Het bericht over de overdracht van schadeafhandeling door de NAM aan het Centrum voor Veilig Wonen (CVW) |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gefaseerde overdracht schadeafhandeling naar CVW van start»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze overdracht van schademeldingen van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) naar Centrum voor Veilig Wonen (CVW) afwijkt van uw eerdere antwoord over deze kwestie zoals door u gegeven in het schriftelijk overleg over het instemmingsbesluit met het gewijzigde winningsplan voor de gaswinning uit het Groningenveld (Kamerstuk 33 529 nr. 95) (vraag 51 en 95)?
In het aangehaalde schriftelijk overleg heb ik geantwoord dat een situatie waarin partijen naar elkaar wijzen moet worden voorkomen en dat een overdracht van de schadeafhandeling van NAM aan het CVW de kans op fouten zou kunnen vergroten. Er zijn na het schriftelijk overleg enkele ontwikkelingen geweest. Ten eerste bleek dat het CVW een kortere doorlooptijd van schademeldingen wist te realiseren (zie ook Kamerstuk 33 529, nr. 172). Vanaf het moment dat een claimant de schade bij het CVW meldt, duurt het 6–8 weken totdat deze een rapport ontvangt. Dit is aanmerkelijk korter dan de doorlooptijd van de afhandeling van schadegevallen door NAM. Claimanten waarderen het CVW bovendien met een hoge tevredenheid. Daarnaast was er een brede maatschappelijke wens om de schadeafhandeling niet door NAM zelf uit te laten voeren. Een zorgvuldige overdracht van schadeafhandeling van NAM aan het CVW kan dan ook mogelijk verbetering in de schadeafhandeling met zich mee brengen.
Kunt u toelichten waarom het niet langer het geval is dat, zoals u in bovengenoemd antwoord stelt, overdracht van schadeafhandeling van de NAM naar het CVW de afhandeling zou verstoren en zou leiden tot fouten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel zaken worden er overgedragen van NAM naar CVW?
Per 1 augustus waren er bij NAM nog 4.300 dossiers in behandeling waarbij er nog geen akkoord is bereikt met de individuele schademelder. Hiervan zal het CVW 2.300 dossiers overnemen. De dossiers die bij NAM blijven, betreffen schademeldingen waarbij er contra-expertises zijn aangevraagd, schade is aan een rijksmonument of wanneer sprake is van een complex geval. Schade aan mestkelders blijft ook onder beheer van NAM. Ongeveer 2.000 dossiers blijven op basis van deze criteria nog onder beheer van NAM.
Kunt u per zaak toelichten om welke redenen NAM deze zaken overdraagt en hoe lang geleden deze schades al gemeld zijn?
Omwille van het grote aantal zaken is dit niet mogelijk. Ten aanzien van de vraag hoe lang geleden de schades gemeld zijn, kan ik melden dat NAM gemiddeld genomen na 5 tot 6 maanden een akkoord heeft bereikt met de claimant. Van alle zaken die momenteel bij NAM liggen zijn er 140 schademeldingen waarbij de melding meer dan 12 maanden geleden gedaan is.
Zijn de schades die worden overgedragen complexe schadegevallen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De complexe schadegevallen worden niet overgedragen aan het CVW. NAM heeft aangegeven dat zij alle complexe schadegevallen die zij in beheer heeft voor het einde van dit jaar zal afhandelen. In augustus stonden hiervan nog 80 zaken open.
Heeft u toestemming gegeven voor de overdracht van deze zaken van NAM naar CVW?
De overdracht van deze zaken is in goed overleg gegaan tussen NAM en het CVW. Door de overdracht komt NAM meer op afstand van de schadeafhandeling te staan. Daarmee komt NAM tegemoet aan de breed gedragen wens in Groningen om de schadeafhandeling niet door NAM zelf uit te laten voeren. Door de overdracht wordt het CVW ook beter gepositioneerd als loket voor bewoners voor schadeherstel. Voor bewoners is er nu één duidelijk loket waar schade gemeld, beoordeeld en hersteld kan worden. Ik ben over het verloop van het proces op de hoogte gehouden.
Kunt u toelichten waarom er toch besloten is tot de overdracht van deze schadegevallen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de NAM deze complexe schades niet voortvarend heeft opgepakt en nu de problemen overdraagt aan het CVW?
Nee. Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u toelichten of dit tot vertragingen leidt van de behandeling van schades van inwoners?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u garanderen dat met de overname van deze complexe schades door het CVW, deze complexe schades voor het einde van het jaar nog worden afgehandeld, zoals toegezegd tijdens het notaoverleg op 1 juli jl.?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u toelichten of zettingsschade veroorzaakt kan worden door bodemdaling ten gevolge van gaswinning? Is er volgens u onderscheid te maken tussen zettingsschade veroorzaakt door bodemdaling in verband met gaswinning en andere oorzaken?
Door gaswinning kan bodemdaling ontstaan. De onafhankelijke commissie bodemdaling beoordeelt of er sprake is van schade naar aanleiding van bodemdaling door gaswinning. De commissie stelt dat uit onderzoek blijkt dat er geen gebouwschade te verwachten is door bodemdaling door gaswinning en dat een oorzakelijk verband ook in de praktijk in de provincie Groningen niet is geconstateerd.
Wordt zettingsschade, veroorzaakt door bodemdaling in verband met gaswinning, vergoed net zoals schade veroorzaakt door aardbevingen wordt vergoed? Zo nee, waarom niet?
Als beoordeeld wordt dat de schade het gevolg is van bodemdaling of door bodembeweging als gevolg van gaswinning dan wordt de schade vergoed. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Het bericht "NS haalt huisadvocaat De Brauw van ontslagzaken" |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «NS haalt huisadvocaat De Brauw van ontslagzaken»?1
Ja.
