Het bericht dat er onbevoegde docenten voor de klas staan |
|
Peter Kwint |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kunt u een volledig overzicht geven van het aantal onbevoegde docenten dat er de afgelopen jaren voor de klas heeft gestaan? Hoeveel daarvan hebben inmiddels een bevoegdheid gehaald?1
Uit de jaarlijkse Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren van 2022 blijkt dat het leeuwendeel van de leraren in het funderend onderwijs een bevoegdheid heeft. In het po was in 2018 1,6%, in 2019 1,8%, in 2020 1,8% en in 2021 1,8% van de leraren onbevoegd.2 Niet meegenomen in dit percentage zijn onbevoegde personeelsleden in een andere functie, zoals onderwijsassistenten, die ingezet worden voor de klas om tekorten op te vangen (zogenoemde verborgen tekorten). Uit het onderzoek naar de actuele tekorten in het po in oktober 2022 weten we dat van de 5,8% verborgen tekorten buiten de G5 (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht, Almere) 32% wordt ingevuld door onbevoegd personeel, zoals bijvoorbeeld onderwijsassistenten.3 In december worden de nieuwe gegevens aan uw Kamer gestuurd.
In het vo gaan we uit van onbevoegd gegeven lessen en niet van onbevoegde docenten. In het vo geldt namelijk voor het overgrote merendeel van de onbevoegd gegeven lessen dat deze worden gegeven door personen die wel een lesbevoegdheid hebben of daarvoor in opleiding zijn, maar niet voor het juiste vak. In 2014 ging het om 5,6% van de lessen, in 2020 is dit gedaald naar 3,7%.4 In het vmbo is het percentage onbevoegd gegeven lessen (in 2020) hoger: 5,5% tegenover 2,5% op de havo en 1,8% op het vwo.
Hoeveel van de onbevoegde personen in de verschillende sectoren inmiddels een bevoegdheid hebben gehaald, is niet één op één te herleiden, omdat deze gegevens niet op individueel niveau worden bijgehouden.
Wat vindt u ervan dat de Inspectie van het Onderwijs in principe positief staat tegenover onbevoegde docenten voor de klas als daar vooraf goed over is nagedacht?
Uit nationaal en internationaal wetenschappelijk onderzoek blijkt dat leraren de belangrijkste schakel zijn in de kwaliteit van onderwijs.5 Het stelsel van bevoegdheden is een belangrijk instrument om de kwaliteit van leraren te borgen. Onze inzet is en blijft dan ook dat er genoeg bevoegde leraren zijn voor alle lessen. Daarvoor moeten alle registers open en moeten we de aanpak van de tekorten versnellen en intensiveren.
Tegelijkertijd zien we dat de tekorten op dit moment oplopen. Dat trekken wij ons aan en is aanleiding voor het maken van duidelijke afspraken. Scholen komen voor ingewikkelde keuzes te staan. Wij hebben er daarom begrip voor dat de Inspectie van het Onderwijs in specifieke situaties bekijkt welke (nood)oplossing het beste is wanneer de tekorten zo urgent zijn dat er tijdelijk of gedeeltelijk geen andere oplossingen voorhanden zijn, mits deze (nood)oplossingen verantwoord zijn. Ook wijst de inspectie op de noodzaak van het goed doordenken van deze noodoplossingen. Daarbij geldt dat een noodoplossing in ieder geval proportioneel moet zijn en zoveel mogelijk gericht op het toegroeien naar reguliere bevoegdheden.
Wanneer kan de Kamer het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs over de effectieve oplossingen van scholen verwachten?
De definitieve resultaten van dit onderzoek worden gepubliceerd in de Staat van het Onderwijs 2024. Om een stelselbeeld op te halen van de impact van het personeelstekort op onderwijskwaliteit start de inspectie in 2023 een groot onderzoek dat wordt afgerond in 2024. In dit onderzoek staat de vraag Welke gevolgen heeft het leraren- en schoolleiderstekort voor de dagelijkse praktijk in scholen? centraal.
In het najaar van 2022 zal de inspectie de eerste bevindingen terugkoppelen aan het onderwijsveld en in de Staat van het Onderwijs 2023 zullen deze eerste bevindingen ook terugkomen. Als voorbereiding op het onderzoek is de inspectie namelijk begin september 2022 gestart met een verkennend onderzoek binnen het funderend onderwijs. Hiermee wil de inspectie een eerste beeld ophalen van genomen maatregelen/oplossingen, waarbij onder meer wordt gevraagd naar de impact ervan op de kwaliteit van het onderwijs en input wordt opgehaald voor het grote onderzoek.
Welke acties gaat u verder ondernemen om het lerarentekort op te lossen? Hoe gaat u er daarnaast voor zorgen dat iedere docent een bevoegdheid heeft of bezig is om deze bevoegdheid te halen?
Alle registers moeten open om de tekorten aan te pakken. In de Kamerbrief van 13 december jl. hebben wij daarom onze strategie hiervoor beschreven.6 We gaan door met wat werkt, breiden uit waar nodig en passen aan waar we nu vastlopen. We zetten in op landelijke strategie en focus, samenwerking in de regio en we benoemen concrete acties op een aantal ingewikkelde dilemma’s die wij eerder beschreven, waaronder het thema bevoegdheden. Op bevoegdheden zijn verschillende afspraken gemaakt, zoals de kennis en kunde van zij-instromers eerlijk waarderen en het leveren van maatwerk voor vakmensen met een mbo-4 diploma die les willen geven in het vmbo en het praktijkonderwijs. Ook moet het makkelijker worden om een extra bevoegdheid te halen als docent. We zijn hierover met uw Kamer in gesprek gegaan tijdens het commissiedebat leraren en lerarenopleidingen op 15 december.
Om ervoor te zorgen dat meer mensen een onderwijsbevoegdheid halen, stimuleren we dat er meer zij-instromers en onderwijsassistenten tot leraar worden opgeleid en werken we aan verbetering en flexibilisering van de lerarenopleidingen, zodat die meer op maat opleiden. Met een wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid en de regionale aanpak brengen we schoolbesturen en regio’s tot slot (nog beter) in positie om ook langdurig (vooruit) te denken over de invulling van hun personeelsbeleid.7
In hoeverre heeft de Inspectie van het Onderwijs afgelopen jaren gehandhaafd op de wettelijke verplichting dat leraren bevoegd voor de klas dienen te staan? Hoe vaak heeft de Inspectie gesignaleerd dat er onbevoegden voor de klas staan? Hoe is hierop gehandhaafd?
De Inspectie van het Onderwijs kan signalen over onbevoegden voor de klas meenemen in het regulier toezicht op scholen. De tekorten in het onderwijs zijn op sommige scholen zo urgent, dat soms noodoplossingen nodig zijn. Bij de afweging van welke oplossing gekozen wordt, is het belangrijk dat de kwaliteit van het onderwijs voorop staat en dat de keuzes zijn afgestemd met de ouders, het interne toezicht en de medezeggenschapraad. Daar kijkt de inspectie naar. De inspectie vraagt bij noodoplossingen naar de aard en achtergrond van de situatie en naar andere mogelijke oplossingen. Mocht de situatie voortduren, dan kan de inspectie een herstelopdracht geven voor een plan van aanpak, waarin het bestuur aangeeft hoe het gaat sturen op verbetering. Ook heeft de inspectie meermaals herstelopdrachten gegeven wanneer een bestuur voor een noodoplossing koos waar dat niet nodig was. Het streven blijft te allen tijde de situatie zo snel mogelijk te normaliseren, met bevoegde leraren voor de klas.
Wanneer verwacht u dat noodmaatregelen, zoals de vierdaagse schoolweken en onbevoegden voor de klas, niet meer nodig zijn, omdat het lerarentekort eindelijk is opgelost?
Het is ingewikkeld om te voorspellen wanneer de tekorten in het onderwijs zullen verminderen. De hoogte van de tekorten is namelijk van veel factoren afhankelijk, zoals demografische ontwikkelingen en de stand van de economische conjunctuur. Het Ministerie van OCW laat jaarlijks arbeidsmarktramingen uitvoeren om zicht te hebben op toekomstige ontwikkelingen.8 In december zijn de nieuwe gegevens aan uw Kamer gestuurd.
Het initiatief ‘Agora Underground’ |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Roermondse initiatief «Agora Underground» om een digitale school te beginnen?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Wat vindt u van dit initiatief waarbij wordt gepoogd om onderwijs te bieden aan duizenden thuiszittende leerlingen? Deelt u de mening dat we om het beoogde doel van nul thuiszitters te realiseren, zoals vastgelegd in het coalitieakkoord, alle passende middelen moeten inzetten, waaronder ook de «digitale school»?
Digitaal afstandsonderwijs ziet het kabinet als een kansrijk middel om te zorgen dat kinderen toch een doorlopende ontwikkellijn kunnen hebben als ze niet (volledig) fysiek naar school kunnen. In het Coalitieakkoord is afgesproken dat het aantal onnodige thuiszitters terug naar 0 wordt gebracht door elk kind een vorm van onderwijs te geven, onder meer door het vormgeven van een Digitale School. Ieder kind heeft recht op passend fysiek onderwijs. Digitaal afstandsonderwijs kan aan de orde zijn voor leerlingen voor wie uit het ontwikkelingsperspectief blijkt dat (geheel of gedeeltelijk) afstandsonderwijs noodzakelijk is om de doorlopende ontwikkeling mogelijk te maken is. Daarbij zal terugkeer naar fysiek onderwijs het perspectief zijn. Over de uitwerking van de Digitale School bent u geïnformeerd in de Kamerbrief Uitwerking verzuimaanpak van 15 juli 20222 en het schriftelijk overleg3 dat daarover met uw Kamer is gevoerd.
Wat vindt u er in dat licht van dat de Inspectie van het Onderwijs heeft moeten concluderen dat de digitale school niet voldoet aan de Leerplichtwet en hoe verenigt u deze zienswijze met uw eigen voornemen om «good practices» uit de coronaperiode, bijvoorbeeld op het vlak van online onderwijs, voort te zetten voor de leerlingen die hier aantoonbaar baat bij hebben?
De Inspectie kijkt op welwillende en constructieve wijze naar initiatieven die bijdragen aan het terugdringen van het aantal thuiszitters. Bij Agora Underground is echter gebleken dat de onderwijskwaliteit en de begeleiding van leerlingen niet voldoen aan de wet waardoor de basiskwaliteit van het onderwijs tekort schiet.
Daarnaast constateert de Inspectie dat er geen sprake is van geregeld schoolbezoek, een vereiste uit de Leerplichtwet. Het rapport is gepubliceerd op de website van de Inspectie, www.onderwijsinspectie.nl.4
De vereiste van geregeld schoolbezoek raakt aan digitaal afstandsonderwijs in algemene zin. Ik kijk, zoals aangekondigd in bovengenoemde Kamerbrief, welke knelpunten in wet- en regelgeving moeten worden weggenomen om digitaal afstandsonderwijs als volledige voorziening mogelijk te maken. Vooruitlopend daarop kijk ik, ook in overleg met de Inspectie, hoe binnen de ruimte die de wet al biedt innovatie en maatwerk beter mogelijk kan worden gemaakt. «Good practices» van digitaal afstandsonderwijs uit de coronaperiode zijn inmiddels ontsloten door Stichting Kennisnet, via www.lesopafstand.nl. Op deze website zijn bestaande initiatieven en praktijkvoorbeelden verzameld en staat aanvullend lesmateriaal dat voor scholen kan dienen als inspiratie voor het inrichten van digitaal afstandsonderwijs voor thuiszitters.
Welke stappen neemt u om de circa vijftienduizend thuiszitters onderwijs te bieden en op welke termijn bent u voornemens om de digitale school, zoals omschreven in het coalitieakkoord en in uw brief van juli 20222, hier actief in te zetten? Wilt u de Kamer op de hoogte houden van deze ontwikkelingen?
In de Kamerbrief Uitwerking verzuimaanpak van 15 juli 20226 heb ik met u gedeeld op welke wijze ik de digitale school als voorziening verder uitwerk. Digitaal afstandsonderwijs als volledige digitale voorziening vereist een zorgvuldige afweging op vele fundamentele vraagstukken zoals kwaliteit en toezicht. Ik informeer uw Kamer in het voorjaar 2023 over de stand van zaken van het onderzoek. Nu al kunnen scholen gebruik maken van lesopafstand.nl, dat door Stichting Kennisnet is gecreëerd in de coronaperiode en momenteel wordt doorontwikkeld.
Bent u zich ervan bewust dat er onder andere veel hoogbegaafde kinderen thuiszitten en dat digitaal onderwijs voor (een deel van) hen dé manier kan zijn om toch onderwijs te krijgen?
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van het plan van aanpak hoogbegaafdheid, zoals met u gedeeld in de Kamerbrief over passend onderwijs en hoogbegaafdheid van 15 juli 20227. Bij de uitwerking daarvan is met verschillende partijen gesproken over het aanbod voor hoogbegaafde kinderen en is gewerkt aan een visie op het onderwijs aan hoogbegaafden en voorstellen voor maatregelen om dit te verbeteren. U wordt hier nog dit jaar over geïnformeerd.
Bij het uitwerken van de ontwikkeling van de digitale school – zie ook het antwoord op vraag 4 – wordt deze doelgroep – hoogbegaafde kinderen die door een gebrek aan passend aanbod thuiszitten – ook expliciet meegenomen.
Bent u bereid de Inspectie te vragen, vooruitlopend op bovengenoemde stappen, op (meer) welwillende en constructieve wijze te kijken naar initiatieven zoals «Agora Underground», gezien de waardevolle rol die zij voor veel kinderen vervullen?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een initiatief, zoals «Agora Underground», binnen de kaders van het experiment onderwijszorgarrangementen vallen? Zo nee, bent u bereid dit mogelijk te maken?
Voor het OZA-experiment kunnen scholen en samenwerkingsverbanden een aanvraag indienen als ze een initiatief vormen dat maatwerk biedt voor kinderen/jongeren met een complexe ondersteunings- en zorgbehoefte. Het gaat nadrukkelijk om de combinatie van onderwijs en zorg. Of Agora Underground valt binnen de kaders van het experiment zal pas beoordeeld kunnen worden op basis van een eventueel ingediende aanvraag. Bij de beoordeling en selectie van aanvragen wordt ook gekeken naar innovatieve concepten.
Bijlesbureaus die misbruik maken van ouders |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Basisscholen waarschuwen voor bijlesbureaus: «Ouders liggen krom terwijl hun kind de lessen niet nodig heeft»» en de beantwoording van de schriftelijke vragen van de Amsterdamse SP-fractie over dit bericht?1, 2
Ja, hiermee ben ik bekend.
Zijn er meer steden waar commerciële bijlesbureaus flyers uitdelen – of op andere wijze reclame maken – om zo op slinkse wijze ouders onder druk te zetten om bijles af te nemen voor hun kind(eren)?
Hierover heb ik onvoldoende onderzoek of peilingen uitgevoerd. Mijn beeld is wel dat dit gebeurt. Ik ga daarbij uit van signalen die ik krijg, dat er (incidenteel) ook in andere plaatsen in Nederland flyers worden uitgedeeld en er reclame wordt gemaakt voor huiswerkbegeleiding.
Bent u het eens dat de beweging die nu ingezet wordt door commerciële bijlesbureaus linea recta ingaat tegen de uitspraak van de Kamer met het aannemen van de motie van de leden Westerveld en Kwint over geen reclame maken voor private aanbieders van schaduwonderwijs? Wat heeft het kabinet sinds het aannemen van deze motie bijna drie jaar geleden concreet gedaan om uitvoering te geven hieraan? En is de situatie nu beter of slechter dan toen de motie werd aangenomen?3
Ja, ik ben het met u eens dat reclame voor private aanbieders van schaduwonderwijs via scholen zeer onwenselijk is. Wat dat betreft juich ik het overigens toe dat deze scholen zich roeren en zich uitspreken tégen het gebruik van betaald aanvullend onderwijs. De laatste jaren is het aantal commerciële partijen dat aanvullend onderwijs aanbiedt gestegen. In dat opzicht is de situatie zeker niet verbeterd ten opzichte van een aantal jaar geleden. Meer dan een kwart van de leerlingen in het funderend onderwijs maakt op een manier gebruik van dit aanbod. Tegelijkertijd kunnen niet alle ouders bijles, huiswerkbegeleiding of examentraining betalen. Hierdoor treden er verschillen op tussen leerlingen.
Uw Kamer heeft mijn voorganger middels diverse moties opgeroepen om stappen te zetten rondom aanvullend onderwijs. In mijn brief van 29 juni jl. heb ik u geïnformeerd over de stappen die ik zet.4 Hieronder licht ik deze toe.
Uw Kamer heeft mij gevraagd betaald aanbod van aanvullend onderwijs op scholen te ontmoedigen en gratis aanbod te stimuleren. Ook verzocht u reclame voor aanvullend onderwijs via scholen te voorkomen. Ik vind het van belang dat ons onderwijs voor iedere leerling kansen biedt om zich optimaal te ontwikkelen, ongeacht de portemonnee van de ouders. Het inkopen van extra bijles, huiswerkbegeleiding of examentraining zou niet nodig moeten zijn. Het is onwenselijk wanneer het onderwijs meegaat in deze trend. Scholen horen leerlingen niet door te verwijzen naar commerciële bijlesbureaus.
In de brief schreef ik dat ik met de sectorraden in gesprek ga om tot strenge richtlijnen te komen. Deze gesprekken lopen en we zijn over de inhoud en de werkwijze in gesprek. Dit proces kost helaas tijd en duurt langer dan verwacht. Ik vind het goed dat u me hierop wijst en ik wil hierin ook tempo maken, maar het is nodig om de tijd te nemen voor het gesprek, om te komen tot een effectief resultaat. Ik richt me daarbij eerst op het onderwijs. Begin volgend jaar informeer ik u over de uitkomst van deze gesprekken.
Ondertussen sta ik in mijn communicatie naar scholen vaker stil bij de samenwerking met partijen die aanvullend onderwijs aanbieden. Mijn voorganger heeft in het kader van het NP Onderwijs een handreiking voor de inhuur van derde partijen opgesteld. Deze handreiking ga ik actualiseren en opnieuw onder de aandacht brengen bij scholen.
Begin 2023 zal de monitor naar aanvullend onderwijs starten. Dit is een vervolg op de monitor «Aanvullend en particulier onderwijs» uit 2019. Naar verwachting komt eind 2023 de monitor beschikbaar en wordt u hierover geïnformeerd. In de monitor wordt onderzocht wat de marktomvang is, hoe hoog de deelname van leerlingen is en welke kosten er per leerling worden gemaakt aan aanvullend onderwijs. De monitor gaat ook in op de toegankelijkheid en het aanbod vanuit scholen. Als laatste moet deze monitor ook inzicht geven in hoeveel onderwijsbudget er naar externe onderwijsbureaus doorstroomt. Dit vloeit voor uit een motie van het lid Ephraim.5
Hoe staat het met de gesprekken met scholen en gemeenten om onder andere het gebruik van commerciële bijlesbureaus te ontmoedigen, reclame via scholen te verbieden en gemeente hierbij te betrekken, zoals aangekondigd in de brief van 29 juni jl.? Kan de Kamer de uitkomst van deze gesprekken ontvangen voor de begrotingsbehandeling OCW?4
Zoals bij vraag 3 aangegeven, lopen momenteel de gesprekken met de sectorraden om tot strengere richtlijnen te komen. We voeren het gesprek over zowel de inhoud als de wijze waarop de afspraken kunnen worden vastgelegd. Daarvoor zijn tot nu toe verschillende opties verkend.
Als eerste is onderzocht of afspraken kunnen worden vastgelegd in een gedragscode. Doorgaans is dit een instrument waarin sector zichzelf afspraken oplegt. De overheid heeft hierin geen inhoudelijke rol, waardoor deze optie minder voor de hand ligt. Verder is bekeken of een convenant – opgesteld door het ministerie en de sectorraden – een geschikte vorm zou zijn, ook om gemeenten bij aan te haken. De VO-raad geeft de voorkeur aan een minder bindende vorm, zoals een handreiking. De Tweede Kamer heeft mij echter opgeroepen om daadwerkelijk afspraken met de sectorraden te maken en dat onderschrijf ik. De komende tijd spreek ik verder met de sectorraden om tot een passende vorm van afspraken te komen. Ik heb hier haast mee en had de hoop deze afspraken al te hebben. Ik zal spoedig in overleg treden met de sectorraden.
Bij deze gesprekken vind ik het van belang dat de richtlijnen effectief zullen zijn. In aanvulling daarop overweeg ik extra communicatie richting scholen en besturen in te zetten. Zoals ik heb toegezegd tijdens de OCW-begrotingsbehandeling informeer ik u begin volgend jaar opnieuw over de voortgang.
Vindt u het acceptabel dat iedereen op dit moment bijles mag verzorgen? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid ook hierover het gesprek aan te gaan en strengere eisen te stellen aan mensen die bijles mogen geven naast het hebben van een verklaring omtrent gedrag (VOG)?
Nee, zeker als het gaat om aanbod waar de school bij betrokken is, vind ik dat er waarborgen moeten zijn voor de veiligheid van leerlingen. Daarom breng ik nog deze winter een wetsvoorstel in internetconsultatie waarin staat dat scholen alleen personeel van aanbieders van aanvullend onderwijs mogen inhuren die een VOG bezitten.
Wanneer (bijles)docenten lessen verzorgen aan leerlingen moet dat natuurlijk met zorgvuldigheid worden gedaan. In het onderwijs zijn daar regels voor en wordt kwaliteitsbewaking nagestreefd, met name door de scholen en besturen zelf. Indien bijles wordt verzorgd in de privésfeer heb ik daar minder zicht op. De branche werkt zelf aan het opstellen van een keurmerk voor bijlesbureaus en huiswerkbegeleidingsinstituten. Dit moet het aanbod voor scholen overzichtelijker maken en de kwaliteit van bijles(docenten) waarborgen.
Op welke wijze kunnen scholen en gemeenten nu al de wervingspraktijken van commerciële bijlesbureaus inperken of stoppen?
Het onderwijsstelsel gaat uit van de autonomie en professionaliteit van scholen. Dit geldt ook voor de keuze van scholen om expertise of ondersteuning van een private partij in te zetten. Schoolleiders en leraren zijn meestal goed in staat die keuzes weloverwogen te maken. Het staat scholen vrij om de huiswerkbegeleiding instituties en bijlesbureaus te weren.
Zoals omschreven bij het antwoord op vraag 3, 4 en 5 ben ik met een pakket aan maatregelen aan de slag. Zo werken we vanuit de overheid, vanuit de schoolbesturen en vanuit de branche van aanvullend onderwijs aan verdere regulering, met kansen voor alle kinderen als belangrijkste uitgangspunt.
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling OCW?
Het is me helaas niet gelukt u antwoord te geven voor de begrotingsbehandeling. Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik uw vragen over dit onderwerp schriftelijk beantwoord.
De berichten dat het aantal tijdelijke contracten in het primair en voortgezet onderwijs ondanks de krappe arbeidsmarkt stijgt |
|
Peter Kwint |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Jaarcontracten vo ondanks krappe arbeidsmarkt naar record»1 en «Aandeel tijdelijke contracten basisonderwijs bereikt piekt»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat een op de vijf docenten en ondersteuners in het voortgezet onderwijs geen vast contract heeft, terwijl er nog altijd sprake is van een enorm tekort aan onderwijspersoneel?
In eerdere antwoorden op Kamervragen3 heb ik aangegeven dat ik het onwenselijk vind als het aandeel tijdelijke contracten op scholen te ver oploopt. Volgens de meest recente cijfers (over 2021) ligt het aantal tijdelijke contracten voor docenten in het voortgezet onderwijs op 20%. Het uitgangspunt van het kabinet is dat structureel werk in principe wordt georganiseerd op basis van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd.
Gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt en het lerarentekort, is het zaak voor scholen om docenten te binden en te behouden. Een vast contract hoort daarbij. Als nieuw personeel met een jaarcontract begint, is het gewoonlijk met uitzicht op vast. Dit ligt vast in de cao’s po en vo. Ik vind het ook belangrijk dat nieuwe leraren snel uitzicht hebben op een vast contract. Daarom wil ik hier met de sociale partners graag nog verdergaande afspraken over maken, in lijn ook met de aangenomen motie van de leden EL Yassini en Paul4. Mijn ambitie is om hier zo snel mogelijk, liefst nog dit schooljaar concreet invulling aan te geven. Mocht dit onverhoopt niet het gewenste resultaat hebben, dan zal ik dit, conform de onlangs aangenomen motie Kwint5, invullen bij het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid.
Hoe duidt u het stijgend aantal tijdelijke contracten in het primair onderwijs, terwijl er nog altijd veel geld op de plank ligt bij onderwijsbesturen?
Voor het primair onderwijs blijkt uit de cijfers van DUO dat het aandeel tijdelijke contracten in de afgelopen jaren schommelt rond de 10%. Voor het kerstreces ontvangt u van mij de trendrapportage met de meest actuele gegevens over onderwijspersoneel in de verschillende onderwijssectoren. Daarin zien we dat in het po het aandeel tijdelijke contracten is gestegen van 11% in 2020 naar 12% in 2021.
Zoals ik in eerdere antwoorden op Kamervragen6 heb genoemd, is het ingewikkeld om precies de vinger te leggen op de oorzaak van de schommelingen van tijdelijke contracten per sector. In algemene zin zijn de relatief hoge aantallen pensioneringen (van vast personeel) hierop van invloed. Verder begint nieuw personeel veelal met een tijdelijk contract (gewoonlijk met uitzicht op vast). Als gevolg van de extra financiële middelen zoals de werkdrukgelden en subsidies, die sinds 2020 zijn vrijgemaakt in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs (NPO), is veel nieuw personeel ingestroomd.
