Het bericht dat het aantal rechtszaken over zorg fors is gestegen |
|
Michiel van Nispen (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het aantal rechtszaken over de zorg en ondersteuning door gemeenten fors is toegenomen?1
Op zichzelf is een toename van het aantal rechtszaken in 2015, zoals door de Raad voor de Rechtspraak gepubliceerd, niet verrassend. Na de inwerkingtreding van een nieuwe wet, zoals de Wmo 2015, nemen gemeenten besluiten op nieuwe aanvragen maar ook besluiten na een herbeoordeling waarmee de bestaande voorzieningen voor cliënten kunnen wijzigen. Dat zal niet in alle gevallen op de goedkeuring van de cliënt kunnen rekenen. Naar nu blijkt maken meer cliënten gebruik van hun wettelijk recht om tegen gemeentelijke besluitvorming in bezwaar en beroep te gaan.
Een en ander doet niet af aan mijn standpunt dat het van belang is om dergelijke procedures, ook na de inwerkingtreding van een nieuwe wet, zoveel mogelijk te voorkomen. Het uitgangspunt van de Wmo 2015 is om in goede dialoog met elkaar te bezien òf en hoe de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene kan worden versterkt. Een zorgvuldige wetsuitvoering en bejegening door gemeenten van ingezetenen, kan het aantal procedures naar mijn mening sterk verminderen.
Daar waar overeenstemming niet direct gevonden wordt, is het goed om als gemeente te overwegen of mogelijkheden van alternatieve geschillenbeslechting, zoals mediation of «prettig contact met de overheid» kunnen worden ingezet.
Bent u verrast dat het aantal rechtszaken blijft toenemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is de toename van rechtszaken volgens u het gewenste resultaat van uw bezuinigingsbeleid? Waarom verzuimt u in te grijpen?
Een toename van rechtszaken is zeker niet wat ik beoog. Voor een deel is dat echter inherent aan inwerkingtreding van nieuwe wetgeving. Zie hiervoor mijn antwoord onder 1 en 2. Ik vind het daarbij van belang dat gemeenten procedures zo veel mogelijk voorkomen. Een zorgvuldige uitvoering van de wet door gemeenten is daarvoor cruciaal.
De inmiddels beschikbare rechterlijke uitspraken zien toe op dit belang van zorgvuldigheid. In lijn met het belang dat de wetgever heeft toegedicht aan een persoonlijk onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van betrokkene, zijn de kenmerken van de persoonlijke situatie, de basis voor de besluitvorming op een aanvraag. Het is aan gemeenten om – waar nog nodig – lering te trekken uit deze uitspraken en de beleidsuitvoering te verbeteren. In mijn brieven aan de colleges heb ik hen herhaaldelijk daartoe opgeroepen. Ik ga er vanuit dat zij hun verantwoordelijkheid daarin nemen. Mocht dat niet het geval zijn dan is het in de eerste plaats aan gemeenteraad om in actie te komen en het college van burgemeester en wethouders ter verantwoording te roepen als blijkt dat de uitvoering te kort schiet en cliënten onvoldoende worden geholpen. Als uit de feiten blijkt dat een gemeente meer dan incidenteel afwijkt van de wettelijke kaders en de gemeenteraad haar verantwoordelijkheid niet neemt, heb ik de mogelijkheid om van de bevoegdheden in het kader van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht gebruik te maken.
Op het moment dat mij signalen bereiken over mogelijke strijdigheden met de wet in het gemeentelijk beleid wordt in de eerste plaats contact opgenomen voor het verkrijgen van de informatie die een goede analyse mogelijk maakt. In deze fase wordt bekeken of daadwerkelijk sprake is van een (mogelijk) met de wet strijdige beleidsuitvoering. Ook bekijk ik of de gemeenteraad zijn verantwoordelijkheid heeft opgepakt en de raad en het college het debat voeren over het onderwerp. Van belang is te constateren of er in een concrete situatie sprake van een incidentele tekortkoming of dat de tekortkoming het gevolg is van het gemeentelijk beleid.
Mijn ervaring is dat tot nu toe de colleges de signalen in de regel direct oppakken. Maatregelen om de uitvoering binnen de kaders van de wet te brengen worden in de regel snel en adequaat genomen. Tot nu toe is het in een beperkt aantal gevallen nodig gebleken om de gemeenteraad te informeren. Concreet is in drie gevallen een brief aan de verantwoordelijke colleges in afschrift aan de gemeenteraden toegestuurd.
In mijn communicatie richting gemeenten heb ik hen herhaaldelijk opgeroepen tot een zorgvuldige bejegening van cliënten. Ook de VNG heeft recent gemeenten in een ledenbrief nogmaals gewezen op de noodzaak van zorgvuldigheid, daar waar het de communicatie met de cliënt en de uitvoering van het onderzoek, als basis voor besluitvorming, betreft. De VNG ontwikkelt momenteel binnen de VNG-academie een opleiding ten behoeve van training en toerusting van WMO-consulenten. De Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen en partners die betrokken zijn bij het programma «Aandacht voor iedereen» hebben, daartoe uitgenodigd door de VNG, aangegeven betrokken te willen worden bij de ontwikkeling van dit lesprogramma. Op deze wijze worden de signalen die de verschillende cliëntorganisaties ontvangen betrokken bij de opzet en inhoud van de training. Ik ben verheugd dat gemeenten en organisatie van cliënten de handen ineenslaan om de uitvoering van de wet, waaronder de bejegening van cliënten en de uitvoering van het onderzoek na een melding, op een hoger niveau te brengen.
Is bekend wat de maatschappelijke kosten zijn naar aanleiding van het aantal rechtszaken over de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)?
Op het moment dat er door cliënten procedures worden aangespannen, is het van belang dat deze zorgvuldig worden afgewikkeld door gemeenten, in overeenstemming met de eisen die de Algemene wet bestuursrecht daaraan verbindt. Met deze afwikkeling zijn kosten gemoeid. Gegeven het wettelijk recht van ingezetenen om bezwaar en beroep te maken tegen gemeentelijke besluiten en de verantwoordelijkheid voor de gemeenten om deze zeer zorgvuldig te behandelen, zie ik geen noodzaak om te registreren wat de maatschappelijke kosten zijn van het aantal rechtszaken over de Wmo 2015. Dit neemt niet weg dat de inspanningen er vooral op gericht moeten zijn om zoveel mogelijk bezwaar- en beroepsprocedures te voorkomen.
Wat is uw reactie op de uitspraken van organisatie Iederin dat de Wmo niet werkt, aangezien passende zorg en ondersteuning door veel gemeenten kennelijk niet lukt zonder de tussenkomst van een rechter?
Naar mijn mening biedt de Wmo 2015 gemeenten en haar ingezetenen een zeer bruikbaar kader om in goede dialoog te zien hoe iemand kan worden geholpen in zijn zelfredzaamheid of participatie. Zoals in rechterlijke uitspraken is vastgesteld is er nog niet overal sprake van die zorgvuldige wetsuitvoering die de wet beoogd en is ook de bejegening door gemeenten van cliënten voor verbetering vatbaar.
Zoals aangegeven bij het antwoord op de vragen 1 en 2, wordt de toename van het aantal rechtszaken (mede) veroorzaakt door het nieuwe wettelijk kader dat in werking is getreden, dat tot een verandering van de rechten en plichten van cliënten kan leiden. De gewezen, vooral voorlopige voorzieningen en uitspraken onderstrepen tot dusver de hiervoor beschreven waarborgen voor de cliënt, zoals die in de Wmo 2015 zijn vastgelegd. Het is van groot belang dat de VNG en organisatie van cliënten zich nu samen buigen over de vraag hoe Wmo-consulenten beter zouden kunnen worden toegerust.
Wat is de reden dat u geen stelselverantwoordelijkheid neemt, ondanks dat het aantal rechtszaken fors toeneemt? In hoeverre heeft het aanspreken van gemeentes tot concrete verbetering geleid?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel procent van de rechtszaken is de gemeente in het ongelijk gesteld, en wat waren daar de redenen van? Wat is uw reactie daarop, en hoe gaat u ervoor zorgen dat dit niet meer voorkomt?
In voorgaande jaren werden er jaarlijks gemiddeld 750 Wmo zaken ingediend. Vanaf januari tot en met augustus betreft het aantal ingediende Wmo zaken ruim 1400. Het is echter nog te vroeg om een antwoord te kunnen geven op de vraag of de gemeente in de zaken over de Wmo 2015, anders dan in het verleden, in het ongelijk is gesteld. Een deel van de rechterlijke vonnissen betreft nog een oordeel over de uitvoering van de oude Wmo. De Raad voor de Rechtspraak heeft in het registratiesysteem per 1 juli 2015 onderscheid gemaakt tussen een oude Wmo of nieuwe Wmo 2015 zaak. Er kan dan ook niet met zekerheid worden gezegd hoeveel zaken in 2015 zijn ingestroomd, en daarmee dus ook niet welke uitspraak de rechter heeft gewezen in Wmo 2015 zaken
Op het moment dat er voldoende rechterlijke uitspraken zijn over geschillen aangaande de Wmo 2015 is het mogelijk uitspraken te doen over het percentage zaken waarin de gemeente in het ongelijk is gesteld. De verwachting is dat in de tweede helft van 2016 er voldoende uitspraken zijn gewezen om een uitspraak te kunnen doen over de gegrondheid van het verzoek. Gemeenten die in zaken in het ongelijk worden gesteld dienen zelf uiteraard onmiddellijk na te gaan of de uitspraak aanleiding vormt de eigen beleidsuitvoering bij te sturen.
Deelt u de mening dat het onverstandig is de griffierechten te verhogen, en te bezuinigen op de rechtsbijstand, als dit kan betekenen dat meer mensen hun recht niet meer kunnen halen bij een tekortschietend overheidsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Voor elke wijziging van het griffierecht of het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand geldt de voorwaarde dat de toegang tot het recht in voldoende mate gewaarborgd moet blijven. Het kabinet zal na het verschijnen van de eindrapportage van «de Commissie onderzoek oorzaken kostenstijgingen rechtsbijstand» een besluit nemen over verdere maatregelen op het terrein van de gesubsidieerde rechtsbijstand. De eindrapportage van de Commissie wordt uiterlijk 1 december 2015 verwacht.
Onterechte medische claims over het middel Souvenaid en de gebrekkige handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit NVWA |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het feit dat op www.souvenaid.nl nog steeds reclame wordt gemaakt voor het drankje Souvenaid van Nutricia, als zijnde een medisch dieetpreparaat dat werkzaam is bij beginnende Alzheimer?1 2
Nutricia heeft het product Souvenaid op de markt gebracht als dieetvoeding voor medisch gebruik. Dit is een speciale categorie binnen de groep producten voor bijzondere voeding, waarvoor specifieke regelgeving bestaat. Deze voeding wordt onder medisch toezicht door patiënten gebruikt en richt zich op de speciale voedingsbehoefte van de patiënt, in dit geval personen met beginnende Alzheimer. Om een product als dieetvoeding voor medisch gebruik op de markt te zetten moet het aan een aantal verschillende eisen voldoen.
De NVWA heeft onderzoek uitgevoerd en geconcludeerd dat Souvenaid niet voldoet aan de definitie van dieetvoeding voor medisch gebruik. Nutricia heeft een waarschuwing ontvangen om de etikettering van het product aan te passen. Het is aan de toezichthouder, de nVWA, om hierop toezicht te houden.
Klopt het dat Nutricia eigenaar is van deze site? Zo neen, wie dan?
Er is in ieder geval op de website een directe link naar Nutricia en de contactgegevens verwijzen ook naar Nutricia.
Wat is uw oordeel over de prijs van een flesje van 125 milliliter dat 3 euro kost? Wordt het drankje hier niet duur betaald?3
Ik heb geen oordeel over de prijs van dit product. Souvenaid is niet opgenomen in de richtlijn van de beroepsgroep voor artsen en zorgverzekeraars vergoeden het niet.
