Het artikel ‘Ik hoop dat je gepakt wordt’; De Turkse Kliklijn’ |
|
Chris van Dam (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel uit de Groene Amsterdammer van 21 september 2017 «Ik hoop dat je gepakt wordt»; De Turkse Kliklijn»?1
Ja.
Herinnert u zich uw brief van 13 mei 2016 waarin u aangeeft dat het niet de bedoeling was geweest van het Turkse consulaat om een «kliklijn» op te zetten?2 Betekent dit dat er geen sprake is van een dergelijk meldpunt in Nederland? Kunt u bevestigen dan wel ontkrachten dat het nog steeds mogelijk is om iemand aan te geven per e-mail bij het Turkse consulaat in Rotterdam?
Deze brief herinner ik mij. Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat er momenteel in Nederland sprake is van een meldpunt zoals de kliklijn die het Turkse CG in Rotterdam in 2016 online zette. Het kabinet is hier destijds zeer helder over geweest: dit is volkomen onacceptabel. Individuele burgers hebben de mogelijkheid contact op te nemen het Turkse consulaat. Dat kan ook via de e-mail. De Nederlandse overheid is niet bekend met en heeft geen zeggenschap over de inhoud van berichten die per e-mail aan het consulaat worden gestuurd. Klikken over medeburgers via dergelijke communicatielijnen keurt het kabinet echter ten zeerste af.
Hoe beoordeelt u de dreigementen waar Turkse Nederlanders mee te maken krijgen met de strekking dat ze zullen worden aangegeven bij de Turkse inlichtingendiensten? Acht u het wenselijk dat een in Nederland verschijnende Turkse krant een expliciete oproep bevat om «landverraders» te melden?
De Nederlandse regering vindt oproepen om Turkse Nederlanders te melden als «landverraders» zeer onwenselijk en niet passend in een rechtsstaat. Nederland heeft al eerder duidelijk gemaakt pal voor Nederlanders van Turkse afkomst te staan en moedigt eenieder die zich door deze dreigementen in zijn rechten aangetast voelt, aan gebruik te maken van de hiervoor beschikbare rechtsmiddelen.
Welke (diplomatieke) maatregelen bent u bereid te nemen richting Turkije om ervoor te zorgen dat dergelijke kliklijn-praktijken en het schenden van mensenrechten van Turkse Nederlanders als ze voet aan de grond in Turkije zetten een halt worden toegeroepen?
Het kabinet is in eerdere communicatie met de Kamer steeds zeer helder geweest dat er geen sprake kan zijn van inmenging door de Turkse autoriteiten in de Turkse gemeenschap in Nederland, noch van export van de spanningen vanuit Turkije naar Nederland. Nederland spreekt Turkije hier consequent op aan. In het geval van het bestaan van een kliklijn zal de Nederlandse overheid dus direct optreden. Zoals ook gesteld in het antwoord op vraag 2 is er momenteel in Nederland geen sprake van een meldpunt zoals de eerder bestaande kliklijn.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft actief en meerdere malen zowel mondeling als schriftelijk de gevoelige en moeilijke situatie van Turkse Nederlanders die zijn geconfronteerd met een uitreisverbod of detentie onder de aandacht gebracht van de Turkse autoriteiten. Tevens is aandacht gevraagd voor een spoedige rechtsgang en opheffing van uitreisverboden. Dit gebeurde nadat betrokkenen zelf hadden aangegeven hiermee akkoord te zijn. Het Ministerie zal dit via verschillende kanalen blijven doen, ook ten aanzien van toekomstige gevallen. Daarbij wordt opgemerkt dat Turkije deze personen uitsluitend als Turkse staatsburgers behandelt, wat de handelingsmogelijkheden beperkt.
Bent u bereid om in overleg te treden met andere Europese landen, zoals Duitsland, die met een vergelijkbare praktijk te maken hebben om zo ervaringen uit te wisselen en samen te werken aan een diplomatieke oplossing?
Dergelijk overleg bestaat reeds. Sinds zomer 2016 heeft Nederland regelmatig overleg met gelijkgezinde landen om informatie en posities uit te wisselen en waar mogelijk tot een eensluidende diplomatieke lijn te komen.
Kunt u aangeven of er sinds de couppoging in Turkije sprake is van een toename van het aantal werknemers op het Turkse consulaat in Rotterdam en Deventer en de Turkse ambassade in Den Haag?
Sinds de couppoging is geen sprake van toename van het aantal personen dat werkzaam is op de Turkse ambassade of de consulaten in Rotterdam en Deventer.
Bent u bekend met mogelijke verbanden tussen de uitreisverboden waar verschillende Turkse Nederlanders afgelopen jaar mee te maken hebben gekregen tijdens een bezoek aan Turkije, en meldingen bij een meldpunt? Hebben Turkse Nederlanders die consulaire bijstand hebben gevraagd, over dergelijke meldingen gesproken of vermoedens hierover geuit?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen concrete aanwijzingen dat er een verband is tussen de uitreisverboden en meldingen bij een meldpunt.
Het besluit van de Provincie Noord-Brabant om vanaf 2018 een half miljoen te bezuinigen op de philharmonie zuidnederland |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het besluit van de provincie Noord-Brabant om vanaf 2018 een half miljoen euro te bezuinigen op de philharmonie zuidnederland en vanaf 2020 over te willen gaan op een jaarlijkse subsidiebeoordeling?1
Ja.
Wat vindt u, gelet op het advies van de Raad voor Cultuur, van een bezuiniging door de provincie Noord-Brabant?1
De instandhouding van deze orkestvoorziening is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken subsidiepartners. Ik vind het daarom teleurstellend dat één van de subsidiepartners zonder bestuurlijk overleg met de andere subsidiegevers op zo’n korte termijn een bezuiniging doorvoert.
Ik ben bekend met het feit dat Philharmonie zuidnederland bezwaar heeft aangetekend tegen het besluit. Ik kan bevestigen dat de gedeputeerde Cultuur Noord-Brabant in april om een telefonisch onderhoud heeft verzocht over de ontwikkelingen rond Philharmonie zuidnederland. Daarbij is een bezuinigingsvoornemen niet aan de orde geweest.
Bent u bekend met het feit dat de philharmonie zuidnederland formeel bezwaar heeft aangetekend tegen het besluit van de provincie Brabant? Kunt u bevestigen dat de provincie Noord-Brabant in april 2017 eigenstandig contact met u heeft gezocht over het bezuinigingsvoornemen, zonder de philharmonie of de provincie Limburg hierin te betrekken? Hoe beziet u dit handelen, mede in het licht van het advies van de Raad voor Cultuur (in voornoemde brief) aan het ministerie, de provincies en de gemeenten om hun beleid ten aanzien van de philharmonie zuidnederland zorgvuldig op elkaar af te stemmen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de inhoud en uitkomst van dit gesprek in april 2017 geweest tussen u en de provincie Noord-Brabant?
Tijdens dit gesprek is gesproken over het onderzoek naar de mogelijkheden voor Philharmonie zuidnederland om tot één orkestkern te komen. De vraag was of de goedkeuring van OCW op het werkplan van Philharmonie zuidnederland voor de jaren 2017–2020 een scenario belemmert van een kleinere orkestkern. Ik heb geantwoord dat dit niet het geval is. Wel is het zo dat indien er gekozen wordt voor een kleinere orkestkern het oorspronkelijk ingediende werkplan en bijbehorende begroting aangepast zal moeten worden. Immers een kleinere orkestformatie zal minder activiteiten kunnen uitvoeren en daar hoort een ander werkplan inclusief bijgestelde begroting bij.
Bent u bereid om, gelet op het belang van de philharmonie voor Zuid-Nederland, op korte termijn met de provincies en gemeenten in gesprek te gaan om een oplossing te vinden die recht doet aan het gezamenlijk opgestelde plan en het advies van de Raad voor Cultuur?
Ja, ik heb alle subsidiepartners uitgenodigd voor een bestuurlijk overleg.
In hoeverre bent u door de provincie Noord-Brabant betrokken bij het bezuinigingsbesluit?
In het cultuurconvenant tussen het Ministerie van OCW en Brabantstad heeft de provincie Noord-Brabant ten aanzien van de Philharmonie zuidnederland een voorbehoud opgenomen ten aanzien van de subsidie. Er is voor de periode 2017–2020 max € 2 miljoen gereserveerd op jaarbasis waarbij de provincie pas later in 2017 een besluit neemt over de subsidie voor de periode 2018–2020. Bij het besluit van de provincie Noord-Brabant om de subsidie van Philharmonie zuidnederland met € 0,5 miljoen te verlagen voor de jaren 2018–2020 ben ik niet betrokken geweest.
Wat betekent de bezuiniging van de provincie Noord-Brabant voor de verhoudingen in activiteiten tussen Noord-Brabant, Limburg, Zeeland, Eindhoven, Maastricht en internationaal in het werkplan 2017–2020 van de philharmonie zuidnederland?
Het besluit van de provincie Noord-Brabant heeft consequenties voor het werkplan van het orkest. Het orkest zal de activiteiten naar beneden bij moeten stellen nu het minder subsidie ontvangt. De insteek vanuit Brabant is dat de aanpassing beperkt wordt tot activiteiten in Brabant.
Deelt u de zorgen dat dit besluit precedentwerking kan hebben voor andere gezelschappen en/of medefinanciers in een cultuurplanperiode?
Ik vertrouw er op dat indien een instelling door meerdere overheden wordt gesubsidieerd, die overheden gezamenlijk hun verantwoordelijkheid nemen voor de instelling gedurende de cultuurplanperiode. Het is ook om die reden dat elke vier jaar per regio de bestuurlijke partners in een convenant bevestigen dat zij de subsidie van in de betreffende regio gevestigde culturele instelling als een gezamenlijke verantwoordelijkheid beschouwen.
Het alarmerend bericht over door mest verontreinigd grondwater |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Henk Kamp (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over waterbedrijven die alarm slaan over verontreinigd grondwater?1
Ja.
Is u bekend dat er in Frankrijk en Duitsland tientallen waterleidingbedrijven zijn die al jarenlang programma's hebben waarbij (bijna) alle landbouw in een grondwaterbeschermingsgebied biologische landbouw moet zijn en waarbij ook afzetprogramma’s ontwikkeld zijn?2
Ja.
Kent Nederland een dergelijk programma? Zo ja, welk programma is dat en wat zijn de ervaringen? Zo nee, deelt u de mening dat dit ook een goed concept voor Nederlandse drinkwaterwingebieden kan zijn om zo minder uitspoeling van bestrijdingsmiddelen en nitraat naar het grondwater te bewerkstellingen?
Nederland heeft vergelijkbare doelstellingen als Duitsland en Frankrijk op het gebied van landbouw en grondwaterbeschermingsgebieden, maar kiest voor een iets andere aanpak. De Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater geeft richting aan de ambitie aangaande chemisch schoon en ecologisch gezond water voor duurzaam gebruik. De betrokken partijen sturen op de samenhang en voortgang van lopende (deel)trajecten op het gebied van waterkwaliteit, drinkwater en zoetwater en geven waar nodig een extra impuls aangaande de drie prioriteiten nutriënten/mest, gewasbeschermingsmiddelen en medicijnresten. Water als bron voor drinkwater vormt hierbij een specifiek aandachtspunt. Voor de inzet en concrete acties in het kader van de Delta-aanpak verwijs ik naar Kamerstuk 27 625, nr. 379.