Wanneer is er contact geweest tussen de Raad van Bestuur en/of Raad van Commissarissen van NS en de aandeelhouder over de rol van kantoor De Brauw in ontslagzaken?
Het is niet ongebruikelijk dat onderzoeken naar mogelijke misstanden in een bedrijf worden uitgevoerd door de huisadvocaat. Zoals eerder in antwoord op Kamervragen aangegeven, hanteren advocatenkantoren vanuit onder meer reputationele overwegingen zelf al strikte standaards om de kwaliteit van dergelijk onderzoek te borgen. Toen in de loop van de uitvoering van het onderzoek bleek dat het onderzoek bredere en diepere implicaties had voor NS, heeft NS de behoefte aan extern juridisch advies en de toedeling daarvan, inclusief die voor de ontslagzaken, heroverwogen. Met de aandeelhouder heeft hierover afstemming plaatsgevonden. In mijn brief aan uw Kamer van 30 juni ben ik ingegaan op de vragen die het lid Van Veldhoven heeft gesteld over de mogelijke dubbele petten van De Brauw bij het onderzoek naar de aanbesteding in Limburg. Hoewel ik geen aanleiding zie om de integriteit en de kritische houding van De Brauw in twijfel te trekken, heb ik aangekondigd een second opinion op het onderzoek van De Brauw uit te laten voeren door de heer Alex Brenninkmeijer. In deze second opinion zal ook een oordeel worden gegeven over de grondigheid en gedegenheid van het onderzoek van de Brauw. De Brauw heeft inmiddels zelf oud-rechter Tonkens aangesteld om hun eigen onderzoek te verifiëren. Daarnaast voert de deken van de Orde van Advocaten van het arrondissement van Amsterdam, de toezichthouder op Amsterdamse advocaten, op dit moment onderzoek uit over de opzet en werkwijze van het door De Brauw uitgevoerde onderzoek. Hiermee is voldoende borging aangebracht voor de kwaliteit en de betrouwbaarheid van het onderzoek.
Is de mening van de aandeelhouder gevraagd rondom het besluit van de NS om de huisadvocaat van de ontslagzaken af te halen? Zo ja, wat is de mening van de aandeelhouder? Zo nee, waarom is de aandeelhouder gepasseerd, omdat de ontslagprocedure van de directeur van NS nog steeds aan de orde is en dit zeker ook een zaak des aandeelhouders is?
Zie antwoord vraag 2.
Is de aandeelhouder nog steeds van mening dat De Brauw het aangewezen kantoor is om het tweede onderzoek te doen naar de misstanden binnen de NS? Zo ja; welke argumenten, die zwaarder wegen dan de argumenten van de directie van NS om het kantoor van de ontslagzaken af te halen, heeft u om dit kantoor het onderzoek te laten voortzetten? Zo nee, welke vervolgacties gaat u ondernemen en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de meerderheid van de VO-scholen alsnog toetsscores wil zien |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek en bericht van de Vereniging Openbaar Onderwijs (VOO) «Meerderheid VO-scholen wil alsnog toetsscores zien»?1
Ja.
Herkent u de uitkomst van de enquête dat het merendeel van de scholen in het voortgezet onderwijs geen genoegen neemt met het schooladvies van de basisschool?
Ik herken dit beeld in zoverre dat veel basisscholen rondom de toelating van leerlingen tot het voortgezet onderwijs, meer informatie verstrekken dan alleen het schooladvies. Het schooladvies is namelijk onderdeel van het onderwijskundig rapport dat wordt overgedragen aan de ontvangende school voor voortgezet onderwijs. Dit rapport bevat meer relevante informatie over de leerling dan alleen het schooladvies. De ouders van de leerlingen krijgen een afschrift van het rapport. Onderling kunnen de betrokken scholen afspreken of informatie uit het rapport vóór de toelating of ná de toelating wordt overgedragen. De bredere informatie uit het rapport is nuttig voor de school voor voortgezet onderwijs om meer inzicht te krijgen in de eventuele ondersteuningsbehoefte van de leerling of om te helpen beslissen in welke brugklas de leerling zal starten. Het staat scholen vrij om deze aanvullende informatie al voor de toelating over te dragen. Wat niet is toegestaan, is dat de school voor voortgezet onderwijs de toelating van leerlingen op deze informatie baseert. Het basisschooladvies is immers leidend voor de toelating. Uit het onderzoek van VOO blijkt niet dat dit gebeurt. De inspectie heeft dergelijke signalen ook niet ontvangen.
Deelt u de mening dat dit tegen de motie van het lid Ypma2 ingaat die scholen verplicht het schooladvies leidend te laten zijn?
Nee (zie antwoord op vraag 2).
Hoe beziet u het resultaat dat 40% van de ondervraagde leerkrachten aangeeft dat zij na de uitkomst van een hogere toetsscore geen reden zagen om het advies aan te passen?
In de wetswijziging Eindtoetsing PO (Stb. 2014, nr. 13) is vastgelegd dat de basisschool gaat over het al dan niet aanpassen van het schooladvies. Het is de professionele afweging van leerkrachten, schoolleiders en intern begeleiders in het basisonderwijs om het initiële schooladvies al dan niet aan te passen naar aanleiding van een hogere toetsscore. In die professionele afwegingen wil en kan ik niet treden. Wel verwacht ik binnenkort, op basis van de in BRON door scholen geregistreerde gegevens over de eindtoetsscores en schooladviezen 2015, kwantitatief inzicht te kunnen geven in de mate waarin scholen het oorspronkelijk schooladvies naar aanleiding van de uitslag op een eindtoets al dan niet naar boven hebben bijgesteld.