Is het niet verboden dat Souvenaid via een webwinkel kan worden gekocht, terwijl Nutricia aangeeft dat verstrekking onder medisch toezicht dient te geschieden?4
Nee. Bij dieetvoeding voor medisch gebruik gaat het om gebruik onder medisch toezicht. Het zijn geen medicijnen voor ziektebehandeling, dergelijke producten hoeven daarom niet onder medisch toezicht worden verstrekt. In principe mogen deze producten dus vrij worden verkocht. Er gelden verplichte vermeldingen op het etiket die uitleggen hoe en onder welke voorwaarden ze gebruikt moeten worden.
Wat heeft de NVWA tot op heden ondernomen tegen de onterechte claim dat Souvenaid werkzaam zou zijn bij beginnende Alzheimer?
De NVWA heeft onderzocht of het product Souvenaid voldoet aan de regelgeving waaronder Nutricia het product op de markt heeft gebracht. Nutricia heeft Souvenaid als dieetvoeding voor medisch gebruik op de markt gezet. De NVWA heeft vervolgens vastgesteld dat Souvenaid niet aan de definitie voor dieetvoeding voor medisch gebruik voldoet. Er is een waarschuwing uitgegaan naar Nutricia. Afhankelijk van de wijze waarop Nutricia reageert zullen al dan niet nadere stappen vanuit de NVWA volgen.
Over wat voor een vergrijp gaat het in deze kwestie? Zijn in deze kwestie boetes opgelegd? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?
Over het vervolgtraject kan ik nu niets zeggen. Zie antwoord bij vraag 1 en 5.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van de NVWA, gezien uw eerdere opmerkingen in maart jongstleden over de werking van Souvenaid, waarbij de NVWA stelt dat de werking van Souvenaid als medisch preparaat niet bewezen is, en dat daarom de etikettering dient te worden aangepast, alsmede de constatering dat een half jaar na dato nog steeds reclame voor Souvenaid als medisch dieetpreparaat wordt gemaakt?5
Zie antwoord bij vraag 1 en 5.
Is de etikettering van Souvenaid reeds volledig aangepast? Zo neen, hoe kan het dat dit nog niet is gebeurd? Welke acties ontplooit de NVWA in deze?
Zie vorige antwoorden.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg hier nog een handhavende taak? Zo ja, welke rol heeft zij vervuld in deze kwestie?
De IGZ is betrokken geweest bij de beoordeling van de status van het product Souvenaid.
Indien relevant heeft de NVWA bij haar werkzaamheden contact met IGZ. Het product Souvenaid betreft geen medicijn, maar is een voedingsmiddel. Voedingsmiddelen vallen onder de handhavingsactiviteiten van de NVWA.
Leerlingen die kleine vakken thuis volgen achter de computer |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over leerlingen die bij het Liemers College kleine vakken thuis volgen achter de computer?1
Ja.
Beschouwt u de oplossing die het Liemers College heeft gekozen als een creatieve mogelijkheid die bij krimp recht doet aan het vak filosofie door gebruik te maken van afstandsonderwijs waardoor het onderwijsaanbod breed kan blijven?
Het gaat er primair om of de leraren op deze school dit zélf een goede, professionele keuze vinden, en of leerlingen en hun ouders (in eerste instantie via de medezeggenschapsraad) instemmen met deze invulling van de onderwijstijd. Ik maak uit het aangehaalde artikel op dat dit het geval is. Daardoor is deze school, op basis van eigen afwegingen, in staat een breder onderwijsaanbod aan te bieden dan wanneer niet voor een oplossing als deze gekozen zou zijn. In algemene zin zijn in situaties met leerlingendaling creatieve oplossingen wel nodig. Samenwerking tussen scholen en afstandsonderwijs kunnen daar voorbeelden van zijn.
Welke mogelijkheden ziet u om bij deze oplossing de kwaliteit van het onderwijsleerproces te waarborgen?
Het is niet aan mij, maar aan de professionals in de school hiervoor goede waarborgen te bieden. Zie echter het antwoord op vraag 5 voor enkele algemene uitgangspunten.
Kunnen scholen dit soort oplossingen misschien ook om andere, bijvoorbeeld financiële, redenen dan krimp verkiezen? Wat zijn dan de gevolgen voor het onderwijsaanbod van scholen?
Er kunnen ook bijvoorbeeld onderwijskundige redenen zijn om voor vormen van afstandsonderwijs te kiezen. Zo zijn er scholen die Massive Open Online Courses (MOOC’s) (zouden willen) aanbieden. Dat kan (deels) in de vorm van afstandsonderwijs gebeuren. Daarmee kunnen scholen hun onderwijsaanbod uitbreiden met verrijkende, verdiepende of verbredende programma’s.
Bestaan er voor deze oplossing wellicht wettelijke belemmeringen doordat vakken die leerlingen thuis achter de computer volgen, niet kunnen gelden als lestijd in de zin van de Leerplichtwet? Zo ja, wilt u deze wegnemen of handhaven?
Afstandsonderwijs kan gezien worden als onderwijstijd en daarmee ook als lestijd in de zin van de Leerplichtwet, als dit de kwaliteit of toegankelijkheid van het onderwijs ten goede komt. Daarvoor moet het integraal onderdeel uitmaken van het reguliere onderwijsprogramma dat in beginsel voor alle leerlingen toegankelijk is, onder verantwoordelijkheid van de school waar de leerling is ingeschreven wordt verzorgd en dat is gericht op de onder meer in kerndoelen, exameneisen en algemene wettelijke bepalingen vervatte doelstellingen. De medezeggenschapsraad van de school moet er ook vooraf mee instemmen dat een deel van de onderwijstijd met afstandsonderwijs wordt ingevuld.
Bent u bekend met de in 2012 uit het bestuur van de salafistische moskee As-Soennah gezette imam Fawaz?
Ja.
Klopt het dat deze radicale prediker ook in Nederland nog steeds ongehinderd kan prediken? Bent u bekend met hetgeen hij in het verleden over Hirsi Ali, Theo van Gogh, homoseksuelen en vrouwen zonder sluier heeft gezegd?1
Ik kan bevestigen dat ik bekend ben met de uitspraken waaraan u refereert.
Het recht op vrijheid van meningsuiting biedt niet alleen bescherming wanneer uitingen instemmend worden ontvangen in het maatschappelijk debat, maar ook als ze als verstorend of niet welgevallig worden ervaren. Maar ook hier zijn grenzen aan het toelaatbare en onverdraagzame of anti-integratieve uitlatingen zijn onwenselijk. Waar er mogelijk sprake is van strafbare feiten kan er een strafrechtelijk onderzoek worden gestart. Zoals aangekondigd in de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek»2 zal de overheid naast handhaving bij wetsovertreding ook verstoren, confronteren en het gesprek aangaan bij niet-strafbare, maar wel polariserende uitlatingen of boodschappen van intolerantie.
Kunt u bevestigen dat Fawaz in 2014 is veroordeeld wegens het sluiten van sharia-huwelijken? Welke straf is hem destijds opgelegd?
Ja. Betrokkene is in hoger beroep veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete.
Bent u er bekend mee dat de stichting «Qanitoen» sinds 2013 een pand probeert te regelen in Den Haag waar deze imam zijn radicale boodschap kan verkondigen maar dat de gemeente Den Haag deze overeenkomst tot nu toe met succes heeft weten te voorkomen?2
Ja, in 2013 heeft de stichting Qanitoen zich tot de gemeente Den Haag gewend over de huur van een gemeentelijk pand. Het door Qanitoen beoogde gebruik paste echter niet binnen de bestemming van het pand.4 In september 2015 is ten aanzien van de mogelijke aankoop van een pand, informatie ontvangen dat het niet tot een verkoop is gekomen.5
Hoe beoordeelt u de wenselijkheid van een vast onderkomen van deze radicale imam in dit gedeelte van de stad waar in de zomer van 2014 sympathisanten van terreurorganisatie Islamitische Staat (IS) door de straten marcheerden en overduidelijk een voedingsbodem aanwezig is voor antidemocratische uitingen tegen onze rechtstaat?
Bij de beoordeling van de wenselijkheid van een dergelijk onderkomen is een grote rol weggelegd voor de gemeente als meest nabije overheid. Het College van B en W van de gemeente Den Haag heeft in de beantwoording van raadsvragen van het raadslid mevrouw Koster te kennen gegeven de gevoelens van haar en de wijk ten aanzien van de stichting Qanitoen te delen en het derhalve «verre van wenselijk» te achten «dat de omstreden imam Fawaz [...] zich vestigt in de Haagse Schilderswijk».6
Klopt het dat de stichting opnieuw zijn oog heeft laten vallen op een pand midden in de Haagse Schilderswijk? Had (of heeft) u contact met de lokale autoriteiten in het kader van uw «Integrale aanpak Jihadisme»3 om deze vestiging te voorkomen?
Vanuit de brede integrale aanpak gewelddadig jihadisme is er doorlopend contact met gemeenten.
Op welke wijze voorziet uw actieprogramma «Integrale aanpak Jihadisme» in de mogelijkheden om de fysieke facilitering van radicale predikers tegen te gaan? Kunt u aangeven hoe de bestuurlijke maatregel nummer elf («medewerking aan herhuisvesting») concreet wordt toegepast op bovengenoemde plannen van de stichting?
Het actieprogramma beschrijft de brede integrale aanpak en heeft onder andere tot doel het beschermen van de democratie en rechtsstaat en het wegnemen van de voedingsbodem voor radicalisering. Indien sprake is van ronselen voor de gewapende strijd, haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader wordt strafrechtelijk ingegrepen. Ook worden facilitatoren en verspreiders van gewelddadig jihadistische propaganda in hun activiteiten verstoord. Het kabinet kiest er voor om naast strafrechtelijke handhaving in te zetten op een aanpak gericht op interactie en dialoog waar mogelijk en aanspreken en confrontatie waar nodig. Het kabinet wil zoveel mogelijk voorkomen dat een veiligheidsrisico ontstaat en stelt zich daarom tot doel problematische gedragingen al eerder te signaleren en aan te pakken. Aangezien het hier meer sluipende processen betreft heeft de overheid geen monopolie positie en lang niet altijd een wettelijke titel om in te grijpen. De aanpak zal daarom niet altijd justitieel van aard zijn.
Het Wetsvoorstel Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding ligt momenteel voor advisering bij de Raad van State. In dit wetsvoorstel worden bevoegdheden aan de Minister van VenJ gegeven voor het opleggen van vrijheid beperkende maatregelen, noodzakelijk ter bescherming van de nationale veiligheid, aan personen die op grond van hun gedragingen in verband kunnen worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan. In die gevallen kan de desbetreffende persoon een gebiedsverbod, een contactverbod, een uitreisverbod en/of een meldplicht worden opgelegd. Ook zal de nieuwe wet de grondslag geven voor het weigeren of intrekken van onder meer subsidies en vergunningen indien het gevaar bestaat dat deze mede gebruikt zullen worden ten behoeve van terroristische activiteiten.
Wat kunt en gaat u doen om te voorkomen dat deze radicale imam middels een pand in de Schilderswijk een vaste plek krijgt om zijn radicale boodschap te verkondigen?
Over individuele casuïstiek doe ik geen mededeling. In generieke zin kan ik u mededelen dat de uitvoering van elke maatregel maatwerk is en dat de betrokken partners, zoals gemeente, OM en politie, in het lokale multidisciplinaire casusoverleg de meest effectieve interventiestrategie afspreken. Het gaat hierbij om de toepassing van die combinatie van maatregelen die het meest effectief wordt geacht om de dreiging die van een individu uitgaat of kan uitgaan te verminderen. Dat kan, afhankelijk van de omstandigheden, leiden tot strafrechtelijk ingrijpen of een meer op preventie gerichte aanpak.
Op welke manier is in het verleden (en wordt op dit moment) door politie, justitie en lokale autoriteiten deze imam gevolgd om het plegen van strafbare feiten (zoals radicale prediking en het sluiten van sharia-huwelijken) te voorkomen en desgewenst hem daarvoor te vervolgen?
Zie antwoord vraag 8.