Verder is in het ontwerp zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn 2018 – 2021, dat momenteel ter inzage ligt in het kader van de uitvoering van de milieueffectrapportage, een maatwerkaanpak voorzien voor veertig drinkwaterwinningen waar risico bestaat op te hoge nitraatuitspoeling naar het grondwater. Er wordt momenteel gewerkt aan het opstellen van een bestuursovereenkomst tussen rijksoverheid, betrokken provincies, landbouwbedrijfsleven en drinkwaterbedrijven, waarbij genoemde partijen maatwerkplannen ontwikkelen en uitvoeren om te komen tot een vermindering van de nitraatuitspoeling. Doel is om binnen de looptijd van het actieprogramma afdoende maatregelen te nemen om uiterlijk gedurende het zevende actieprogramma blijvend aan het doel van de Nitraatrichtlijn te voldoen.
In verschillende grondwaterbeschermingsgebieden zijn ervaringen opgedaan om met bovenwettelijk maatwerk de nitraatuitspoeling op agrarische bedrijven te verminderen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de projecten Duurzaam Schoon Grondwater (Z-Limburg), Vruchtbare Kringloop Achterhoek en Liemers (Gelderland), Boeren voor Drinkwater (Overijssel) en Grondig boeren voor Water (Drenthe). Deze projecten kunnen onderdeel uitmaken van de beoogde maatwerkaanpak van de regionaal resterende knelpunten.
Vindt u dit project interessant? Zo nee, waarom niet? Indien u dit project wel interessant vindt, bent u bereid onderzoek te doen en dit samen met de waterleidingbedrijven, landbouwsector en andere partijen op te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat door dit programma de zuiveringskosten in de toekomst zullen dalen of minder zullen stijgen dan zonder dit programma? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat reden genoeg om met een vergelijkbaar programma aan de slag te gaan?
De Nitraatrichtlijn bevat de verplichting om verontreiniging met nitraat uit agrarische bronnen terug te dringen en verontreiniging te voorkomen. Daarnaast mag vanuit de Kaderrichtlijn water (KRW) de kwaliteit van de drinkwaterbronnen niet verslechteren en is er een inspanningsverplichting om de kwaliteit te verbeteren met het oog op vermindering van de zuiveringsinspanning.
Met de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater en met de maatregelen onder de Nitraatrichtlijn en de KRW wordt ingezet op het realiseren van deze doelen. Met regionale en landelijke analyses onder de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater wordt getoetst in hoeverre aan deze doelen wordt voldaan en of extra maatregelen nodig zijn.
Maatregelen worden in de huidige praktijk van uitvoering van de KRW en de Nitraatrichtlijn reeds getoetst op doelbereik, uitvoerbaarheid, kosten- en milieueffectiviteit. Het (verplicht) laten uitvoeren van nieuwe kosten-batenstudies is dus niet nodig.
Wilt u waterleidingbedrijven of provincies verplichten kosten-batenstudies te laten uitvoeren voor dergelijke programma’s en de steeds hogere schadekosten voor waterzuivering openbaar te maken? Moeten waterleidingbedrijven hun klanten vragen of zij ook dergelijke programma’s willen om toekomstige kosten voor zuivering te verlagen?
Zie antwoord vraag 5.
Opnieuw honderden ontslagen in de zorg |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
Vindt u het acceptabel dat zorgmedewerkers ontslagen worden bij Zorgspectrum Het Zand, terwijl er juist duizenden mensen nodig zijn in de zorg?1 2
Vindt u het acceptabel dat Zorgspectrum Het Zand een fors aantal zorgmedewerkers van niveau 1 en 2 en activiteitenbegeleiders wil ontslaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat zijn de precieze oorzaken van deze grootste ontslagronde? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Bent u bereid om samen met sociale partners in te grijpen bij deze ontslagronde zodat voorkomen wordt dat zorgmedewerkers ontslagen worden, terwijl ze keihard nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
VN-schoolboeken die uitpuilen van Israëlhaat en antisemitisme |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat de VN-organisatie voor Palestijnse vluchtelingen UNRWA (United Nations Relief and Works Agency) schoolboeken die uitpuilen van Israëlhaat en antisemitisme verspreidt onder Palestijnse kinderen? 1
Het kabinet heeft kennisgenomen van dit bericht over een onlangs verschenen studie. Het heeft de achtergrond onderzocht en oordeelt op basis van gegevens van UNRWA dat de presentatie in het bericht discutabel is.
Is de UNRWA eindverantwoordelijk voor de inhoud van deze schoolboeken? Zo nee, waarom geeft UNRWA dan klakkeloos miljoenen euro’s uit aan het hersenspoelen van Palestijnse kinderen?
Anders dan in de titel van de vragen wordt gesuggereerd betreft het hier geen schoolboeken van de VN, maar van de Palestijnse Autoriteit. In een persbericht van 6 oktober jl. meldt UNRWA dat 90% van de in de studie genoemde boeken niet wordt gebruikt in het huidige curriculum in UNRWA-scholen. De inhoud van de overige boeken is onderworpen aan een nauwgezet onderzoek om te verzekeren dat het curriculum in overeenstemming is met VN-waarden. Het kabinet acht het van groot belang dat UNRWA deze strenge toets uitvoert (zie ook de antwoorden op Kamervragen ingezonden op 5 april 2017, Aanhangsel van de Handelingen 1853, vergaderjaar 2016–2017, d.d. 15 mei 2017). In die enkele gevallen waar reden tot zorg bleef bestaan is het lesprogramma aangevuld met eigen materiaal van UNRWA en zal onderwijzend personeel worden getraind. Het kabinet onderschrijft deze uitgangspunten van het beleid van UNRWA.
Vindt u het ook schandalig dat de VN, een organisatie die zegt op te komen voor vrede en veiligheid, kinderen geen vrede maar de vernietiging van Israël in het vooruitzicht stelt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat Nederland straks als lid van de VN-Veiligheidsraad doen om het groeiende antisemitisme binnen de VN en haar suborganen de kop in te drukken?
Nederland komt, ook in VN-organen, op tegen antisemitisme, of dit nu groeit of niet. De Secretaris-Generaal van de VN zelf heeft bij zijn bezoek aan Israël eerder dit jaar nog eens bevestigd dat hij zich inzet om antisemitisme te bestrijden. Bij dit onderwerp is het overigens van belang om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aanzien van het beleid van de Israëlische regering en antisemitisme. Dit is staand beleid dat het kabinet zeer nadrukkelijk uitdraagt, zowel nationaal als internationaal. Antisemitisme komt als onderwerp echter niet aan de orde in de Veiligheidsraad.
Bent u aan het einde van uw ambtstermijn eindelijk bereid de Nederlandse financiering van UNRWA te stoppen zodat aan de Nederlandse financiering van deze nazi-praktijken nu eens een einde komt?
In het licht van het belangrijke werk dat UNRWA doet (ook beschreven in het antwoord van 12 september 2017 op Kamervragen met kenmerk 2017Z10825) is het kabinet niet voornemens de Nederlandse financiering van UNRWA te stoppen.
Het uitstel van de invoering van de Omgevingswet |
|
Cem Laçin |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het bericht «Schultz: «Latere invoeringsdatum Omgevingswet»», waaruit blijkt dat de geplande ingangsdatum van de Omgevingswet per 1 juli 2019 van de baan is?1
Dat klopt. Daarom heb ik in het debat met de Eerste Kamer op 30 mei 2017 aangekondigd dat ik nog eens goed naar de planning van de inwerkingtreding van de wet wil kijken. Snelheid mag niet ten koste gaan van zorgvuldigheid. De transitie naar het nieuwe stelsel is al in volle gang. Een latere inwerkingtreding heeft vooralsnog geen consequenties voor deze transitie, de einddatum van de transitieperiode blijft 2029.
Waarom moeten de Kamer uit de media vernemen dat de invoering van de Omgevingswet wordt uitgesteld? Waarom heeft u de Kamer hierover (nog) niet per brief geïnformeerd?
Ik heb in het debat met de Eerste Kamer op 30 mei 2017 aangekondigd nog eens goed naar de planning van de inwerkingtreding van de wet te willen kijken. Dat heb ik in mijn brief van 5-7-2017 (Kamerstuk 33 118, nr. 95) over de voortgang van de stelselherziening ook aan uw Kamer en de Eerste Kamer aangekondigd.
Klopt het dat de invoeringsdatum van de Omgevingswet opnieuw een jaar opschuift, nu tot juli 2020?
Op dit moment wordt bezien wat een haalbare planning is, gezien de verschillende afhankelijkheden in het wetgevingstraject. Zodra er meer duidelijkheid is over de nieuwe planning, worden beide Kamers hierover geïnformeerd.
Hoe verhoudt de vertraging van de ingangsdatum voor de Omgevingswet zich tot de gedane uitspraak van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu bij het ontraden van de motie-Laçin (Kamerstuk 28 089, nr. 40) over een afdwingbare revisievergunning waarin zij stelt: «De Omgevingswet loopt altijd voor op wat ik ga doen, want die is dan al door de Kamers. Ik begrijp het wel, maar het heeft per saldo materieel geen effect als ik nu een wetgevingstraject ga invoeren»?2
Door aanpassing van de planning van de Omgevingswet kan het zo zijn dat een wetgevingstraject voor een afzonderlijke wijziging, op een eerder tijdstip afgerond kan zijn dan het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt. De bedoeling van de aangehouden motie, dat de vergunning kan worden aangescherpt omdat er bijvoorbeeld betere technieken beschikbaar zijn, kan echter ook al onder het huidig recht. Daarom leidt de aanpassing van de planning niet tot een ander standpunt over de aangehouden motie. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het inmiddels sneller is en materieel effect heeft de in de aangehouden motie-Laçin gevraagde afdwingbare revisievergunning uit te voeren en daartoe wetgeving te wijzigen dan te wachten op de invoeringswet van de Omgevingswet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. Ook zonder revisievergunning kan de vergunning worden aangescherpt. Een afzonderlijke wetswijziging is hier niet voor nodig.
De bevoegdheid een revisievergunning te verlenen heeft tot doel het administratief stroomlijnen van een stapeling van in de loop der tijd afgegeven vergunningen. Met het verlenen van een revisievergunning wordt deze stapeling van verschillende vergunningen vervangen door één overzichtelijke vergunning. De aangehouden motie van de heer Laçin heeft betrekking op het versterken van de mogelijkheden voor het bevoegd gezag om de vergunning te wijzigen vanwege de stand der techniek of ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu. Met de aangehouden motie wordt voorgesteld om de bevoegdheid voor het bevoegd gezag te versterken om een revisievergunning te verlenen. In de huidige praktijk wordt het verlenen van een revisievergunning inderdaad vaak benut om tevens de voorschriften te wijzigen vanwege de stand der techniek of ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu. Aanscherpen van de vergunning kan echter ook zonder revisievergunning. Op grond van de huidige regelgeving (artikel 2.30 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) moet het bevoegd gezag regelmatig bezien of wordt voldaan aan de actuele technische vereisten (beste beschikbare technieken) en de geldende milieunormen en of het om die reden nodig is de vergunning te wijzigen.
Het bevoegd gezag heeft dus met de huidige regels voldoende mogelijkheden in handen om te bereiken wat de aangehouden motie beoogt; de vergunning aan te scherpen waar dat nodig is. Een afzonderlijke wetswijziging is hier dus niet voor nodig.
Schade door zoutwinning en gaswinning bij Veendam, Muntendam, Hoogezand, Tripscompagnie en Borgercompagnie |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de vele schadegevallen in Veendam, Muntendam, Hoogezand, Tripscompagnie en Borgercompagnie?1
Ja, ik ben er van op de hoogte dat er in de afgelopen jaren diverse schades zijn gemeld.
