Het bezoek van weer een haatsjeik, ditmaal aan een moskee in Helmond |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sheikwatch. Weer een haatimam naar Helmond»?1
Ja.
Deelt u de mening dat iemand die heeft opgeroepen tot de vernietiging van de Joden, de Christenen, de Alawieten en Shiieten geen podium verdient om in Nederland zijn geweldsdrang te verkondigen? Zo neen, waarom niet?
De vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst zijn fundamenten van de democratische rechtstaat, daarbij hoort vanzelfsprekend ook de vrijheid om conferenties te organiseren vanuit religieuze overwegingen. Deze vrijheiden zijn echter niet onbeperkt. Deze worden nadrukkelijk begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen oproepen tot haat of geweld of als de veiligheid in het geding komt. Predikers die onverdraagzame en anti-integratieve boodschappen uitdragen en daardoor een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid horen geen podium te krijgen in Nederland.
In hoeverre draagt de in het artikel genoemde beroepsmoslim, alsmede de moskee in Helmond die hem heeft uitgenodigd, uws inziens bij aan een vrij en democratisch leefklimaat in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om alsnog het visum van deze beroepsmoslim te blokkeren en de moskee in Helmond na deze herhaalde uitglijder te sluiten? Zo neen, waarom niet?
Door middel van het weigeren van visa aan predikers uit visumplichtige landen, die oproepen tot haat en geweld, tracht de overheid polarisering en radicalisering te temperen. Daarnaast spreken gemeenten, moskeebesturen, maatschappelijke organisaties en andere verantwoordelijken elkaar regelmatig om vanuit een ieders (maatschappelijke) verantwoordelijkheid actief bij te dragen aan het wegnemen van ongerustheid over het bezoek van dergelijke predikers. In deze specifieke casus heeft er intensief overleg plaatsgevonden tussen de burgemeester van Helmond en het bestuur van de Al Fadjr-moskee. De NCTV heeft informatie verschaft aan de lokale driehoek. Na overleg met het bestuur van de Al Fadjr-moskee heeft het bestuur besloten de uitnodiging aan Dhr. Sa'd bin «Ateeq al-«Ateeq en een andere buitenlandse gastspreker in te trekken en de conferentie te annuleren.
Het bericht dat tienermeisjes te laat hulp zoeken na een verkrachting |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verkrachte tienermeisjes zoeken te laat hulp»?1 Bent u ook op de hoogte van het originele onderzoek van het Bicanic et.al. van het Universitair Medisch Centrum?2 Wat is uw reactie op dit bericht en dit onderzoek?
Ja, het bericht en het artikel naar aanleiding van het onderzoek ken ik.
Het is goed dat met het onderzoek meer inzicht is gekomen voor het belang van snel melden van slachtoffers van een verkrachting en dat hiervoor aandacht wordt gevraagd. Voor slachtoffers is tijdige melding belangrijk voor medische hulp aan verwondingen, ter voorkoming van seksueel overdraagbare aandoeningen en ter voorkoming van een zwangerschap. Ook is het belangrijk dat meer slachtoffers binnen een week melden omdat dan de kans groter is dat daders berecht kunnen worden. Het onderzoek bevat een aantal handvatten voor verbetering om te zorgen dat jongeren seksueel geweld eerder kenbaar maken.
Wat is uw reactie op het feit dat het in 41% van de gevallen langer duurt dan één week voordat slachtoffers melding maken van een verkrachting?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan er volgens u voor gezorgd worden dat tienermeisjes het belang van een snelle melding inzien, ondanks de schaamte die op het eerste moment mogelijkerwijs overheerst?
In hoeverre deelt u de zorgen dat uit dit onderzoek blijkt dat meisjes vaak ongeïnformeerd zijn over meldingsmogelijkheden? Welke rol ziet u hier weggelegd voor seksuele voorlichtingscampagnes?
Welke inspanningen treft u momenteel om vrouwelijke slachtoffers, specifiek in de leeftijdscategorie 12–17 jaar, te attenderen op bestaan de meldingsmogelijkheden? Weet u wat het effect is van uw inspanningen? Zo ja, wat zijn deze effecten? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Bent u bereid te onderzoeken op welke manier «peers» ook betrokken kunnen worden in de bewustwordingscampagnes, omdat blijkt dat 46% van de slachtoffers als eerste aan een vriend(in) meldt wat ze hebben meegemaakt, maar deze vaak een gebrek aan kennis hebben?
Hoe kan er volgens u voor worden gezorgd dat medische hulp zo spoedig mogelijk aan deze meisjes wordt verleend, om onder andere ongewenste zwangerschappen en seksueel overdraagbare aandoeningen (soa's) te voorkomen?
In Nederland is sinds 2012 een aantal centra seksueel geweld (CSG) geopend dat slachtoffers van seksueel misbruik opvang biedt in de acute fase na het incident. Om dit aanbod structureel en duurzaam in te richten heeft de VNG het initiatief genomen om samen met andere financiers een landelijk dekkende infrastructuur voor multidisciplinaire aanpak van huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel geweld tot stand te brengen. Daartoe wordt een landelijk dekkend model ontwikkeld, waarin ook de multidisciplinaire werkwijze van de CSG’s wordt betrokken. Dit model moet leiden tot een adequate opvang van onder andere slachtoffers van acuut seksueel geweld.
De aanvullende seksuele gezondheidsregeling (ASG) horende bij de wet publieke gezondheid, is per 1 januari 2015 aangepast. Nieuw daarin is dat slachtoffers van seksueel geweld zijn opgenomen als risicogroep voor soa’s en hiv. Belangrijkste reden hiervoor is niet zozeer het aantal slachtoffers met soa, maar vooral vanwege de contacten die GGD-en met politie, justitie en de CSG’s hebben. Hierdoor kunnen de GGD-en als loket dienen voor de breder hulpverlening via de CSG’s, als slachtoffers via de GGD-en binnenkomen. Ik heb de Tweede Kamer hierover eerder geïnformeerd (TK, 32 239, nr.3)
Deelt u de bevindingen uit het onderzoek dat er meer aandacht gegeven moet worden aan de ouder-kind- relatie? Zo ja, op welke manier wilt u dit faciliteren? Zo nee, waarom niet?
U doelt waarschijnlijk op de uitkomst dat een sterke samenhang binnen het gezin beschermt tegen seksueel geweld en dat jongeren sneller bij «peers» melden dan bij hun ouders. Dat laatste sluit aan bij de vormgeving van bovengenoemde online campagne voor jongeren. Het bewerkstelligen van goede ouder-kind-relatie is uitgangspunt voor het jeugdbeleid in den brede.
Bent u bereid een (online) campagne te starten waarin u bijdraagt aan de kennis die er bestaat over de meldingsmogelijkheden? Zo nee, waarom bent u van mening dat dit niet noodzakelijk is? Zo ja, op welke manier zou u dit vormgeven?
Het bericht dat de helft van de Somaliërs in de bijstand zit |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Helft Somaliërs in Nederland zit in de bijstand»?1
Ja.
Hoe duidt u de enorme oververtegenwoordiging van Somaliërs in de bijstand, maar ook in statistieken over schooluitval en criminaliteit?
De cijfers waar het Volkskrant-artikel van 12 mei 2015 aan refereert, zijn niet nieuw. Het is zorgelijk dat veel Somaliërs zo slecht kunnen meekomen in onze maatschappij. Het kabinet is van mening dat iedereen moet participeren in de Nederlandse samenleving; immigranten zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om hun integratie ter hand te nemen en de kennis en vaardigheden te verwerven die nodig zijn om een zelfredzaam bestaan op te bouwen in Nederland (zie ook Agenda Integratie (TK 2012–2013, 32 824, nr. 7)). Dus ook Somaliërs zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun integratieproces.
Vooral de lokale overheid is een belangrijke schakel in het integratieproces van Somaliërs, omdat zij dicht bij hun lokale Somalische gemeenschap staan, en direct of indirect contact hebben met de gemeenschap en sleutelfiguren. Ik zet mij er voor in dat gemeenten met elkaar goede praktijken uitwisselen om dit te ondersteunen.
In hoeverre deelt u de constatering dat het huidige immigratie- en integratiebeleid faalt en de voortgaande toestroom van kanslozen naar Nederland onze samenleving onder grote druk zet?
Hoewel opvang in de regio de voorkeur heeft, hecht het kabinet eraan bescherming te bieden aan vreemdelingen die in Nederland een asielaanvraag indienen en van wie in een zorgvuldige procedure wordt vastgesteld dat zij in hun land van herkomst worden vervolgd of daar een ernstig risico op onmenselijke behandeling lopen. Nederland voert in dit verband een restrictief beleid, waarbij de internationale verplichtingen waaraan Nederland zich heeft verbonden leidend zijn. Vanwege de ernstige mensenrechten- en veiligheidssituaties in verschillende herkomstlanden, waaronder de oorlog in Syrië, is in het afgelopen jaar in relatief veel gevallen geconcludeerd dat een asielzoeker recht heeft op bescherming.
Het kabinet onderkent dat de komst van migranten belangrijke uitdagingen met zich mee kan brengen, mede op het terrein van integratie, maar deelt niet dat daaruit de conclusie kan worden getrokken dat het huidige immigratie- en integratiebeleid faalt.
Kunt u aangeven waarom u – zeker gezien de enorme integratieproblemen van eerdere groepen asielzoekers, zoals Somaliërs – ook afgelopen jaar tienduizenden asielzoekers heeft toegelaten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de oplossing ligt in het toewerken naar het Australisch immigratiemodel, waar nieuwkomers de eerste jaren geen gebruik kunnen maken van sociale voorzieningen, enkel mensen die de samenleving komen versterken welkom zijn en asielzoekers alleen nog worden opgevangen in de regio van herkomst? Zo neen, waarom niet?
Het is zoals hierboven aangegeven staand kabinetsbeleid dat opvang zoveel als mogelijk in de regio plaatsvindt. Het toepassen van een immigratiemodel in Nederland of de EU, waarbij asielzoekers uitsluitend nog worden opgevangen in derde landen die daartoe bereid zijn gevonden en de verantwoordelijkheid voor deze asielzoekers volledig aan die landen wordt overgedragen is gecompliceerd en moeilijk realiseerbaar. Zo is medewerking van die derde landen nodig, wat niet zonder meer het geval zal zijn. Daarnaast dient Nederland of de EU rekening te houden met bestaande EU- en internationale regelgeving, waaronder het beginsel van non-refoulement. Op basis van art. 3 EVRM moet Nederland of de EU kunnen garanderen dat het derde land, of een bevoegde autoriteit in het derde land, de opvang en de asielprocedure inricht naar toepasselijke internationale normen. Nader uit te werken scenario’s om deze complicaties te ondervangen wil ik evenwel niet uit de weg gaan, zoals uitbreiding van de capaciteit van de opvang van derde landen en een grotere rol van derde landen bij zoek- en reddingsactiviteiten. Daarvoor is op onderdelen ook aandacht in de op 13 mei jl. door de Europese Commissie uitgebrachte Europese Agenda voor Migratie.
Het bericht dat België de politiesamenwerking met Burundi en steun aan verkiezingen opschort |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «België schort politiesamenwerking met Burundi en steun aan verkiezingen op»?1
Deelt u de mening dat het aanhoudende geweld en de veiligheidssituatie in Burundi zorgwekkend is?
Hebben politieagenten die zijn opgeleid door de politiesamenwerking tussen België en Nederland enerzijds en de Burundese politie anderzijds geschoten op burgers, waarbij geen sprake was van zelfverdediging?
Deelt u de mening van de Belgische vicepremier en Minister van Ontwikkelingssamenwerking dat de politiesamenwerking tussen België en Nederland enerzijds en de Burundese politie anderzijds moet worden opgeschort? Zo ja, waarom en welk effect denkt u dat de opschorting te weeg zal brengen? Zo nee, waarom niet?