Welke maatregelen uit uw actieprogramma «Integrale aanpak Jihadisme» zijn de afgelopen jaren toegepast op deze haatimam?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft er conform uw eigen actieprogramma ook informatie-uitwisseling plaatsgevonden met buitenlandse autoriteiten over de reisbewegingen en/of mogelijk strafrechtelijke uitingen van deze imam, aangezien hij ook in het buitenland radicale boodschappen heeft verkondigd? Zo ja, met welke landen is hier contact over geweest en wat heeft deze gezamenlijke aanpak opgeleverd tot nu toe?
Zie antwoord vraag 8.
AFM-onderzoek naar de dienstverlening van hypotheekaanbieders bij betalingsproblemen met hypotheken |
|
Henk Nijboer (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Aanbieder hypotheek moet klant met betalingsproblemen beter helpen»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke hypotheekaanbieders nog verbeteringen moeten doorvoeren in hun dienstverlening bij betalingsachterstanden?
De Kamer heeft op 25 september verzocht om een kabinetsreactie op dit rapport van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). In deze kabinetsreactie zal nader worden ingegaan op de onderzoeksresultaten en zal worden toegelicht op welke manier het kabinet en de toezichthouders de banken willen bewegen de noodzakelijk verbeteringen door te voeren. Hieronder ga ik alvast in het kort in op de gestelde vragen.
Naar aanleiding van het stijgend aantal betalingsachterstanden bij hypotheken AFM in 2012, een verkennend onderzoek gedaan bij verschillende hypotheekverstrekkers. Om het klantbelang rond betalingsachterstanden bij hypotheken verder te bevorderen, zijn naar aanleiding van dit onderzoek enkele good practices uit de sector uitgewerkt in een leidraad, die de AFM in 2013 heeft gepubliceerd.
In het recente onderzoek is gekeken in hoeverre aanbieders verbeteringen hebben doorgevoerd sinds 2012. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft bij twaalf hypotheekaanbieders onderzocht hoe zij hun klanten helpen een betalingsachterstand te voorkomen en op welke manier zij klanten met een betalingsachterstand een oplossing bieden. De AFM concludeert dat een meerderheid van de aanbieders nog verbeteringen moet doorvoeren in hun dienstverlening bij betalingsachterstanden, maar ook dat enkele hypotheekaanbieders de risico’s in het kader van preventief beheer goed in beeld hebben en proactief actie ondernemen richting hun klanten. Welke aanbieder in welke categorie valt wordt niet bekend gemaakt omdat dit toezichtvertrouwelijke informatie betreft.
De AFM monitort de voortgang van de verbeteringen bij de individuele aanbieders en bepaalt op basis hiervan wanneer een vervolgonderzoek wordt ingesteld. De AFM kan daarnaast direct ingrijpen bij de aanbieder indien er evidente misstanden worden geconstateerd. Dergelijke misstanden zijn in dit (en het eerdere) onderzoek echter niet aangetroffen,dit betekent echter niet dat er geen ruimte is voor verbetering.
In hoeverre worden de hypotheekaanbieders waarvan de dienstverlening tekortschiet verplicht om verbeteringen in hun dienstverlening door te voeren? Wanneer moeten deze verbeteringen zijn doorgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt gewaarborgd dat het belang van de klant met een betalingsachterstand nadrukkelijk wordt meegewogen in het zoeken naar oplossingen? Wat betekent dat voor de kosten die hypotheekaanbieders in rekening brengen bij een betalingsachterstand? Hoe wordt voorkomen dat de problemen bij de klant worden vergroot?
Het is belangrijk dat bij het voorkomen en oplossen van betalingsproblemen maatwerk wordt geboden en het belang van de klant hierbij centraal wordt gesteld.
Bij de implementatie van de Europese hypothekenrichtlijn (die uiterlijk op 21 maart 2016 moet zijn geïmplementeerd) worden enkele bepalingen geïntroduceerd die het mogelijk maken om zorgvuldige klantbehandeling bij bijzonder beheer op een aantal aspecten af te dwingen. Zo mag onder andere de vergoeding die de consument aan de kredietgever verschuldigd is wegens niet-nakoming van zijn verplichtingen, niet hoger zijn dan de schade die de kredietgever als gevolg van de niet-nakoming heeft geleden. Dit zorgt ervoor dat banken enkel de werkelijke kosten in rekening kunnen brengen en de financiële problemen bij de klant niet onnodig worden vergroot.
Binnen welke termijn zal de Autoriteit Financiële Markten (AFM) opnieuw onderzoek uitvoeren naar de dienstverlening?
Gelet op de uitkomsten van het onderzoek heeft de AFM aangegeven opnieuw onderzoek te doen. Zij zal de voortgang van de verbetermaatregelen van de aanbieders monitoren en mede op basis hiervan bepalen wanneer een vervolgonderzoek wordt ingesteld.
Het artikel 'Brede cao biedt zekerheid voor alle werkenden” |
|
Johannes Sibinga Mulder , Erik Ziengs (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Brede cao biedt zekerheid voor alle werkenden»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de FNV voorstelt om minimumtarieven voor zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) bij collectieve arbeidsovereenkomst (cao) op te nemen?
Cao-bepalingen die zien op zelfstandigen zonder personeel die kwalificeren als ondernemer in de zin van het mededingingsrecht en die afspraken bevatten over tarieven voor deze zelfstandigen zullen hoogstwaarschijnlijk onder het kartelverbod uit de Mededingingswet vallen. Indien sprake is van een kartelafspraak dan is de desbetreffende bepaling in de cao nietig en kan de ACM een boete opleggen aan partijen die de mededingingsbeperkende afspraak hebben gemaakt. De ACM houdt toezicht op de naleving van de Mededingingswet en oordeelt in dat kader of een zelfstandige een ondernemer is in de zin van het mededingingsrecht. In algemene zin zullen zelfstandigen zonder personeel in het overgrote deel van de gevallen ondernemers zijn in de zin van het mededingingsrecht. Dan is de Mededingingswet onverkort van toepassing. Dit geldt dan ook wanneer voor die ondernemers afspraken in cao’s worden gemaakt.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat over de hoofden van zzp’ers heen dergelijke afspraken gemaakt worden?
Op grond van de Wet op de cao is het mogelijk dat sociale partners cao-afspraken maken die betrekking hebben op overeenkomsten van opdracht en op aannemingen van werk. Het is mogelijk dat daarbij verplichtingen worden opgelegd aan werkgevers om zaken te doen of na te laten die betrekking hebben op zzp’ers die arbeid voor hen verrichten. Voor dergelijke afspraken is het juridisch niet nodig dat die afspraken namens de zzp’ers zijn gemaakt en/of dat deze zzp’ers lid zijn van bij de cao betrokken sociale partners. Dit laat onverlet dat voor dergelijke afspraken de kaders van de mededingingswet gelden; zie ook het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat er afgelopen zomer door werkgevers en vakbonden in de architectuur branche afspraken zijn gemaakt om bij cao minimum tarieven voor zzp’ers vast te stellen?
Ja.
Zijn de afspraken over minimum tarieven in samenspraak gemaakt met zzp’ers en zzp- organisaties?
Dat is mij niet bekend.
Wat vindt u ervan dat dergelijke cao afspraken gemaakt worden voor mensen die niet onder de cao vallen en die niet betrokken zijn geweest bij de cao-onderhandelingen? Zijn dit soort afspraken wettelijk toegestaan?
Zie antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat minimum tarieven voor zzp’ers in strijd zijn met de mededingingsregels?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het bij het ondernemerschap hoort om zelf over tarieven te onderhandelen?
Ja.
Wat is uw reactie op de beslissing van het Europese Hof van Justitie, waaruit blijkt dat de staat de in Nederland geheven dividendbelasting moet terugbetalen aan particuliere beleggers die elders in de Europese Unie wonen?1
Het arrest ziet op drie zaken van buitenlandse portfolio-aandeelhouders. Portfolio-aandeelhouders zijn aandeelhouders die minder dan 5% van de aandelen in een vennootschap hebben. In deze gevallen gaat het om twee particulieren in België en een vennootschap in Frankrijk. Het arrest gaat om de situatie dat binnenlandse aandeelhouders 15% dividendbelasting als voorheffing kunnen verrekenen met de inkomstenbelasting (particulieren) of vennootschapsbelasting (bedrijven), terwijl voor buitenlandse portfolio- aandeelhouders deze mogelijkheid niet bestaat. Voor hen is de dividendbelasting geen voorheffing maar een eindheffing. Daardoor is de Nederlandse belastingdruk op dividenden voor buitenlandse aandeelhouders soms hoger dan de belastingdruk (inkomstenbelasting/vennootschapsbelasting) op dividenden bij binnenlandse aandeelhouders. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna HvJ EU) vindt dat, in voorkomende gevallen, in strijd met het Europese recht. Indien op basis van een belastingverdrag en de nationale wetgeving het nadeel voor de buitenlandse aandeelhouder in zijn woonstaat volledig wordt weggenomen omdat de Nederlandse dividendbelasting daar wordt verrekend met de aldaar geheven belasting, hoeft Nederland geen teruggaaf te verlenen.
De impact van de uitspraak van het HvJ EU zal in de praktijk waarschijnlijk verschillen al naar gelang er sprake is van buitenlandse particuliere portfolio-aandeelhouders en buitenlandse bedrijven met een portfolio-aandelenbezit. Bij die laatste groep is van belang dat het HvJ EU voor het berekenen van de belastingdruk een beperkt kostencriterium aanlegt. Bij de vergelijking van de belastingdruk op dividenden moet de dividendbelasting die drukt op buitenlandse bedrijven met een portfolio-aandelenbezit, worden vergeleken met de vennootschapsbelasting die drukt op binnenlandse bedrijven met een portfolio-aandelenbezit. In de vennootschapsbelasting wordt het netto-dividend in de heffing betrokken, terwijl in de dividendbelasting het brutodividend in de heffing wordt betrokken. In de vennootschapsbelasting wordt dus rekening gehouden met kosten. Het HvJ EU heeft bepaald dat buitenlandse bedrijven met een portfolio-aandelenbezit in de drukvergelijking daarom niet hoeven uit te gaan van het brutodividend als heffingsgrondslag. Zij mogen rekening houden met de kosten die rechtstreeks samenhangen met de inning van het dividend. Bij kosten van de inning van het dividend moet worden gedacht aan de kosten die een bank voor deze dienst in rekening brengt. De kosten van het houden van aandelen, inclusief financieringskosten, vallen hier niet onder. Het is de inschatting dat buitenlandse bedrijven met een portfolio-aandelenbezit door het door het HvJ EU gehanteerde kostenbegrip niet of nauwelijks voor teruggaaf van dividendbelasting in aanmerking komen.
De twee zaken van de buitenlandse particulieren laten een ander beeld zien, omdat buitenlandse particulieren bij de drukvergelijking volgens het HvJ EU rekening mogen houden met het heffingvrije vermogen van box 3. Het arrest leidt ertoe dat buitenlandse particuliere aandeelhouders in voorkomende gevallen mogelijk recht krijgen op een teruggave van dividendbelasting. Indien op basis van een belastingverdrag het nadeel voor de buitenlandse aandeelhouder in zijn woonstaat volledig wordt verrekend, hoeft Nederland geen teruggaaf te verlenen. Wat de exacte gevolgen zullen zijn, is pas duidelijk nadat de verwijzende rechter (Hoge Raad) de eindarresten heeft gewezen. Ik verwacht daarna, vooruitlopend op wetgeving, met een beleidsbesluit te komen om de praktijk meer helderheid te bieden.
Kunt u aangeven hoe groot de budgettaire derving is die hierdoor gaat ontstaan?
Het arrest ziet op buitenlandse vennootschappen en buitenlandse particuliere aandeelhouders met een portfolio-belang. Bij de buitenlandse vennootschappen heeft het HvJ EU geoordeeld dat bij het bepalen van de belastingdruk alleen met kosten rekening gehouden mag worden die rechtstreeks samenhangen met de inning van het dividend. Doordat het HvJ EU een eng kostenbegrip hanteert, valt er bij deze groep nauwelijks een derving te verwachten.
