dit te verbeteren?
Is de NVAO inmiddels gestart met een onderzoek naar «misleidende» claims over diploma’s van NCOI? Zo nee, waarom niet en waar baseert de NVAO deze kwalificatie dan op? En deelt u de constatering van de NVAO dat de wet verduidelijkt dient te worden als het gaat om de diplomaclaims?
Zijn de teksten op de website van NCOI afgestemd met de Onderwijsinspectie? Heeft de Onderwijsinspectie vaker meegekeken met teksten van NCOI en die goedgekeurd? Waarom spreekt de NVAO dan alsnog van «misleidende» claims?
In hoeverre heeft de Onderwijsinspectie het in het artikel genoemde onderzoek en de daarbij behorende onderzoeksvragen met u afgestemd? Wat zijn de onderzoeksvragen en wanneer kan de Kamer hierover de resultaten verwachten? In hoeverre is de NVAO betrokken bij de toetsing van de kwaliteit van het onderwijs van NCOI? Hoe is de rolverdeling tussen onderwijsinspectie en NVAO in deze specifieke situatie?
Wat zijn de coronarichtlijnen met betrekking tot afstandsonderwijs voor deeltijd- en modulair onderwijs bij niet-bekostigde instellingen? Hoe wordt geborgd dat de kwaliteit van afstandsonderwijs op hoog niveau blijft? Hoe worden de verschillen tussen theoretische en praktische beroepsonderwijsmodules toegepast?
Wat zijn de corona-afspraken met de instellingen over afstandsonderwijs en hoe worden die gehandhaafd? Is bekend in hoeverre de afspraken worden nageleefd door instellingen, docenten en deelnemers?
Het bericht dat journalisten stiekem konden meekijken bij online tentamens. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (D66), Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Journalisten konden stiekem meekijken met online tentamen» en «Datalek: iedereen kan meekijken bij online tentamens van Hanzehogeschool»?1 2
Klopt het dat journalisten zomaar konden meekijken in de woonkamers van studenten en daarbij ook namen en studentnummers te zien kregen? Zo nee, hoe zit het dan?
Klopt het dat deze journalisten zich niet hoefden te identificeren en er geen wachtwoorden nodig waren? Zo nee, hoe zit het dan?
Klopt het dat de surveillanten niet doorhadden dat er journalisten meekeken met het tentamen?
Kunt u een feitenrelaas opstellen over dit datalek?
Wat is uw boodschap aan de getroffen studenten?
Wat zijn de vervolgstappen in deze casus?
Wat is uw inzet om er voor te zorgen dat dit datalek het laatste incident was met online tentamens?
Kunt u een overzicht verschaffen van alle bij u bekende privacyschendingen en overige incidenten met online tentamens?
Herinnert u zich de diverse waarschuwingen voor datalekken bij online tentamens?
Herinnert u zich dat u destijds geen concreet antwoord gaf toen de leden Van Raan en Van Esch aan u vroegen welke garanties u heeft dat «derden, zoals bijvoorbeeld de softwareleverancier, hackers, inlichtingendiensten of andere partijen geen toegang hebben tot de te verzamelen informatie»?3
Kunt u deze vraag van een actueel antwoord voorzien?
Erkent u dat de huidige wet- en regelgeving kennelijk niet heeft kunnen voorkomen dat er een grove privacyschending heeft plaatsgevonden?
Is deze vaststelling voor u aanleiding om wet- en regelgeving te herzien? Kunt u dat toelichten?
Erkent u dat de privacy van studenten in de praktijk kennelijk niet gewaarborgd is? Zo nee, waarom niet?
Welke consequenties heeft deze vaststelling wat u betreft voor het organiseren van tentamens in de nabije toekomst?
Erkent u dat het in de praktijk – met de nodige aanpassingen – in principe nog steeds mogelijk is om veilige fysieke tentamens te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Herinnert u zich dat de leden Van Raan en Van Esch aan u vroegen om «onderwijsinstellingen te helpen om zo snel mogelijk op veilige wijze tentamens te organiseren, zonder dat daar spionagesoftware bij komt kijken zodat de privacy van studenten niet wordt aangetast»?
Kunt u deze vraag nogmaals beantwoorden, inclusief een actuele stand van zaken van de wijze waarop onderwijsinstellingen aan de slag zijn met het organiseren van veilige fysieke tentamens?
Welke middelen gaat u de onderwijsinstellingen ter beschikking stellen om veilige fysieke tentamens te organiseren?
Het bericht ‘Geneeskundestudent met migratieachtergrond voelt zich gediscrimineerd door opleiding en patiënt’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geneeskundestudent met migratieachtergrond voelt zich gediscrimineerd door opleiding en patiënt»?1
Ja
Deelt u de mening dat discriminatie en stigmatisering van geneeskundestudenten met een migratieachtergrond onacceptabel is?
Ja
Herkent u het beeld – op basis van ervaringen van studenten aan andere onderwijsinstellingen – dat discriminatie en stigmatisering tot slechtere prestaties van studenten met een migratieachtergrond leidt?
Ik kan mij goed voorstellen wanneer een student last heeft van discriminatie en stigmatisering dit van invloed kan zijn op de studieresultaten. Door de VU is voor het eerst in Nederland onderzoek gedaan naar de relatie tussen thuisgevoel, uitsluiting en studiesucces («I Belong@VU»). Daarin wordt de relatie tussen discriminatie ervaringen en de behaalde ECTS weergegeven. Het blijkt dat studenten met ervaringen met discriminatie minder ECTS's behalen. Wie negatieve ervaringen heeft, haalt ook slechtere resultaten. Uit dit onderzoek komt ook naar voren dat dit ook geldt voor lhbtq+-studenten zonder migratieachtergrond en studenten met een beperking zonder migratieachtergrond. Daarom is het van groot belang in te zetten op een inclusieve en veilige leeromgeving, zoals ook in het Nationale Actieplan Diversiteit is beschreven.