Deelt u de zorgen dat onderwijstalent verloren gaat door tijdelijke contracten, zoals ook Jelmer Evers stelt in het artikel «Jaarcontracten vo ondanks krappe arbeidsmarkt naar record»3? Kunt u uw antwoord toelichten?
Jelmer Evers stelt dat veel talent verloren gaat doordat de kans op uitval voor beginnende docenten met een tijdelijke aanstelling groter is dan voor docenten met een vast contract. Hoewel we niet zeker weten of een tijdelijk contract de reden is dat startende leraren vaker uitstromen dan leraren met een vast contract, onderstreept dit naar mijn idee wel het uitgangspunt van het kabinet dat structureel werk in principe georganiseerd moet worden op basis van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Uit analyses van personeelsgegevens blijkt dat leraren met een tijdelijk dienstverband vaker uitstromen dan docenten met een vast dienstverband. Daarnaast blijkt dat de helft van degenen, die als leraar uitstroomt, in de jaren daarna weer terugkomt. De uitstroom van docenten in het vo blijkt bij nadere bestudering van de cijfers dus minder zorgwekkend dan op het eerste gezicht lijkt. Desondanks ga ik mij, zoals eerder gezegd, de komende tijd graag hard maken voor een stijging van het aantal vaste contracten.
Hoe is de verhouding tussen tijdelijke en vaste contracten in het primair onderwijs en het voortgezet beroepsonderwijs? Hoe verklaart u eventuele verschillen?
In het po is het aandeel vaste contracten van leraren relatief hoog. Het percentage leraren met een vast contract schommelt de laatste jaren net onder de 90% (89% in 2020 en 88% in 2021). In het vo ligt het aandeel vaste contracten van leraren vrij constant iets boven de 80% (81% in 2020 en 80% in 2021).8
Hier is geen onderzoek naar gedaan, maar een verklaring voor deze verschillen zou kunnen zijn dat er verschillen in organisatie bestaan tussen po en vo. Dit kan gevolgen hebben voor de behoefte aan flexibiliteit (maatwerk) en het gebruik van tijdelijke contracten op een school. Leraren in het primair onderwijs zijn mogelijk flexibeler inzetbaar om elders binnen de school ingezet te worden dan leraren in het voortgezet onderwijs vanwege de vakkenstructuur in het vo. Verder kunnen mogelijk ook zaken als krimp, personeelstekorten en mobiliteit een rol spelen bij het meer of minder inzetten van tijdelijke en vaste contracten.
Bent u het ermee eens dat de inhuur van onderwijspersoneel via commerciële uitzendbureaus het bieden van vaste contracten tegenhoudt? En hoe staat het na vier jaar met de uitvoering van de gewijzigde motie Kwint/Westerveld over het beperken van het gebruik van uitzendbureaus in het onderwijs?4
Ons beeld is niet dat inhuur van personeel via uitzendbureaus in de weg staat aan het bieden van vaste contracten door schoolbesturen. Zoals in eerdere antwoorden op Kamervragen10 is opgemerkt, is de inhuur van personeel ook in deze tijden van arbeidskrapte soms nodig, bijvoorbeeld voor vervanging bij ziekte. Maar ik vind het daarbij van belang dat personele middelen doelmatig worden besteed. Met het oog hierop heeft OCW bij de sectororganisaties de suggestie overgebracht om in de volgende cao’s (vanaf mei 2023) bepalingen op te nemen over een maximumtarief voor inhuur van medewerkers. Daarnaast maak ik met sociale partners graag afspraken over hoe we regionaal vorm kunnen geven aan gezamenlijk werkgeverschap, bijvoorbeeld met regionale invalpools, zodat het gebruik van commerciële uitzendbureaus kan worden terug gedrongen. Dit is in lijn met de aangenomen motie van de leden Kwint en Westerveld.11
Hoe beoordeelt u de uitspraak van arbeidsmarkteconoom Frank Cörvers (Universiteit Maastricht), waarin hij stelt dat het lerarentekort door de Nationaal Programma Onderwijs (NPO)-gelden nog veel verder is opgeblazen5?
Cörvers stelt dat het lerarentekort door de NPO-gelden verder is opgeblazen omdat we geld proberen uit te geven aan extra mensen die er niet zijn. Zoals in de Tweede voortgangsrapportage NPO13 (p.26) beschreven staat, is het voor veel scholen een uitdaging om personeel te vinden voor de uitvoering van interventies van het NP Onderwijs. Toch slagen veel scholen er in om de werkgelegenheid die ontstaat door het NP Onderwijs in te vullen, blijkt ook uit gegevens van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). We zien in de periode tussen oktober 2020 en oktober 2021 een toename van personeel, zowel in het po als in het vo. Het gaat hier om zowel onderwijsgevend als onderwijsondersteunend personeel.14 Het zou mooi zijn als we een deel van de toename ook blijvend voor het onderwijs kunnen behouden. Het aannemen van onderwijsondersteunend personeel kan een belangrijke bijdrage leveren aan de aanpak van de tekorten, doordat leraren ontlast kunnen worden en meer tijd aan het primaire proces kunnen besteden.
Hoe kijkt u naar de suggestie van Frank Cörvers om het percentage tijdelijke en flexibele contracten aan een maximum te binden?
Dit kabinet werkt een breed pakket maatregelen uit om het aandeel flexibele arbeid in alle sectoren, inclusief de onderwijssectoren, terug te dringen. Zie hiervoor de Hoofdlijnenbrief arbeidsmarkt van 5 juli 2022.15 Samen met de sociale partners in het onderwijs wil ik afspraken maken om het aandeel vaste contracten in het primair en voortgezet onderwijs te verhogen. In deze gesprekken betrek ik ook de aangenomen motie Westerveld over het opnemen van streefcijfers voor vaste contracten in de OCW-begroting 2024.16
Hoeveel scholen hebben er op dit moment (nog) te maken met krimp in de vorm van dalende leerlingenaantallen, uitgesplitst naar het primair en voortgezet onderwijs?
In het primair onderwijs heeft ongeveer 55% van de vestigingen momenteel te maken met dalende leerlingaantallen, in het vo is dat ongeveer 45%.17
Klopt het dat in het primair onderwijs de leerlingenaantallen weer gaan groeien vanaf 2025? En is dit ook het geval voor het voortgezet onderwijs? Bent u het er dan mee eens dat dit geen goede reden is voor scholen om leraren geen vast contract aan te bieden?
Voor het primair onderwijs wordt inderdaad verwacht dat de leerlingaantallen landelijk vanaf 2025 weer gaan groeien. Het voortgezet onderwijs krijgt door het doorstromen van de leerlingen vanuit het primair onderwijs de komende jaren met de daling te maken die het primair onderwijs al achter de rug heeft. Dus daar wordt een stijging van de leerlingaantallen pas tegen 2031 verwacht.
Een landelijke daling of stijging betekent echter niet dat dit voor alle scholen het geval is. Zoals uit de percentages van de vorige vraag kan worden geconstateerd, heeft ook een groot deel van de scholen een trend die tegen de landelijke in gaat. Een goed voorbeeld is dat de leerlingaantallen in het primair onderwijs de afgelopen jaren landelijk zijn gedaald, terwijl ze in de grote steden zijn gestegen. Dit heeft mede bijgedragen aan de grotere lerarentekorten aldaar.
Dus zeker in het voortgezet onderwijs, maar ook in een deel van het primair onderwijs, zullen veel vestigingen van scholen ook de komende jaren te maken hebben met dalende leerlingaantallen.
Scholen kunnen verschillende redenen hebben voor het aanbieden van tijdelijke contracten. Zoals eerder benoemd, worden tijdelijke contracten meestal aangeboden aan mensen die net beginnen in hun baan, waarbij doorgaans een vooruitzicht op een vaste aanstelling wordt geboden.
Welke effecten hebben de maatregelen, die het kabinet momenteel neemt om het aandeel tijdelijke contracten terug te dringen en om vaste contracten de norm te laten worden in het onderwijs?
Het beoogde effect van de maatregelen is uiteraard om het aandeel vaste contracten, ook in het onderwijs, zo hoog mogelijk te laten zijn. We blijven goed monitoren hoe het aandeel vaste contracten zich in de verschillende onderwijssectoren ontwikkelt. Dit wordt jaarlijks door DUO bijgehouden, op basis van de personeelsgegevens die scholen aanleveren, en jaarlijks zenden we die monitoring aan uw Kamer in de Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren po, vo en mbo. We kunnen nu nog geen effecten zien van de maatregelen die uiteen zijn gezet in de eerder genoemde Hoofdlijnenbrief arbeidsmarkt van 5 juli 2022, die het kabinet op dit moment uitwerkt.
Welke actie(s) onderneemt u om het hoge aandeel vacatures in het onderwijs voor een kleine arbeidsomvang terug te brengen?
Ik hecht grote waarde aan het stimuleren van meer uren werken en het aanbieden van grotere arbeidscontracten. Dit is een belangrijk onderwerp uit het coalitieakkoord en samen met sociale partners in het primair en voortgezet onderwijs heb ik daarover afspraken gemaakt in de werkagenda bij het onderwijsakkoord Samen voor beter onderwijs van 22 april 2022.18
Ik spreek werkgevers erop aan ernaar te streven zo aantrekkelijk mogelijke banen aan te bieden. Via de RAP-regeling faciliteer ik regionale samenwerking tussen schoolbesturen. Door regionale samenwerking zijn schoolbesturen beter in staat vervanging en mobiliteit gezamenlijk op te pakken. Dit draagt bij aan het terugdringen van vacatures met een kleine arbeidsomvang. In de laatste RAP-regeling heb ik voor schoolbesturen de verplichting opgenomen om gezamenlijk een strategisch personeelsplan in de regio op te stellen. Hierdoor krijgen schoolbesturen meer inzicht in de gezamenlijke toekomstige personeelsbehoefte en kunnen ze beter passende en grotere banen aanbieden.
Zou het verplicht aanbieden van een vast contract na één jaar een onorthodoxe maatregel van u kunnen zijn om het lerarentekort aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten? En heeft u wellicht ook andere ideeën over onorthodoxe maatregelen om het aandeel vaste contracten in het onderwijs op korte termijn te laten stijgen?
Het aanbieden van een vast contract na een jaar is al gebruikelijk in het primair en voortgezet onderwijs. Dat is geregeld in de cao’s. Ik zie dat veel schoolbesturen hiernaar handelen. Slechts in zeer bijzondere situaties kan ook na het eerste tijdelijke jaarcontract nog een tweede tijdelijk contract worden aangegaan, voor ten hoogste een jaar. Samen met de PO-Raad en de VO-raad wil ik afspraken maken om het aandeel vaste contracten verder te verhogen, en meer startende leraren snel uitzicht te geven op een vast contract. Mijn ambitie is om hier zo snel mogelijk, liefst nog dit schooljaar concreet invulling aan te geven. Mocht dit onverhoopt niet het gewenste resultaat hebben, dan wil ik dit invullen bij het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid. Zie verder ook de antwoorden op de vragen 2 en 8.
De tekstgenerator ChatGPT |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de geavanceerde tekstgenerator Generative Pre-trained Transformer (ChatGPT)?
Bent u ervan op de hoogte dat veel leerlingen1 in met name het voortgezet onderwijs gebruik maken van deze geavanceerde tekstgenerator2?
Bent u ook van mening dat door het gebruik van deze tool leerlingen niet de juiste schrijfvaardigheden leren die van belang zijn voor de rest van hun leven om deel te nemen aan het maatschappelijke leven?
Bent u op de hoogte van het feit dat deze tool, ondanks dat het zeker een geweldige technische ontwikkeling is, ook gevaarlijk kan zijn3 en wist u dat er zelfs wordt gezegd dat we deze «box van Pandora» niet moeten willen openen4?
Zou u de gevaren van ChatGPT willen onderzoeken en maatregelen kunnen nemen, zodat het gebruik van ChatGPT uit het klaslokaal of de collegezaal verbannen wordt?
Bent u ervan op de hoogte dat veel hackers deze tool inzetten?5
Denkt u dat extra lessen over dergelijke tools en mediawijsheid in het algemeen leerlingen en studenten bewuster kan maken van het feit dat gebruik van Chat GPT een rem zet op de ontwikkeling van taal- en schrijfvaardigheden die ze heel hun leven nodig hebben?
De totstandkoming van de Kamerbrief ‘Vrij en veilig onderwijs’ |
|
Senna Maatoug (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Herkent de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs zich in het beeld dat geschetst wordt in het artikel «Minister Wiersma negeerde adviezen ambtenaren over weekendscholen»?1 Herkent de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich in het beeld dat naar voren komt?
Waarom is ervoor gekozen om de aanpak van vrije en veilige informele scholing aan te vliegen vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en niet vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)? Waarom is er ook in het coalitieakkoord hiervoor gekozen, door de ambities op dit vlak op te schrijven in de onderwijsparagraaf?
Waarom heeft de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs ervoor gekozen om het advies van zowel de Landsadvocaat als ambtenaren op verschillende ministeries om eerst onderzoek te doen naar de haalbaarheid van de gewenste maatregelen in de wind te slaan en het als besluit te presenteren? Is niet juist vanwege het punt van haalbaarheid het advies van de Landsadvocaat ingewonnen? In hoeverre was de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid akkoord met deze strategie?
In de beslisnota van 20 september 2022 wordt beschreven dat de ministeries van Binnenlandse Zaken (BZK) als SZW principiële bezwaren hebben over het inzetten op wetgeving wanneer het gaat om de meldplicht evenals het aanwijzen van de Inspectie van het Onderwijs, kan uitgelegd worden wat er met deze bezwaren is gebeurd, aangezien nog steeds op beide plannen wordt ingezet in de Kamerbrief?
Kan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs uitleggen waarom hij in de Kamerbrief stelt dat hij conform het advies van de Landsadvocaat in gaat zetten op het aanwijzen van de Inspectie van het Onderwijs om signalen verder te kunnen verdiepen in geval van melding van antidemocratisch, antirechtstatelijk of anti-integratief onderwijs, terwijl dit in het advies van de Landsadvocaat enkel als mogelijkheid wordt genoemd waar nog forse vraagtekens worden gesteld wat betreft effectiviteit en een te zware last voor de inspectie?
In hoeverre neemt de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs de grote bezwaren mee die de Inspectie van het Onderwijs heeft kenbaar gemaakt op het gebied van uitvoerbaarheid en haalbaarheid van deze voornemens? Klopt het dat een aantal jaar geleden al onderzoek is gedaan naar het betrekken van de Inspectie van het Onderwijs bij dit toezicht en dat zowel de ministeries OCW als SZW toen concludeerden dat toezicht door de inspectie niet effectief en niet uitvoerbaar was? Wat is er sindsdien veranderd dat beide ministeries dit nu wel voornemens zijn?
In de beslisnota van 20 oktober 2022 wordt beschreven dat het Ministerie van SZW bezwaren heeft over het inrichten van een meldpunt zonder wettelijk kader, zonder duidelijke definities en zonder een bevoegde instantie die follow-up kan geven aan de meldingen, kan uitgelegd worden waarom dit meldpunt inmiddels al wel is opgericht ook al ontbreken zowel de duidelijke definities, als het wettelijk kader, als een bevoegde instantie die follow-up kan geven aan de meldingen? Wat is er gebeurd met de bezwaren van het ministerie SZW op deze punten?
Hoeveel meldingen zijn er tot nu toe binnen gekomen bij het meldpunt en van welke aard waren deze meldingen? Wat wordt er vervolgens met deze meldingen gedaan?
Op welke manier gaat de komende tijd gezocht worden naar een afgebakende definitie van informele scholing? Welke partijen worden daarbij betrokken? Hoe wordt de conclusie van de Minister van Sociale Zaken over de Turkse taalscholen, en het ontbreken van signalen van ongewenste beïnvloeding daarin meegenomen2?
Hoe kijken beide ministers naar de aangifte3 die is gedaan door islamitische organisaties tegen de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs naar aanleiding van de Kamerbrief?
Het bericht dat sluiting dreigt voor groen vmbo in Noord-Brabant wegens nieuwe aanbesteding van het openbaar vervoer |
|
Mahir Alkaya , Peter Kwint , Caroline van der Plas (BBB) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat het Curio prinsentuin Andel – een school voor groen vmbo – dreigt te moeten sluiten, omdat scholierenbussen naar deze school mogelijk verdwijnen vanwege een nieuwe aanbesteding voor openbaar vervoer door de provincie Noord-Brabant?1, 2
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat toegankelijkheid tot groen onderwijs in deze regio in gevaar komt als deze school verdwijnt? Zo ja, wat kunt u voor deze school en leerlingen betekenen? Zo nee, waarom niet?
Wat betekent de mogelijke sluiting van deze school voor het aanbod van onderwijs voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben? Acht u het wenselijk dat deze leerlingen hun vertrouwde school wellicht moeten gaan verlaten en opnieuw moeten starten op een andere school?
Wat zegt u tegen de leraren, ouders en leerlingen die nu in onzekerheid zitten over het voortbestaan van hun school vanwege een aanbesteding door de provincie? Welke oplossingen ziet u?
Bent u het eens dat de privatisering van het openbaar vervoer heeft geleid tot verschraling van het aanbod voor passagiers en dit zeer onwenselijk is? Zo ja, waarom houdt u dit in stand? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in gesprek te gaan met de provincie Noord-Brabant met als doel de scholierenlijnen naar Curio prinsentuin in Andel en andere soortgelijke gevallen in stand te houden, zodat leerlingen naar hun vertrouwde school kunnen blijven gaan?
Het initiatief ‘Agora Underground’ |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Roermondse initiatief «Agora Underground» om een digitale school te beginnen?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Wat vindt u van dit initiatief waarbij wordt gepoogd om onderwijs te bieden aan duizenden thuiszittende leerlingen? Deelt u de mening dat we om het beoogde doel van nul thuiszitters te realiseren, zoals vastgelegd in het coalitieakkoord, alle passende middelen moeten inzetten, waaronder ook de «digitale school»?
Digitaal afstandsonderwijs ziet het kabinet als een kansrijk middel om te zorgen dat kinderen toch een doorlopende ontwikkellijn kunnen hebben als ze niet (volledig) fysiek naar school kunnen. In het Coalitieakkoord is afgesproken dat het aantal onnodige thuiszitters terug naar 0 wordt gebracht door elk kind een vorm van onderwijs te geven, onder meer door het vormgeven van een Digitale School. Ieder kind heeft recht op passend fysiek onderwijs. Digitaal afstandsonderwijs kan aan de orde zijn voor leerlingen voor wie uit het ontwikkelingsperspectief blijkt dat (geheel of gedeeltelijk) afstandsonderwijs noodzakelijk is om de doorlopende ontwikkeling mogelijk te maken is. Daarbij zal terugkeer naar fysiek onderwijs het perspectief zijn. Over de uitwerking van de Digitale School bent u geïnformeerd in de Kamerbrief Uitwerking verzuimaanpak van 15 juli 20222 en het schriftelijk overleg3 dat daarover met uw Kamer is gevoerd.
Wat vindt u er in dat licht van dat de Inspectie van het Onderwijs heeft moeten concluderen dat de digitale school niet voldoet aan de Leerplichtwet en hoe verenigt u deze zienswijze met uw eigen voornemen om «good practices» uit de coronaperiode, bijvoorbeeld op het vlak van online onderwijs, voort te zetten voor de leerlingen die hier aantoonbaar baat bij hebben?
De Inspectie kijkt op welwillende en constructieve wijze naar initiatieven die bijdragen aan het terugdringen van het aantal thuiszitters. Bij Agora Underground is echter gebleken dat de onderwijskwaliteit en de begeleiding van leerlingen niet voldoen aan de wet waardoor de basiskwaliteit van het onderwijs tekort schiet.
Daarnaast constateert de Inspectie dat er geen sprake is van geregeld schoolbezoek, een vereiste uit de Leerplichtwet. Het rapport is gepubliceerd op de website van de Inspectie, www.onderwijsinspectie.nl.4
De vereiste van geregeld schoolbezoek raakt aan digitaal afstandsonderwijs in algemene zin. Ik kijk, zoals aangekondigd in bovengenoemde Kamerbrief, welke knelpunten in wet- en regelgeving moeten worden weggenomen om digitaal afstandsonderwijs als volledige voorziening mogelijk te maken. Vooruitlopend daarop kijk ik, ook in overleg met de Inspectie, hoe binnen de ruimte die de wet al biedt innovatie en maatwerk beter mogelijk kan worden gemaakt. «Good practices» van digitaal afstandsonderwijs uit de coronaperiode zijn inmiddels ontsloten door Stichting Kennisnet, via www.lesopafstand.nl. Op deze website zijn bestaande initiatieven en praktijkvoorbeelden verzameld en staat aanvullend lesmateriaal dat voor scholen kan dienen als inspiratie voor het inrichten van digitaal afstandsonderwijs voor thuiszitters.
Welke stappen neemt u om de circa vijftienduizend thuiszitters onderwijs te bieden en op welke termijn bent u voornemens om de digitale school, zoals omschreven in het coalitieakkoord en in uw brief van juli 20222, hier actief in te zetten? Wilt u de Kamer op de hoogte houden van deze ontwikkelingen?
In de Kamerbrief Uitwerking verzuimaanpak van 15 juli 20226 heb ik met u gedeeld op welke wijze ik de digitale school als voorziening verder uitwerk. Digitaal afstandsonderwijs als volledige digitale voorziening vereist een zorgvuldige afweging op vele fundamentele vraagstukken zoals kwaliteit en toezicht. Ik informeer uw Kamer in het voorjaar 2023 over de stand van zaken van het onderzoek. Nu al kunnen scholen gebruik maken van lesopafstand.nl, dat door Stichting Kennisnet is gecreëerd in de coronaperiode en momenteel wordt doorontwikkeld.
Bent u zich ervan bewust dat er onder andere veel hoogbegaafde kinderen thuiszitten en dat digitaal onderwijs voor (een deel van) hen dé manier kan zijn om toch onderwijs te krijgen?
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van het plan van aanpak hoogbegaafdheid, zoals met u gedeeld in de Kamerbrief over passend onderwijs en hoogbegaafdheid van 15 juli 20227. Bij de uitwerking daarvan is met verschillende partijen gesproken over het aanbod voor hoogbegaafde kinderen en is gewerkt aan een visie op het onderwijs aan hoogbegaafden en voorstellen voor maatregelen om dit te verbeteren. U wordt hier nog dit jaar over geïnformeerd.
Bij het uitwerken van de ontwikkeling van de digitale school – zie ook het antwoord op vraag 4 – wordt deze doelgroep – hoogbegaafde kinderen die door een gebrek aan passend aanbod thuiszitten – ook expliciet meegenomen.
Bent u bereid de Inspectie te vragen, vooruitlopend op bovengenoemde stappen, op (meer) welwillende en constructieve wijze te kijken naar initiatieven zoals «Agora Underground», gezien de waardevolle rol die zij voor veel kinderen vervullen?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een initiatief, zoals «Agora Underground», binnen de kaders van het experiment onderwijszorgarrangementen vallen? Zo nee, bent u bereid dit mogelijk te maken?
Voor het OZA-experiment kunnen scholen en samenwerkingsverbanden een aanvraag indienen als ze een initiatief vormen dat maatwerk biedt voor kinderen/jongeren met een complexe ondersteunings- en zorgbehoefte. Het gaat nadrukkelijk om de combinatie van onderwijs en zorg. Of Agora Underground valt binnen de kaders van het experiment zal pas beoordeeld kunnen worden op basis van een eventueel ingediende aanvraag. Bij de beoordeling en selectie van aanvragen wordt ook gekeken naar innovatieve concepten.
Het bericht ‘Honderden asielkinderen op wachtlijst voor onderwijs, Den Haag wil hulp van kabinet’ |
|
Paul van Meenen (D66), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Honderden asielkinderen op wachtlijst voor onderwijs, Den Haag wil hulp van kabinet»?1
Ja.
Herkent u het probleem dat verschillende steden moeite hebben om asielkinderen onderwijs te bieden? Zo ja, welke steden hebben hiermee te kampen naast Amsterdam en Den Haag? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen en in gesprek te gaan met gemeenten?
Ja, dit beeld herken ik. Ik krijg signalen uit verschillende delen van Nederland, waaruit blijkt dat gemeenten moeite hebben om asielkinderen onderwijs te bieden. Naast Amsterdam en Den Haag krijg ik onder andere signalen uit de gemeenten Haarlem, Haarlemmermeer, Gouda, Dronten, Almere/Lelystad, Nijmegen, Helmond, Middelburg, ’s-Hertogenbosch, Bergen op Zoom/Breda, Groningen en Deventer. Ik heb deze week gesproken met Den Haag over hun brief en hun voorstellen.
Daarnaast hebben zowel LOWAN PO als LOWAN VO recent een peiling onder alle gemeenten uitgevoerd, waar ze ingaan op de druk op het onderwijs voor asielkinderen. De uitkomsten van de vo-peiling is te vinden op https://www.lowan.nl/vo/nieuws/het-nieuwkomersonderwijs-onder-grote-druk/. De vragenlijst is naar 116 scholen met een Internationale Schakelklas (ISK) gestuurd. Daarvan hebben 79 scholen de vragenlijst ingevuld. Hiervan hanteert 60% een wachtlijst en 22% heeft geen wachtlijst, maar heeft ook geen capaciteit meer om nog leerlingen op te vangen. De po-uitkomsten verwacht ik op korte termijn.
Hoe kijkt u naar de voorstellen van de gemeente Den Haag, waarbij onder andere wordt gepleit om asielkinderen dezelfde regeling te bieden als kinderen die gevlucht zijn uit Oekraïne?