Bent u van plan om andere bilaterale steun aan Burundi op te schorten?
Gaat u nog andere maatregelen nemen om het verkiezingsgeweld te stoppen?
Heeft de Belgische vicepremier en Minister van Ontwikkelingssamenwerking De Croo contact met u opgenomen over de opschorting van de politiesamenwerking? Zo ja, wat is er uit dat contact gekomen?
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden gezien de zorgwekkende ontwikkelingen in Burundi?
De verwachte uitspraak van de Raad van State |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de behandelend advocaat in de zaak die vandaag, op 11 mei 2015, in hoger beroep zou worden behandeld door de Raad van State, de zaak waaraan u in uw brief d.d. 22 april 2015 (Kamerstuk 19 637, nr. 1994) refereert, heeft ingetrokken?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen.
Aangezien de richtinggevende uitspraak die u in uw brief aangaf te verwachten op 11 mei 2015 er nu kennelijk niet zal komen, kunt u de Kamer informeren over de stappen die u nu gaat ondernemen in plaats van het afwachten van deze uitspraak?
Ik vind het van belang te benadrukken dat ik niet wacht op een uitspraak. In de brief van 22 april 2015 heb ik aangekondigd dat ik met de gemeenten in gesprek ga over een aantal aanvullende maatregelen. Daarnaast heb ik aangegeven dat naar mijn mening voor de Nederlandse Staat geen verdere verplichtingen voortvloeien uit de verdragen waarbij Nederland partij is. Voor het overige wil ik u verwijzen naar mijn antwoorden op de door de leden Gesthuizen (SP), Schouw (D66), Voortman (GroenLinks) en Voordewind (ChristenUnie) op 28 april 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2467)
De situatie in Burundi en de inzet van Nederland om escalatie (zoals massamoord en mogelijke genocide) te voorkomen |
|
Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het dispuut in Burundi over de vraag of een derde termijn voor de zittende president, Pierre Nkurunziza, in strijd is met de Grondwet (in het bijzonder artikel 96) en de Arusha-vredesakkoorden van 2000?1 Bent u er tevens van op de hoogte dat Pierre Nkurunziza zich nu ook formeel kandidaat heeft gesteld voor het presidentschap?
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Constitutionele Hof in Burundi heeft bepaald dat een derde ambtstermijn voor de zittende president, Pierre Nkurunziza, niet in strijd is met Grondwet?2
Heeft u tevens kennisgenomen van het feit dat daags voor deze uitspraak de vicepresident van het Constitutionele Hof, Judge Sylvere Nimpagaritse, Burundi ontvlucht is, en heeft verklaard dat er grote druk is uitgeoefend op, en zelfs doodsbedreigingen zijn geuit aan, de leden van het Hof en dat hij van mening is dat een derde termijn wel degelijk in strijd is met de Grondwet?3
De voorzitter van de Afrikaanse Unie, Mevrouw Dlamini Zuma heeft verklaart: «Other than the Burundi Court, all interpretations of the constitution & Arusha Agreements are clear that there shouldn't be a third term.»4; bent u het met de voorzitter van de Afrikaanse Unie eens dat een derde termijn voor President Nkurunziza wel in strijd is met de Grondwet? Zo niet, kunt u een analyse geven op basis waarvan het wel rechtmatig is?
Bent u het met de voorzitter van de Afrikaanse Unie, mevrouw Zuma, eens dat van eerlijke en vrije verkiezingen nu geen sprake kan zijn?5 Zo niet, waarom niet?
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de International Crisis Group6 om de laatste tranche van de contributie aan de verkiezingen niet uit te keren? Zo niet, waarom blijft de Nederlandse regering de verkiezingen steunen?
In een OpED in de New York Times7, stellen Jean Claude Nkundwa en Jonathan W. Rosen het volgende: «Twenty-one years after the Rwandan genocide, as the United States, the United Nations and other international actors still try to come to terms with their failure to act in the face of horrific violence, they must not underestimate the severity of the crisis that once again is brewing in the region.»; hoe schat de Nederlandse regering de situatie in?
In een opinie stuk schetst Professor Filip Reyntjens vijf scenario’s8 voor Burundi; welk van deze scenario’s lijkt de regering de meest waarschijnlijke en welke contingency planning heeft de Nederlandse regering alleen of in EU-verband ondernomen in het geval dat een ander scenario zich voordoet?
Jan Egeland, voormalig onder-secretaris-generaal van de VN heeft woensdag gezegd dat internationale actie nodig is om een catastrofe te vermijden; aangezien Burundi een van de 15 partnerlanden van Nederland is op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, welke diplomatieke inzet levert Nederland nu om te zorgen dat de situatie niet verder escaleert? Kan deze diplomatieke inzet verhoogd worden en is Nederland van plan op ministerieel niveau een afvaardiging te sturen? Zo niet, waarom niet?
De president van Kenya, Uhuru Kenyatta, stelde op 9 mei jl. »The continued civil unrest in Burundi is not only a threat to the country’s stability but the whole of the East African region.»9; bent u het met hem eens? Zo niet, waarom niet?
Sinds het oplopen van de spanningen zijn 50.000 mensen het land ontvlucht volgens de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR.10; wordt het huidige Nederlandse ontwikkelingsprogramma gewoon voortgezet? Kan een deel van het geld ingezet worden voor noodhulp? Zo niet, waarom niet?
Bent u op de hoogte van rapporten over de distributie van wapens en pogingen om in dit conflict de etnische verschillen te vergroten?11 Hoe schat u deze rapporten in?
Na een bijeenkomst van de VN-Veiligheidsraad heeft de Verenigde Staten gedreigd met visum bans of sancties, tegen diegenen die geweld plannen of daaraan deelnemen12; steunt de Nederlandse regering het dreigen met sancties en zal Nederland zich inzetten om op Europees niveau een sanctieregime op te zetten?
Bent u op de hoogte van een toespraak die President Nkurunziza onlangs gaf aan volgelingen (in Kirundi, en daarom waarschijnlijk niet breed weergegeven in de buitenlandse media) – blijkbaar inclusief Imbonerakure13 – waarin hij zei: «Het noodlottige moment is aangekomen (...) pak de schoffels die we je hebben gegeven, en zorg dat je je dienovereenkomstig georganiseerd.»?14 Hoe interpreteert u deze oproep?
In een artikel in Foreign Policy «Ever Again, We know a lot about genocide. So why do we keep letting it happen?» wordt de pertinente vraag gesteld «Is de internationale gemeenschap klaar om in te grijpen, mocht de situatie in Burundi escaleren?»15; is Nederland betrokken bij planning om in internationaal verband in te grijpen, indien zich er een (pre-)genocidale situatie voordoet?
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Het bericht “Russen: wel een Boek, niet van ons” |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Russen: wel een Boek, niet van ons»?1
Ja.
Is het rapport, waarvan melding wordt gedaan in dit bericht, door officiële Russische instanties opgesteld? Zo ja, door welke? Hebben Russische autoriteiten medewerking verleend aan het opstellen van het rapport? Is het rapport door officiële Russische instanties aangeboden aan de Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OVV) en/of aan het Joint Investigation Team (JIT)? Zo nee, zal de OVV of het JIT hierom verzoeken bij de Russische autoriteiten?
Het bericht in Novaya Gazeta stelt dat het gelekte rapport is opgesteld door «Russische ingenieurs, afkomstig uit het militair-industrieel complex». Om te voorkomen dat het kabinet de lopende onderzoeken doorkruist, doet het kabinet geen verdere navraag over de herkomst of inhoud van de publicatie van Novaya Gazeta en andere soortgelijke onderzoeken, maar laat dit aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid en het Openbaar Ministerie. Navraag bij het Openbaar Ministerie leert dat het rapport niet door Rusland via officiële kanalen aan hen is aangeboden. De Onderzoeksraad voor Veiligheid stelt desgevraagd dat «het onderzoek naar de oorzaak van de crash met vlucht MH17 in volle gang is. Gedurende het onderzoek geeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid geen inzicht in de informatie die al dan niet is verkregen ten behoeve van het onderzoek.»
De PGB-betaling in orde te maken door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat de 75-jarige Mientje Ernste van Nijmegen naar Utrecht moest om bij de SVB de salarisbetaling van haar hulp in orde te maken?1
Het is niet ongebruikelijk dat klanten van de SVB voor vragen naar één van de kantoren van de SVB gaan. De SVB heeft een hoofdkantoor en regionale kantoren in heel Nederland. Daarnaast heeft de SVB aantal kantoren die gespecialiseerd zijn in bijvoorbeeld dienstverlening aan emigranten of mensen met een persoonsgebonden budget.
Op de website van de SVB https://www.svb.nl/int/bepaalVestiging.do kunnen klanten na het invullen van de postcode en de regeling waarover zij een vraag hebben, zelf bepalen naar welk kantoor zij het beste kunnen gaan. Klanten worden gevraagd een afspraak te maken voor een bezoek aan het kantoor, zodat de medewerker van de SVB zich kan voorbereiden. Ook klanten die geen afspraak maken, worden door de SVB geholpen als zij een bezoek brengen aan één van de kantoren van de SVB. Zij krijgen dan wel een brief mee waarin hen verzocht wordt bij een volgend bezoek eerst een afspraak te maken. Wekelijks brengen gemiddeld 75 personen een bezoek aan een SVB-kantoor. Er wordt volgens de SVB niemand die zich fysiek meldt, weggestuurd.
Kunt u verklaren waarom zij eerst werd weggestuurd, maar later – wellicht toen bleek dat er een journalist van het SP-partijblad Tribune mee was – toch een persoonlijk gesprek kreeg?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak komen mensen persoonlijk hun zaken regelen bij de SVB, en worden zij allemaal geholpen? Met andere woorden: wordt er niemand die zich fysiek bij de SVB meldt weggestuurd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat er in het gesprek met mevrouw Ernste is aangegeven dat er nog enorme achterstanden zijn in de te beantwoorden mails en ongeopende post, maar dat de perswoordvoerder dat ontkent?
Zoals eerder2 aan de Tweede Kamer meegedeeld, wordt volgens de SVB alle post en alle mail dagelijks geopend, gelezen en worden van mails met declaraties deze declaraties ingevoerd in het systeem voor de uitbetaling van de zorgverlener. Er is een achterstand in het beantwoorden van mail. Deze wordt momenteel gestaag ingelopen, nu de instroom afneemt. Er is geen sprake van ongeopende post en of mail.
Hoeveel kort gedingen zijn er inmiddels tegen de SVB aangespannen om betaling van salarissen te eisen?
Dinsdag 12 mei heeft een kort geding plaatsgevonden bij de voorzieningenrechter in Den Haag van een budgethouder tegen de SVB. Daarbij zijn de eisers in het gelijk gesteld en is de SVB gesommeerd tot betaling over te gaan. SVB heeft in deze casuïstiek een contract wijziging in de zorgovereenkomst niet op tijd doorgevoerd waardoor onnodig een betaling is tegengehouden.
Naast bovenstaande kort geding heeft de SVB – zo geeft men aan – eenmaal een dagvaarding ontvangen voor een kort geding, maar dat kort geding is ingetrokken. Aansprakelijkheidsstellingen waarbij de SVB betrokken is geweest, zijn doorgeleid naar het Rapid Reponse Team (RRT) en daar afgehandeld.
Klopt het dat er kort gedingen zijn afgeblazen nadat de SVB betalingstoezeggingen deed? Zo ja, onder welke voorwaarden moest iemand (of een organisaties) dan afzien van het kort geding?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat, wanneer zorgverleners van budgethouders ziek zijn, dit niet geregistreerd kan worden in het systeem?
SVB geeft aan dat dit niet klopt. Budgethouders kunnen zorgverleners ziek en hersteld melden (ook via MijnPGB). Echter, de opvolging ervan – de betaling van de (vervangende) zorgverleners – loopt niet altijd goed. Hiervoor biedt het spoedkanaal een oplossing. Momenteel wordt gewerkt aan een structurele oplossing voor dit probleem.