Zijn er soortgelijke onderzoeken bekend van andere onderwijsinstellingen en andere opleidingen? Geeft het onderzoek aanleiding tot het uitvoeren van een breder onderzoek naar discriminatie bij andere onderwijsinstellingen voor een completer beeld? Zo nee, waarom niet?
Voor zover mij bekend is het “I belong@VU-onderzoek” het eerste grootschalige, systematische onderzoek naar uitsluiting en discriminatie op een universiteit. Vanaf 2019 loopt (landelijk) het NRO-onderzoek ‘Onbedoelde effecten van selectie op de diversiteit van de geneeskundestudentenpopulatie en de kandidatenpool: Wat kunnen we er aan doen? Zoals ik recent heb aangegeven in het antwoord op Kamervragen van het lid Van den Hul (PvdA)2 wordt er door instellingen hard gewerkt aan de informatievoorziening en meldingsstructuren rond discriminatie en sociale veiligheid in bredere zin. Door de toename in aandacht voor het onderwerp stijgt volgens de VH en de VSNU ook het aantal meldingen. Daardoor komt er steeds meer inzicht in de problematiek, die vervolgens beter aangepakt kan worden. Daarom acht ik een breder onderzoek – in aanvulling op wat er al gedaan wordt – op dit moment niet noodzakelijk.
Heeft u nog vertrouwen in de daadkracht van het Nationaal Actieplan Diversiteit en Inclusie in het Hoger Onderwijs, gezien de moties die tijdens de behandeling van het actieplan zijn aangenomen en aandringen op afzwakking van de plannen? Zo nee, neemt u aanvullende maatregelen?2
De betrokken veldpartijen hebben aangegeven dat zij onverminderd doorgaan met hun ambities meer diversiteit en inclusie in het hoger onderwijs en onderzoek te bewerkstelligen. Uiteindelijk hebben zij zelf de grootste rol in de cultuurverandering, daarom heb ik alle vertrouwen in de daadkracht van het Nationaal Actieplan. Uiteraard zal ik waar mogelijk de Kamer vroegtijdig consulteren voordat verdere stappen worden genomen. Aanvullende maatregelen zijn wat mij betreft op dit moment niet aan de orde.
In hoeverre is onderzoek gedaan naar de subjectiviteit van stage- en tentamenbeoordelingen en het effect hiervan op studenten met een migratieachtergrond?
Er is mij geen landelijk onderzoek bekend naar dit onderwerp.
Is bekend wat de effecten zijn van maatregelen zoals het bindend studieadvies op studenten met een migratieachtergrond?
Het effect van het bindend studieadvies op studenten met een migratieachtergrond is niet eenduidig. Uit onderzoek aan de Universiteit van Leiden naar de uitbreiding van het bindend studieadvies in 2013 bleek dat studenten met een niet-westerse migratieachtergrond vaker een negatief bindend studieadvies kregen dan studenten zonder of met een westerse migratieachtergrond4. Tegelijkertijd blijkt uit de landelijke Monitor Beleidsmaatregelen Hoger Onderwijs van vorig jaar dat er geen significant verschil is tussen studenten met en zonder migratieachtergrond die aangeven te zijn gestopt of gewisseld van studie vanwege een negatief bindend studieadvies5. In meerdere onderzoeken komt naar voren dat de onderwijscontext en het flankerende beleid een bepalende rol hebben op het effect van het BSA6. Ook de hoogte van de bsa-norm (i.e. 40 of 60 ects) kan een bepalende rol spelen in het effect op verschillende doelgroepen7.
Is bekend in hoeverre studenten met een migratieachtergrond actief zijn in studentenorganisaties en de medezeggenschap en of dit een afspiegeling vormt van de studentenpopulatie op hogescholen en universiteiten?
De VU, de instelling waar het onderzoek bij 11 vrouwen en 7 mannen met een migratieachtergrond heeft plaatsgevonden, heeft mij bericht dat studenten met een migratieachtergrond een meerderheid vormen in de VU-opleidingscommissie van geneeskunde en in de Facultaire studentenraad. In het eerder genoemde rapport «I belong@VU» is de deelname aan studentenverenigingen aangegeven. Hier wijken de studenten met een niet westerse migratie achtergrond niet af van studenten zonder migratie achtergrond. Studenten met een migratieachtergrond en internationale studenten zijn bij de VU zeer betrokken bij de medezeggenschap, zowel centraal als facultair. Ik heb geen gegevens over de vertegenwoordiging van studenten met een migratieachtergrond bij andere instellingen.
Hoe wordt op hoger onderwijsinstellingen gezorgd voor het vergroten van bewustzijn over diversiteit en inclusie?
Het vergroten van het bewustzijn over diversiteit en inclusie vind ik van groot belang. De Student4Studentprojecten (ECHO) in het hoger onderwijs dragen hier voor een belangrijk deel aan bij. Verder heb ik het Actieplan Diversiteit en inclusie uitgebracht, waarin ik verschillende maatregelen heb aangekondigd voor het vergroten van het bewustzijn over diversiteit en inclusie.
Welke maatregelen worden genomen om het gebrek aan vertegenwoordiging van etnische minderheden en rolmodellen in bepaalde opleidingen en beroepsgroepen te verbeteren?
Om de vertegenwoordiging van etnische minderheden in de wetenschap te vergroten wordt specifiek gewerkt aan een inclusieve werkcultuur, waarin iedereen zich optimaal kan ontplooien. Daarvoor staan verschillende acties in het Nationale Actieplan, waaronder een tijdelijk impulsprogramma van NWO voor jonge onderzoekers met een migratieachtergrond. Zij kunnen vervolgens ook rolmodellen zijn voor de volgende generaties.
Welke maatregelen worden door aanbieders van stages genomen om discriminatie van stagiaires door patiënten tegen te gaan en aan te pakken? Bent u bereid om in kaart te brengen of stageaanbieders en stagebegeleiders op dit moment voldoende handelingsperspectief hebben om tegen discriminatie en stigmatisering op te treden?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over aanbod stages en leerbanen8 vraagt het aanpakken van stagediscriminatie inzet van de instellingen, studenten en werkgevers. Daar horen stageaanbieders en -begeleiders bij. Ik ben in gesprek met de betrokken stakeholders met als inzet te komen tot een gezamenlijke aanpak voor het hoger onderwijs. Over de voortgang zal ik de Kamer informeren.