Voor de particuliere buitenlandse portfolio-aandeelhouders is een beperkte budgettaire derving te verwachten doordat het heffingvrije vermogen, als gevolg van de uitspraak, in aanmerking genomen mag worden bij de drukvergelijking. De derving wordt momenteel geschat op incidenteel € 39 mln en structureel € 13 mln. Daarbij geldt wel het voorbehoud dat de uitspraak van de verwijzende rechter (Hoge Raad) nog moet worden afgewacht, hetgeen eventueel nog gevolgen kan hebben voor de omvang van de derving. Het spreekt voor zich dat een budgettaire derving in adequate dekking wordt voorzien.
In hoeverre werkt deze uitspraak met terugwerkende kracht? Voor welke jaren kunnen particuliere aandeelhouders elders in de EU Nederlandse dividendbelasting terugvragen?
Voor buitenlandse portfolio-aandeelhouders geldt een termijn van drie jaar waarbinnen de dividendbelasting kan worden teruggevraagd.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor de regeling in Nederland voor het verrekenen van de dividendbelasting met de inkomstenbelasting in box 3?
Allereerst merk ik op dat buitenlandse portfolio-aandeelhouders niet als buitenlandse belastingplichtigen onderworpen zijn aan Nederlandse inkomstenbelasting. De dividendbelasting over dividend uit Nederlandse aandelen is voor hen eindheffing. Zij doen dus ook geen aangifte inkomstenbelasting in Nederland.
Buitenlandse aanmerkelijk belanghouders (aandeelhouders met minimaal 5% van de aandelen in een vennootschap) zijn wel buitenlandse belastingplichtig voor de inkomstenbelasting in Nederland. De dividendbelasting is voor hen verrekenbaar met de inkomstenbelasting in Nederland. Het arrest van het HvJ EU geeft geen directe aanleiding deze systematiek te wijzigen.
Het HvJ EU heeft nu geoordeeld dat buitenlandse particuliere portfolio-aandeelhouders bij het bepalen van de belastingdruk op dividenden zich mogen vergelijken met een inwoner van Nederland wiens aandelenbezit in box-3 wordt belast. Bij die drukvergelijking mag rekening worden gehouden met het heffingvrije vermogen. Deze groep is, zoals opgemerkt, niet buitenlands belastingplichtig voor de inkomstenbelasting en de dividendbelasting is voor hen eindheffing in plaats van voorheffing. De particuliere buitenlandse portofolio- aandeelhouders zullen dus een teruggaafverzoek voor de dividendbelasting willen doen indien voor hen sprake is van een hogere belastingdruk op dividenden dan bij vergelijkbare Nederlandse aandeelhouders. Welke factoren daarvoor precies relevant zijn, wordt pas duidelijk nadat de verwijzende rechter (Hoge Raad) de eindarresten heeft gewezen. Het spreekt voor zich dat de wetgeving uiteindelijk in lijn moet worden gebracht met de einduitspraak van de verwijzende rechter.
Welke oplossing ziet u om deze budgettaire derving te dekken? Wanneer gaat u maatregelen treffen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bieden andere EU-landen vergelijkbare belastingvoordelen? Welke implicaties heeft de beslissing van het Europees Hof voor deze landen?
In beginsel zijn alle lidstaten gebonden aan de uitleg die het HvJ EU aan het Europese recht geeft. Alle lidstaten waar de dividendbelasting voor ingezetenen een voorheffing is voor de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting zouden door dit arrest kunnen worden geraakt. Of dit arrest ook daadwerkelijk gevolgen heeft voor andere lidstaten is sterk afhankelijk van de hoogte van het tarief van de dividendbelasting en de daadwerkelijke belastingdruk in de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting in de betreffende lidstaat. Dit laatste wordt bepaald door de details van het belastingstelsel van iedere lidstaat afzonderlijk. De mogelijke gevolgen van een uitspraak over de Nederlandse regelgeving zijn daarom niet een op een te herleiden naar een oordeel over de regelgeving in andere lidstaten. Hier zijn geen algemene uitspraken over te doen.
Fors hogere pachtprijzen door verpachten van grond door het Rijksvastgoedbedrijf |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Fors hogere pachtprijzen bij veiling»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de pachtprijzen fors hoger zijn geworden?
Dat de prijzen fors hoger zijn geworden is het gevolg van vraag en aanbod. Grond is in Nederland steeds schaarser, hetgeen leidt tot stijgende prijzen.
Wat vindt u ervan dat ondanks dat de pachtprijzen fiks hoger zijn de betalingsrechten overgedragen moeten worden van pachter op pachter na elke nieuwe veiling, en de inkomsten van het landbouwbedrijf in kwestie hierdoor niet stabiel zijn?
Betalingsrechten zijn alleen verzilverbaar met het in gebruik hebben van landbouwgrond. Betalingsrechten kunnen met of zonder grond overgedragen worden tussen actieve landbouwers. Afgaande en opkomende pachter hebben daardoor de mogelijkheid om tot een overdracht van betalingsrechten te komen.
Kunt u garanderen dat de verpachte gronden duurzaam worden beheerd? Zo ja, hoe?
Voor de grond die in geliberaliseerde pacht wordt uitgegeven door middel van een openbare inschrijving of een veiling per opbod wordt een bouwplan voorgeschreven. Het bouwplan dient het duurzaam grondgebruik en de kwaliteit van de grond te borgen. Het Rijksvastgoedbedrijf inventariseert de bodemkwaliteit voordat de grond in geliberaliseerde pacht wordt uitgegeven door middel van diverse bodemkwaliteits-onderzoeken (onderzoeken naar bemesting en besmetting met diverse ziekten). De bodemkwaliteit wordt aan het eind van het contract opnieuw gecontroleerd. Met deze maatregelen beoogt het RVB het duurzame gebruik van de grond te borgen.
De opgedane ervaringen zijn tot nog toe in overeenstemming met het beoogde duurzame gebruik.
Hoe gaat u om met de nu pachtende boeren die zwaar getroffen kunnen worden in hun bedrijfsvoering en toekomst nu ze de pachtgrond kwijt raken?
De betreffende pachters hadden de grond ook al in geliberaliseerde pacht. Dit betekent dat de overeenkomst eindig is; hier kan de ondernemer rekening mee houden in zijn bedrijfsvoering. Een bedrijf dat sterk afhankelijk is van grond in geliberaliseerde pacht (in plaats van eigendom of reguliere pacht) kan hierdoor kwetsbaar zijn.
Kunt u aangeven of een bod gekoppeld is aan een in te dienen bouwplan?
De nieuwe pachter is verplicht zich te houden aan het voorgeschreven bouwplan van het RVB. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten of de ingediende bouwplannen meewegen in de keuze van een bod? Zo nee, hoe wordt dan rekening gehouden met duurzaam beheer? Zo ja, op basis van welke criteria worden deze meegewogen?
Er worden geen bouwplannen ingediend en deze hebben dus ook geen invloed op de keuze van het bod. De hoogste inschrijver of bieder is verplicht zich te houden aan het voorgeschreven bouwplan. Fysieke controle en handhaving van het bouwplan door het Rijksvastgoedbedrijf draagt bij aan het duurzaam beheer. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven op welke wijze rekening wordt gehouden met de invulling van de vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid?
De vergroeningsvereisten gelden voor het gehele bedrijf van de landbouwer, als hij betalingsrechten aanvraagt of uitoefent. Het is aan de ondernemer zelf om die verplichting in te vullen. De pachtrelatie staat daar los van.
Kunt u aangeven op welke wijze de bodemonderzoeken en ingediende bouwplannen op elkaar afgestemd worden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe garandeert u de betrouwbaarheid van bodem- en bemestingsonderzoeken?
De besmettings- en bemestingsonderzoeken zijn door onafhankelijke bureaus uitgevoerd. De resultaten van deze onderzoeken zijn vastgelegd in rapporten die beschikbaar zijn gesteld aan alle belangstellenden, waaronder de nieuwe pachters.
Kunt u toelichten of het verplicht is om een bod gepaard te laten gaan van een bankgarantie?
In de inschrijvingsvoorwaarden is opgenomen dat diegene aan wie wordt gegund zal moeten zorgdragen dat de Staat binnen 10 werkdagen na datum dagtekening gunningsbrief in het bezit wordt gesteld van een bankgarantie ter hoogte van het geboden bedrag, vermenigvuldigd met het aantal hectares en de looptijd van de pachtovereenkomst.
Worden er in de afgelopen jaren meer hectares landbouwgrond door het Rijksvastgoedbedrijf aangeboden in éénjarige liberale pacht?
Ja, in de afgelopen jaren zijn door het RVB meer gronden in eenjarige geliberaliseerde pacht uitgegeven.
Het rapport van de Europese Rekenkamer over aanhoudende problemen bij EU-aanbesteden |
|
Aukje de Vries (VVD), Bas van 't Wout (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het speciale rapport nr. 10/2015 van de Europese Rekenkamer over «Efforts to address problems with public procurement in EU cohesion expenditure should be intensified»? Wat vindt u van de uitkomsten van dit rapport?1
Onderhavig special report is niet het eerste rapport waarmee de Europese Rekenkamer (ERK) in beeld brengt dat er tekortkomingen zijn in de naleving van Europese aanbestedingsregels bij de besteding van EU-fondsen. Bij de jaarlijkse «Déclaration d’Assurance» (jaarverslag) vermeldt de ERK steevast welk aandeel in het algemene foutenpercentage is toe te rekenen aan fouten bij openbare aanbestedingen in lidstaten. Voor onderhavig special report bouwt de ERK voort op data die tussen 2009 en 2013 voor dit jaarverslag zijn verzameld. Bij circa 40% van de gecontroleerde projecten trof de ERK aanbestedingsfouten aan. Uiteraard is dit voor het kabinet zorgelijk. Het verbeteren van de hoge foutenpercentages bij EU-fondsen is al jarenlang een speerpunt van Nederland, dat bijvoorbeeld tot uiting komt tijdens de jaarlijkse dechargeprocedure van de EU-begroting. Naleving en handhaving van de aanbestedingsregels is van belang om ervoor te zorgen dat publieke middelden op de best mogelijke manier worden ingezet. Zowel de Europese Commissie als diverse lidstaten hebben actie ondernomen om de situatie te verbeteren. Zolang dit zich echter niet vertaalt in lagere foutenpercentages en in een lager aantal fouten zal Nederland blijven aandringen op nadere verbetermaatregelen.
Bent u er ook van geschrokken dat de Europese Rekenkamer in 40% van de gecontroleerde projecten fouten heeft ontdekt bij het Europees aanbesteden? Klopt het dat er in de periode 2007–2013 fouten gemaakt zijn bij de aanbesteding van maar liefst € 70 miljard aan Europese cohesiefondsen? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de aanbeveling van de Europese Rekenkamer dat als de situatie eind volgend jaar nog niet is verbeterd, de betalingen aan de betrokken lidstaten voor de periode 2014–2020 moeten worden opgeschort? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt genoemde aanbevelingen van de Europese Rekenkamer en is van mening dat de Europese Commissie bij besteding van EU fondsen op strikte en uniforme wijze moet toezien op naleving door autoriteiten in lidstaten om te komen tot een gelijk speelveld binnen de Europese Unie. Op die manier wordt economische ontwikkeling gestimuleerd. Zowel het tijdelijk opschorten van betalingen, het opleggen van financiële correcties als het starten van inbreukprocedures staan ter beschikking van de Europese Commissie, zoals voorgeschreven in de relevante EU-wetgeving. Het kabinet is van mening dat de Europese Commissie de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer in dit rapport sterk ter harte moet nemen.
In hoeverre bent u van mening dat de Europese Commissie eerder gebruik moet maken van de inbreukprocedures met betrekking tot niet-naleving van de Europese aanbestedingsregels?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de Europese Commissie financiële correcties dient op te leggen, indien lidstaten falen in het effectief Europees aanbesteden met als gevolg daarvan fouten bij de besteding van Europese lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat het kabinet doen aan de wet- en regelgeving die vaak te complex is en mede daardoor fouten veroorzaakt in de besteding van Europese middelen, met name als het gaat om de aanbestedingsregels? Hoe kunnen deze aanbestedingsregels worden vereenvoudigd? Op welke wijze maakt dit onderdeel uit van het programma «better regulation»?