Bij hoeveel budgethouders leiden herstelwerkzaamheden tot nieuwe uitbetalingsproblemen? Welke redenen zijn er dat goedlopende betalingen opeens niet meer verricht (kunnen) worden?
Het uitgangspunt bij het herstel is dat dit niet mag lijden tot nieuwe betalingsproblemen. Daar waar bij een herstelactie een risico ontstaat met betrekking tot de continuïteit van uitbetalen, is de afspraak dat ketenpartijen direct acteren. Een voorbeeld hiervan is het risico bij het omzetten van een budget naar een andere verstrekker. Hierbij moet een zorgcontract opnieuw worden goedgekeurd door de nieuwe verstrekker. Als het goedkeuren door de nieuwe verstrekker te lang zou duren, kan het voorkomen dat betalingen niet kunnen worden uitgevoerd. Er zijn daarom afspraken gemaakt om de doorlooptijd van deze goedkeuring door de verstrekker zo kort mogelijk te houden om dit te voorkomen. Daarnaast is er een onderscheid te maken tussen het onbedoeld en bedoeld staken van betalingen. Het kan ook zijn dat de een zorgcontract inhoudelijk wordt afgewezen (omdat de verstrekker niet eens is met verleende zorg). In dat geval kunnen betalingen ook stoppen, echter dit is dan terecht.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg op 20 mei a.s?
Ja.
Het heroverwegen van boetes die op grond van de te versoepelen Fraudewet zijn opgelegd |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Leeuwarden negeert Minister en betaalt fraudeboetes wel terug?»1
Ja.
Begrijpt u de opstelling van de wethouder in kwestie dat het, nu de Fraudewet wordt versoepeld omdat die te streng zou zijn in gevallen dat mensen niets te verwijten valt, logisch is eerder opgelegde boetes te herbeoordelen? Zo nee, waarom niet?
In het geval dat mensen niets te verwijten valt, mag er geen sanctie worden opgelegd. Dat was al zo voor de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep2 (CRvB). Mensen kregen en krijgen een waarschuwing of een boete als zij de inlichtingenplicht hebben overtreden. Gemeenten kunnen op eigen kosten besluiten om eerder opgelegde boetes te herzien. Gemeenten zijn het bevoegde bestuursorgaan en als zodanig mogen ze ook terugkomen op door hen genomen besluiten die rechtens onaantastbaar zijn geworden.
In hoeveel andere gemeenten is er sprake van het herbeoordelen van eerder opgelegde boetes zoals gebeurt in de gemeente Leeuwarden?
Daar zijn geen gegevens over bekend.
Bent u bereid om het door u in uw schrijven aan de Kamer van 30 april jongstleden2 verwoorde verzoek aan de uitvoeringsorganisaties om onherroepelijke boetebesluiten «nu niet te herzien» te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen juridische verplichting om eerder opgelegde boetes waar geen rechtsmiddel meer tegen open staat (bezwaar of beroep) opnieuw te beoordelen. Het herbeoordelen van rechtens onaantastbare boetes zou een precedent scheppen dat gevolgen kan hebben ook buiten het stelsel van de sociale zekerheid. Daarnaast is het opnieuw beoordelen van alle boetes die sinds 1 januari 2013 zijn opgelegd erg kostbaar.
Indien u vraag 4 met nee hebt beantwoord, bent u dan bereid het al dan niet herbeoordelen van onherroepelijke boetebesluiten aan de uitvoeringsinstanties zelf over te laten nu in voormeld schrijven immers sprake is van «verzoeken»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat 10-jarige Sem niet bij de gemeente Stadskanaal en niet bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) in aanmerking komt voor een indicatie voor zorg en ondersteuning |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de 10-jarige Sem noch bij zijn gemeente Stadskanaal noch bij het CIZ terecht kan voor een indicatie voor zorg, terwijl hij voor 2015 wel zorgindicaties had?1
Het heeft te lang geduurd voordat duidelijk is geworden dat de gemeente op grond van de Jeugdwet verantwoordelijk is voor de zorg voor Sem en dus verantwoordelijk is voor de verlenging van de indicatie, die nog onder de AWBZ was afgegeven. Overigens heb ik begrepen dat aan Sem gedurende deze periode gelukkig wel zorg is verleend, door dezelfde hulpverlener.
De gemeente Stadskanaal neemt de zorg voor Sem met terugwerkende kracht van 1 januari 2015 over.
Om er voor te zorgen dat de afbakening tussen de Jeugdwet en de Wlz als het gaat om kinderen en jongeren beter bekend wordt bij gemeenten, worden diverse bijeenkomsten georganiseerd. Kinderen en jongeren vallen niet automatisch onder de Jeugdwet: er zijn raakvlakken met de Zvw, Wlz, Wmo en de Wet Passend Onderwijs. Deze raakvlakken zijn eerder behandeld tijdens de praktijkdagen Jeugd en Wmo (maart 2015). In samenwerking met de VNG zijn in april en juli bijeenkomsten georganiseerd om gemeenten te informeren en te ondersteunen bij hun vragen. Om meer informatie te verstrekken over de toegang tot de Wlz levert het CIZ een bijdrage aan de bijeenkomst in juli. Naargelang het aantal deelnemers en de vragen zullen meer bijeenkomsten worden georganiseerd.
Vindt u het ook zo treurig dat er mensen «zoek» raken in het zorgstelsel; met andere woorden dat mensen nergens lijken «thuis te horen», maar tegelijkertijd wel zorg nodig hebben? Vindt u dit een gewenst effect van de doorgevoerde veranderingen en bezuinigingen?
Ik wil zo veel mogelijk voorkómen dat voor cliënten onduidelijkheid bestaat over de vraag waar zij terecht kunnen met hun zorgbehoefte. De acties die ik hiertoe heb ondernomen, heb ik verwoord in de beantwoording van vraag 1. Voorts verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5.
In het geval van een levenslange zorgbehoefte is het toch de regel dat de Wlz-zorg (Wet langdurige zorg) voorliggend is op de jeugdhulp van de gemeente? Als u het verhaal van de 10-jarige Sem leest, een jongen met zowel epilepsie als een autismestoornis, dceelt u dan de mening dat deze jongen de rest van zijn leven behoefte heeft aan steun en zorg, en dus onder de Wlz zou moeten vallen?2
In artikel 3.2.1 van de Wlz zijn de criteria vastgelegd waar de toegang tot de Wlz wordt geregeld. Om toegang te hebben tot de Wlz moet er sprake zijn van een blijvende behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Daarnaast moet er sprake zijn van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Het is dus niet zo dat de aanwezigheid van een levenslange zorgbehoefte bepalend is voor de toegang tot de Wlz.
Sem heeft geen toegang tot de Wlz, omdat bij hem primair sprake is van een psychiatrische aandoening of beperking. Het CIZ maakt bij de beoordeling van een aanvraag om toegang tot de Wlz gebruik van informatie over diagnostiek en informatie over stoornissen en beperkingen die wordt aangeleverd door een ter zake deskundige.
Kunt u aangeven hoeveel mensen door het CIZ doorverwezen worden naar de gemeente voor zorg en ondersteuning, en kunt u daarbij aangeven op welke gronden dat gebeurt? Is er een stijging van het aantal doorverwijzingen te zien sinds 1 januari 2015? Indien u deze gegevens niet beschikbaar heeft, bent u dan bereid dit te onderzoeken, en de Kamer zo spoedig als mogelijk daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het CIZ geeft aan dat op basis van de eerste maanden nog geen gevalideerd landelijk beeld beschikbaar is over het aantal doorverwijzingen. Ik ben met het CIZ in overleg over deze cijfers en verwacht u in de volgende voortgangsrapportage HLZ nader te kunnen informeren over het aantal afwijzingen van aanvragen gericht op toegang tot de Wlz.
Hoeveel mensen zijn, net als Sem en zijn familie, in dit doolhof terecht gekomen waar gemeenten en CIZ naar elkaar blijven wijzen? Indien u deze gegevens niet beschikbaar heeft, bent u dan bereid deze gegevens te achterhalen, en deze zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Indien een aanvraag voor de Wlz wordt afgewezen kan de cliënt zich tot de gemeente wenden voor hulp. Dat wil niet zeggen dat het in de praktijk toch wel eens fout kan lopen.
Indien cliënten problemen hebben bij het vinden van de juiste instantie kunnen zij zich melden bij «het juiste loket» van Per Saldo en IederIn. Daar wordt contact opgenomen met gemeenten en CIZ om tot een juiste zorgtoewijzing te komen. Dit jaar hebben 346 cliënten met vragen met betrekking tot gemeenten van deze dienstverlening gebruik gemaakt. In 166 gevallen ging het daarbij om onduidelijkheden bij de indicatiestelling.
Heeft het CIZ een indicatietaakstelling gekregen, en daardoor genoodzaakt mensen naar gemeenten te verwijzen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, het CIZ heeft geen taakstelling gekregen. Van een noodzaak tot verwijzen naar gemeenten of de zorgverzekeraars, is geen sprake. Het CIZ stelt onafhankelijk en objectief indicaties voor de Wlz, zoals tijdens de parlementaire behandeling is besproken.
Wat is de oplossing voor Sem en zijn familie en mensen die in een vergelijkbare situatie terecht zijn gekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanuit de Wmo 2015 kunnen cliënten worden ondersteund in hun contact met het CIZ. Juist voor die gevallen dat het CIZ een afwijzend besluit neemt, is – in die gevallen waarin onduidelijk is bij welk loket de betreffende cliënt terecht kan met zijn vraag – de ondersteuning van een cliëntondersteuner Wmo 2015 van grote toegevoegde waarde om dergelijke mensen snel naar het juiste loket te begeleiden.
Kunt u aangeven in welke brief of in welke officiële stukken aan de Kamer is gemeld dat de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wlz communicerende vaten zijn?
Er is geen sprake van automatisch communicerende vaten. De vraag of ondersteuning in de thuissituatie nog passend is, hangt immers mede af van die thuissituatie. En omgekeerd, leidt een indicatie voor Wlz-zorg, soms tot niet-verzilvering daarvan.
De gevolgen van het noodlottige ongeval met een Apache gevechtshelikopter in Mali |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat alle Nederlandse Apaches al bijna twee maanden aan de grond staan? Zo ja, wat betekent dat voor de veiligheid en inzetbaarheid van de Nederlandse militairen in Mali gezien het ontbreken van gevechtsondersteuning vanuit de lucht, in combinatie met de toegenomen dreiging?1
Ja, de Nederlandse Apaches (AH-64D) hebben bijna twee maanden aan de grond gestaan. De toestellen worden in Mali ingezet als observatieplatform en ter bescherming van VN-eenheden. Het ontbreken van gevechtsondersteuning van de Nederlandse Apaches is niet ten koste gegaan van de veiligheid van de Nederlandse militairen in Mali. Gedurende de afgelopen twee maanden zijn alternatieve beschermingsmaatregelen getroffen. Er is een Quick Reaction Force op de grond samengesteld die de gevechtsondersteuning vanuit de lucht heeft vervangen. Het gevolg hiervan was dat de Nederlandse eenheden enigszins werden beperkt in de wijze van optreden. Daarnaast is in een aantal gevallen ondersteuning geleverd door Franse gevechtshelikopters. Sinds 14 mei jl. zijn de Nederlandse Apaches in Mali weer operationeel inzetbaar.
Wat zijn de praktische gevolgen voor de opleiding en training van Nederlandse Apache-vliegers als gevolg van de genomen maatregelen na het ongeval?
De uitvoering van het jaarprogramma voor opleidingen en trainingen van de Apache-vliegers heeft een achterstand opgelopen. Door de opleidingsmogelijkheden op Fort Hood (Verenigde Staten) te intensiveren kan de opleidingsachterstand de komende maanden worden ingelopen. De trainingsachterstand kan gedeeltelijk worden ingelopen. De operationele inzet en de voorbereiding hierop hebben echter prioriteit en zullen er geen hinder van ondervinden.
