Verkoop van sociale huurwoningen van Vivare in Velp, gemeente Rheden |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met de grote onvrede onder huurders over de verkoop van sociale huurwoningcomplexen in Velp, waaronder 36 woningen aan de Dr. Van Voorthuijsenstraat?1
Ik heb nog geen aanvraag ontvangen. De corporatie moet een aanvraag om goedkeuring voor de voorgenomen verkoop indienen bij de Autoriteit woningcorporaties (Aw). De Aw zal die aanvraag geheel zelfstandig toetsen aan de wet- en regelgeving en alsdan tot een besluit komen. Uit de zienswijze van de gemeente en de door u aangehaalde persartikelen maak ik op dat er onvrede is onder huurders over de verkoop van sommige sociale huurcomplexen in Velp.
Bent u ervan op de hoogte dat de Huurdersvereniging Rheden tot tweemaal toe een negatieve zienswijze heeft gegeven over de verkoop van de woningen aan de Dr. Van Voorthuijsenstraat, zowel in 2013 als in 2015? Hoe verhoudt dit zich tot de nieuwe Woningwet waarin de positie van huurders is versterkt?2 3
In de nieuwe Woningwet is de positie van huurders inderdaad versterkt. Voor zover het de verkoop van corporatiebezit betreft komt dit vooral tot uiting bij de totstandkoming van prestatieafspraken. De verkoop van corporatiewoningen kan onderdeel zijn van de prestatieafspraken. De corporatie, huurdersvereniging en gemeente maken prestatieafspraken op basis van gelijkwaardigheid, waarbij ieder zijn eigen verantwoordelijkheid heeft.
Daarnaast blijft de huidige regelgeving ten aanzien van de verkoop van corporatiewoningen, die onder meer dient om het belang van de volkshuisvesting te borgen, bestaan. Bij een voorgenomen verkoop aan een derde partij betekent dit dat de Autoriteit woningcorporaties (Aw) zich een oordeel zal vormen of aan de eisen die de regelgeving stelt wordt voldaan. De zienswijze van de huurdersvereniging wordt meegewogen in de beoordeling door de Aw. De negatieve zienswijze van de Huurdersvereniging Rheden op de verkoop van sommige complexen is mij bekend. Hoe dit oordeel zal uitpakken kan ik niet aangeven, de Aw is onafhankelijk in haar oordeelsvorming.
Bent u van mening dat het belonen van actieve buurtbewoners met een vrijwilligersprijs en het roemen van hun betrokkenheid haaks staat op het negeren van hun zienswijze over de verkoop, te meer omdat dankzij deze buurtbewoners de buurt minder kwetsbaar is geworden en dit nu als argument wordt gebruikt om verkoop van hun woningen te rechtvaardigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Laat ik voorop stellen dat ik de inzet en betrokkenheid van de bewoners waardeer, zeker wanneer dit bijdraagt aan het minder kwetsbaar worden van een buurt. Zonder te willen treden in de afweging en oordeelsvorming van de Aw in deze zaak, merk ik op dat de gemeente Rheden de argumentatie van de corporatie overneemt en de aanwezigheid van particulier bezit in dit deel van de onderhavige wijk ook aanmerkt als een factor die bijdraagt aan het minder kwetsbaar zijn van die buurt.De tegenstelling die wordt gesuggereerd in de vraagstelling deel ik op voorhand niet: het feit dat de gemeente en corporatie een andere mening zijn toegedaan dan de huurdersvereniging betekent niet dat de visie van de huurdersvereniging wordt genegeerd. Gemeenten en corporatie kunnen goed kennis hebben genomen van de visie van de huurdersvereniging en toch, op grond van relevante argumenten, tot een andere afweging komen.
Hoe kwalificeert u de heroverweging van de gemeente Rheden, die zich in april 2014 nog uitsprak tegen de verkoop van sociale woningen aan de Dr. Van Voorthuijsenstraat 46–116 maar dat wijzigt in een positieve zienswijze, waardoor een integrale aanpak van versnipperd eigendom juist wordt bemoeilijkt (hetgeen de gemeente eerder als tegenargument gebruikte)? Kunt u uw antwoord toelichten?4
In algemene termen wil ik er op wijzen dat het belang van de volkshuisvesting niet een statische aangelegenheid is, maar dat situaties zich kunnen wijzigingen waardoor eerdere zienswijzen van gemeente, huurdersvereniging of corporatie eveneens kunnen wijzigingen. Voor het overige wacht ik het oordeel van de Aw in deze af.
Hoe gaat u voorkomen dat de koper, een Brits beleggingsfonds, de huurprijzen van de woningen na een verhuizing fors optrekt of liberaliseert met gevolgen voor de betaalbaarheid voor huurders, wat een prioriteit is van uw beleid en van de gemeente? Welke gevolgen zal een verkoop van genoemde woningen hebben voor het passend toewijzen in de gemeenten Velp en Rheden?5
Ook de nieuwe eigenaar is gehouden aan de eisen die de huurprijsregelgeving stelt. Liberalisatie van woningen is bij zittende huurders niet mogelijk. Woningen met voldoende punten op basis van het Woningwaarderingsstelsel kunnen bij het afsluiten van een nieuw huurcontract eventueel worden verhuurd in het geliberaliseerde segment. Uit de zienswijze van de gemeente maak ik op dat de gemeente verwacht dat er een overschot van dit type woning zal ontstaan in de regionale sociale voorraad. Indien dit het geval is, dan zijn de gevolgen voor het passend toewijzen gering.
Deelt u de mening dat er geen betaalbare sociale huurwoningen in de gemeente Rheden verkocht moeten worden, gezien het uitgangspunt in de gemeentelijke Woonvisie dat het aantal sociale huurwoningen in bezit van woningcorporaties niet mag verminderen en de passage uit het Regeerakkoord dat de sociale woningvoorraad in stand moet blijven, alsmede gezien het belang van gemengde wijken? Kunt u uw antwoord toelichten?6 7
Ik ben niet van mening dat de Woonvisie van de gemeente Rheden of het regeerakkoord verkoop van corporatiewoningen onmogelijk maakt. Zoals aangegeven constateert de gemeente dat er een overschot zal ontstaan aan het onderhavige type woningen, en verder dat de opbrengsten van de verkoop door de corporatie in de voorraad zullen worden geïnvesteerd. Ook is er geen reden om aan te nemen dat er een negatief effect is op de gemengde samenstelling van de wijk. Het is niet gezegd dat de verkoop leidt tot huurders uit een andere inkomensklasse dan thans het geval is of, indien dat wel het geval is, dat dit niet juist zou bijdragen aan een grotere menging van inkomensgroepen.
Gaat u uw toestemming onthouden voor de verkoop van sociale huurwoningen, waar de huurdersorganisatie een negatieve zienswijze voor heeft afgegeven, mede gezien de voorgeschiedenis? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1 en 8 is er nog geen aanvraag ontvangen. Als een aanvraag wordt ingediend zal de Aw dit als onafhankelijke toezichthouder zelfstandig beoordelen.
Heeft u reeds een verkoopvoorstel met alle bijhorende zienswijzen ontvangen en betreft dit één voorstel of meerdere voorstellen voor de verkoop van sociale huurwoningen van Vivare? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
De opslag van DNA-data bij onder andere Google en Amazon |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er amper toezicht is op de opslag van DNA-data bij onder meer Google en Amazon?1
Het gaat hier om een ontwikkeling die relatief kort aan de gang is, in een veld waar steeds nieuwe bedrijven bij komen die diensten aanbieden rond het gebruik van DNA-data. Zoals de door u aangehaalde bron vermeldt zijn overheden in een aantal landen zich bewust van de (privacy-)problematiek die hiermee ontstaat. In Nederland kan het College Bescherming Persoonsgegevens (Cbp) besluiten hierop te acteren; de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp) en de in aantocht zijnde EU-verordening Dataprotectie zijn ook ten aanzien van de genoemde bedrijven van kracht.
Hoe krijgen onder meer Google, Amazon, Illumina en het Beijing Genomic Institute DNA-data in hun bezit? Gebeurt het afstaan van gegevens aan deze bedrijven op vrijwillige basis of ook op andere manieren? Geven de personen die hun DNA afstaan toestemming voor de doorverkoop van deze data?
Het betreft een in beginsel vrije markt, binnen nationale en internationale kaders gereguleerd door handels- en privacywetgeving. De overheid verzamelt niet systematisch gegevens over alle bedrijven die zich op deze markt begeven en hoe zij te werk gaan; wat dat laatste betreft is het aan een bedrijf zelf, gegeven de wettelijke kaders, transparant te zijn over de voorwaarden. Het is vervolgens aan de consument zelf om de voorwaarden waaronder de dienst wordt aangeboden al dan niet te accepteren.
In hoeverre is de werkwijze van deze bedrijven met betrekking tot het verzamelen, verwerken en doorverkopen van DNA-data rechtmatig?
DNA-data zijn persoonsgegevens betreffende erfelijke eigenschappen als bedoeld in artikel 21, vierde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. Ingevolge deze bepaling is de verwerking van dergelijke gegevens in beginsel alleen toegestaan voor zover de verwerking uitsluitend betrekking heeft op de betrokkene bij wie de betreffende gegevens zijn verkregen. Dit beginsel lijdt slechts uitzondering in het geval dat een zwaarwegend geneeskundig belang prevaleert of de verwerking noodzakelijk is ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek. Bij verwerking ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek, kan dit slechts geschieden met uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene, tenzij dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. Voorts geldt dat bij de uitvoering van het onderzoek of de statistiek moet zijn voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad. In aanvulling op deze algemene bepalingen is het gebruik van erfelijke gegevens door werkgevers en verzekeraars nader geregeld in de Wet op de medische keuringen.
De verwerking van DNA-data door bedrijven moet plaatsvinden binnen de eerder genoemde wettelijke kaders. Een bedrijf moet een geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van DNA-data melden bij het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) of bij de eventueel door het bedrijf aangestelde functionaris voor de gegevensbescherming. Het Cbp kan op basis van deze melding of eventuele andere signalen besluiten een onderzoek naar de rechtmatigheid van de verwerking van DNA-data door het bedrijf starten. Gelet op de onafhankelijke positie van het Cbp, is het aan het Cbp zelf om te bepalen of het daartoe overgaat.
Deelt u de mening dat deze werkwijze op z’n minst misbruikgevoelig is? Zo ja, welke maatregelen worden of zullen worden genomen om misbruik tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat wordt er met de verzamelde en verkochte DNA-data gedaan? Klopt het dat er op maat gemaakte medicijnen en cosmetica worden gecreeërd en dat er zelfs over wordt gesproken om DNA-data te combineren met andere persoonsgegevens afkomstig van smartphones en draagbare gadgets? Zo ja, wat is uw reactie hierop en is hier een juridische grondslag voor?
Zie antwoord vraag 2.
Welke bedrijven verzamelen, verwerken en verkopen er nog meer DNA-data?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten op welke wijze het toezicht vooraf en achteraf is ingericht dat op het verzamelen, verwerken en doorverkopen wordt gehouden?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er ondanks de geuite zorgen van de Gezondheidsraad over het mogelijke misbruik van genetica geen concreet beleid opgesteld? Bent u bereid om alsnog zo spoedig mogelijk over te gaan tot het opstellen van concreet beleid en tevens over deze zorgen in gesprek te gaan met andere lidstaten? Zo nee, waarom niet?
In haar signalering over «Next generation sequencing» heeft de Gezondheidsraad aangegeven dat het belangrijk is om commerciële aanbieders van sequencing (het aflezen van de DNA-volgorde) voor onderzoek of klinische toepassingen die zich op de markt bewegen in de gaten te houden, omdat niet duidelijk is hoe de kwaliteit van de sequencing en met name de analyse en interpretatie wordt bewaakt.
De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, sinds 1 januari 2015 genaamd de Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving, heeft in het advies «Screening en de rol van de overheid» uit 2008 gesignaleerd dat er risico’s kleven aan de genetische (zelf)tests door mogelijk misbruik van (genetische)gegevens. In de kabinetsreactie op dit advies heeft de vorige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven dat er reeds wetgeving bestaat die ziet op de bescherming van de privacy van burgers (Kamerstukken II, 22 894 nr. 179). De praktijk is dat mensen vrijwillig hun DNA afgeven of een app gebruiken waarbij informatie wordt verstrekt. Daarbij zal uiteraard sprake moeten zijn van toestemming voor het gebruik van het materiaal en de daaruit te verkrijgen data, in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Het is belangrijk dat de gevolgen van deze afgifte voor de gebruiker duidelijk worden gemaakt zodat men weet waarmee wordt ingestemd.
Ten aanzien van gegevensuitwisseling tussen zorgaanbieders ligt het wetsvoorstel cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens in de Eerste Kamer. Hierin wordt geregeld dat elektronische uitwisseling van medische gegevens tussen zorgaanbieders via een elektronisch uitwisselingssysteem alleen is toegestaan met uitdrukkelijke toestemming van de cliënt. Aanvullend bereidt mijn ambtsgenoot van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ook een wetsvoorstel voor ten aanzien van zeggenschap over lichaamsmateriaal. Daarnaast wordt in Brussel, in het kader van de vaststelling van een nieuwe Europese Data Protectie Verordening, gesproken over het opnemen van regels omtrent gebruik van genetische data.