Bent u bekend met het bericht «Slecht Engels sprekende internationale studenten verdwijnen mogelijk in illegaliteit»?1
Ja.
Is bij u bekend of internationale studenten in de illegaliteit verdwijnen? Zo ja, kunt u een inschatting maken om hoeveel oud-studenten dit gaat en uit welke landen zij veelal komen?
Instellingen voor hoger onderwijs dienen als erkend referent na (voortijdige) beëindiging van de studie de internationale de student af te melden bij de IND die vervolgens de verblijfsvergunning intrekt. Iemand wiens vergunning wordt ingetrokken moet Nederland uit eigen beweging verlaten. Er zijn geen gegevens voorhanden als een student ervoor kiest om niet terug te keren naar zijn land van herkomst maar de illegaliteit ingaat of verblijf aanvraagt in een ander land, al dan niet binnen de EU. Dit geldt overigens niet alleen voor studenten maar voor alle vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben gekregen, zoals arbeidsmigranten en kennismigranten. Aangezien er nauwelijks signalen zijn dat internationale studenten moedwillig misbruik maken van de toelatingsregeling voor internationale studenten en in de illegaliteit verdwijnen, zien wij geen reden om daar nu meer inzet op te plegen.
Kunt u aangeven hoe het visumsysteem werkt voor internationale studenten en in hoeverre er zicht is of oud-studenten daadwerkelijk vertrekken? Bent u bereid om meer inzet te plegen indien u onvoldoende zicht heeft op internationale studenten die in de illegaliteit verdwijnen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de indruk dat er moedwillig misbruik gemaakt wordt van de regeling? Blijven deze studenten naar verwachting in Nederland? Zo ja, waar dan? Of vertrekken deze studenten ook weer richting andere landen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Is dit ook een probleem bij andere EU-landen?
Er zijn geen onderzoeken bekend die een beeld kunnen geven van dit probleem op Europees niveau, ook niet vanuit het European Migration Network (EMN is een samenwerkingsverband van IND-organisaties binnen Europa). Binnen het EMN wordt o.a. informatie uitgewisseld over aantallen internationale studenten en over mogelijke preventieve maatregelen, zoals screening, controles op academische kwalificaties, studievoortgang en voorwaarden tijdelijke verblijfsvergunningen.
Wat vindt u van de aanscherping van de taaleisen van de Hogeschool Rotterdam? Bent u van mening dat andere instellingen ook zo’n aanscherping zouden moeten doen?
De afspraken rondom de taaleisen zijn vastgelegd in de Gedragscode Internationale Student in het Hoger Onderwijs (hierna: Gedragscode). De Gedragscode is een gezamenlijk initiatief van de overheid en de hoger onderwijsinstellingen. Het is een instrument van zelfregulering. De overheid stelt ondertekening van de Gedragscode door de onderwijsinstelling als voorwaarde voor het verlenen van verblijfsvergunningen aan buitenlandse studenten van buiten de EER. In artikel 4.3 van de Gedragscode is bepaald dat de onderwijsinstelling een internationale student die zijn vooropleiding heeft genoten in het Engels, kan vrijstellen van de in artikel 4.2 opgenomen verplichting om een taaltest Engels af te leggen. De formulering maakt het mogelijk om op instellingsniveau of op opleidingsniveau maatwerk te bieden. Er bestaat geen verplichting om studenten vrij te stellen. Er is daarom ook geen sprake van een aanscherping van de taaleisen. Mijn beeld is dat hoger onderwijsinstellingen zelf al die afweging maken en doorgaans een taaltest laten afnemen als studenten hun (Engelstalige) vooropleiding hebben genoten in een niet-Engelstalig land.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Internationalisering hoger onderwijs en digitale veiligheid van 20 januari 2021?
Dit AO is niet door gegaan. Voor de beantwoording van deze vragen was nadere informatie nodig van de IND en de koepelorganisaties. Eerdere beantwoording was daardoor niet mogelijk.
Het bericht dat afstand tussen scholieren wel belangrijk is. |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van Nieuwsuur waaruit blijkt dat er nog veel vragen leven over de wetenschappelijke onderbouwing van het advies van het Outbreak Management Team (OMT) om de anderhalvemetermaatregel op scholen los te laten afgelopen zomer?1 Is over deze uitzending contact geweest met het OMT?
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving van Nieuwsuur en ik begrijp dat dit vragen oplevert bij leraren, leerlingen en ouders. Het OMT baseert zijn adviezen op de meest recente epidemiologische inzichten en weegt hier tevens het effect van maatregelen op de ontwikkeling en het welzijn van betrokkenen in mee. De in het onderzoek van Nieuwsuur genoemde uitspraken zijn afkomstig van individuele OMT-leden. Het beleid van het kabinet ten aanzien van de bestrijding van het coronavirus, ook in relatie tot het onderwijs, is altijd gebaseerd op de adviezen van het OMT als geheel. Nieuwe of bijgestelde inzichten kunnen derhalve tot bijgestelde maatregelen leiden.
Wist het kabinet afgelopen zomer al dat het juist beter was om de anderhalvemetermaatregel op scholen te handhaven, zoals leden van het OMT nu aangeven? Zo ja, vanaf wanneer was het kabinet hiervan op de hoogte? Waarom is de Kamer hiervan niet op de hoogte gesteld en is hier verder niets mee gedaan?
Nee, dit werd het kabinet ook niet geadviseerd. Het kabinet is met het 94ste OMT-advies op de hoogte gesteld van deze bijstelling. De adviezen van het OMT worden na publicatie altijd gedeeld met de Kamer. Zie voorts het antwoord op vraag 1.
Waarom werd in oktober en november nog door het kabinet gesteld dat aanvullende maatregelen niet nodig waren op scholen en dat kinderen en jongeren een beperkte rol speelden in de besmetting, terwijl zij nu gezien worden als drijvende kracht achter de tweede golf? Waren er toen niet al aanwijzingen dat het aantal besmettingen onder jongeren rap toenam?