Zoals ik al aangaf, heb ik deze week gesproken met de wethouder en schoolbestuurders in Den Haag. Het is onder andere daar niet makkelijk om het onderwijs aan nieuwkomers vorm te geven. De voorstellen van Den Haag verdienen het dan ook om goed bekeken te worden Zoals ik in het gesprek heb toegelicht, blijft het mijn prioriteit dat nieuwkomers onderwijs volgen waarmee zij een zo groot mogelijke kans krijgen om in te stromen in vervolgonderwijs dat aansluit bij hun talenten. Het reguliere nieuwkomersonderwijs blijft daarvoor de beste plek. Pas als daar alle mogelijkheden binnen bestaande kaders aantoonbaar zijn uitgenut, wil ik kijken naar alternatieven. Ik ga verkennen wat de mogelijkheden zijn voor een ander type tijdelijke onderwijsvoorziening, meer toegespitst op de heterogeniteit van deze doelgroep. Ik wil bezien of daarin zowel het onderwijsaanbod als het landingsaanbod waar Den Haag over spreekt een plek kunnen krijgen. Daarbij moeten we ons wel ook rekenschap geven van de mogelijke negatieve effecten van zulke vormen van onderwijs op de doorstroming van nieuwkomersleerlingen naar het reguliere (vervolg)onderwijs.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat alle kinderen in Nederland onderwijs volgen en dat de ontstane wachtlijsten zeer onwenselijk zijn, mede gelet op het VN-Kinderrechtenverdrag dat stelt dat alle kinderen recht hebben op onderwijs?2
Ja. Het is voor de ontwikkeling van kinderen belangrijk dat zij naar school gaan.
Wat heeft u tot nu toe ondernomen om ervoor zorg te dragen dat alle asielkinderen toegang hebben tot onderwijs?
Het Ministerie van OCW heeft de afgelopen periode een ondersteunende rol gespeeld richting COA en gemeenten om hen te helpen bij het vormgeven van het onderwijs aan nieuwkomers. Deze verantwoordelijkheid van gemeenten kan ik niet overnemen: zij blijven grondwettelijk verplicht om onderwijs aan te bieden voor alle kinderen die woonachtig zijn in hun gemeente. Wel ben ik soepel geweest in het aanvragen van nieuwkomersbekostiging voor deze groep in het po (dat kon vaak buiten de peildata) en heb ik maatwerk in de nieuwkomersbekostiging mogelijk gemaakt, zowel voor leerlingen in het po als in het vo. De reguliere nieuwkomersbekostiging wordt vier keer per jaar uitgekeerd op basis van vier peildata. Omdat het aantal leerlingen op een school snel kan veranderen, kunnen scholen nu maandelijks doorgeven aan hoeveel nieuwkomers ze lesgeven. De bekostiging wordt daarop aangepast en is daarmee voor scholen beter op maat. Verder heeft het COA voor veel leerlingen die recent op grote tijdelijke opvanglocaties zijn gehuisvest de zorg voor het leerlingenvervoer op zich genomen.
Welke extra stappen kunt en gaat u zetten om ervoor te zorgen dat alle kinderen op korte termijn onderwijs kunnen volgen?
Op dit moment bezie ik samen met de inspectie van het Onderwijs, de PO-Raad, de VO-raad, de VNG en LOWAN PO en VO waar ruimte zit om de druk op het nieuwkomersonderwijs te verlichten. Zie hierover ook mijn antwoord op vraag 3. In het commissiedebat onderwijs aan vluchtelingen po/vo/mbo/ho van 30 november ga ik hier graag nader met u over in gesprek.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Commissiedebat Onderwijs aan vluchtelingen po/vo/mbo/ho van 30 november 2022?
Ja.
Verlaging van de urennorm als deeloplossing voor het lerarentekort en verhoging van de kwaliteit van lessen |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het pleidooi van de AOb en de VO-raad dat docenten minder tijd voor de klas hoeven te staan zodat zij meer tijd krijgen voor voorbereiding van lessen, ontwikkeling en professionalisering, de werkdruk vermindert en hun werkplezier en de kwaliteit van het onderwijs omhoog gaat?1
Ik begrijp goed dat leraren het pleidooi van de AOb en de VO-raad wenselijk vinden. Ik ga hiernaar kijken als onderdeel van verdere afspraken met de sociale partners. Dit is echter ook complex, omdat dit consequenties kan hebben voor bijvoorbeeld de onderwijskwaliteit, het curriculum, kansengelijkheid en leerresultaten. Als er per leraar minder lessen gegeven worden en het aantal leraren stijgt niet substantieel, kunnen er minder lessen gegeven worden. Daarom is het belangrijk om zorgvuldig met dit pleidooi om te gaan, met oog voor de eerdergenoemde consequenties. Over de voortgang van de afspraken met de sociale partners zal ik uw Kamer voor het commissiedebat van 15 december informeren.
Welke consequenties verbindt u aan het gegeven dat bij een korte peiling onder leraren van het Lerarencollectief 80% van de 116 respondenten meent dat voor een aantrekkelijker beroep en minder uitval en daarmee de bestrijding van het lerarentekort ontwikkeltijd nodig is?2
Allereerst wil ik benadrukken dat ik het belangrijk vind dat leraren voldoende ruimte hebben om hun lessen voor te bereiden en zich – samen met collega’s – verder te ontwikkelen. Daarom investeren we € 300 miljoen in de aanpak van de werkdruk in het vo en continueren we de werkdrukmiddelen in het po. De aantrekkelijkheid van het beroep heeft mijn hoogste prioriteit. De peiling komt overeen met de inbreng van betrokkenen uit het onderwijsveld naar aanleiding van de Kamerbrief over de lerarenstrategie.3In de update van deze Kamerbrief geef ik aan dat het belangrijk is om hier verder over te spreken.4 Ik ga hierover graag in gesprek met uw Kamer op 15 december.
In hoeverre werd sinds juni 2017 gestalte gegeven aan de uitvoering van de motie van de leden Van Meenen en Ypma om te komen tot een maximaal aantal lesuren van twintig per (fulltime) leraar voor het voortgezet onderwijs en acht dagdelen voor een (fulltime) leraar in het primair onderwijs?3
De wetgever bepaalt niet hoeveel lesuren leraren geven. Werknemers en werkgevers maken gezamenlijk afspraken over het maximaal aantal lesuren voor een (fulltime) leraar in de cao. Zo zijn de sociale partners in het vo tot overeenstemming gekomen over het maximaal aantal lesuren, zie paragraaf 8.2 van de cao vo 2022–2023.
Rekent u verlaging van de urennorm tot de onorthodoxe maatregelen die nodig zijn bij de aanpak van het lerarentekort, waarover u schrijft in uw begroting?4 Zo neen, waarom dan niet?
De wettelijke urennormen voor onderwijstijd zijn verschillend voor het po en het vo. In de Kamerbrief over de update van de Lerarenstrategie stel ik voor om te kijken of, en hoe, we ruimte kunnen bieden in de wet- en regelgeving ten aanzien van onderwijstijd. Momenteel spreken we met de sociale partners over nadere afspraken rondom onderwijstijd. Hierover zullen wij uw Kamer informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat van 15 december a.s. over leraren en lerarenopleidingen?
Ja
De berichten dat het aantal tijdelijke contracten in het primair en voortgezet onderwijs ondanks de krappe arbeidsmarkt stijgt |
|
Peter Kwint |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Jaarcontracten vo ondanks krappe arbeidsmarkt naar record»1 en «Aandeel tijdelijke contracten basisonderwijs bereikt piekt»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat een op de vijf docenten en ondersteuners in het voortgezet onderwijs geen vast contract heeft, terwijl er nog altijd sprake is van een enorm tekort aan onderwijspersoneel?
In eerdere antwoorden op Kamervragen3 heb ik aangegeven dat ik het onwenselijk vind als het aandeel tijdelijke contracten op scholen te ver oploopt. Volgens de meest recente cijfers (over 2021) ligt het aantal tijdelijke contracten voor docenten in het voortgezet onderwijs op 20%. Het uitgangspunt van het kabinet is dat structureel werk in principe wordt georganiseerd op basis van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd.
Gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt en het lerarentekort, is het zaak voor scholen om docenten te binden en te behouden. Een vast contract hoort daarbij. Als nieuw personeel met een jaarcontract begint, is het gewoonlijk met uitzicht op vast. Dit ligt vast in de cao’s po en vo. Ik vind het ook belangrijk dat nieuwe leraren snel uitzicht hebben op een vast contract. Daarom wil ik hier met de sociale partners graag nog verdergaande afspraken over maken, in lijn ook met de aangenomen motie van de leden EL Yassini en Paul4. Mijn ambitie is om hier zo snel mogelijk, liefst nog dit schooljaar concreet invulling aan te geven. Mocht dit onverhoopt niet het gewenste resultaat hebben, dan zal ik dit, conform de onlangs aangenomen motie Kwint5, invullen bij het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid.
Hoe duidt u het stijgend aantal tijdelijke contracten in het primair onderwijs, terwijl er nog altijd veel geld op de plank ligt bij onderwijsbesturen?
Voor het primair onderwijs blijkt uit de cijfers van DUO dat het aandeel tijdelijke contracten in de afgelopen jaren schommelt rond de 10%. Voor het kerstreces ontvangt u van mij de trendrapportage met de meest actuele gegevens over onderwijspersoneel in de verschillende onderwijssectoren. Daarin zien we dat in het po het aandeel tijdelijke contracten is gestegen van 11% in 2020 naar 12% in 2021.
Zoals ik in eerdere antwoorden op Kamervragen6 heb genoemd, is het ingewikkeld om precies de vinger te leggen op de oorzaak van de schommelingen van tijdelijke contracten per sector. In algemene zin zijn de relatief hoge aantallen pensioneringen (van vast personeel) hierop van invloed. Verder begint nieuw personeel veelal met een tijdelijk contract (gewoonlijk met uitzicht op vast). Als gevolg van de extra financiële middelen zoals de werkdrukgelden en subsidies, die sinds 2020 zijn vrijgemaakt in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs (NPO), is veel nieuw personeel ingestroomd.
Deelt u de zorgen dat onderwijstalent verloren gaat door tijdelijke contracten, zoals ook Jelmer Evers stelt in het artikel «Jaarcontracten vo ondanks krappe arbeidsmarkt naar record»3? Kunt u uw antwoord toelichten?
Jelmer Evers stelt dat veel talent verloren gaat doordat de kans op uitval voor beginnende docenten met een tijdelijke aanstelling groter is dan voor docenten met een vast contract. Hoewel we niet zeker weten of een tijdelijk contract de reden is dat startende leraren vaker uitstromen dan leraren met een vast contract, onderstreept dit naar mijn idee wel het uitgangspunt van het kabinet dat structureel werk in principe georganiseerd moet worden op basis van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Uit analyses van personeelsgegevens blijkt dat leraren met een tijdelijk dienstverband vaker uitstromen dan docenten met een vast dienstverband. Daarnaast blijkt dat de helft van degenen, die als leraar uitstroomt, in de jaren daarna weer terugkomt. De uitstroom van docenten in het vo blijkt bij nadere bestudering van de cijfers dus minder zorgwekkend dan op het eerste gezicht lijkt. Desondanks ga ik mij, zoals eerder gezegd, de komende tijd graag hard maken voor een stijging van het aantal vaste contracten.
Hoe is de verhouding tussen tijdelijke en vaste contracten in het primair onderwijs en het voortgezet beroepsonderwijs? Hoe verklaart u eventuele verschillen?
In het po is het aandeel vaste contracten van leraren relatief hoog. Het percentage leraren met een vast contract schommelt de laatste jaren net onder de 90% (89% in 2020 en 88% in 2021). In het vo ligt het aandeel vaste contracten van leraren vrij constant iets boven de 80% (81% in 2020 en 80% in 2021).8
Hier is geen onderzoek naar gedaan, maar een verklaring voor deze verschillen zou kunnen zijn dat er verschillen in organisatie bestaan tussen po en vo. Dit kan gevolgen hebben voor de behoefte aan flexibiliteit (maatwerk) en het gebruik van tijdelijke contracten op een school. Leraren in het primair onderwijs zijn mogelijk flexibeler inzetbaar om elders binnen de school ingezet te worden dan leraren in het voortgezet onderwijs vanwege de vakkenstructuur in het vo. Verder kunnen mogelijk ook zaken als krimp, personeelstekorten en mobiliteit een rol spelen bij het meer of minder inzetten van tijdelijke en vaste contracten.
Bent u het ermee eens dat de inhuur van onderwijspersoneel via commerciële uitzendbureaus het bieden van vaste contracten tegenhoudt? En hoe staat het na vier jaar met de uitvoering van de gewijzigde motie Kwint/Westerveld over het beperken van het gebruik van uitzendbureaus in het onderwijs?4
Ons beeld is niet dat inhuur van personeel via uitzendbureaus in de weg staat aan het bieden van vaste contracten door schoolbesturen. Zoals in eerdere antwoorden op Kamervragen10 is opgemerkt, is de inhuur van personeel ook in deze tijden van arbeidskrapte soms nodig, bijvoorbeeld voor vervanging bij ziekte. Maar ik vind het daarbij van belang dat personele middelen doelmatig worden besteed. Met het oog hierop heeft OCW bij de sectororganisaties de suggestie overgebracht om in de volgende cao’s (vanaf mei 2023) bepalingen op te nemen over een maximumtarief voor inhuur van medewerkers. Daarnaast maak ik met sociale partners graag afspraken over hoe we regionaal vorm kunnen geven aan gezamenlijk werkgeverschap, bijvoorbeeld met regionale invalpools, zodat het gebruik van commerciële uitzendbureaus kan worden terug gedrongen. Dit is in lijn met de aangenomen motie van de leden Kwint en Westerveld.11
Hoe beoordeelt u de uitspraak van arbeidsmarkteconoom Frank Cörvers (Universiteit Maastricht), waarin hij stelt dat het lerarentekort door de Nationaal Programma Onderwijs (NPO)-gelden nog veel verder is opgeblazen5?
Cörvers stelt dat het lerarentekort door de NPO-gelden verder is opgeblazen omdat we geld proberen uit te geven aan extra mensen die er niet zijn. Zoals in de Tweede voortgangsrapportage NPO13 (p.26) beschreven staat, is het voor veel scholen een uitdaging om personeel te vinden voor de uitvoering van interventies van het NP Onderwijs. Toch slagen veel scholen er in om de werkgelegenheid die ontstaat door het NP Onderwijs in te vullen, blijkt ook uit gegevens van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). We zien in de periode tussen oktober 2020 en oktober 2021 een toename van personeel, zowel in het po als in het vo. Het gaat hier om zowel onderwijsgevend als onderwijsondersteunend personeel.14 Het zou mooi zijn als we een deel van de toename ook blijvend voor het onderwijs kunnen behouden. Het aannemen van onderwijsondersteunend personeel kan een belangrijke bijdrage leveren aan de aanpak van de tekorten, doordat leraren ontlast kunnen worden en meer tijd aan het primaire proces kunnen besteden.
Hoe kijkt u naar de suggestie van Frank Cörvers om het percentage tijdelijke en flexibele contracten aan een maximum te binden?
Dit kabinet werkt een breed pakket maatregelen uit om het aandeel flexibele arbeid in alle sectoren, inclusief de onderwijssectoren, terug te dringen. Zie hiervoor de Hoofdlijnenbrief arbeidsmarkt van 5 juli 2022.15 Samen met de sociale partners in het onderwijs wil ik afspraken maken om het aandeel vaste contracten in het primair en voortgezet onderwijs te verhogen. In deze gesprekken betrek ik ook de aangenomen motie Westerveld over het opnemen van streefcijfers voor vaste contracten in de OCW-begroting 2024.16
Hoeveel scholen hebben er op dit moment (nog) te maken met krimp in de vorm van dalende leerlingenaantallen, uitgesplitst naar het primair en voortgezet onderwijs?
In het primair onderwijs heeft ongeveer 55% van de vestigingen momenteel te maken met dalende leerlingaantallen, in het vo is dat ongeveer 45%.17
Klopt het dat in het primair onderwijs de leerlingenaantallen weer gaan groeien vanaf 2025? En is dit ook het geval voor het voortgezet onderwijs? Bent u het er dan mee eens dat dit geen goede reden is voor scholen om leraren geen vast contract aan te bieden?
Voor het primair onderwijs wordt inderdaad verwacht dat de leerlingaantallen landelijk vanaf 2025 weer gaan groeien. Het voortgezet onderwijs krijgt door het doorstromen van de leerlingen vanuit het primair onderwijs de komende jaren met de daling te maken die het primair onderwijs al achter de rug heeft. Dus daar wordt een stijging van de leerlingaantallen pas tegen 2031 verwacht.
Een landelijke daling of stijging betekent echter niet dat dit voor alle scholen het geval is. Zoals uit de percentages van de vorige vraag kan worden geconstateerd, heeft ook een groot deel van de scholen een trend die tegen de landelijke in gaat. Een goed voorbeeld is dat de leerlingaantallen in het primair onderwijs de afgelopen jaren landelijk zijn gedaald, terwijl ze in de grote steden zijn gestegen. Dit heeft mede bijgedragen aan de grotere lerarentekorten aldaar.
Dus zeker in het voortgezet onderwijs, maar ook in een deel van het primair onderwijs, zullen veel vestigingen van scholen ook de komende jaren te maken hebben met dalende leerlingaantallen.
Scholen kunnen verschillende redenen hebben voor het aanbieden van tijdelijke contracten. Zoals eerder benoemd, worden tijdelijke contracten meestal aangeboden aan mensen die net beginnen in hun baan, waarbij doorgaans een vooruitzicht op een vaste aanstelling wordt geboden.
Welke effecten hebben de maatregelen, die het kabinet momenteel neemt om het aandeel tijdelijke contracten terug te dringen en om vaste contracten de norm te laten worden in het onderwijs?
Het beoogde effect van de maatregelen is uiteraard om het aandeel vaste contracten, ook in het onderwijs, zo hoog mogelijk te laten zijn. We blijven goed monitoren hoe het aandeel vaste contracten zich in de verschillende onderwijssectoren ontwikkelt. Dit wordt jaarlijks door DUO bijgehouden, op basis van de personeelsgegevens die scholen aanleveren, en jaarlijks zenden we die monitoring aan uw Kamer in de Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren po, vo en mbo. We kunnen nu nog geen effecten zien van de maatregelen die uiteen zijn gezet in de eerder genoemde Hoofdlijnenbrief arbeidsmarkt van 5 juli 2022, die het kabinet op dit moment uitwerkt.
Welke actie(s) onderneemt u om het hoge aandeel vacatures in het onderwijs voor een kleine arbeidsomvang terug te brengen?
Ik hecht grote waarde aan het stimuleren van meer uren werken en het aanbieden van grotere arbeidscontracten. Dit is een belangrijk onderwerp uit het coalitieakkoord en samen met sociale partners in het primair en voortgezet onderwijs heb ik daarover afspraken gemaakt in de werkagenda bij het onderwijsakkoord Samen voor beter onderwijs van 22 april 2022.18
Ik spreek werkgevers erop aan ernaar te streven zo aantrekkelijk mogelijke banen aan te bieden. Via de RAP-regeling faciliteer ik regionale samenwerking tussen schoolbesturen. Door regionale samenwerking zijn schoolbesturen beter in staat vervanging en mobiliteit gezamenlijk op te pakken. Dit draagt bij aan het terugdringen van vacatures met een kleine arbeidsomvang. In de laatste RAP-regeling heb ik voor schoolbesturen de verplichting opgenomen om gezamenlijk een strategisch personeelsplan in de regio op te stellen. Hierdoor krijgen schoolbesturen meer inzicht in de gezamenlijke toekomstige personeelsbehoefte en kunnen ze beter passende en grotere banen aanbieden.
Zou het verplicht aanbieden van een vast contract na één jaar een onorthodoxe maatregel van u kunnen zijn om het lerarentekort aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten? En heeft u wellicht ook andere ideeën over onorthodoxe maatregelen om het aandeel vaste contracten in het onderwijs op korte termijn te laten stijgen?
Het aanbieden van een vast contract na een jaar is al gebruikelijk in het primair en voortgezet onderwijs. Dat is geregeld in de cao’s. Ik zie dat veel schoolbesturen hiernaar handelen. Slechts in zeer bijzondere situaties kan ook na het eerste tijdelijke jaarcontract nog een tweede tijdelijk contract worden aangegaan, voor ten hoogste een jaar. Samen met de PO-Raad en de VO-raad wil ik afspraken maken om het aandeel vaste contracten verder te verhogen, en meer startende leraren snel uitzicht te geven op een vast contract. Mijn ambitie is om hier zo snel mogelijk, liefst nog dit schooljaar concreet invulling aan te geven. Mocht dit onverhoopt niet het gewenste resultaat hebben, dan wil ik dit invullen bij het wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid. Zie verder ook de antwoorden op de vragen 2 en 8.
Bijlesbureaus die misbruik maken van ouders |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Basisscholen waarschuwen voor bijlesbureaus: «Ouders liggen krom terwijl hun kind de lessen niet nodig heeft»» en de beantwoording van de schriftelijke vragen van de Amsterdamse SP-fractie over dit bericht?1, 2
Ja, hiermee ben ik bekend.
Zijn er meer steden waar commerciële bijlesbureaus flyers uitdelen – of op andere wijze reclame maken – om zo op slinkse wijze ouders onder druk te zetten om bijles af te nemen voor hun kind(eren)?
Hierover heb ik onvoldoende onderzoek of peilingen uitgevoerd. Mijn beeld is wel dat dit gebeurt. Ik ga daarbij uit van signalen die ik krijg, dat er (incidenteel) ook in andere plaatsen in Nederland flyers worden uitgedeeld en er reclame wordt gemaakt voor huiswerkbegeleiding.
Bent u het eens dat de beweging die nu ingezet wordt door commerciële bijlesbureaus linea recta ingaat tegen de uitspraak van de Kamer met het aannemen van de motie van de leden Westerveld en Kwint over geen reclame maken voor private aanbieders van schaduwonderwijs? Wat heeft het kabinet sinds het aannemen van deze motie bijna drie jaar geleden concreet gedaan om uitvoering te geven hieraan? En is de situatie nu beter of slechter dan toen de motie werd aangenomen?3
Ja, ik ben het met u eens dat reclame voor private aanbieders van schaduwonderwijs via scholen zeer onwenselijk is. Wat dat betreft juich ik het overigens toe dat deze scholen zich roeren en zich uitspreken tégen het gebruik van betaald aanvullend onderwijs. De laatste jaren is het aantal commerciële partijen dat aanvullend onderwijs aanbiedt gestegen. In dat opzicht is de situatie zeker niet verbeterd ten opzichte van een aantal jaar geleden. Meer dan een kwart van de leerlingen in het funderend onderwijs maakt op een manier gebruik van dit aanbod. Tegelijkertijd kunnen niet alle ouders bijles, huiswerkbegeleiding of examentraining betalen. Hierdoor treden er verschillen op tussen leerlingen.
Uw Kamer heeft mijn voorganger middels diverse moties opgeroepen om stappen te zetten rondom aanvullend onderwijs. In mijn brief van 29 juni jl. heb ik u geïnformeerd over de stappen die ik zet.4 Hieronder licht ik deze toe.
Uw Kamer heeft mij gevraagd betaald aanbod van aanvullend onderwijs op scholen te ontmoedigen en gratis aanbod te stimuleren. Ook verzocht u reclame voor aanvullend onderwijs via scholen te voorkomen. Ik vind het van belang dat ons onderwijs voor iedere leerling kansen biedt om zich optimaal te ontwikkelen, ongeacht de portemonnee van de ouders. Het inkopen van extra bijles, huiswerkbegeleiding of examentraining zou niet nodig moeten zijn. Het is onwenselijk wanneer het onderwijs meegaat in deze trend. Scholen horen leerlingen niet door te verwijzen naar commerciële bijlesbureaus.
In de brief schreef ik dat ik met de sectorraden in gesprek ga om tot strenge richtlijnen te komen. Deze gesprekken lopen en we zijn over de inhoud en de werkwijze in gesprek. Dit proces kost helaas tijd en duurt langer dan verwacht. Ik vind het goed dat u me hierop wijst en ik wil hierin ook tempo maken, maar het is nodig om de tijd te nemen voor het gesprek, om te komen tot een effectief resultaat. Ik richt me daarbij eerst op het onderwijs. Begin volgend jaar informeer ik u over de uitkomst van deze gesprekken.
Ondertussen sta ik in mijn communicatie naar scholen vaker stil bij de samenwerking met partijen die aanvullend onderwijs aanbieden. Mijn voorganger heeft in het kader van het NP Onderwijs een handreiking voor de inhuur van derde partijen opgesteld. Deze handreiking ga ik actualiseren en opnieuw onder de aandacht brengen bij scholen.
Begin 2023 zal de monitor naar aanvullend onderwijs starten. Dit is een vervolg op de monitor «Aanvullend en particulier onderwijs» uit 2019. Naar verwachting komt eind 2023 de monitor beschikbaar en wordt u hierover geïnformeerd. In de monitor wordt onderzocht wat de marktomvang is, hoe hoog de deelname van leerlingen is en welke kosten er per leerling worden gemaakt aan aanvullend onderwijs. De monitor gaat ook in op de toegankelijkheid en het aanbod vanuit scholen. Als laatste moet deze monitor ook inzicht geven in hoeveel onderwijsbudget er naar externe onderwijsbureaus doorstroomt. Dit vloeit voor uit een motie van het lid Ephraim.5
Hoe staat het met de gesprekken met scholen en gemeenten om onder andere het gebruik van commerciële bijlesbureaus te ontmoedigen, reclame via scholen te verbieden en gemeente hierbij te betrekken, zoals aangekondigd in de brief van 29 juni jl.? Kan de Kamer de uitkomst van deze gesprekken ontvangen voor de begrotingsbehandeling OCW?4
Zoals bij vraag 3 aangegeven, lopen momenteel de gesprekken met de sectorraden om tot strengere richtlijnen te komen. We voeren het gesprek over zowel de inhoud als de wijze waarop de afspraken kunnen worden vastgelegd. Daarvoor zijn tot nu toe verschillende opties verkend.