Deelt u de mening van Google en Amazon waar zij aangeven dat hun bestaande privacy- en beveiligingsbeleid voldoende is om genetische data te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Biedt het privacy- en beveiligingsbeleid bij andere bedrijven die met DNA-data werken voldoende bescherming?
Welke rol kan het College bescherming persoonsgegevens spelen in het toezicht op het gebruik en potentieel misbruik van DNA-data?
Recente berichten dat Palestijnse landbouwgrond is vernietigd door Israël |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de bericht «Palestinian farmer's land leveled near Bethlehem» en «Israeli forces level Palestinian land near Nablus»?1
Het kabinet betreurt de vernielingen van landbouwgronden op de Westelijke Jordaanoever. De verbetering van de sociaaleconomische leefomstandigheden van de Palestijnse bevolking in area C is een prioriteit van de EU. De EU roept de Israëlische autoriteiten op om uitvaardiging en uitvoering van slooporders te stoppen.
Kunt u de berichtgeving dat het Israëlisch leger landbouwgrond van Palestijnen heeft vernietigd, bevestigen?
Het genoemde gebied bij Bethlehem was inderdaad als landbouwgrond in gebruik op het moment dat het Israëlische leger de gewassen en infrastructuur vernielde. Het gebied bij Khirbet Tana was niet in gebruik op moment dat het Israëlische leger het vernietigde.
Kunt u aangeven wat de totale schade is van de vernielingen?
Het gebied bij Khirbit Tana was geen onderdeel van een Nederlands programma. Het kabinet beschikt niet over gegevens over de schade die daar is aangericht.
Nederland heeft in 2008 en 2010 met het landbouwprogramma «Improving Livelihood in Palestinian Territories» een financiële bijdrage geleverd aan projecten in het gebied tussen Bethlehem en Hebron. Het Israëlische leger heeft daar op vijf verschillende locaties gewassen en infrastructuur vernield. Via dit project is daar destijds ruim EUR 40.000 in de ontwikkeling van landbouwgrond geïnvesteerd. Boeren hebben door de vernielingen schade geleden, zoals verlies aan inkomsten.
Klopt het dat deze landbouwgronden zijn gesubsidieerd door de Nederlandse overheid? Zo ja, hoeveel bedraagt deze subsidie in totaal?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u al actie ondernomen, mede in het licht van de eerdere uitspraak dat «het kabinet van mening is dat alle gevallen van schade aan door de EU en/of Nederland gefinancierde projecten aan de orde moeten worden gesteld bij de Israëlische autoriteiten»?2
De EU dringt bij Israël consequent aan op ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnen en verzet zich tegen de sloop van Palestijnse bezittingen, zoals verwoord in de Raadsconclusies van 20 juli 2015. De Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah heeft bij de Israëlische autoriteiten de onvrede over de vernietiging van projectlocaties van het landbouwprogramma uitgesproken. Als de financiering van projecten is beëindigd, berust de verantwoordelijkheid voor de projecten bij de Palestijnse boeren. Nederland heeft daarmee geen juridische basis om een schadevergoeding te eisen. Er is geen schadevergoeding betaald aan de getroffen boeren.
Nederland vraagt geen vergunningen aan voor projecten in area C. Naar het oordeel van de internationale gemeenschap is het opwaarderen van landbouwgrond niet vergunningplichtig, omdat het van een andere orde is dan de constructie van bijvoorbeeld woningen, scholen of klinieken. In Israëlische optiek hadden de Palestijnse boeren dit stuk grond echter niet verder mogen ontwikkelen zonder vergunningen aan te vragen. Israël beschouwt daarom de sloop als legaal.
Is de schade reeds door Israël vergoed? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is er sprake van een trend, waarbij Israël overgaat tot vernietiging van eigendom van Palestijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens cijfers van OCHA zijn in de periode 1 januari tot 1 juli 2015 286 gebouwen op de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem gesloopt. Dat is een daling van 20% in vergelijking met dezelfde periode in 2014. Deze zomer is echter weer sprake van een toename. Uit cijfers van de VN blijkt dat in augustus 142 Palestijnse gebouwen op de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem zijn gesloopt. De EU ondersteunt uit humanitaire overwegingen lokale Palestijnse gemeenschappen in Area C. Deze gemeenschappen staan onder grote druk, onder meer door stelselmatige afwijzingen van bouwvergunningen. Als gevolg van het ontbreken van de vergunningen staan de gemeenschappen bloot aan een verhoogd risico op sloop van hun huizen, landbouwgronden en andere basisvoorzieningen. Het kabinet is, evenals de EU en de VN, zeer bezorgd over het hoge aantal gevallen waarin is overgegaan tot sloop van huizen of andere eigendommen van Palestijnen in de Palestijnse Gebieden.
Een smogplan voor hete zomers |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van Milieudefensie voor een smogplan voor hete zomers?1
Ja.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de noodzaak voor een dergelijk plan om mensen met luchtwegklachten tijdig te waarschuwing en gezondheidsrisico’s te beperken?
Uw Kamer heeft in de motie Cegerek/Van Veldhoven gevraagd het smogalarm zodanig vorm te geven dat mensen met luchtwegaandoeningen echt tijdig gewaarschuwd worden en daarbij zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de ons omringende landen. In een brief van 6 juli 2015 aan uw Kamer (Kamerstuk 30 175, nr. 220) is aangegeven dat het Ministerie van Infrastructuur en Milieu mede naar aanleiding van deze motie de opdracht heeft gegeven aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) om een advies te geven over de verbetering van de smogwaarschuwing. In dit advies is onderzoek gedaan naar hoe mensen tijdig, efficiënt en op een betrouwbare manier geïnformeerd kunnen worden over de luchtkwaliteit in hun buurt. Daarnaast is onderzocht hoe Nederland zo goed mogelijk kan aansluiten bij de smogwaarschuwing in België, om verwarring – met name in de grensstreek – te voorkomen. Het RIVM adviseert daarnaast om naast ozon en stikstofdioxide ook fijn stof te betrekken bij de informatievoorziening en een bericht uit te laten gaan bij een verwachte daggemiddelde concentratie van fijn stof van 70 microgram per kubieke meter. In de brief van 6 juli is aangegeven dat dit advies door mij is overgenomen. De informatievoorziening aan het publiek wordt hiermee sterk verbeterd. Zo krijgt iedereen straks de mogelijkheid om via een applicatie of website voor fijn stof, stikstofdioxide en ozon een stand van zaken van de luchtkwaliteit en een bijbehorend handelingsadvies op straatniveau te ontvangen, worden er aparte adviezen voor mensen met luchtwegaandoeningen gegeven en wordt een verwachting toegevoegd voor de concentraties in de komende dagen, zodat iemand tijdig een keuze kan maken in wanneer naar buiten te gaan en/of inspanning te leveren. De status van de luchtkwaliteit en de adviezen kunnen op elk moment worden geraadpleegd via Teletekst, de website www.lml.rivm.nl of via een applicatie voor de smartphone of tablet. In september 2015 zal de vernieuwde informatievoorziening over de luchtkwaliteit worden gepresenteerd.
Bent u bereid om, als uit dit onderzoekt blijkt dat dit nodig is, een smogplan voor hete zomers op te stellen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben omringende landen een smogalarm en/of smogplan? Zo ja, hoe verhouden deze plannen en alarmen zich met de Nederlandse? Kunnen deze plannen gebruikt worden als basis voor een smogplan voor hete zomers in Nederland?
Voor ozon en stikstofdioxide bestaan alarmdrempels die voortvloeien uit Europese regelgeving. Voor ozon geldt ook nog een Europese informatiedrempel. Deze gelden dus in iedere Europese lidstaat. De manier waarop de informatie bij de burger terechtkomt, is niet Europees voorgeschreven. Het RIVM maakt in het advies een vergelijking met de situatie in België voor wat fijn stof betreft. Het uitgangspunt is om de verschillen in de gehanteerde drempelwaarde en methodiek te minimaliseren. Nu bestaat er – met name in de grensstreek – nog weleens verwarring, omdat in België eerder wordt gewaarschuwd voor hoge concentraties fijn stof. Straks wordt dat vrijwel gelijkgetrokken. De concentraties waarbij het publiek geïnformeerd wordt, zijn inhoudelijk onderbouwd in de door het RIVM opgestelde luchtkwaliteitsindex, waarin de gezondheidseffecten van ozon, fijn stof en stikstofdioxiden met elkaar zijn vergeleken en komen overeen met de in België gehanteerde waarden. Het enige verschil is dat er in België pas wordt gewaarschuwd als verwacht wordt dat er gedurende twee dagen een overschrijding van de informatiedrempel plaatsvindt. Het RIVM heeft mij geadviseerd om dit in Nederland al bij een verwachte overschrijding op één dag te doen, vanuit het oogpunt van gezondheid. Voor Duitsland geldt dat er op nationaal niveau (nog) niets officieel geregeld is rondom informatievoorziening aan het publiek over fijn stof, specifiek in verband met smog.
Kunt u de Kamer informeren over hoe het staat met de uitvoering van de motie Cegerek/ Van Veldhoven (Kamerstuk 34 000 XII nr. 31) waarin verzocht wordt om het smogalarm zodanig vorm te geven dat mensen met luchtwegaandoeningen tijdig gewaarschuwd worden en daarbij zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de ons omringende landen?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Kunt u, indien dit nog niet is gebeurd, deze motie zo snel mogelijk alsnog uitvoeren opdat deze zomer nog van het verbeterde smogalarm gebruik kan worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 5.
De afsluiting van het kreeftenvang-seizoen in de Oosterschelde |
|
Albert de Vries (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat inmiddels het kreeftenvisseizoen op de Oosterschelde voorbij is?1
Ja.
Is het waar dat in de laatste week door een select aantal schepen dag en nacht wordt gevist om nog zoveel mogelijk kreeft binnen te halen?
Op basis van het VIRIS-registratiesysteem is te zien dat met name door de sleepnetvisserij aan het eind van het seizoen intensiever is gevist. Niet uitgesloten wordt dat hiervoor ook ’s nachts is gevist, hetgeen op grond van de vigerende wet- en regelgeving overigens niet verboden is.
Is het waar dat de prijs voor kreeft (mede) hierdoor keldert?
Voor de kreeftenvisserij geldt geen veilplicht, waardoor niet alle opgeviste kreeft wordt verhandeld via de afslagen. Het is niet ongebruikelijk dat de prijzen aan het begin van het kreeftenseizoen doorgaans hoger liggen dan aan het eind van het seizoen. Uit gegevens van de visafslag te Colijnsplaat blijkt dat de kiloprijs voor kreeft in de maanden april en mei fluctueerde tussen € 20,– en € 29,–. In de maanden juni en juli fluctueerde de kiloprijs voor kreeft tussen € 13,– en € 15,–.
Is het waar dat door het intensieve vissen in de laatste weken «een slagveld» is ontstaan op de bodem van de Oosterschelde, omdat veel kreeften niet worden opgevist maar bijvoorbeeld met hun scharen in de netten blijven hangen waardoor ze in stukken worden gescheurd?
Uit navraag bij zowel de visafslag te Colijnsplaat als de kwaliteit-beoordelende NVWA-controleurs is niet gebleken dat de aangevoerde kreeft gedurende de laatste weken van het kreeftenseizoen meer beschadigd was dan in de voorliggende periode.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is deze intensieve vorm van vissen op kreeften in de laatste periode van het visseizoen te stoppen om daarmee onnodig dierenleed te voorkomen, mede gezien het feit dat de prijs voor kreeft sterk daalt en daarmee de winst ook weer teniet wordt gedaan?
Er zal altijd een laatste week van het kreeftenseizoen zijn, ook indien zal worden besloten tot een verbod op de kreeftenvisserij tijdens de laatste week van het reguliere kreeftenseizoen. Daarnaast kan de marktprijs voor vis – en dus ook voor kreeft – geen argument zijn om over te gaan tot een verbod van de visserij. Uitsluitend bestandsoverwegingen en natuurbelangen zijn hiervoor bepalend, zoals ik uw Kamer reeds heb medegedeeld met mijn brief d.d. 26 maart 2015 over de kreeftenvisserij in de Oosterschelde (Kamerstuk 29 675, nr. 179).
Het bericht dat het UWV fraudemeldingen opzij legt |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht «UWV legt fraudemeldingen opzij»?1
Misbruik van sociale voorzieningen moet altijd worden aangepakt. Alle meldingen van mogelijke fraude dienen daarom goed te worden beoordeeld. Niet alle meldingen zijn echter bruikbaar of van voldoende kwaliteit om tot nader onderzoek over te gaan. UWV beoordeelt daarom alle fraudesignalen op aanpak- of onderzoekswaardigheid. De aanpakwaardige signalen worden nader onderzocht. Met ingang van 2015 heeft UWV het werkproces als gevolg van een verdere verfijning van de risicoanalyse zodanig ingericht dat de beschikbare capaciteit nog gerichter kan worden ingezet voor die signalen die daadwerkelijk iets kunnen opleveren.
Het artikel refereert aan een actie van UWV in 2014 om de werkvoorraad te verkleinen. In 2014 heeft UWV meer dan 130 duizend interne en externe meldingen van mogelijke overtreding van de inlichtingenplicht ontvangen. Dit is een forse, onvoorziene, toename waarvoor ook de extra capaciteit vanuit de Businesscase Intensivering Toezicht niet voldoende was. UWV heeft besloten om circa 3.000 externe, oude meldingen waarvan UWV op basis van risicoanalyse heeft beoordeeld dat deze waarschijnlijk weinig opleveren, uit de werkvoorraad te halen. Vervolgens hebben specialisten deze 3.000 meldingen nogmaals beoordeeld. De uitkomst van deze herbeoordeling is geweest dat alsnog 140 zaken nader worden onderzocht.