Weet u dat deze inwoners al vele jaren strijden voor compensatie en telkens nul op het rekest kregen?
Schade aan huizen kan verschillende oorzaken hebben. Indien de schade veroorzaakt wordt door mijnbouwactiviteiten moet deze worden vergoed door de betrokken mijnbouwonderneming. Indien de mijnbouwonderneming de schadeclaim afwijst, kan de gedupeerde terecht bij de Technische commissie bodembeweging (Tcbb), die een onafhankelijke beoordeling uitvoert. Ik heb begrepen dat een aantal gedupeerden deze weg heeft gevolgd, maar de Tcbb in al die gevallen tot de conclusie is gekomen dat er geen verband te vinden was tussen de schade en de mijnbouwactiviteiten in de regio. Doordat de bodem in een groot gebied langzaam en geleidelijk daalt en de waterpeilen worden aangepast aan de bodemdaling is schade aan gebouwen als gevolg hiervan niet te verwachten.
Erkent u dat de combinatie van gas- en zoutwinning tot extra risico’s op schade kan leiden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat de bodem op plekken tot 360 mm daalde?2 Wat betekent dat voor de omgeving?
De gegevens van de bodemdaling door mijnbouw zijn openbaar en de nog te verwachten bodemdaling is beschreven in de winningsplannen. Uit deze gegevens is op te maken dat de bodem op plekken 360 mm is gedaald. Zie ook antwoorden op vraag 2 met betrekking tot mogelijke schade aan woningen en vraag 5 voor de mogelijke gevolgen op de waterhuishouding.
Hoe verhoudt de compensatie die er is voor overheden vanwege bodemdaling zich tot de compensatie voor mensen met een woning? Is dat niet scheef?
Zie antwoord op vraag 2 met betrekking tot mogelijke schade aan woningen. De komvormige bodemdaling heeft wel effect op de waterhuishouding omdat het grondwater relatief hoger komt te staan. Het is aan het waterschap om te bepalen welke gevolgen dit heeft voor de waterhuishouding en welke mitigerende maatregelen nodig zijn om dit te beheersen. De mijnbouwmaatschappij is verantwoordelijk voor de kosten die hieraan verbonden zijn.
Op welke wijze wordt er rekening gehouden met deze opeenstapeling van risico’s in het toezicht en het verlenen van winningsvergunningen?
Om te mogen winnen is een goedgekeurd winningsplan nodig. In dit winningsplan moet expliciet aangegeven worden wat de verwachte cumulatieve bodemdaling is inclusief omliggende winningen. Ik laat deze opgave verifiëren door TNO en SodM.
Wordt er ook rekening gehouden met indirecte schade veroorzaakt door gas- en zoutwinning, bijvoorbeeld door bodemdaling, wisselend waterpeil en daarmee samenhangende schade? Op welke manier?
Indien dit aan de orde is, wordt dit meegenomen bij het vaststellen van de mogelijke relatie tussen de schade en mijnbouwactiviteiten. Overigens zijn mij tot nu toe geen gevallen bekend waarbij dit speelt.
Houdt het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) voldoende toezicht op de zoutwinning door Nedmag en de gecombineerde effecten van zout- en gaswinning?
Ja, SodM houdt ook hier toezicht op en controleert of de maximale bodemdaling zoals die in de instemmingsbesluiten met de winningsplannen behorend bij de verschillende mijnbouwactiviteiten is vastgelegd, niet wordt overschreden. Een expliciet onderdeel van de individuele winningsplannen is het in kaart brengen van de cumulatieve bodemdaling van alle mijnbouwactiviteiten in de omgeving. Ook de mogelijke effecten hiervan worden beoordeeld bij de instemming met de individuele winningsplannen.
Hoe wordt voorkomen dat bewoners met schade van het kastje naar de muur, in casu naar de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), het waterschap, Nedmag, verzekeraars en anderen, worden gestuurd? Waarom helpt de overheid mensen niet beter?
Om dit te voorkomen heb ik 1 januari 2017 een mijnbouwschadeloket ingericht (https://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/mijnbouwschade), waar mensen terecht kunnen die vermoeden dat ze mijnbouwschade ondervinden. Dit loket zorgt ervoor dat de juiste partijen worden aangesproken en dat het doorsturen wordt voorkomen. De inhoudelijke duiding van de schadeoorzaak dient te geschieden door een onafhankelijke en gespecialiseerde instantie, zoals de Tcbb.
Is het schadeprotocol dat thans functioneert niet verouderd omdat geen rekening wordt gehouden met gaswinning?
Bij schade wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende vormen van mijnbouw. Indien er een oorzakelijk verband is tussen de schade en mijnbouw moet deze worden vergoed.
Bent u bereid een nieuw schadeprotocol op te stellen en daarbij het schadeprotocol dat nu wordt vastgesteld voor de gaswinning als uitgangspunt te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het schadeprotocol waar in de vraag waarschijnlijk naar wordt verwezen, is specifiek voor de afhandeling van schade door bevingen in Groningen.
Ik heb de Tcbb gevraagd om de optie te verkennen om voor heel Nederland een gelijkluidend schadeprotocol in te richten voor schade veroorzaakt door mijnbouw met een onafhankelijk orgaan dat de schade afhandelt. De Tcbb zal mij hierover in december 2017 adviseren.
De aanbesteding fotografie in relatie tot de naleving van het clusterverbod |
|
Attje Kuiken (PvdA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat is de huidige status van de aanbesteding fotografie?1
Ja, er wordt voor de aanbesteding fotografie een niet-openbare Europese aanbestedingsprocedure doorlopen. Hoewel de formulering wellicht anders doet vermoeden, kan elke geïnteresseerde partij zich aanmelden voor een niet-openbare aanbesteding. De niet-openbare procedure bestaat uit twee fases; een eerste ronde voor het selecteren van de geïnteresseerde marktpartijen, en een tweede ronde voor het selecteren van de beste inschrijvingen. Door deze verdeling in twee fases is deze aanbestedingsprocedure zeer geschikt voor het aanbesteden van opdrachten in een markt met een groot aantal marktpartijen, zoals de fotografie branche.
De aanbesteding is op 6 juli 2017 gepubliceerd op Tenderned, het voor iedereen toegankelijke marktplein voor aanbestedingen (www.tenderned.nl), waarna iedere in de opdracht geïnteresseerde fotograaf zich tot 24 augustus 2017 heeft kunnen aanmelden voor deelname aan de aanbestedingsprocedure. Er hebben zich 101 fotografen aangemeld, waarvan de ingediende verzoeken tot deelneming op dit moment worden beoordeeld op basis van de ervaring van de fotografen met de gevraagde soorten fotografie. Van de 101 fotografen die een verzoek tot deelneming aan de aanbestedingsprocedure hebben ingediend zullen er 75 worden uitgenodigd om een offerte in de dienen. Uiteindelijk zal met 40 fotografen een overeenkomst worden gesloten. De beoogde ingangsdatum voor de nieuwe overeenkomsten is 1 maart 2018.
Uit marktonderzoek voorafgaande aan de aanbesteding is gebleken dat de fotografie branche voor het overgrote deel valt binnen de categorie MKB/ZZP. Ook de huidige overeenkomsten met fotografen vallen allemaal onder de categorie MKB/ZZP.
In de aanbestedingsprocedure wordt rekening gehouden met de structuur van de fotografie branche door bij de opdrachtspecifieke eisen/selectiecriteria alleen te vragen naar ervaring van de fotograaf met de gevraagde soorten fotografie: reportagefotografie, portretfotografie, themafotografie. Alle MKB/ZZP fotografen kunnen hier in principe aan voldoen. Dit blijkt ook uit de 101 ontvangen verzoeken tot deelneming aan de aanbestedingsprocedure die zonder uitzondering behoren tot de categorie MKB/ZZP.
Kunt u bevestigen dat bij de procedure voor de aanbesteding fotografie gekozen is voor een niet-openbare aanbesteding?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u weergeven op welke wijze het aanbestedingsproces is ingericht en hoe de selectiecriteria zijn bepaald, zodat kleine ondernemers niet buitenspel komen te staan en ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (MKB'ers) en zelfstandigen zonder personeel (ZZP'ers) een eerlijke kans krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot contracten met de ongeveer 30 zelfstandige freelancers? Hoelang wordt al met de betrokkenen samengewerkt en wat is de omzet in totaal en de verdeling daarvan over de betrokkenen?
De samenwerking met de 35 fotografen is begonnen op de startdatum van de huidige overeenkomsten op 1 januari 2014. De huidige overeenkomsten lopen tot 1 januari 2018. De totale uitgaven aan fotografie onder de huidige overeenkomsten over de periode 1 januari 2014 tot 30 juni 2017 bedragen 2.935.000,– (inclusief BTW). De omzet per fotograaf betreft commercieel vertrouwelijke informatie.
Kunt u nader toelichten waar uw verwachting op is gebaseerd dat alle gecontracteerde fotografen onder de nieuwe aanbesteding voor 2018 MKB’ers en/of ZZP’ers zullen zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Na vijf jaar aardbevingsellende staat Jannie met lege handen’ |
|
Arno Rutte (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Na vijf jaar aardbevingsellende staat Jannie met lege handen»?1
Ja.
Hoeveel ondernemers zijn getroffen door mijnbouwschade?
In de beantwoording van deze vraag definieer ik het aantal ondernemers dat is getroffen door mijnbouwschade als het aantal ondernemers dat schade aan bedrijfspanden heeft gemeld bij het Centrum Veilig Wonen (CVW) en het aantal ondernemers dat zich bij de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) heeft gemeld in verband met inkomensverlies (omzetverlies) of waardedaling van bedrijfspanden (gezamenlijk: vermogensschade).
Het CVW geeft aan dat zij niet kan rapporteren over het aantal bedrijfspanden waarbij schademeldingen zijn gedaan, omdat zij schademeldingen op adres bijhoudt, waarbij bij de afhandeling geen onderscheid wordt gemaakt tussen ondernemers en bewoners. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) is in overleg met het CVW over de vraag of gegevens over schade bij ondernemers in de toekomst wel kunnen worden geregistreerd.
NAM rapporteert dat zij in totaliteit 27 claims van ondernemers heeft ontvangen die betrekking hebben op waardedaling van hun vastgoed. Daarnaast heeft NAM nog 15 claims ontvangen die betrekking hebben op andere vormen van vermogensschade, zoals omzetverlies of inkomensverlies.
In hoeverre wordt schade door mijnbouw aan ondernemers vergoed?
Wanneer schade optreedt door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld wordt deze vergoed op basis van de aansprakelijkheid van NAM die geregeld is in artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek. Dit geldt zowel voor bewoners als voor ondernemers. Indien een bewoner/ondernemer schade aan zijn of haar pand vermoedt als gevolg van bodembeweging die een gevolg is van gaswinning uit het Groningenveld, kan deze schade gemeld worden bij het CVW. Het CVW handelt de schade af aan de hand van het hiervoor geldende schadeprotocol.
Ook vermogensschade (zie het antwoord op vraag 2) die ontstaat door bodembeweging als gevolg van de gaswinning wordt vergoed.
In hoeverre wordt het verlies aan inkomen door schade door mijnbouw vergoed?
Concreet inkomens- of omzetverlies of waardedaling van bedrijfsvastgoed wordt vergoed indien voldoende feiten en omstandigheden aangedragen worden om zowel het bestaan van schade als het causaal verband tussen die schade en de gaswinning aannemelijk te maken. NAM heeft speciaal voor deze aanvragen een Bedrijvenloket geopend. Bedrijven kunnen zich hier melden met hun claims.2
In hoeverre wordt het verlies aan inkomen door schade aan bedrijfspanden vergoed?