Als eerder vermeld baseert het kabinet zich op de adviezen van het OMT. Nieuwe inzichten en adviezen kunnen aanleiding geven tot bijstelling van beleid; hierbij is het verloop van de verspreidingscijfers onder verschillende leeftijdsgroepen nauwgezet in de gaten gehouden. Het was al eerder bekend dat kinderen jonger dan 18 een rol kunnen spelen bij de verspreiding van het virus. De inschatting was dat die rol beperkt is, maar in de gaten gehouden moest worden. Ten aanzien van kinderen geldt dat transmissie binnen de huidige dominante variant nog steeds beperkt is. Deze informatie verscheen ook op de website van het RIVM2. Met deze inschatting en het meewegen van het evidente negatieve effect van schoolsluiting op de ontwikkeling en welzijn van kinderen, zijn scholen destijds voor de zomer volledig open gegaan en gebleven.
Welke consequenties heeft het niet eerder nemen van maatregelen op scholen gehad voor de verspreiding van het virus?
Er zijn gedurende de bestrijding van de pandemie nagenoeg altijd maatregelen van kracht geweest op scholen. Zoals eerder door het OMT is gememoreerd, is het effect van het al dan niet nemen van één of enkele maatregelen altijd moeilijk te bepalen omdat maatregelen over het algemeen als pakket genomen worden.
Hoe verhoudt uw stellingname dat scholen «enkel tot het best haalbare» tot de anderhalve meter worden verplicht zich tot dit inzicht dat de anderhalve meter sowieso gehouden dient te worden? Zou een uitbreiding van de mondkapjesplicht hier soelaas kunnen bieden?2
Wanneer fysiek onderwijs wordt gegeven, zal het niet altijd mogelijk zijn om in onderwijssituaties anderhalve meter afstand te houden; ook het gebruik van mondneusmaskers zal niet altijd praktisch uitvoerbaar zijn. Hierbij kan het gaan om leerlingen met een beperking, leerlingen in het speciaal onderwijs, of praktijkgerichte vakken. Het OMT-advies laat ook ruimte voor deze aanvullende maatregelen of de praktisch haalbare afstand tussen leerlingen. De aanvullende bescherming die mondneusmaskers kunnen bieden op plekken waar dit nu niet verplicht is, is onderdeel van de afweging om onder verantwoorde omstandigheden fysiek onderwijs mogelijk te maken voor zoveel mogelijk leerlingen.
Is een volledig digitaal programma voor examenleerlingen niet beter dan een half programma in de klas, wanneer klassen nu opgesplitst moeten worden en docenten zich niet in tweeën kunnen splitsen of er niet eens voldoende docenten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten? Lukt het naar uw inzicht nu voldoende om anderhalve meter afstand te houden voor examenleerlingen?
Nagenoeg elk onderzoek wijst uit dat fysiek onderwijs voor verreweg de meeste leerlingen het beste is voor hun cognitieve ontwikkeling. Het kabinet heeft afgesproken dat examenleerlingen op school onderwijs krijgen, op dit moment gebeurt dit op anderhalve meter. Mijn beeld, zoals ik vorige week onder andere begreep van onderwijsprofessionals tijdens een digitaal werkbezoek, is dat hier soms organisatorische aanpassingen voor nodig zijn, maar dat dit overwegend lukt.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u de antwoorden op deze schriftelijke vragen naar de Kamer sturen voorafgaand aan het notaoverleg Onderwijs en corona VIII, funderend onderwijs, leraren, examens en curriculum van 25 januari aanstaande?
Ja.
De digitale toegankelijkheid van lesmateriaal voor kinderen met een leesbeperking |
|
Lisa Westerveld (GL), Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() ![]() |
Is bekend in hoeverre er voldoende aangepast lesmateriaal in de vorm van digitale schoolboeken toegankelijk is voor kinderen met een leesbeperking of andere aandoening? Bent u bekend met signalen vanuit ouders en leraren dat het voornoemde lesmateriaal onvoldoende beschikbaar is?
Bij wie ligt volgens u de verantwoordelijkheid voor de beschikbaarheid van digitaal lesmateriaal voor leerlingen met een leesbeperking? Indien u stelt dat de verantwoordelijkheid primair bij de scholen of de Gemeenschappelijke Educatieve Uitgeverijen (GEU) ligt, heeft u zicht op de naleving van deze verantwoordelijkheid?
In welke mate is het volgens u de verantwoordelijkheid van uw departement om op deze verantwoordelijkheid toe te zien of partijen in het veld hierin (financieel) te faciliteren? Ziet u noodzaak met uw departement een meer sturende rol te nemen in het beschikbaar maken van aangepast lesmateriaal voor kinderen met een leesbeperking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u voornemens hierin te nemen?
Kunt u toelichten welke afspraken er precies zijn gemaakt tussen uw departement, de scholen en de GEU aangaande het beschikbaar stellen van digitale bestanden van boeken die geschikt zijn voor gebruik met de speciale software, bijvoorbeeld voor leerlingen met dyslexie?
Klopt het dat de mate waarin de GEU dergelijke digitale bestanden daadwerkelijk beschikbaar stelt zeer beperkt is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe reflecteert u hierop? Bent u voornemens erop toe te zien dat dergelijke digitale bestanden in grotere mate beschikbaar worden gesteld door de GEU of anderszins? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat Dedicon inmiddels geen overheidsfinanciering meer ontvangt voor het digitaliseren en nabewerken van nieuwe schoolboeken ten behoeve van leerlingen met een leesbeperking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe reflecteert u hierop, in relatie tot de motie van de leden Westerveld en Van Meenen hierover?1
In hoeverre voldoet de vrije markt in het voorzien van voldoende beschikbaar aangepast lesmateriaal? Kunt u zich voorstellen dat, omdat het aantal kinderen met leesbeperkingen een relatief kleine groep is, het voor uitgeverijen economisch onaantrekkelijk is om aangepast lesmateriaal te produceren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u dan de mening dat het voorzien in dergelijk aangepast lesmateriaal niet aan de markt overgelaten kan worden? Zo nee, waarom niet?