Op welke wijze is fabrikant Boeing betrokken geweest bij het onderzoek naar de toedracht van het noodlottige ongeval met de Apache gevechtshelikopter?
Defensie heeft een Commissie van Onderzoek (CvO) ingesteld om de toedracht van het ongeluk te achterhalen. De CvO heeft naar aanleiding van voorlopige onderzoeksresultaten een component uit de desbetreffende Apache helikopter als verdacht aangemerkt. Vervolgens is deze component nader onderzocht door de leverancier ervan, in het bijzijn van de CvO, Boeing en de US Army. Dit heeft geleid tot de bevestiging van de oorzaak van het ongeval. De component wordt nu diepgaand onderzocht. Aan Boeing is gevraagd dit onderzoek te coördineren. De CvO, de leverancier en de US Army maken deel uit van dit onderzoeksteam.
Neemt Boeing de kosten voor zijn rekening voor de te vervangen onderdelen van de Nederlandse Apaches als uit het onderzoek definitief blijkt dat een technische oorzaak de toedracht was van het ongeval? Bevat het contract met Boeing garantiebepalingen op dit punt?2
In het algemeen dekt Defensie de risico’s van ongevallen gedurende de gebruiksfase niet af met contractuele clausules die de fabrikant aansprakelijk stellen in geval van technische oorzaken. De Apache-gevechtshelikopters zijn aangeschaft via de Amerikaanse overheid en het Foreign Military Sales programma. Boeing is in dat programma de contractant van de Amerikaanse overheid. Het Foreign Military Sales programma garandeert dat Nederland contractueel op dezelfde manier wordt behandeld als de Amerikaanse overheid. Ook de Amerikaanse overheid neemt in haar overeenkomsten geen clausules op die de fabrikant gedurende de gehele gebruiksfase aansprakelijk stellen voor ongevallen door technische oorzaken.
Het toestel wordt niet direct vervangen. De versie van de Apache die Nederland in gebruik heeft, wordt niet meer geproduceerd. De fabrikant produceert op dit moment alleen de nieuwste variant. Met het project «Apache Mid-Life Update», omstreeks 2025, zullen de Nederlandse Apaches op een nieuwe standaard worden gebracht. Op dat moment zal tevens worden beoordeeld hoeveel toestellen Defensie nodig heeft.
Neemt Boeing het verlies van de gecrashte helicopter voor zijn rekening? Bevat het contract met Boeing garantiebepalingen op dit punt? Bent u van plan het verloren toestel te vervangen door een nieuwe Apache?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven op welke wijze de nabestaanden van de twee Apache-vliegers financieel worden gecompenseerd voor het trieste overlijden van hun naasten? Wat is uw inzet in deze?
De financiële compensatie van de nabestaanden bestaat uit verschillende componenten. In aanvulling op de nabestaandenvoorzieningen heeft Defensie de Regeling uitkering vliegongeval toegepast. Ook heeft Defensie bij de Verenigde Naties een claim ingediend ten behoeve van nabestaanden van deelnemers aan VN-vredesoperaties die in de uitvoering van een missie komen te overlijden.
Deelt u de mening dat Boeing financieel aansprakelijk gesteld moet worden voor de financiële compensatie richting de nabestaanden als uit het onderzoek definitief blijkt dat een technische oorzaak leidde tot het noodlottige ongeval?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór het Algemeen Overleg over materieel Defensie op 17 juni 2015, beantwoorden?
Ja.
Tbs’ers die langer op de kamer zitten wegens bezuinigingen bij de Pompekliniek |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving over tbs’ers die langer ingesloten moeten zitten wegen personeelstekort bij de Pompekliniek?1
Deze berichtgeving is mij bekend. Voor de Forensisch Psychiatrische Centra (hierna fpc) gelden onder andere de kwaliteitseisen zoals opgenomen in de Gezondheidswet, Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet Beroepen in de Individuele Gzondheidszorgwetten. Ook de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (hierna Bvt) kent zorggerelateerde onderwerpen. Op basis van de wettelijke kaders ziet de Inspectie voor de Gezondheidszorg toe op de kwaliteit en randvoorwaarden voor de gezondheidszorg in alle fpc’s, waaronder de Pompekliniek. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de Pompekliniek zich niet houdt aan de wettelijk gestelde kwaliteitseisen.
Wat is uw reactie op de door de kliniek genomen maatregelen, aangekondigd in een brief aan de patiënten, te weten het langer en vaker op cel zetten van patiënten en het feit dat voor- en nabespreken voortaan tijdens verloftijd plaatsvindt?
Een fpc heeft zelf de bevoegdheid om aanpassingen door te voeren in de insluittijden zolang deze vooraf gemeld worden aan de patiënten en de aangepaste tijden passen binnen de huisregels van de kliniek. De aangepaste in- en uitsluit tijden liggen, gemiddeld genomen, in lijn met de andere fpc’s De klacht van de patiënten over de insluittijden is door de Commissie van Toezicht niet ontvankelijk verklaard omdat er naar het oordeel van de commissie geen sprake was van schending van de zorgplicht.
Wat is uw reactie op de suggestie dat de maatregelen genomen moesten worden wegens bezuinigingen? Acht u dergelijke maatregelen een wenselijk gevolg hiervan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het betreft interne bezuinigingen van de kliniek en de stichting die niet vanuit Veiligheid en Justitie zijn doorgevoerd. Het is aan de kliniek om, binnen de grenzen van de wet, maatregelen te nemen om de kosten van de geboden zorg beheersbaar te houden.
Welke consequenties hebben deze maatregelen volgens u voor de behandeling van een veroordeelde en de voorbereiding op diens terugkeer in de maatschappij?
Een beperking van de uitsluittijden mag niet ten koste te gaan van het behandelprogramma. De kliniek werkt in haar behandeling met zogenaamde zorgpaden. In een zorgpad wordt van begin tot eind het proces beschreven van de behandeling en zorg voor een groep patiënten met een bepaalde diagnose/stoornis. In de zorgpaden zijn de landelijke richtlijnen en normen voor verlof verwerkt die de kliniek ook toepast. Deze zijn gericht op een veilige en verantwoorde resocialisatie en terugkeer van de patiënten naar de maatschappij.
Eenieder die in de ochtenden geen werk of therapie heeft moet tot 12.00 uur achter de deur worden gezet, maar hoe gaat dat met mensen die niet kunnen of mogen werken door ziekte of arbeidsongeschiktheid?
Patiënten die niet kunnen werken vanwege ziekte verblijven tot 12 uur op hun kamer, waar zij echter wel zorg kunnen ontvangen. Voor de patiënten die niet kunnen werken vanwege arbeidsongeschiktheid worden inspanningen geleverd om hen toch een (minimaal) dagprogramma te laten volgen. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt systematisch en multidisciplinair getoetst met als doel deze zo kort en beperkt mogelijk te houden.
In hoeverre kan de Pompekliniek op dit moment en in de toekomst voldoende werk en een dagprogramma voor iedereen aanbieden?
De Pomplekliniek stelt dat zij voor nu en in de toekomst over voldoende aanbod van dagbesteding beschikt. In het afgelopen jaar is dit aanbod nog toegenomen. Wel kan het zijn dat patiënten niet altijd het type dagbesteding hebben waar zij zelf de voorkeur voor hebben.
Klopt het dat het recht of in ieder geval de mogelijkheid om aanspraak te maken op verlof vervalt als de afdeling er geen gebruik van maakt of als personeel nodig is om de kliniek te ondersteunen? Wat is uw reactie daarop? Deelt u de mening dat er voldoende personeel dient te zijn om beide taken goed uit te kunnen voeren?
Patiënten hebben geen recht op uitvoering van hun verlof op een bepaald tijdstip. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 zijn in de zorgpaden die de kliniek gebruikt de landelijke richtlijnen en normen voor verlof verwerkt. Ik deel met u de mening dat er voor zowel de werkzaamheden in de kliniek als begeleiding van het verlof voldoende personeel beschikbaar moet zijn.
Er wordt aangegeven dat de maatregelen tijdelijk en noodzakelijk zijn, maar hoe lang is tijdelijk en waarom is het noodzakelijk?
De kliniek heeft aangegeven dat de maatregelen structureel zijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Welke mogelijkheden ziet u om deze maatregelen terug te draaien?
Dit hoort niet tot mijn bevoegdheden. Gezien het feit dat de insluittijden in lijn zijn met de overige fpc’s acht ik het nemen van maatregelen niet noodzakelijk.
Klopt het dat er de afgelopen jaren veel verschillende en onervaren invalkrachten zijn ingezet? Zo ja, wat zijn daar de redenen van? Zo nee, waarom niet?
De kliniek hanteert een «flexschil»; ongeveer 10% van de medewerkers werkt op basis van flexibele en/of tijdelijke arbeidscontracten. Dit om de krimp en groei van de organisatie en uitval in de 24-uurs bezetting op te vangen. Invalkrachten worden door de kliniek zorgvuldig ingewerkt en getraind. Anders dan vaste krachten zijn zij niet gebonden aan een bepaalde afdeling, waardoor zij de patiënten minder goed kennen. Daarom werken zij in principe altijd samen met afdelingsgebonden krachten.
Klopt het dat de Pompekliniek een schuld heeft van ongeveer 15 miljoen euro? Zo ja, hoe is deze schuld ontstaan en wat heeft dat voor gevolgen voor de kliniek en de patiënten? Zo nee, hoe hoog is deze schuld en hoe is deze ontstaan? Welke mogelijkheden heeft u om deze situatie te verbeteren?
Nee dit klopt niet. De Pompestichting beschikt over het wettelijk toegestane (maximum) eigen vermogen van ongeveer 10%. Jaarlijks wordt bij de eindafrekening de hoogte van het eigen vermogen door de Directie Forensische Zorg van de Dienst Justitiële Inrichtingen, beoordeeld.
Was deze problematiek al langer bekend bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie? Zo ja, wat is er de afgelopen jaren gedaan om de problemen op te lossen of maatregelen zoals het langer opsluiten van tbs’ers en het aanpassen van het verlof te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij in algemene zin bekend dat de huidige financieringssystematiek gekoppeld aan facturatie achteraf, organisaties soms voor liquiditeitsvraagstukken stelt. Daarom wordt er gewerkt met voorschotten.
Hoeveel euro is er de afgelopen jaren bezuinigd op de Pompekliniek?
De Pompekliniek heeft geen bezuinigingen vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie gekend, anders dan de bezuinigingen die voor de hele forensische zorg sector zijn doorgevoerd en welke in de Meerjarenovereenkomst Forensische zorg zijn overeengekomen met het veld.
Krijgt deze kliniek de komende jaren met meer bezuinigingen dan wel taakstellingen te maken? Zo ja, aan welke bedragen moeten we de komende jaren dan denken?
Er is geen sprake van bezuinigingen. Echter er is wel sprake van een teruglopende behoefte aan capaciteit. Vooralsnog is daarvan echter bij de Pompekliniek geen sprake. De capaciteit bij de kliniek is de afgelopen jaren niet verminderd, echter vermeerderd. In de toekomst zal de behoefte aan tbs-capaciteit volgens de prognoses afnemen, welke gevolgen dit per kliniek zal hebben is nog niet langjarig in bedragen te duiden.
Op welke manier is en wordt er rekening gehouden met de aanstaande sluiting van tbs-kliniek Oldenkotte, waardoor een deel van de tbs’ers is verhuisd van Oldenkotte naar de Pompekliniek? Zijn er personeel en/of andere noodzakelijke middelen bijgekomen of zal dit nog gebeuren? Zo ja, kunt u uw antwoord specificeren? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het masterplan DJI zijn zowel FPC Oldekotte als FPC Tweelanden reeds gesloten. De patiëntenpopulatie van de Pompekliniek is derhalve gegroeid. Vanwege de toestroom is er extra personeel aangenomen om de diagnostiek- en behandelmodules uit te kunnen voeren.