Wat vindt u ervan dat het UWV fraudemeldingen die langer dan twintig weken zijn blijven liggen niet meer onderzoekt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het feit dat de werkvoorraad te groot is, aanleiding is om, op basis van risicoanalyse, meer te handhaven en niet minder?
Zie antwoord vraag 1.
In antwoorden op mondelinge vragen op 2 juni jl.2 gaf u aan dat de prioriteit van het UWV ligt bij het opsporen en handhaven van fraude door zwart werk met een WW-uitkering; hoe strookt die uitspraak met de uitvoering die hier nu aan wordt gegeven door het UWV?
Het opsporen en aanpakken van zwarte fraude is binnen de handhaving een belangrijke prioriteit van UWV. Dit blijft ook zo. Door in toenemende mate gebruik te maken van risicoprofielen, bestandskoppelingen en themaonderzoeken is UWV beter in staat (zwarte) fraude op te sporen en aan te pakken. Ook kan UWV hierdoor steeds beter beoordelen welke signalen daadwerkelijk iets kunnen opleveren en welke signalen waarschijnlijk weinig opleveren en waarbij het inzetten van capaciteit niet effectief is. De in het artikel genoemde 3.000 signalen zijn op basis van deze aanpak beoordeeld als niet aanpakwaardig. Door deze uit de werkvoorraad te halen, kan de beschikbare capaciteit gericht worden ingezet voor signalen die wel iets kunnen opleveren.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het UWV de aanpak van zwart werk handhaaft en dat alle meldingen dezelfde behandeling krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat RyanAir slots heeft aangevraagd op Schiphol en interesse toont in Lelystad Airport |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht «Ryanair kan komende winter vanaf Schiphol vliegen», waaruit blijkt dat Ryanair slots heeft aangevraagd op Schiphol?1
Ryanair heeft conform het reguliere proces slots op Schiphol aangevraagd bij de Nederlandse slotcoördinator voor winterseizoen 2015. Ryanair heeft voor zomer 2014 ook al eens slots aangevraagd maar heeft de aanvraag destijds vroeg in het proces (vlak na de initiële aanvragen en ruim voor de start van het seizoen) teruggetrokken. Voor de huidige aanvraag geldt 31 augustus als sluitingsdatum. Zie verder antwoord 3.
Past het uitbreiden op Schiphol met Ryanair binnen uw beleid om leisure juist uit te plaatsen naar regionale luchthavens zoals Eindhoven en in de toekomst Lelystad?
Het selectiviteitsbeleid kent twee sporen. Allereerst het scheppen van extra regionale capaciteit op luchthavens van Eindhoven en Lelystad ten behoeve van het accommoderen van niet-mainportgebonden verkeer met een omvang van in totaal 70.000 vliegtuigbewegingen. Daarnaast wordt stimuleringsbeleid van de exploitant ingezet ter benutting van de schaarse capaciteit op Schiphol door verkeer dat bijdraagt aan de mainportontwikkeling en stimuleringsbeleid op de regionale luchthavens van Eindhoven en Lelystad voor het niet-mainportgebonden verkeer op niet-mainportgebonden bestemmingen.
Het selectiviteitsbeleid is er hierbij primair op gericht om de markt haar werk te laten doen en het commerciële beleid van de exploitant als uitgangspunt te nemen. Dat betekent dat een adequaat aanbod op de luchthavens Eindhoven en het te ontwikkelen Lelystad Airport, het niet-mainportgebonden verkeer moet verleiden om op de regionale velden hun operatie te gaan uitvoeren. Prijsbeleid door de exploitant, marketing en acquisitie, airline-Airport contracten en een passend faciliteitenaanbod zijn onderdeel van dit stimuleringsbeleid van de exploitant.
Zodoende kunnen deze airlines relatief goedkoop en efficiënt van de regionale luchthavens opereren. Zeker voor het niet-mainportgebonden verkeer moet dat interessant zijn. Ryanair is al een belangrijke maatschappij op de regionale luchthaven Eindhoven. Het is dus zaak om Lelystad Airport zo spoedig mogelijk operationeel te maken zodat de exploitant met aantrekkelijke tarieven en goede luchthavenfaciliteiten het niet-mainportgebonden verkeer dat vliegt op niet-mainportgebonden bestemmingen kan verleiden via Lelystad te gaan opereren. Momenteel is voorzien dat Lelystad Airport in 2018 operationeel wordt en op dat moment een alternatief is voor carriers.
Wat is de reden dat Schiphol nu Ryanair lijkt te verwelkomen, terwijl het een jaar geleden nog Ryanair niet wenste te accommoderen blijkens het bericht «Schiphol wil Ryanair niet hebben: liever uitwijken naar Lelystad»?2 Kunt u dit antwoord toelichten?
Ryanair heeft een slotaanvraag voor het IATA seizoen Winter 2015 (oktober 2015-maart 2016) ingediend bij de Slotcoördinator (SACN). Op basis van de Europese slotsverordening dienen alle slotaanvragen door de Slotcoördinator te worden behandeld. Op basis van deze Verordening dient de Slotcoördinator haar taken onafhankelijk, onpartijdig en non-discriminatoir en transparant te vervullen. De onafhankelijkheid houdt in dat zij functioneel los moet staan van elke belanghebbende partij. Dit betekent dat luchtvaartmaatschappijen, de luchthaven en ook het Ministerie van Infrastructuur en Milieu niet in dit proces van slottoekenning kunnen treden. Voor de aanvraag van Ryanair heeft SACN bekeken of de gevraagde ruimte beschikbaar is. Dit bleek het geval en SACN heeft de slots toegekend.
Klopt het dat Ryanair ook heeft aangegeven interesse te hebben om in de toekomst vanaf Lelystad Airport te vliegen?
In de media heb ik berichten gezien over de interesse van Ryanair in Lelystad Airport. Ryanair heeft mij hier persoonlijk niet van in kennis gesteld.
In hoeverre past een eventuele komst van Ryanair naar Lelystad binnen het Aldersadvies om vooral Lelystad te benutten om bestaande leisurevluchten vanaf Schiphol over te plaatsen naar Lelystad?
In het Aldersadvies Lelystad is aangegeven dat voor de te onderscheiden airline segmenten die nu op Schiphol opereren de ontwikkeling van Lelystad Airport met name interessant is voor de low cost carriers en de leisure carriers. Als de markt van de niet-mainportgebonden low cost en leisure carriers vanaf Lelystad Airport bediend gaat worden en hiermee de groei van deze segmenten op Lelystad Airport in plaats van op Schiphol wordt opgevangen, ontstaat daarmee ruimte op Schiphol voor het mainportgebonden verkeer. Het is aan Schiphol om hieraan op een zodanige wijze invulling te geven dat het voor de low cost carriers en de leisure carriers die reeds op Schiphol opereren interessant is om vluchten naar Lelystad Airport te verplaatsen.
Bent u nog steeds voorstander van de ontwikkeling van luchthaven Lelystad, als zou blijken dat Lelystad alleen nieuwe leisurevluchten faciliteert? Kunt u het antwoord toelichten?
De aantrekkelijke condities die op Lelystad Airport worden gecreëerd voor carriers die reeds op Schiphol opereren om hun vluchten over te plaatsen naar Lelystad Airport zullen ook aantrekkelijk zijn voor nieuwe carriers. Ik heb er alle vertrouwen in dat de Schiphol Group de beschikbare capaciteit op Lelystad Airport op een zodanige wijze zal aanbieden, onder andere via een fasering van de uitbreiding van de luchthaven Lelystad Airport, dat het beoogde beleidsdoel: ruimte maken op Schiphol voor het mainportgebonden verkeer, op een voor de mainport positieve wijze wordt gerealiseerd. Het gaat hierbij om het accommoderen van bestaande leisurevluchten alsook het opvangen van een deel van de groei, bijvoorbeeld door het accommoderen van nieuwe leisurevluchten.
Wat zijn de gevolgen van de uitbreiding op Schiphol met Ryanair voor andere luchtvaartmaatschappijen zoals KLM? Wat vindt u van deze gevolgen?
Op Schiphol is al een groot aantal luchtvaartmaatschappijen actief in diverse marktsegmenten die in onderlinge concurrentie vluchten op vele bestemmingen aanbieden. De Europese luchtvaartmarkt is volledig geliberaliseerd via EU Verordening 1008/2008. Daarin is vastgelegd dat EU luchtvaartmaatschappijen het recht hebben op alle intra-Europese routes te opereren. Wanneer luchtvaartmaatschappijen aanvragen doen voor slots dan worden deze beoordeeld door de onafhankelijke slotscoördinator. Zie daarvoor verder vraag 3.
Over de gevolgen van mogelijke vluchten van Ryanair op Schiphol voor andere luchtvaartmaatschappijen zijn thans geen uitspraken te doen. De effecten zullen mede afhangen van elementen als de omvang van de operatie, bestemmingen, aantallen vluchten, vluchtfrequenties, vluchtschema’s, tarieven en kwaliteit.
Welke mogelijkheden heeft u om bij Ryanair af te dwingen dat dit bedrijf zich houdt aan normale arbeidsvoorwaarden, waar ook lidmaatschap van een vakbond onder valt?
Iedere Europese luchtvaartmaatschappij dient zich te houden aan de relevante arbeidswet- en regelgeving van het land van vestiging. In het geval van Ryanair is de Ierse toezichthouder primair verantwoordelijk voor het toezicht aangezien Ryanair geen vestiging heeft in Nederland. Alleen bedrijven die in Nederland zijn gevestigd, zijn gehouden aan de Nederlandse arbeidswetgeving. De Inspectie SZW ziet daarbij toe op de naleving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. De cao-partijen zijn verantwoordelijk voor de naleving van de vigerende cao. Het recht zich te organiseren en het recht collectief te onderhandelen is vastgelegd in ILO-verdrag 98.
Volledigheidshalve verwijs ik u ook naar de beantwoording van eerdere Kamervragen op dit terrein in relatie tot Ryanair (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 3006).
Stopzetten van toeslagen voor dak- en thuislozen |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre wordt door de Belastingdienst gecontroleerd of het gaat om dak- of thuislozen wanneer toeslagen worden stopgezet vanwege het feit dat meerdere van hen hetzelfde postadres gebruiken?
Sec het feit dat er door meerdere personen gebruik wordt gemaakt van hetzelfde postadres is geen criterium om toeslagen stop te zetten. Ook als het gaat om dak- of thuislozen is dit geen reden om de toeslag stop te zetten.
Toeslagen kunnen worden gestopt als er gerede twijfel is over de juistheid van het adresgegeven, als er een adresgegeven ontbreekt of als aan één van de andere voorwaarden niet wordt voldaan.
Met het oog op risicoselectie is er wel een probleem geweest bij de toekenning van de zorgtoeslag aan burgers die voorheen een huisadres hadden en nu een wijziging doorgaven naar een postadres. Deze groep had met het oog op risicoselectie handmatig behandeld moeten worden en niet automatisch als niet toeslaggerechtigd moeten worden bestempeld. Dit probleem is ook als verstoring op de website van de Belastingdienst gemeld.
Dit probleem is dus niet verbonden aan het dak- en thuisloos worden of aan het hebben van een postadres, maar aan het in zijn algemeenheid wijzigen van een huisadres naar een postadres. Burgers die hierover contact hebben opgenomen met Belastingdienst/Toeslagen hebben inmiddels een nieuwe beschikking ontvangen. De burgers die geen contact hebben opgenomen, maar bij wie dit probleem na analyse is geconstateerd en die wel zorgverzekerd zijn, ontvangen een nieuwe beschikking.
Kunt u aangeven of het is voorgekomen dat toeslagen van dak- en thuislozen zijn stopgezet vanwege het feit dat meerdere van hen hetzelfde postadres gebruiken? Hoe vaak is dit voorgekomen en om hoeveel mensen gaat het?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat daklozen, wanneer zij aan de voorwaarden voldoen, niet mogen worden uitgesloten van toeslagen puur omdat meerdere daklozen de post op hetzelfde adres ontvangen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat daklozen vaak niet de financiële ruimte hebben om hun toeslagen te kunnen missen en dat moet worden voorkomen dat zij deze ondersteuning – al dan niet tijdelijk – niet krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dak- en thuislozen niet worden uitgesloten van toeslagen omdat zij met meerdere personen hetzelfde postadres gebruiken?
Zie antwoord vraag 1.
De verkoop van het Paleis van Justitie in Amsterdam |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten om welke redenen M7 Development is gekozen als koper? In welke mate speelde de hoogte van het bod een doorslaggevende rol?1
M7 Development BV heeft van alle biedende partijen de meest gunstige bieding gedaan. De bieding was zonder voorwaarden ten aanzien van de ruimtelijke ordeningsaspecten en slechts een kortdurende voorwaarde ten aanzien van de financiële aspecten. Daarbij bood M7 Development BV ruimschoots de hoogste prijs.
Heeft u op enig moment overwogen om voor een andere kopende partij te kiezen? Kunt u dit toelichten?
Nee. De verkoopprocedure zoals hierboven beschreven laat daar ook geen ruimte voor.
Kunt u, al dan niet via vertrouwelijke terinzagelegging, aangeven om welke redenen de andere acht biedingen allemaal afvielen?