Indien schade aan een bedrijfspand leidt tot direct inkomens- of omzetverlies (bijvoorbeeld omdat een bedrijf haar activiteiten niet uit kan voeren) is dit ook een vorm van vermogensschade die vergoed wordt indien het causaal verband is aangetoond. Ook deze claims kan een bedrijf indienen bij het in het antwoord op vraag 4 genoemde Bedrijvenloket van NAM.
In hoeverre wordt het verlies aan inkomen door schade aan onderneming en bedrijfspanden vergoed zolang er nog geen overeenstemming is bereikt over de schade?
Vergoeding vindt plaats nadat overeenstemming is bereikt over bestaan en hoogte van schade, causaliteit en de hoogte van de vergoeding. Er vindt geen bevoorschotting plaats.
In hoeverre wordt het verlies aan inkomen door schade aan onderneming en bedrijfspanden vergoed gedurende het herstel van de schade?
Het momenteel geldende schadeprotocol van NAM voorziet in vergoeding van kosten die direct samenhangen met het herstel van schade. Dit worden bijkomende kosten genoemd. Omzetderving en bedrijfsschade maken hier expliciet onderdeel van uit, zoals ook gederfde bedrijfsuren tijdens schadeopname en herstelwerkzaamheden. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als een ondernemer zijn winkel (kortdurend) moet sluiten vanwege herstelwerkzaamheden aan muren en plafonds.
Welke mogelijkheden hebben ondernemers om hun recht te halen bij mijnbouwschade?
Bij fysieke schade aan bedrijfspanden geldt hetzelfde proces als bij schade aan een woning: voor de tot aan 31 maart 2017 12h.00 gemelde zaken geldt dat, na opname, een schaderapport en een aanbod van het CVW, een gedupeerde een second opinion kan laten uitvoeren. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. Eventueel leidt dit tot een herzien aanbod van het CVW. Indien een gedupeerde het niet eens is met dit aanbod kan hij zijn zaak voorleggen aan de Arbiter Bodembeweging. In alle gevallen kan een gedupeerde daarna nog naar de rechter stappen. Voor meldingen van fysieke schade aan bedrijfspanden die zijn gedaan na 31 maart 2017 12h.00 geldt dat deze worden geregistreerd en vanaf 1 juli 2017 onder het nieuw vast te stellen schadeprotocol worden behandeld.
Voor wat betreft gevallen van vermogensschade geldt dat ondernemers een claim in kunnen dienen bij het Bedrijvenloket van NAM (zie de antwoorden op vragen
3–5). Indien hierbij geen akkoord ontstaat tussen gedupeerde en NAM kan een ondernemer zich wenden tot de rechter.
Welke mogelijkheden hebben ondernemers om in bezwaar te gaan tegen het oordeel van de Nederlandse Aardolie Maatschappij?
Zie het antwoord op vraag 8. Met betrekking tot het voorstel van NAM dat na behandeling in het Bedrijvenloket wordt voorgelegd aan ondernemers, geldt dat ondernemers eveneens de mogelijkheid hebben zich te wenden tot de rechter indien zij het niet eens zijn met het voorstel.
Kunt u aangeven hoe de Nationaal Coördinator Groningen ondernemers ondersteunt bij schade door mijnbouw?
De NCG ondersteunt (de belangen van) ondernemers op verschillende manieren.
De schadeafhandeling in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de nieuwe berichtgeving over de schadeafhandeling in Groningen?1 2
Ja.
Hoe kan het dat men in Woldendorp gestart is met het versterken van een aantal huurwoningen, maar dat tegelijkertijd het herstel van reeds ontstane schade juist is stilgelegd?
In het onderzoek naar schademeldingen in het gebied buiten de voormalige schadecontour, waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd per brief van 13 april 20173, zijn onder meer schades in Woldendorp betrokken. Schade als gevolg van gaswinning hebben de onderzoekers niet kunnen vaststellen. Dit onderzoek heeft alleen betrekking op de oorzaken van reeds bestaande schade aan woningen in het buitengebied en doet geen uitspraak over de eventuele noodzaak tot het versterken van deze woningen.
Hoe kan het dat toekomstige schade voorrang krijgt boven reeds ontstane schade? Laatst genoemde schade zou toch juist urgenter moeten zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de start van de bouwkundige versterking wel betekent dat er in Woldendorp wel degelijk sprake is van bevingsschade? Immers, anders zou bouwkundige versterking toch ook weinig zin hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het Centrum Veilig Wonen (CVW) heeft aangegeven dat schades buiten de contourlijn tot aan de zomer niet afgehandeld zullen worden? Welke redenen geeft het CVW hiervoor?
In verband met de invoering van het nieuwe schadeproces op 1 juli 2017, is de toegang tot het oude proces gesloten op 31 maart 2017 om 12.00 uur. Schadegevallen die na dit moment worden gemeld, worden geregistreerd en vanaf 1 juli 2017 via de nieuwe procedure afgehandeld. Dit geldt voor alle nieuwe meldingen van schade door gaswinning en houdt dus geen verband met de voormalige schadecontour.
Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat CVW en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) vorig jaar juist aangegeven hadden geen gebruik meer te maken van de contourlijn? Waarom komen het CVW en de NAM terug op eerder gedane beloftes?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitgebreid ingaan op de gang van zaken bij het schadeherstel, of het ontbreken daarvan, in Bedum, Termunterzijl, Nieuwolda, en aan de randen van het bevingsgebied, zoals te zien was in De Monitor van 2 april jl?3
Klopt het dat in Termunterzijl een gedupeerde werd afgescheept door het CVW met een bedrag van 3.400 euro, terwijl de schade vastgesteld was op 180.000 euro?
Klopt het dat daar als schadeoorzaak «een slappe bodem» is aangewezen, terwijl deze bodem in de hele provincie vergelijkbaar is en dat allerlei andere huizen in de directe omgeving wel een schadevergoeding kregen?
Waarom valt funderingsschade niet onder de regeling voor een contraexpertise, die bij funderingsschade op eigen kosten zou moeten plaatsvinden? Gaswinning kan toch ook leiden tot schade aan de fundering van huizen?
Klopt het dat de NAM en het CVW deze bewoner hebben gemaand de 3.400 euro te accepteren, en dat indien dit niet zou gebeuren, de huur van een vervangende woning niet meer zou worden betaald door de NAM?
Waarom verwijst de NAM deze gedupeerde in Termunterzijl de facto naar een kartonnen doos om in te wonen?
Kunt u in overleg treden met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), teneinde dit schrijnende geval, en alle andere schadegevallen, zo spoedig mogelijk op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u van de oproep van diverse mensen en organisaties om niet in te gaan om het aanbod van 1.500 euro?
NAM doet bewoners het aanbod om tot een maximum van 1.500 euro niet-erkende schades (C-schades) te herstellen. Het is de inschatting dat dit voor circa 85% van de openstaande gevallen een aantrekkelijk aanbod is. Voor de overige 15% van de openstaande gevallen geldt dat het gaat om twee categorieën waar voorstellen voor worden ontwikkeld: grotere schadebedragen en gevallen waar maatwerk nodig is. Deze voorstellen zijn nog onderwerp van gesprek met de maatschappelijke en bestuurlijke stuurgroepen van de NCG. Ik ben van mening dat NAM een serieus aanbod doet om de overgang te bevorderen naar de nieuwe procedure, zonder betrokkenheid van NAM, per 1 juli 2017. Bewoners maken een zelfstandige afweging of zij dit aanbod van NAM accepteren of niet. Iedere bewoner met nog niet afgehandelde schade kan ervoor kiezen om deze procedure verder te doorlopen en niet in te gaan op het eenmalige aanbod van NAM. Bewoners ontvangen in dat geval een schaderapport en hebben conform de huidige procedure de mogelijkheid voor een second opinion van een contra-expert en een gang naar de Arbiter, als sprake is van een geschil. Erkende schade wordt hersteld of gecompenseerd.
Wat vind u van het schrijnende verhaal van Jannie Knot in het Dagblad van het Noorden (DvhN)?4 Hoe is het mogelijk dat deze zaak al jaren voortsleept? Waarom worden mensen zo lang in de steek gelaten en vermorzeld door procedures, juridische ellende en niet gewoon, menselijk geholpen? Wat is uw oordeel over deze dieptrieste kwestie en wat gaat u op korte termijn doen om deze mensen te helpen in plaats van verder te frustreren?
Kent u het voorstel van het Groninger Gasberaad en de Vereniging Eigen Huis om een einde te maken aan alle lopende, slepende procedures?5
Ja.
Bent u het eens met het voorstel om gewone schades allemaal te vergoeden op basis van vertrouwen en met het uitgangspunt dat schades veroorzaakt zijn door mijnbouwschade? Zo nee, waarom niet, het past toch bij de aangepaste wet die uitgaat van de omkering van de bewijslast?
Onderdeel van de nieuwe schadeafhandelingsprocedure zal een werkwijze zijn voor versneld herstel van kleine schades, zonder voorafgaande inspectie en beoordeling van de schadeoorzaak. In de nieuwe procedure is het voorstel dat de Onafhankelijke Commissie Schade (OCS), binnen het kader van het nieuwe schadeprotocol, besluiten neemt over schadeoorzaken en de bijbehorende vergoeding. Het schadeprotocol zal uiteraard moeten aansluiten bij alle relevante wetgeving, waaronder de Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen die sinds 1 januari 2017 van kracht is.
Bent u het ermee eens dat het noodzakelijk is om met een schone lei ten aanzien van bestaande schades door te gaan? Zo nee, waarom niet?
De invoering van een nieuw schadeprotocol betekent dat afspraken met NAM nodig zijn over de wijze waarop moet worden omgegaan met schademeldingen die op dit moment in behandeling zijn bij het Centrum Veilig Wonen (CVW). NAM heeft aangegeven met een «schone lei» te willen beginnen. Naast het vergoeden of herstellen van alle erkende schades zal NAM bewoners daarom een eenmalig aanbod doen om tot een maximum van 1.500 euro niet-erkende schades (C-schades) te herstellen. Voor de overige openstaande gevallen geldt dat het gaat om twee categorieën waar voorstellen voor worden ontwikkeld: grotere schadebedragen en gevallen waar maatwerk nodig is. Deze voorstellen zijn nog onderwerp van gesprek met de maatschappelijke en bestuurlijke stuurgroepen van de NCG. Ik ben van mening dat NAM hiermee een serieus aanbod doet om de overgang naar de nieuwe schadeafhandelingsprocedure te bevorderen.
Bent u het eens met het verzoek om bij grotere schades ook preventief te versterken en dat in samenhang te doen, zodat mensen niet tweemaal in de rommel en verbouwingsellende zitten?
Als schades zo omvangrijk zijn dat de veiligheid van mensen in het geding is, wordt onderzocht of versterking (versneld) aan de orde zou moeten zijn. Indien twee keer een omvangrijke verbouwing aan de orde zou zijn en bewoners bijvoorbeeld tweemaal hun huis zouden moeten verlaten, wordt dit meegewogen.
Hoe komt de onafhankelijke commissie, die is aangekondigd, er uit te zien? In hoeverre verschilt of overlapt deze met de vele al bestaande instanties, zoals de Raad van Arbiters, de Onafhankelijk Raadsman en de Technische commissie bodembeweging?