Bent u bereid om de Kamer op de hoogte te brengen van de uitkomst van de klacht die de bewoners van de Pompekliniek op 18 april 2015 voorgelegd hebben aan de Commissie van Toezicht van de Pompestichting? Zo nee, waarom niet?
De klacht van de patiënten is op 1 mei 2015 niet ontvankelijk verklaard door de Commissie van Toezicht omdat er naar het oordeel van de commissie geen sprake was van schending van de zorgplicht. Ik heb begrepen dat de directie van de Pompekliniek naar aanleiding van de klacht een verduidelijkende brief opstelt aan de patiënten.
Het bestaan van verschillende uittreksels van justitiële documentatie |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de stelling dat er een onwettig schaduwsysteem bestaat met juridische documentatie naast de officiële juridische documentatie die wordt bijgehouden bij de Justitiële Informatiedienst (JustId)?1
Er bestaat één systeem voor justitiële documentatie. De justitiële documentatie, die wordt beheerd door de Justitiële Informatiedienst (Justid), wordt opgebouwd uit gegevens afkomstig van verschillende bronsystemen van onder meer het Openbaar Ministerie (OM), de rechterlijke macht en de Dienst Justitiële Inrichtingen. De aanlevering van deze justitiële gegevens is bijvoorbeeld gekoppeld aan een statusverandering in een strafproces of een later gepleegd strafbaar feit. Daarmee geeft een uittreksel justitiële documentatie een actueel beeld, hetgeen impliceert dat het aan veranderingen onderhevig is. Het gaat daarbij dus om opeenvolgende mutaties. Verder kan bijvoorbeeld het OM langs twee wegen een uittreksel opvragen en printen. Daardoor kan alleen de opmaak van de prints verschillen; de inhoud van de op dat moment verkregen informatie is gelijk ongeacht de wijze van bevraging. Er is zodoende geen sprake van naast elkaar bestaande systemen voor justitiële documentatie.
Deelt u de mening dat de juistheid van de justitiële documentatie van groot belang is voor de rechtspleging? Kunt u dit antwoord toelichten?
Ja. Gezien de maatschappelijke functie van justitiële documentatie is het borgen van de juistheid daarvan van groot belang. Daartoe vinden geautomatiseerde kwaliteitscontroles plaats op de aangeleverde gegevens en worden gesignaleerde onjuistheden door menselijke tussenkomst hersteld door daartoe geautoriseerde medewerkers van Justid. Menselijk ingrijpen in de systemen wordt gelogd.
Wat is uw verklaring voor het feit dat er verschillende versies bestaan van de justitiële documentatie van één persoon?
Ten eerste zijn de op een uittreksel justitiële documentatie gepresenteerde gegevens afhankelijk van het beoogde wettelijke doel in het kader waarvan het uittreksel wordt opgevraagd. Hierdoor kan de inhoud en de opmaak van een uittreksel verschillen. Zo omvat een uittreksel in het kader van emigratie enkel onherroepelijke veroordelingen en kan dit derhalve minder gegevens bevatten dan bijvoorbeeld een uittreksel justitiële documentatie in het kader van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). In deze gevallen gaat het om verschillende uittreksels in plaats van (tegelijkertijd naast elkaar bestaande) inhoudelijk verschillende versies van één uittreksel.
Daarnaast kan bij het op verschillende momenten opvragen van een uittreksel justitiële documentatie, zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 1, sprake zijn van tussentijdse mutaties door ontwikkelingen in een strafproces of een later gepleegd strafbaar feit. Ook daarbij gaat het om verschillende uittreksels en niet om (tegelijkertijd naast elkaar bestaande) inhoudelijk verschillende versies van één uittreksel.
Verder kan een uittreksel in een strafzaak verschillen van een eerder uittreksel ten aanzien van dezelfde betrokkene doordat een correctie heeft plaatsgevonden. Het kan gaan om de correctie van de vermelding van een sepot 01 beslissing op een uittreksel, zoals genoemd in de bij vraag 1 aangehaalde berichtgeving. Deze correcties zullen binnenkort niet langer nodig zijn, zoals ik hierna toelicht. Een sepot 01 beslissing is een beslissing van het OM om niet te vervolgen omdat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Op het moment dat het OM meerdere beslissingen heeft genomen ten aanzien van dezelfde verdachte in één strafzaak, waaronder een sepot 01 beslissing, is het nu voor Justid niet mogelijk deze sepot 01 beslissing automatisch weg te laten uit het uittreksel van een betrokkene. Een zaak met meerdere feiten ten aanzien van dezelfde verdachte wordt in z’n geheel geregistreerd en getoond op een uittreksel. Op grond van artikel 7 Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (verder: Besluit jsg) is een sepot 01 beslissing geen justitieel gegeven. Uit dit artikel volgt dat een sepot 01 beslissing niet op een uittreksel vermeld mag worden. Justid gaat in de huidige situatie tot handmatige correctie over als een vermelding van een sepot 01 beslissing op een uittreksel wordt geconstateerd. Verder informeert Justid de instanties die vóór dat moment een uittreksel ten aanzien van de betreffende persoon hebben opgevraagd over het feit dat er correctie heeft plaatsgevonden. Deze instanties kunnen dan een gecorrigeerd uittreksel opvragen als zij dat nodig hebben. Justid is zodoende bekend met dit fenomeen en gaat op korte termijn over tot het – ook in zaken met meerdere feiten – automatisch weglaten van een sepot 01 beslissing uit een uittreksel. Dit zal uiterlijk per 1 augustus 2015 zijn gerealiseerd. Over het aantal gevallen waarin tot op heden na correctie van een sepot 01 vermelding een nieuw uittreksel is opgevraagd en gemaakt, kan Justid geautomatiseerd geen gegevens genereren. Een dergelijke rapportage zou arbeidsintensief (handmatig) dossieronderzoek vergen en vindt om die reden niet plaats.
Indien u hier geen sluitende verklaring voor kunt geven, bent u bereid deze kwestie te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen kan het naast elkaar bestaan van verschillende versies van de justitiële documentatie hebben voor de betrokkene?
Wat precies in een uittreksel justitiële documentatie staat, is afhankelijk van het doel waarvoor het is opgevraagd. Verder dient besluitvorming plaats te vinden op grond van recent opgevraagde uittreksels die de actuele situatie weergeven. Dit betekent dat er geen sprake is van tegelijkertijd naast elkaar bestaande inhoudelijk verschillende versies van één uittreksel. De doelbinding kan, zoals toegelicht in mijn antwoord op vragen 3, 4 en 7, wel tot gevolg hebben dat op hetzelfde moment voor verschillende doelen opgevraagde uittreksels ook daadwerkelijk verschillen. Dit is wat de wetgever met het opstellen van de justitiële documentatie en de daaruit voortvloeiende gevolgen heeft beoogd.
Verder mag een sepotbeslissing wegens het onterecht als verdachte zijn aangemerkt geen gevolgen hebben voor de betrokkene. Om die reden is in het Besluit jsg vastgelegd dat een dergelijke beslissing geen justitieel gegeven is. Wanneer deze sepot 01 beslissing toch op een uittreksel vermeld staat, geldt dat degene die dat uittreksel in een beoordeling betrekt geen gevolgen mag verbinden aan de sepot 01 beslissing. Zo mag een sepot 01 beslissing niet meewegen in de beoordeling van een VOG-aanvraag. Een dergelijke sepotbeslissing mag ook niet meewegen in de strafeis of de strafmaat bij een vervolging wegens andere feiten. Van Justis, het OM en de zittende magistratuur verwacht ik dat voldoende is geborgd dat het buiten beschouwing laten van een sepot 01 beslissing deel uitmaakt van de professionele taakuitoefening. Dat doet er niet aan af dat het van belang is dat Justid uiterlijk 1 augustus 2015 zal voorzien in het – ook in zaken met meerdere feiten – geautomatiseerd weglaten van sepot 01 beslissingen op uittreksels justitiële documentatie.
Is het waar dat de gegevensverwerking automatisch gaat en dat er dus feitelijk niet zomaar wijzigingen kunnen worden aangebracht? Hoe is dit dan toch mogelijk? Is menselijk ingrijpen in dit systeem nu wel of niet mogelijk, en zo ja, gebeurt dat ook?
In beginsel is er sprake van een geautomatiseerd informatiesysteem en verwerkingsproces. Vanwege adequaat beheer is menselijk ingrijpen in bepaalde situaties noodzakelijk. Zo worden zoals gezegd gesignaleerde onjuistheden via menselijk ingrijpen hersteld. Dit menselijk ingrijpen is alleen mogelijk door daartoe geautoriseerde medewerkers van Justid en wordt gelogd in de systemen.
Komt het vaker voor dat er verschillende versies bestaan van uittreksels van de justitiële documentatie? Zo ja, hoe vaak?
Zie antwoord vraag 3.
Het kaalplukken van een afvalverwerker voor private equity |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op het artikel «investeerder plukt afvalverwerker kaal»?1
Ik ken de berichtgeving rond de overname van Attero door Waterland. Dit is een voorbeeld waar een private-equityinvesteerder een onderneming overneemt en deze financieel herstructureert. Zonder in te kunnen gaan op de specifieke feiten en omstandigheden van dit geval, wil ik wel de noodzaak benadrukken van een zorgvuldige afweging door de aandeelhouder van alle in de onderneming betrokken belangen.
Private-equityaandeelhouders dienen net als andere aandeelhouders rekening te houden met de legitieme andere belangen bij een onderneming. Om die andere belangen te beschermen is op verschillende terreinen wet- en regelgeving van toepassing. Het Nederlandse vennootschapsrecht bepaalt dat de winst uit een onderneming toekomt aan de aandeelhouders, en stelt grenzen aan uitkeerbaarheid. Dat geldt ongeacht het type aandeelhouder. Daarnaast heeft de AIFM-richtlijn die in de Wft is geïmplementeerd private-equityinvesteerders gereguleerd en onder toezicht gebracht. Een belangrijke maatregel in dat kader is gericht tegen het zogenaamde asset stripping. Deze maatregel komt bovenop eisen die aan alle aandeelhouders worden gesteld en geldt specifiek voor private equity.
Wat vindt u ervan dat private equitypartij Waterland zichzelf 183 miljoen euro gemeenschapsgeld toebedeelt dat deels was bedoeld voor het saneren van stortplaatsen?
Op grond van een statement dat Waterland heeft uitgegeven ter toelichting en informatie van Attero is er € 183 miljoen uitgekeerd. Daarnaast heeft een afwaardering plaatsgevonden van de voorziening voor pre-nazorgkosten. Het gaat daarbij echter volgens diezelfde verklaring niet om geld dat bedoeld was voor het saneren van stortplaatsen.
Amper een jaar geleden heeft private equitypartij Waterland, Attero gekocht; vindt u ook dat het er alle schijn van heeft dat Waterland de aankoop voornamelijk heeft gedaan om Attero vervolgens financieel uit te kleden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik begrijp dat de schijn van financieel uitkleden ontstaat als er meer dividend wordt uitgekeerd dan er is geïnvesteerd. Tegelijkertijd is er in principe niets mis met een situatie waarin een bedrijf meer uitkeert dan het aan investeringen ophaalt. Het vennootschapsrecht bepaalt dat winst uit de vennootschap toekomt aan de aandeelhouders. Grenzen aan de uitkeerbaarheid worden ook door de wet gesteld; die gelden voor alle typen aandeelhouders.
Attero en Waterland melden dat de financiële positie van Attero sinds de overname niet ongezond is en dat er geen sprake is van een continuïteitsrisico.