De biedingen zijn gerangschikt op voorwaardelijkheid en uiteraard geboden geldbedrag. De verkoopopbrengst voor de Staat is € 61.320.755,00. Bij vraag 1 heb ik aangegeven waarom de bieding van M7 Development BV het beste was. Gedane biedingen zijn commercieel vertrouwelijk en openbaarmaking zou de economische belangen en privacy van derden kunnen schaden.
Waarom heeft u de wens van de gemeente Amsterdam genegeerd en gekozen voor de partij die bij de gemeente als minst gewenst uit de bus kwam? Bent u zich ervan bewust dat deze verschillen van inzicht over de bestemming van het pand tussen gemeente, Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en koper kan leiden tot jarenlang juridisch gedoe en leegstand? Waarom kiest u dan toch voor deze kopende partij?
Het biedboek, dat in samenspraak met de gemeente Amsterdam is opgesteld geeft inzicht in de beoogde bestemming. De ruimtelijke ordeningsaspecten zijn van belang in het beoordelingsproces van de biedingen. In het biedboek is opgenomen dat partijen voorwaardelijke biedingen mochten doen waarbij alleen ruimtelijke ordening (acceptatie van de plannen door de gemeente) en financieringsvoorwaarden opgenomen mochten worden. In het geval van een voorwaardelijk beding op ruimtelijke ordeningsaspecten, is de (indicatieve) planbeoordeling van de gemeente meegewogen. Echter, M7 Development BV heeft ten aanzien van ruimtelijke ordeningsaspecten een onvoorwaardelijke bieding gedaan. Als gevolg van de onvoorwaardelijkheid van de bieding, kan en mag (overeenkomstig het biedboek) er niet getoetst worden op de haalbaarheid van de plannen. Derhalve is de door de gemeente uitgevoerde (indicatieve) planbeoordeling vooral relevant voor de bieder om te bepalen of een onvoorwaardelijke bieding verstandig is. Een kwalitatieve beoordeling van de plannen van gegadigden is als onderdeel van de verkoop niet aan de orde. Het gemeentelijke ruimtelijke ordeningstraject dient haar volledige publiekrechtelijke beloop nog te krijgen en speelt zich af tussen de gemeente en de kopende partij. De koper heeft in dit verband verklaard zich uiteraard volledig te zullen schikken in het ruimtelijke ordeningsproces zoals de gemeente Amsterdam dit voor zich ziet.
Van welke toekomstige bestemming is het Rijks Vastgoed Bedrijf (RVB) uitgegaan en in hoeverre komt die bestemming overeen met het lokale beleid van de gemeente Amsterdam en de specifieke eisen die de gemeente heeft vastgelegd in beleid over deze locatie?
Gegeven de betrokkenheid van de gemeente Amsterdam bij het opstellen van het biedboek stelt dit zeker dat alle kopende partijen duidelijkheid hebben ten aanzien van het gemeentelijke beleid in deze.
Klopt het dat alleen de laatste twee overgebleven partijen een bibob-screening2 hebben ondergaan, en wel onder druk van de gemeente? Zo ja, waarom alleen deze twee? Zo nee, hoeveel dan wel en waarom niet allemaal?
De procedure in het biedboek voorziet in een Bibob-toetsing van de beste twee biedingen. Het is niet zinvol om een Bibob-toets uit te voeren met een partij waarvan de bieding van dien aard is, dat er geen transactie zal plaatsvinden. Derhalve is het aantal toetsingen beperkt tot twee.
Klopt het dat de RVB alleen de kopende partij via bibob wilde toetsen? Waarom? Is dit niet raar omdat de RVB daarmee de schijn wekt dat ze belang hebben bij een positieve uitkomst? Is het staand beleid dat de RVB alleen bij de kopende partij een bibob-toets wil uitvoeren? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 6. In aanvulling daarop wijs ik u erop dat de Bibob-toets wordt uitgevoerd door het landelijk bureau Bibob dat bij het Ministerie van VenJ is ondergebracht. De toets vindt volledig onafhankelijk plaats. Het Rijksvastgoedbedrijf kan daar geen invloed op uitoefenen en verneemt alleen de uitslag van de Bibob-toets.
Kunt u aangeven hoe uitgebreid de bibob-screening is geweest, waarom die pas later in het traject is toegepast, welke relatie er ligt met de afkoop van strafvervolging door de kopende partij in de zaak Hooijmaaijers, hoe het kan dat een van corruptie verdachte persoon een dergelijk groot pand kan kopen van de rijksoverheid en in hoeverre de screening afweek van wat de gemeente Amsterdam normaal gesproken verlangt bij dergelijke grote vastgoedtransacties?
De screening door het landelijk Bureau Bibob is gestart direct nadat de biedingen zijn beoordeeld en dus niet later in het traject. De Bibob-regelgeving is toegepast en in hoeverre Amsterdam aanvullende eisen stelt is mij niet bekend.
Op de gegevens, verkregen krachtens de Wet Bibob en daarop te baseren advies van het Landelijk Bureau Bibob berust, gelet op art. 28, tweede lid, van de Wet Bibob, een geheimhoudingsplicht. Ik zal dus niet op de specifieke inhoud van deze zaak ingaan. In algemene zin kan ik wel aangeven dat verdenkingen die met een transactie zijn afgedaan bij beoordelingen op grond van de Wet Bibob betrokken worden. Als er sprake is van een transactie is in beginsel sprake van in Bibob-termen een «ernstig vermoeden» ten aanzien van het feit waarvoor een schikking is getroffen. Dit «ernstige vermoeden» kan worden betrokken bij de beoordeling van het gevaar. Dit leidt niet per definitie tot de conclusie dat er sprake is van een «ernstig gevaar». Op grond van de Wet Bibob zijn namelijk bijvoorbeeld ook het aantal van de (vermoedelijk) gepleegde strafbare feiten en de grootte van het daarmee verkregen voordeel van belang.
Zitten er kettingbedingen in het koopcontract? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Een doorverkoop is te allen tijde mogelijk, echter in dit specifieke geval is hiervoor toestemming van de Staat nodig. In artikel 27 van de koopovereenkomst is opgenomen dat voor vervreemding door koper binnen een termijn van 15 jaar na overdrachtsdatum toestemming van de Staat vereist is. De enige voorwaarde voor het verlenen van deze toestemming door de Staat bij doorverkoop door M7 Development BV aan een nieuwe eigenaar is een positief integriteitsrapport. De Staat moet deze toestemming verlenen, tenzij er redenen zijn die zich hier, op redelijke gronden, tegen verzetten. In lijn met de mogelijkheden die de koopovereenkomst biedt, heeft M7 Development bij de Staat een verzoek ingediend tot doorverkoop aan CTF Amsterdam BV, een dochteronderneming van CTF Coöperatief UA. Bij deze doorverkoop is dezelfde koopprijs gehanteerd en is zichtbaar in de openbare registers (Kadaster). De Staat heeft dus in eerste instantie gegund aan M7 Development BV, mede op basis van een volledig Bibob-onderzoek en is dus geen rechtstreekse contractspartner in deze doorverkooptransactie. Zij verleent slechts haar goedkeuring met betrekking tot de integriteitscontrole van de opvolgende eigenaar. Eén en ander zoals de Staat contractueel verplicht is te handelen.
Wanneer is het koopcontract onomkeerbaar? Is het technisch mogelijk de koop uit te stellen totdat de Kamer gelegenheid heeft om met u van gedachten te wisselen over deze verkoop? Zo ja, bent u daartoe bereid?
Op 22 juni 2015 heeft de gunning plaatsgevonden en daarmee was in juridische zin de koop reeds gesloten. Immers er was sprake van aanvaarding van de bieding. Ter bevestiging hiervan is op 7 juli 2015 de koopovereenkomst tussen partijen getekend. Op 29 juli is de akte bij de notaris gepasseerd en op 30 juli jl. heeft het Kadaster de akte openbaar gemaakt.
Het bericht “Vrouwen en meisjes in Zuid-Sudan verkracht en levend verbrand” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrouwen en meisjes in Zuid-Sudan verkracht en levend verbrand»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het VN-rapport dat melding maakt van ernstige mensenrechtenschendingen – waaronder het ontvoeren, verkrachten en levend verbranden van vrouwen en meisjes – door het regeringsleger?
Het kabinet is geschokt door de bevindingen van het rapport. De beschreven gewelddadigheden getuigen van een ongekende wreedheid en interetnische haat. Met name het geweld tegen vrouwen en meisjes heeft verschrikkelijke vormen aangenomen.
Sinds het uitbreken van het conflict in december 2013 zijn vele burgerslachtoffers gevallen als gevolg van de onderlinge strijd tussen regering en gewapende oppositie. Ook eerder beschreven rapporten mensenrechtenschendingen door beide partijen. Dit rapport bevat aanwijzingen dat het regeringsleger en daaraan gelieerde milities zich schuldig hebben gemaakt aan grove mensenrechtenschendingen, vaak gericht tegen vrouwen en kinderen. Het kabinet acht het dringend noodzakelijk dat deze misstanden worden onderzocht en dat de daders worden opgespoord en hun straf niet ontlopen.
Heeft u al stappen ondernomen tegen de Zuid-Soedanese regering? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Direct na het uitkomen van het rapport uitten de Heads of Mission (HoMs) van de EU en van de VS, Canada, Noorwegen en Zwitserland in Juba hun afschuw en riepen zij de partijen met klem op de mensenrechtenschendingen te stoppen. Ook deden zij een klemmend beroep op de regering om onderzoek te doen naar de gebeurtenissen in Unity en om UNMISS onbeperkte toegang te verlenen tot de gebieden waar de schendingen hebben plaatsgevonden. In een gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken, Benjamin Barnaba Marial, onderstreepten de HoM’s nog eens hun zorgen n.a.v. het rapport. De EU partners en anderen roepen in de regelmatige dialoog met de overheid op onderzoek te doen naar deze misstanden en vragen dringend het voornemen van de regering dit onderzoek te ondernemen direct uit te voeren.
In een resolutie van 2 juli veroordeelde de VN-Mensenrechtenraad nadrukkelijk de mensenrechtenschendingen en schendingen van het internationaal humanitair recht. De resolutie won aan gewicht omdat de gehele Afrikaanse Groep ermee instemde. Nederland heeft intensief meegewerkt aan deze resolutie. Een belangrijk element is het verzoek aan het Kantoor van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens OHCHR om nader onderzoek te doen naar de gebeurtenissen, daarover spoedig te rapporteren en met aanbevelingen te komen om de mensenrechtensituatie te verbeteren. Nu UNMISS op basis van interviews met overlevenden en ooggetuigen grove mensenrechtenschendingen heeft geconstateerd, is het van belang dat deze nader worden onderzocht door OHCHR.
Bent u bereid om persoonsgerichte sancties in te stellen voor degenen die verantwoordelijk zijn voor deze mensenrechtenschendingen? Zo ja, bent u van plan om dit gezamenlijk met andere EU-landen te doen? Zo nee, waarom niet?
Juist omdat Nederland erop aandrong stelde de EU in juli 2014 sancties in tegen twee militaire leiders vanwege hun betrokkenheid bij gewelddadigheden. Nederland is in beginsel voor persoonsgerichte sancties tegen militaire leiders die verantwoordelijk zijn voor de mensenrechtenschendingen die het UNMISS rapport beschrijft. Het is van belang dat er zo spoedig mogelijk nader onderzoek komt naar de gebeurtenissen en dat de daders van deze schendingen worden geïdentificeerd. Als blijkt dat ook de politieke leiders van de strijdende partijen verantwoordelijk kunnen worden gehouden, dan kan dit leiden tot uitbreiding van de namenlijst.
De VN-Veiligheidsraad besloot afgelopen 1 juli persoonsgerichte sancties (reisrestricties en het bevriezen van financiële tegoeden) op te leggen tegen zes militaire leiders, drie van het regeringsleger SPLA en drie van de gewapende oppositie SPLA-IO. Mede op aandringen van Nederland had de EU al eerder persoonsgerichte sancties ingesteld tegen twee van deze militaire leiders. De EU werkt op dit moment de VN-sancties uit in het EU-sanctieregime.
Gezien de mogelijkheid dat sommige vrouwen en meisjes zwanger kunnen zijn geworden door de verkrachting, vindt u dat geen enkele vrouw gedwongen zou moeten worden om het kind van haar verkrachter te baren en op te voeden?
Het Nederlandse standpunt is dat alle vrouwen en meisjes zelf moeten kunnen beslissen over het afbreken van hun zwangerschap. En dat zij die het besluit nemen ook toegang moeten hebben tot veilige abortusdienstverlening en goede kwalitatieve dienstverlening voor seksuele en reproductieve gezondheid. Daarnaast vindt het kabinet dat alle vrouwen en meisjes die verkracht zijn toegang moeten hebben tot medische en psychosociale zorg.
Bent u van plan om in lijn met artikel 3 van de Geneefse Conventie en de Veiligheidsraad Resoluties 2106 en 2122 u ervoor in te zetten dat vrouwen en meisjes die zijn verkracht en bezwangerd door het regeringsleger toegang krijgen tot alle noodzakelijke medische zorg, inclusief de toegang tot veilige abortus? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet meent dat verkrachte vrouwen en meisjes in oorlogsgebieden recht hebben op noodzakelijke medische zorg van goede kwaliteit, inclusief veilige afbreking van zwangerschappen. Daarnaast meent het kabinet dat de oorlogsrechtelijke plicht tot noodzakelijke medische zorg ook het aanbieden van abortus aan slachtoffers van verkrachting kan omvatten.