Is het u bekend dat doordat scholen steeds meer nieuwe uitgaven van lesmethodes gaan gebruiken die niet digitaal beschikbaar zijn steeds meer kinderen voor meer vakken niet over digitaal bewerkte schoolboeken kunnen beschikken? Is het u bekend dat ouders wanneer zij de school van hun kind wijzen op hun taak rond het beschikbaar stellen van digitale bestanden voor kinderen met een leesbeperking zij regelmatig geen gehoor vinden bij de scholen in kwestie? Wat is uw reflectie hierop?
Ziet u zich genoodzaakt om additionele stappen te nemen ter uitvoering van de voornoemde moties van de leden Westerveld en Van Meenen?2 Zo ja, welke stappen zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Acht u het opportuun om het recht op ondersteuning in het onderwijs voor personen met een handicap, zoals een leesbeperking, zoals dat is verankerd in artikel 24 van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap3, vast te leggen in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Promovendi die mantelzorg verlenen hebben vaker mentale gezondheidsklachten, maar ze trekken niet aan de bel’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Promovendi die mantelzorg verlenen hebben vaker mentale gezondheidsklachten, maar ze trekken niet aan de bel»?1
Vindt u het ook zorgelijk dat een meerderheid van de mantelzorgende promovendi zijn of haar begeleider niet informeert over het verlenen van mantelzorg?
Welke rechten hebben promovendi met betrekking tot zorgverlof? Kunt u hierbij een uitsplitsing maken naar het type promovendi?
Wat wilt u doen voor promovendi die van hun begeleider het deksel op de neus krijgen nadat ze hun mantelzorgende taak bespreekbaar hebben gemaakt?
Hoe wilt u in de toekomst meer zicht krijgen en houden op deze groep?
Hoe wilt u zorgen voor beter informatievoorziening richting begeleiders en promovendi?
Het bericht dat een diploma van leerfabriek NCOI soms bitter weinig waard blijkt |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
![]() |
Welke stappen gaat u ondernemen in afwachting van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs naar de misstanden bij NCOI?1 2
Of er sprake is van misstanden hangt af van de resultaten van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs. Daarom wacht ik het onderzoek af.
Wat gaat u doen aan de eventuele misleidende claims over diploma’s, de onvoorziene kosten voor herexamens en scriptiebegeleiding, wisselende leslocaties, de werkomstandigheden van docenten en de winsthonger van particuliere onderwijsaanbieders? Gaat er strenger toezicht op dit soort zaken plaatsvinden bij particuliere opleidingsinstellingen?
Studenten moeten duidelijk geïnformeerd worden over wat voor opleiding ze gaan volgen. Voor het hoger onderwijs gelden daarvoor wettelijke voorschriften. Het onderzoek van de inspectie richt zich in eerste instantie op de vraag of NCOI die voorschriften naleeft. Met de Wet bescherming namen en graden hoger onderwijs (ingevoerd in 2017) zijn hiervoor normen en sancties geïntroduceerd.
Indien er signalen zijn dat de kwaliteit van geaccrediteerde opleidingen niet op orde is, zal de inspectie die delen met de NVAO. Dit kan aanleiding geven tot nader onderzoek. Ik heb geen verantwoordelijkheid voor de werkomstandigheden van docenten in het private onderwijs. Private aanbieders mogen winstoogmerk hebben, maar diploma’s moeten altijd aan de gestelde eisen voldoen.
Erkent u dat deze casus de grote spanning laat zien tussen private (winst)belangen en het publieke belang voor goed en betaalbaar onderwijs? Kunt u dit toelichten? Deelt u de mening dat dit het belang aantoont van een uitgebreid(er) aanbod van volwassenonderwijs en deelonderwijs door publiek bekostigde instellingen? Op welke wijze gaat u een groter publiek aanbod van volwassenonderwijs en deelonderwijs stimuleren?
Private onderwijsinstellingen kunnen van de overheid erkenning krijgen voor hun opleidingen als deze aan alle kwaliteitseisen voldoen. Zij moeten daarbij voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen als die gelden voor bekostigde instellingen. Zij mogen daarbij een winstoogmerk hebben. Vanzelfsprekend heeft de overheid de publieke taak een kwalitatief, toegankelijk en effectief onderwijsstelsel in stand te houden. Beide stelsels zijn complementair en hebben bestaansrecht.
In het publieke hoger onderwijs worden al forse stappen gezet in het aanbod van volwassenonderwijs en deeltijdonderwijs. Ik deel het belang van een uitgebreid(er) aanbod. Zoals in de strategische agenda «Houdbaar voor de toekomst» reeds is aangekondigd zijn er initiatieven om instellingen te stimuleren en te helpen hun onderwijs flexibel en op maat van de student in te richten.3
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als particuliere opleidingsinstellingen een verdienmodel bouwen op onverwachte kosten voor studenten? Wat gaat u specifiek doen om dit soort praktijken onmogelijk te maken?
Studenten moeten goed geïnformeerd worden en niet voor onverwachte kosten gesteld worden in het kader van een opleiding. De verantwoordelijkheid die ik heb ten aanzien van beide sectoren is echter niet dezelfde. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek stelt geen eisen aan de private hoger onderwijsinstellingen, behalve eisen die te herleiden zijn tot de borging van de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs, en de waarde van diploma’s. Daar hoort transparantie over kosten bij.
Hoe duidt u het feit dat NCOI een winstmarge heeft van 10% op het «product» onderwijs?
Wat betreft de financiën van particuliere aanbieders die geaccrediteerde opleidingen mogen verzorgen, strekt mijn verantwoordelijkheid als Minister niet verder dan het toezicht op hun financiële continuïteit. De hoogte van de winstmarge en de manier waarop deze particuliere instellingen hun winstmarge opbouwen, vallen niet onder het toezichtkader.
Hoeveel publiek geld gaat er via het UWV naar private opleiders? Bent u bereid dit in kaart te brengen?