Het traject om te komen tot een nieuwe schadeafhandelingsprocedure is een open proces onder regie van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), waarin de betrokken maatschappelijke en bestuurlijke partijen hun wensen en opvattingen kunnen inbrengen. Op dit moment kan daarom nog geen uitspraak worden gedaan over de precieze vormgeving en bevoegdheden van de Onafhankelijke Commissie Schade.
Het bericht dat de Algemene Rekenkamer het kabinet steeds minder goed kan controleren |
|
Selçuk Öztürk (DENK), Farid Azarkan (DENK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rekenkamer: bezuinigingen brengen onze rol van waakhond in gevaar»?1
Ja.
Wat gaat u doen met de uiting van de president van de Algemene Rekenkamer dat er door bezuinigingen op de Algemene Rekenkamer en andere Hoge Colleges van Staat hapering dreigt te komen in «de keten van macht en tegenmacht»?
De Hoge Colleges van Staat voeren zelf het beheer over hun begroting. Over de inhoud van dit beheer bestaan afspraken die zijn gemaakt tussen de Colleges en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties waarin recht wordt gedaan aan hun staatsrechtelijke positie (artikel 19, vijfde lid, van de Comptabiliteitswet). Conform deze zogenoemde beheersafspraken maken de colleges bij de begrotingsvoorbereiding een afweging over de in te zetten middelen voor uitvoering van de taken en stellen op basis daarvan elk voor de eigen dienst een deel van de ontwerpbegroting voor het begrotingsjaar vast. De begrotingsvoorstellen van de colleges worden daarna binnen het totaal van de rijksbegroting gewogen.
Op basis van deze begrotingsvoorstellen vinden er, indien er verschillen van inzicht zijn tussen de colleges en mijn ministerie, eerst op ambtelijk en indien nodig op politiek-bestuurlijk niveau overleggen plaats. Zoals gebruikelijk conform de beheersafspraken vinden er met verschillende colleges op zowel ambtelijk als politiek-bestuurlijk niveau overleggen plaats, ook over dit onderwerp. Als een verschil van mening onoverbrugbaar blijkt, wordt dat verschil van mening expliciet inzichtelijk gemaakt in de begrotingstoelichting. In 2016 heeft de Algemene Rekenkamer naar aanleiding van het verloop van het bestuurlijk overleg een brief aan de Tweede Kamer gezonden.
Wat gaat u doen met de uiting van de president van de Algemene Rekenkamer dat ook de financiële functies binnen de ministeries onder druk staan, met mogelijke gevolgen voor de financiële controle binnen ministeries?
In de periode 2009 – 2015 is de capaciteit van de financiële functie met bijna 30% afgenomen. De uitdagingen voor de financiële functie zijn groot. Wereldwijd verloopt de informatievoorziening steeds sneller en meer realtime. Daarom is het Ministerie van Financiën het programma «Naar een digitale begroting» gestart. Binnen dit programma is een visie ontwikkeld voor de financiële informatievoorziening. Een onderdeel hiervan is dat alle financiële data verder worden geharmoniseerd en waar mogelijk als open data worden aangeboden.
Aanvullend op dit programma heeft uw Kamer eind maart de rapportage «Baten en lasten geherwaardeerd» ontvangen. De Adviescommissie Verslaggevingsstelsel rijksoverheid adviseert onder meer tot verdere uniformering en harmonisatie van financiële informatie. Het innemen van een inhoudelijk standpunt over het advies van de Adviescommissie is aan een volgend kabinet.
Het is belangrijk ook aandacht te besteden aan de kwaliteit van de financiële functie binnen het Rijk. Daarom zullen de komende periode extra activiteiten worden gestart om de kwaliteit van de medewerkers in de financiële functie verder te versterken.
Bent u bereid om na te gaan of er vanwege een gebrek aan financiële ruimte in de afgelopen tijd concrete situaties zijn voorgekomen waarin Hoge Colleges van Staat niet optimaal hun controlerende taken hebben kunnen uitvoeren? Zo ja, bent u bereid om de uitkomsten met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Het beheer van de begroting II B (Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten van de Gouverneurs) vindt door mij «op afstand» plaats. De colleges voeren zelf het beheer over de bedragen die zijn vastgesteld in de begroting II B. Conform de beheersafspraken kan ik enkel de colleges adviseren over het beheer indien zij daaraan behoefte hebben. Het is daarom aan de colleges om na te gaan of er concrete situaties zijn voorgekomen en om deze met de Kamer te delen. Ik zal daarom de beantwoording van deze Kamervragen ook delen met de Colleges.
Bent u bereid om de financiële positie van de Hoge Colleges van Staat en de financiële afdelingen van ministeries na te gaan en tevens na te gaan of de begrotingen van deze organisaties op dit moment een gedegen controlerende functie kunnen faciliteren? Zo ja, bent u bereid om de uitkomst hiervan met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot de financiële positie van de Hoge Colleges van Staat is het kabinet bereid om op basis van een onafhankelijke taken- en middelenanalyse nader het gesprek te voeren. De uitkomst van deze gesprekken moet uiteindelijk resulteren in ramingen van de colleges elk voor het eigen begrotingsonderdeel. Eventuele onoverbrugbare verschillen van inzicht tussen een college en mij betreffende de ontwerpbegroting en toelichting worden expliciet inzichtelijk gemaakt in de begrotingstoelichting.
De Algemene Rekenkamer is de afgelopen jaren kritisch geweest over de financiële functie bij enkele departementen. Bij die departementen zijn maatregelen genomen om de financiële functie te versterken. Op dit moment is er daarom geen noodzaak om onderzoek te doen of de begrotingen van alle financiële afdelingen van de ministeries toereikend zijn.
Het bericht ‘Van taalachterstand naar taalenthousiasme’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Van taalachterstand naar taalenthousiasme»?1
Ja.
Wat is uw mening over de uitspraak van de portefeuillehouder lerarenopleidingen van de Vereniging Hogescholen dat het maatschappelijk debat eenzijdig over spelling zou gaan en niet ook over de rijkheid van de taal? Vindt u ook dat in een evenwichtig taalbeleid spelling en grammatica niet tegenover het gebruik van de taal geplaatst kunnen worden?
De portefeuillehouder lerarenopleidingen van de Vereniging Hogescholen heeft onder meer de volgende uitspraak gedaan (onderstreping door mij aangebracht): «Het moet niet alleen om de techniek van de taal gaan, maar ook om het gebruik». Ook in haar verdere bijdrage aan het debat heeft ze nu juist uitdrukking gegeven aan de behoefte aan een evenwichtig taalgebruik. Ik wijs u ook op de nadere reactie van de Vereniging Hogescholen.
Daaruit wordt helder dat hogescholen geen water bij de wijn (willen) doen als het gaat om kwaliteitseisen, ook op het terrein van de Nederlandse taalvaardigheid.
Zie ook mijn antwoorden op vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2009) over hetzelfde onderwerp van de leden Rog en Van der Molen (beiden CDA).
Zou u zich er bij voorbaat bij willen neerleggen dat er scholen zijn waar docenten de Nederlandse grammatica niet fatsoenlijk beheersen? Bent u ook van mening dat het noodzakelijk blijft om studenten bijvoorbeeld ook degelijk te scholen in het gebruik van «d» en «t» en lidwoorden?
Uiteraard wil ik me er niet bij voorbaat bij neerleggen als er scholen zouden zijn waar docenten de Nederlandse grammatica niet fatsoenlijk beheersen. Ik wijs hierbij op mijn antwoord op uw tweede vraag en naar mijn antwoord op de vijfde vraag van de leden Rog en Van der Molen.
Overigens wil ik er ook op wijzen dat al ruime tijd het beleid er op is gericht dat studenten voorafgaand aan hun entree in de lerarenopleiding voldoende zijn geschoold op de door u genoemde punten.
Bent u bereid in overleg te treden met de Vereniging Hogescholen over het belang van een evenwichtig taalbeleid?
Gelet op bovenstaande is er naar mijn mening nu onvoldoende aanleiding met de Vereniging Hogescholen hierover verder in overleg te treden. De eerdergenoemde reactie van de Vereniging Hogescholen geeft mij niet de indruk dat de gedachtewisseling over taalbeheersing niet op de juiste wijze wordt gevoerd. Hogescholen blijven erop gericht afgestudeerden af te leveren die hebben bewezen te voldoen aan eisen van kwaliteit van taalbeheersing die we hen mogen en moeten stellen.
Het publiceren van uitslagen per stembureau |
|
Ingrid van Engelshoven (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stemgegevens verdwijnen in het grote vergeetboek»?1
Ja.
Klopt het dat de Kiesraad ten gevolge van het aangepaste stemtelproces de verkiezingsuitslag per stembureau niet heeft verzameld? Zo ja, waarom is ervoor gekozen dat niet te doen?
Voorafgaand aan de verkiezing van 15 maart jl. zijn maatregelen getroffen om te voorkomen dat de berekening van de uitslag kwetsbaar zou kunnen zijn voor manipulatie als gevolg van hacken. Daarom is besloten dat er geen gebruik gemaakt mocht worden van digitale overdracht van de tellingen. Bij eerdere verkiezingen gebeurde dit wel en werden de uitkomsten van de tellingen op USB-stick overgebracht van de gemeenten naar het hoofdstembureau en van het hoofdstembureau naar het centraal stembureau, zijnde de Kiesraad. Langs die weg kwam de Kiesraad in het bezit van de tellingen van de stembureaus die door de gemeenten werden ingevoerd in het ICT-systeem (OSV) dat door de Kiesraad beschikbaar werd gesteld. Bij de verkiezing van 15 maart jl. is alleen de papieren uitkomst van de telling op gemeentelijk niveau overgebracht naar het hoofdstembureau. In die opgave (artikel N11 Kieswet) staan alleen de totalen per partij en per kandidaat voor de hele gemeente en niet per stembureau.
Welk percentage van de Nederlandse gemeenten heeft de uitslagen op stembureauniveau gepubliceerd? Welk percentage van de kiesgerechtigden is hiermee omvat?
Op 29 maart jl. is een brief aan de burgemeesters gezonden, de Tweede Kamer heeft daar een afschrift van ontvangen, waarin staat dat gemeenten, zoals gebruikelijk bij verkiezingen, de uitslagen per stembureau kunnen publiceren, bijvoorbeeld op de website van de gemeente. Ik zal voor de evaluatie van de verkiezing inventariseren hoeveel gemeenten dat niet hebben gedaan.
Onder welke voorwaarden kunnen mensen bij gemeenten op inzagemomenten binnen drie maanden na de verkiezingen de uitslagen per stembureau inzien? Geeft dit, bij alle gemeenten, voldoende mogelijkheden voor geïnteresseerden om de verkiezingsuitslag goed te kunnen controleren?
De mogelijkheid om de processen-verbaal van de stembureaus en de gemeentelijke opgave in te zien is voorbij. De Kieswet bepaalt namelijk expliciet dat deze documenten uitsluitend kunnen worden ingezien tot het moment dat de Tweede Kamer beslist over de toelating van de nieuwe leden. De Tweede Kamer heeft op woensdag 22 maart jl. over die toelating besloten.
Zie verder het antwoord op vraag 3 en het antwoord op vraag 5 van de leden Amhaouch en Omtzigt.
Hoe verhoudt de beperkte publicatie door gemeenten van verkiezingsuitslagen zich tot de Kieswet, de Wet hergebruik overheidsinformatie en het kabinetsbeleid ten aanzien van open data?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te garanderen dat voor vernietiging van de stembescheiden van alle stembureaus, de uitslagen online gepubliceerd zijn en de Kiesraad actief bij te staan in de pogingen daartoe? Zo nee, waarom niet en welke gevolgen heeft dat voor o.a. historisch en politicologisch onderzoek?