Kan het voorkomen dat de solvabiliteit van Attero in gevaar komt als gevolg van het uitkeren van 183 miljoen euro aan superdividend?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaan er wettelijke beperkingen aan de hoogte van superdividend?
In het ondernemingsrecht geldt sinds 2012 dat bij dividenduitkeringen de goedkeuring nodig is van het bestuur. Het bestuur is verplicht die goedkeuring te weigeren indien het weet, of redelijkerwijs kan voorzien, dat die dividenduitkering ertoe zou kunnen leiden dat de vennootschap haar opeisbare schulden niet meer kan voldoen. Als het bestuur toch goedkeuring heeft gegeven aan een dividenduitkering die men juist had moeten tegenhouden, en de vennootschap doordat die uitkering heeft plaatsgevonden, niet meer in staat is haar opeisbare schulden te voldoen en failliet gaat, dan zijn de aandeelhouders aansprakelijk tot het bedrag dat zij ten onrechte ontvingen. De bestuurders zijn aansprakelijk voor het «tekort dat door de uitkering is ontstaan plus de wettelijke rente vanaf de dag van de uitkering» (art. 2:216 lid 3 BW).
Welke actie(s) gaat u concreet ondernemen om te voorkomen dat private equitypartijen bedrijven financieel uitkleden, zoals in het verleden al vaak is voorgekomen?
De afgelopen jaren is een aantal stappen gezet ter bestrijding van mogelijke negatieve effecten van private equity-investeringen. De AIFM- heeft private-equityinvesteringen gereguleerd en onder toezicht gebracht. Een belangrijke maatregel in dat kader is gericht tegen het zogenaamde asset stripping. Het private-equityfonds moet zich in de eerste twee jaar nadat hij een controlerend belang in de onderneming heeft verkregen, onthouden van het bevorderen, steunen of opdragen van bepaalde handelingen die tot een aanzienlijke daling van het vermogen van de onderneming kunnen leiden. In de richtlijn worden de volgende vier handelingen genoemd die dienen te worden tegengegaan: uitkeringen, kapitaalvermindering, terugbetaling van aandelen en verwerving (verkrijging) van eigen aandelen indien daarmee wettelijke minimum-kapitaalseisen worden doorbroken. Dit geldt zowel bij beursgenoteerde als niet-beursgenoteerde ondernemingen en voor alle typen aandeelhouders.
Voorts geldt sinds 2012 met de flexibilisering van het B.V.-recht dat dividenduitkeringen de goedkeuring nodig hebben van het bestuur. Daarnaast bestaan in het ondernemings- en faillissementsrecht regels om excessieve dividenduitkeringen in aanloop naar een faillissement tegen te gaan, waarbij ook het instrument van het enquêterecht bij de ondernemingskamer een rol speelt in het tegengaan van wanbeleid. Bestuurders en commissarissen lopen bovendien in geval van faillissement van een onderneming in beginsel het risico op persoonlijke aansprakelijkheid voor het gehele tekort, indien zij hun taken onbehoorlijk hebben vervuld en dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
Volgens Peter Roosenboom, EUR-hoogleraar Entrepreneurial Finance and Private Equity, behalen private equitypartijen een derde van het rendement via de renteaftrek van de schuld waarmee overnames worden gefinancierd; is dat voor u aanleiding om de renteaftrek op vreemd vermogen (fors) te beperken? Kunt u uw antwoord toelichten2?
De rente over een schuld (vreemd vermogen) kan in beginsel ten laste van het resultaat worden gebracht. Met ingang van 1 januari 2012 kunnen de rentebetalingen op overnameschulden slechts in beperkte mate ten laste van het resultaat van het overgenomen lichaam worden gebracht. Hierdoor wordt voor dergelijke overnames een aanzienlijke belemmering in het leven geroepen.
Uitbreiding van deze rentebeperking zou eveneens overnames treffen waarbij geen sprake is van bovenmatige schuldfinanciering. Daar komt bij dat in OESO verband op dit moment in zijn algemeenheid nog wordt gesproken over de beperking van renteaftrek.
Kunstaankopen op de veilingmarkt |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «In de kantlijn van de kunstmarkt. Notities van Robert-Jan van Ravensteijn»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het Rijksmuseum op The European Fine Art Fair (TEFAF) Maastricht een schilderij van Jan Asselijn heeft aangekocht voor een bedrag van 1.200.000 euro, terwijl hier slechts een paar maanden eerder 760.355 euro voor werd betaald op de veiling bij Sotheby’s in Londen, een verschil van 439.645 euro? Vindt u dat het Rijksmuseum in dit geval adequaat heeft gereageerd op het aanbod op de veilingmarkt?
Het Rijksmuseum heeft primair een eigen verantwoordelijkheid in dezen en de expertise en een intern systeem van checks and balances om te beoordelen of de aanschaf van een werk verantwoord is in de context van de Collectie Nederland en in relatie tot de prijs. Ik heb begrepen dat het Rijksmuseum op de hoogte was dat dit werk eerder op de veiling is aangeboden. Ik heb ook begrepen dat het Rijksmuseum aanvankelijk heeft afgezien van een poging tot aankoop vanwege twijfels over de kwaliteit en de staat van dit werk. Pas na restauratie en nader onderzoek besloot het museum tot een poging om dit werk te verwerven. Daartoe heeft het museum private middelen verzameld om deze aankoop te financieren. Deze bijdragen uit particuliere bronnen geven aan dat er breed draagvlak is voor de aankoopkeuze. Gezien deze gang van zaken heb ik geen reden om te twijfelen aan het adequaat optreden door het Rijksmuseum.
Welk beleid hanteren rijksmusea om een aankoop op het juiste moment te doen, tegen een zo goed mogelijke prijs? Hoe wordt geborgd dat er sprake is van een efficiënt aankoopbeleid, waarbij goed wordt ingespeeld op de marktsituatie? Zijn op dit gebied voor de rijksgesubsideerde musea regels opgesteld? Zo ja, wat zijn deze? Zo nee, waarom niet?
Zoals opgemerkt hebben musea expertise, ervaring en primair een eigen verantwoordelijkheid om zelf te beoordelen wat de kwaliteit is van een werk in relatie tot de prijs. Het collectieplan van een museum biedt de basis voor het aankoopbeleid voor musea. In de praktijk wordt dit aangevuld door advies van externe adviseurs voor het concreet te verwerven object. Daarbij zetten musea zich in voor het verwerven van externe financiering voor een eventuele aankoop. Fondsen die hiervoor een bijdrage leveren, beoordelen eveneens zelfstandig het belang van het werk in relatie tot de prijs. Zo beoordeelt de Vereniging Rembrandt en het Mondriaan Fonds potentiële verwervingen ook op het belang en de bijdrage aan de Collectie Nederland.
Hebben rijksmusea een verantwoordelijkheid om goed in de gaten te houden wat er op de veilingen wordt aangeboden, zodat werken die voor de Collectie Nederland van toegevoegde waarde kunnen zijn en op tijd worden opgemerkt? Zo ja, hoe wordt deze verantwoordelijkheid vormgegeven? Zo nee, waarom niet? Welke contacten onderhouden deze musea met de belangrijke veilingen, en welke (spel)regels gelden daarbij?
Het is de primaire verantwoordelijkheid van de musea om werken te verwerven voor de collectie Nederland, voor het publiek van vandaag en voor toekomstige generaties. Dit wordt vormgegeven in de missie, visie, strategie en in de collectieplannen van musea. Daarvoor participeren musea in een (inter)nationaal netwerk van veilinghuizen, kunsthandels, verzamelaars en experts om het aanbod in het oog te houden. Musea houden zich daarbij aan de internationaal geldende Ethische Code van ICOM (International Council of Museums) en de regels ten aanzien van verwervingen. In aanvulling daarop beoordelen fondsen die een bijdrage leveren aan een aankoop zelfstandig het belang van het werk in relatie tot de prijs. Via de aankoopregeling van het Mondriaan Fonds lever ik een bijdrage aan het mogelijk maken van aankopen voor de Collectie Nederland. In aanvulling op het belang van aankopen wijs ik ten slotte op de waarde van schenkingen en de mogelijkheden die de successiewet biedt om publieke collecties te verrijken.
Is bij u bekend hoe vaak het voorkomt dat een rijksmuseum een aankoop doet op bijvoorbeeld een kunstbeurs, terwijl dit aangekochte werk recentelijk nog voor een lagere prijs op een veiling werd aangeboden?
Zie onder 3. Dit is een eigen verantwoordelijkheid van musea. Ik zie geen aanleiding voor extra verantwoording daarvan naast de reguliere jaarverantwoording door musea en het Mondriaan Fonds.
Is er naar uw mening in dit specifieke geval gehandeld naar de Governance Code Cultuur? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet? Ziet de Governance Code Cultuur er ook op toe dat rijksmusea er alles aan doen om een aankoop met subsidiegeld of dat van sponsoren op efficiënte wijze te doen?
Zie voor dit concrete geval het antwoord op vraag 2. Ik zie geen reden om eraan te twijfelen dat hier adequaat is opgetreden door het Rijksmuseum, ook niet in het kader van de Governance Code Cultuur. Naast de checks and balances die de Governance Code Cultuur waarborgt, beschikt het aankoopfonds van het Rijksmuseum over een certificaat van het Centraal Bureau voor Fondsenwerving dat aangeeft dat inrichting van de interne beslisprocessen aan strenge normen voldoet.
Naalden die lijm lekken |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak in het mondelinge vragenuur van 24 maart 2015 dat patiëntveiligheid en goede informatie over lekkende naalden cruciaal is voor vertrouwen in de zorg?
Ja.
Hoe komt het dat de experts van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de artsen in de uitzending van Eenvandaag1 verschillen over de negatieve gevolgen voor de gezondheid van de lijm die uit de naalden lekt? Waarin zit dit verschil, en hoe verklaart u dat? Wilt u het RIVM vragen dit te verklaren, samen met het openbaar maken van de gebruikte meetmethode van het RIVM?
Op 23 maart 2015 zond het actualiteitenprogramma EenVandaag een reportage uit over mogelijke aanwezigheid van lijm in injectienaalden. De signalen van de klokkenluider heb ik zeer serieus genomen. In opdracht van de IGZ heeft het RIVM onderzoek gedaan naar de gezondheidrisico’s van de injectienaalden. Voor het onderzoek zijn fysieke controles uitgevoerd op monsters uit verschillende ziekenhuizen, GGD’s, groothandels, fabrikanten, de fabriek van Terumo en van de klokkenluider. Het RIVM heeft zich in haar onderzoek gebaseerd op meerdere informatiebronnen en niet alleen op de informatie uit de uitzending. Volledig door lijmresten geblokkeerde naalden zijn in het RIVM onderzoek niet aangetroffen, evenmin is vloeibare lijm, zoals getoond in de uitzending van EenVandaag, in de naalden aangetroffen. In mijn Kamerbrieven van 17 april en 7 mei heb ik uw Kamer geïnformeerd over de bevindingen van het onderzoek van het RIVM. In minder dan 1% van de onderzochte naalden is de aanwezigheid van overtollige uitgeharde lijm aangetroffen. Het RIVM concludeert op basis van haar onderzoek naar de mogelijke gevolgen van de eventuele overtollige lijm dat er geen gezondheidsschade te verwachten is door het gebruik van de injectienaalden.
De resultaten van het RIVM onderzoek zijn vermeld in het rapport: «Injectienaalden – Feitenonderzoek en risicobeoordeling overtollige lijm», en is op 18 mei jl. gepubliceerd. De meetmethoden die het RIVM heeft toegepast Zijn in dit rapport beschreven.
Klopt het dat ook naalden van andere fabrikanten lekken? Welke stappen worden gezet om te komen tot lekvrije naalden in het belang van patiëntveiligheid?