In maart 2014 zijn drie nieuwe EU-Richtlijnen op het gebied van aanbesteden gepubliceerd. Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen met succes sterk gemaakt voor verduidelijking van deze regelgeving (Kamerstuk 22 112, nr. 1345). De deadline voor implementatie van deze Richtlijnen is 18 april 2016. De verwachting is dat het implementatiewetsvoorstel in oktober aan uw Kamer wordt gestuurd. In Nederland kunnen aanbestedende diensten daarnaast terecht bij Expertisecentrum aanbesteden, PIANOo, voor de uitleg van de aanbestedingsregelgeving. Juist voor de kleinere aanbestedende diensten kan PIANOo een belangrijke informatiebron zijn voor de toepassing van de regels.
De Commissie heeft onder de naam «better regulation» een beleidsagenda geformuleerd met onder andere als doel heldere en uitvoerbare EU wet- en regelgeving te ontwikkelen. Deze agenda moet er toe leiden dat onnodige regeldruk wordt vermeden en de beoogde doelen van EU-regelgeving zo goed mogelijk worden gehaald. Onderdeel van dit beleid is het Regulatory Fitness and Performance Programme (REFIT) dat met name gericht is op het evalueren en waar nodig aanpassen of intrekken van EU-regelgeving die onnodige regeldruk of problemen in de uitvoering met zich meebrengt. In het kader van REFIT kijkt de Commissie naar de implementatie van wet- en regelgeving op het gebied van aanbesteden. De Commissie heeft in haar meest recente mededeling over betere regelgeving (COM(2015)215) aangegeven in te zetten op simplificatie van de regelgeving van Europese fondsen.
Bij EU-subsidies in Nederland worden verschillende aanbestedingsplafonds gehanteerd voor aanbestedingen, die lager liggen dan de Europese regels, ofwel een kop op EU-regels; wat is de stand van zaken met betrekking tot de toezegging van het kabinet om na te gaan of kan worden vastgelegd dat aanvullende aanbestedingsregels niet van toepassing zijn op EFRO- en ESF-projecten? Hoe wegen de ministers de voordelen van het gebruik van additionele lokale of regionale regels af tegen de administratieve lasten en de controlelasten?2
Momenteel wordt de mogelijkheid nog verkend om vast te leggen dat aanvullende regionale en lokale aanbestedingsregels niet van toepassing zijn op EFRO en ESF-projecten. Daarbij worden de te behalen voordelen van het gebruik van additionele lokale of regionale regels afgewogen tegen de administratieve- en controlelasten. Zodra hierover nadere duidelijkheid bestaat, zal ik uw Kamer berichten. Overigens wordt Nederland in positieve zin genoemd in onderhavig rapport van de Europese Rekenkamer. Slechts een handvol landen waren in staat om gestructureerde data te verstrekken over aanbestedingsfouten die zij in recente jaren hadden gedetecteerd, te weten Italië, Nederland, België, Letland, Litouwen en Spanje.
Het plotselinge vertrek van de CEO van Vivat na de overname door Anbang |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft De Nederlandsche Bank (DNB) in de verklaring van geen bezwaar van 3 juli 2015 voor de overname van VIVAT door Anbang voorwaarden gesteld? Zo ja, welke?
DNB heeft op grond van artikel 1:89 van de Wet op het financieel toezicht een geheimhoudingsplicht. Informatie over de inhoud van een verklaring van geen bezwaar is toezichtvertrouwelijk en daarmee niet publiek.
Op welke wijze is gegarandeerd dat de volgende zaken plaatsvinden:
Zoals ik in mijn brief van 10 juli 2015 aan uw Kamer heb gemeld, is in de definitieve verkoopovereenkomst tussen SNS REAAL en Anbang overeengekomen dat binnen 90 dagen na de aandelenoverdracht Anbang een kapitaalinjectie in REAAL, thans VIVAT, zal doen van EUR 1,35 miljard. Daarnaast is terugbetaling overeengekomen van de interne leningen van SNS Bank en SNS REAAL die aan de verzekeringsgroep REAAL zijn verstrekt ter waarde van EUR 552 miljoen plus rente. De lening van SNS Bank aan de verzekeringsgroep VIVAT moet voor het einde van het jaar zijn afgelost, de leningen van SNS REAAL aan de verzekeringsgroep VIVAT moeten binnen 180 dagen worden afgelost.
Ik heb geen enkele aanleiding te veronderstellen dat Anbang zijn verplichtingen onder genoemde koopovereenkomst niet zal nakomen.
Wat zijn de gevolgen indien Anbang deze zaken niet of niet op tijd doet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Anbang tijdig de 85 miljoen euro aan openstaande belastingvorderingen betaald?
Ja. SNS REAAL heeft mij laten weten dat Anbang binnen de daarvoor afgesproken termijn de betaling van 85 miljoen euro voor de belastingvorderingen heeft voldaan.
Is er een verplichting vanuit Anbang om eventuele tekorten bij VIVAT aan te vullen? Zo ja, welke?
Het Nederlandse vennootschapsrecht noch de Wet op het financieel toezicht kent een generieke verplichting voor aandeelhouders om eventuele tekorten bij de onderneming waarvan zij (groot)aandeelhouder zijn aan te vullen. In generieke zin geldt dat in het toezicht een toezichthouder wel, bijvoorbeeld in een verklaring van geen bezwaar, voorschriften kan opnemen over dergelijke verplichtingen. Individuele afspraken van de toezichthouder met instellingen zijn echter toezichtvertrouwelijk en niet publiek. Zouden dergelijke afspraken in dit geval zijn gemaakt, kan ik daar geen uitspraken over doen.
Welke van de huidige bestuurders van VIVAT zijn door DNB goedgekeurd en wanneer is dat gebeurd?
DNB heeft op grond van artikel 1:89 van de Wet op het financieel toezicht een geheimhoudingsplicht. Informatie over de toetsing van bestuurders van een financiële onderneming is toezichtvertrouwelijk en daarmee niet publiek.
Wel kan in algemene zin worden opgemerkt dat op grond van de Wet op het financieel toezicht eisen worden gesteld aan (de samenstelling van) het bestuur. De geschiktheid en betrouwbaarheid van de beoogd bestuurders is ook een van de wettelijke criteria op basis waarvan DNB een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar beoordeelt. Het gaat dan zowel om de geschiktheid en betrouwbaarheid van de individuele leden van het bestuur als om de samenstelling van het bestuur als collectief. DNB heeft op 3 juli jl. de benodigde verklaringen van geen bezwaar voor overname van de aandelen VIVAT door Anbang verleend.
Herinnert u zich dat u schreef «De overstap van beide heren (Gerard van Olphen en Jan Nooitgedagt) is vooraf afgestemd en besproken met de Raad van Commissarissen, met DNB, met de aandeelhouder NLFI en met mij. Allen onderschrijven dat hun overstap van belang is voor de continuïteit van de verzekeringsgroep VIVAT»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het plotselinge vertrek van de heer Van Olphen nu in het licht van de uitspraak op 26 juli 2015?
In algemene zin beschouw ik het als positief wanneer een financiële onderneming wordt overgenomen of afgesplitst, de onderneming daarna mede wordt geleid door personen met kennis van en ervaring in die onderneming. Dit acht ik, zoals ik in de geciteerde passage ook heb opgemerkt, in het belang van de continuïteit van de onderneming. Om die reden heb ik eerder positief geoordeeld over de overstap van dhr. Van Olphen bij SNS REAAL, waar ik hem had benoemd, naar VIVAT.
Dat neemt niet weg dat door betrokkenen andere keuzes kunnen worden gemaakt. Dat is in dit geval gebeurd. Ik heb kennisgenomen van het vertrek van dhr. Van Olphen als voorzitter van de Raad van Bestuur van VIVAT. De aandelen in VIVAT zijn op 26 juli jongstleden door SNS REAAL overgedragen aan Anbang. Dat heeft tot gevolg dat ik geen betrokkenheid meer heb bij de interne gang van zaken bij VIVAT. In dat licht past het mij niet daarover een oordeel te vellen. Dit is immers een zaak van de vennootschap, de Raad van Commissarissen en de aandeelhouder.
Heeft de Anbang-groep op enige wijze uw vertrouwen geschonden?
Er is contact geweest tussen ambtenaren van mijn departement en vertegenwoordigers van Anbang / VIVAT. Aangegeven is dat aanpassingen in de governance van VIVAT in het belang van de onderneming geacht wordt en op zoek wordt gegaan naar een nieuwe bestuursvoorzitter, die zoals gebruikelijk door DNB op geschiktheid en betrouwbaarheid zal worden getoetst.
In hoeverre kan een eventueel failliet van VIVAT – gezien het grote aantal Nederlandse polishouders – leiden tot negatieve gevolgen voor het financiële stelsel?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u en/of het NLFI de afgelopen week contact gehad met Anbang/VIVAT? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u de afgelopen weken contact gehad met de toezichthouder(s) van Anbang/VIVAT? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst?
Ik heb regelmatig contact met de Nederlandsche Bank als toezichthouder op de Nederlandse verzekeringssector. Indien in die gesprekken informatie over individuele financiële instellingen, zoals VIVAT aan de orde komt is die informatie toezichtvertrouwelijk en daarmee niet publiek.
Kunt u deze vragen ten minste één dag vóór het Algemeen overleg «Toekomst van de verzekeringssector» beantwoorden (gepland op 24 september 2015)?
Ja.
Het bericht ‘PGB-chaos gaat ten koste van verpleeghuizen’ |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «PGB-chaos gaat ten koste van verpleeghuizen»?1
Ja.
Klopt het dat budgetten voor zorg in natura worden gekort, omdat er in sommige gevallen hogere PGB-budgetten verstrekt worden? Zo ja, wat is de hoogte van deze kortingen, en welke zorginstellingen worden hierdoor getroffen?
De conclusie dat er op de budgetten van instellingen voor zorg in natura wordt gekort, is voorbarig. Ik verwacht dat er landelijk gezien voldoende middelen beschikbaar zijn zodat zorgkantoren via een onderlinge herverdeling tekorten zelf kunnen oplossen. In de brief van Achmea, waar in het artikel naar wordt verwezen, wordt aangegeven dat in dat geval de korting niet nodig is.
Klopt het dat een korting op de budgetten voor zorg in natura ten koste kan gaan van de zorg aan kwetsbare cliënten? Zo ja, wat gaat u voor deze mensen doen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn deze kortingen het gevolg van de bestaande systematiek waarbinnen instellingen worden gefinancierd?
De bestaande systematiek schrijft voor dat zorgkantoren met een tekort eerst een beroep doen op herverdeling van de beschikbare middelen door zorgkantoren met een overschot. Achmea geeft in haar brief ook aan dat het haar intentie is om aanvullende productie-afspraken te maken indien er via de herverdeling voldoende middelen beschikbaar komen. Naar mijn huidige inzichten is het landelijke kader toereikend om de regionale tekorten (ook bij Achmea) op te lossen. Ik heb de zorgkantoren daarom gevraagd om actief met elkaar in overleg te gaan over de herverdeling van de beschikbare middelen.
Kunt u aangeven of een andere financieringssystematiek, bijvoorbeeld persoonsvolgende bekostiging, kan voorkomen dat het budget van de een ten koste gaat van het budget van de ander?
Deelt u de mening dat een hoger PGB er nooit toe mag leiden dat iemand anders zijn zorg ziet verdwijnen?
De Wlz biedt een recht op zorg voor iedereen met een CIZ-indicatie. Er kan daarom geen sprake zijn van het verdwijnen van zorg voor geïndiceerde cliënten.
Frisdrankautomaten en frituurpannen op middelbare scholen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van VVD-wethouder Eric van der Burg (Amsterdam) dat «frisdranken en frituurpannen niet op middelbare scholen thuishoren»?1
ja.
Heeft u ook kennisgenomen van de uitspraak van deze wethouder dat «kinderen onder de 18 jaar niet in staat zijn om zelfstandig gezonde keuzes te maken»?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de uitspraken van de wethouder en wat is uw standpunt over frisdrank en frituurhappen op middelbare scholen?