Het UWV heeft mij laten weten dat over 2020 een bedrag van 15,7 miljoen euro is overgemaakt aan private opleiders.
Gaat u de exorbitante kosten in het particulier onderwijs zoals in het artikel beschreven, die instellingen studenten in rekening worden gebracht, zoals 200 euro voor een herkansing, 610 euro voor lunch en 1.000 euro voor zes uur scriptiebegeleiding aan banden leggen? Zo nee, waarom niet?
In lijn met mijn antwoord op vraag 4 stel ik als Minister geen eisen aan door particuliere onderwijsinstellingen gevraagde vergoedingen voor geaccrediteerde opleidingen.
Het bericht ‘Op weg naar de juridische fusie’. |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (VVD), Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Op weg naar de juridische fusie»?1
Op 5 september 2017 is door de Autoriteit Consument Markt (ACM) het besluit genomen tot het verlenen van vergunning voor de concentratie (fusie) tussen het Amsterdam Medisch Centrum (AMC) en Stichting VUmc (VU Medisch Centrum). Er zijn al vele stappen gezet in dit fusieproces. Het genoemde artikel gaat in op het sluitstuk, namelijk een juridische fusie.
Was u volledig op de hoogte van de reeds genomen stappen in het fusieproces? Was u op de hoogte van het voornemen om op 1 januari 2022 over te gaan tot een juridische fusie? Zo ja, waarom heeft u de Kamer niet over deze datum geïnformeerd? Zo nee, bent u bereid uit te zoeken hoe het kan dat u hierover niet geïnformeerd bent?
De toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport is op 5 september 2017 door ACM op de hoogte gebracht van het besluit tot een verlening van vergunning voor de concentratie tussen het AMC en Stichting VUmc. Hier is de Kamer ook over geïnformeerd2. Op 29 januari 2018 heeft uw Kamer een rondetafelgesprek Zorgfusies gehouden rondom het voornemen tot deze bestuurlijke fusie. De bestuurlijke fusie is voltrokken per 8 juni 2018. De Kamer i s op 18 november 20203 geïnformeerd over het aankomende wetsvoorstel ter wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en over de intentie om te komen tot een juridische fusie4. In het artikel wordt 1 januari 2022 als streefdatum genoemd voor de eerste stap in het kader van de voorgenomen fusie, te weten het oprichten van een stichting. Dit is de eigen keuze van instellingen. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Wat vindt u ervan dat er een Stichting Amsterdam UMC als dochter van VUmc en AMC wordt opgericht waaronder alle medewerkers en activiteiten zullen worden ondergebracht waarna VUmc en AMC zullen worden opgeheven?
VUmc en AMC zijn per 8 juni 2018 bestuurlijk gefuseerd. Dit fusiebesluit is genomen met inachtneming van alle wet- en regelgeving en in nauwe afstemming met relevante interne en externe stakeholders. Voor de fusie is goedkeuring verleend door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Met AMC en VUmc zijn door het Ministerie van OCW de noodzakelijke afspraken gemaakt over aspecten van governance samenhangend met een bestuurlijke fusie. AMC en VUmc hebben, gesteund door de beide betrokken universiteiten VU en UvA, voorts de wens kenbaar gemaakt om in het kader van hun fusieproces de beide organisaties ook juridisch in een entiteit onder te brengen.
VUmc en AMC bereiden nu in goed overleg met onder andere de betrokken ministeries een voorgenomen besluit voor, waarbij alle activiteiten en het personeel overgaan naar de nieuw op te richten Stichting Amsterdam UMC. Dit is een op zichzelf niet ongebruikelijke wijze waarop een juridische fusie vormgegeven kan worden, maar deze vereist wel een noodzakelijke aanpassing van de WHW. Hierover is de Tweede Kamer recent geïnformeerd.
Hoe verhoudt de voorgenomen fusie op 1 januari 2022 zich tot het feit dat het wetsvoorstel ter wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) pas naar verwachting eind 2021 ingediend wordt?2
In de brief d.d. 18 november 2020 is opgenomen dat het streven is het wetsvoorstel waarmee de wet zodanig wordt gewijzigd dat de gewenste samenwerking kan worden gefaciliteerd, eind 2021 in te dienen bij uw Kamer. In het artikel wordt 1 januari 2022 als streefdatum genoemd voor de eerste stap in het kader van de voorgenomen juridische fusie, te weten het oprichten van een stichting. Eerst bij inwerkingtreding van de gewijzigde wet zal de fusie definitief kunnen worden.
Voldoet de voorgenomen juridische fusie volledig aan de thans geldende WHW? Zo nee, op welke punten voldoet de voorgenomen fusie niet aan de WHW? Zo nee, hoe kan een dergelijke voorgenomen fusie doorgang vinden als niet voldaan wordt aan de op dat moment geldende WHW?
Zoals in de Kamerbrief ook is aangegeven gaat de WHW nu uit van één academisch ziekenhuis verbonden aan één universiteit. Ook kent de WHW uiteenlopende regimes voor het bestuur en de inrichting van een academisch ziekenhuis bij een openbare instelling en bij een bijzondere instelling. Om de voorgenomen fusie te kunnen faciliteren zal de WHW op deze onderdelen aangepast moeten worden. De door VUmc en AMC gewenste juridische fusie kan pas gefinaliseerd worden wanneer dat is gebeurd, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de volgende alinea uit het artikel: «De eerste stap in het kader van de juridische fusie is het oprichten van de Stichting Amsterdam UMC als dochter van VUmc en AMC. Streefdatum is 1 januari 2022. Alle medewerkers en alle activiteiten worden in deze stichting ondergebracht. In de wet bestaan AMC en VUmc dan nog. Stichting Amsterdam UMC is dan de organisatie die uitvoering geeft aan de taken die bij wet verbonden zijn aan AMC en VUmc. Na verloop van tijd treedt de gewijzigde WHW in werking. Dan «verdwijnen» AMC en VUmc als academische ziekenhuizen uit de wet, en worden ze definitief vervangen door de Stichting Amsterdam UMC»? Deelt u de mening dat dit veel weg heeft van een truc waarbij het de bedoeling is dat de wet (achteraf) gewijzigd wordt om een dergelijke fusie (alsnog) mogelijk te maken?