Zoals eerder aangegeven in de kamerbrief «Nederlandse inzet in Zuid-Sudan» van 8 mei 2015 is de Nederlandse ambassade in Juba in overleg met een gespecialiseerde NGO om te komen tot additionele steun voor de bescherming van vrouwen binnen en buiten de UNMISS Protection of Civilians (PoC) sites. Nederland geeft op dit moment al steun aan humanitaire organisaties zoals ICRC die in Zuid-Sudan aandacht besteden aan sexual and gender based violence.
In algemene zin benadrukt Nederland in de assemblee van de Wereldgezondheidsorganisatie WHO steeds het belang van kwalitatief goede dienstverlening voor seksuele en reproductieve gezondheid, inclusief het beëindigen van zwangerschappen, ook voor zwangere vrouwen na een verkrachting. Ook het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties UNFPA is voor dienstverlening op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid een belangrijke partner. UNFPA zet zich in voor essentiële zorg voor seksuele en reproductieve gezondheid in humanitaire hulp en crisissituaties. Daarnaast bouwt UNFPA capaciteit op samen met zijn partners om het basispakket, Minimum Initial Service Package (MISP) for Reproductive Health,te implementeren in humanitaire hulpsituaties. Nederland zal de kwetsbaarheid van vrouwen en kinderen in conflictsituaties en rampen onder de aandacht brengen tijdens de World Humanitarian Summit in mei 2016.
Daarnaast werkt het kabinet aan nieuwe partnerschappen met Nederlandse en internationale NGO’s op het terrein van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. In die partnerschappen zal Nederland extra inzetten op goede dienstverlening voor veilige abortus in het algemeen, inclusief in conflict- en humanitaire situaties. Tevens zal Nederland met deze partners optrekken in lobby en pleitbezorging voor deze onderwerpen.
Mogelijke vakantievluchten vanaf vliegveld Seppe |
|
Henk Leenders (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «CDA Brabant: Breda Airport kan deel problemen Eindhoven Airport oplossen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het idee om in de toekomst commerciële vluchten vanaf Eindhoven Airport over te hevelen naar Breda International Airport?
In de Luchtvaartnota is onderscheid gemaakt tussen luchthavens van nationale betekenis en luchthavens van regionale betekenis. De positie van luchthavens van nationale betekenis is gerelateerd aan de aanwezigheid van infrastructuur en faciliteiten om groot commercieel handelsverkeer te kunnen accommoderen. In de Luchtvaartnota is verder aangegeven dat de luchthavens van nationale betekenis voor het Rijk van belang zijn omdat zij de internationale bereikbaarheid van Nederland verbeteren en meer specifiek die van stedelijke netwerken.
De luchthaven Breda International Airport (Seppe) is een luchthaven van regionale betekenis, waarvoor de provincie Noord-Brabant bevoegd gezag is. De luchthaven heeft niet de infrastructuur en faciliteiten om groot commercieel handelsverkeer te kunnen accommoderen. Er is in de Luchtvaartnota ook geen rol voor de luchthaven voorzien voor het accommoderen van groot handelsverkeer. Daar is dan ook geen sprake van.
In het artikel uit BN DeStem waarnaar wordt verwezen gaat het vooral om de vraag of Breda International Airport een deel van het kleine verkeer (general aviation) van Eindhoven Airport kan overnemen. Het is in eerste instantie aan marktpartijen (general aviationsector in overleg met de luchthaven) om een dergelijke keuze te maken en te bezien of het gebruik past binnen de kaders van het vigerende luchthavenbesluit. Als een wijziging van het luchthavenbesluit aan de orde zou zijn, dan is de provincie het bevoegd gezag voor het realiseren van die wijziging. Het Rijk heeft daarin geen rol.
Deelt u de mening dat het niet aan de orde is om Breda International Airport te transformeren tot regionale luchthaven van nationaal belang?
Ja. Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat er in het kader van de luchtvaartvisie geen noodzaak is voor het ontwikkelen van Breda International Airport tot burgerluchthaven?
Ja. Zie antwoord op vraag 2.
Heeft u signalen dat de luchthavendirectie de intentie heeft om dit vliegveld te ontwikkelen tot burgerluchthaven?
De luchthaven is een bestaande burgerluchthaven (van regionale betekenis). Er zijn bij het Rijk geen plannen van de luchthaven bekend om op de luchthaven groot handelsverkeer te gaan accommoderen.
Het bericht dat slachtoffers van geweld te lang moeten wachten op hulp in Gelderland |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel dat slachtoffers van geweld te lang moeten wachten op hulp in Gelderland?1
Het is onwenselijk dat slachtoffers van geweld in huiselijke kring te lang moeten wachten voordat de Veilig Thuis-organisatie (VT-organisatie) de melding in behandeling neemt. Van het allergrootste belang is dat kinderen en andere potentiële slachtoffers geen acuut veiligheidsrisico lopen.
Van de VNG heb ik begrepen dat de betrokken gemeenten in de regio Gelderland Zuid inmiddels maatregelen hebben genomen om de problematiek aan te pakken. Veilig Thuis Gelderland Zuid heeft tijdelijk extra personeel aangetrokken. Daarnaast bekijken de gemeenten en Veilig Thuis hoe de situatie structureel verbeterd kan worden. De coördinerende gemeente Nijmegen houdt de vinger aan de pols, zo geeft men aan, door zich wekelijks te informeren over de ontwikkeling van de wachttijden.
Hoe verklaart u dat er in het hele land een toename van het aantal meldingen bij de meldpunten Veilig Thuis is, zoals uit het artikel blijkt?
De VNG signaleert dat vanaf de start van de VT-organisaties, deze te maken hebben met een stijging van het aantal meldingen van gemiddeld 20%. Ook het aantal adviesvragen is gestegen. Er is nog geen onderzoek gedaan naar de oorzaak van deze stijging, maar een aantal redenen zou deze stijging kunnen verklaren. Ten eerste zijn in januari – gelijk met de start van Veilig Thuis (op 1-1-2015) – ook weer de spotjes van de publiekscampagne «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor» op radio en TV uitgezonden. Daarin is het nieuwe gratis landelijke telefoonnummer 0800–2000 bekend gemaakt. Dit nummer levert een verbeterde dienstverlening omdat 24/7 een deskundige medewerker bereikbaar is. Een tweede reden zou kunnen zijn dat betrokkenen, familieleden, maar wellicht ook een aantal professionals liever een organisatie bellen met de naam «Veilig Thuis» dan een organisatie die ook in haar naam direct verwijst naar kindermishandeling of huiselijk geweld, zoals dat voor 1 januari 2015 het geval was. Een derde reden kan zijn dat sinds 1
Welke consequenties hebben de lange wachttijden voor de kinderen en de gezinnen?
Voor mij is het cruciaal dat kinderen en andere slachtoffers van mishandeling geen acuut veiligheidsrisico lopen. Dat risico wordt geminimaliseerd door de triage die de VT-organisaties bij elke melding uitvoeren. Het doel van triage is dat de VT-organisatie op basis van de inhoud van de melding en op basis van een veiligheidstaxatie tot een besluit komt over de noodzakelijke vervolgstappen naar aanleiding van de melding. In de triage worden meldingen onderscheiden in urgent en minder urgent en ook wordt gekeken of de VT-organisatie de vervolgstappen zelf gaat zetten, of de meldingen doorgeleidt naar organisaties voor zorg- en hulpverlening.
Bij geen van de VT-organisaties, ook niet in de regio Gelderland Zuid, zijn er – zo geeft de VNG aan – wachttijden voor de triage van de meldingen. Urgente meldingen worden in alle situaties onmiddellijk in behandeling genomen.
Wel zijn er langere doorlooptijden voor meldingen die als minder urgent worden beoordeeld. De termijnen voor de behandeling van melding en onderzoek zijn opgenomen in hoofdstuk 4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en worden door professionals beschouwd als voor het slachtoffer aanvaardbare normen. Deze zijn voor het afhandelen van een melding maximaal vijf dagen en voor het afronden van een onderzoek maximaal tien weken. Het is nog niet bekend of deze termijnen worden overschreden. Dat inzicht – voor zover het kindermishandeling betreft – verwacht ik uiterlijk aan eind van het jaar te krijgen, wanneer het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de beleidsinformatie van de VT-organisaties publiceert. Via de voortgangsrapportage Geweld in afhankelijkheidsrelaties zal ik u hierover informeren.
Bent u voornemens om meer budget beschikbaar te stellen voor de meldpunten Veilig Thuis nu zij meer aanvragen voor hulp binnenkrijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ben ik niet van plan. De organisatie van het Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld (AMHK=Veilig Thuis-organisatie) is een aan de gemeenten opgedragen wettelijke taak in de Wmo 2015. Gemeenten beschikken over het instrumentarium en de middelen om tot een goede wetsuitvoering te komen. Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het oplossen van (te) lange doorlooptijden van meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling en het onderzoek hiernaar. De VNG verwacht dat de langere doorlooptijden een tijdelijk karakter hebben. Alle VT-organisaties geven namelijk aan dat de hoge werkdruk ook het gevolg is van de cultuuromslag die in de nieuwe VT-organisaties tot stand moet komen, namelijk de integrale aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld. Bovendien zijn ook de samenwerkingspartners van de VT-organisaties in transitie, zo zijn in veel gemeenten nieuwe wijkteams opgezet met verschillende taken, expertises en bevoegdheden. Het kost tijd om met deze nieuwe partners samenwerkingsafspraken te maken. De VNG heeft inmiddels een handreiking gemaakt voor gemeenten en VT-organisaties over hoe langere doorlooptijden het beste kunnen worden aangepakt.
Welke (aanvullende) maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat kinderen en gezinnen niet onnodig lang op hulp moeten wachten?
Vanwege het grote belang voor de veiligheid van kinderen volg ik nauwlettend, samen met de VNG, het werk van de VT-organisaties. Ik financier samen met de Staatssecretaris van VenJ het VNG-ondersteuningsprogramma Veilig Thuis. Dit programma volgt de ontwikkelingen in de regio’s op de voet en het helpt de VT-organisaties en de gemeenten in de opbouw en doorontwikkeling van Veilig Thuis. Het programma ondersteunt regio’s die te kampen hebben met langere doorlooptijden bij de analyse van de knelpunten en het snel vinden van oplossingen.
In juni 2015 zijn mijn ambtenaren samen met die van mijn collega van VenJ en met de VNG gestart met een ronde langs alle VT-organisaties. Ons doel is om de praktijk van de VT-organisatie goed te leren kennen en inzicht te krijgen in de successen en knelpunten van Veilig Thuis, inclusief de aansturing door de gemeenten in de regio. Na afloop van deze ronde, naar verwachting eind 2015, zal ik samen met de Staatssecretaris van VenJ, de bestuurlijk verantwoordelijke wethouders voor Veilig Thuis uitnodigen voor een gesprek over de praktijk van Veilig Thuis. Daarin zullen zeker de stijging van het aantal meldingen en de doorlooptijden voor melding en onderzoek aan de orde komen.
Tot slot zijn op grond van de Wmo 2015 de Inspectie voor de Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg aangewezen om toezicht te houden op de AMHK’s. Dus via die weg wordt de kwaliteit van het werk van de VT-organisaties gecontroleerd.
Het krantenartikel waarnaar in uw vragen wordt verwezen, gaat overigens over wachttijden bij de VT-organisaties, niet bij hulpverlenende instanties. VT-organisaties geven advies aan omstanders, slachtoffers en professionals, nemen meldingen in ontvangst en doen onderzoek naar huiselijk geweld en kindermishandeling. De VT-organisaties maken een veiligheidsplan en een hulpverleningsplan en op basis hiervan geleiden zij door naar hulpverlenende instanties. Zij zijn daarmee geen formele toegangspoort tot hulpverlening; slachtoffers kunnen immers ook altijd zelf hulp zoeken bij hulpverlenende organisaties zoals de huisarts, maatschappelijk werk en de vrouwenopvang. Ze zijn voor die hulp niet afhankelijk van de VT-organisatie.
Wat gaat u als stelselverantwoordelijke doen om de wachttijden voor de meldpunten Veilig Thuis, waarop volgens het artikel geen zicht is, beter in beeld te krijgen?
In mijn antwoord op vraag 3 ben ik ingegaan op de beleidsinformatie die de VT-organisaties op basis van artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 (het informatieprotocol Veilig Thuis), dienen aan te leveren bij het CBS. Hierin zijn ook de doorlooptijden voor melding en onderzoek opgenomen. Ook in de voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties van 15 juni jl ben ik hier op ingegaan2.
Illegale vogelvangst in Nederland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Een puttertje voor China», over het illegaal vangen van wilde vogels voor handel met vogelverzamelaars in Azië?1
Ja.
Bent u van plan om fraude, waarbij wordt gedaan alsof wilde vogels in gevangenschap zijn geboren, tegen te gaan? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Mijn inzet is erop gericht de wildvang van inheemse vogels te bestrijden. Daartoe heb ik reeds een aantal maatregelen genomen. Zo wordt toegezien op het fokken van beschermde vogels, onder meer door de uitgifte van ringen door de Vogelbonden digitaal te laten regisseren door RVO.nl. Dat maakt het eenvoudiger om de handhaving in het buitengebied te versterken.