Het stimuleren van gezonde keuzes, met name ook voor de jeugd, is een belangrijke prioriteit in het leefstijlbeleid. Maar het is een complex probleem met betrokkenheid van veel partijen. Complex, omdat het maken van keuzes, gezond en ongezond, zowel voor jongeren als volwassenen, vaak niet los staat van externe invloeden. Hierin ben ik het geheel eens met de heer Van der Burg. De omgeving heeft een belangrijke rol bij het maken van keuzes.
Het gezonder maken van de omgeving vraagt om een multidisciplinaire en een langdurige aanpak, waarbij ouders een belangrijke rol spelen, maar ook cateraars, automatenleveranciers en het onderwijs een ondersteunende rol kunnen spelen. Zoals aangegeven in mijn brief in reactie op de motie Wolbert CZ-141843 d.d. 7 oktober 2015, ondersteun ik het doel om schoolkantines gezond te krijgen volledig. In deze brief ben ik ingegaan op de beleidsinzet op gezondere kantines van de afgelopen jaren, en welke mogelijkheden er nog zijn in de komende jaren. Om te beoordelen of een kantine een Gezonde Schoolkantine is, wordt uitgegaan van de Richtlijnen Gezondere Kantines van het Voedingscentrum5. Hierbij wordt de kantine niet slechts beoordeeld op de aanwezigheid van frisdranken en frituurhappen, maar wordt het totale aanbod en de uitstraling van de kantine meegenomen.
Voor de beantwoording van de vragen 4 en 5 verwijs ik naar mijn brief, die helaas enkele dagen na 1 oktober aan uw Kamer is verzonden. Deze extra tijd was nodig voor afstemming met betrokken partijen en het Ministerie van OCW.
In hoeverre vindt u dat de vrijblijvende manier waarop scholen proberen te komen tot een «gezonde schoolkantine» voldoende oplevert? Hoe duidt u dat slechts 105 van de beoogde 2000 schoolkantines zich sinds afgelopen jaar «gezond» mogen noemen, en dat daarmee geen gehoor wordt gegeven aan de motie-Vendrik?3
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid, mede gezien de geringe effecten van het vrijblijvende beleid en de oproep van uw partijgenoot, nu snel werk te maken van het gezond krijgen van 2000 schoolkantines? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Wolbert, waarin de regering wordt verzocht met een gedegen aanpak te komen, zodat iedere schoolkantine per 1-1-2017 gezond is, en aan te geven hoe met scholen wordt omgegaan die niet meedoen? Kunt u de Kamer hierover uiterlijk 1 oktober 2015, wat de motie Wolbert verzoekt, informeren?4
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u aanleiding, gezien de uitspraken van de wethouder en het belang voor de gezondheid van jongeren, de datum voor een gezonde schoolkantine (1-1-2017) naar voren te halen? Welke mogelijkheden heeft u?
Zie antwoord vraag 3.
Een anti-Westerse en anti-Israëlische docent |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Docent maatschappijleer: «Vluchtelingen deel van Allahs plan tegen grote vijanden als Amsterdam»?1
Ja.
Deelt u de zorg over het absurde anti-Israëlische idee van de betreffende docent, dat Israël achter de islamitische terreurorganisatie ISIS zou zitten?
Uitspraken die ingaan tegen de fundamentele waarden van onze democratische rechtsstaat, horen niet thuis in het onderwijs. Na onderzoek heeft de school waar de betreffende persoon werkzaam was, geconstateerd dat er geen aanwijzingen zijn dat er onwenselijke standpunten zijn uitgedragen naar leerlingen. De betreffende persoon was stagiair op de school en is vorig schooljaar afgestudeerd. Inmiddels zijn er geen contacten meer tussen de school en deze persoon.2 Het artikel van de hand van dhr. Tekin waarnaar verwezen wordt, is nadien verschenen. De uitlatingen waarin aan het artikel wordt gerefereerd, zijn gedaan als privépersoon.
Hoe beoordeelt u de uitingen van de betreffende docent, dat steden als Amsterdam, Londen, Parijs en Berlijn vijanden van de islam zijn?
Zie antwoord op vraag 2.
In hoeverre deelt u de mening dat een docent die er anti-Israëlische en anti-westerse ideeën op na houdt niet geschikt is om les te geven, nota bene in het vak maatschappijleer?
Zie antwoord op vraag 2.
Het beleid van Rijkswaterstaat ten aanzien van de loodsplicht havengebied Moerdijk en de Dordtsche Kil |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat Rijkswaterstaat een loodsplicht oplegt aan gezagvoerders op schepen die voorrang hebben boven het andere scheepvaartverkeer, ook als dit gezagvoerders zijn die door het loodswezen zijn opgeleid om zonder loods door het havengebied van Rotterdam te mogen varen (verklaringhouders)?
In de Scheepvaartverkeerswet wordt bepaald dat alle gezagvoerders van zeeschepen op bepaalde vaarwegen loodsplichtig zijn. De Scheepvaartverkeerswet geeft ook de mogelijkheid van de loodsplicht vrijgesteld te worden. Rijkswaterstaat en havenbeheerders geven invulling aan deze vrijstellingsmogelijkheden, waarbij algemene en regio specifieke voorwaarden worden gesteld. Voor de vaarwegen Oude Maas en Dordtse Kil naar de zeehaven Moerdijk is het uitgangspunt dat bovenmaatse schepen niet worden vrijgesteld van de loodsplicht vanwege de veiligheidsoverwegingen.
Wat is de reden dat Rijkswaterstaat in de haven van Moerdijk en de Dordtsche Kil een loodsplicht heeft opgelegd voor schepen met een diepgang van meer dan 5,5 meter, terwijl in dit havengebied zeeschepen terecht kunnen met een diepgang tot 8,4 meter waardoor een verklaringshouder alleen voor het laatste stuk een loods aan boord moet nemen?
Rijkswaterstaat hanteert bij het vrijstellen van loodsplicht, onder andere, de voorwaarde dat een zeeschip op de Oude Maas, Dordtse Kil en Oversteek Hollandsch diep niet bovenmaats mag zijn. In de Regeling aanwijzing bovenmaatse schepen 2011 is bepaald wanneer een zeeschip op welk vaarwater bovenmaats is. Aangezien bovenmaatse schepen, op het betreffende vaarwater, door hun lengte of diepgang beperkt zijn in hun manoeuvreerruimte is het vrijstellen van de algemeen geldende loodsplicht voor gezagvoerders van zeeschepen (Scheepvaartverkeerswet, artikel 10, lid 1) niet aan de orde.
Bent u van mening dat het voor een ervaren kapitein die frequent vaart op de Dordtsche Kil mogelijk moet zijn om de door hem behaalde vrijstelling te benutten zonder (alsnog) loodsplichtig gemaakt te worden? Zo ja, bent u bereid om in samenspraak met Rijkswaterstaat dit beleid aan te passen?
Frequentie en categorieën schepen bepalen of het mogelijk is om een vrijstelling van de loodsplicht te krijgen en onder welke voorwaarden. Voor bovenmaatse schepen bestaat op de vaarwegen Oude Maas en Dordtse Kil de mogelijkheid niet aangezien deze schepen niet de manoeuvreerruimte hebben, om bijvoorbeeld uit te wijken, die voor de overige scheepvaart wel beschikbaar is.
Momenteel wordt in het kader van het project «Loodsplicht nieuwe stijl» bezien of de huidige loodsplichtvrijstellingen en de huidige systematiek nog voldoet. De omgang met vrijstellingen op loodsplichtige wateren wordt hierin meegenomen. We streven ernaar om de internetconsultatie over de conceptregelgeving begin 2016 te starten.
Deelt u de mening dat het voor de ontwikkeling van de haven van Moerdijk en de veiligheid goed zou zijn wanneer dit gebied ook «vessel traffic service»-dekking (VTS) krijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ministerie onderzoekt de mogelijkheden om de veiligheidssituatie in het gebied rondom de haven Moerdijk (Hollandsch Diep – Dordtse Kil) te verbeteren. Hierbij wordt niet alleen naar de noodzaak en mogelijke effecten van VTS (verkeersdiensten zoals verkeersbegeleiding door bijvoorbeeld radar of communicatie), maar ook naar andere maatregelen gekeken. Regionale partijen zijn hierbij actief betrokken. Zodra het onderzoek naar het meest effectieve maatregelenpakket is afgerond zal ik een beslissing nemen. Ik verwacht dat dit begin 2016 zal zijn.
Ongewenste beïnvloeding van de stemming voor de Nederlandse mensenrechtenprijs ‘De Tulp’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Rechts Israël saboteert De Tulp»?1
Zie antwoord op vraag 6.
Klopt het dat de stemming voor De Tulp beïnvloed is door de rechts-nationalistische organisatie «My Israel»?
«My Israel» heeft een oproep gedaan niet op de organisatie «B’Tselem» te stemmen. Van de 70.853 stemmen die op de top-3 kandidaten zijn uitgebracht, kwamen er ongeveer 50.000 uit Israël. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat de oproep van «My Israel» invloed heeft gehad op de stemming.
Klopt het dat deze organisatie het stemadvies heeft gegeven niet op de organisatie B’tselem, die mensenrechtenschendingen tegen Palestijnen in bezet gebied rapporteert, te stemmen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten hoe groot de invloed is geweest van de rechts-nationalistische organisatie «My Israel» op de uiteindelijke uitslag van de stemming voor «De Tulp»?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt «My Israel» in enige vorm of via enige wijze door de Israëlische overheid gefinancierd?
«My Israel« is een netwerk van pro-Israëlische activisten op internet. Het is onduidelijk of en op welke wijze «My Israel« financiering ontvangt. Er kan derhalve niet worden vastgesteld of er een financiële relatie bestaat tussen «My Israel» en de Israëlische overheid.
Welke consequenties verbindt u aan deze ongewenste beïnvloeding? Bent u van mening dat deze beïnvloeding van belang is voor de geldigheid van de stemming? Bent u voornemens stappen en/of acties te ondernemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht vreedzaam debat en discussie over de kandidaten op zich positief. Uiteindelijk kan openlijk debat over mensenrechtenonderwerpen bijdragen aan zichtbaarheid voor mensenrechtenverdedigers (individuen en organisaties) en verbetering van de mensenrechtensituatie. Het kabinet betreurt evenwel dat door de proteststemmen de positieve steun voor kandidaten onderbelicht kan zijn gebleven.
Het kabinet is zich er van bewust dat bij een internetstemming dergelijke initiatieven mogelijk zijn. Tegelijkertijd is de publiekskeuze maar één onderdeel van een uitgebreid selectieproces, zoals uitgelegd op www.humanrightstulip.nl. Overigens zijn voor de publieksstemming waarborgen ingebouwd om frauduleuze stemmen te voorkomen. Zo wordt maximaal één stem per e-mailadres meegeteld en worden stemmen vanuit automatisch gegenereerde e-mailadressen niet meegeteld.
Kunt u deze vragen beantwoorden ruim voor 10 december 2015, de internationale dag van de mensenrechten, waarop de winnaar van «De Tulp» bekend wordt gemaakt?
Ja.
Het bericht dat een verlamde Haagse jongen gewoon moet solliciteren |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een verlamde jongen met een Wajong-uitkering van het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) te horen heeft gekregen dat op basis van een voorlopige herbeoordeling is geconcludeerd dat hij kan werken en moet gaan solliciteren?1
Allereerst wil ik benadrukken dat ik het voor betrokkene en zijn familie uitermate vervelend vind dat dit is gebeurd. Om te bereiken dat de herindeling van Wajongers zo efficiënt en zo zorgvuldig mogelijk door het UWV wordt uitgevoerd, waarbij ook uitkeringsgerechtigden niet onnodig worden belast, is met UWV een herindelingsprocedure afgesproken die is vastgelegd in het Schattingsbesluit. Ik heb deze wijziging van het Schattingsbesluit in het kader van de voorhangprocedure op 4 juni 2014 aan uw Kamer gezonden. Uitgangspunt is dat het UWV voor de beoordeling gebruik maakt van gegevens die beschikbaar zijn in de systemen en dossiers van het UWV. Op basis hiervan kan het UWV in veel gevallen vaststellen of een Wajonger wel of niet arbeidsvermogen heeft. Het UWV stuurt de uitkomst van de beoordeling in de vorm van een vooraankondiging van het te treffen besluit naar de betrokkene (zie bijlage)2.