Als eerste is onderzocht of afspraken kunnen worden vastgelegd in een gedragscode. Doorgaans is dit een instrument waarin sector zichzelf afspraken oplegt. De overheid heeft hierin geen inhoudelijke rol, waardoor deze optie minder voor de hand ligt. Verder is bekeken of een convenant – opgesteld door het ministerie en de sectorraden – een geschikte vorm zou zijn, ook om gemeenten bij aan te haken. De VO-raad geeft de voorkeur aan een minder bindende vorm, zoals een handreiking. De Tweede Kamer heeft mij echter opgeroepen om daadwerkelijk afspraken met de sectorraden te maken en dat onderschrijf ik. De komende tijd spreek ik verder met de sectorraden om tot een passende vorm van afspraken te komen. Ik heb hier haast mee en had de hoop deze afspraken al te hebben. Ik zal spoedig in overleg treden met de sectorraden.
Bij deze gesprekken vind ik het van belang dat de richtlijnen effectief zullen zijn. In aanvulling daarop overweeg ik extra communicatie richting scholen en besturen in te zetten. Zoals ik heb toegezegd tijdens de OCW-begrotingsbehandeling informeer ik u begin volgend jaar opnieuw over de voortgang.
Vindt u het acceptabel dat iedereen op dit moment bijles mag verzorgen? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid ook hierover het gesprek aan te gaan en strengere eisen te stellen aan mensen die bijles mogen geven naast het hebben van een verklaring omtrent gedrag (VOG)?
Nee, zeker als het gaat om aanbod waar de school bij betrokken is, vind ik dat er waarborgen moeten zijn voor de veiligheid van leerlingen. Daarom breng ik nog deze winter een wetsvoorstel in internetconsultatie waarin staat dat scholen alleen personeel van aanbieders van aanvullend onderwijs mogen inhuren die een VOG bezitten.
Wanneer (bijles)docenten lessen verzorgen aan leerlingen moet dat natuurlijk met zorgvuldigheid worden gedaan. In het onderwijs zijn daar regels voor en wordt kwaliteitsbewaking nagestreefd, met name door de scholen en besturen zelf. Indien bijles wordt verzorgd in de privésfeer heb ik daar minder zicht op. De branche werkt zelf aan het opstellen van een keurmerk voor bijlesbureaus en huiswerkbegeleidingsinstituten. Dit moet het aanbod voor scholen overzichtelijker maken en de kwaliteit van bijles(docenten) waarborgen.
Op welke wijze kunnen scholen en gemeenten nu al de wervingspraktijken van commerciële bijlesbureaus inperken of stoppen?
Het onderwijsstelsel gaat uit van de autonomie en professionaliteit van scholen. Dit geldt ook voor de keuze van scholen om expertise of ondersteuning van een private partij in te zetten. Schoolleiders en leraren zijn meestal goed in staat die keuzes weloverwogen te maken. Het staat scholen vrij om de huiswerkbegeleiding instituties en bijlesbureaus te weren.
Zoals omschreven bij het antwoord op vraag 3, 4 en 5 ben ik met een pakket aan maatregelen aan de slag. Zo werken we vanuit de overheid, vanuit de schoolbesturen en vanuit de branche van aanvullend onderwijs aan verdere regulering, met kansen voor alle kinderen als belangrijkste uitgangspunt.
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling OCW?
Het is me helaas niet gelukt u antwoord te geven voor de begrotingsbehandeling. Tijdens de begrotingsbehandeling heb ik uw vragen over dit onderwerp schriftelijk beantwoord.
De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over het Cornelius Haga Lyceum |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Raad van State) waarin wordt geoordeeld dat er geen wanbeheer was op het Cornelius Haga Lyceum1? Zo ja, wat vindt u van deze uitspraak?
De uitspraak van de Raad van State is mij bekend. Het geschil draaide om de interpretatie van de wettelijke termen wanbeheer, ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatig handelen. Ik vind het positief dat de Raad van State meer duidelijkheid heeft gegeven over de voorwaarden en limieten van deze begrippen en dat we in toekomstige casuïstiek kunnen terugvallen op deze jurisprudentie.
Specifiek voor de casus rondom het Cornelius Haga Lyceum (hierna: CHL), waarvan de Stichting Islamitisch Onderwijs (hierna: SIO) het bevoegd gezag is, voel ik me gesterkt in de uitspraak van de Raad van State dat er wel degelijk onrechtmatige handelingen zijn gedaan door de toenmalige directeur-bestuurder. Nu SIO de door haar gevraagde helderheid heeft gekregen, is deze langlopende rechtszaak afgesloten en richt SIO zich hopelijk op het geven van goed onderwijs aan de leerlingen van het CHL.
Vindt u dat nu vaststaat dat de verwijten die jegens het Cornelius Haga Lyceum werden gemaakt flagrante leugens waren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om excuses te maken?
Nee. De aantijging dat er leugens zijn verspreid of verwijten zijn gemaakt ten aanzien van CHL of SIO werp ik verre van mij. Aan de beslissing om een aanwijzing te geven aan SIO lagen feitelijke, objectief tot stand gekomen rapporten van de inspectie ten grondslag waarin vele tekortkomingen werden geconstateerd. Zie hiervoor ook mijn antwoorden op de vragen 1, 4 en 5.
Bent u met uw oordelen en maatregelen, gezien de uitspraak van de Raad van State, te hijgerig geweest? Zo nee, waarom niet?
Nee. Mijn ambtsvoorganger heeft op basis van de toen beschikbare informatie terecht ingegrepen. Alleen was – zo bleek uit de uitspraak van de rechtbank in januari 2020 – een aanwijzing niet het juiste instrument.
De vraag is naar mijn mening niet of er te «hijgerig» is gehandeld, maar of er voldoende instrumenten waren om in te grijpen als een bestuurder niet functioneert. Met het wetsvoorstel Uitbreiding bestuurlijk instrumentarium waarover ik uw Kamer in de brieven van 30 mei 2022 en 28 juni 2022 heb geïnformeerd ga ik ervan uit dat ik in een vergelijkbare situatie in het belang van de leerlingen sneller kan ingrijpen.2
Wat leidde ertoe dat u vond dat sprake was van financieel wanbeheer? Met andere woorden: hoe bent u tot dat standpunt gekomen? Hoe reflecteert u nu op dit standpunt, nu de Raad van State heeft geoordeeld dat er geen sprake was van financieel wanbeheer?
De Rechtbank Amsterdam oordeelde (ECLI:NL:RBAMS:2020:226, 20 januari 2020) dat er sprake was van wanbeheer in de zin van ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatig handelen, maar dat de gegeven aanwijzing, te weten het vervangen van het bestuur, in dit geval niet evenredig was. Na deze uitspraak zijn zowel SIO als mijn voorganger in beroep gegaan. Mijn voorganger trok het hoger beroep tegen vernietiging van de aanwijzing om moverende redenen al in.3 SIO gaf bij de zitting aan het oordeel wanbeheer onterecht te vinden. Ook ik heb tijdens de zitting aangegeven dat de onrechtmatigheid van deze uitgaven op zichzelf bezien niet zouden hebben geleid tot de kwalificatie wanbeheer. Met de uitspraak van de Raad van State is het oordeel van de rechtbank Amsterdam herzien.4
Had u kennisgenomen van het conceptonderzoek van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie) uit 2018, waarin werd geconcludeerd dat er geen sprake was van financieel wanbeheer? Waarom koos u voor de meest strenge veroordeling van de school, terwijl de inspectie eerst vond dat er geen sprake was van financieel wanbeheer? Waarom koos u niet voor een andere, zachtere aanpak?
Mijn oordeel baseer ik op vastgestelde rapporten van de inspectie, niet op conceptrapporten. Afgezien van het feit dat ik formeel geen aanwijzing kan geven op basis van een conceptrapport, zou ik dat ook buitengewoon onverstandig vinden.
In dit specifieke geval werden, voordat het conceptrapport definitief werd, zeer zorgelijke signalen ontvangen over onder meer de veiligheid, de onderwijskwaliteit en mogelijke bestuurlijke en financiële tekortkomingen. Op basis daarvan heeft de inspectie terecht besloten het conceptrapport niet vast te stellen en het onderzoek voort te zetten, te verbreden en te verdiepen.
Dit geïntensiveerde onderzoek heeft geleid tot een rapport dat op 29 mei 2019 werd vastgesteld. De conclusies van dit rapport waren ronduit zorgelijk: onder meer op financieel en bestuurlijk vlak, op het gebied van de kwaliteitscultuur en het burgerschapsonderwijs werden tekortkomingen geconstateerd. Hoofdconclusie was dat de inspectie er geen vertrouwen in had «dat het bestuur in de huidige samenstelling in staat zal zijn aan de herstelopdrachten (…) te voldoen» (p. 2).
Omdat de leerlingen van CHL het best mogelijke onderwijs verdienen is vervolgens op 16 september 2019 een bestuurlijke aanwijzing gegeven aan SIO. Het oordeel van de Raad van State op 19 oktober jl. verandert niets aan de conclusie die in 2019 getrokken werd: er waren ernstige tekortkomingen in de onderwijs- en bestuurskwaliteit van CHL en SIO en deze moesten op de kortst mogelijke termijn opgeheven worden, in het belang van leerlingen en medewerkers.
Mijn aanpak is altijd gebaseerd op proportionaliteit, ook bij ernstige tekortkomingen. Dat is ook het «normale proces»: de inspectie constateert tekortkomingen en geeft herstelopdrachten die het bestuur vervolgens oppakt. Deze maatwerk-aanpak staat of valt echter met de bereidwilligheid van het bestuur. Daar was in dit geval geen sprake van. De herstelopdrachten opgenomen in het rapport van 29 mei 2019 zijn – nog steeds – niet geheel uitgevoerd. Wellicht ten overvloede merk ik op dat alle drie de afdelingen zeer zwak zijn en dat het bestuur voor het derde achtereenvolgende jaar onder Aangepast financieel toezicht van de inspectie staat. Bij niet-bereidwillige besturen is een zachtere aanpak zinloos, daar past slechts handhaving.
Heeft u ook kennisgenomen van het oordeel van de Raad van State dat er evenmin sprake was van ongerechtvaardigde verrijking? Kunt u reflecteren op deze uitspraak en uw rol ten aanzien van dit ongegronde verwijt?
Ja. Het oordeel van de Raad van State van 19 oktober jl. dat er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking is gebaseerd op de constatering dat de onrechtmatige bestedingen zijn terugbetaald. Dit kon de inspectie niet vaststellen daar de terugbetaling plaatsvond na vaststelling van het rapport in 2019. Er is hier dan ook geen sprake van een ongegrond verwijt. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Heeft u kennisgenomen van het oordeel van de Raad van State, dat de voormalige bestuurder van het Cornelius Haga Lyceum, de heer S. Atasoy, terecht onkosten had vergoed in de aanloop naar de opening van de school? Waarom was u in de veronderstelling dat deze kosten onrechtmatig waren? Hoe reflecteert u hierop?
De Raad van State oordeelt dat de inspectie terecht heeft geoordeeld dat de vergoeding van kosten aan de voormalig bestuurder onrechtmatig waren. De uitspraak geeft helder aan dat uitgaven voor de daadwerkelijke start van de school onrechtmatig zijn. Deze onrechtmatige uitgaven worden teruggevorderd.
De inspectie heeft in haar rapport van 29 mei 2019 geconstateerd dat voorafgaand aan de start van de school kosten zijn gemaakt die zijn voorgeschoten door de toenmalige directeur-bestuurder. Het oordeel van de inspectie luidde destijds dat deze uitgaven niet overeenkwamen met de bestedingsmogelijkheden zoals genoemd in de wet en derhalve onrechtmatig zijn. Dit oordeel is nu bevestigd door uitspraak van 19 oktober jl. van de Raad van State. Door de uitgaven ten laste te brengen van de reguliere bekostiging in het jaar 2017 heeft SIO onrechtmatig gehandeld;er was evenwel geen sprake van onrechtmatig handelen zoals bedoeld in artikel 103g, tweede lid, aanhef en onder d, van de WVO.
Welke lering gaat u trekken uit deze uitspraak?
Leerpunt van het geheel is dat het niet mogelijk zou moeten zijn dat een incapabel bestuur in staat is een school te stichten dan wel voor langere tijd te besturen. Het duurt – nog steeds – te lang om een bestuur dat bewezen niet functioneert te vervangen. Met een kwaliteitstoets wordt nu voor de stichting een nieuwe school onderzocht of het bestuur in staat wordt geacht een school adequaat te besturen. Het wetsvoorstel Uitbreiding bestuurlijk instrumentarium biedt meer ruimte om dan in te grijpen. De school is er voor de leerlingen, niet voor het bestuur.
Bent u bereid om excuses te maken aan het bestuur van het Cornelius Haga Lyceum? Zo nee, waarom niet?
Nee, excuses zijn niet aan de orde. Er is sprake geweest van een zorgvuldig proces. Zie mijn antwoorden op vragen 2, 3, 4 en 5.
Hoe kan het dat, na de onterechte beschuldiging van banden met het Kaukasus Emiraat en met «salafistische aanjagers», er zo veel fouten zijn gemaakt in deze casus? Erkent u dat fout op fout is gestapeld?
De kwalificaties dat «er zo veel fouten zijn gemaakt» en dat «fout op fout is gestapeld» in deze casus herken ik niet. Zie verder mijn antwoord op vragen 4, 5 en 8.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze fouten in het vervolg te voorkomen?
Zie antwoord vraag 10.
Beseft u dat uw handelen mede heeft geleid tot gevoelens van onbegrip van en uitsluiting bij een grote groep mensen? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen om deze gevoelens weg te nemen?
Ja, ik ben er mij bewust dat als – objectief – wordt vastgesteld dat er sprake is van onrechtmatig handelen het verwijt kan klinken dat deze vaststelling specifiek gericht is op een bepaalde groep. Bij de SIO is en wordt door de inspectie vastgesteld of aan de wettelijke eisen voldaan. Dat was en is nog steeds niet het geval. Gevoelens van onbegrip, hoe begrijpelijk wellicht ook, leveren dan geen bijdrage aan de verbetering van het onderwijs. De vraag waar het naar mijn menig om draait is of de kwaliteit van onderwijs of bestuur ondermaats is. Dan moeten scholen, ouders, besturen, inspectie en ministerie er alles aan doen om op de kortst mogelijke termijn de kwaliteit weer op orde te krijgen. Dat zijn we verplicht aan de leerlingen. Gevoelens kunnen geen reden zijn om niet in te grijpen wanneer dat nodig is.
Deelt u het standpunt dat de huidige problemen op de islamitische school direct te herleiden zijn naar de wijze waarop verschillende overheden hebben gehandeld?
Nee. De huidige problematiek op het CHL is het gevolg van keuzes die het bestuur heeft gemaakt. In 2023 wordt door de inspectie herstelonderzoek uitgevoerd. Vanuit het continuïteitstoezicht monitort de inspectie tevens de financiële ontwikkelingen en de voortgang van de uitvoering van de maatregelen voor financieel herstel. Ik spoor de school en het bestuur aan om nog bestaande tekortkomingen op de kortst mogelijke termijn te herstellen, zodat de leerlingen van het CHL het onderwijs krijgen dat ze verdienen.
Beseft u dat de overheid de school onterecht heeft gestigmatiseerd?
Er zijn door de inspectie de afgelopen jaren tekortkomingen geconstateerd, overeenkomstige herstelopdrachten gegeven en (herstel)onderzoeken uitgevoerd. Ook is op basis van uiterst zorgelijke signalen en oordelen vanuit de inspectie een bestuurlijke aanwijzing gegeven aan SIO, die bij nader inzien door de rechtbank als disproportioneel beschouwd werd. In dit alles zie ik geen aanleiding om te spreken van stigmatisering.
Is, net zoals bij het toeslagenschandaal, sprake geweest van «institutionele vooringenomenheid»? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie geen enkel reden om te veronderstellen dat er bij SIO sprake was van institutionele vooringenomenheid. Voor alle scholen gelden ongeacht de grondslag dezelfde eisen. De onafhankelijke werkwijze van de inspectie garandeert een onbevooroordeeld en objectief toezicht op alle scholen in Nederland. Het onderzoek voorafgaand aan de rapporten van de inspectie is (zoals altijd) objectief en onafhankelijk uitgevoerd.
Bent u bereid om deze casus extern te laten onderzoeken om uit te sluiten dat sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie hier geen aanleiding toe. Zie mijn antwoord op vraag 15.
Thuiszitters in het funderend onderwijs |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel thuiszitters zijn er op dit moment?
De meest recente cijfers waar ik inzicht in heb, zijn de jaarlijkse verzuimcijfers over schooljaar 2020–2021. Deze verzuimcijfers heb ik in maart 2022 met de Tweede Kamer heeft gedeeld1. De cijfers over schooljaar 2021–2022 worden momenteel verzameld door DUO, ik informeer u begin 2023 hierover.
In schooljaar 2020–2021 waren er ruim 4.300 kinderen en jongeren die langer dan drie maanden niet naar school gingen. Ook waren er in dat schooljaar nog eens ruim 4.400 kinderen en jongeren die korter dan drie maanden maar langer dan vier weken niet naar school gingen. Deze aantallen gaan over leer- en kwalificatieplichtige kinderen en jongeren die ongeoorloofd verzuimen.2 Samen met de ruim 7.000 kinderen en jongeren met een vrijstelling op basis van psychische of lichamelijke gronden (artikel 5 onder a van de Leerplichtwet) betekent dit dat ruim 15.000 kinderen om verschillende redenen meerdere weken niet naar school gaan. Daarnaast zijn er nog meer kinderen en jongeren die veel of langdurig geoorloofd (ziekte)verzuimen en kinderen en jongeren die één of meerdere malen korter dan zestien uur in vier weken verzuimen.
Hoe verklaart u de toename van het aantal vrijstellingen artikel 5 onder a Leerplichtwet (Lpw)?
Ook ik ben geschrokken van de toename van het aantal vrijstellingen. Hoewel er in veel gevallen goede redenen zijn voor ouders en verzorgers om een beroep te doen op een vrijstelling, is het zorgwekkend dat het aantal vrijstellingen al jaren oploopt. Op basis van de cijfers die ik via gemeenten ontvang heb ik geen verklaring voor de toename. Daarom ga ik deze toename van vrijstellingen meenemen in een breder onderzoek dat de Ministeries van VWS en OCW laten uitvoeren naar de vraag en het aanbod voor kinderen en jongeren met ondersteuningsbehoeften in jeugdzorg, onderwijs en kinderopvang en de keteneffecten hiervan. Het is belangrijk om beter zicht krijgen op eventuele belemmeringen in de keten voor het organiseren van het best passende aanbod voor kinderen. Een initieel onderzoek naar de aantallen (en ontwikkeling) van de problematiek en vervolgens naar de achterliggende en onderliggende factoren zal hier meer inzicht in geven. Ik informeer u begin 2023 over de stand van zaken van het onderzoek.
Daarnaast is onderdeel van het wetsvoorstel terugdringen verzuim dat de procedure van een vrijstelling op een aantal punten wordt aangescherpt. Dit moet ervoor zorgen dat een zo volledig mogelijke afweging gemaakt wordt van de noodzaak tot een vrijstelling en of deze wel in het belang is van het kind. Zo dient een onderwijskundige bij de procedure te worden betrokken en krijgt het samenwerkingsverband een rol. Hiernaast moet de duur van de vrijstelling aansluiten bij de geconstateerde problematiek van het betreffende kind. Het wetsvoorstel was tot voorkort in internetconsultatie en wordt naar verwachting voor de zomer van 2023 aangeboden aan de Tweede Kamer.
Hoe ziet de procedure eruit, zowel op papier als in de praktijk, om tot een vrijstelling artikel 5 onder a Lpw te komen?
Op hoofdlijnen ziet het huidige proces, dus voor de hiervoor genoemde aanpassingen via het wetsvoorstel terugdringen verzuim, er op papier als volgt uit. Ouders of verzorgers doen een beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 onder a van de Leerplichtwet bij de gemeente middels een kennisgeving. Deze kennisgeving moet vergezeld gaan met een verklaring van een door de gemeente aangewezen arts, niet zijnde de behandelend arts, of door een academisch geschoolde of daarmee bij ministeriële regeling gelijkgestelde pedagoog of psycholoog waaruit blijkt dat het kind niet geschikt geacht wordt om tot een school te worden toegelaten. De vrijstelling ontstaat van rechtswege op het moment dat de ouders of verzorgers een beroep op de vrijstelling doen en daarbij aan de voorwaarden voldoen. De leerplichtambtenaar heeft geen inhoudelijke rol, maar controleert of aan de voorwaarden is voldaan, zoals of het advies van de arts aanwezig is.
In de praktijk kan de invulling per gemeente wat verschillen omdat het handhaven van de leerplicht een gemeentelijke taak is. Binnen de wettelijke kaders van de Leerplichtwet geven gemeenten zelf invulling geven aan deze taak, afhankelijk van de inrichting van het gemeentelijk beleid.
Hoe vaak komt het voor dat een school zich handelingsverlegen verklaart en in welk deel van de gevallen wordt een andere school gevonden voor een kind?
Ik beschik niet over cijfers over hoe vaak dit voorkomt. Scholen hebben zorgplicht, waardoor scholen ervoor moeten zorgen dat leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte altijd een passende plek krijgen. Wanneer de school de extra ondersteuning voor een leerling niet kan bieden, zoekt de school in samenwerking met ouders en zo nodig het samenwerkingsverband een passende onderwijsplek op een andere school. Het samenwerkingsverband is immers verantwoordelijk voor een dekkend netwerk van voorzieningen. Sinds 2019 spreekt de inspectie de scholen in het vierjaarlijks onderzoek expliciet aan op de naleving van de zorgplicht.
Hoe gaan samenwerkingsverbanden om met hun wettelijke taak om een dekkend aanbod aan ondersteuning te hebben voor een leerling, ook als die leerling niet op een school ingeschreven staat?
Het samenwerkingsverband beschrijft in het ondersteuningsplan hoe de basis en extra ondersteuning voor een dekkend aanbod in de regio zorgen. Dit wordt elke vier jaar herzien. De zorgplicht van de school geldt zodra een kind of jongere is aangemeld of ingeschreven. Ouders/verzorgers zijn volgens de Leerplichtwet verplicht ervoor te zorgen dat hun kind als leerling van een school staat ingeschreven. Wettelijk gezien hebben samenwerkingsverbanden en scholen geen directe taak in het ondersteunen van leerlingen die niet zijn ingeschreven.
Om te voorkomen dat kinderen en jongeren die niet ingeschreven zijn op een school buiten de boot vallen, is het project «WEL in ontwikkeling» gestart. Doel hiervan is ervoor te zorgen dat kinderen en jongeren die niet ingeschreven zijn in het onderwijs te helpen de afstand tot onderwijs te verkleinen en hen weer in ontwikkeling te brengen. In de eerste fase is in pilotregio’s een aanpak ontwikkeld die de te maken beweging ondersteunt. In deze regio’s zijn er bijeenkomsten geweest voor samenwerkingsverbanden en is een start gemaakt met het uitwerken van casussen van kinderen en jongeren. De tweede fase omvatte de mogelijkheid voor samenwerkingsverbanden een om subsidieaanvraag in te dienen. 103 samenwerkingsverbanden maakten hier gebruik van. Tot augustus 2025 zullen zij via regionale samenwerking deze kinderen en jongeren weer in ontwikkeling proberen te brengen.
Hoe vaak komt het voor dat er geen actie meer ondernomen wordt door samenwerkingsverbanden en andere betrokken partijen na een vrijstelling?
Na het ontstaan van een vrijstelling op grond van artikel 5 onder a van de Leerplichtwet, wordt er in principe door samenwerkingsverbanden en andere betrokken partijen geen actie meer ondernomen. Een vrijstelling wordt op dit moment voor de duur van één jaar of de gehele leerplichtige leeftijd afgegeven, waarbij in de eerste situatie opnieuw een vrijstelling aangevraagd moet worden. De gemeente wordt dan procedureel betrokken.
Op dit moment hoeft bij de procedure van een vrijstelling niet gekeken te worden naar de onderwijsmogelijkheden van een kind, waardoor de procedure van een vrijstelling nu onvoldoende rekening houdt met nieuwe (maatwerk) mogelijkheden binnen onderwijs en zorg. Dat vinden wij onwenselijk en daarom worden door middel van de nieuwe verzuimaanpak de volgende drie dingen geregeld:
Het doel hiervan is dat de afgifte van een vrijstelling alleen gebeurt in situaties waarin er redelijkerwijs geen vorm van onderwijs mogelijk is en waar (de ontwikkeling van) het kind of jongere bij gebaat is, ter voorkoming van onnodige vrijstellingen.
Deelt u de mening dat digitaal afstandsonderwijs een oplossing kan zijn voor leerlingen die dreigen uit te vallen?
Ja, die mening deel ik. Ik wil de beweging naar meer en beter digitaal afstandsonderwijs voor dreigende thuiszitters daarom versnellen, onder andere door scholen nu al te helpen bij het organiseren van digitaal afstandsonderwijs. Dat doe ik op dit moment bijvoorbeeld door het delen van goede voorbeelden en het geven van informatie op lesopafstand.nl. Hiernaast wordt op dit moment in samenwerking met Stichting Kennisnet hard gewerkt aan het verder ontwikkelen van de mogelijkheden voor digitaal afstandsonderwijs in Nederland.
Hoe vaak is bij scholen en samenwerkingsverbanden digitaal afstandsonderwijs al onderdeel van de aanpak om thuiszitters te voorkomen?