Kunt u inzichtelijk maken welke overwegingen leerkrachten gebruiken als zij het advies heroverwegen en tevens of de ouders van de leerling betrokken worden in dit proces?
Dit aspect maakt onderdeel uit van de op basis van de Wetswijziging Eindtoetsing PO in gang gezette vierjarige onderzoeksmonitor. In de brief van 11 februari 2015 over de overgang van primair naar voortgezet onderwijs heb ik aangegeven dat de eerste kwalitatieve en representatieve resultaten op dit onderdeel, uiterlijk begin 2017 beschikbaar komen.3
Hoe leerkrachten hiermee omgaan kan uiteraard variëren, omdat de situatie per leerling verschillend kan zijn. Het is gebruikelijk dat, naast de resultaten die de leerling op de eindtoets heeft geboekt, wordt gekeken naar bijvoorbeeld de leerhouding en motivatie van de leerling, en naar diens thuissituatie. In de regel worden de ouders van leerlingen waarvoor het advies heroverwogen wordt, hierbij betrokken. Zo kan de basisschool tot een goede afweging komen die het meest in het belang van de leerling is.
In hoeverre was u op de hoogte van de geschetste signalen dat er in bepaalde regio’s afspraken zijn tussen scholen voor primair en voortgezet onderwijs om de resultaten van het leerlingvolgsysteem bepalend te laten zijn voor het eindadvies? Deelt u de mening dat dit een negatieve impact kan hebben op het advies wat aan leerlingen gegeven wordt? Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om soortgelijke situaties te voorkomen in de toekomst?
Basisscholen bepalen zelf op grond van welke informatie en inzichten zij hun schooladviezen opstellen. Het ligt erg voor de hand dat zij daarbij ook de resultaten van het leerlingvolgsysteem betrekken. Het recente onderzoek van de onderwijsinspectie naar het basisschooladvies toont ook aan dat dit gebeurt.4 Dit onderzoek laat ook zien dat scholen hierbij ook andere informatie en inzichten betrekken, zoals informatie over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de leerling en het oordeel van de leerkracht over de leerhouding en motivatie van de leerling. Mij is bekend dat op lokaal of regionaal niveau afspraken gemaakt worden tussen basisscholen en middelbare scholen over de informatie die gebruikt wordt ter onderbouwing van schooladviezen. Dit past binnen de regelgeving. Deze is juist beperkt tot hoofdlijnen om scholen en schoolbesturen in de betrokken sectoren de ruimte te geven om deze hoofdlijnen gezamenlijk verder in te kleuren, rekening houdend met lokale en regionale omstandigheden. In de hiervoor genoemde brief heb ik dat ook verder toegelicht. Het gaat hier om professionele afwegingen, waarin ik niet wil treden. Ik vertrouw op de professionaliteit en integriteit van de professionals in primair en voortgezet onderwijs.
Tot slot wijs ik er op de dat nieuwe regelgeving afgelopen voorjaar voor het eerst in de praktijk is toegepast. De indrukken van de eerste ervaringen komen dit najaar beschikbaar. De eerste resultaten van empirisch onderzoek naar de werking van de nieuwe regels in 2015 en 2016, komen zoals hiervoor vermeld begin 2017 beschikbaar. Het is daarmee prematuur om nu al conclusies te trekken en eventuele stappen te ondernemen.
Vliegen over gevaarlijke gebieden (Herdruk) |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het NOS-journaal op maandag 13 juli 2015, waarin het item «vliegen over gevaarlijke gebieden» aan de orde is gekomen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directie van Air France-KLM dat zij niet boven gevaarlijke gebieden vliegen, terwijl dit wel het geval is?
Elke luchtvaartmaatschappij is zelf verantwoordelijk voor een veilige uitvoering van een vlucht (zie ook het antwoord op vraag 7). KLM heeft aangegeven op dit moment niet te vliegen door het luchtruim van Irak, Syrië, Noord-Korea, Libië en Jemen. Ook vliegt KLM niet over de Gaza-strook, Oost-Oekraïne en het conflictgebied in Mali. KLM maakt wel gebruik van de vliegcorridor boven het oosten van Mali en houdt een minimum vlieghoogte aan boven Zuid-Soedan en de Sinaï-woestijn. Andere luchtvaartmaatschappijen maken op vergelijkbare manier gebruik van het luchtruim boven de genoemde conflictgebieden.
Verder geeft KLM aan dat zij continu monitort of kan worden gevlogen over conflictgebieden. KLM heeft een robuust proces met betrekking tot overvliegen van gebieden. De afweging wel of niet boven conflictgebieden te vliegen vindt voortdurend plaats. Hierin volgt KLM nauwlettend alle nationaal en internationaal beschikbare informatie.
In de praktijk kan dit betekenen dat KLM aan het begin van het jaar over een bepaald gebied vliegt en op een ander moment niet. Dit verklaart waarom de NOS op verschillende momenten over andere (op dat moment actuele) feiten beschikt inzake vliegen over bepaalde gebieden.
Hoe waardeert u het feit dat de directie van Air France-KLM niet op de hoogte is van het feit dat zij boven gevaarlijk gebieden vliegen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties heeft u ondernomen na de mondelinge vragen op 27 januari 2015 over vliegen over gevaarlijke gebieden, toen bleek dat u een aantal vragen hierover (nog) niet kon beantwoorden?
Zoals eerder met uw Kamer besproken, is het de verantwoordelijkheid van luchtvaartmaatschappijen te zorgen voor een veilige uitvoering van een vlucht. Daartoe maken ze een eigen integrale risicoafweging. Dit gebeurt op grond van officiële bekendmakingen van landen over hun eigen luchtruim, de zogeheten NOTAMs, en op grond van informatie uit andere bronnen.