Zie antwoord vraag 4.
Neemt u de beperkte publicatie van verkiezingsuitslagen bij stembureaus mee in de evaluatie van de verkiezingen?
Ja.
De campagne in Nederland voor het referendum in Turkije |
|
Jasper van Dijk |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Nederlandse tak van de AK-partij van de Turkse president Erdogan busvervoer regelt voor Ja-stemmers van het referendum in Turkije?1
Het aanbieden van vervoer naar stemlokalen, door bijvoorbeeld politieke partijen of anderen, is in Nederland niet ongebruikelijk. Het is daarbij wel gebruikelijk dat het vervoer openstaat voor iedereen. Dat zowel het Ja-kamp als het Nee-kamp in het Algemeen Dagblad aangeven dat zij het vervoer speciaal voor hun eigen achterban hebben geregeld, is een bevestiging van de grote verdeeldheid in de Turks Nederlandse gemeenschap.
Wat is voorts uw reactie op het bericht dat het Nee-kamp busvervoer regelt, uitsluitend voor Nee-stemmers?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat opkomst bevorderende maatregelen (busvervoer) zich exclusief richten op Ja-stemmers dan wel Nee-stemmers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over het feit dat een campagnevoerder van het Nee-kamp tijdens het flyeren te horen kreeg dat hij moest vertrekken omdat hij anders in elkaar werd geslagen?
Intimidatie en bedreiging zijn onaanvaardbaar. Als daar sprake van is, dan is het belangrijk dat mensen aangifte doen. Het aantal aangiftes in Nederland dat mogelijk in verband kan worden gebracht met interne Turkse aangelegenheden is, met uitzondering van de incidentele stijging rondom de couppoging vorig jaar zomer, redelijk stabiel. De politie handhaaft de openbare orde indien dit noodzakelijk is, zoals dat ook rond de stemlocaties voor het referendum is gebeurd.
Komen dergelijke intimidaties en bedreigingen vaker voor gedurende deze campagne? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich nog uw antwoord op eerdere vragen dat «het ontplooien van politieke activiteiten in Nederland is geoorloofd, ook door buitenlandse partijen, indien daarbij de wettelijke grenzen niet worden overschreden»?2
Ja.
Deelt u de mening dat intimidatie onaanvaardbaar is, dus ook in het kader van deze campagne? Valt het uitsluitend busvervoer aanbieden aan Ja- dan wel Nee-stemmers binnen de wettelijke grenzen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Intimidatie is onaanvaardbaar. Mensen moeten in vrijheid hun democratische rechten kunnen uitoefenen. Het aanbieden van busvervoer aan kiesgerechtigden exclusief voor bepaalde groepen valt binnen de wettelijke grenzen.
Waar ligt voor u de grens voor wat acceptabel is qua beïnvloeding van Turkse Nederlanders? Is die grens inmiddels bereikt? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Het kabinet vindt het ongewenst dat buitenlandse overheden keuzes van Nederlandse burgers openlijk dan wel heimelijk proberen te beïnvloeden. Het kabinet is hierover altijd helder geweest naar de Turkse autoriteiten en treedt stevig en consequent op wanneer dergelijke beïnvloeding plaatsvindt. Het optreden van het kabinet eind vorig jaar naar aanleiding van berichten over rapportages die de attaché Religieuze Zaken van de Turkse ambassade in Nederland aan Ankara stuurde (over vermeende banden van Nederlandse organisaties en burgers met de Gülen-beweging), is hier een concreet voorbeeld van.
Hoe oordeelt u over het bericht dat een Turks-Nederlandse journalist met de dood wordt bedreigd vanwege zijn interview met Mark Rutte?3
Het kabinet acht persvrijheid een zeer groot goed. Het is onacceptabel dat journalisten bedreigd worden in de uitoefening van hun werk. Het kabinet roept mensen die bedreigd worden op hiervan aangifte te doen bij de politie.
Het is van belang dat deze signalen serieus worden genomen en mensen die over de schreef gaan dit niet vrijblijvend kunnen doen.
De betreffende journalist heeft meerdere malen aangifte gedaan. De recherche heeft de zaak in onderzoek. In het belang hiervan kunnen er op dit moment geen mededelingen worden gedaan. Ook over eventuele maatregelen ter bescherming van de aangever doet de politie zoals gebruikelijk geen uitspraken.
Is het waar dat deze journalist al zeven keer aangifte heeft gedaan? Wat onderneemt u om aan deze onaanvaardbare bedreigingen een eind te maken?
Zie antwoord vraag 9.
De risico’s van een curettage na een miskraam of tijdens een abortus provocatus |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van het Academisch Medisch Centrum, waarin onderzoek gedaan werd naar de risico’s van curettage na een miskraam?1 2
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek.
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat curettage weliswaar effectief is, maar dat deze potentieel schadelijke invasieve ingreep tegelijkertijd risico’s met zich meebrengt op complicaties, zoals een verhoogde kans op vroeggeboorte tijdens een volgende zwangerschap en verklevingen in de baarmoeder die tot verminderde vruchtbaarheid kunnen leiden?
Het onderzoek gaat in op de behandeling van vrouwen die tijdens het eerste trimester van hun zwangerschap een miskraam kregen. Er is een verschil tussen een curettage welke voor spoedindicatie moet worden verricht of een curettage zonder acuut karakter. In de verdere beantwoording van de vraag neem ik de eerste groep niet mee.
De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) geeft allereerst aan dat curettage een zeer veilige medische behandeling is, met een zeer kleine kans op complicaties. Zij kunnen zich vinden in de conclusie van de onderzoekers dat er ook goede alternatieve behandelingen bestaan zoals afwachtend beleid of een medicamenteuze behandeling. De kleine kans op beschadigingen aan het baarmoederslijmvlies door curettage kunnen hierdoor worden voorkomen. Een curettage wordt bij een miskraam alleen uitgevoerd als hiervoor een medische noodzaak bestaat zoals hevig bloedverlies of koorts.
Hoe gaat u bevorderen dat ziekenhuizen na een spontane miskraam veel vaker een afwachtend beleid voeren om het lichaam de kans te geven zelf de baarmoeder te verschonen?
Beroepsgroepen gaan over de inhoud van de zorg en het is ook aan hen om te zorgen dat richtlijnen up to date zijn en gebaseerd zijn op de laatste stand van de wetenschap. De beroepsgroep heeft een kwaliteitcirkel/cyclus, waarbij richtlijnen worden gemaakt met de laatste stand van de wetenschap. Richtlijnen worden ook aangepast als er wezenlijk nieuw wetenschappelijk bewijs is. Informatiefolders voor patiënten zijn gebaseerd op informatie uit richtlijnen en worden zo nodig ook aangepast.
In dit geval betekent het dat na het uitkomen van onder andere deze studie de NVOG nagaat of de richtlijn met betrekking tot miskramen op korte termijn aangepast dient te worden.
Hoe beoordeelt u de onderzoeksresultaten in het licht van het feit dat er bij 77,5% van de abortussen provocatus wordt gecuretteerd?3
Het onderzoek gaat in op curretage na een miskraam en niet over curretage vanwege een abortus provocatus. Dit zijn twee verschillende en daarmee niet vergelijkbare situaties. In het geval van een miskraam kan de niet-levensvatbare vrucht soms al weken in de baarmoeder verblijven en is daardoor in het algemeen lastiger te curreteren. Daarnaast verschilt de behandeltechniek omdat er gewerkt wordt met ander instrumentarium.
Vindt u het wenselijk dat het aantal curettages bij abortus provocatus, net als na een spontane miskraam, afneemt? Welke mogelijkheden ziet u daarvoor?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 3 aangeef is het aan de beroepsgroepen om te zorgen dat richtlijnen up to date zijn en gebaseerd zijn op de laatste stand van de wetenschap.
Kunt u aangeven of álle vrouwen, vóórdat zij een curettage na een miskraam of in verband met een abortus provocatus ondergaan, volledig en correct geïnformeerd worden over de risico’s die curettage met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Het is wettelijk geregeld dat patiënten recht hebben op duidelijke informatie zodat zij een weloverwogen beslissing kunnen nemen. In de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) is ook geregeld dat een arts patiënten informeert over de risico’s en alternatieven van een behandeling. Dit geldt ook voor de situatie als een vrouw een curettage ondergaat.
Verder bereid ik samen met de Minister van Veiligheid en Justitie een wijziging voor van de WGBO. Het wetsvoorstel strekt ertoe de positie van de patiënt verder te verduidelijken en te versterken. Naast de informatieplicht van de hulpverlener wordt verduidelijkt dat er overleg tussen de patiënt en de hulpverlener plaats moet vinden. Dit sluit aan op ontwikkelingen in de praktijk waarin het beeld over de zorgrelatie is veranderd: van een eenzijdige informatieplicht naar steeds
meer «samen beslissen». Het wetsvoorstel ligt nu ter advisering voor bij de Raad van State.
Volgens de beroepsgroepen wordt iedere vrouw mondeling geïnformeerd over de risico’s van een curettage in relatie met de waarschijnlijkheid van het optreden ervan. Het bespreken van risico’s staat ook expliciet vermeld in de richtlijn behandeling van vrouwen die een zwangerschapsafbreking ondergaan.
Overtreden artsen, die vrouwen niet vooraf van de risico’s van curettage op de hoogte brengen, volgens u de wettelijke verplichting van geïnformeerde toestemming die volgt uit de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle vrouwen voordat curettage plaatsvindt, volledig en correct geïnformeerd worden over de risico’s die deze behandeling met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Duitsland voorstellen heeft gedaan om minder rekening te houden met mensenrechten zodat migranten kunnen worden teruggestuurd naar Noord-Afrikaanse landen om daar hun asielprocedure af te wachten |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Duitsland voorstellen heeft gedaan om minder rekening te houden met mensenrechten zodat migranten kunnen worden teruggestuurd naar Noord-Afrikaanse landen om daar hun asielprocedure af te wachten?1
Ja, het kabinet is bekend met dit bericht. Het kabinet merkt hierbij wel op dat de internationale en Europese mensenrechtelijke verplichtingen het kader vormen voor het Duitse voorstel. Dit in tegenstelling tot de suggestie die wordt gewekt in het artikel waarnaar u verwijst, dat minder rekening zou worden gehouden met mensenrechten.
Was u op de hoogte van het feit dat in Duitsland aan deze plannen werd gewerkt?
Het kabinet is ervan op de hoogte dat Duitsland bekijkt hoe het Gemeenschappelijk Europees Asielsysteem (GEAS) robuust en toekomstbestendig kan worden ingericht, bijvoorbeeld met een mechanisme om adequaat te kunnen reageren op een hoge asielinstroom. Nederland steunt die inzet.
Hoe beoordeelt u de voorstellen van Duitsland, zoals die naar voren komen in het document dat door Reuters is ingezien?
De EU heeft voor de toekomst een solide en doeltreffend systeem voor duurzaam migratiebeheer nodig. In dat licht vindt het kabinet het belangrijk dat de EU in de toekomst over de mogelijkheden beschikt om de migratiestromen richting de EU beheersbaar te kunnen houden. Het kabinet plaatst het Duitse voorstel in deze bredere reflectie over het Europese asielbeleid en dit sluit ook aan bij de inzet van het Nederlandse kabinet zoals beschreven in een brief aan uw Kamer van 8 september 2015.2 Kritisch kijken naar de voorwaarden die op dit moment worden gehanteerd om het concept «veilig derde land» toe te passen, hoort hier ook bij. Het asielbeleid draait immers om de noodzaak effectieve bescherming te bieden aan asielzoekers tegen direct en indirect refoulement. De kern van het concept «veilig derde land» is dat een derde land veilig is voor personen die verzoeken om internationale bescherming, waarbij de toepassing van dit concept plaatsvindt in overeenstemming met de verplichtingen die voortvloeien uit het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Voorwaarden voor de aanwijzing van een derde land als veilig die verdergaan dan het waarborgen van deze beschermingsnorm, kunnen derhalve kritisch worden bekeken.