Hier heb ik op dit moment geen zicht op, aangezien hierover tot op heden geen cijfers werden verzameld of onderzoek naar werd gedaan. De coronapandemie heeft de mogelijkheden en kansen van digitaal afstandsonderwijs (voor een specifieke groep leerlingen) duidelijk naar voren gebracht. Mede daarom is het vormgeven van de Digitale School een onderdeel geworden van de thuiszittersaanpak. Kwantitatieve gegevensverzameling met betrekking tot afstandsonderwijs als onderdeel van de thuiszittersaanpak neem ik in de uitwerking mee. Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheid om op meer korte termijn al gegevens te verzamelen op een manier die niet belastend is voor scholen en bijdraagt aan de ontwikkeling van de Digitale School. Ik zal uw Kamer daarover informeren in de eerstvolgende voortgangsrapportage passend onderwijs.
Wat is de status van het wetsvoorstel onderwijskundig perspectief bij vrijstellingen?
Het wetsvoorstel onderwijskundig perspectief bij vrijstellingen op grond van artikel 5 onder a van de Leerplichtwet is opgegaan in het nieuwe wetsvoorstel terugdringen verzuim. Dit wetsvoorstel heeft deze zomer open gestaan voor internetconsultatie. Momenteel worden de reacties verwerkt en worden de gebruikelijke toetsen en adviezen gevraagd voordat het wetsvoorstel naar de Raad van State kan voor advies. Naar verwachting wordt het wetsvoorstel voor de zomer 2023 aangeboden aan de Tweede Kamer.
Waar kunnen ouders zich melden als, in hun ogen, het samenwerkingsverband niet voldoende actie onderneemt om schooluitval te voorkomen?
Ouders kunnen in eerste instantie contact zoeken met de onderwijsconsulenten via de website www.onderwijsconsulenten.nl. Zij kunnen de ouder, de school en het samenwerkingsverband helpen een oplossing te zoeken. Een ouder kan ook een klacht indienen tegen het samenwerkingsverband. Dit kan bij de Landelijk Klachtencommissie Onderwijs (LKC) (Stichting Onderwijsgeschillen).
Deelt u de mening dat het voor sommige kinderen beter is om parttime naar school te gaan en op die manier uitval te voorkomen?
Ja, die mening deel ik. Soms kunnen kinderen vanwege psychische of lichamelijke beperkingen tijdelijk of gedeeltelijk niet naar school. Het is dan mogelijk om deze leerlingen een op maat gemaakt onderwijsprogramma aan te bieden door af te wijken van het minimumaantal uren onderwijstijd3. Ondertussen blijft het mijn ambitie, en daarmee van dit Kabinet, om maatwerkmogelijkheden uit te breiden. Er wordt gewerkt aan combinaties van onderwijs en zorg op één locatie en de financiering van zorg in onderwijstijd wordt vereenvoudigd. En zoals ik bij mijn antwoord op vraag 7 ook noem, wil ik de beweging naar meer en beter digitaal afstandsonderwijs voor deze doelgroep versnellen. Dit kan juist een oplossing zijn voor kinderen die nu geen of slechts gedeeltelijk onderwijs kunnen volgen.
Het bericht ‘Onderwijs ontsnapt aan chaos met overname schoolboekenleverancier TLN’ en het bericht ‘Schoolboeken te laat geleverd: ‘Rommelig begin van nieuw schooljaar’’ |
|
René Peters (CDA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat door problemen bij één marktpartij de levering van schoolboeken aan meer dan een miljoen leerlingen in het voortgezet- en beroepsonderwijs in gevaar dreigde te komen?1, 2
Het is uitermate vervelend dat een deel van de scholieren en studenten langer heeft moeten wachten op hun schoolboeken. In het voortgezet onderwijs is dit voor een belangrijk deel te wijten aan internationale verstoringen in de logistiek. Hoewel de getroffen uitgever in het voortgezet onderwijs zich met overmacht geconfronteerd zag, had de communicatie aan scholen eerder op gang kunnen komen, zodat praktische oplossingen die de problemen voor scholen konden verzachten beter bekend waren.
In het mbo bestaat eveneens een leveringsprobleem. Hier is het probleem veroorzaakt doordat een van de grootste distributeurs (Studers) een belangrijk deel van haar logistieke dienstverlening heeft uitbesteed aan een gespecialiseerd bedrijf. Deze uitbesteding is niet vlekkeloos verlopen waardoor een gedeelte van de mbo-studenten een deel van hun leermiddelen te laat heeft ontvangen.
Instellingen en docenten in beide sectoren hebben hun best gedaan om ervoor te zorgen dat de leerlingen en studenten die nog niet over al het materiaal beschikten, zo goed mogelijk hun studiejaar konden starten. Dit hebben zij gedaan door lessen aan te passen en door hun studenten te voorzien van alternatieve leermiddelen, het aandragen van alternatieve openbare bronnen en door het kopiëren van boeken. Ook is ervoor gezorgd dat de meeste studenten en leerlingen die nog geen boek hebben ontvangen, wel beschikken over een digitale licentie. Op korte termijn zouden alle studenten hierover moeten beschikken.
Ik waardeer het dat scholen en docenten de afgelopen weken samen met uitgevers en distributeurs de schouders eronder hebben gezet om tot noodoplossingen te komen. Maar voorkomen is beter dan genezen. Ik wil onderstrepen dat deze partijen een verantwoordelijkheid hebben voor de continuïteit van het onderwijs. Coöperatie SIVON en stichting SEM evalueren op dit moment met alle betrokkenen de leveringsproblemen van de afgelopen periode. Ik zal op basis van de uitkomsten van deze evaluatie een gesprek beleggen met schoolbesturen en marktpartijen en SEM. Het doel is om bindende afspraken te maken over rolverdeling en verantwoordelijkheid zodat deze problemen zich in de toekomst niet meer voordoen.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel de prijzen van methodes op het gebied van Nederlands en wiskunde in de afgelopen drie jaar zijn gestegen?
In de afgelopen drie jaar zijn de prijzen van de methodes op het gebied van Nederlands en wiskunde per jaar gemiddeld 3 tot 4 procent gestegen.3 Deze prijsstijging geldt voor producten die over de jaren heen vergelijkbaar zijn. In de afgelopen jaren is gelijktijdig het gebruik van het nieuwe licentiefolioproduct (LiFo) in het voortgezet onderwijs sterk toegenomen. Met dit product bieden uitgevers een digitale licentie aan voor alle leerjaren en niveaus en hebben scholen de optie om een papieren leerwerkboek aan te schaffen. LiFo biedt scholen meer mogelijkheden om te variëren binnen de methode, maar pakt in de praktijk ook duurder uit. Deze verandering van productvorm kan niet verdisconteerd worden in een geaggregeerde prijsontwikkeling en is daarmee geen onderdeel van de 3 tot 4 procent.
In hoeverre moeten partijen die schoolboeken verkopen transparant zijn over de prijsopbouw, al helemaal aangezien er maar weinig concurrentie is op de markt en er een door de overheid gereguleerd boekenbudget voor scholen is?
De aanschaf van lesmateriaal is een aangelegenheid tussen scholen en markpartijen. Zij regelen in onderlinge contracten de voorwaarden waaronder producten en diensten geleverd worden. Ik onderschrijf het belang van transparantie op de leermiddelenmarkt, zodat scholen en docenten over alle informatie beschikken om doordachte keuzes te kunnen maken voor leermiddelen. In de beleidsreactie op de evaluatie van de Wet Gratis Schoolboeken kom ik met maatregelen die scholen beter zicht geven op de prijs en kwaliteit van leermiddelen.
Indien deze transparantie niet bestaat, bent u van mening dat dit wel noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe zou deze transparantie moeten worden geregeld?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven op welke plekken in de keten er problemen zijn rondom de levering van schoolboeken?
In het voortgezet onderwijs is er sprake van een te late levering van lesboeken bij een van de grote uitgeverijen (Noordhoff) door een logistiek probleem. Door een staking in de containerhaven van Hamburg deze zomer is een aantal containers met een vertraging in Rotterdam gelost. Wat daarnaast voor vertraging zorgde is dat een deel van de scholen pas vlak voor de zomer hun bestellingen hebben geplaatst. Dit maakte het voor distributeurs en uitgevers lastig om tijdig de juiste voorraden te bestellen.
In het mbo bestaat eveneens een leveringsprobleem. Hier is het probleem veroorzaakt doordat een van de grootste distributeurs (Studers) een belangrijk deel van haar logistieke dienstverlening heeft uitbesteed aan een gespecialiseerd bedrijf. Deze uitbesteding is niet vlekkeloos verlopen waardoor een deel van de mbo-studenten later (een deel van) hun leermiddelen hebben ontvangen.
De ontstane problemen zijn door een combinatie van incidentele en structurele factoren tot stand gekomen, mede als gevolg van toenemende afhankelijkheden in de leermiddelenketen. Er is structurele coördinatie nodig en betere afspraken tussen marktpartijen en het onderwijs om dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen. Ik roep partijen op en zal hen waar nodig aansporen om hun verantwoordelijkheid voor de continuïteit van het onderwijs te nemen.
Voortgezet onderwijs voor kinderen, die in de residentiele jeugdzorg en GGZ geen onderwijs of geen passend onderwijs hebben kunnen volgen |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Zijn de Ministers bekend met het artikel van Nienke van de Pal en Jason Bhugwandass op de site van ExpEx1, waarin zij vijf aanpassingen noemen, die instromen op hbo- en/of universitair onderwijs voor vwo-leerlingen, die in de jeugdzorg zijn gestrand, gemakkelijker kan maken?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat in de jeugdzorg voornamelijk vmbo- en praktijkonderwijs wordt aangeboden?
Ja, dit type onderwijs is passend voor het overgrote deel van de jongeren in de JeugdzorgPlus. Scholen behorende bij een jeugdzorgPlusinstelling zijn in de regel scholen voor voortgezet speciaal onderwijs. Het verbreden van het onderwijsaanbod maakt onderdeel uit van de herbezinning residentieel onderwijs waar de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs uw Kamer dit najaar verder over informeert.
Kunt u aangeven of de 21+ toets omlaag kan naar 18 jaar? Je moet 21 zijn voor een Colloquium Doctum, terwijl deze jongeren erbij gebaat zijn dat op 18 jarige leeftijd te doen.
We zijn niet voornemens algemeen de leeftijd voor het behalen van een colloquium doctum (wettelijke regeling die mensen van 21 jaar of ouder die onvoldoende vooropleiding hebben, de mogelijkheid biedt om tot een universitaire opleiding toegelaten te worden) te verlagen naar 18 jaar. Wel zien we dat het in specifieke gevallen soms lastig is om te voorzien in de specifieke wensen en behoeften van leerlingen en studenten. We zullen daarom met betrokken partijen zoals vo-scholen, hogescholen en universiteiten nagaan of er in specifieke gevallen afgeweken kan worden van de gehanteerde leeftijdsgrens voor het colloquium doctum. Daarbij willen wij goed oog hebben voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, het civiel effect van het vo-diploma en willen we dat het uitgangspunt in eerste instantie blijft dat leerlingen worden ondersteund om hun vo-diploma te behalen, bijvoorbeeld via het staatsexamen of het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo).
Wij zullen uw Kamer in het voorjaar van 2023 hier nader over informeren.
Kunt u specifiek voor deze groep het bindend studieadvies laten vervallen en toezien op meer maatwerk?
We zijn niet voornemens het bindend studieadvies voor een specifieke groep te laten vervallen. Het is onder de huidige wet- en regelgeving al mogelijk om te voorzien in maatwerk rond het bindend studieadvies (bsa). Op grond van de wet zijn instellingen voor hoger onderwijs verplicht bij het afgeven van een (negatief) bsa de persoonlijke omstandigheden van de student in acht te nemen.2 Denk hierbij aan ziekte, bijzondere familieomstandigheden en lidmaatschap van bepaalde organisaties. Het is aan instellingen zelf om samen met de student na te gaan in hoeverre hij/zij, gezien de persoonlijke omstandigheden, in staat kan worden geacht om het bsa alsnog te halen binnen een nader te bepalen termijn of te besluiten om geen afwijzing te verbinden aan het studieadvies.
Wat vindt u van de suggestie om het propedeusediploma weer in te voeren?
Universiteiten zijn niet wettelijk verplicht om een propedeusediploma af te geven, maar mogen dit wel.3 Een verplichting is niet nodig omdat studenten al het recht hebben op bewijsstukken voor alle behaalde studieresultaten. Met deze bewijsstukken kan een student eventueel bij een andere opleiding vrijstelling vragen voor behaalde vakken. Wanneer een student wisselt van studie kan hij/zij dus ook zonder een propedeusediploma aantonen welke vakken zijn behaald en kan er overleg plaatsvinden over eventuele vrijstellingen.
Voor hbo-opleidingen heeft het propedeusediploma een grotere toegevoegde waarde aangezien het behalen van een propedeusediploma in het hbo toegang geeft tot wo-bacheloropleidingen. Dat betekent dat wanneer een student beschikt over een propedeusediploma de ho-instelling oordeelt of die behaalde propedeuse ten minste gelijkwaardig is aan een vwo-diploma waaruit de kennis, het inzicht en de vaardigheden die nodig zijn om de universitaire bachelorstudie succesvol af te ronden blijken.
Deelt u de mening dat voor jongeren, die geen vwo diploma hebben kunnen halen, het propedeuse diploma inschrijving aan een andere universiteit of studie gemakkelijker maakt?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid deze jonge mensen een dekkende tegemoetkoming te geven? En wellicht voor deze specifieke groep jongeren de vavo onder de studiefinanciering te laten vallen?
We zijn niet voornemens om de tegemoetkoming voor meerderjarige scholieren aan te passen en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) onder de studiefinanciering te plaatsen. Vavo-scholieren kunnen namelijk reeds in aanmerking komen voor verschillende tegemoetkomingen en voorzieningen.
Voor jongeren in het voortgezet onderwijs en in het vavo is er de tegemoetkoming scholieren. Deze tegemoetkoming is een gift en vergelijkbaar met studiefinanciering. Net als studiefinanciering bestaat de tegemoetkoming scholieren uit een basistoelage (met onderscheid uit- en thuiswonend) en een aanvullende toelage (afhankelijk van het inkomen van de ouders). Voor vavo-scholieren is de maximale aanvullende toelage hoger dan bij regulier voortgezet onderwijs. Als de (vavo-)scholier daarnaast lesgeld of instellingscursusgeld moet betalen, ontvangt deze daar ook een vergoeding voor.
Scholieren die hun vavo-opleiding in deeltijd volgen, bijvoorbeeld omdat ze een baan hebben naast de opleiding, kunnen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in het cursusgeld en de schoolkosten, afhankelijk van het aantal te volgen lesminuten per week.
Scholieren die door een beperking of chronische ziekte niet naast hun studie kunnen werken, kunnen via hun gemeente aanspraak maken op op de studietoeslag, aanvullend op de tegemoetkoming scholieren.
Het UWV biedt voorzieningen voor scholieren die hulp nodig hebben bij het onderwijs, bijvoorbeeld als niet kan worden gereisd met het OV vanwege een beperking. Deze voorzieningen kunnen naast de tegemoetkoming scholieren verstrekt worden. We zullen via de website van DUO deze mogelijkheden actiever onder de aandacht van studenten en scholieren brengen.
Op 24 juni 2021 is er een brief aan uw Kamer gestuurd waarin staat welke beleidsopties gekozen zouden kunnen worden om ervoor te zorgen dat reiskosten voor vavo-scholieren geen belemmering zijn voor het volgen van onderwijs.4 De voor- en nadelen van de opties worden in de brief toegelicht. De komende periode zullen deze opties nader worden bezien ter voorbereiding op besluitvorming.
Bent u bereid om voor kinderen uit de jeugdzorg, die staatsexamen moeten doen ook de duimregeling toe te passen? De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs heeft de eisen voor diploma’s versoepeld vanwege corona. Met de duimregeling mochten leerlingen hun vinger op 1 vak houden, dat vervolgens niet meetelt in de beoordeling. Kinderen in de jeugdzorg zijn vaak gedepriveerd van onderwijs. Ook zij «leggen een parcours af met stenen in hun rugzak».
Voor de waarde en de transparantie van het diploma is het van groot belang dat er één uitslagbepaling geldt voor alle leerlingen, inclusief staatsexamenkandidaten, die in een bepaald jaar hun diploma behalen. Zo is er voor de samenleving en vervolgonderwijs duidelijk aan welke eisen leerlingen hebben voldaan voor het behalen van het diploma. Daarom is het niet mogelijk om op individuele basis hiervan af te wijken en bijvoorbeeld een duimregeling te bieden aan leerlingen die in de jeugdzorg hebben verbleven. Wel kunnen deze leerlingen gebruik maken van de maatwerkmogelijkheden die het staatsexamen biedt, zoals de mogelijkheid om het examen te spreiden over meerdere jaren.
Over de mogelijkheden die specifiek in 2023 gelden voor staatsexamenkandidaten heeft de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs uw Kamer op 29 september jl. geïnformeerd5, mede naar aanleiding van de moties Van Meenen c.s. inzake een herkansing6 en duimregeling voor deelcertificaatkandidaten.7
Het bericht dat er onbevoegde docenten voor de klas staan |
|
Peter Kwint |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kunt u een volledig overzicht geven van het aantal onbevoegde docenten dat er de afgelopen jaren voor de klas heeft gestaan? Hoeveel daarvan hebben inmiddels een bevoegdheid gehaald?1
Uit de jaarlijkse Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren van 2022 blijkt dat het leeuwendeel van de leraren in het funderend onderwijs een bevoegdheid heeft. In het po was in 2018 1,6%, in 2019 1,8%, in 2020 1,8% en in 2021 1,8% van de leraren onbevoegd.2 Niet meegenomen in dit percentage zijn onbevoegde personeelsleden in een andere functie, zoals onderwijsassistenten, die ingezet worden voor de klas om tekorten op te vangen (zogenoemde verborgen tekorten). Uit het onderzoek naar de actuele tekorten in het po in oktober 2022 weten we dat van de 5,8% verborgen tekorten buiten de G5 (Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht, Almere) 32% wordt ingevuld door onbevoegd personeel, zoals bijvoorbeeld onderwijsassistenten.3 In december worden de nieuwe gegevens aan uw Kamer gestuurd.
In het vo gaan we uit van onbevoegd gegeven lessen en niet van onbevoegde docenten. In het vo geldt namelijk voor het overgrote merendeel van de onbevoegd gegeven lessen dat deze worden gegeven door personen die wel een lesbevoegdheid hebben of daarvoor in opleiding zijn, maar niet voor het juiste vak. In 2014 ging het om 5,6% van de lessen, in 2020 is dit gedaald naar 3,7%.4 In het vmbo is het percentage onbevoegd gegeven lessen (in 2020) hoger: 5,5% tegenover 2,5% op de havo en 1,8% op het vwo.
Hoeveel van de onbevoegde personen in de verschillende sectoren inmiddels een bevoegdheid hebben gehaald, is niet één op één te herleiden, omdat deze gegevens niet op individueel niveau worden bijgehouden.
Wat vindt u ervan dat de Inspectie van het Onderwijs in principe positief staat tegenover onbevoegde docenten voor de klas als daar vooraf goed over is nagedacht?
Uit nationaal en internationaal wetenschappelijk onderzoek blijkt dat leraren de belangrijkste schakel zijn in de kwaliteit van onderwijs.5 Het stelsel van bevoegdheden is een belangrijk instrument om de kwaliteit van leraren te borgen. Onze inzet is en blijft dan ook dat er genoeg bevoegde leraren zijn voor alle lessen. Daarvoor moeten alle registers open en moeten we de aanpak van de tekorten versnellen en intensiveren.
Tegelijkertijd zien we dat de tekorten op dit moment oplopen. Dat trekken wij ons aan en is aanleiding voor het maken van duidelijke afspraken. Scholen komen voor ingewikkelde keuzes te staan. Wij hebben er daarom begrip voor dat de Inspectie van het Onderwijs in specifieke situaties bekijkt welke (nood)oplossing het beste is wanneer de tekorten zo urgent zijn dat er tijdelijk of gedeeltelijk geen andere oplossingen voorhanden zijn, mits deze (nood)oplossingen verantwoord zijn. Ook wijst de inspectie op de noodzaak van het goed doordenken van deze noodoplossingen. Daarbij geldt dat een noodoplossing in ieder geval proportioneel moet zijn en zoveel mogelijk gericht op het toegroeien naar reguliere bevoegdheden.
Wanneer kan de Kamer het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs over de effectieve oplossingen van scholen verwachten?
De definitieve resultaten van dit onderzoek worden gepubliceerd in de Staat van het Onderwijs 2024. Om een stelselbeeld op te halen van de impact van het personeelstekort op onderwijskwaliteit start de inspectie in 2023 een groot onderzoek dat wordt afgerond in 2024. In dit onderzoek staat de vraag Welke gevolgen heeft het leraren- en schoolleiderstekort voor de dagelijkse praktijk in scholen? centraal.
In het najaar van 2022 zal de inspectie de eerste bevindingen terugkoppelen aan het onderwijsveld en in de Staat van het Onderwijs 2023 zullen deze eerste bevindingen ook terugkomen. Als voorbereiding op het onderzoek is de inspectie namelijk begin september 2022 gestart met een verkennend onderzoek binnen het funderend onderwijs. Hiermee wil de inspectie een eerste beeld ophalen van genomen maatregelen/oplossingen, waarbij onder meer wordt gevraagd naar de impact ervan op de kwaliteit van het onderwijs en input wordt opgehaald voor het grote onderzoek.
Welke acties gaat u verder ondernemen om het lerarentekort op te lossen? Hoe gaat u er daarnaast voor zorgen dat iedere docent een bevoegdheid heeft of bezig is om deze bevoegdheid te halen?
Alle registers moeten open om de tekorten aan te pakken. In de Kamerbrief van 13 december jl. hebben wij daarom onze strategie hiervoor beschreven.6 We gaan door met wat werkt, breiden uit waar nodig en passen aan waar we nu vastlopen. We zetten in op landelijke strategie en focus, samenwerking in de regio en we benoemen concrete acties op een aantal ingewikkelde dilemma’s die wij eerder beschreven, waaronder het thema bevoegdheden. Op bevoegdheden zijn verschillende afspraken gemaakt, zoals de kennis en kunde van zij-instromers eerlijk waarderen en het leveren van maatwerk voor vakmensen met een mbo-4 diploma die les willen geven in het vmbo en het praktijkonderwijs. Ook moet het makkelijker worden om een extra bevoegdheid te halen als docent. We zijn hierover met uw Kamer in gesprek gegaan tijdens het commissiedebat leraren en lerarenopleidingen op 15 december.
Om ervoor te zorgen dat meer mensen een onderwijsbevoegdheid halen, stimuleren we dat er meer zij-instromers en onderwijsassistenten tot leraar worden opgeleid en werken we aan verbetering en flexibilisering van de lerarenopleidingen, zodat die meer op maat opleiden. Met een wetsvoorstel strategisch personeelsbeleid en de regionale aanpak brengen we schoolbesturen en regio’s tot slot (nog beter) in positie om ook langdurig (vooruit) te denken over de invulling van hun personeelsbeleid.7
In hoeverre heeft de Inspectie van het Onderwijs afgelopen jaren gehandhaafd op de wettelijke verplichting dat leraren bevoegd voor de klas dienen te staan? Hoe vaak heeft de Inspectie gesignaleerd dat er onbevoegden voor de klas staan? Hoe is hierop gehandhaafd?
De Inspectie van het Onderwijs kan signalen over onbevoegden voor de klas meenemen in het regulier toezicht op scholen. De tekorten in het onderwijs zijn op sommige scholen zo urgent, dat soms noodoplossingen nodig zijn. Bij de afweging van welke oplossing gekozen wordt, is het belangrijk dat de kwaliteit van het onderwijs voorop staat en dat de keuzes zijn afgestemd met de ouders, het interne toezicht en de medezeggenschapraad. Daar kijkt de inspectie naar. De inspectie vraagt bij noodoplossingen naar de aard en achtergrond van de situatie en naar andere mogelijke oplossingen. Mocht de situatie voortduren, dan kan de inspectie een herstelopdracht geven voor een plan van aanpak, waarin het bestuur aangeeft hoe het gaat sturen op verbetering. Ook heeft de inspectie meermaals herstelopdrachten gegeven wanneer een bestuur voor een noodoplossing koos waar dat niet nodig was. Het streven blijft te allen tijde de situatie zo snel mogelijk te normaliseren, met bevoegde leraren voor de klas.
Wanneer verwacht u dat noodmaatregelen, zoals de vierdaagse schoolweken en onbevoegden voor de klas, niet meer nodig zijn, omdat het lerarentekort eindelijk is opgelost?
Het is ingewikkeld om te voorspellen wanneer de tekorten in het onderwijs zullen verminderen. De hoogte van de tekorten is namelijk van veel factoren afhankelijk, zoals demografische ontwikkelingen en de stand van de economische conjunctuur. Het Ministerie van OCW laat jaarlijks arbeidsmarktramingen uitvoeren om zicht te hebben op toekomstige ontwikkelingen.8 In december zijn de nieuwe gegevens aan uw Kamer gestuurd.
Burgerschapsonderwijs |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Inspectie keurt plannen voor nieuwe scholen af: «Het bestuur had nauwelijks concrete leerdoelen geformuleerd»», «Burgerschapsonderwijs is een struikelblok voor nieuwe scholen», «Meeste initiatieven voor nieuwe middelbare scholen afgewezen vanwege kwaliteit burgerschapsonderwijs» en «Geen nieuwe middelbare school voor Kerkrade. Martin Buber-droom valt in duigen: «Dit is een slag in ons gezicht»»?1
Ja.
Bent u van mening dat het Advieskader nieuwe scholen 2021 ten aanzien van burgerschapsonderwijs (indicator D1) de eerdere kritiek ondervangt dat de normen voor burgerschapsonderwijs te vaag zouden zijn? Zo ja, kunt u aangeven waarin de duidelijkheid en (rechts)zekerheid bestaan die het nieuwe kader biedt? Is de huidige werkwijze een toonbeeld van voorspelbaarheid en transparantie?