Contact tussen de overheid en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen is er derhalve niet op gericht om maatschappijen te weerhouden te vliegen boven bepaalde gebieden, maar op het delen van relevante informatie die maatschappijen kunnen meenemen in hun eigen risicoafweging.
Op 27 januari stelde uw Kamer mondelinge vragen over het bericht dat «KLM nog steeds over Noord-Korea vliegt» (Flyertalk.com) en vroeg specifiek of de inlichtingendiensten al dan niet vertrouwelijk kunnen delen over welke landen een waarschuwing is afgegeven. Onder andere in het debat van 23 april 2015, heeft het kabinet uiteengezet dat niet wordt gewerkt met waarschuwingen ten aanzien van een land, maar met het verstrekken van concrete dreigingsinformatie. Wanneer de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten beschikken over dergelijke informatie met betrekking tot een concrete, tegen de luchtvaart gerichte dreiging worden de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen daarover geïnformeerd. De diensten doen dit via of in samenspraak met de NCTV. Zo is in het Kamerdebat van 25 juli 2014 uw Kamer reeds gemeld dat dergelijke informatieverstrekking via de kanalen van onder andere de NCTV is gebeurd ten aanzien van het luchtruim boven de Sinaï-woestijn.
Ter achtergrond kan worden gemeld dat KLM op dit moment geen gebruik maakt van het luchtruim van Noord-Korea (de Pyongyang FIR). Het luchtruim is echter niet gesloten. Wel verbiedt de Amerikaanse Federal Aviation Administration (FAA) Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen al sinds 1998 te vliegen door het westelijke deel van het Noord-Koreaanse luchtruim2. Vorig jaar heeft de FAA tevens een waarschuwing afgegeven voor het vliegen door het oostelijk deel van Noord-Koreaanse luchtruim3, aangezien het Noord-Korea tussen februari en augustus 2014 onaangekondigd testen met raketsystemen heeft uitgevoerd.
Welke signaal geven de Nederlandse veiligheidsdiensten over de genoemde gevaarlijke gebieden waar KLM overheen vliegt?
De Nederlandse Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten doen geen specifiek onderzoek naar de mondiale dreiging tegen de burgerluchtvaart en Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. Wanneer de diensten echter beschikken over concrete, tegen de burgerluchtvaart gerichte dreigingsinformatie worden Nederlandse luchtvaartmaatschappijen daarover geïnformeerd. De diensten doen dit via of in samenspraak met de NCTV.
Wanneer hebt u contact gehad met de Verenigde Staten over hun afwegingen om wel of niet over bijvoorbeeld Noord-Korea te vliegen?
Het kabinet heeft geen contact opgenomen met de Verenigde Staten over hun afweging om wel of niet over Noord-Korea te vliegen. Dit was niet nodig, aangezien deze informatie openbaar was. Indien de Verenigde Staten maatregelen afkondigen over derde landen, zijn deze openbaar en te vinden in de officiële bekendmaking via bijvoorbeeld de website van de FAA. Als een maatregel aanvullende informatie behoeft dan hebben diverse overheidspartijen de benodigde contacten om navraag te doen bij bijvoorbeeld de FAA of de Transportation Security Administration (TSA).
Welke contacten zijn er met Air France-KLM geweest vanuit het ministerie om KLM ervan te weerhouden boven gevaarlijke gebieden te vliegen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u nog steeds van mening dat u KLM niet kan dwingen om niet boven gevaarlijke gebieden te vliegen?
Drie uitgangspunten uit het ICAO-verdrag bepalen of de Nederlandse overheid aan luchtvaartmaatschappijen een vliegverbod kan opleggen: elke verdragsstaat is soeverein over het eigen luchtruim (artikel 1); elke verdragsstaat ziet er op toe dat in het eigen luchtruim de ICAO-normen worden opgevolgd (artikel 12); en elke verdragsstaat ziet erop toe dat eigen luchtvaartmaatschappijen ook in het buitenland de veiligheidsvoorschriften opvolgen (artikel 12). De ICAO-verdragsstaten geven in nationale wetgeving invulling aan deze uitgangspunten.
In Nederland geeft de Wet Luchtvaart invulling aan deze uitgangspunten. Het systeem van de Wet Luchtvaart is zo ingericht dat alleen een verbod kan worden opgelegd wanneer daarvoor een uitdrukkelijke bepaling in de wet staat die de Minister hiertoe bevoegdheid geeft. Deze wet bevat echter geen expliciete bepaling die het mogelijk maakt een verbod aan Nederlandse maatschappijen op te leggen voor het vliegen in buitenlands luchtruim.
Welke criteria liggen ten grondslag aan het predicaat «gevaarlijk» voor een gebied?
Het is de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij de benodigde risicoanalyse te maken en te bepalen of het veilig is om over conflictgebieden op een bepaalde hoogte te vliegen.
Het predicaat «gevaarlijk» hanteert de Nederlandse overheid niet. In hoeverre vliegen boven een conflictgebied veilig is, hangt af van verschillende factoren. Het gaat daarbij onder andere om de aanwezigheid van bepaalde wapensystemen en de mate waarin de strijdende partijen zijn getraind in het bedienen van dit soort systemen. De factoren zijn in kaart gebracht door ICAO en vastgelegd in richtlijnen voor het uitvoeren en delen van een goede risicoanalyse met betrekking tot het vliegen over conflictgebieden. Deze richtlijnen kunnen luchtvaartmaatschappijen gebruiken bij het opstellen van hun risicoanalyse. Er zijn conflictgebieden in de wereld waar verschillende van deze factoren niet aanwezig zijn, waardoor het gebruik van het luchtruim boven deze conflictgebieden in beginsel niet als onveilig wordt aangemerkt.