Deelt u de mening dat het versoepelen van mensenrechtenwaarborgen voor migranten de geloofwaardigheid van de EU als voorvechter van mensenrechten in haar internationale betrekkingen beschadigt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet leest in de Duitse voorstellen niet terug dat er sprake is van een versoepeling van de mensenrechtelijke standaarden. Het kabinet verwijst u naar zijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het opvangen van migranten in landen zoals Libië niet past binnen de Europese normen en waarden, het Europees en Internationaal recht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat steeds op basis van de situatie in een derde land moet worden bezien of dit land, nu of in de toekomst, als veilig kan worden bestempeld conform de geldende Europees- en internationaalrechtelijke kaders.
Deelt u de mening dat het juridisch en moreel onmogelijk en onwenselijk is om binnen een land een gebied aan te merken als «safe zone» om, wanneer daar mensen naar worden uitgezet, te voldoen aan het non-refoulement beginsel, aangezien het niet mogelijk is te garanderen dat personen die worden uitgezet ook daadwerkelijk in de «safe zone» terecht komen?
Het Europees Hof voor de Rechten van Mens erkent de mogelijkheid dat, onder strikte voorwaarden, mensen naar een veilig gebied binnen een land worden teruggestuurd. Zoals u ook in uw vraag opmerkt, dient het non-refoulement beginsel te allen tijde te worden gerespecteerd.
Bent u bereid u in te zetten om te voorkomen dat dit voorstel, of andere soortgelijke voorstellen als Europees beleid tot uitvoering komen en bent u in die context bereid de Duitse regering aan te spreken op Nederlandse zorgen omtrent dit voorstel?
Het kabinet beziet steeds of voorstellen de internationale en Europese verplichtingen respecteren. Voor het overige verwijst het kabinet naar zijn beantwoording op uw eerste vraag.
Deelt u de mening dat in het vormgeven van het toekomstige Europese asielbeleid het internationaal vreemdelingenrecht centraal moeten blijven staan?
Ja, het kabinet hecht eraan dat het internationaal vreemdelingenrecht het kader blijft vormen.
De Aanbesteding Fotografie in relatie tot de naleving van het clusterverbod |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de Aanbesteding Fotografie van uw ministerie?1
Ja
Is het waar dat uw ministerie de afgelopen jaren gewerkt heeft met ongeveer dertig zelfstandige freelancers?
Is het waar dat deze freelancers mee konden dingen naar opdrachten van alle ministeries?
Is het waar dat er nu gekozen wordt voor één bureau, dat het werk namens de ministeries en de overheidsdiensten (waaronder de Waterschappen, DUO en de Belastingdienst) zou moeten verdelen?
Zal het werk daardoor vanaf nu bij twee of drie grote bureaus terecht komen?
Is het waar dat hierdoor de kleinere ondernemers buitenspel komen te staan, dan wel dat zij een vergoeding moeten betalen voor herverdeeld werk, en dus een lagere vergoeding zullen krijgen?
Hoe verhoudt dit zich tot het uitgangspunt dat MKB’ers en ZZP’ers een eerlijke kans moeten krijgen om overheidsopdrachten binnen te halen?
Hoe verhoudt dit zich tot het clusterverbod van art. 1.5 van de Aanbestedingswet, dat zegt dat er niet onnodig geclusterd mag worden?
Is clusteren hier wel echt nodig, nu het tot nu nooit nodig bleek te zijn?
Hoe heeft u uw clusteractie gemotiveerd, zoals verplicht is gesteld in art. 1.5 van de Aanbestedingswet?
Kunt u aangeven hoe uw clusteractie zich verhoudt tot jurisprudentie van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en uitspraken van de Commissie van Aanbestedingsexperts?2
De aangehaalde jurisprudentie en uitspraken van de Commissie van aanbestedingsexperts betreffen individuele gevallen waarin de samenvoeging van (ongelijksoortige) opdrachten en motivatie hiervoor ter discussie werd gesteld. Ik ben van mening dat bij de nog te publiceren aanbesteding fotografie geen sprake is van het onnodig samenvoegen van opdrachten.
Kunt u uw clusteractie zo spoedig mogelijk terugdraaien, en op deze manier een positief signaal afgeven aan ZZP’ers en MKB’ers in Nederland?
Inzage in e-mails van het ministerie van Algemene Zaken inzake de Teevendeal |
|
Emile Roemer , Jesse Klaver (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bereid uw beslissing te herzien geen inzage te geven in de precieze inhoud en de begeleidende tekst van de e-mails en het relevante berichtenverkeer rondom 8 maart 2015 over de herinneringen van de heer Teeven aan het bedrag van de zogenaamde Teevendeal, zoals eerder verzocht?1
Ambtenaren moeten zich veilig weten om onbelast informatie met elkaar te delen. Mails van individuele ambtenaren worden daarom in beginsel niet verstrekt. Hetzelfde geldt voor namen en/of functieaanduidingen van individuele ambtenaren. Dit algemene uitgangspunt is wezenlijk voor de functievervulling van ambtenaren. Zoals in de beantwoording van de kamervragen van 15 februari jl. reeds is toegelicht, is verstrekking van ambtelijke mails niet verenigbaar met het wezenlijke belang dat is gemoeid met een goede besluitvorming die wordt gediend door de vertrouwelijkheid van een vrije en open gedachtewisseling. Voorts is verlening van inzage niet verenigbaar met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van medewerkers.
Wel is het mogelijk inlichtingen te geven over de zakelijke inhoud van ambtelijke mails. In de antwoorden van 15 februari jl. is toegelicht wat de strekking was van de begeleidende mail en hoe binnen AZ met de mail en bijlage is omgegaan; zoals in de antwoorden van 15 februari jl. samengevat, hebben de AZ-ambtenaren zich simpelweg niet beziggehouden met de mail en de bijlage, noch op zondagavond 8 maart, noch daarna.
In de hele omgang binnen Algemene Zaken met dit dossier is deze mail en de bijlage op geen moment onderwerp van bestudering, afweging, reactie of afhandeling geweest, noch is de mail, de bijlage en/of de inhoud ervan onderling of met mij besproken. Op maandag 9 maart 2015 is Algemene Zaken aan de slag gegaan met de gevolgen van de vondst van het bonnetje, te weten het vertrek van de twee bewindspersonen. Toen de melding op maandagochtend kwam dat het bonnetje gevonden was, heeft niemand bij AZ meer omgezien naar inmiddels verouderde concepten. Geen van de betrokkenen herinnert zich de bijlage op enig moment gelezen te hebben. Pas na de vraag van de heer Haan op 23 januari van dit jaar, is gebleken dat de mail met bijlage inderdaad op 8 maart 2015 ontvangen was bij AZ.
Waarom weegt volgens u «het wezenlijke belang dat is gemoeid met een goede voorbereiding van besluitvorming» alsmede «de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van medewerkers» zwaarder dan het belang van openheid en controle in deze zaak die gaat om geloofwaardigheid, nu een groot deel van de Kamer dit klemmende beroep op u doet?
De strekking van de begeleidende email en de omgang binnen AZ met de mail en bijlage zijn in mijn antwoorden van 15 februari jl. toegelicht. Deze informatie werd aangetroffen naar aanleiding van de vraag van de heer Haan op 23 januari 2017. Gelet op die verstrekte toelichting ben ik bij de afweging van belangen die u in uw vraag aanhaalt, tot de conclusie gekomen dat er geen grond is om af te wijken van de algemene stelregel dat voor mailverkeer tussen ambtenaren in beginsel de veiligheid van vertrouwelijkheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer gelden.
De achtergronden voor de kabinetslijn in deze zijn uiteengezet in een brief van de Minister van BZK aan de Tweede Kamer van 25 april 2016. Deze houdt in zijn algemeenheid in dat, om tot een goede en verantwoorde besluitvorming te kunnen komen, het essentieel is dat medewerkers in een beschermde en veilige werkomgeving opvattingen kunnen delen.
Is de e-mail met bijlage zoals deze is ontvangen door uw raadsadviseur en vervolgens is doorgestuurd naar uw persoonlijk medewerker, de plaatsvervangend secretaris-generaal, uw politiek assistent en de directeur-generaal van de Rijksvoorlichtingsdienst, door de hiervoor genoemde personen ook ter beschikking gesteld aan de commissie Oosting dan wel de commissie Oosting II? Zo ja, waarom kan deze e-mail dan nu niet gedeeld worden met de Kamer? Zo nee, waarom niet? Is dat niet is strijd met de afspraak met zowel de commissie Oosting als met de Kamer dat alle relevante documenten, gelezen en ongelezen, aan de commissie Oosting zouden worden overlegd?
De commissie Oosting beschikte over de e-mail en bijlage die op 8 maart 2015 door VenJ aan de raadadviseur van AZ is verzonden. Zoals hierboven toegelicht is bij Algemene Zaken pas na de vraag van de heer Haan op 23 januari van dit jaar gebleken dat de e-mail en bijlage aan AZ verstuurd was en intern doorgezonden.
Voor uw vraag over verstrekking van de e-mail en bijlage aan de Kamer verwijs ik u naar mijn antwoorden hierboven onder 1 en 2.
Heeft u naar aanleiding van uw constatering dat «geen van de betrokken ambtenaren zich herinnert of zij de bijlage hebben gelezen», aan de ICT-afdeling van uw ministerie gevraagd de e-mails op te zoeken, te verifiëren wat de inhoud van de e-mail was, of de bijlage inderdaad niet is geopend en of de e-mail met bijlage wel of niet nog aan anderen is doorgestuurd? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
De op 15 februari jl. verzonden antwoorden op vragen van de Tweede Kamer zijn inderdaad mede gebaseerd op onderzoek door de ICT-afdeling van het ministerie. Zoals hierboven onder 1 al aangehaald is, herinnert geen van de betrokken zich de bijlage op enig moment gelezen te hebben. Of de bijlage destijds wel geopend is, is voor de ICT-afdeling niet te zien in de back ups.
Met welke bedoeling heeft een van de betrokken ambtenaren de bewuste e-mail met bijlage doorgestuurd naar zijn privé e-mailadres? Welke functie had deze ambtenaar? Was de commissie Oosting hiervan op de hoogte? Op grond waarvan constateert u met stelligheid dat de e-mail is doorgezonden aan een privé e-mailadres «zonder dat op enig moment kennis is genomen van de inhoud van de bijlage of er anderszins iets mee is gedaan» en hoe verhoudt zich dat tot uw opmerking dat geen van de betrokken ambtenaren «zich herinnert de bijlage gelezen te hebben»?
Voor de hand liggend is dat de mail en bijlage is doorgezonden om deze bij gelegenheid te lezen, bijvoorbeeld omdat een bijlage lastiger te lezen is op een iPhone en/of omdat het mailsysteem van Algemene Zaken niet volledig bruikbaar was voor betreffende medewerker. Betreffende medewerker zelf meent zich te herinneren dat het laatste het geval was. In de privémailbox van de medewerker is terug te vinden dat de mail ontvangen is, maar dat het niet van verdere doorzending of reactie is gekomen. Ook voor deze medewerker geldt dat deze simpelweg niet inhoudelijk is bezig geweest met de mail en de bijlage, noch op de zondagavond noch op enig moment daarna. De medewerker herinnert zich evenmin de bijlage op enig moment gelezen te hebben.