Per 1 augustus 2021 is de wettelijke burgerschapsopdracht in het funderend onderwijs verduidelijkt en aangescherpt. Het Advieskader van de Inspectie van het Onderwijs ten aanzien van nieuwe scholen sluit zeer nauw aan bij die wettelijke opdracht en de daarin geformuleerde eisen. Het betreft samengevat de volgende eisen. Het onderwijs moet actief burgerschap en sociale cohesie bevorderen. Dat betekent: de school moet de basiswaarden en de ontwikkeling van de sociale en maatschappelijke competenties op «doelgerichte» en «samenhangende wijze» bevorderen. Het bestuur moet daarnaast zorgdragen voor een schoolcultuur waarin basiswaarden worden aangeleerd en deze kunnen worden geoefend. Het Advieskader geeft daarbij aan dat een aanvraag daarom een beschrijving moet bieden van de wijze waarop het burgerschapsonderwijs vormgegeven zal worden, zodanig dat inzichtelijk is hoe dit onderwijs doelgericht en samenhangend vorm krijgt.
Aanvragen waarin de beoogde onderwijsdoelen («doelgericht») én de opbouw van het aanbod («samenhangend») voldoende duidelijk worden beschreven, voldoen. De stelselmatige toepassing van deze op de wet gebaseerde eisen verschaft de (rechts)zekerheid die van belang is. Daarbij is ruimte om per school op een eigen, binnen het klimaat van de nieuwe school passende wijze, vorm te geven aan de manier waarop de onderwijsdoelen en de opbouw van het aanbod worden vormgegeven.
De transparantie en voorspelbaarheid zijn verder geborgd door andere voorzieningen zoals opgenomen in de werkwijze in het Advieskader, zoals de mogelijkheid voor aanvragers tot een gesprek, het geven van een toelichting en het hoor en wederhoor bij het concept-verslag.
Kunt u aangeven welke lijst van elf bouwstenen de inspectie gebruikt voor het beoordelen van burgerschapsvorming? Waarom is deze lijst niet te vinden in het Advieskader?
De toetsing van indicator D1 vindt plaats op de in vraag 2 beschreven werkwijze. Indien met de 11 bouwstenen gedoeld wordt op producten die in het kader van het ontwikkelproces curriculum.nu verschenen zijn: dit zijn geen eisen waar de inspectie op toetst (zie ook het antwoord op vraag 2 en 9).
Vindt u het wenselijk dat aanvragen onder meer worden afgewezen, omdat het burgerschapsonderwijs nog niet tot op vakniveau en de keuze van lesmethodes is uitgewerkt? Hoe is deze toespitsing tot op vakniveau te verenigen met de keuze van de wetgever om niet te bepalen op welke wijze en bij welke vakken het burgerschapsonderwijs aan bod komt?
Ik vind het wenselijk dat aanvragen worden afgewezen als deze niet aan de daaraan gestelde eisen voldoen. De inspectie oordeelt daarover als onafhankelijke partij. Een uitwerking op vakniveau of lesmethoden zijn geen eisen. Dergelijke keuzes zijn aan de school. Dit is ook niet zoals de inspectie naar bestaande scholen kijkt of aanvragen voor nieuwe scholen toetst. Met de aanvraag moet inzichtelijk gemaakt worden dat aangenomen kan worden dat het onderwijs zoals de school dat van plan is te geven, doelgericht en samenhangend zal zijn. Hoe de school aan deze wettelijke eisen wil voldoen, is aan de school. Of het onderwijs doelgericht is, blijkt uit de formulering van geconcretiseerde leerdoelen die de school bereiken wil voor bevordering van basiswaarden en sociale en maatschappelijke competenties. Of het onderwijs samenhangend is, blijkt uit de logische opbouw van de leerstof en aanpak waarmee de school de leerdoelen bereiken wil.
Wat is uw reactie op de kritiek van scholen dat de inspectie een veel te gedetailleerde uitwerking van het burgerschapsonderwijs vraagt voor de fase waarin deze initiatieven zich bevinden? Hoe zijn zulke concrete eisen op een geloofwaardige manier te herleiden tot het wettelijk kader en hoe wordt rekening gehouden met het feit dat bestaande scholen een jaar respijt krijgen bij invoering van de nieuwe wet?
Zoals toegelicht in antwoord 2 vraagt de inspectie geen gedetailleerde uitwerkingen, hoewel ik mij kan voorstellen dat scholen dit wel zo ervaren. Gezien het belang dat uw Kamer en ik hechten aan goed burgerschapsonderwijs is het van groot dat belang dat de inspectie toetst of mag worden aangenomen dat de bevordering van burgerschap, zoals beschreven in de aanvraag, doelgericht en samenhangend zal zijn.
Het is zaak dat scholen vóór zij gesticht worden, goed nadenken over burgerschapsonderwijs. Bestaande scholen hebben een jaar respijt gekregen omdat het gaat om nieuwe eisen die mogelijk een wijziging in bestaand beleid inhouden. Dat kost tijd. Een nieuwe, nog te stichten school, kan vanaf het begin rekening houden met de nieuwe eisen aan het burgerschapsonderwijs.
Dat betekent dat van zowel bestaande als nieuw te stichten scholen vanaf schooljaar 2022/23 aan de wettelijke eisen moeten voldoen, waarbij voor de beoordeling (in 2021/22) van aanvragen voor nieuwe scholen geldt dat deze, conform het Advieskader, aannemelijk maken dat het onderwijs doelgericht en samenhangend zal zijn.
Bent u ermee bekend dat er aanvragen zijn die op zeer concreet niveau overzicht bieden van thema’s, leerdoelen en leerlijnen van het burgerschapsonderwijs en die toch zijn afgewezen? Kunt u zich voorstellen dat voor betrokkenen niet duidelijk is wat zij dan nog meer moeten doen? Op welke wijze gaat u er ook voor zorgen dat de inspectie beter communiceert over doelen en verwachtingen?
De eisen die worden gehanteerd zijn weergegeven in het antwoord bij vraag 2. Het kan voorkomen dat door initiatieven onvoldoende inzicht wordt gegeven in bedoelde eisen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als wel allerlei thema’s worden genoemd, maar niet wordt uitgewerkt welke leerdoelen de te starten school wil realiseren. Daarbij krijgen scholen voldoende vrijheid om het plan aan te laten sluiten op hun eigen inrichting. De beoordelingsprocedure laat ook zien dat relatief beperkte uitwerkingen tot een positief advies kunnen leiden. Dat maakt duidelijk dat de hoeveelheid informatie niet relevant is. Wel relevant is of de aanvrager voldoet aan bovenbedoelde wettelijke eisen.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 biedt de wetswijziging reeds de verduidelijking omtrent de burgerschapsopdracht. Aansluitend daarop heeft de inspectie haar werkwijze in het Advieskader, dat door mij is vastgesteld, duidelijk beschreven. Ik heb van de inspectie begrepen dat zij, om initiatiefnemers verder te helpen bij de voorbereiding van een aanvraag, in aanvulling op voornoemde punten in de volgende ronde bovendien een voorlichtingsbijeenkomst in september zal organiseren.
Ik wil er tevens op wijzen dat de nieuwe stichtingsprocedure niet alleen tot doel heeft om het scholenaanbod beter te laten aansluiten op de wensen van ouders en leerlingen, maar ook beoogt de kwaliteit van nieuwe scholen te waarborgen en te voorkomen dat er initiatieven met onvoldoende kwaliteit starten. Dat vind ik van groot belang voor alle leerlingen.
Tot slot wil ik benadrukken dat de evaluatie van de nieuwe stichtingsprocedure al in de zomer van 2021 is gestart. De tussenrapportage volgt in december 2023 en de eindrapportage in december 2025. In de tussentijd schroom ik niet om wijzigingen door te voeren zoals het vrijgeven van ouderverklaringen bij een bezwaar, het verbod op een beloning voor een ouderverklaring of het verlengen van de periode waarin ouderverklaringen kunnen worden ingediend. Ook start mijn ministerie in september een werkgroep met gemeenten om de rol van gemeenten in de stichtingsprocedure te verduidelijken en verbeteren. Ik licht uw Kamer, begin november, nader in over deze trajecten. Op dat moment informeer in uw Kamer ook over het aantal initiatiefnemers dat daadwerkelijk een aanvraag heeft ingediend voor een nieuwe po- of vo-school.
Hoe is de lijn van de inspectie dat scholen al in deze vroege fase duidelijkheid moeten bieden tot op de keuze van lesmethodes te verenigen met het feit dat zulke keuzes juist pas goed gemaakt kunnen worden in afstemming met het personeel en conform de geldende vereisten van betrokkenheid en medezeggenschap?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe reageert u op de kritiek van betrokkenen dat de inspectie de werkwijze zeer summier motiveert, ondanks toezeggingen geen hoor en wederhoor toepast en zonder uitleg afwijzingen uitdeelt? Bent u ook van mening dat de inspectie op grond van het motiveringsbeginsel concreet dient aan te geven waarom documenten die het burgerschapsonderwijs beschrijven niet toereikend zijn?
De inspectie heeft mij laten weten zich niet te herkennen in de kritiek waarnaar in de vraag wordt verwezen. Aan alle initiatiefnemers is de mogelijkheid tot hoor- en wederhoor geboden op het verslag. Ik hecht er waarde aan dat de inspectie de adviezen schriftelijk heeft gemotiveerd, en initiatiefnemers de gelegenheid biedt om een nadere toelichting te vragen. Ook worden alle aanvragers, in het besluit gewezen op de mogelijkheden voor bezwaar en beroep. Meerdere aanvragers maken gebruik van deze mogelijkheid.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat initiatieven voor nieuwe scholen in detail op burgerschap worden beoordeeld, terwijl u in het masterplan basisvaardigheden zelf schrijft dat voor burgerschap nog nauwelijks onderwijsdoelen bekend zijn?2
Ik deel, zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 4 en 5, niet de opvatting dat initiatieven voor nieuwe scholen in detail op burgerschap worden beoordeeld. De aangescherpte burgerschapsopdracht is voldoende duidelijk over de eisen die aan het burgerschapsonderwijs worden gesteld, waarbij het Advieskader aangeeft welke werkwijze de inspectie hanteert voor het advies bij aanvragen voor nieuwe scholen. In de aangehaalde passage uit het masterplan basisvaardigheden wordt gedoeld op het feit dat de curriculumherziening nog gaande is. In dat traject worden ook de kerndoelen met betrekking tot burgerschap herzien. Tot dat moment bevatten ook de huidige kerndoelen inhouden die relevant zijn burgerschap.
Het bericht 'Ons belastinggeld komt niet goed in de klas terecht' |
|
Peter Kwint |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ons belastinggeld komt niet goed in de klas terecht»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de 300 miljoen voor het verlagen van de werkdruk in het voortgezet onderwijs zo snel mogelijk terecht moet komen bij de leraren en zij daar zeggenschap over horen te krijgen? Zo ja, hoe bent u van plan dit te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Ik wil graag dat het geld zo snel mogelijk op de juiste plek komt. Daarom ben ik verheugd dat naar aanleiding van de afspraken in het Onderwijsakkoord er nu het onderhandelaarsakkoord cao voortgezet onderwijs ligt waarin wordt afgesproken dat de schoolbesturen er zorg voor dragen dat de middelen volledig bij de scholen terecht komen. Ook zijn de kaders voor de bestedingswijze van de middelen op school door de sociale partners nader uitgewerkt in het cao-akkoord, waarbij de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad en het voltallige personeel betrokken en in ieder geval geïnformeerd moeten worden. Op deze wijze wordt geborgd dat het geld daar waar nodig is terecht komt en bijdraagt aan de werkdrukverlaging en daarmee ook aan meer werkplezier. Het cao-akkoord wordt de komende weken voorgelegd aan de achterbannen van de cao-partijen. Bij een positief resultaat wordt het akkoord verwerkt in de cao vo. Zodra deze cao definitief is, worden de beschikbare middelen toegevoegd aan de rijksbijdrage van de scholen.
Herkent u zich in de zorg van AOb-bestuurder Jelmer Evers dat het maar niet lukt om het geld bestemd voor leraren op de juiste plek te krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het primair onderwijs is de systematiek van de werkdrukmiddelen effectief gebleken. Uit de tussenevaluatie naar het werkdrukakkoord in het primair onderwijs is gebleken dat de werkdruk sinds het werkdrukakkoord is gedaald. In het primair onderwijs bepalen de scholen in overleg met het team wat er op hun school nodig is om overbelasting van leraren tegen te gaan en de werkdruk aan te pakken. De werkdrukmiddelen hebben een positief effect op het voeren van het gesprek over de financiën en het gevoel van eigenaarschap. Leraren in het primair onderwijs voelen zich minder emotioneel belast en ervaren meer regelmogelijkheden. Nu er ook geld beschikbaar is voor werkdrukmiddelen in het voortgezet onderwijs heb ik er, mede door de positieve resultaten uit het primair onderwijs, alle vertrouwen dat met afspraken in het cao-akkoord die de sociale partners hebben gemaakt het geld op de juiste plek terecht komt.
Hoe gaat u herhaling voorkomen van eerder uitgegeven geld in het onderwijs via de lumpsum waarvan achteraf niet te achterhalen viel hoe het was besteed en of dit het gewenste effect had?
Zoals ik ook aangeef in mijn antwoord op vraag 3, is er voor de werkdrukmiddelen in het primair onderwijs veel bekend over de besteding en het effect. Schoolbesturen worden gevraagd om met hun verantwoording aanvullende vragen over de besteding van de werkdrukmiddelen in het verantwoordings-programma XBRL in te vullen. Op deze wijze hebben we inzicht in de besteding van de middelen. In het Onderhandelaarsakkoord Cao Voortgezet Onderwijs 2022/2023 zijn afspraken gemaakt over de evaluatie op schoolniveau over de verantwoording over de besteding, betrokkenheid van het personeel en evaluatie. Aanvullend op de verantwoordingsvragen over de besteding van de middelen zal er, vergelijkbaar met het onderzoek in het primair onderwijs, ook een evaluatieonderzoek naar de werkdrukmiddelen in het voortgezet onderwijs worden gestart. Uit het evaluatieonderzoek zal blijken of de middelen tot een gewenst effect hebben geleid.
Erkent u dat het maken van afspraken op teamniveau in het voortgezet onderwijs tot nu toe niet heeft geleid tot de gewenste verlaging van de werkdruk en meer aandacht voor de leerlingen in het voortgezet onderwijs? Hoe definieert u een team in het voortgezet onderwijs?
Er is voor de verlaging van de werkdruk in het vo recent maar één incidentele maatregel geweest. Met het convenant «extra geld voor werkdrukverlichting en tekorten onderwijspersoneel in het funderend onderwijs 2020–2021» is er 150 miljoen euro voor het voortgezet onderwijs beschikbaar gekomen. Scholen konden dit geld in 2020 en 2021 uitgeven aan onder andere werkdrukverlichting. De wijze van besteding moest met actieve betrokkenheid van het onderwijzend personeel plaatsvinden. Voor de structurele middelen die beschikbaar komen voor werkdrukverlaging met het Onderwijsakkoord geldt dat elke school daar op zijn eigen manier invulling aan kan geven binnen de kaders van de afspraken uit het cao-akkoord. In het voortgezet onderwijs worden namelijk verschillende vormen van samenwerking tussen leraren onder het concept «team» geschaard. Er is daarom ook geen eenduidige definitie van een team. Het is evident dat onderwijs teamwork is, en dat er binnen scholen altijd tussen leraren, onderwijsondersteunend personeel en schoolleiding samen moet worden gewerkt voor het beste onderwijs. Maar het is aan scholen zelf om de organisatie in te richten, en zij kunnen dus ook zelf bepalen in welke samenstelling er precies wordt gewerkt.
Vindt u dat de 300 miljoen euro voor werkdrukverlaging in het voortgezet onderwijs vooral ingezet moet worden op teamniveau of op het niveau van individuele leraren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat de middelen moeten worden ingezet passend bij de context zodat het geld terecht komt daar waar het nodig is om de werkdruk aan te pakken. In het cao-akkoord hebben de partijen afgesproken dat de helft van de middelen wordt besteed aan een collectieve aanpak waarin schoolleiders, leraren en ondersteunend personeel in overleg treden over de te nemen maatregelen. Daarnaast is de andere helft van de middelen beschikbaar voor een individuele component waarbij elke medewerker recht heeft op extra tijd voor taakverlichting.
Hoe staat u ten opzichte van een maximum aantal lesuren voor leraren per week in het voortgezet onderwijs? Bent u bereid hier stappen in te zetten de komende regeerperiode? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen periode hebben er meerdere onderzoeken plaatsgevonden die betrekking hebben op de onderwijstijd. In de werkagenda heb ik met de sociale partners afgesproken om deze relevante onderzoeken en ervaringen samen te brengen en eventuele vervolgstappen in kaart te brengen. Voor de zomer ontvangt uw Kamer een brief over Lerarenstrategie. In deze brief zal ik nog nader ingaan op onderwijstijd.
Welke rol ziet u voor uzelf om de werknemers en werkgevers in het onderwijs dichter bij elkaar te brengen? Op welke manier gaat u dit bewerkstelligen?
Ik heb de cao-partijen in het voortgezet onderwijs gesproken over de nieuwe cao-afspraken die zij wilden maken. Dit om vast te stellen dat deze afspraken in lijn zijn met het Onderwijsakkoord. Tijdens dit gesprek hebben we van gedachten gewisseld, bijvoorbeeld over de inzet op professionalisering en werkdruk. Dit omdat ik het heel belangrijk vind dat het geld daar terechtkomt waar het nodig is, en dat het bijdraagt aan meer plezier in het werk en goed onderwijs. Ik ben verheugd dat de afspraken die zijn gemaakt in het Onderwijsakkoord, nu worden opgevolgd door de afspraken in het cao-akkoord.
De reiskosten vergoeding van jonge nieuwkomers |
|
Lisa Westerveld (GL), Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat gemeenten verschillende regels en bedragen hanteren met betrekking tot reiskostenvergoeding voor schoolgaande nieuwkomers ouder dan 12 jaar?
Dit klopt voor nieuwkomers ouder dan 12 jaar die een status hebben. Voor deze groep zijn ouders/verzorgers namelijk zelf verantwoordelijk voor de reiskosten. Bij of krachtens de wet is voor deze groep geen vergoeding van de reiskosten geregeld. Er zijn gemeenten die wel reiskostenvergoeding voor deze groep beschikbaar stellen. Het is aan deze gemeenten om te bepalen hoe ze dit regelen. Bij nieuwkomers die geen status hebben is het COA verantwoordelijk voor leerlingenvervoer.
Welke indicatoren worden gebruikt bij het berekenen van de reiskostenvergoeding voor nieuwkomers ouder dan 12 jaar en waarom verschillende deze indicatoren per gemeenten?
Zoals aangegeven, is er geen wettelijke taak voor reiskostenvergoeding van nieuwkomerskinderen die een status hebben. Er zijn gemeenten die daar op eigen initiatief iets voor regelen. Ik heb echter geen overzicht van welke vergoedingen gemeenten verstrekken en onder welke voorwaarden.
Wat is het verschil in de reiskostenvergoeding tussen de gemeente met het hoogste bedrag en de gemeenten met het laagste bedrag?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de verschillen in de minimale afstand in kilometers voor aanspraak op de reiskostenvergoeding tussen de gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er gemeenten die helemaal geen reiskosten vergoeden voor deze groep nieuwkomers? Zo ja, wat is uw appreciatie hiervan?
Er zijn gemeenten die geen reiskosten vergoeden voor nieuwkomers van 12 jaar en ouder die een status hebben. Net als voor alle andere leerlingen, met uitzondering van nieuwkomers die geen status hebben, is het vervoer van de leerlingen van huis naar school in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de ouders/verzorgers. Doordat er een landelijk dekkend aanbod is van internationale schakelklassen (ISK’s) is de reisafstand voor deze groep leerlingen over het algemeen behapbaar. Daarom zie ik geen noodzaak om iets te veranderen aan deze situatie.
Heeft u in beeld hoeveel nieuwkomers in het voortgezet onderwijs naar een taalschool moeten reizen buiten hun woonplaats? Zo nee, wilt u dit in kaart brengen?
Uit gegevens die ik van de Dienst Uitvoering Onderwijs heb ontvangen, blijkt dat er in 2021 3874 leerlingen waren waarvoor schoolbesturen recht hadden op nieuwkomersbekostiging, die niet woonden in dezelfde gemeente als waar ze naar school gingen.
Is er volgens u sprake van een landelijk dekkend aanbod van nieuwkomerscholen? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Ja. Er zijn circa 120 ISK’s in Nederland. Op https://www.lowan.nl/vo/scholen/ is een kaart te vinden waarop alle ISK’s in Nederland staan aangegeven. Hierop is te zien dat het aanbod landelijk goed dekkend is.
Hoe worden jonge nieuwkomers op de hoogte gebracht van de verkeersregels in Nederland en bij wie licht deze verantwoordelijkheid?
De verantwoordelijkheid om jonge nieuwkomers op de hoogte te brengen van de verkeersregels in Nederland ligt in de eerste plaats bij hun ouders/verzorgers. Wel wordt op sommige ISK’s aandacht besteed aan de verkeersregels. Een aantal basiszaken rondom verkeersveiligheid komt bijvoorbeeld vaak terug in de NT2-methodes die worden gebruikt. Er is ook lesmateriaal over verkeersveiligheid beschikbaar voor de tweede fase van het ISK-traject. In deze fase worden leerlingen voorbereid op de uitstroom naar het reguliere voortgezet onderwijs.
Passend onderwijs |
|
Peter Kwint |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken aangaande de ontwikkeling en invoering van de landelijke norm voor basisondersteuning?1
Om nu echt concrete stappen te zetten voor de ontwikkeling van de landelijke norm basisondersteuning, heb ik besloten om deze eerst te laten ontwikkelen voor drie ontwikkelingsgebieden waar veel behoefte aan is: hoogbegaafdheid, dyslexie en leergedrag. Gezien de aanbestedingsregels is het nodig hiervoor meerdere partijen een offerte te vragen. Dit is eind april gedaan, waarna in juni de opdracht is gegund. Begin 2023 stuur ik de invulling van de norm voor deze drie ondersteuningsgebieden naar de Kamer en ga ik die ook wettelijk vastleggen. Op basis van de lessen uit het ontwikkeltraject in 2022, bepaal ik samen met uw Kamer hoe de doorontwikkeling en invulling van de totale landelijke norm voor basisondersteuning gerealiseerd kan worden. Daarbij start ik in elk geval met de ondersteuningsgebieden die te maken hebben met aandacht en concentratie (bijvoorbeeld gelieerd aan ADD en ADHD). Daarbij start ik in elk geval met de ondersteuningsgebieden die te maken hebben met aandacht en concentratie (bijvoorbeeld gelieerd aan ADD en ADHD) zodra de norm voor de eerste drie ontwikkelingsgebieden ontwikkeld is.
Hoe komt het dat er na drie jaar nog steeds geen landelijke norm voor basisondersteuning is ontwikkeld en ingevoerd?
Allereerst: Ik vind net als u dat het te lang heeft geduurd met de landelijke norm voor basisondersteuning. Deze norm vind ik belangrijk omdat die helderheid biedt aan alle betrokkenen over wat elke school ten minste moet leveren aan ondersteuning aan leerlingen. Die duidelijkheid is belangrijk voor leerlingen, ouders en leraren.
Daarom trek ik de regie op dit onderwerp meer naar me toe en heb ik in juni opdracht gegeven om de landelijke norm op de drie genoemde ontwikkelingsgebieden daadwerkelijk te gaan ontwikkelen. Ik blijf daarbij zo goed mogelijk samenwerken met de verschillende partijen, maar dit mag niet leiden tot verdere vertraging in het proces.
Zoals gevraagd door uw Kamer is sinds de indiening van de motie met veel betrokkenen in het veld samengewerkt. Gekeken is op welke manier de landelijke norm geformuleerd zou kunnen worden. Helaas zonder echt succes. Het blijkt niet makkelijk, omdat de veldpartijen erg verschillend denken over of de norm er wel moet komen, hoe concreet deze moet worden en hoe de hoogte ervan moet worden bepaald. In het kader van het gezamenlijke traject is de afgelopen periode onderzocht of er een standaard kon komen voor de protocollen van scholen. Dit heeft geleid tot het stappenplan basisondersteuning,2 dat per brief van 16 december aan uw Kamer is toegestuurd.3 Andere opties waren om aan de hand van de uitgaven van scholen aan de basisondersteuning een norm te bepalen. Dit bleek niet werkbaar: het was niet mogelijk om de financiën voor basisondersteuning in kaart te brengen door de grote verschillen tussen scholen en verschillende manieren waarop zij nu de basisondersteuning financieren. Ook het bepalen van de norm aan de hand van de onderzoekskaders van de inspectie was geen haalbare optie, omdat basisondersteuning niet wettelijk is omschreven en dus niet in de onderzoekskaders voorkomt.
Bent u voornemens extra middelen vrij te maken voor de landelijke norm voor basisondersteuning, zodat kinderen geen last hebben van financiële problemen van scholen en samenwerkingsverbanden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat de komende tijd eerst wordt gewerkt aan het inhoudelijk helder krijgen wat alle scholen in de basisondersteuning moeten bieden. Om dit te bereiken is een ontwikkelopdracht uitgezet (zie het antwoord op vraag 1). Bij het vaststellen van het minimumniveau dat scholen moeten bieden in de basisondersteuning zal rekening worden gehouden met wat een ruime meerderheid van de scholen, binnen de huidige financiële kaders, nu kan waarmaken. In het kader van het wetsvoorstel waarmee ik de norm zal vaststellen, ga ik hierover graag nader met u in gesprek.
Bent u voornemens om een resultaatsverplichting te verbinden aan de landelijke norm voor basisondersteuning? Zo nee, waarom niet?