Het RIVM heeft ook naalden van andere fabrikanten onderzocht. Daarin is eveneens overtollige, uitgeharde lijm aangetroffen, in een vergelijkbaar klein percentage als bij de Terumo-naalden. Er zijn geen volledig geblokkeerde naalden aangetroffen. Ook is in de onderzochte naalden geen vloeibare lijm waargenomen.
Klopt het dat de sector nu zelf een norm moet gaan formuleren hoeveel een naald mag lekken? Zou de norm niet nul moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
De Europese wetgeving voor medische hulpmiddelen eist van fabrikanten dat hun producten voldoen aan zogenoemde essentiële eisen. Om dat aan te kunnen tonen, en controle daarop mogelijk te maken, worden er op Europees niveau door bevoegde instanties zoals CEN en CENELEC geharmoniseerde normen ontwikkeld. Zoals gezegd is het risico voor de patiëntveiligheid van de lijmresten in de onderzochte naalden verwaarloosbaar op basis van de huidige wetenschappelijke inzichten. De inspectie heeft opgeroepen om de geharmoniseerde norm voor injectienaalden zodanig aan te passen dat er limieten worden opgenomen voor de aanwezige hoeveelheden residuen.
Waarom krijgen de fabrikant en de sector nu vrije ruimte om tot een norm te komen, terwijl ze eerder niet uit zichzelf openbaar hebben gemaakt dat er sprake was van lekkende naalden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe worden patiënten nu vooraf op de hoogte gesteld van het risico op injecteren van lijm? Hebben patiënten een keuze?
In het RIVM onderzoek zijn geen naalden aangetroffen met niet-uitgeharde, dus vloeibare, lijm. Uit de analyse van het RIVM naar de mogelijke gevolgen van de eventuele lijmresten blijkt dat er geen gezondheidsrisico’s te verwachten zijn voor de patiënt. Deze bevindingen geven geen aanleiding om extra maatregelen te nemen om de patiënt te informeren over het gebruik van injectienaalden. De IGZ en het RIVM hebben op hun websites algemene informatie gepubliceerd over de injectienaalden.
Is nu onderzocht hoe intern en extern toezicht moet verbeteren om te zorgen dat bedrijven uit zichtzelf aantoonbaar een melding maken bij ongewenste bijeffecten van medische hulpmiddelen? Zo ja, wat is de uitkomst, en hoe verhoudt zich dat tot de vrijheid om zelf een norm te ontwikkelen? Zo nee, wanneer komt u deze toezegging na?
Fabrikanten zijn wettelijk verplicht om hun product gedurende de hele levenscyclus proactief te volgen en te evalueren en ernstige risico’s te melden bij de inspectie. De betrokken Notified Body is verantwoordelijk om toezicht te houden op de fabrikant. Het internationale toezicht op deze Notified Bodies is versterkt en werpt ook z’n vruchten af. Daarnaast versterken de inspecties uit de lidstaten het markttoezicht onder andere door betere coördinatie en communicatie, maar ook door gezamenlijk inspecties uit te voeren bij fabrikanten van hoog-risico producten. De inspecties met de Belgische autoriteiten zijn een goed voorbeeld van deze gezamenlijke internationale aanpak.
Sinds 2012 wordt in Brussel onderhandeld over de nieuwe regelgeving voor medische hulpmiddelen. Over de inzet bij de onderhandelingen en de maatregelen die zijn genomen om het systeem voor medische hulpmiddelen te verbeteren heb ik u in mijn brief van 4 februari 2015 (Kamerstuk 32 805, nr. 35) geïnformeerd. In deze brief heb ik de Kamer toegezegd rond de zomer te informeren over een centraal punt voor bijwerkingen over medische hulpmiddelen. Dit wordt momenteel onderzocht.
De alternatieve geneeswijze ‘cupping’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Een snee, een cup, en bloed vloeit?»1
Ja.
Is u bekend hoeveel praktijken voor cupping er in Nederland zijn, en hoeveel patiënten hier gebruik van maken? Is er sprake van een toename, zoals in het artikel wordt beweerd?
Nee, mij zijn noch exacte cijfers bekend van het aantal cuppingtherapeuten, noch van het aantal mensen dat cupping ondergaat.
Welke gezondheidsrisico’s zijn er bekend bij cupping, en specifiek bij Hijama?
De GGD en het RIVM hebben aangegeven dat wet cupping risico geeft op besmetting en infectie.
Deelt u de mening van de in het artikel genoemde hoogleraar gezondheidsrecht van het Academisch Medisch Centrum dat cupping een voorbehouden handeling is, en dat het daarmee strafbaar is als deze handeling wordt uitgevoerd door cuppingtherapeuten die daar niet voor zijn opgeleid?2
Ja, ik deel de mening van hoogleraar Legemaate.
Cupping valt onder de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Voor zover bij cupping de samenhang van lichaamweefsels wordt verstoord en deze zich niet direct herstelt is sprake van heelkundige handelingen. Ik heb kennis genomen van de berichten. Ik maak mij zorgen over de gezondheidsrisico’s van »wet cupping».
Cupping valt, als voorbehouden heelkundige behandeling, onder de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Alleen daartoe aangewezen en bekwame zorgverleners, zoals artsen, zijn formeel bevoegd deze handeling uit te voeren. De IGZ houdt hier toezicht op.
Indien deze voorbehouden handeling wordt uitgevoerd door iemand die niet BIG-geregistreerd is, kan hier door de IGZ een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Indien deze voorbehouden handeling wordt uitgevoerd door iemand die wel BIG-geregistreerd is, bijvoorbeeld een arts, kan deze handeling tuchtrechtelijk worden getoetst.
Ook kan er in beide gevallen sprake zijn van een strafbaar feit, zoals mishandeling of het buiten noodzaak toebrengen van schade, waarop het Openbaar Ministerie kan handhaven. Als de IGZ bij haar toezicht een strafbaar feit constateert, kan zij daarvan aangifte doen.
Zit er onderscheid tussen dry-cupping en wet-cupping, voor zover het gaat om de vraag of er al dan niet sprake is van een voorbehouden handeling?
Voor zover bij cupping de samenhang van lichaamsweefsels wordt verstoord en deze zich niet direct herstelt is sprake van een heelkundige handeling en daarmee van een voorbehouden handeling.
Als er sprake is van een voorbehouden handeling, moet een Hijama- of cuppingkliniek dan voldoen aan de eisen van de Wet toelating zorginstellingen?
Aangezien geen sprake is van zorg in de zin van de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg is de Wet toelating zorginstellingen niet van toepassing.
De Wet BIG is wel van toepassing. Zie het antwoord op vraag 4.
Welke instantie houdt er toezicht op dat voorbehouden handelingen niet worden toegepast buiten het reguliere circuit? In hoeverre is er een toezichtsrol weggelegd voor de GGD, de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en/of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Zie het antwoord op vraag 4. Een persoon is strafbaar op grond van artikel 96 wet BIG indien hij buiten noodzaak schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaakt.
Daarnaast heeft de gemeente in het kader van de Wet publieke gezondheid als taak de technische hygiënezorg te bevorderen. De uitvoerende instantie is doorgaans de GGD. De GGD kan in geval van een besmetting maatregelen nemen in het belang van de volksgezondheid en een melding doen bij de IGZ.
Kan de GGD tijdens een locatiebezoek oordelen dat er sprake is van het (illegaal) verrichten van een voorbehouden handeling? Zo ja, wat kan de GGD met een dergelijk oordeel doen?3
Zie antwoord op vraag 7.
Is er, net als bij tattoo- en piercingshops, sprake van een vergunningplicht voor Hijama- en cuppingklinieken? Zo nee, wat maakt dat er voor het zetten van een tattoo of piercing wel een vergunningplicht is, en voor Hijama niet?
Nee, voor Hijama- en cuppingklinieken bestaat geen vergunningsplicht. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 biedt de Wet BIG de mogelijkheid om op te treden tegen het onbevoegd uitvoeren van voorbehouden handelingen. Ook wanneer de voorbehouden handelingen plaatsvinden in een onderwijssetting. Tevens geldt dat als een zorgverlener buiten noodzaak schade (of een aanmerkelijke kans op schade) veroorzaakt aan de gezondheid van de patiënt hij strafbaar is op grond van artikel 96 Wet BIG.
Bij tatoeëren en piercen wordt de huid doorboord en kunnen er bloedoverdraagbare ziekten (hepatitis, aids) worden overgebracht. Er bestond destijds geen wettelijk kader hiervoor. Anders dan hijama zijn tatoeëren en piercen geen voorbehouden handelingen volgens de Wet BIG. Daarom is ervoor gekozen om het gebruik van tatoeage- en piercingmateriaal onder de Warenwet te brengen en hiervoor een vergunningplicht te introduceren.
Het bericht ‘Zorgdirecteuren weigeren hulp aan loonsverlaging’ |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Zorgdirecteuren weigeren hulp aan loonsverlaging.»1
Ja.
Is het waar dat branche-organisatie van zorgdirecteuren NVZD weigert mee te werken aan het tot stand komen van een ministeriële regeling voor de zorgsector?
In de afgelopen periode heeft op verschillende momenten overleg plaatsgevonden tussen de NVZD (vertegenwoordiger van de werknemers), de Nederlandse Vereniging van Toezichthouders (NVTZ, de werkgevers) en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) over het aanpassen van de «Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector» aan de normverlaging uit de «Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT». De NVZD heeft inmiddels aangegeven geen actieve rol meer voor zichzelf te zien bij de totstandkoming van deze aangepaste ministeriële regeling.
Bent u ook van mening dat «niemand boven de wet staat»?
Een ieder dient zicht te houden aan de geldende regelgeving.
Wat vindt u van de opstelling van de NVZD om een democratisch aangenomen wet naast zich neer te leggen, en te weigeren in overleg te treden over de door u vast te stellen «staffel» in het kader van de Wet Normering Topinkomens, zoals die op 1 januari jl. van kracht is geworden?
Gezien het belang dat ik hecht aan een zo breed mogelijk gedragen regeling betreur ik het standpunt van de NVZD.
Op welke wijze gaat u de door de opstelling van de NVZD ontstane impasse doorbreken? Bent u bereid de hierboven bedoelde staffel desnoods eenzijdig vast te stellen, nu de NVZD afziet van het recht daarover mee te praten? Zo nee, waarom niet?
Het hierboven genoemde overleg over het aanpassen van de regeling wordt voortgezet door de NVTZ en het Ministerie van VWS. Om die reden is eenzijdige aanpassing van de regeling op dit moment niet aan de orde.
Kunt u de Kamer verzekeren dat deze onacceptabele opstelling van de NVZD op geen enkele wijze in het voordeel van de (salarissen van) zorgdirecteuren uitpakt?
Het standpunt van de NVZD leidt er toe dat de NVZD geen invloed uitoefent op de totstandkoming van de nieuwe regeling.
Komt het streven om de staffels in de zorgsector (en bij woningcorporaties) voor 1 juni a.s. te publiceren (zoals in een eerder algemeen overleg door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven) door de actie van de NVZD in gevaar? Op welke datum worden bedoelde staffels openbaar gemaakt?
Tijdens het Algemeen Overleg over de WNT van 5 februari jongstleden heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegezegd uw Kamer voor de zomer te informeren over de stand van zaken op het gebied van sectorale regelingen. Conform artikel 2.7 van de WNT zal ik de ministeriële regeling voor de sector zorg en welzijn met ingangsdatum 1 januari 2016 in november 2015 bekendmaken in de Staatscourant. Ik verwacht hiervoor in september 2015 een voorstel te ontvangen van de NVTZ. Dit komt overeen met het tijdpad dat door de Staatssecretaris van VWS in het dertigledendebat van 4 februari jl. over topinkomens in de ouderenzorg is gemeld.
De gewelddadige arrestatie van twee journalisten in Papua |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat twee Papua journalisten op gewelddadige wijze gearresteerd zijn door Indonesische veiligheidsdiensten?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het mishandelen en arresteren van journalisten die slechts hun werk proberen te doen?