Deelt u de mening dat, als er daadwerkelijk sprake is van een gevaarlijk gebied, het beter is om er helemaal niet overheen te vliegen, ook niet boven bepaalde hoogtes die dan toch «veilig» zouden zijn?
Zie antwoord vraag 9.
Welke actie gaat u nemen om ervoor te zorgen dat in ieder geval Nederlandse toestellen niet meer vliegen over gevaarlijke gebieden?
De Nederlandse overheid streeft in de eerste plaats naar een mondiale aanpak. Immers, Nederlandse passagiers vliegen niet alleen met Nederlandse, maar ook met buitenlandse luchtvaartmaatschappijen over de gehele wereld. Zoals in het antwoord op de vragen 9 en 10 aangegeven, hangt de vraag of het veilig is om boven een conflictgebied te vliegen van verschillende factoren af. Het is belangrijk dat informatie over de aanwezigheid van deze factoren in een dergelijk conflictgebied zo goed mogelijk met elkaar – internationaal en nationaal – wordt gedeeld.
De opzet van een informatiesysteem door ICAO is onderdeel van een breder werkprogramma dat tijdens de High Level Safety Conference is vastgesteld. Het is een bruikbaar systeem voor luchtvaartmaatschappijen om op eenvoudige wijze informatie te verkrijgen om deze te betrekken bij het maken van risicoanalyses van de gebieden waar zij opereren. Daarnaast wordt met het systeem beoogd om wereldwijd de verschillen in informatiepositie tussen luchtvaartmaatschappijen te verkleinen en naar een hoger niveau te brengen.
Maar ook nationaal wordt onderzocht hoe tot een verbeterde informatievergaring en risicoanalyse kan worden gekomen. In de stand van zaken brief MH17 van 30 juni 2015 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het overleg, dat mede naar aanleiding van de motie-Sjoerdsma, is gestart tussen overheid, Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en de Vereniging van Nederlandse Verkeersvliegers (VNV). In aanloop naar de bevindingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid verkent deze groep, binnen de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling, hoe de processen van informatiedeling en risicoanalyses verder kunnen worden geoptimaliseerd.
Herinnert u zich dat u in het begin van het jaar gezegd hebt dat u een internationaal systeem wil opzetten om vliegtuigen veilig te laten vliegen? Deelt u de mening dat we eerst onze eigen toestellen veilig moeten laten vliegen en daarna pas de rest van de wereld in het gareel moeten helpen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe is het internationale systeem gevorderd intussen?
De ICAO-website met informatie over de veiligheid van het luchtruim boven conflictgebieden is sinds april 2015 operationeel. Inmiddels hebben Frankrijk, Libië, de Verenigde Arabische Emiraten, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten informatie geplaatst. De informatie heeft betrekking op het luchtruim van Afghanistan, Egypte, Irak, Jemen, Libië, Mali, Oekraïne, Soedan, Somalië, Syrië en Zuid Soedan. Het is een bemoedigende ontwikkeling dat steeds meer landen bereid zijn om informatie op de website te plaatsen. De website is nu op proefbasis operationeel en zal door ICAO eind 2015 geëvalueerd worden. ICAO-lidstaten hebben tot uiterlijk 15 december 2015 de gelegenheid om hun ervaringen met betrekking tot het gebruik van deze website met ICAO te delen. Nederland zal zijn ervaringen met de website aan ICAO kenbaar maken.
De voorlichting van de Rijksoverheid rondom het vrijhandelsverdrag tussen de EU en de VS (TTIP) |
|
Jasper van Dijk , Rik Grashoff (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Foodwatch noemt voorlichting overheid rond TTIP misleidend»?1
Ja. Op 30 juni jl. heb ik Foodwatch een reactie2 gestuurd op hun open brief.
Deelt u de mening dat een toenemende invloed van het bedrijfsleven op de regelgeving ter bescherming van de bevolking een risico vormt voor democratische legitimiteit en bescherming van de voedselveiligheid?
Het kabinet deelt niet de mening dat er een toenemende invloed van het bedrijfsleven is.
Impliceert regulatory cooperation in TTIP (bijvoorbeeld door middel van equivalentieverklaringen) dat voor Amerikaanse producten die op de Europese markt belanden, niet dezelfde etikettering conform Europese regels wordt gehanteerd?
Nee, samenwerking op het gebied van regelgeving (regulatory cooperation) impliceert niet dat Amerikaanse producten mogen afwijken van de Europese etiketteringsregels. Bij deze vorm van samenwerking moet worden gedacht aan vereenvoudiging van administratieve afhandeling en betere informatie-uitwisseling en coördinatie tussen regelgevende autoriteiten om bijvoorbeeld de wetenschappelijke beoordelingsmethoden en de manier waarop producten worden getest dichter bij elkaar te brengen.
Hoe kunt u garanderen dat er geen risico is voor de voedselveiligheid met zoveel bewijslast aan mogelijke afbraak en grote verschillen in bescherming tussen de twee continenten?2
Het artikel van de Duitse Umwelt Bundesambt, waarnaar in deze vraag verwezen wordt, wijst op de risico’s en kansen van samenwerking op gebied van regelgeving in TTIP. Het tekstvoorstel van de EU4 staat hierbij centraal. De zorgen die in het artikel worden geuit gaan vooral over het doorkruisen van de democratische besluitvorming en de invloed van bedrijven als enige betrokken belanghebbenden bij samenwerking op het gebied van regelgeving.
Deze zorgen, die vooral betrekking hebben op het voorstel voor een instantie voor samenwerking op gebied van regelgeving (de zogenaamde regulatory cooperation body), heb ik al eerder opgebracht bij de Europese Commissie. Zoals toegelicht in een Kamerbrief (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1499), bevestigt de Europese Commissie dat deze instantie enkel een adviesrecht mag hebben, dat Europese en nationale democratische procedures daardoor niet doorkruist mogen worden en dat alle belanghebbenden gelijkwaardig een inbreng moeten kunnen hebben.