Zodra de landelijke norm voor basisondersteuning in de wet is vastgelegd, zal de Inspectie van het Onderwijs hierop gaan toezien en, afhankelijk van de invulling van de norm, haar toezichtkader hierop aanpassen. Via die weg zal daadwerkelijk worden geborgd dat de basisondersteuning ook daadwerkelijk zal worden geleverd door de scholen.
Klopt het dat de ontwikkelgroep een norm gaat ontwikkelen voor slechts drie ondersteuningsgebieden, namelijk dyslexie, hoogbegaafdheid en leergedrag, en dat pas daarna andere ondersteuningsgebieden worden uitgewerkt?
Ja, dat klopt. Om nu snel stappen te zetten is het belangrijk om keuzes te maken en op die manier ook ervaring op te doen met het ontwikkelen van onderdelen van de norm. Bij de keuze van de eerste ondersteuningsgebieden is gekeken naar de gebieden waar de roep om duidelijkheid groot is, zowel bij ouders als bij leraren en de politiek. Het zijn ook ondersteuningsbehoeften die voor alle leraren herkenbaar zijn.
Hoe gaat het proces verder nadat de ontwikkelgroep een norm heeft ontwikkeld voor deze drie ontwikkelingsgebieden? Kunt u tevens een tijdlijn schetsen?
Eind 2022 zal de ontwikkelgroep de norm opleveren voor de drie ontwikkelgebieden. Deze zal ik begin 2023 aan uw Kamer sturen, en daarna zal ik ook de wetswijziging in gang zetten om deze vast te gaan leggen. Onderdeel van de opdracht aan de ontwikkelgroep is dat zij, op basis van het resultaat voor de eerste drie ondersteuningsgebieden, ook adviseren over de verdere doorontwikkeling van de landelijke norm basisondersteuning. Begin 2023 informeer ik u over de norm voor die ontwikkelgebieden en bespreek ik met u het plan voor verdere doorontwikkeling inclusief het bijbehorende tijdspad. Ik zal u dan ook informeren over de wijze waarop ik voornemens ben al te anticiperen op de nieuwe norm voordat het wetsvoorstel ingaat.
Waarom worden de andere ondersteuningsgebieden niet direct meegenomen? Bent u bereid dit alsnog te doen, zodat de landelijke norm voor basisondersteuning in zijn geheel zo snel als mogelijk kan worden ingevoerd?
Het feit dat het, ondanks vele inspanningen van alle betrokken partijen, nog steeds niet gelukt is om een norm te hebben, laat zien hoe complex het is. Er zijn nog veel vragen over hoe de norm uitgewerkt moet worden: de norm moet bijvoorbeeld duidelijk zijn voor ouders en leraren, maar er niet toe leiden dat scholen gemakkelijker leerlingen zullen doorverwijzen die ze nu wel toelaten. Daarom is het niet haalbaar om de hele norm in één keer te ontwikkelen. Dan is er een groot risico dat het traject vastloopt en dat er ofwel geen resultaat komt ofwel een resultaat waar leraren en ouders uiteindelijk niet mee uit de voeten kunnen.
Ik wil deze impasse nu doorbreken door het traject op te knippen. Om deze reden heb ik nu eerst een opdracht uitgezet voor drie ondersteuningsgebieden. Hiermee zal al een belangrijk deel van de totale norm ingevoerd kunnen worden vanaf begin 2023. Voor deze aanpak is ook steun van de veldpartijen die de Kamer in de motie heeft benoemd. De uitwerking hiervan zal richting geven aan de doorontwikkeling van de totale landelijke norm. De ontwikkelgroep komt ook met een advies hoe ik dit goed en snel kan doen. Daarbij start ik in elk geval met de ondersteuningsgebieden die te maken hebben met aandacht en concentratie mee (bijvoorbeeld gelieerd aan ADD en ADHD). Ik verwacht dat we vanaf begin 2023 snelle stappen kunnen zetten naar een totale landelijke norm voor basisondersteuning.
Klopt het dat samenwerkingsverbanden op korte termijn hun ondersteuningsplan opnieuw vaststellen voor enkele jaren? Is het dan nog mogelijk om de landelijke norm in te voeren voordat de nieuwe periode is afgelopen? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid dit alsnog wel te doen?
Het klopt dat veel samenwerkingsverbanden bezig zijn met de herziening van hun ondersteuningsplan voor de periode 2022–2026. Omdat de totstandkoming van de norm nog even op zich laten wachten, zal het niet meer mogelijk zijn deze daarin direct mee te nemen. Samenwerkingsverbanden kunnen hun ondersteuningsplan wel tussentijds aanpassen. Ik zal hen, zodra de norm er voor de drie ontwikkelgebieden is, oproepen om dit ook te doen en ik zal bekijken hoe we dit ook kunnen stimuleren.
Waarom negeert u de wens van de Kamer door de motie-Kwint over het beleggen van doorzettingsmacht bij de onderwijsinspectie2 niet uit te voeren, terwijl er gezien het hoge aantal thuiszitters juist een taak ligt voor de onderwijsinspectie vanwege het ontbreken van een dekkend onderwijsaanbod in de samenwerkingsverbanden, zoals ook in de motie-Kwint c.s. wordt verzocht?
Het doel van de motie, namelijk borgen dat er ook voor leerlingen die een grote zorgvraag hebben, onderwijs is waarmee ze zich kunnen ontwikkelen, steun ik volledig. Dit sluit goed aan bij de acties voor het tegengaan van verzuim en schooluitval, waarover ik u in maart heb geïnformeerd.5 Eén van de manieren waarop ik dat doe is door het, samen met de Staatssecretaris Jeugd en Preventie, mogelijk maken van onderwijszorgarrangementen. Hierin kan vanaf 1 januari 2023 op een aantal onderdelen afgeweken van de huidige wet- en regelgeving, waardoor de samenwerking tussen samenwerkingsverbanden, schoolbesturen, onderwijszorginitiatieven, gemeenten en/of zorgkantoren wordt versterkt. Binnen het eerste jaar van het experiment zullen wij starten met een wetswijziging. Ik heb er vertrouwen in dat via deze weg op steeds meer plekken dit soort initiatieven gaan ontstaan, bijvoorbeeld via zorgboerderijen.
De motie roept het kabinet op doorzettingsmacht bij de inspectie te beleggen zodat zij schoolbesturen een aanwijzing kunnen geven om samenwerking met zorginitiatieven te verplichten. Zoals al eerder aangegeven aan uw Kamer, is dit geen passende oplossing.6 De inspectie heeft een toezichthoudende rol. Daarbij past het niet om ook een sturende rol te hebben in het verplichten van samenwerking.
Tegelijkertijd is een vorm van doorzettingsmacht beleggen in het stelsel belangrijk, om er zo voor te zorgen dat er iemand is die de knoop door kan hakken als partijen er onderling niet uitkomen. Daarom neem ik bij het wetsvoorstel rondom de onderwijszorgarrangementen ook het voorstel mee om verplicht doorzettingsmacht te beleggen in de regio. Dat houdt in dat een onafhankelijke persoon of organisatie wordt aangewezen met mandaat die waar nodig, alles overziende, een school kan verplichten tot het inschrijven en bieden van onderwijs aan een leerling en de naleving hiervan. Ik neem daarbij de zorg ter harte van ouders en leerlingen uit de eerdere internetconsultatie, namelijk dat de persoon écht onafhankelijk moet zijn van samenwerkingsverband en gemeente.
Vindt u niet dat juist succesvolle initiatieven waar zorg en ondersteuning geboden wordt aan kwetsbare leerlingen – vaak thuiszitters – behouden moeten blijven als zij ook onderwijs willen gaan verzorgen? Zo ja, waarom worden deze initiatieven dan op dit moment niet ondersteund en is er een heel nieuw experiment gestart, waardoor het nog langer duurt voordat zorg en onderwijs gecombineerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Op veel plekken in het land zijn al mooie initiatieven die juist voor deze kwetsbare doelgroep zorg en ondersteuning bieden zodat zij zich kunnen ontwikkelen. Op dit moment worden bijvoorbeeld al 15 onderwijszorginitiatieven intensief ondersteund en begeleid als «proeftuin», vooruitlopend op de start van het experiment onderwijszorgarrangementen. Vanaf de start van het experiment – 1 januari 2023 – kan voor 80 initiatieven worden afgeweken van verschillende bepalingen uit wet- en regelgeving, met als doel om deze groep leerlingen een beter passend aanbod te kunnen bieden. Het is daarbij de verwachting dat in drie jaar tijd 5000 tot 6000 jongeren kunnen deelnemen. Uiterlijk begin 2024 wordt er een wetstraject gestart om de wet aan te passen zodat dit omgezet wordt in structurele ruimte die er nodig is voor deze jongeren.
Waarom bent u niet bereid de regie te pakken als het gaat om het regionaal opnieuw bekijken van alle dossiers van thuiszitters en hun een passend onderwijsaanbod te doen zoals in de Kamerbreed aangenomen motie-Kwint c.s. wordt verzocht?3
Ik deel de mening dat het onacceptabel is dat er zoveel kinderen niet naar school (kunnen) gaan en dat de oplossing veelal in de regio en lokaal moet worden gevonden. Daarbij hoort ook landelijke regie om nu echt stappen te gaan zetten. Daarom heb ik recent de nieuwe en aangescherpte verzuimaanpak aangekondigd waarmee ik onder andere toe wil naar een aanwezigheidsbeleid.
Tijdens het debat over passend onderwijs van 30 maart jl. heb ik uw Kamer toegezegd om een aantal wetsvoorstellen te bundelen. Hieronder valt ook het wetsvoorstel dat ervoor gaat zorgen dat samenwerkingsverbanden zo snel als mogelijk verzuimgegevens mogen gaan inzien zodat zij nog beter kunnen werken aan het voorkomen van langdurige uitval. Hiermee krijgen zij ook beter zicht op de kinderen die niet naar school gaan binnen de eigen regio zodat zij hier samen met verschillende betrokken partijen werk van kunnen maken en die kinderen een passende plek kunnen bieden. Ook geeft dit de samenwerkingsverbanden meer mogelijkheden om – samen met de scholen maar ook met de gemeenten – te kijken naar de achterliggende redenen waarom deze kinderen zijn uitgevallen, waar uw motie om verzoekt.
Wat betreft het deel van de motie over het landelijk categoriseren van deze redenen sluit ik aan bij het project WEL in ontwikkeling, waarvoor ik subsidie beschikbaar heb gesteld. In het kader van dit project kunnen samenwerkingsverbanden thuiszitters direct helpen door hen te ondersteunen op die onderdelen die nodig zijn. Daarnaast wordt er per samenwerkingsverband een aantal casussen geanalyseerd om te bekijken hoe de situatie heeft geleid tot thuiszitten om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Thuiszitters en hun ouders die de stap willen zetten om terug naar school te gaan, kunnen hiervoor altijd bij elke school aankloppen die daarbij dan zorgplicht heeft. Ze kunnen met vragen over het ondersteuningsaanbod of bij het hulp krijgen bij het (weer) naar school gaan met de juiste ondersteuning, ook terecht bij het ouder- en jeugdsteunpunt van hun samenwerkingsverband. Dit steunpunt verzorgt ondersteuning en begeleiding, bemiddeling en afstemming met het belang van jeugdigen en hun ouders voor ogen. Het Kabinet maakt hiervoor 15 miljoen euro vrij zodat ieder samenwerkingsverband hun steunpunt verder kan doorontwikkelen.
Vanaf dit najaar gaat er een monitor lopen naar het functioneren van de steunpunten. Zodra de uitkomsten bekend zijn bespreek ik deze graag met uw Kamer en ga ik, in het kader van het bredere gesprek over het terugdringen van het aantal leerlingen dat verzuimt, nader in gesprek over hoe de steunpunten bijdragen aan het terugleiden van thuiszitters naar het onderwijs.
Zou u opnieuw kunnen kijken naar welke mogelijkheden er wel zijn om deze motie alsnog uit te voeren, passend in de nieuwe verzuimaanpak? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat als informatie over de reden van thuiszitten regionaal wordt geïnventariseerd, dit vervolgens landelijk gecategoriseerd kan worden naar redenen van thuiszitten en ondersteuningsvraag, zodat er meer inzicht kan worden verschaft in het probleem? Deelt u tevens de mening dat het niet uitvoeren van dit verzoek politieke onwil is? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Wat is de status van de motie-Kwint/Van den Hul over het monitoren van de wachtlijsten in het speciaal (basis)onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs5? Wanneer kan de Kamer deze informatie verwachten?
Er wordt kort na de zomer een vragenlijst uitgezet waarmee de samenwerkingsverbanden de scholen binnen hun regio onder meer vragen naar het aantal leerlingen dat op een wachtlijst staat en wat daar de reden van is. Deze uitvraag wordt twee keer per jaar herhaald. Ik informeer uw Kamer in het najaar over de uitkomsten.
Deelt u de mening dat leerlingenvervoer een recht zou moeten zijn voor kinderen die dit op basis van hun ondersteuningsvraag nodig hebben? Zo ja, wat vindt u ervan dat dit niet voor alle kinderen beschikbaar is? Zo nee, waarom niet?6
Ik deel de mening dat alle leerlingen die leerlingenvervoer nodig hebben, dit ook moeten krijgen. De uitvoering van het leerlingenvervoer is gedecentraliseerd in 1987. Gemeenten zijn sindsdien verplicht een regeling vast te stellen op basis waarvan ouders van leerlingen binnen de randvoorwaarden die de onderwijswetten stellen, aanspraak kunnen maken op leerlingenvervoer. In het speciaal onderwijs kunnen in principe alle leerlingen aanspraak op leerlingenvervoer maken. In het primair en voortgezet (speciaal) onderwijs geldt dit voor alle leerlingen die vanwege hun beperking niet zelfstandig kunnen reizen. Daarnaast kunnen leerlingen in het primair onderwijs, waarvoor binnen 6 kilometer geen school van hun gewenste richting beschikbaar is, aanspraak maken op leerlingenvervoer, ook wel het afstands- of denominatief vervoer genoemd. Indien het gaat om taxivervoer moet dat uiteraard ook veilig zijn en met een zo kort mogelijke reistijd. Uit een recent rapport van Ouders en Onderwijs en signalen van LBVSO blijkt dit niet altijd het geval te zijn. Ik vind dat ongewenst.
Ik heb in het debat van 30 maart toegezegd om u voor zover mogelijk nog voor de zomer van 2022 op de hoogte te stellen van de resultaten van de gesprekken met de VNG over de verkorting van de reistijden en de kwaliteit in het leerlingenvervoer. De signalen van Ouders en Onderwijs en LBVSO hierover zijn de afgelopen periode, zoals toegezegd in het debat van 30 maart jl., samen met de VNG opgepakt. Ook Ouders & en Onderwijs en de Kinderombudsman zijn hierbij betrokken. Nog voor de zomer wordt de monitor leerlingenvervoer (uitgevoerd in de periode 2012–2017) opnieuw aanbesteed, en deze gaat nog in 2022 van start. Het doel van de monitor is inzichtelijk te maken wat de uitgaven van het leerlingenvervoer zijn, het aantal leerlingen dat gebruik maakt van het leerlingenvervoer, het type vervoer en het in kaart brengen van de gemiddelde reisafstand en reistijd. Uiteraard wordt er daarbij een vergelijking gemaakt met de voorgaande monitoren. Daarnaast wordt in de monitor ook aandacht besteed aan ontwikkelingen in het gemeentelijk beleid die van invloed zijn op het leerlingenvervoer. Verder gaat de VNG in de zomer in nauwe samenwerking met OCW een representatief onderzoek onder ouders uitzetten naar de reistijd en de kwaliteit van het leerlingenvervoer.
Mijn inzet blijft het zo snel mogelijk verkorten van de reistijd tot maximaal 45 minuten enkele reis voor (in ieder geval) kinderen in de basisschoolleeftijd. Ik vind dat de modelverordening hier duidelijkheid over moet bieden. Hier kan alleen in uitzonderlijke situaties van afgeweken worden als de reistijd van 45 minuten niet haalbaar is omdat een leerling te ver van een passende school woont. Tegelijkertijd geeft de VNG het signaal af zorgen te hebben over een kortere reistijd, aangezien er op dit moment een groot tekort aan chauffeurs is. De uitkomsten van beide onderzoeken moeten er voor zorgen dat er nog dit najaar gerichte maatregelen worden genomen door gemeenten om de reistijd niet langer dan 45 minuten te laten zijn. Bovendien moeten de onderzoeken de basis vormen voor aanpassing van de modelverordening van de VNG. In dat kader belegt de VNG direct na de zomer een bijeenkomst met betrokkenen uit gemeenten en met Ouders&Onderwijs om de mogelijkheden in kaart te brengen snel verbeteringen, op het gebied van reistijd en kwaliteit, aan te brengen in het leerlingenvervoer. De uitkomsten van deze bijeenkomst benut de VNG ook om te bepalen of de handreiking aanbesteden aanpassing behoeft. Ik informeer u dit najaar verder over de voortgang op leerlingenvervoer.
Zijn er bij u signalen bekend dat het leerlingenvervoer voor kinderen met een bepaalde ondersteuningsvraag concurreert met leerlingenvervoer voor kinderen op basis van een religieuze grondslag qua chauffeurs? Zou het niet eerlijker zijn om het vervoer eerst beschikbaar te stellen voor zorgleerlingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het tweeminutendebat na het Commissiedebat Passend onderwijs van 30 maart heb ik toegezegd me te verdiepen hoe het zit met denominatief leerlingenvervoer en wat we in de gesprekken met de VNG zouden kunnen meenemen. Er zijn bij mij geen signalen bekend van concurrentie tussen leerlingenvervoer op basis van een religieuze grondslag. Het is ook wettelijk niet toegestaan: het recht op leerlingenvervoer is vastgesteld in wet- en regelgeving en in de verordening van de gemeenten. Dat is leidend voor het bepalen of een leerling een recht op leerlingenvervoer heeft, niet of er voldoende middelen zijn. Dit geldt zowel voor het gehandicaptenvervoer als voor het afstandsvervoer (ook wel denominatief vervoer). In de monitor die dit najaar wordt uitgevoerd, wordt meegenomen welk type vervoer wordt ingezet en welke bekostiging daarbij hoort. Eind dit jaar ontvangt uw Kamer meer informatie over de uitkomsten van de monitor.
Kunt u een overzicht geven van het eigen vermogen en bovenmatig eigen vermogen per samenwerkingsverband passend onderwijs basisonderwijs en voortgezet onderwijs?7
In de onderstaande tabel wordt een totaaloverzicht gegeven van het eigen vermogen (EV) en het mogelijk bovenmatig publiek eigen vermogen (MBEV) van de samenwerkingsverbanden in de afgelopen jaren.12 Via de website samenwerkingsverbandenopdekaart.nl is per samenwerkingsverband zichtbaar wat het (mogelijk bovenmatig) eigen vermogen is. Hier staan gegevens over de afgelopen jaren en een prognose voor de komende jaren. Overigens zijn de eigen vermogens van de samenwerkingsverbanden inmiddels aan het dalen als gevolg van afspraken die ik hierover met de sector heb gemaakt.
2016
152
€ 206
131
86%
€ 165
2017
152
€ 238
129
85%
€ 163
2018
152
€ 260
133
88%
€ 179
2019
152
€ 259
137
90%
€ 184
2020
151
€ 236
129
85%
€ 160
Welke verschillen zijn er tussen samenwerkingsverbanden die te maken hadden met positieve verevening en de samenwerkingsverbanden met negatieve verevening qua financiële staat en het aantal thuiszitters en vrijstellingen van onderwijs vanaf het begin van de verevening tot nu? Wat valt u daarin op?
Als alleen naar het (mogelijk bovenmatig) eigen vermogen van samenwerkingsverbanden wordt gekeken zijn er geen grote verschillen te zien tussen samenwerkingsverbanden met een positieve of negatieve verevening. In 2020 had 85% van de samenwerkingsverbanden een (mogelijk) bovenmatig eigen vermogen. Van de 15% zonder bovenmatig eigen vermogen was er voor ongeveer de helft van de samenwerkingsverbanden sprake van een positieve verevening en de andere helft dus negatieve verevening. Wel is te zien dat samenwerkingsverbanden met een negatieve of kleine vereveningsopgave relatief meer vermogen hebben dan samenwerkingsverbanden met een grote positieve verevening. In een onderzoek van Oberon werd onder andere geconcludeerd dat samenwerkingsverbanden met een grote negatieve verevening voorzichtiger zijn bij het opstellen van hun begroting.
Er is geen verband te leggen tussen de verevening en het aantal thuiszitters en vrijstellingen per samenwerkingsverband. De cijfers uit de leerplichttelling worden aangeleverd door gemeenten. Deze cijfers kunnen niet op samenwerkingsverband gegenereerd worden. Leerlingen staan namelijk niet altijd ingeschreven bij een school die binnen het samenwerkingsverband valt wat gekoppeld is aan de gemeente/woonplaats van de leerling.
Hoeveel geld zou het extra kosten om de samenwerkingsverbanden die geld tekortkomen om alle kinderen de juiste ondersteuning en zorg te bieden voldoende te financieren? Welke samenwerkingsverbanden zouden hiervoor volgens u in aanmerking moeten komen als dit geregeld wordt?
Ik heb geen signalen gekregen dat kinderen geen of onjuiste ondersteuning ontvangen omdat het samenwerkingsverband geld tekort zou komen. De bekostiging voor samenwerkingsverbanden is zo ingericht dat als het geld dat verplicht naar de scholen gaat voor ondersteuning meer bedraagt dan het beschikbare budget, het verschil betaald wordt door de schoolbesturen van het samenwerkingsverband.
Is wat u betreft de verevening geslaagd gezien de staat van passend onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de invoering van passend onderwijs is onderzocht of er inhoudelijke redenen zijn dat de ene regio meer ondersteuningsbudget zou ontvangen dan de andere.13 Dit bleek niet zo te zijn; daarom is besloten om het totaalbedrag voor extra ondersteuning, evenredig te verdelen over alle samenwerkingsverbanden op basis van leerlingaantal. Zo is de verdeling van het geld objectief en transparant, lokt het geen strategisch gedrag uit, wordt voorkomen dat slecht presterende samenwerkingsverbanden worden beloond en zijn de uitgaven beheersbaar.
De samenwerkingsverbanden hebben vijf jaar gekregen (tot en met schooljaar 2019–2020) om hier naartoe te groeien. In 2020 had 85% van de samenwerkingsverbanden een (mogelijk) bovenmatig eigen vermogen. Die zijn ze nu, zoals afgesproken, aan het afbouwen. Van de resterende 15% heeft ongeveer de helft een positieve en de helft negatieve verevening. Daarmee kunnen we zeggen dat het overgrote deel van de samenwerkingsverbanden in staat is om de kosten voor het dekkende netwerk in hun regio te dragen. Voor een klein deel van de samenwerkingsverbanden kan het, mede door de verevening, een uitdaging zijn om met het budget uit te komen. In deze regio’s betalen schoolbesturen ook mee als de afdracht van ondersteuningsbekostiging voor leerlingen in het gespecialiseerd onderwijs hoger is dan het budget wat het samenwerkingsverband krijgt.
Bent u bereid om de komende regeerperiode ook te kijken naar oplossingen buiten het bestaande systeem en meer te kijken naar wat kinderen daadwerkelijk nodig hebben? Kunt uw antwoord toelichten?
Daartoe ben ik zeer gemotiveerd. Voor mij staat namelijk het belang van het kind centraal, en niet het systeem. Zoals ik in het passend onderwijsdebat van 30 maart heb aangekondigd, pas ik wet- en regelgeving aan op die onderdelen waar dat nodig is. Ik kom al deze zomer met een bundeling van wetsvoorstellen over de aanpak van verzuim en een betere positie voor ouders en leerlingen. Daarnaast krijgen 80 onderwijszorgarrangementen vanaf januari 2023 meer ruimte in de wet- en regelgeving om onderwijs en zorg te kunnen bieden aan de kinderen met een complexe ondersteuningsbehoefte en ga ik ook uiterlijk begin 2024 aan de slag om dit wettelijk te borgen. Daarnaast wil ik met de route naar inclusiever onderwijs niet alleen kijken naar het huidige systeem, maar juist komen tot een ander systeem waar de behoefte van de leerling meer centraal staat. Hierover informeer ik u na de zomer.
Het bericht dat nog steeds niet alle middelbare scholen duidelijk maken dat de vrijwillige ouderbijdrage echt vrijwillig is |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat er nog steeds middelbare scholen zijn die niet duidelijk maken aan ouders dat de vrijwillige ouderbijdrage echt vrijwillig is en kinderen niet langer uitgesloten mogen worden van niet-verplichte activiteiten als ouders niet betalen en zich daarmee niet aan de wet houden?1
Hoe vervelend is het als je hele klas op schoolreis gaat, maar jij niet mee kan omdat je ouders om wat voor reden dan ook de ouderbijdrage niet hebben betaald? Om te zien dat je vrienden op buitenlandreis gaan en jij het met vervangende opdrachten op school moet doen? Ik ben blij dat er een wet is die het verbiedt om kinderen uit te sluiten als ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet hebben betaald. School zou juist een plek moeten zijn waar je je vrij en veilig voelt, of je ouders nu betaald hebben of niet. Ik vind het dan ook erg onwenselijk en onjuist als scholen niet duidelijk maken aan ouders dat de vrijwillige ouderbijdrage echt vrijwillig is en dat kinderen niet langer uitgesloten mogen worden van extra activiteiten als ouders niet betalen. De wet verplicht scholen dit expliciet te vermelden in hun schoolgids.
Vindt u het ook onacceptabel dat van de 120 onderzochte middelbare scholen meer dan de helft niet meldt dat kinderen niet worden uitgesloten als de ouderbijdrage niet wordt betaald en 16 scholen spreken over een kwijtscheldingsregeling? Welke verklaring heeft u hiervoor?