De persvrijheid in Indonesië is over het algemeen groot. In Papua en West-Papua blijft de omgang met lokale journalisten echter een punt van zorg, zoals blijkt uit de arrestatie van deze twee journalisten. Eén van beide journalisten zou naar verluidt een T-shirt hebben gedragen met de tekst «Free West Papua», en daarmee mogelijk zijn aangezien voor een aanhanger van één van de groeperingen in Papua die strijden voor onafhankelijkheid. De persvrijheid in Indonesië, en in Papua in het bijzonder, heeft de voortdurende aandacht van de Nederlandse overheid.
Bent u bereid om opheldering te vragen over de toedracht van deze gebeurtenis bij de Indonesische autoriteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekenen de voortdurende arrestaties van journalisten in Papua voor de persvrijheid in Indonesië?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aanduiden of u verbetering ziet in de relatie tussen de Indonesische autoriteiten en de inheemse Papua bevolking sinds het aantreden van president Joko Widodo?
President Joko Widodo bracht in het weekend van 9–10 mei jl. voor de tweede keer sinds zijn aantreden in oktober 2014 een bezoek aan de provincies Papua en West-Papua. Daarbij heeft president Widodo een aantal bemoedigende stappen aangekondigd, die dienen bij te dragen aan een betere verstandhouding. Zo maakte hij bekend gratie te verlenen aan vijf politieke gevangenen, die eerder waren veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 20 jaar tot levenslang. De president sprak daarnaast over de mogelijkheid dat ook andere politieke gevangenen zullen worden vrijgelaten.
President Widodo verklaarde tevens dat voor buitenlandse journalisten die Papua en West-Papua willen bezoeken voortaan dezelfde regels gelden als voor de rest van Indonesië. Dit is iets dat Nederland herhaaldelijk heeft bepleit bij de Indonesische autoriteiten, meest recentelijk tijdens de ambtelijke consultaties met Indonesië op 17 maart jl. Hiermee werd mede opvolging gegeven aan de motie van de leden De Roon en Wilders (Kamerstukken II, 34 000 V, nr. 24) van gelijke strekking.
Deelt u de mening dat mensenrechtentrainingen via het community policing programma weinig effectief zijn in het verbeteren van de relatie tussen politie en lokale gemeenschappen? Zo neen, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Er is relatief recent (oktober 2014) een start gemaakt met de training van de 3.700 politiemensen op wie het programma zich in Papua richt. De conclusie dat het programma weinig effectief zou zijn acht ik dan ook prematuur. Daarbij is positief dat politiechefs uit Papua en Jakarta tijdens de laatste stuurgroepbijeenkomst van het programma reeds uitvoerig spraken over mogelijkheden om ook na afloop van het huidige programma (mei 2016) de community policing activiteiten blijvend te kunnen voortzetten.
Wat kunt u doen om de structurele gewelddadige onderdrukking van de Papua gemeenschap aan de kaak te stellen en tegen te gaan?
De situatie in de provincies Papua en West-Papua, met inbegrip van de mensenrechtensituatie, vormt reeds onderdeel van de structurele dialoog tussen Nederland en Indonesië, alsook van de mensenrechtendialoog tussen Indonesië en de EU. Nederland blijft de mensenrechtensituatie in beide provincies nauwgezet volgen.
Bent u bereid om de situatie in Papua tot speerpunt van uw mensenrechtenbeleid te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De roep om een aparte juridische status voor vermisten |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Roep om juridische status voor vermisten?1 Zo ja, hoe beoordeelt u de oproep van Slachtofferhulp Nederland, de Vereniging Achterblijvers na Vermissing en familieleden voor een aparte juridische status voor vermiste personen?
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht. Ik heb begrip voor de achtergrond van de oproep en waardeer de intentie. Ik ben echter van mening dat het invoeren van een officieel document, waarin bevestigd wordt dat iemand is vermist naast de bestaande verklaring van rechtsvermoeden van overlijden geen goede oplossing biedt. Een zodanig document zou, ondanks de verschillende inhoud, dezelfde rechtsgevolgen hebben als een verklaring van rechtsvermoeden van overlijden, namelijk de gevolgen die de wet of een overeenkomst aan de dood verbindt. Het zou aanleiding vormen voor verwarrende en onwenselijke situaties, als zodanige ingrijpende rechtsgevolgen, in voorkomende gevallen al binnen een termijn van een jaar na de vermissing, verbonden zouden worden aan de vaststelling dat een persoon vermist is. Het lijkt mij om die reden te prefereren om tot praktische oplossingen te komen, die toegesneden zijn op de omstandigheden van het specifieke geval. Het hanteren van protocollen of aanwijzen van een casemanager door instanties kan hierbij een nuttige rol vervullen. Daarbij zou ik ook willen wijzen op de mogelijkheid voor achterblijvers van een vermiste persoon om de kantonrechter te verzoeken om een bewindvoerder te benoemen
Bent u bekend met de ernstige praktische en financiële problemen van achterblijvers omdat zij niet uit naam van het vermiste familielid kunnen handelen? Zo ja, wat vindt u ervan dat er voor achterblijvers van vermisten geen regelingen zijn net als voor nabestaanden van overledenen?
Ik ben ermee bekend dat de vermissing van een persoon kan leiden tot ernstige praktische en financiële problemen voor de achterblijvers. Om die reden zijn er regelingen opgenomen in de artt. 409 e.v. van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Daarin wordt voorzien dat na 5 jaar door achterblijvers een verzoek kan worden ingediend bij de rechtbank om een verklaring van rechtsvermoeden van overlijden te verkrijgen. Indien de vermissing plaatsvindt onder omstandigheden die het overlijden van de vermiste waarschijnlijk maken kan deze verklaring reeds na 1 jaar worden aangevraagd.
In de tussentijd kunnen achterblijvers de kantonrechter verzoeken om een bewindvoerder te benoemen, die de vermiste zal vertegenwoordigen en in diens plaats of namens hem het beheer zal voeren over de goederen van de vermiste persoon of over een deel van diens goederen. Ook voorziet de wet in de mogelijkheid van zaakwaarneming.
Er bestaan derhalve wel degelijk wettelijke regelingen voor achterblijvers van vermiste personen, waarvan de onderbewindstelling specifiek in het leven is geroepen voor de situatie van vermiste personen.
Volledigheidshalve hecht ik eraan te melden dat achterblijvers van vermiste personen zo nodig voor ondersteuning bij de toepassing van de bestaande regelingen een beroep kunnen doen op Slachtofferhulp Nederland.
Op welke wijze zou een aparte juridische status voor vermisten het beste wettelijk geregeld kunnen worden?
Tijdens de parlementaire behandeling van de wijziging van het Burgerlijk Wetboek waarbij de termijn om een verzoek in te dienen bij de rechtbank om een verklaring van rechtsvermoeden van overlijden te verkrijgen, werd bekort tot 1 jaar voor de situaties waarin het overlijden van de vermiste persoon waarschijnlijk is, is uitvoerig gesproken over de eventuele wenselijkheid en mogelijkheid om een aparte juridische status voor vermisten in het leven te roepen. Daarbij is geconstateerd dat er al regelingen zijn, namelijk in de vorm van afwezigheidsbewind en zaakwaarneming die oplossingen bieden en niet altijd voldoende bekend zijn bij achterblijvers van vermiste personen.
In dat kader is ook door de verzekeraars en de banken de toezegging gedaan om in voorkomende gevallen coulance te betrachten.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 aangaf, ben ik van mening dat het invoeren van een officieel document dat de status van vermiste persoon bevestigt, naast de reeds bestaande verklaring van rechtsvermoeden van overlijden, aanleiding kan geven tot verwarrende en onwenselijke situaties. Om die te voorkomen, acht ik praktische oplossingen, met name in de zin van protocollen of het aanwijzen van een casemanager die over specialistische kennis beschikt, te prefereren.
Recent is een centraal register van vermiste personen tot stand gekomen, dat door de politie wordt gehouden. Ik ben bereid te onderzoeken of de opname van een persoon in dat register een rol kan spelen bij de beoordeling door instanties of in een specifieke situatie coulance kan worden betracht.
Deelt u de mening dat de bureaucratische rompslomp waarin familieleden terechtkomen, omdat banken en overheidsinstellingen geen protocol hebben voor het omgaan met mensen die zijn verdwenen, onevenredig belastend is voor de achterblijvers? Zo ja, op welke wijze kunt u achterblijvers ondersteunen teneinde de praktische en financiële problemen het hoofd te bieden?
Ik ben mij er van bewust dat de vermissing van een persoon een ingrijpende en emotioneel belastende gebeurtenis is en dat langdurige vermissingen kunnen leiden tot moeilijke (financiële) situaties voor familieleden en andere betrokkenen. Het zoveel mogelijk voorkomen van verzwaring van deze situatie acht ik van groot belang. Slachtofferhulp Nederland, dat in januari 2014 de hulpverlening aan achterblijvers van vermissing heeft overgenomen van het Rode Kruis, speelt bij het voorkomen van een verdere verzwaring van de situatie van achterblijvers een belangrijke rol. Zo kunnen achterblijvers niet alleen voor psychologische maar ook voor praktische en juridische ondersteuning bij de organisatie terecht. Slachtofferhulp Nederland ondersteunt achterblijvers onder meer in hun contacten met het Landelijk bureau Vermiste Personen van de politie en bij het indienen van een verzoek tot benoeming van een bewindvoerder bij de kantonrechter.
Op het terrein van protocollen, is reeds een model-protocol tot stand gebracht door het Verbond van Verzekeraars voor de omgang met vermissing, dat bij circulaire van 13 juni 2014 (LV-2014–11) aan de verzekeraars is toegezonden.
Onder leiding van Slachtofferhulp Nederland vinden nadere gesprekken plaats met de verzekeraars en de banken over een verdere vormgeving van coulance ten aanzien van achterblijvers van vermiste personen. Inmiddels zal ook de pensioenfederatie zich bij dit overleg aansluiten.
Bent u bereid samen met de banken en de betrokken overheidsinstellingen een protocol op te stellen hoe te handelen bij langdurig vermiste personen? Zo ja, binnen welke termijn kan dit gerealiseerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4 van het lid Van Nispen (SP).
Kunt u inzicht geven in het aantal Nederlanders dat langdurig vermist is in binnen- en buitenland over de afgelopen vijf jaar?
Op 1 januari 2013 telde ons land 1.497 personen die langer dan een jaar vermist worden, zo blijkt uit het onderzoek uit 2015 «Vermisten op de kaart» (Van Leiden en Hardeman, 2015, Politie en wetenschap). Dit onderzoek leert verder dat van dit aantal langdurig vermist personen 1.198 personen in de periode tussen 2000 en 2013 als langdurig (langer dan een jaar) vermist werden geregistreerd: het onderzoek concludeert dat vanaf 2000 gemiddeld 100 personen per jaar langdurig vermist zijn geraakt.
Bent u bekend met het initiatief «Status Vermist» waarbij mensen op internet een petitie kunnen tekenen voor een aparte juridische status voor vermisten? Zo ja, bent u bereid met de initiatiefnemers in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik ben naar aanleiding van het initiatief reeds in gesprek met Slachtofferhulp Nederland om te bezien welke mogelijkheden er zijn om achterblijvers van vermiste personen verder tegemoet te komen. In deze gesprekken zal ook de meerwaarde voor achterblijvers van een afschrift uit het centrale register van vermiste personen nader worden verkend.
Wat vindt u van de uitspraak van Slachtofferhulp Nederland dat «achterblijvers tegen zoveel bureaucratische muren oplopen zodat ze niet toekomen aan de emotionele verwerking van het verlies»?
Ik neem het signaal van Slachtofferhulp Nederland serieus en ben met de organisatie in gesprek om te bezien waar de hulpverlening aan achterblijvers van vermiste personen verder versterkt kan worden.