Die mening wordt niet gedeeld. Het AMC en VUmc werken al sinds 2011 aan intensivering van hun samenwerking. Zoals hierboven in het antwoord op de vragen 1 en 2 is aangegeven, heeft dit in 2018 geleid tot een bestuurlijke fusie binnen deze instellingen en het nauw samenwerken onder de naam Amsterdam UMC. De wens van AMC en VUmc om te komen tot een juridische fusie is een volgende stap in een langer lopend proces en vergt aanpassing van de wet. De wettelijke randvoorwaarden waaronder een dergelijke juridische fusie kan plaatsvinden zullen eerst met uw Kamer worden besproken, voordat deze fusie daadwerkelijk zijn beslag kan krijgen. Het is echter niet onlogisch dat AMC en VUmc voorbereidende werkzaamheden verrichten terwijl de wetsbehandeling loopt, maar deze handelingen zullen binnen de contouren van de bestaande wet moeten plaatsvinden.
Deelt u de vrees dat dit leidt tot een personele leegloop van personeel dat direct te maken heeft met de reorganisaties van met name het VUmc? Volgens berichten leiden de huidige reorganisaties al tot sterk verhoogd ziekteverzuim en vertrek van medewerkers van de OK, anesthesie, spoedeisende hulp (SEH) en hartchirurgie van VUmc, bovenop de Covid-19 crisis gevolgen.
Vanuit het Amsterdam UMC heb ik begrepen dat zij geen significante stijging zien in het ziekteverzuim, anders dan als gevolg van Covid-19. Ook in de formatie van de genoemde afdelingen zien zij geen significante daling in vergelijking met andere afdelingen. Het is bij het Amsterdam UMC bekend dat het werken in en aan het Amsterdam UMC met twee locaties veel vraagt van medewerkers. Voor sommigen verandert de locatie niet maar verandert het team, de leidinggevende, de werkwijze of de patiëntencategorie. Iedereen gaat hier anders mee om.
Het is zeker dat veranderingen en reorganisaties in algemene zin kunnen leiden tot enig vertrek van medewerkers. Het Amsterdam UMC geeft echter aan dat zij, gezien een groot aantal sollicitaties, een aantrekkelijke werkgever is voor nieuwe medewerkers, die graag een rol willen spelen in de gefuseerde organisatie. Sommigen gaan niet mee in de bewegingen en kiezen zelf voor een alternatief buiten het Amsterdam UMC, aldus het Amsterdam UMC.
Bent u van mening dat het personeel van het VUmc en AMC goed betrokken is bij dit proces? Ook de verpleegkundigen?
Het Amsterdam UMC heeft mij laten weten dat vanaf de start van het fusieproces alle interne stakeholders nauw worden betrokken bij de besluitvorming. In de dialoog hierover zijn zowel divisiebesturen en afdelingshoofden, als ook de Ondernemingsraden, de Cliëntenraden, de Verpleegkundig Adviesraden, de facultaire Studentenraden en het stafconvent betrokken. Daarnaast worden medewerkers door berichten op intranet en regelmatige digitale bijeenkomsten met de raad van bestuur geïnformeerd. Hierbij worden de (wettelijke) adviesrechten van de voornoemde organen bij de besluitvorming over de fusie volledig gerespecteerd, aldus het Amsterdam UMC.
Momenteel zijn er, ondanks de bestuurlijke fusie, formeel nog twee organisaties met elk hun eigen Ondernemingsraad, Cliëntenraad, Stafconvent, Verpleegkundige Adviesraad en Studentenraad. Bij de juridische fusie zal er per gremium één raad komen, met uitzondering van de Studentenraad, aangezien er twee opleidingen geneeskunde bij de twee faculteiten van respectievelijk het VU en UvA blijven. In aanloop naar de juridische fusie hebben beide Stafconventen in november 2019 de krachten gebundeld en acteren zij als één orgaan. De andere advies-en medezeggenschapsorganen zijn in 2019 steeds meer gaan afstemmen en samenwerken. Uitgangspunt in de samenwerking is het gezamenlijke streven om in goed overleg de belangen van de organisatie en haar medewerkers te behartigen. Ook de verpleegkundigen zijn betrokken bij dit proces.
Bent u van mening dat de patiëntenraden en patiëntvertegenwoordigers goed en voldoende betrokken zijn bij dit proces?
De cliëntenraden van Amsterdam UMC op zowel locatie VUmc als locatie AMC behartigen de collectieve belangen van patiënten. Het Amsterdam UMC geeft aan dat patiëntenparticipatie en medezeggenschap voor het Amsterdam UMC van groot belang zijn. De raad van bestuur en de cliëntenraden hebben per locatie elk kwartaal overleg. Ook is vanwege de bestuurlijke fusie de reeds bestaande samenwerking tussen de beide cliëntenraden geïntensiveerd. Of die betrokkenheid goed en voldoende is kan ik niet beoordelen; doch op navraag van de raden van bestuur van het Amsterdam UMC hebben beide cliëntenraden (AMC en VUmc) expliciet aan deze raden laten weten dat zij tevreden zijn over de wijze waarop zij betrokken zijn in dit proces.
Klopt het dat op dit moment al veel SEH-personeel vertrekt door de aangekondigde sluiting van de SEH in VUmc? Is de vrees dan ook reëel dat de SEH al eerder dan in 2023 zal sluiten? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Het Amsterdam UMC heeft mij laten weten dat uit hun cijfers blijkt dat er geen groter verloop onder personeel van de SEH-locatie VUmc is dan bij andere afdelingen.