Ja, ik vind het onacceptabel als scholen niet expliciet melden dat het betalen van een vrijwillige bijdrage geen voorwaarde is voor deelname aan activiteiten die algemeen toegankelijk behoren te zijn. Mogelijk heeft dit van doen met de recente invoering van de wet. Dat ontslaat scholen niet van hun verantwoordelijkheid om de wet op te volgen.
Op welke momenten zijn scholen geïnformeerd over de wetswijziging vrijwillige ouderbijdrage? Waarom heeft dit volgens u blijkbaar niet het gewenste effect gehad?
Op 20 november 2020 is de berichtgeving gepubliceerd over de inwerkingtreding van de wetswijziging vrijwillige ouderbijdrage per 1 augustus 2021.2 Ter voorbereiding van de inwerkingtreding zijn scholen in het voorjaar van 2021 met een voorlichtingscampagne geïnformeerd. De wetswijziging is aangekondigd in nieuwsbrieven van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Onderwijs voor het primair- en voortgezet onderwijs en er is een informatieve brochure opgesteld. Ook de PO-Raad, de VO-raad en de Algemene Vereniging Schoolleiders hebben de brochure gedeeld en over de nieuwe wet gecommuniceerd. In augustus en september 2021 is opnieuw aandacht besteed aan de nieuwe wet. Deze informatie is te vinden op de rijksoverheid site.3 Deze informatie zal in april worden geactualiseerd en aangevuld in verband met een extra communicatiecampagne (zie ook het antwoord onder vraag 9).
Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 2, zijn er mogelijk scholen die hun beleid en communicatie nog aan het aanpassen zijn op de verscherpte wet vrijwillige ouderbijdrage die dit schooljaar is ingegaan. Ik verwacht van scholen dat zij hun verantwoordelijkheid nemen om de wet op te volgen en dat ze ouders informeren conform de wet.
Binnenkort verstuur ik een brief aan scholen in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs waarin ik een persoonlijke oproep doe om ouders goed te informeren over de wet vrijwillige ouderbijdrage. Deze brief is onderdeel van een aanvullende communicatiecampagne. De campagne voer ik dit voorjaar samen met onderwijspartijen uit. In de campagne reik ik scholen dit keer ook concrete communicatiemiddelen aan die zij kunnen gebruiken in hun communicatie naar ouders, zoals een korte video en een visueel overzicht van de wetswijziging. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Hoeveel signalen zijn er sinds de wetswijziging van 1 augustus jl. binnengekomen bij de Inspectie van het Onderwijs over het onjuist informeren van ouders over de wetswijziging vrijwillige ouderbijdrage door scholen en wat is er gedaan met deze signalen?
Er zijn bij de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) sinds 1 augustus 2021 over het primair onderwijs 46 signalen binnengekomen en over het voortgezet onderwijs 42 met als onderwerp de ouderbijdrage. In veel gevallen gaat het om signalen waarbij ouders aangeven dat de school van hun kind(eren) hun vraagt een bijdrage te voldoen, terwijl ze het idee hebben dat dit wettelijk niet is toegestaan. De Inspectie heeft in deze gevallen onderzocht of de school zich bij het vragen van de ouderbijdrage aan de wet houdt. Bij veel van de signalen blijkt er sprake te zijn van tekortkomingen in de communicatie over het vrijwillige karakter van de bijdrage; de communicatie is dan onjuist, onvolledig of onduidelijk. Houdt een school zich niet aan de wet, dan krijgt de school een herstelopdracht met daarbij een termijn waarbinnen het herstel gerealiseerd moet zijn. Voldoet een school vervolgens nog steeds niet aan de wet, dan kan de Inspectie een financiële sanctie opleggen.
Bent u ervan op de hoogte dat er nog steeds scholen zijn die het betalen van de vrijwillige ouderbijdrage koppelen aan het bestellen van boeken en ouders niet verder kunnen in het online bestelproces als ze de ouderbijdrage niet betalen? Hoe verhoudt zich dit tot de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen waarin uw voorganger aangaf dat dit niet mag? Waarom gebeurt het dan nog steeds?2
Nee, daarover heb ik geen concrete signalen ontvangen. Ik ben het met mijn voorganger eens dat dit niet mag. Het koppelen van de bestelling van boeken aan de betaling van de vrijwillige ouderbijdrage mocht voorafgaand aan de recente wetswijziging ook al niet.
Dit voorbeeld toont dat nog niet alle scholen volgens de wet handelen. Ik heb geen feitelijke onderbouwing van de overwegingen of redenen. Ik weet ook niet of dat nodig is. Evident is dat het niet acceptabel is. De Inspectie heeft in haar toezicht dit jaar extra aandacht voor de vrijwillige ouderbijdrage. Het is de bedoeling dat dit soort praktijken niet meer plaatsvinden.
Wat vindt u ervan dat scholen het expres ingewikkeld maken voor ouders om vrijblijvend de vrijwillige ouderbijdrage te betalen, zoals de vrijwillige ouderbijdrage tussen de «verplichte kosten» te zetten?3
Het is lastig om objectief vast te stellen of scholen «het expres ingewikkeld maken», maar het is uiteraard ongewenst en onjuist als een vrijwillige bijdrage als verplichte bijdrage wordt gepresenteerd.
Waar komt volgens u de angst van scholen vandaan dat ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet langer meer zouden willen betalen, terwijl uit onderzoek van Ouders & Onderwijs blijkt dat er nog altijd een hoge betalingsbereidheid is onder ouders? Waar baseren scholen dit op? En hoe heeft het ministerie getracht te voorkomen dat scholen op voorhand al het vertrouwen hierin verloren?
Voorheen mochten scholen een kosteloos alternatief aanbieden aan leerlingen van wie de ouders de vrijwillige ouderbijdrage die bestemd was voor extra activiteiten niet betaalden. Vanaf dit schooljaar moeten alle leerlingen kunnen deelnemen aan extra activiteiten die de school organiseert, ook kinderen van ouders die de daarvoor bestemde bijdrage niet betalen. Het is mogelijk dat scholen vrezen dat hierdoor meer ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet meer zullen betalen waardoor de extra activiteiten niet meer plaats kunnen vinden.
In de voorlichtingscampagne van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zoals ook vermeld in het antwoord onder vraag 3, is meegegeven dat de ervaring leert dat de meeste ouders de vrijwillige ouderbijdrage betalen, ook als heel helder is dat deze vrijwillig is en dat leerlingen niet worden uitgesloten van activiteiten als hun ouders de bijdrage niet kunnen of willen betalen.
Waarom wordt er niet extra gecontroleerd op het naleven van de wet omtrent de vrijwillige ouderbijdrage door de Inspectie van het Onderwijs buiten het reguliere toezicht, aangezien zij ook signalen binnenkrijgt dat de communicatie van scholen niet in orde is? Bent u bereid dit alsnog extra te controleren en scholen hier direct op aan te spreken indien zij de wet niet naleven? Zo nee, waarom niet?
De nieuwe wettelijke kaders ten aanzien van de vrijwillige ouderbijdrage gelden sinds 1 augustus 2021. De Inspectie beoordeelt sindsdien of besturen en scholen aan de nieuwe wettelijke kaders voldoen. De Inspectie bekijkt bij ieder instellingsonderzoek in het voortgezet onderwijs of de informatie in de schoolgids voldoet aan de wet. De Inspectie doet in het voortgezet onderwijs daarnaast dit jaar extra thematisch onderzoek naar de oorzaken van niet-naleven van de wettelijke bepalingen. Als de Inspectie signalen van ouders of andere betrokkenen binnenkrijgt over de ouderbijdrage, bekijkt zij altijd of voldaan wordt aan de wettelijke eisen. Dit geldt zowel voor het primair als het voortgezet onderwijs.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat scholen ouders juist informeren over de vrijwillige ouderbijdrage in al hun communicatie aangaande de vrijwillige ouderbijdrage? Bent u bereid scholen nogmaals te wijzen op de wetswijziging en het feit dat ze de wet overtreden als ze ouders niet correct informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, daartoe ben ik bereid. Ik vind het onwenselijk als een deel van de ouders zich nog steeds verplicht voelt de vrijwillige ouderbijdrage te betalen. Scholen moeten ouders correct en volledig over de vrijwillige ouderbijdrage informeren. Daarom voer ik dit voorjaar opnieuw een communicatiecampagne. Dit doe ik in samenwerking met de PO-Raad, de VO-raad, Ouders&Onderwijs, de Algemene Vereniging Schoolleiders en het Landelijk Aktie Komitee Scholieren. Onder meer door scholen een brief te sturen, goede voorbeelden te delen en communicatiemiddelen aan te bieden die scholen kunnen gebruiken bij de voorlichting voor ouders.
De komende maanden zal ik extra aandacht besteden aan dit onderwerp. De Inspectie zal een herstelopdracht geven, als zij constateert dat een school niet juist communiceert over de gewijzigde wet vrijwillige ouderbijdrage.
Kunt u deze vragen los van elkaar beantwoorden?
Ja, zie hierboven.
Het Cornelius Haga Lyceum |
|
Bente Becker (VVD), Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kan de Kamer het recente Inspectierapport over de onderwijskwaliteit van het Cornelius Haga Lyceum ontvangen waarin wordt vastgesteld dat het onderwijs op alledrie de afdelingen zeer zwak is?
Het zorgwekkende rapport van 3 januari jl. is op 25 februari jl. door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) gepubliceerd. Ik zend het mee met deze beantwoording.
Hoe verklaart u de verslechtering die in het afgelopen jaar op de school heeft plaatsgevonden?
Er zijn al langdurig zorgen over de bestuurskwaliteit, wat al erg genoeg is voor de leerlingen. De inspectie concludeert nu ook, in haar rapport van 3 januari 2022, dat de onderwijskwaliteit op alle afdelingen van het Cornelius Haga Lyceum (CHL) zeer zwak is. Daarbij constateert de inspectie ook dat de kwaliteit achteruitgaat. De inspectie constateert dat de school terug bij af is, omdat veel beleidsvoornemens niet zijn gerealiseerd of geborgd en omdat de schoolorganisatie sinds het begin van schooljaar 2021–2022 grotendeels uit nieuwe mensen bestaat. Dit verklaart de inspectie in haar rapport vooral uit de vele wisselingen in het docententeam en in de schoolleiding en daarnaast uit de sterke groei van de school en het in gebruik nemen van een tweede locatie.
Deelt u de mening dat het moeilijk is uit te leggen dat al jaren grote zorgen bestaan rond zowel de onderwijskwaliteit als het naleven van de vrije Nederlandse waarden op deze school, maar de school nog steeds open is en leerlingen dus nog steeds niet de juiste kansen krijgen om in vrijheid en met goed onderwijs op te groeien?
Ja. Daarom hebben we in het coalitieakkoord afgesproken om sneller in te grijpen bij scholen die onvoldoende presteren. We hebben een onderwijsstelsel dat schoolbesturen de gelegenheid biedt om tekortkomingen te herstellen. Besturen die daar mee te maken krijgen, nemen dat over het algemeen serieus en weten de tekortkomingen weg te werken.
Bij CHL hadden de in eerdere jaren vastgestelde tekortkomingen grotendeels betrekking op het bestuur van de school. Zo waren er zorgen over de intenties van het bestuur en de houding van de school ten opzichte van de Nederlandse samenleving, wat risico’s met zich meebracht voor de burgerschapsvorming van de leerlingen.
Nu heeft de inspectie een eindoordeel gegeven over de onderwijskwaliteit bij CHL. Indien het onderwijs niet binnen een jaar verbetert, is de maat vol en zal ik ingrijpen. Het is immers niet acceptabel als leerlingen zo lang zeer zwak onderwijs krijgen. Ik en de inspectie zitten er bovenop. Ik voel me hierin gesteund door het coalitieakkoord en er is mij veel aan gelegen dat het onderwijs zo spoedig mogelijk op de goede rit komt.
Zoals aangekondigd in mijn brief van 25 februari jl. heb ik overleg gevoerd met de inspectie, in verband met mogelijke aanvullende stappen die ik kan zetten. Ik heb daarin genoemd dat ik op dit moment twee sporen zie:
Deelt u de mening dat het feit dat een schoolbestuur probeert via de rechter publicatie van het rapport van de inspectie tegen te houden op zich al een teken aan de wand is?
Ja. Het staat iedereen uiteraard vrij om een rechtszaak te starten, maar wanneer een bestuur keer op keer naar de rechter stapt is dat een teken aan de wand. De aandacht van een bestuur moet in eerste plaats uitgaan naar de leerlingen. Het is in het belang van de leerlingen en hun ouders dat resultaten van inspectieonderzoeken zo snel mogelijk openbaar worden.
Waarom krijgt de school richting de Inspectie nog een jaar de tijd om aan te tonen dat verbeteringen zijn doorgevoerd? Zijn er mogelijkheden om dit in het belang van de leerlingen te versnellen?
In mijn brief aan de Kamer van 25 februari heb ik aangekondigd met de inspectie in overleg te treden en mij te beraden op andere stappen. In dit gesprek heb ik het gevoel gedeeld dat de afgelopen jaren kansen zijn gemist om onderzoek te doen en te handhaven. De inspectie taxeert dat anders en heeft aangegeven wat er afgelopen jaren gebeurd is. Ik heb de inspectie verzocht om te voorkomen dat er nog kansen worden gemist, scherp op de kwaliteit te letten en dus niet te gemakkelijk een kans op een extra onderzoek te laten liggen. Ik vind het belangrijk dat de inspectie en ik op dezelfde koers zitten om in het belang van de leerlingen alles te doen om het bestuur en de school te bewegen de kwaliteit op niveau te brengen.
In het vorige inspectierapport over de onderwijskwaliteit (13 april 2021) werd geen eindoordeel gegeven, omdat de veiligheid van leerlingen en het didactisch handelen van leraren niet konden worden beoordeeld.2 In het rapport van 3 januari jl. is voor het eerst een eindoordeel gegeven. Alle afdelingen van CHL zijn nu zeer zwak verklaard. De inspectie heeft daarom CHL de opdracht gegeven om binnen de daarvoor geldende termijn van een jaar te verbeteren. CHL zal, volgens de inspectie, deze tijd hard nodig hebben, gelet op alle tekortkomingen. De al met het bestuur gecommuniceerde termijn kan, volgens hen, niet ingekort worden.
De inspectie houdt de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten en informeert mij als blijkt dat er na een jaar sprake is van onvoldoende verbeteringen. Gedurende dat jaar toetst de inspectie de voortgang aan de hand van een toezichtplan waarin verbeterafspraken zijn opgenomen. Zie het antwoord op vraag 3 voor wat ik zelf zal doen.
Ik heb de inspectie dringend verzocht om waar mogelijk kortere termijnen te hanteren voor herstelonderzoeken. Dat had in deze casus te begrijpen geweest. In de tussentijd heb ik de inspectie verzocht tot maximale aanscherpingen als het gaat om zeer zwak onderwijs en de betreffende scholen. In lijn met het coalitieakkoord, wil ik sneller ingrijpen bij scholen die onvoldoende presteren. Ik werk momenteel uit wat daarvoor nodig is en informeer uw Kamer voor de zomer.
Is een bekostigingssanctie wettelijk gezien de enige mogelijkheid of kunt u ook besluiten de school te sluiten en/of het bestuur te vervangen?
De wet- en regelgeving biedt meerdere handhavingsinstrumenten, die kunnen worden ingezet afhankelijk van de situatie. Bij het bevoegd gezag van CHL (Stichting Islamitisch Onderwijs, SIO) zijn of worden ingezet:
Andere opties die de wet biedt en die nog niet zijn ingezet bij SIO:
Bent u bereid de ouders proactief van de zorgen op de hoogte te stellen, zodat zij zelf sneller kunnen besluiten hun kind naar een andere school te laten gaan?
Ja, in gevallen waarin een bestuur zijn wettelijke verplichting niet nakomt om de ouders binnen vier weken na vaststelling van het inspectierapport te informeren over het inspectieoordeel zeer zwak. Het bestuur moet in ieder geval de door de inspectie opgestelde samenvatting van het inspectierapport aan de ouders zenden. SIO heeft de inspectie laten weten dit te hebben gedaan, nadat de inspectie het volledige rapport publiceerde. Het bestuur geeft ook aan maandelijks ouderavonden te organiseren om de ouders te betrekken bij en informeren over de voortgang van de verbeteringen. Ik zend de samenvatting van de inspectie mee met deze beantwoording. Ik zal ook zelf aan ouders en leerlingen mijn zorgen blijven overbrengen, bijvoorbeeld via de medezeggenschapsraad.
Waar gaan de andere rapporten over die nog te verwachten zijn over het Cornelius Haga en welke mogelijke basis is er bij een slechte uitkomst daarvan om toch sneller in te grijpen?
Op 25 maart 2022 heeft de inspectie het rapport over herstelonderzoek bij het bestuur gepubliceerd,4 nadat de rechtbank Den Haag de vordering van het bestuur tot intrekking van het rapport en het opleggen van een verbod op openbaarmaking op 11 maart 2022 ongegrond heeft verklaard. Gelet op de conclusie van dit onderzoek dat aan geen van de herstelopdrachten volledig is voldaan, heeft de inspectie een bekostigingssanctie getroffen. Indien na sanctie(s) van de inspectie onvoldoende herstel heeft plaatsgevonden, informeert de inspectie mij daarover en kan ik een hogere bekostigingssanctie opleggen.
Op 4 april 2022 heeft de inspectie een rapport over de financiële continuïteit (in het kader van het aangepast toezicht financiële continuïteit) gepubliceerd.5 Daarin zijn onder andere afspraken van de inspectie met het bestuur vastgelegd om de uitvoering van het herstelplan van het bestuur te kunnen monitoren. Dit is een tussenrapport en biedt daarom geen basis om sneller in te grijpen.
Op 25 april 2022 heeft de inspectie een rapport gepubliceerd over de opvolging van herstelopdrachten.6 Daarin is vastgelegd dat met het ingezonden jaarverslag 2020 is voldaan aan een eerder gegeven herstelopdracht. Dit rapport biedt geen basis om sneller in te grijpen.
Nog te verwachten rapporten zijn het rapport over een verricht specifiek onderzoek naar afsluiting van het onderwijs en een nog te verrichten specifiek onderzoek naar registratie en melding aan- en afwezigheid van leerlingen. Op de uitkomsten en mogelijkheden om op basis daarvan in te grijpen kan ik niet vooruit lopen.
Wat is de stand van zaken rond de aanvragen voor twee nieuwe Islamitische scholen in Amsterdam waarover u binnenkort moet beslissen?
Op 31 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de eerste aanvraagronde van de nieuwe stichtingssystematiek.7
Biedt de wetgeving u inmiddels voldoende basis om oprichting van een school te voorkomen ofwel een school te sluiten waarbij gerede twijfels bestaan over het kunnen voldoen aan de kwaliteit van onderwijs en/of het invullen van de burgerschapsopdracht door het bestuur? Zo nee, bent u bereid met spoed deze benodigde wetgeving alsnog bij het parlement aanhangig te maken?
Ik kan besluiten een initiatief voor de start van een nieuwe school niet voor bekostiging in aanmerking te laten komen, onder andere wanneer het initiatief niet de kwaliteitstoets van de inspectie doorstaat. De inspectie kijkt daarbij onder andere naar de invulling van de burgerschapsopdracht.
Ik kan de bekostiging van een bestaande school beëindigen wanneer de leerresultaten ernstig en langdurig tekortschieten en het bestuur daarnaast voorschriften (zoals de burgerschapsopdracht) niet naleeft. De inspectie moet een dergelijke school eerst een jaar de tijd hebben gegeven voor herstel. Beëindiging van de bekostiging vanwege alleen een negatief oordeel over de invulling van de burgerschapsopdracht is niet mogelijk; dat kan dus alleen in combinatie met ernstig en langdurig tekortschieten van de leerresultaten. De bekostiging beëindigen vanwege alleen de burgerschapsopdracht komt in beeld wanneer het bij uw Kamer voorliggende Wetsvoorstel uitbreiding bestuurlijk instrumentarium wordt aangenomen. Daarin wordt bepaalt dat onder bepaalde omstandigheden handelen in strijd met de burgerschapsopdracht een vorm van wanbeheer is. Op basis daarvan kan ik dan een aanwijzing geven en, indien het bevoegd gezag de aanwijzing niet opvolgt, de bekostiging beëindigen.
Verder wil ik – zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5 – sneller ingrijpen bij scholen die onvoldoende presteren en ik werk momenteel uit wat daarvoor nodig is. Hier kom ik voor de zomer op terug.
Het voorstel in de Maastrichtse gemeenteraad om het openbaar voortgezet onderwijs af te schaffen |
|
Mariëlle Paul (VVD), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Deelt u onze appreciatie van het openbaar onderwijs als onderwijs dat recht doet aan een principiële gelijkwaardigheid van opvattingen over godsdienst, levensbeschouwing en maatschappelijke diversiteit en dat voorwaarden schept voor emancipatie en tolerantie?
Ja.
Hoe beoordeelt u het voorstel in de Maastrichtse gemeenteraad om het openbaar voortgezet onderwijs af te schaffen en al het onderwijs te centreren op één plek («de Campus») in het licht van de grondwettelijke garantiefunctie van het openbaar onderwijs?1
Het is mogelijk om een openbare school om te zetten naar een bijzondere school. Het verzoek hiertoe wordt ingediend bij DUO. Indien het bevoegd gezag een school voor openbaar onderwijs wenst om te zetten in een bijzondere school is toestemming van de gemeenteraad nodig. De medezeggenschapsraad van de school heeft instemmingsrecht.
De huisvesting, daar waar het onderwijs wordt gegeven, is een zaak tussen het bevoegd gezag en de gemeente. Bij het verplaatsen van het onderwijs dient het bevoegd gezag wel te voldoen aan de daaraan door de wet gestelde eisen. Zo is een verplaatsing tot drie kilometer vrij en voor een verplaatsing van meer dan drie kilometer is een afspraak nodig met omliggende scholen in een regionaal plan onderwijsvoorzieningen.
In het licht van de garantiefunctie openbaar onderwijs, moet het bevoegd gezag, in dit geval de Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs (LVO) gedeputeerde staten om advies vragen over de omzetting van een openbare school naar een bijzondere school. Indien gedeputeerde staten advies geven, wordt dit advies met de aanvraag voor omzetting meegezonden aan het Ministerie van OCW (artikel 16, Regeling voorzieningenplanning vo 2020). Daarnaast blijft ook als de omzetting een feit is, de garantiefunctie van artikel 23, vierde lid Grondwet en artikel 66 WVO onverkort van toepassing. Indien ouders van een voldoende aantal leerlingen een school voor openbaar voortgezet onderwijs wensen, kunnen zij zich wenden tot het college van burgemeester en wethouders. Indien het college die wens niet honoreert kunnen de ouders zich wenden tot gedeputeerde staten. Indien gedeputeerde staten de wens niet honoreert kunnen de ouders zich wenden tot de Minister. De Minister kan de gemeente dan opdragen een aanvraag voor het in aanmerking brengen voor bekostiging van een openbare school in te dienen.
Deugt in dit verband het concept-convenant tussen de Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs en de gemeente Maastricht juridisch, waar het de bevoegdheden van de gemeenteraad oprekt?2
In het concept convenant worden afspraken voorgesteld tussen de gemeente Maastricht en LVO over hoe deze partijen willen samenwerken. Hiervoor bestaat juridisch geen beletsel. Ik ben hierbij evenwel geen partij. In een convenant kunnen echter geen (grond)wettelijke taken overgedragen of opzijgezet worden. Het convenant kan de indruk wekken dat door te kiezen voor gratis en breed toegankelijk onderwijs met de denominatie algemeen bijzonder, wordt voldaan aan de garantiefunctie openbaar onderwijs in de gemeente Maastricht. Navraag bij LVO leert dat dit expliciet niet bedoeld wordt; de garantiefunctie openbaar onderwijs kan, ongeacht afspraken die hierover in een convenant staan, niet worden overgedragen. Dit blijft een verantwoordelijkheid voor de gemeente.
Deelt u onze afwijzing van pragmatisme als excuus om ons duale onderwijsstelsel opzij te schuiven? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan voor het onderwijsaanbod in Maastricht? Zo nee, waarom niet?
Het duale onderwijsstelsel wordt niet opzijgeschoven. Zoals ik in antwoord drie heb opgenomen blijft de garantiefunctie openbaar onderwijs onverminderd van kracht. Een omzetting van openbaar naar bijzonder onderwijs past bovendien binnen ons onderwijsstelsel. Het is aan het bevoegd gezag en de gemeenteraad om hierover te besluiten. Een verzoek van het bevoegd gezag voor omzetting van openbaar naar bijzonder wordt door DUO marginaal getoetst aan wet- en regelgeving. Indien aan de voorwaarden is voldaan, wordt het verzoek gehonoreerd.
Hoe beziet u het voorstel vanuit het risico dat daar een grote leerfabriek ontstaat, die de menselijke maat voor de scholieren ernstig schaadt? Is het streven naar de menselijke maat op scholen, niet langer een streven bij het onderwijsbeleid van de regering? Zo ja, hoe wilt u hieraan gestalte helpen geven in de Maastrichtse situatie?
De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs op school. Daarbij beziet de inspectie onderwijskwaliteit, onderwijsomstandigheden en het welbevinden van de leerling. Ten aanzien van de menselijke maat in het onderwijs heeft mijn voorganger in een brief aan uw Kamer3 aangegeven dat de inzichten uit onderzoek laten zien dat de effecten van verschillende schaalgrootten erg genuanceerd liggen. Een duidelijke relatie tussen menselijke maat en schaalgrootte ontbreekt. Menselijke maat gaat erover dat leerlingen en docenten zich gehoord en gezien voelen. Het is belangrijk dat scholen hieraan, onafhankelijk van schaalgrootte, gestalte geven.
In het concept convenant is overigens geen voorstel voor het onderwijsaanbodvan alle scholen in Maastricht uitgewerkt.