Het kan natuurlijk zijn dat de Wajonger het niet eens is met de voorgenomen indeling. UWV heeft in het proces waarborgen getroffen: de Wajonger heeft de ruimte om te reageren op de voorgenomen herindeling. De Wajonger die zich niet in het voorgenomen besluit kan vinden, kan een beoordeling bij UWV aanvragen. Deze beoordeling wordt uitgevoerd door een verzekeringsarts en/of arbeidsdeskundige. Een dergelijke beoordeling vindt overigens eveneens plaats wanneer UWV niet in staat is op basis van de systemen en het dossier een oordeel te vellen over het arbeidsvermogen van een betrokkene. Na de beoordeling volgt een definitief besluit van UWV dat in het najaar van 2017 aan de Wajonger zal worden meegedeeld. Door deze manier van beoordelen wordt op efficiënte wijze invulling gegeven aan de gehele operatie.
Het kan niet helemaal worden uitgesloten dat de gegevens uit de systemen en het dossier niet meer aansluiten bij de actuele situatie van iemand. Het gevolg kan zijn dat het UWV een voorlopige indeling «arbeidsvermogen» opstelt die niet overeenkomt met de actuele status van de betrokkene. Het is te begrijpen dat dit leidt tot onbegrip bij de klant en in de samenleving. Om deze reden is de mogelijkheid gecreëerd dat iemand altijd kan reageren op een vooraankondigingsbrief.
Uit navraag bij het UWV over de situatie van de Wajonggerechtigde uit het mediabericht blijkt het volgende. Betrokkene heeft een re-integratietraject gevolgd en had voorzieningen i.v.m. studie en stage. Op basis van deze informatie uit het systeem over opleiding, verdiensten en stage heeft UWV – in lijn met de afgesproken procedure zoals die in het Schattingsbesluit is opgenomen – aangenomen dat in zijn geval sprake is van arbeidsvermogen. Hij heeft dus een voorlopig oordeel over de indeling ontvangen, die blijkbaar achteraf gebaseerd is op niet meer actuele gegevens. Het voorlopige oordeel kan via een reactie op de vooraankondigingsbrief – en in het verlengde daarvan het uitvoeren van een beoordeling – worden rechtgezet. Het UWV heeft inmiddels een reactieformulier ontvangen waarin betrokkene aangeeft niet akkoord te gaan met de voorgenomen indeling. De voorbereidingen voor een beoordeling zijn inmiddels aangevangen. De arbeidskundige van UWV is bij de betrokkene op huisbezoek geweest; tevens heeft hij inmiddels contact met een verzekeringsarts over deze casus.
Hoe kan het gebeuren dat een jongen die niet kan praten, vanaf zijn nek niet meer kan bewegen en 24 uur aan de beademingsapparaat ligt, te horen krijgt dat hij voldoende arbeidsvermogen heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier is betreffende beoordeling tot stand gekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van vergelijkbare voorvallen? Zo ja, hoeveel mensen die zelfstandig minder dan 20% van het WML kunnen verdienen hebben een brief ontvangen met de mededeling dat ze moeten solliciteren? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken om hoeveel mensen het gaat?
Bij het UWV zijn tot op heden geen vergelijkbare situaties bekend. Zoals gezegd is er gekozen voor een procedure waarbij de herindelingoperatie op zo efficiënt mogelijke wijze wordt uitgevoerd. Het kan daarbij niet helemaal worden uitgesloten, zoals het geval van de Wajongere uit het mediabericht, dat de gegevens uit de systemen en het dossier niet meer aansluiten bij de actuele situatie van iemand. Om de reden dat gegevens niet meer actueel kunnen zijn, is de waarborg ingebouwd, dat er altijd een daadwerkelijke beoordeling plaats vindt als de Wajongere daarom alsnog vraagt. Er is dan ook geen aanleiding om te komen tot een andere werkwijze.
In de aankondigingsbrief die wordt verstuurd naar aanleiding van het voorlopige oordeel op basis van systemen en dossier wordt overigens niet vermeld dat betrokkene moet solliciteren. Het UWV biedt hulp bij het vinden van werk aan vanaf het moment dat betrokkene een definitieve beoordeling heeft gekregen, waaruit blijkt dat betrokkene arbeidsvermogen heeft.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat mensen die volgens de wet niet kunnen werken de mededeling krijgen dat ze moeten solliciteren?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Commissarissen zijn grote bemoeienis Dijsselbloem zat” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Commissarissen zijn grote bemoeienis Dijsselbloem zat»? Wat vindt u van dit bericht? Heeft u of uw ministerie al eerder signalen ontvangen dat commissarissen bij overheidsdeelnemingen ontevreden zijn over de rol die de aandeelhouder speelt? Wat klopt er van dit bericht?1
Het geciteerde artikel is mij bekend. Het ministerie spreekt regelmatig met bestuurders en commissarissen over de actieve rol van de staat als aandeelhouder. Het aandeelhouderschap komt voort uit de grote maatschappelijke belangen die door de staatsdeelnemingen worden gediend. Gegeven die belangen en het geïnvesteerde vermogen is een actieve opstelling van de overheid in haar rol als aandeelhouder gewenst. Over de vormgeving van de samenwerking met de RvC’s blijven we in gesprek.
De raad van commissarissen speelt een cruciale rol in de onderneming. Die wordt niet minder belangrijk door actief aandeelhouderschap. Integendeel, er is juist een maatschappelijke trend waarneembaar waarin de rol van de raad van commissarissen verder professionaliseert en wordt uitgebreid. Er worden ook steeds hogere eisen gesteld aan het toezicht van commissarissen op de onderneming en aan de rol van de raad van commissarissen als werkgever van de bestuursleden. In aansluiting bij deze maatschappelijke ontwikkelingen vragen we ook meer van commissarissen bij staatsdeelnemingen.
Hoe ziet u de rol van de Raad van Commissarissen (RvC) bij een staatsdeelneming ten opzichte van de aandeelhouder? In welk opzicht verschilt de rol van een commissaris in het bedrijfsleven ten opzichte van een commissaris bij een staatsdeelneming?
Met het model van een staatsdeelneming kiest de overheid er bewust voor om activiteiten op afstand en bedrijfsmatig te laten uitvoeren en daarbij taken en verantwoordelijkheden te delegeren naar een raad van bestuur en een raad van commissarissen. De basis van de zeggenschap van de staat als aandeelhouder in een staatsdeelneming vloeit voort uit het Burgerlijk Wetboek. De rol van de aandeelhouder, de raad van bestuur en raad van commissarissen bij een staatsdeelneming is daarbij gedefinieerd op basis van de dezelfde regels als bij een onderneming in private handen.
Zoals in de Nota Deelnemingenbeleid beschreven zie ik de rol van de raad van commissarissen als volgt: De raad van commissarissen heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden ondernemingen. Daarnaast staat de raad het bestuur met (gevraagd en ongevraagd) advies ter zijde. Net als het bestuur richt de raad van commissarissen zich bij de vervulling van zijn taak naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden ondernemingen en weegt daartoe de in aanmerking komende belangen van bij de vennootschap betrokken belanghebbenden af. Deze rolbeschrijving wijkt ook niet af van wat er bijvoorbeeld in de corporate governance code staat over de rol van de commissarissen.
Ik vind wel dat commissarissen en bestuurders bij een staatsdeelneming zich bewust zijn moeten van het grote publieke belang van hun ondernemingen voor de Nederlandse economie en burgers. Staatsdeelneming hebben een bijzondere positie in de maatschappij en de commissarissen houden daarmee over het algemeen uitstekend rekening.
Wat is het aantal aanvaringen in de afgelopen jaren tussen commissarissen en de aandeelhouder geweest en wat was de reden van het conflict? Is er sprake van een toename van conflicten over de afgelopen jaren?
De publieke aandeelhouder en de staatsdeelnemingen hebben een gezamenlijk belang, te weten het zo goed mogelijk waarborgen van de betrokken publieke belangen. Dit neemt niet weg dat er een gezonde spanning kan zijn tussen aandeelhouder en raad van commissarissen. Vanwege het actievere aandeelhouderschap zijn de contacten de laatste jaren intensiever geworden en dus ontstaat er zo nu en dan ook meer discussie. Het gaat dan veelal om goede, inhoudelijke gesprekken over bijvoorbeeld de koers van de onderneming, het nut van investeringen en de samenstelling van het bestuur. Ik beschouw dat niet als een conflict.
Wat moet volgens u prevaleren: het strategisch belang van het bedrijf of het politiek belang? In hoeverre botst dit in de praktijk bij het nemen van beslissingen? Stuurt u op het halen van politieke doelen als dit ten koste gaat van het strategisch belang van het deelneming zelf?
Staatsdeelnemingen zijn ondernemingen die publieke belangen borgen. In hun strategie dient dat publieke belang centraal te staan. Tegelijk moet de strategie de staatsdeelneming in staat stellen om het publieke belang te borgen met een financieel gezonde bedrijfsvoering, zodat de onderneming haar continuïteit kan waarborgen en haar investeringen kan financieren. Ik zie dan ook geen tegenstelling tussen het publieke belang en de strategische belangen van het bedrijf. Dit vindt ook zijn weerslag in de wijze waarop ik het aandeelhouderschap uitoefen. In de Nota Deelnemingen is de volgende missie gedefinieerd bij het beheer van deelnemingen: De staat als aandeelhouder ziet er op toe dat het in staatsdeelnemingen geïnvesteerde maatschappelijke vermogen op verantwoorde wijze wordt beheerd. Daartoe:
Klopt het dat oud-minister Wijers als bemiddelaar is opgetreden? Zo ja, wat was daarvoor de aanleiding c.q. wat was daarvan de reden? Wat is daaruit gekomen? Waarom is de bemiddeling mislukt?
De heer Wijers heeft medio 2012 met ambtenaren van het ministerie gesproken over de door de staat voorgestane standaardstatuten en specifiek de rol van de staat als aandeelhouder in verhouding tot de rol van de raad van commissarissen. In dit constructieve gesprek is van beide zijden toelichting gegeven op wensen en aandachtspunten.
Klopt het dat topmensen uit het bedrijfsleven geen zin meer hebben om commissaris te worden bij een staatsdeelneming? In hoeverre vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Kunt u een overzicht geven van recent als commissaris benoemde mensen uit het bedrijfsleven bij staatsdeelnemingen? Kunt u een overzicht geven van recent als commissaris benoemde mensen met vooral ervaring in de publieke sector bij staatsdeelnemingen?
Ik kan in generieke zin niet het gevoelen van mensen uit het bedrijfsleven beoordelen ten aanzien van een commissariaat bij een staatsdeelneming.
Diversiteit, in de breedste zin, speelt een belangrijke rol bij de vervulling van de commissariaten, waarbij ervaring in het bedrijfsleven en ervaring in de publieke sector beide van belang zijn. Sinds het begin van dit jaar zijn er vijf nieuwe commissarissen benoemd, van wie drie vrouwen. Vier van de vijf commissarissen komen uit de private sector. Het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen geeft jaarlijks een overzicht van zittende en nieuw benoemde commissarissen per deelneming.
Wat vindt u van de kritiek dat er onvoldoende ervaring vanuit de betrokken sectoren zou komen in de raden van commissarissen, zoals bijvoorbeeld bij de Schiphol Group vanuit luchtvaartkringen, waar eerder dit jaar drie nieuwe commissarissen zonder enige luchtvaartervaring in de RvC zijn benoemd? Hoe is de luchtvaartervaring nog geborgd in de RvC?
Voor het vormen van een goede en gebalanceerde raad van commissarissen zijn personen nodig die samen kennis hebben van de relevante kennisgebieden, zoals financiën, luchtvaart, retail en HRM. Schiphol Group onderscheidt elf van zulke kennisgebieden voor commissarissen, waaronder luchtvaart. In het proces van de benoeming van nieuwe commissarissen wordt allereerst gekeken welke kennis de raad, gezien de zittende commissarissen, nodig heeft om zijn taak te kunnen vervullen. De recent benoemde commissarissen brengen alle drie afzonderlijk kennis en kwaliteiten mee die de raad goed kan gebruiken, met het oog op de achtergrond van de zittende commissarissen.