Het Amsterdam UMC werkt in nauw overleg met de andere partners in Amsterdam en in de regio aan een plan voor de opvang van de acute zorg in de regio. Hierbij wordt o.a. gebruik gemaakt van het Regiobeeld Amsterdam6. Het is van belang om samen met partijen een beeld te vormen van de huidige maar ook van de toekomstige zorgvraag. Het Regiobeeld vormt daarbij een goede basis om gezamenlijk richting te geven aan noodzakelijke acties. Uiteraard moet de acute zorg in alle regio’s van goede kwaliteit, toegankelijk en betaalbaar zijn. De zorg moet echter ook aansluiten bij de kenmerken van de regio in de zin dat het zorgaanbod zo goed mogelijk op de zorgvraag moet zijn afgestemd.
Op den duur is de concentratie van deze zorg binnen Amsterdam UMC onvermijdelijk om de kwaliteit van (acute) zorg 24 uur per dag/zeven dagen per week te garanderen. Dat is een van de belangrijke motieven voor de fusie van beide UMC’s. Ten aanzien van de vrees of het reëel is dat de SEH al eerder dan in 2023 zal sluiten het volgende. Op dit moment is sprake van twee volledige SEH’s die onder dezelfde leiding staan en toenemend wordt tussen de beide locaties personeel uitgewisseld. Over de inrichting en positionering van beide SEH’s vindt nu planvorming plaats. Deze planvorming moet passen binnen een integraal voorstel voor de hele keten van spoedzorg in Amsterdam. Tijdslijnen zijn daarin nog niet aan de orde geweest, laat staan dat er een besluit genomen is over sluitingsdata van SEH’s.
Wat zijn de consequenties voor de rampenopvang gegeven de onvolledige en zelfs geheel verdwijnende rol van de SEH van VUmc en de versnipperde aanwezigheid van medische afdelingen op beide locaties? In termen van capaciteit, kwaliteit, beschikbaarheid en kwetsbaarheid? Beschikt u over een rapportage dienaangaande?
Ook in de toekomst zijn beide locaties van het Amsterdam UMC noodzakelijk en beschikbaar voor de opvang van slachtoffers van rampen. Op dit moment zijn beide locaties volop beschikbaar voor rampenopvang. Bij aanpassing van het profiel van één van de locaties zal het rampenopvangplan daaraan worden aangepast, met dien verstande dat de huidige capaciteit in stand blijft, zoals bijv. noodzakelijk voor een vliegramp op Schiphol.
Eén van de doelen van de fusie tussen AMC en VUmc is er juist op gericht om versnippering van afdelingen, medisch specialistische functies en multidisciplinaire teams te voorkomen. Het in stand houden van twee zelfstandige Universitair Medische Centra in één stad zou tot een sterke verdunning van expertise en mankracht leiden. Door het goed organiseren van de 24/7 beschikbaarheid van zorgprofessionals, geregistreerde specialisten en faciliteiten wordt de acute zorgketen verder versterkt.
De afgelopen tien maanden is de zorg in Amsterdam UMC fors opgeschaald in de opvang van de gevolgen van de Covid-19 crisis. In duur en intensiteit legt dit een vele malen groter beslag op de ziekenhuiscapaciteit voor acute zorg dan een eventuele incidentele calamiteit op Schiphol. Daarbij is gebleken dat de inzet en voorzieningen van Amsterdam UMC essentieel zijn als buffer voor de opvang van pieken in de patiëntenstromen in de regio Noord-Holland en Flevoland voor ongeveer 3,4 miljoen inwoners.
Ondanks het feit dat Amsterdam langdurig koploper was qua aantal Covid 19-besmettingen, is er door samenwerking in Amsterdam en met de regio steeds sprake geweest van een adequate opvang van Covid 19-patiënten. Het samengaan van AMC en VUmc in Amsterdam UMC heeft hieraan een essentiële bijdrage geleverd. De gebundelde capaciteit van Amsterdam UMC is veelvuldig ingezet om andere ziekenhuizen in Noord-Holland/Flevoland acuut te ontlasten door overname van COVID-19 patiënten voor IC en kliniek. Ik beschik niet over een rapportage hierover.
Wat zijn de consequenties van een onvolledig intra-hospitaal achterland in AMC voor de SEH van AMC en daarmee samenhangende taken voor de rampenopvang in de toekomst? Betekent dit dat voor adequate zorg in geval van calamiteiten en rampen patiënten tussen beide gebouwen van Amsterdam UMC zullen moeten worden getransporteerd? Wat betekent dit voor eventuele calamiteiten op Schiphol?
Amsterdam UMC werkt op twee locaties. Voor de borging van de kwaliteit van zorg (de juiste zorg op de juiste plek), kan transport van patiënten tussen de locaties noodzakelijk zijn. Dat transport is al langer aan de orde. Een voorbeeld hiervan is de zorg in de 22 daarvoor aangewezen IAT (intra arteriële trombolyse) centra in Nederland waar patiënten met CVA door middel van trombolyse worden behandeld. Voor de beantwoording rond adequate zorg in geval van calamiteiten en rampen op Schiphol verwijs is naar het antwoord op vraag 11.
Bent u ertoe bereid inzet te plegen tot het behoud van voldoende capaciteit van SEH’s in Amsterdam? Hoe verhoudt zich dat tot het verdwijnen van een van de grootste SEH’s van Amsterdam?
Ik acht het van groot belang dat de kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid van de (acute) zorg steeds is geborgd. Het is van belang om adequate afspraken te maken op het gebied van kwaliteit, doelmatigheid, betaalbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg in Amsterdam. Dit vraagt om afspraken over samenwerking in de hele acute zorgketen, niet alleen met betrekking tot de inrichting van het acute zorglandschap, maar ook om acute zorg zoveel mogelijk te voorkomen. Op dit moment vindt stadsbreed overleg plaats tussen zorgaanbieders, ziektekostenverzekeraars en de gemeente over de toekomst van de acute zorgketen in Amsterdam. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar bestaande structuren en functies, maar zal ook de inzet van digitale triage en verdere intelligente ondersteuning worden betrokken.
De inzet van Amsterdam UMC is erop gericht om voldoende SEH-capaciteit in Amsterdam te behouden en de kwaliteit van de acute zorg 24 uur per dag en zeven dagen per week verder te versterken in goede samenwerking met alle stakeholders.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.