Hoe kunt u garanderen dat dezelfde veiligheid wordt geboden als het uitgangspunt is dat Amerikaanse producten hier worden toegestaan?
Alle producten die op de Europese markt verkocht worden, dienen te voldoen aan de Europese veiligheidsstandaarden. Dat verandert niet met TTIP.
Er kan bijvoorbeeld ook afgesproken worden dat bepaalde testen niet dubbel gedaan hoeven te worden, als de uitkomsten van die testprocedures in de EU en de VS van een gelijkwaardig niveau zijn. Dat betekent dat het veiligheidsniveau voor Europese burgers niet omlaag gaat. Dit geldt uiteraard ook voor de Amerikaanse burgers.
Welk risico ziet u in de toenemende macht van multinationale bedrijven via handels- en investeringsverdragen zoals TTIP voor de bescherming van voedsel en voedselveiligheid?3 Wat doet u om deze invloed te beteugelen?
Ik deel niet de veronderstelling dat multinationale bedrijven toenemende macht uitoefenen via handels- en investeringsbedragen. Met alle belanghebbenden, waaronder vertegenwoordigers van ondernemers, vakbonden, werkgeversorganisaties en maatschappelijke organisaties, vinden consultaties plaats. Het is voor het kabinet cruciaal dat de uiteindelijke keuzes in het regelgevingsproces op democratische wijze tot stand komen.
Kunt u garanderen dat MRL’s (Maximum Residu Levels) bij harmonisatie niet naar boven worden bijgesteld en in de toekomst per land versterkt kunnen worden als er meer wetenschappelijk bewijs is over de schadelijkheid?4
Ja, MRL’s voor producten die in Europa worden afgezet worden op Europees niveau vastgesteld na raadpleging van de lidstaten. Als er nieuwe wetenschappelijk inzichten zijn over de schadelijkheid van een gewasbeschermingsmiddel dan zal daar in Europees verband alert op worden gereageerd, bijvoorbeeld door het aanscherpen van MRL’s. Deze aangescherpte MRL’s zullen ook gelden voor Amerikaanse producten die op de Europese markt worden afgezet.
Zoals toegelicht in een eerdere Kamerbrief (Kamerstuk 21 501-08, nr. 583), is samenwerking op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen onderwerp van de TTIP-onderhandelingen. Er wordt ook binnen de OESO en de VN overleg gevoerd over internationale standaarden voor onder meer gewasbeschermingsmiddelen, waaronder MRL's. In het kader van de TTIP-onderhandelingen kijken de partijen naar de mogelijkheden van het delen van informatie, het uitvoeren van zogenaamde «pre-export checks» en verdere samenwerking op multilateraal niveau.
Hoe oordeelt u over het feit dat de resolutie van Bernd Lange, waarin private geschillenbeslechting (ISDS) in TTIP niet wordt uitgesloten, in het Europees parlement is aangenomen? Welke gevolgen heeft dit voor de onderhandelingen en de kans op het bereiken van een akkoord?
Het Europees parlement heeft op 8 juli jl. met ruime meerderheid voor een resolutie gestemd met aanbevelingen voor de TTIP-onderhandelingen.7 Daarin geeft het Europees parlement aan dat ze de onderhandelingen voor een «ambitieuze, alomvattende, evenwichtige en hoogwaardige handels- en investeringsovereenkomst» tussen de EU en de VS steunen. Daaraan worden duidelijke randvoorwaarden gesteld, onder meer op het gebied van standaarden, publieke diensten en democratische besluitvorming. Ook heeft het Europees parlement zich uitgesproken over investeringsbescherming. Hierin wordt aangegeven dat de oude vorm van geschillenbeslechting tussen investeerders en staten vervangen moet worden door een nieuw stelsel dat transparant is, voldoet aan democratische beginselen en onder democratisch toezicht staat.
Deze resolutie duidt op politiek draagvlak voor de onderhandelingen over TTIP. Ook ziet het kabinet zijn inzet voor een nieuw mechanisme voor investeringsbescherming gesteund door deze resolutie. Voor dit nieuwe mechanisme heeft de Europese Commissie op 4 mei jl. de eerste opzet gepresenteerd. Dat voorstel werkt de Europese Commissie nu verder uit samen met de lidstaten en het Europees parlement tot de EU-inzet voor de onderhandelingen met de VS. Nederland steunt dit proces.
Het bericht ‘Een jaar na MH17: nog steeds vliegen boven conflictgebieden’ (Herdruk) |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Een jaar na MH17: nog steeds vliegen boven conflictgebieden»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat KLM en Air France vliegen boven conflictgebieden zoals Mali, Zuid-Sudan en de Sinaïwoestijn?
Elke luchtvaartmaatschappij is zelf verantwoordelijk voor een veilige uitvoering van een vlucht (zie ook het antwoord op vraag 4). KLM heeft aangegeven op dit moment niet te vliegen door het luchtruim van Irak, Syrië, Noord-Korea, Libië en Jemen. Ook vliegt KLM niet over de Gaza-strook, Oost-Oekraïne en het conflictgebied in Mali. KLM maakt wel gebruik van de vliegcorridor boven het oosten van Mali en houdt een minimum vlieghoogte aan boven Zuid-Soedan en de Sinaï-woestijn. Andere luchtvaartmaatschappijen maken op een vergelijkbare manier gebruik van het luchtruim boven de genoemde conflictgebieden.
Verder geeft KLM aan dat zij continu monitort of kan worden gevlogen over conflictgebieden. KLM heeft een robuust proces met betrekking tot overvliegen van gebieden. De afweging wel of niet boven conflictgebieden te vliegen vindt voortdurend plaats. Hierin volgt KLM nauwlettend alle nationaal en internationaal beschikbare informatie.