De verbanning van twee journalisten uit Oekraïne |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ukraine bans journalists who «threaten national interests» from country»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat op bevel van de Oekraïense president twee journalisten van de BBC uit Oekraïne zijn gezet? Zo ja, hoe beoordeelt u dit incident?
Het klopt dat een aantal buitenlandse journalisten, waaronder ook twee in Moskou werkende BBC-journalisten, aanvankelijk op de Oekraïense sanctielijst zijn geplaatst. Deze journalisten zijn echter niet uit Oekraïne gezet. Na breed nationaal en internationaal protest, waar ook Nederland zich in kon vinden, zijn de zes westerse journalisten van de sanctielijst gehaald en hebben de Oekraïense autoriteiten excuses aangeboden.
Kunt u een appreciatie geven van de persvrijheid in Oekraïne? Hoe heeft deze zich in de afgelopen jaren ontwikkeld? Vindt u dat Oekraïne onafhankelijke verslaggeving van het conflict in Oost-Oekraïne voldoende faciliteert?
In het grootste, door de Oekraïne gecontroleerde, deel van het land is de algemene mediavrijheid sinds de val van president Janoekovitsj toegenomen. Er is minder vijandigheid en druk van de zijde van de overheid, ook op de media in staatseigendom. De pluriformiteit van het aanbod van informatie neemt toe, zowel op het internet, als in de geschreven pers, op de radio en televisie. In het Freedom of the Press rapport 2015 (van het Freedom House) is Oekraïne in de ranglijst gestegen van de 60ste plaats (2013) naar de 58ste plaats. Hieraan heeft ook verbetering van de wetgeving, zoals de wet op toegang tot informatie en de toegenomen onafhankelijkheid van televisie en pers bijgedragen. In de bezette gebieden staan de media onder sterke invloed van Rusland met bijbehorende intimidatie en beïnvloeding van journalisten. Voor heel Oekraïne geldt dat neutrale, onafhankelijke berichtgeving over het conflict in de huidige situatie een grote uitdaging blijft.
Welke verplichtingen schept het recent met Oekraïne gesloten associatieakkoord precies ten aanzien van persvrijheid? Wordt Oekraïne in het kader van dit akkoord geacht verbeteringen door te voeren op het gebied van persvrijheid?
Voor alle Associatieakkoorden geldt dat fundamentele waarden als respect voor mensenrechten en fundamentele vrijheden expliciet ten grondslag aan het akkoord liggen. Dit geldt ook voor het Associatieakkoord met Oekraïne. In Associatieakkoorden zijn geen bijzondere bepalingen over persvrijheid opgenomen. Dit geldt ook voor het Akkoord met Oekraïne.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken op 8 oktober 2015 te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Bent u ervan op de hoogte dat in het wetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 2016 geen overgangsrecht zit voor de kantoorroulatie, terwijl de verordening die wel voorschrijft?1
Ingevolge het amendement Van Vliet op de Wet op het accountantsberoep2 is in de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) bepaald dat vanaf 1 januari 2016 een roulatieplicht zal gelden voor accountantsorganisaties ten aanzien van wettelijke controles van organisaties van openbaar belang (OOB’s); dit is de kantoorroulatie. In de Wijzigingswet financiële markten 2016 is een wijzigingsopdracht opgenomen die de roulatietermijn verlengt van acht naar tien jaar en de afkoelingsperiode van twee naar vier jaar, in overeenstemming met de maximumduur van de eerste controleopdracht in de Europese Verordening 537/2014 (EU-Verordening). Tegelijkertijd wordt de termijn voor de roulatie van de externe accountant verkort van zeven naar vijf jaar. Deze wijzigingsopdrachten in de Wijzigingswet financiële markten 2016 vloeien voort uit de motie van het lid Aukje de Vries c.s.3 Bij de wijziging van de Wta ten aanzien van de kantoorroulatie als gevolg van het amendement Van Vliet is niet voorzien in een specifieke overgangsregeling vanwege de beoogde uitgestelde inwerkingtreding per 1 januari 2016. In deze periode van drie jaar konden OOB-accountantsorganisaties zich voorbereiden op de kantoorroulatie. Met ingang van 17 juni 2016 is de EU-Verordening van toepassing. De hierin opgenomen overgangsregeling wijkt af van de Nederlandse wettelijke regeling van directe inwerkingtreding. De wettelijke bepaling in de Wta en de wijzigingsopdrachten in de Wijzigingswet Financiële Markten 2016 ten aanzien van de kantoorroulatie behoeven derhalve niet in werking te treden. Daardoor zal alleen de EU-Verordening van toepassing zijn. De EU-Verordening gaat uit van een roulatietermijn van tien jaar en een afkoelingsperiode van vier jaar. Dit zal derhalve rechtstreeks in Nederland van toepassing zijn. Van de lidstaatoptie om de roulatietermijn aan te passen, wordt geen gebruik gemaakt.
Klopt het dat het Nederlandse wetsvoorstel ertoe kan leiden dat een contract dat al voor de ingangsdatum van de verordening geëindigd is, kan leiden tot een afkoelingsperiode die tot 2018 kan duren, terwijl de richtlijn dat juist uitsluit?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat alleen de tijdsduur van de opdracht aan het auditkantoor die is verstreken na de inwerkingtreding van de verordening op 16 juni 2014 in aanmerking moet worden genomen voor de vraag of de daarop aansluitende cooling off periode in acht moet worden genomen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de verordening via de rechtstreekse werking dan over de Nederlandse wet zou heengaan en er dan dus een tegenstrijdigheid kan ontstaan? Wat zijn daarvan de gevolgen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een verleningsbevoegdheid op grond van de Europese verordening?
Artikel 17, zesde lid, van de EU-Verordening verleent aan de AFM de bevoegdheid om een verlenging van ten hoogste twee jaar toe te staan indien voldaan is aan een van de voorwaarden zoals genoemd in het vierde lid van artikel 17. De EU-Verordening bepaalt dat hiervan alleen sprake kan zijn in uitzonderlijke omstandigheden.
Is het nodig om het wetsvoorstel en de toelichting aan te passen om haar in overeenstemming te brengen met Europees recht?
Door middel van een koninklijk besluit zal worden bepaald dat artikel 23, onderdeel c, van de Wta, evenals de wijziging daarop in de Wijzigingswet Financiële Markten 2016, niet in werking zal treden, waardoor ten aanzien van de kantoorroulatie alleen de bepalingen van de EU-Verordening gelden.
Wilt u de antwoorden op deze vragen verwerken in een separate brief aan de Kamer die kan worden toegevoegd aan dit wetgevingsdossier en die brief vóór dinsdag 22 september a.s. om 12 uur aan de Kamer zenden, dan wel de Kamer tijdig berichten dat u meer tijd nodig hebt voor de beantwoording zodat zij de op die dag voorziene stemming kan uitstellen?
Ja, deze brief zal vóór dinsdag 22 september 2015 om 12 uur aan de Kamer worden toegezonden.
De tekorten bij Frontex |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat de EU-organisatie Frontex grote tekorten heeft aan grenswachten en materiaal?1
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat veel lidstaten tot op heden geen gehoor hebben gegeven aan de oproep van Frontex om grenswachten en materiaal te leveren?
De inzet van lidstaten in Frontex operaties is afhankelijk van een aantal factoren, waaronder de (specifieke) behoefte die Frontex heeft en de nationale capaciteit van lidstaten van waaruit zij materieel en personeel kunnen en willen afstaan ten behoeve van gezamenlijke operaties. Conform de Frontex verordening maakt elke lidstaat, op basis van de behoefte van het agentschap, zelf een afweging. Welke afwegingen alle afzonderlijke lidstaten hebben gemaakt om al dan niet een extra bijdrage te leveren aan Frontex is mij niet bekend. De grote instroom van migranten en asielzoekers trekt sinds enige tijd een zware wissel op de capaciteit van veel Europese lidstaten op het gebied van grenstoezicht, opvang en asiel. De grote instroom heeft tevens geleid tot een hogere vraag aan capaciteit bij Frontex. Deze ontwikkelingen kunnen er aan hebben bijgedragen dat lidstaten minder capaciteit ter beschikking hebben gesteld aan Frontex.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de adjunct-directeur van Frontex dat het extra budget van de Europese Unie à 26,8 miljoen euro nutteloos is zolang er geen personeel en materiaal is om het voor te gebruiken en hij het geld mogelijk aan het einde van 2015 terug zal moeten sturen aan de Europese Unie?
Het extra budget dat het agentschap heeft ontvangen, is bedoeld om met name de operaties in Italië en Griekenland te versterken. Veel lidstaten dragen reeds bij aan deze versterkte operaties. Zo hebben alleen al ten behoeve van operatie Triton (Italië) circa 28 lidstaten personeel en materieel ingezet. Het streven naar een optimale invulling van de operaties met de benodigde capaciteit binnen het beschikbare budget is in het voordeel van de gehele EU. Daarom moeten lidstaten en Frontex hun uiterste best blijven doen om de tekorten bij het agentschap op te vullen.
Heeft Nederland, na de verhoging van het budget van Frontex in mei dit jaar en de herhaalde oproepen van Frontex aan de EU-lidstaten om een bijdrage te leveren, een extra bijdrage geleverd? Zo ja, waar bestond deze bijdrage uit? Zo nee, waarom niet?
Nadat in het voorjaar van 2015 op EU niveau is besloten om de Frontex operaties te versterken heeft Nederland, bovenop de reeds significante bijdrage, extra personeel en materieel aangeboden aan Frontex. In dat kader is de inzetperiode van het snelle patrouillevaartuig (RHIB) verlengd van twee naar vier maanden. Het vaartuig zal tot en met eind oktober 2015 dienst doen bij het Griekse eiland Chios. Daarnaast stuurt Nederland voor een tweede keer in 2015 een kustwachtvliegtuig naar Italië om in oktober te vliegen in operatie Triton. Wat betreft de extra personele bijdrage heeft Nederland de inzetperiode van twee experts van de Koninklijke Marechaussee verlengd van drie naar zes maanden en is het analysecentrum van Frontex versterkt met een Nederlandse expert. Ten slotte heeft de Zeehavenpolitie een extra screener geleverd ten behoeve van een operatie in Griekenland.
Het kabinet vindt de goede bewaking van de Schengenbuitengrenzen zeer belangrijk. Daarom levert Nederland reeds jaren een significante bijdrage aan Frontex operaties. De totale personele bijdrage van Nederland aan alle Frontex operaties in 2015 zal circa 120 grenswachters en andere experts zijn. Dit is inclusief de extra bijdrage sinds de versterking van de operaties in het voorjaar van 2015. Omdat het operatiejaar 2015 nog niet is afgerond, kan de uiteindelijke inzet van Nederland gedurende de komende maanden wijzigen. Op dit moment wordt bezien of een intensivering van de Nederlandse inzet naar aanleiding van de meest recente oproep mogelijk is. Hierbij zal Nederland zijn aanbod uitdrukkelijk richten op de hotspots.
Welke EU-lidstaten hebben wel aan de oproep voldaan? Welke bijdrage hebben zij geleverd?
Ik heb geen overzicht van de totale inzet of de extra toezeggingen die afzonderlijke lidstaten in 2015 aan Frontex hebben gedaan. Zoals eerder verwoord, maakt elke lidstaat zelf een afweging over de bijdrage die hij wil of kan leveren aan Frontex. Het kabinet vindt het tegelijkertijd van belang dat iedere lidstaat een significante bijdrage levert aan het agentschap en verwoordt dit waar nodig ook in EU-verband. Daarnaast heeft de Europese Commissie door middel van een brief van Commissaris Avramopoulos de lidstaten expliciet opgeroepen om meer personeel en materieel te leveren voor de Frontex operaties.
Welke EU-lidstaten hebben volgens u te weinig personeel en materiaal toegezegd aan Frontex? Bent u bereid om deze lidstaten te bewegen om meer bij te dragen? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen, zowel zelfstandig als in EU-verband?
Zie antwoord vraag 5.