Voorts verwijs ik naar de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie en mij van 14 oktober 2014 over de handhaving van de natuurregelgeving in het buitengebied (Kamerstuk 28 684, nr. 422) en de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 17 april 2015 over het evaluatierapport van het opleidingsprogramma voor buitengewoonopsporingsambtenaren milieu (Kamerstuk 28 648, nr. 439).
Welke maatregelen neemt u en bent u van plan te nemen om deze vorm van wildlife crime in Nederland hard aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er te weinig toezicht is in het buitengebied? Ziet u aanleiding en mogelijkheden om toezicht en handhaving te intensiveren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Door de huidige inzet en de lopende initiatieven voor verdere verbetering kan het toezicht en handhaving in het buitengebied nu en in de toekomst op voldoende niveau plaatsvinden.
Is het waar dat er een gebrek aan kennis en ervaring is bij opsporingsambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Zo ja, hoe werkt u aan een beter kennisniveau en hoe gaat u voorkomen dat kennis en expertise bij de opsporingsambtenaren verloren gaat? Zo nee, hoe verklaart u het door Jaap Reijngoud, oud opsporingsambtenaar en adviseur illegale dierenhandel, geconstateerde gebrekkige toezicht en de gebrekkige handhavingsaanpak?
Naar mijn oordeel is er bij de opsporingsambtenaren van de NVWA geen gebrek aan kennis en ervaring. De in het krantenartikel gedane uitlatingen van de heer Reijngoud wil ik voor zijn rekening laten. Ik wijs er echter wel op dat deze in het betreffende artikel niet zegt dat er een gebrek is aan kennis en ervaring bij opsporingsambtenaren van de NVWA.
De aanhoudende onrust in Schilderswijk |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Sfeer bij bureau Schilderswijk in Den Haag grimmig?1
Ja.
Deelt u de afschuw over zowel de vreselijke dood van het slachtoffer als de aanhoudende rellen in de Haagse Schilderswijk, waarbij vandalen zich schuldig maken aan bedreiging, brandstichting, vernieling, roof, antisemitisme en zelfs plundering?
Het is zeer treurig dat de heer Henriquez is overleden. Ik betuig mijn medeleven aan de nabestaanden. Het overlijden van de heer Henriquez heeft veel emotionele reacties opgeroepen. Dat mensen deze emoties wilden uiten is begrijpelijk.
Dat een aantal relschoppers misbruik heeft gemaakt van de situatie door geweld te gebruiken, vernielingen aan te richten en winkels te plunderen, keur ik echter ten zeerste af.
Bent u bereid, in navolging van de familie van het slachtoffer, u uit te spreken tegen de racisme-beschuldiging aan het adres van de politie?
De Rijksrecherche onderzoekt bij het overlijden van een arrestant alle gebeurtenissen vanaf de eerste melding tot en met het overlijden. Zo ontstaat een zo volledig mogelijk beeld van alle omstandigheden die een rol zouden kunnen hebben gespeeld. Nu het onderzoek nog in volle gang is, kan ik hierover geen uitspraken doen.
In zijn algemeenheid kan ik uw Kamer melden dat in onderzoeksrapporten geen aanwijzingen zijn gevonden voor stelselmatig discriminerende profilering door de Nederlandse politie. Ook de Nationale ombudsman is in 2014 tot de conclusie gekomen dat het beeld dat agenten in de Schilderswijk structureel discrimineren en disproportioneel geweld gebruiken niet door onderzoek wordt bevestigd.
Hoeveel relschoppers zijn er in totaal opgepakt, wat is de totale schade en welke stappen zult u zetten om de schade en gemaakte kosten te verhalen op de daders?
Sinds de ongeregeldheden in de Schilderswijk zijn tot en met dinsdag 7 juli 246 verdachten aangehouden. Aangezien het onderzoek naar de geweldplegingen nog in volle gang is, kan het aantal aangehouden verdachten verder oplopen. De gemeente Den Haag geeft aan dat de schade in de openbare ruimte voor zover bekend € 77.600 bedraagt. Momenteel wordt gekeken naar mogelijkheden om de schade op de daders te verhalen.
Ik heb geen overzicht van schade aan particulier bezit. De afhandeling van particuliere schade loopt enerzijds via verzekeringsmaatschappijen. Ik heb geen zicht op bedragen die bij deze maatschappijen zijn geclaimd of door hen zijn uitgekeerd. Anderzijds kan geleden schade, strafrechtelijk of civiel, via de rechter verhaald worden op de veroorzaker van de schade. Hiervan heb ik op dit moment geen overzicht, onder meer omdat het strafrechtelijk onderzoek naar de geweldplegingen nog in volle gang is.
Wat is de reden dat de burgemeester opnieuw faalt in het handhaven van de orde in de stad?
Ik deel de analyse niet dat de burgemeester (opnieuw) zou hebben gefaald. De burgemeester is in dit geval het bevoegd gezag en hij heeft die maatregelen genomen die noodzakelijk waren om de openbare orde in zijn stad te handhaven.
Bent u bereid, indien de onrust blijft bestaan, de burgemeester aan te sporen een avondklok in te stellen en – mocht dit nodig zijn – de marechaussee in te zetten?
Zie antwoord vraag 5.
De nieuw benoemde executive vice president van de holding |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van Air France/KLM over de nieuw benoemde executive vicepresident van de holding?1
Ja.
Ziet u deze benoeming als een versterking van de organisatie van het hoofdkantoor van de holding Air France/KLM in Parijs?
In mijn brief van 13 maart 2015 (Kamerstuk 31 936, nr. 262) heb ik de Kamer geïnformeerd over mijn overleg van 12 maart 2015 met onder andere de heer De Juniac, de president-directeur van Air France KLM, waarbij deze heeft bevestigd dat er geen verdere centralisatie van KLM-activiteiten en bedrijfsonderdelen naar de Air France KLM holding in Parijs zal plaatsvinden. Het gaat bij de benoeming van deze executive vice president om een benoeming die al voor 13 maart 2015 is afgesproken en nu is geformaliseerd.
Deelt u de mening dat deze versterking van de organisatie in Parijs haaks staat op uw brief van 13 maart 2015, waarin u stelt dat er geen verdere centralisatie van KLM-activiteiten naar het hoofdkantoor van de holding in Parijs plaats zal vinden?2
Zie antwoord vraag 2.
Is er vanuit het ministerie al contact geweest met de heer De Juniac, die het bovenstaande persoonlijk aan u had toegezegd?
Over specifiek deze benoeming is er vanuit mijn departement geen contact met de heer De Juniac geweest. Gezien het antwoord op de vragen 2 en 3 is daar ook geen aanleiding toe.
Wat gaat u ondernemen om deze salamitactiek vanuit de holding te stoppen?
Gezien de antwoorden op de vragen 2 en 3 is geen aanleiding om actie te ondernemen. De afspraken zoals in de brief van 13 maart gemeld, zijn helder.
Deelt u de mening dat het, deze benoeming van de holding overwegende, toch verstandig zou zijn om de mondelinge toezeggingen van de heer De Juniac aan u persoonlijk gedaan, op papier te zetten?
De afspraken uit het overleg met de heer De Juniac zijn vastgelegd in een gespreksverslag dat is ondertekend door de president-directeuren van Air France KLM en KLM en door mijzelf. Dit verslag is ook nog op 8 juni 2015 vertrouwelijk bij de Kamer ter inzage gelegd. Met dit gespreksverslag zijn de afspraken voldoende gedocumenteerd.
De overgangssituatie in de hybride Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Probeert u met de overgangssituatie, die u schetst in uw brief over de hybride WGA-markt, anticiperend en marktverstorend gedrag te voorkomen?1
Daarvoor is de overgangssituatie inderdaad bedoeld.
Klopt het dat werkgevers die op 1 juli 2015 (of eerder) zijn teruggekeerd naar het publieke bestel, na een aantal jaren van minimumpremie te hebben genoten, weer eigen risicodrager kunnen worden en zo de zogenaamde WGA-staartlast achterlaten? Zo ja, deelt u de mening dat dit een ongewenste situatie is? Welke oplossing ziet u voor deze situatie? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Het klopt dat werkgevers die op of voor 1 juli 2015 zijn teruggekeerd naar het UWV in de nieuwe situatie bij terugkeer naar eigenrisicodragerschap hun (publieke) staartlasten in het publieke bestel kunnen achterlaten. Dit maakt onderdeel uit van de aanpassingen in de wijze waarop WGA-lasten bij UWV gefinancierd worden. Het totale pakket zorgt voor een verbetering in de verhouding tussen publieke uitvoerder en private verzekeraars en draagt bij aan een meer evenwichtig hybride stelsel. Hierdoor zal de focus meer op re-integratie van zieke en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers gericht worden.
Veel van de werkgevers die nu bij UWV verzekerd zijn hebben, tot 2012, een toeslag op de publieke WGA-premie betaald (de rentehobbelopslag). De opbrengsten van de rentehobbelopslag (ca. 1,5 mld) is toegevoegd aan de reserve van de Werkhervattingskas. De publieke staartlasten van de werkgevers die weer voor eigenrisicodragerschap kiezen worden uit deze reserve gefinancierd. Er is inderdaad een aantal werkgevers dat na 2012 naar UWV is teruggekeerd en die daardoor niet meebetaald heeft aan de rentehobbelreserve. Ook voor deze werkgevers worden bij een keuze voor eigenrisicodragerschap de staartlasten uit de rentehobbelreserve gefinancierd.
Klopt het dat werkgevers zonder consequenties kunnen profiteren van de minimumpremie in 20162, omdat zij op 1 januari 2017 weer terug kunnen stappen naar het private bestel? Zo ja, deelt u de mening dat dit een ongewenste situatie is? Welke oplossing ziet u voor deze situatie? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Het klopt dat als de garantieverklaring van een werkgever van rechtswege eindigt, er nu geen minimale terugkeerperiode bij UWV geldt. Het gevolg is dat een werkgever die in 2016 terugkeert naar UWV op 1 januari 2017 weer voor eigenrisicodragerschap kan kiezen.
Om anticiperend en sterk marktverstorend gedrag te voorkomen geldt de nieuwe wijze van premiestelling en het achterlaten van publieke staartlasten per 1 januari 2017 ook voor alle werkgevers die na 1 juli 2015 publiek verzekerd zijn of worden of die na een periode van publieke verzekering eigenrisicodrager zijn geworden. Eén van de overwegingen voor deze overgangsperiode is het wegnemen van een overstapbelemmering en het daardoor in stand houden van de gewenste mobiliteit op de verzekeringsmarkt. Werkgevers die nu bij UWV verzekerd zijn, kunnen bij een overstap naar eigenrisicodragerschap na 1 juli 2015 vanaf 2017 profiteren van de gunstigere voorwaarden.
Een ongewenst effect van dit overgangsrecht ontstaat wanneer werkgevers, die nu eigenrisicodrager zijn en die niet aan de rentehobbelreserve hebben bijgedragen, in 2016 naar het UWV terugkeren en in 2017 weer voor eigenrisicodragerschap kiezen. Zij profiteren inderdaad één jaar van de lage (minimum) premie en kunnen in 2017 de (publieke) staartlasten van werknemers die in 2016 ziek zijn geworden in het publieke bestel achterlaten. Dit vind ik uiteraard een ongewenst effect.
Ik zie echter geen oplossing voor dit ongewenste en eenmalige effect. Om de geconstateerde onevenwichtigheid op de hybride markt op te lossen moet het UWV langere tijd met twee verschillende premiesystemen werken. Het invoeren van een systeem dat daarnaast nog gebaseerd is op de bijdrage die werkgevers aan de rentehobbelreserve hebben bijgedragen is complex en uitvoeringstechnisch niet haalbaar.
Ik heb van het Verbond van Verzekeraars3 begrepen dat de gekozen oplossing, ondanks dit eenmalige ongewenste effect, perspectief biedt op een effectiever WGA-stelsel.
Gemeente Kampen die weigert passend vervoer te regelen voor leerlingen met een beperking |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat de gemeente Kampen – ondanks een wettelijke verplichting – weigert om passend aangepast leerlingenvervoer te organiseren voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs?1
Ik kan uit de mij beschikbare informatie niet afleiden dat de gemeente Kampen weigert om passend aangepast leerlingenvervoer te organiseren voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs. De gemeente Kampen heeft voor de vaststelling van de verordening voor het leerlingenvervoer gebruik gemaakt van de modelverordening van de VNG. Uit een benchmark kwam volgens de gemeente naar voren dat Kampen een veel ruimhartiger toepassing aan de regeling gaf dan andere gemeenten. Daarop heeft de gemeente besloten meer in de pas te gaan lopen met andere gemeenten en het taxivervoer te beperken tot uitsluitend die gevallen waarbij dat echt nodig is. Dit wordt volgens de gemeente per geval bekeken en met de ouders besproken. Indien de ouders het niet eens zijn met het besluit van de gemeente kunnen zij daartegen in bezwaar en vervolgens in beroep gaan.
Wordt de wettelijke verplichting voldoende uitgevoerd door de gemeente Kampen, nu deze gemeente alle kinderen van het speciaal basisonderwijs per definitief geen aangepast vervoer meer geeft, maar slechts een vergoeding voor het openbaar verover, omdat de gemeente van mening is dat alle kinderen die naar het speciaal basisonderwijs gaan onder begeleiding kunnen reizen met het openbaar vervoer?2
Zoals uit mijn antwoord op vraag 1 blijkt, heb ik geen aanleiding te veronderstellen dat de gemeente Kampen haar wettelijke verplichtingen niet voldoende uitvoert.