In de praktijk kan dit betekenen dat KLM aan het begin van het jaar over een bepaald gebied vliegt en op een ander moment niet. Dit verklaart waarom de NOS op verschillende momenten over andere (op dat moment actuele) feiten beschikt inzake vliegen over bepaalde gebieden.
Was u of waren andere leden van de regering ervan op de hoogte dat KLM, ondanks eerdere berichtgeving die het tegenovergestelde suggereerde, toch ervoor kiest om over deze conflictgebieden te vliegen?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, heeft de regering stappen gezet om KLM ervan te weerhouden boven deze conflictgebieden te vliegen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse overheid wordt niet actief geïnformeerd welke delen van het luchtruim Nederlandse luchtvaartmaatschappijen mijden. Dit is in lijn met de verantwoordelijkheidsverdeling tussen luchtvaartmaatschappij en de overheid. Zoals eerder uiteengezet in bijvoorbeeld de factsheet «verantwoordelijkheidsverdeling luchtruim»2, zijn luchtvaartmaatschappijen verantwoordelijk voor de veilige uitvoering van hun vluchten. Daartoe maken maatschappijen een eigen risicoafweging op basis van officiële bekendmakingen van landen over hun luchtruim, de zogeheten NOTAMs, en informatie uit andere bronnen. Op grond van deze continue risicoafweging past een luchtvaartmaatschappij onmiddellijk routes aan als dat noodzakelijk is.
Contact tussen de overheid en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen is er derhalve niet op gericht om maatschappijen te weerhouden te vliegen boven bepaalde gebieden, maar op het delen van relevante informatie die maatschappijen kunnen meenemen in hun eigen risicoafweging.
Hoe beoordeelt u de informatievoorziening aan de reizigers van KLM hieromtrent?
Zoals eerder aangegeven3 in onder andere de brief aan uw kamer van 2 september 2014 (Kamerstuk 33 997, nr. 15), vindt het kabinet het belangrijk dat passagiers goed geïnformeerd zijn. Het is vervolgens aan de luchtvaartmaatschappij – in dit geval KLM – om de manier te kiezen hoe zij haar passagiers informeert. Passagiers hebben recht op een juiste reactie op vragen die zij hebben. Er zijn geen signalen bekend dat passagiers van KLM ontevreden zijn over de informatievoorziening vanuit KLM.
KLM geeft bovendien aan haar passagiers te informeren over de te vliegen route via een interactieve kaart op de website www.klm.com waarop met een vertraging van tien minuten de locatie van een toestel te volgen is. In gebieden waarvan geen actuele locatiegegevens beschikbaar zijn, toont de kaart een geprojecteerde vliegroute tussen bestemmingen en dus niet de exacte route of positie van het toestel. Verder geeft KLM onder andere via social media antwoord op vragen van passagiers en het publiek over de te vliegen routes.
Uiteraard is het belangrijk dat luchtvaartmaatschappijen hun informatievoorziening aan passagiers continu verbeteren. Daarbij is van belang dat luchtvaartmaatschappijen van elkaar leren door ervaringen uit te wisselen en «best practices» te ontwikkelen. ICAO heeft de internationale brancheorganisatie van luchtvaartmaatschappijen (IATA) gevraagd hiertoe het initiatief te nemen.
Is de regering ervan op de hoogte welke wapens er in de genoemde gebieden aanwezig zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven welke wapens dit zijn en of deze wapens mogelijkerwijs een risico vormen voor vliegen op een verondersteld veilige vlieghoogte van 10 kilometer?
Uit open bronnen en inlichtingen is informatie beschikbaar over wapensystemen in genoemde gebieden. Een lijst van wapensystemen kan het kabinet niet opnemen, omdat een dergelijk overzicht altijd slechts een momentopname is en er ook geen garantie is op volledigheid. In hoeverre sprake is van een risico op de veronderstelde veilige vlieghoogte van 10 kilometer is niet alleen afhankelijk van de aanwezigheid van wapensystemen, maar ook van de intenties of activiteiten van de actoren die over deze systemen beschikken.
Voor luchtvaartmaatschappijen is het een continu proces om aan de hand van de meest actuele beschikbare informatie risicoanalyses te maken om te bepalen of over een bepaald conflictgebied kan worden gevlogen.
Kunt u vervolgens op basis van de informatie die u tot uw beschikking heeft, dus inclusief informatie van eigen inlichtingen- en veiligheidsdiensten en/of bevriende diensten, bevestigen dat er ten aanzien van deze gebieden een veiligheidsrisico bestaat, bijvoorbeeld vanwege raketten die vanuit de Sinaïwoestijn worden afgevuurd?
Zo nee, kunt u aangeven wat de risico-inschatting van de regering ten aanzien van deze gebieden is? Kunt u vervolgens aangeven hoe de regering een veiligheidsrisico, ook op deze veilig veronderstelde hoogte, precies kan uitsluiten? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, kunt u aangeven of er meer conflictgebieden zijn waarbij een veiligheidsrisico, ook op de verondersteld veilige vlieghoogte van 10 kilometer, niet uit te sluiten is? Zo nee, waarom niet?
Deelt de regering actief de voor haar beschikbare informatie en risicoanalyse voor conflictgebieden zoals Mali, Zuid-Sudan en de Sinaïwoestijn met KLM? Zo nee, waarom niet?
Ontvangen luchtvaartmaatschappijen naar uw mening alle benodigde informatie over conflictgebieden om de juiste afweging te maken over vliegroutes? Kunt u garanderen dat KLM van haar eigen overheid alle benodigde informatie krijgt om de juiste veiligheidsafweging inzake vliegroutes te maken?