Voor uw vraag over de functie van betrokken ambtenaar en de commissie Oosting verwijs ik u naar mijn antwoorden onder respectievelijk 1 en 3.
Heeft het Ministerie van Algemene Zaken in het kader van het WOB-verzoek van Nieuwsuur documenten opgevraagd bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie? Zo ja, om welke documenten gaat het? Bent u bereid deze naar de Tweede Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
Een medewerker van Algemene Zaken heeft op 6 februari jl. het Ministerie van Veiligheid en Justitie bezocht om andermaal vast te stellen dat VenJ daadwerkelijk op 8 maart 2015 een mail met bijlage aan AZ heeft verstuurd en om andermaal vast te stellen dat deze aan de commissie Oosting is verstrekt. De medewerker van AZ heeft een kopie ontvangen van de mail die op 8 maart 2015 door VenJ aan AZ is verstuurd.
Deze medewerker heeft voorts gedubbelcheckt of er bij VenJ ooit reactie op de mail met bijlage is binnengekomen vanuit AZ. De medewerkers van AZ hadden eerder reeds te kennen gegeven nooit een reactie gegeven te hebben. Ook uit onderzoek door de ICT-afdeling van AZ bleek niets van een reactie. Volledigheidshalve is dit nogmaals nagezocht op 6 februari jl. Andermaal bleek niets van enige reactie vanuit AZ op de mail van 8 maart 2015.
Staat u nog steeds achter uw woorden zoals u die gedurende de hele Teevendeal-affaire heeft volgehouden, namelijk dat het kabinet nooit bewust informatie heeft achtergehouden?
In december 2015 concludeerde ik in de Kamer dat er op geen enkel moment een beleid geweest is dat gericht was op het niet boven water krijgen van alle feiten. Daar sta ik nog steeds achter.
Dat laat onverlet dat in dit dossier heel veel is misgegaan. Terecht trok de commissie Oosting die conclusie. Het heeft ontbroken aan een duidelijke, eenduidige en krachtige regie, een goede coördinatie en een goede informatie-uitwisseling. Niet voor niets heb ik in het debat van 16 december 2015 ten aanzien van mijn rol in het dossier als een van de lessen geformuleerd dat ik veel actiever op de bal had moeten zitten.
Zoals ik in dat debat in de Kamer zei: «De zaak bleef sudderen en ik had een extra poging moeten doen om dingen boven tafel te krijgen.» Die les heb ik getrokken en geleerd. Ik betreur tot op de dag van vandaag dat ik hier destijds geen andere keuze in heb gemaakt. Maar om dat feit kan ik niet heen. En ja, de rekening daarvoor ís hoog. Ook dat is een feit.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor dinsdag 21 februari a.s. om 12:00 uur beantwoorden?
Ja.
De nieuwe Partijwijzer voor jongeren van de NPO |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe «Partijwijzer voor jongeren» van de NPO?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat niet alle partijen die meedoen aan de verkiezingen zijn opgenomen in deze Partijwijzer, zoals de Vrijzinnige Partij?
Op grond van de Mediawet heeft de publieke omroep de taak om onder meer media-aanbod te verzorgen op het terrein van informatie. Het is aan de publieke omroep zelf om te bepalen op welke wijze aan zijn wettelijke taak invulling wordt gegeven. Dit laat onverlet dat ik het met u eens ben dat om adequaat bij te kunnen dragen aan het publieke debat en meningsvorming, het noodzakelijk is om een zo volledig mogelijk beeld te verschaffen. Ik heb daarom navraag gedaan hierover bij de NPO.
De NPO heeft mij laten weten dat vanzelfsprekend naar een zo volledig mogelijke Partijwijzer is gestreefd. Om praktische redenen was het echter nog niet haalbaar om ten tijde van de start van de Partijwijzer, op 1 februari, al een goed overzicht te hebben van welke partijen in alle kiesdistricten meedoen aan de verkiezingen, en van het aantal zetels waarop deze partijen in de peilingen konden rekenen. De Kiesraad maakte namelijk pas op 3 februari jongstleden – na de lancering van de Partijwijzer – bekend welke 28 partijen deelnemen aan de verkiezingen. Om de Partijwijzer op tijd te kunnen lanceren, kon men dus niet wachten met de voorbereidingen tot na deze bekendmaking op 3 februari jongstleden. Op basis van de nieuwe informatie zijn inmiddels partijen toegevoegd aan de Partijwijzer.
De criteria die zijn gehanteerd om te bepalen welke partijen onderdeel uitmaken van de Partijwijzer, zijn dezelfde als de criteria die de NOS hanteert voor de verkiezingsdebatten (gebaseerd op het huidige aantal zetels in de Tweede Kamer en het verwachte aantal zetels op basis van de Peilingwijzer). Daarnaast zijn in de Partijwijzer nog enkele partijen toegevoegd die in alle kiesdistricten in Nederland meedoen aan de Tweede Kamerverkiezingen. Dit heeft ertoe geleid dat de Vrijzinnige Partij, Forum voor Democratie en NieuweWegen aan de Partijwijzer zijn toegevoegd.
De nieuwe versie van de Partijwijzer is op 23 februari 2017 online gegaan.
In hoeverre bent u van mening dat de NPO, wiens taak het is om bij te dragen aan publiek debat en meningsvorming, met de onvolledige Partijwijzer zijn publieke taak volledig uitvoert?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt, door het weglaten van partijen in de Partijwijzer, de diversiteit aan overtuigingen, meningen en interesses voldoende weerspiegeld?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat alle partijen die meedoen aan de Tweede Kamerverkiezing opgenomen zouden moeten worden in deze Partijwijzer, zoals zij ook zendtijd krijgen bij de NPO voor politieke partijen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de NPO er op aan te spreken dat zij alle partijen die meedoen aan de Tweede Kamerverkiezing ook opnemen in de Partijwijzer?
Op basis van de programmatische autonomie van media past inmenging vanuit de overheid hierin niet.
Openstaande vragen met betrekking tot de Teevendeal |
|
Emile Roemer , Alexander Pechtold (D66), Gert-Jan Segers (CU), Jesse Klaver (GL), Sybrand van Haersma Buma (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht omtrent het open einde met betrekking tot de onthullingen over de zogenaamde Teevendeal?1
Er is op zondagavond 8 maart 2015 door Veiligheid en Justitie (VenJ) een mail met als bijlage concept-antwoorden op Kamervragen, verstuurd aan een raadadviseur van Algemene Zaken. Deze heeft de mail met de bijlage doorgestuurd aan vier collega’s van wie er een deze doorzond aan een privémailadres van zichzelf, zonder op enig moment kennis te nemen van de inhoud van de bijlage of er anderszins iets mee te doen.
De mail waarmee de raadadviseur zondagavond de mail van VenJ met de bijlage aan zijn collega’s zond, bevatte zijn voornemen om voor maandagochtend 09.00 te reageren. Dit is niet gebeurd. De mail van VenJ met de bijlage is namelijk niet behandeld door de raadadviseur of andere medewerkers van Algemene Zaken, noch is deze onderling besproken of is er enige reactie naar Veiligheid en Justitie gegaan, niet op zondag 8 maart of daarna. Geen van hen herinnert zich de bijlage gelezen te hebben. Op de zondagavond hebben de AZ-ambtenaren zich simpelweg niet bezig gehouden met de mail en de bijlage. Ook maandagochtend of daarna is dat niet gebeurd. Daarom is noch de mail van VenJ noch de bijlage op enig moment gedeeld of besproken met de Minister-President. Toen de melding op maandagochtend kwam dat het bonnetje gevonden was, heeft niemand bij AZ meer omgezien naar inmiddels verouderde concepten.
Pas nadat de heer Haan op 23 januari van dit jaar vroeg of de mail van VenJ van 8 maart 2015 bij AZ was binnengekomen, is in het mailarchief teruggevonden dat dit inderdaad het geval is geweest.
Het onderwerp van de vragen 1, 2 en 3 is ook aan de orde gekomen in het debat met de Tweede Kamer op 26 januari jl. Hierover heb ik in het debat het volgende opgemerkt: «Die mail is ook ter beschikking gesteld aan de commissie-Oosting. De conceptantwoorden heb ik niet gezien, noch is de inhoud daarvan met mij besproken. Ik kende die dus niet. De mail is zondagavond intern door de raadsadviseur gedeeld met vier collega's. Van bespreking binnen Algemene Zaken of inhoudelijk commentaar op de mail is het niet gekomen. Er is dus ook geen reactie vanuit Algemene Zaken naar Veiligheid en Justitie gegaan. Ik heb dat nog even dubbel gecheckt en heb gevraagd: hoe zit het nu precies, weten we dat helemaal zeker? Ik maak nog één verdiepingsslag: er is inderdaad geen reactie gekomen vanuit Algemene Zaken. Dat is bijna 100% zeker. Er is namelijk geen reactie per mail gestuurd naar VenJ. Er is ook geen telefonisch contact geweest, voor zover we kunnen vaststellen. Ook binnen AZ zijn de conceptantwoorden niet besproken en is er geen commentaar op de mail gekomen. Dat klopt, want op maandagochtend is Algemene Zaken volledig in de modus gegaan van de afwikkeling van de vondst van het bonnetje, die uiteindelijk vergaande politieke consequenties heeft voor twee bewindslieden.».
Bij herhaald onderzoek en navraag is andermaal niets gebleken van enig contact tussen AZ en VJ over de mail van VenJ met bijlage.
Kunt u ingaan op de passage dat niet alleen uw raadadviseur, maar ook uw persoonlijk medewerker, de plaatsvervangend secretaris-generaal, uw persoonlijk politiek assistent en de directeur-generaal van de Rijksvoorlichtingsdienst de e-mail met de herinneringen van de heer Teeven in hun bezit hadden op het moment dat de Tweede Kamer om precies die informatie vroeg en bovendien het bonnetje nog niet gevonden was?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het, dat ondanks dat er vijf ambtenaren op uw ministerie, waaronder uw raadsadviseur, op de hoogte waren van deze belangrijke informatie, u hier persoonlijk niet van op de hoogte bent gesteld? Had u hiervan niet op de hoogte kunnen en moeten zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid, mede gelet op het feit dat deze slepende kwestie nu al zo lang loopt en er steeds vragen onbeantwoord blijven, de Kamer zo snel mogelijk inzage te geven in de precieze inhoud en de begeleidende tekst van deze e-mails en het relevante berichtenverkeer hierover in deze periode? Zo nee, waarom niet?
Het antwoord op de vorige vragen bevat het antwoord op de gevraagde inlichtingen door verstrekking van de zakelijke inhoud van de informatie en toelichting op de omgang daarmee. Verlening van inzage in onderliggende ambtelijke mails is niet verenigbaar met het wezenlijke belang dat is gemoeid met een goede voorbereiding van besluitvorming die wordt gediend door de vertrouwelijkheid van een vrije en open gedachtenwisseling. Voorts is verlening van inzage niet verenigbaar met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van medewerkers.
Kunt u de antwoorden op deze vragen en de hierbij opgevraagde informatie uiterlijk donderdag 16 februari 12.00 uur aan de Kamer doen toekomen in verband met het belang van snelle openheid in een belangrijke zaak? Zo nee, waarom niet?
Ja.