Wat is de reden dat de gemeente Kampen wel aangepast leerlingenvervoer organiseert voor leerlingen van het speciaal onderwijs, maar niet voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs? Bent u van mening dat hierdoor rechtsongelijkheid ontstaat tussen ouders van leerlingen?
Zie het antwoord bij vraag 1.
Wat vindt u van het argument van de gemeente Kampen dat leerlingen van het speciaal basisonderwijs een beter uitstroomperspectief hebben dan leerlingen van het speciaal onderwijs en daarom geen aangepast vervoer nodig hebben? Is het uitstroomperspectief van leerlingen een juist criterium voor de toekenning van aangepast leerlingenvervoer?
De gemeente Kampen heeft aangegeven, conform de verordening leerlingenvervoer, aangepast vervoer alleen nog toe te kennen aan die leerlingen die het echt nodig hebben. Schooltype of uitstroomperspectief speelt daarbij geen rol.
Wordt in uw ogen de verordening van de gemeente Kampen voldoende nageleefd, waarin staat dat er per leerling een individuele afweging wordt gemaakt, maar in de praktijk per school een regeling gaat gelden?3
Zoals ik bij vraag 1 heb geantwoord, geeft de gemeente Kampen aan dat ze, conform de verordening, per leerling een individuele afweging maakt.
Bent u nog steeds van mening dat gemeenten de wettelijke plicht hebben om passend vervoer aan te bieden? Bent u van mening dat de gemeente Kampen passend vervoer biedt aan leerlingen die weliswaar soms fysiek in staat zijn om met het openbaar vervoer te reizen, echter niet zonder de benodigde begeleiding van een derde? Acht u het wenselijk dat ouders in de situatie worden geplaatst door de gemeente om ontslag te nemen van hun werk, om de benodigde begeleiding te bieden tijdens de reis naar school van hun kind?4
De onderwijswetgeving schrijft aan de gemeenten voor dat ze vervoer moeten aanbieden dat voor de leerling passend is. In eerste instantie ligt de verantwoordelijkheid voor eventuele begeleiding bij de ouders. Tot hoe ver de verantwoordelijkheid gaat is ter beslissing aan de gemeente en ter toetsing, uiteindelijk, aan de rechter.
Hoe verhoudt deze situatie zich tot de Wet op het primair onderwijs, waarin wordt gesteld dat er rekening wordt gehouden met de, van ouders redelijkerwijs te vergen inzet en dat erin wordt voorzien dat het vervoer plaats kan vinden op een wijze die voor de leerling passend is? Is er in uw ogen door de gemeente Kampen voldoende rekening gehouden met de «inzet die redelijkerwijs te vergen valt van de ouders»? Kunt u dit toelichten?5
Het oordeel of door de gemeente voldoende rekening wordt gehouden met de «inzet die redelijkerwijs te vergen valt van de ouders» is door de wetgever neergelegd bij de rechter.
Deelt u de mening dat in deze situaties geen sprake is van passend vervoer en dat de betreffende gemeente dus de wet overtreedt? Gaat u ingrijpen om deze gemeente aan de wettelijke verplichtingen te houden? Kunt u dit toelichten?
Zoals ik bij vraag 1 heb geantwoord geeft de gemeente Kampen aan conform de regelgeving per individueel geval te oordelen en is er dus geen sprake van overtreding van de wet. Of de gemeente de wet goed toepast is, zoals beantwoord bij vraag 7, een taak van de rechter.
Zijn er meer gemeenten die leerlingenvervoer weigeren voor leerlingen die dit wel nodig hebben? Om welke gemeenten gaat dit en kunt u cijfers geven over het aantal leerlingen dat geen indicatie meer heeft gekregen voor leerlingenvervoer? Zo nee, waarom niet?
De regeling voor het leerlingenvervoer is een naar de gemeenten gedecentraliseerde regeling. Ik heb daar geen gegevens over en mij zijn ook geen signalen bekend.
Ziet u mogelijkheden om het aanbestedingscircus voor het leerlingenvervoer af te schaffen en van het leerlingenvervoer een publieke voorziening te maken?
Nee, de nationale en internationale regels omtrent aanbesteding kunnen niet voor het leerlingenvervoer opzij worden gezet.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de mogelijkheid om scholen voor het speciaal (basis)onderwijs zelf het leerlingenvervoer te laten organiseren en hen hiervoor ook te bekostigen?
In mijn brief van 2 juli 2015, «Meer ruimte voor nieuwe scholen: naar een moderne interpretatie van artikel 23» (Kamerstuk 31 135, nr. 53), heb ik ook varianten opgenomen voor aanpassing van de regeling voor het leerlingenvervoer. Daar is onder meer bij opgenomen overheveling van het leerlingenvervoer naar de samenwerkingsverbanden. Naar deze overheveling is als uitvloeisel van het Bestuursakkoord 2011–2015 tussen de rijksoverheid en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor wat betreft het speciaal onderwijs, onderzoek gedaan door Sardes. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij de brief over de eerste voortgangsrapportage passend onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 93) aan de Kamer gezonden.
Deelt u de mening dat de school die het beste past bij de leerling leidend moet zijn voor de vergoeding van het leerlingenvervoer? Zo ja, bent u bereid dit wettelijk vast te leggen als recht?
Ik vind het huidige voorschrift van vervoer naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school toereikend en het meest objectief vast te stellen.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat voor het vervoer van leerlingen met een beperking naar het speciaal (basis)onderwijs alleen professionele chauffeurs ingezet, dus geen vrijwilligers? Op welke wijze geeft u chauffeurs voldoende instrumenten in handen om met deze bijzondere doelgroep om te gaan?
Van belang is niet zo zeer of de chauffeur professioneel dan wel vrijwilliger is, maar of de chauffeur adequaat met de te vervoeren doelgroep kan omgaan. Daarom doen veel gemeenten, vervoerders en scholen er al van alles aan om de chauffeurs zo goed mogelijk op de hoogte te brengen van de problematiek waarmee ze geconfronteerd kunnen worden bij het vervoer van leerlingen. Hieraan is ook veel aandacht besteed in de Handboeken leerlingenvervoer.
Het bericht ‘Verplicht archeologisch onderzoek’ |
|
Peter Oskam (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kosten graafwerk zijn voor de bewoner»?1
Ja.
Is het waar dat de genoemde bewoner in het artikel 60.000 euro moet betalen wegens archeologisch onderzoek in de bodem onder zijn voormalige pand? Is het voorts zo dat dit bedrag eigenlijk op 120.000 euro was bepaald maar de gemeente inmiddels de helft van de kosten voor haar rekening heeft genomen?
Ja.
Hoeveel bewoners in deze gemeente hebben als gevolg van de brand te maken met kosten wegens graafwerk voor archeologisch onderzoek? Kunt u nagaan welk bedrag deze bewoners (per persoon) kwijt zijn aan de graafwerkzaamheden?
Naar ik heb begrepen zijn er drie ondernemers direct getroffen door de brand. Het gaat om vergelijkbare bedragen.
Kunt u de reikwijdte van het begrip «verstoorder» in de regel «de verstoorder betaalt» zoals geformuleerd in de Wet Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) nader toelichten?
De regel «de verstoorder betaalt» is terug te voeren op het Verdrag van Valletta. maar staat als dusdanig niet in de Wet archeologische monumentenzorg. Het veroorzakersprincipe gaat er vanuit dat de initiatiefnemer die de bodem verstoort – en daarmee ook het bodemarchief verstoort – primair moet zorgdragen voor het behoud van de archeologische informatie door middel van archeologisch onderzoek. In de Wet op de archeologische monumentenzorg is dit verdragsuitgangspunt geïmplementeerd door een koppeling met de omgevingsvergunning. Een omgevingsvergunning is in de regel noodzakelijk voor een ruimtelijk initiatief als gevolg waarvan het bodemarchief verstoord zou kunnen worden. In het geval van Alkmaar gaat het om een omgevingsvergunning voor de (her)bouw van de door brand verwoeste panden. Het is aan de gemeente om de reikwijdte van het veroorzakersprincipe te bepalen middels de afweging die de gemeente maakt in het kader van de omgevingsvergunning.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat een gedupeerde van een woningbrand als «verstoorder» wordt aangemerkt bij het aanvragen van een vergunning voor de bouw van een nieuw huis? Kunt u zich voorstellen dat dit niet te billijken valt, met name en in de eerste plaats voor de bewoners zelf? Kunt u hier vanuit en/of door aanpassing van geldende wet- en regelgeving verandering in aanbrengen?
Ik heb uiteraard begrip voor de lastige situatie waarin gedupeerden in een dergelijk geval terecht kunnen komen. Echter, voor de bescherming van archeologische resten maakt het niet uit wat de aanleiding is van de bouwactiviteit die plaatsvindt. Wel kan de situatie aanleiding zijn voor de gemeente om een passende afweging te maken. Dit heeft er in het Alkmaarse voorbeeld toe geleid dat de kosten voor het archeologisch onderzoek zijn gehalveerd.
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de vragen van de leden Van Veen en Rudmer Heerema over dezelfde zaak, is het niet de Wet op de archeologische monumentenzorg die zelf direct beperkend werkt (kamerstuknummer 2015D27376). De wet biedt gemeenten de mogelijkheid om archeologische voorschriften aan een omgevingsvergunning te verbinden. Gemeenten moeten daarbij een afweging maken tussen archeologische belangen en andere belangen. Zij hebben voldoende ruimte om compenserende maatregelen te treffen.
Overigens staat in het artikel van de Volkskrant dat de wet zou verplichten om onderzoek te doen bij een verstoring die dieper gaat dan 30 centimeter. Dit is onjuist. Gemeenten bepalen in hun bestemmingsplannen welke diepte zij willen aanhouden.
Hoe oordeelt u de impasse die ontstaat wanneer de verzekeraar pas wil uitkeren als er een nieuw huis wordt gebouwd en de gedupeerde pas een nieuw huis kan bouwen als hij de archeologische kosten vergoed? Hoe zou dit opgelost kunnen worden volgens u?
Aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heb ik gevraagd een verkenning uit te voeren naar de handelwijze van verzekeraars in deze gevallen en mij hier voor 31 december 2015 over te rapporteren.
Zijn er volgens u nog andere mogelijkheden voor gedupeerden om de archeologische kosten vergoed te krijgen?
Ik ben op deze vraag uitgebreid ingegaan in mijn eerder aangehaalde beantwoording van de vragen van de leden Van Veen en Rudmer Heerema.
Kinderarbeid in Syrië |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Small hands heavy burden: how the Syria conflict is driving more children into the workforce»1 van Unicef en Save the Children?
Ja.
Klopt het bericht dat in driekwart van de Syrische gezinnen kinderen moeten bijdragen aan het gezinsinkomen, zowel in Syrië zelf als in omliggende landen zoals Libanon en Jordanië waar ze hun toevlucht hebben gezocht?
Hoewel exacte metingen in conflictgebieden erg lastig zijn, heeft het kabinet geen reden te twijfelen aan de bevindingen van UNICEF en Save the Children. Het rapport geeft aan dat kinderen in driekwart van de gezinnen binnen Syrië bijdragen aan het gezinsinkomen. Onder Syrische vluchtelingen in Jordanië geldt dat voor de helft van de gezinnen. Over Libanon geeft het rapport geen vergelijkbare cijfers. Hoe dan ook is de situatie zeer zorgelijk.
Kunt u bevestigen dat op dit moment 2.7 miljoen Syrische kinderen geen toegang hebben tot onderwijs?
Zoals UNICEF en Save the Children in hun rapport aangeven, is het aantal kinderen in Syrië dat onderwijs volgt recentelijk sterk afgenomen. Hierover is ook gerapporteerd door onder andere de VN Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA).2 Deze afname wordt veroorzaakt door meerdere factoren die samenhangen met het conflict: veel gezinnen zijn binnen Syrië op de vlucht; scholen zijn vernietigd; en onderwijzend personeel is gevlucht of omgekomen.
Over het onderwijs in Libanon is bekend dat ongeveer 400.000 Syrische kinderen in de leeftijdscategorie 4 t/m 17 jaar zijn geregistreerd en ongeveer 30% daarvan regulier onderwijs heeft kunnen volgen in 2014. In Turkije heeft iedere Syriër recht op onderwijs (primair en secundair), maar pas recentelijk is onderwijs in het Arabisch mogelijk gemaakt.
Bent u bereid er in internationaal verband voor te pleiten dat binnen de lopende noodhulpprgramma’s de toegang tot kwalitatief goed onderwijs als prioriteit wordt aangewezen?
Nederland gaat een actieve rol vervullen in de door de VN Speciaal Gezant voor Wereldwijd Onderwijs, Gordon Brown, in het leven geroepen Champions» Group on Education in Emergencies and Protracted Crisis. Deze groep wordt mede gedragen door Noorwegen, UNICEF, UNHCR en het Global Partnership for Education. Tijdens de komende zitting van de Algemene Vergadering van de VN vindt een side-event plaats over dit thema. Het doel is meer aandacht te genereren voor het belang van onderwijs in noodsituaties, ideeën uit te wisselen over verbetering van de hulparchitectuur, en nieuwe bronnen van financiering aan te boren. Uitgewerkte voorstellen zullen op de World Humanitarian Summit (mei 2016) gepresenteerd worden.
Op wat voor manier zet u zich in internationaal verband in om kinderarbeid onder Syrische kinderen – die al het hardste geraakt worden door de humanitaire crisis – tegen te gaan en te voorkomen dat er een «verloren generatie» ontstaat? Hoe past dit binnen uw huidige activiteiten om kinderarbeid te bestrijden?
Nederland zet zich actief in voor de strijd tegen kinderarbeid. Alleen wanneer kinderen kunnen leren en spelen krijgen zij de kans om te bouwen aan hun toekomst en kunnen ze opgroeien tot de geschoolde werknemers en mondige burgers die nodig zijn voor welvaart en ontwikkeling in hun land. Nederland maakt zich in multilateraal verband sterk voor de strijd tegen kinderarbeid en dringt ook in EU-verband bij verschillende landen aan op betere uitvoering van ILO-conventie 182 tegen de ergste vormen van kinderarbeid. Daarnaast draagt Nederland met verschillende projecten, die deels door de ILO worden uitgevoerd, bij aan de strijd tegen kinderarbeid en bewustwording rond «fatsoenlijk werk» in toeleveringsketens. Voor meer algemene details over de Nederlandse inzet tegen kinderarbeid wordt verwezen naar de Kamerbrief in reactie op de recente initiatiefnota van Kamerlid van Laar (Kamerstukken 33 963, nr. 3).
In Syrië zelf is het, vanwege het voortslepend conflict, lastig om directe activiteiten tegen kinderarbeid te steunen. Het door Nederland gesteunde Child Labour Free Zones-programma bijvoorbeeld, dat in verschillende landen goede resultaten laat zien, vereist een zekere mate van stabiliteit in de gemeenschap om te kunnen slagen. In de buurlanden van Syrië valt makkelijker te opereren. Nederland steunt in Turkije bijvoorbeeld een project dat kinderarbeid in de hazelnootoogst bestrijdt. Dit project wordt in verschillende Turkse regio’s uitgevoerd door de ILO in samenwerking met de hazelnootbranchevereniging CAOBISCO en Turkse autoriteiten. Het project is onlangs met drie jaar verlengd. Er zijn geen cijfers over eventuele betrokkenheid van de omvangrijke groep Syrische vluchtelingen in Turkije bij kinderarbeid in de hazelnootsector.
Om te voorkomen dat er een verloren generatie van Syrische kinderen ontstaat, is het van groot belang te investeren in onderwijs. Daarom levert Nederland voor de periode januari 2014 tot december 2015 een bijdrage van 7 miljoen euro aan het «No Lost Generation Initiative» van UNICEF ten behoeve van onderwijs voor Syrische vluchtelingen in Libanon en Jordanië. Verder ondersteunt Nederland op voorstel van de Tweede Kamer 80 Syrische studenten door een gezamenlijk project van stichting SPARK en de universiteit van Gaziantep.
Daarnaast zijn de volgende maatregelen aangekondigd in de Kamerbrief over humanitaire hulp in de Syriëregio en Irak, die u kort voor deze antwoorden toeging:
Ondanks deze initiatieven en de inzet van de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, blijft het risico van een «verloren generatie» levensgroot. Ook de Syriërs zelf zijn hierover zeer bezorgd. Uiteindelijk ligt de oplossing in een beëindiging van de conflicten en het initiëren van een vredesproces in Syrië. Nederland tracht daar een actieve bijdrage aan te leveren door steun aan de VN en de initiatieven van Speciaal Gezant De Mistura.
Bent u bereid in internationaal verband ervoor te pleiten dat binnen de lopende noodhulpprogramma’s geld beschikbaar wordt gesteld voor inkomensgenererende activiteiten van vluchtelingen, zowel in Syrië als in de landen in de regio waar veel Syriërs onderdak hebben gevonden? Zo ja, op wat voor manier krijgt dat vorm? Zo nee, waarom niet?
In crises als deze is het van groot belang om vluchtelingen zoveel mogelijk in staat te stellen voor zichzelf te zorgen. In de eerste plaats omdat vluchtelingen zelf niets liever willen dan een menswaardig bestaan opbouwen. In de tweede plaats wordt het voor de internationale gemeenschap steeds lastiger om grote aantallen vluchtelingen voor langere perioden van voldoende hulp te voorzien. Hoe meer vluchtelingen in staat worden gesteld om inkomensgenererende activiteiten te ondernemen, hoe beter de hulp kan worden gericht op de meest kwetsbare groepen. In de derde plaats kunnen vluchtelingen ook bijdragen aan de lokale economie in de landen van opvang. Er zijn echter ook vaak beperkende factoren. Dit kan gaan om economische problemen in landen van opvang, zoals werkloosheid, of het wordt de vluchtelingen niet toegestaan om te werken.
Met het Nederlandse innovatieve beleid op humanitair terrein en de additionele middelen die daarvoor zijn gereserveerd wordt onder andere beoogd de zelfredzaamheid van vluchtelingen te vergroten door bijvoorbeeld contant geld aan te bieden in plaats van hulpgoederen zodat dit kan worden gebruikt voor het opstarten van eigen ondernemingen. Dit heeft niet alleen een positief effect op het welzijn van de vluchteling, maar ook op de economie van het gastland. Nederland ondersteunt waar mogelijk overheden die bereid zijn economische activiteiten van vluchtelingen mogelijk te maken. Op internationaal niveau wordt bekeken hoe de belemmerende factoren hierbij zoveel mogelijk weggenomen kunnen worden.
Bent u op de hoogte van het «No Lost Generation Initiative»? Op wat voor manier is Nederland betrokken bij dit initiatief?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u inzicht geven hoe de aangenomen VN-Mensenrechtenraad resolutie dat kindhuwelijken worden aangemerkt als mensenrechtenschendingen, heeft geleid tot een verbetering van de positie van Syrische meisjes?2 Op wat voor manier zet Nederland zich in internationaal verband in om hier vervolg aan te geven?
De VN-Mensenrechtenraad nam tweemaal (september 2013 en juni 2015), mede op Nederlands initiatief, een resolutie aan inzake de bestrijding van kindhuwelijken. Er valt geen direct verband te leggen tussen de resoluties en eventuele verbeteringen voor Syrische meisjes. Hoewel resoluties van de VN-Mensenrechtenraad niet bindend zijn, hebben ze een sterk normerend karakter; beide resoluties erkennen expliciet dat kindhuwelijken resulteren in mensenrechtenschendingen. Algemeen wordt erkend dat de relatief nieuwe aandacht voor dit fenomeen in VN-fora heeft bijgedragen aan het internationale bewustzijn over de schadelijke effecten van, alsmede aan steun (financieel en anderszins) aan organisaties die zich inzetten voor de bestrijding van kindhuwelijken, waaronder het consortium Girls not Brides.
Nederland zet zich actief in om uitvoering van de twee genoemde resoluties te bevorderen, maar die inspanningen richten zich niet specifiek op Syrië. Waar mogelijk en noodzakelijk stellen onder meer de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Mensenrechtenambassadeur tijdens hun reizen de resoluties aan de orde. Nederland maakt tevens gebruik van de Universal Periodic Review om VN-lidstaten, zoals Jemen, aanbevelingen te doen op het gebied van kindhuwelijkenbestrijding.
Nederland draagt verder via een bijdrage van EUR 20 miljoen aan UNICEF, bij aan het «Global Programme to accelerate action to end child marriages»dat door UNICEF en UNFPA wordt uitgevoerd in 12 landen.4 Syrië maakt geen deel uit van de geselecteerde landen voor dit programma.
In welke mate wordt er binnen lopende noodhulpprogramma’s extra aandacht besteed aan de bescherming van meisjes tegen uithuwelijking?
In zowel het Syria Regional Refugee & Resilience Plan en het Syria Response Plan (SRP) van de VN wordt aandacht besteed aan vroegtijdige huwelijken en huwelijksdwang. In het Syria Regional Refugee & Resilience Plan 2015–2016 voor Irak, Jordanië, Egypte, Turkije en Libanon zijn activiteiten opgenomen die nationale kinderbeschermingssystemen ondersteunen, en die families en gemeenschappen helpen om kinderen te beschermen, o.a. als antwoord op vroegtijdige huwelijken en uitbuiting. Binnen dit programma kunnen 895.000 jongens en meisjes deelnemen aan gestructureerde, duurzame kinderbescherming of psychosociale hulpprogramma’s en 18.000 mensen getraind worden over kinderbescherming en seksueel geweld. Door een geldige huwelijksakte als vereiste te nemen voor geboorteregistratie van kinderen, wordt eveneens beoogd het aantal illegale of informele huwelijken, waaronder vroegtijdige huwelijken, te verminderen.
Naast de aandacht in de plannen van de VN zijn meisjes door de Dutch Relief Alliance voor Syrië, Jordanië en Libanon geïdentificeerd als kwetsbare groep. Specifieke programma’s zijn voorzien, zoals het bieden van veilige ruimtes voor vrouwen en life skills-trainingen voor tienermeisjes. Daarnaast word gewerkt aan capaciteitsopbouw van lokale partners in het bieden van diensten die bescherming vergroten, zoals psychosociale hulp aan vrouwen en kinderen, vooral slachtoffers van gender based violence. Ook wordt beoogd bewustzijn in de gemeenschappen te creëren over kinderbescherming en weerbaarheid.
Bovendien bieden de door Nederland direct gesteunde programma’s van UNICEF en UN WOMEN in Libanon en Jordanië seksuele voorlichting, psychologische ondersteuning en trainingen om zelfstandigheid van meisjes te vergroten. UNICEF-interventies om seksueel geweld te voorkomen en de gevolgen te beperken zijn gericht op individuele ondersteuning, politieke lobby en dialoog met religieuze leiders. Individuele ondersteuning richt zich op:
Samenwerking met religieuze leiders om geloofsgemeenschappen voor te lichten over de risico’s van vroegtijdig huwelijk is effectief. Zo schrijven lokale partnerorganisaties mee aan de teksten van religieuze voordrachten. Op nationaal niveau zetten partnerorganisaties zich in om wetgeving over de minimumleeftijd van huwelijken te handhaven.
Misstanden bij de verbetering van de veiligheid bij de luchtmacht |
|
Jasper van Dijk , Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Defensie laat veiligheid over aan brokkenpiloot»?1
De titel en de strekking van dit artikel komen niet overeen met mijn beeld van de situatie.
Klopt het dat de persoon die moet toezien op de verbetering van de veiligheid bij de luchtmacht, dat wil zeggen de directeur van de Militaire Luchtvaartautoriteit, dezelfde persoon is die commandant was van de Vliegbasis Eindhoven waar ernstige misstanden waren bij het Hercules-squadron?
Ja. Uit het in 2014 verschenen onderzoeksrapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) is overigens duidelijk gebleken dat er bij het Herculessquadron geen sprake was van grote tekortkomingen of acute risico’s op het gebied van de vliegveiligheid.
Bent u zich er van bewust dat de schijn van belangenverstrengeling kan ontstaan indien de persoon die toeziet op verbetering van de veiligheid bij de luchtmacht in een eerdere functie verantwoordelijk was voor het ontstaan van deze veiligheidsproblemen?
Juist ter voorkoming van de schijn van belangenverstrengeling is eerder dit jaar besloten de beoordeling van de certificering van de vliegactiviteiten op vliegbasis Eindhoven op te dragen aan de plaatsvervangend directeur Militaire Luchtvaartautoriteit (MLA).
Bent u bereid een andere persoon verantwoordelijk te maken voor de verbetering bij de luchtmacht dan diegene die eerst verantwoordelijk was voor het ontstaan van de veiligheidsproblemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid een externe, onafhankelijke specialist in dienst te nemen die toeziet op en oordeelt over de verbeteringen die worden doorgevoerd bij de luchtmacht? Zo nee, waarom niet?
Op verzoek van Defensie heeft een externe, onafhankelijk instantie, namelijk de OVV, onderzoek gedaan naar de vliegveiligheidsincidenten. Uit het in 2014 verschenen onderzoeksrapport bleek dat er geen structurele tekortkomingen of acute risico’s voor de vliegveiligheid zijn geconstateerd. Het onderzoek identificeerde wel aandachtspunten op het gebied van communicatie, uitzenddruk en de invoering van de militaire luchtvaarteisen. Vervolgens zijn er maatregelen ter verbetering genomen, zoals eerder gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 34 000 X, nr. 94). De MLA ziet toe op de vliegveiligheid. Er is daarbij sprake van functiescheiding tussen uitvoering (Commando Luchtstrijdkrachten) en toezicht (MLA). Ik zie daarom geen noodzaak om een externe onafhankelijke specialist in dienst te nemen die zou moeten toezien op de verbeteringen bij de luchtmacht.
Zijn er disciplinaire maatregelen genomen tegen de perso(o)n(en), verantwoordelijk voor de veiligheid bij de Vliegbasis Eindhoven en het Hercules-squadron, naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad Integriteit Overheid over de misstanden in de veiligheid bij de luchtmacht en de omgang met meldingen daarover? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Het spreekt vanzelf dat Defensie er alles aan gelegen is om herhaling te voorkomen. Deze zaak zal op meer niveaus met alle betrokkenen binnen de Luchtmacht, maar ook breder binnen de defensieorganisatie, worden besproken om er lering uit te trekken. Met de melder zijn gesprekken gaande over een voor alle partijen redelijke oplossing. Disciplinaire maatregelen zijn niet genomen.