Elke luchtvaartmaatschappij is zelf verantwoordelijk voor de veilige uitvoering van een vlucht. Daartoe maken maatschappijen een eigen risicoafweging. In de stand van zaken brief MH17 van 30 juni 2015 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het overleg dat, mede naar aanleiding van de motie-Sjoerdsma, is gestart tussen overheid, Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en de Vereniging van Nederlandse Verkeersvliegers (VNV). In aanloop naar de bevindingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid verkent deze groep, binnen de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling, hoe de processen van informatiedeling en risicoanalyses verder kunnen worden geoptimaliseerd.
Bovendien wordt op internationaal niveau ook gekeken hoe de verschillen in informatiepositie tussen luchtvaartmaatschappijen kunnen worden verkleind en naar een hoger niveau kunnen worden gebracht4.
Zo ja, hoe verklaart u dat KLM er desalniettemin voor kiest om over conflictgebieden zoals Mali, Zuid-Sudan en de Sinaïwoestijn te vliegen?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat het slechts een veronderstelling is gebleken dat een vlieghoogte van 10 kilometer boven conflictgebieden veilig is, en dat luchtvaartmaatschappijen beter geheel niet over conflictgebieden kunnen vliegen, zoals dat ook niet meer het geval is bij Irak, Syrië en Libië? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, bent u van mening dat vliegtuigmaatschappijen vliegen over dit soort conflictgebieden in algemene zin simpelweg moeten vermijden, om ieder mogelijk veiligheidsrisico te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, bent u voornemens om KLM ervan te overtuigen om, zoals dit reeds het geval is ten aanzien van Irak, Syrië en Libië, niet over conflictgebieden zoals Mali, Zuid-Sudan en de Sinaïwoestijn te vliegen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de veiligheid van passagiers te allen tijde voorop moet staan bij het kiezen van vliegroutes?
Ja.
Noodhulp die christelijke vluchtelingen voor Islamitische Staat niet of nauwelijks bereikt |
|
Martin Bosma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Christian refugees fleeing ISIS «will be the last» to receive help»?1
Ja.
Hoe hebben de leefomstandigheden voor de christelijke vluchtelingen in Noord-Irak en Syrië zich het afgelopen jaar ontwikkeld? Klopt het dat er een groot tekort is aan voedsel voor deze groep vluchtelingen?
Als gevolg van de aanhoudende crises in Syrië en Irak zijn de leefomstandigheden van alle inwoners van Syrië en vluchtelingen in Noord-Irak de afgelopen jaren aanzienlijk verslechterd. Daarnaast heeft de VN te kampen met tekorten voor de financiering van humanitaire hulp. Hierdoor zijn VN instanties, zoals WFP, genoodzaakt te snijden in de voedselvoorziening.
Hoe beoordeelt u de constatering van de CEO van Open Doors dat christelijke vluchtelingen worden achtergesteld, en pas als laatste in de rij aanspraak kunnen maken op hulpgoederen?
Humanitaire hulp wordt geleverd op basis van het humanitair imperatief en op basis van de humanitaire principes. Dat betekent dat hulp naar hen gaat die dat het meest nodig hebben zonder dat daarbij onderscheid wordt gemaakt op basis van nationaliteit, ras, religie of politieke voorkeur. Dit geldt ook voor de humanitaire hulp die Nederland levert via de VN, het Rode Kruis en Nederlandse hulporganisaties. Ik heb geen basis om aan te nemen dat de bewering van de CEO van Open Doors juist is dat Christelijke vluchtelingen achtergesteld zouden worden wanneer het gaat om het ontvangen van humanitaire hulp. De uitvoering van humanitaire hulpprogramma’s wordt door donoren gevolgd. Als daarbij zou blijken dat er sprake is van enig onderscheid zal ik er bij hulporganisaties op aandringen maatregelen te treffen.
Deelt u de mening dat de groep christelijke vluchtelingen derhalve absoluut niet mag worden achtergesteld en gelijk aan andere groepen en minderheden aanspraak zou moeten maken op hulpgoederen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u nemen opdat internationale noodhulp gelijkelijk verdeeld wordt en dus ook bij christelijke slachtoffers terecht komt?
Zie antwoord vraag 3.
Komt de Nederlandse noodhulp wèl in handen van christelijke vluchtelingen terecht? Zo ja, waar blijkt dat uit en op welke wijze ziet u daarop toe?
Zie antwoord vraag 3.
De arrestatie van Carvajal en dreigende inval van Venezuela op Aruba |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Bijna oorlog met Venezuela» en «De oorlogsschepen rukten al op naar de Arubaanse kust»?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichten.
Klopt het dat Minister-President Rutte zich heeft laten ontvallen «We kunnen godverdomme geen crisis in een crisis hebben»? Zo nee, wat waren dan zijn woorden?
De kwestie is intern besproken tussen de direct betrokken leden van het kabinet. Over exacte bewoordingen doet het kabinet geen uitspraken.
Heeft het voorkomen van een diplomatieke crisis tijdens het oplossen van een andere crisis, zoals de uitspraak van de Minister-President aangeeft, voorop gestaan tijdens het afwikkelen van de zaak Carvajal? Stond deze benadering en houding van het zo snel mogelijk wegwerken van deze crisis rondom Carvajal in zulke mate bovenaan prioriteitenlijst dat het recht geobstrueerd mocht worden?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft zich uitsluitend gebaseerd op verplichtingen die voortvloeien uit bepalingen van internationaal recht (het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963). Na juridisch onderzoek is door de Minister van Buitenlandse Zaken de conclusie getrokken dat de heer Carvajal Barrios immuniteit genoot. Op grond van die immuniteit is de heer Carvajal Barrios vrijgelaten door de Arubaanse autoriteiten.
Heeft de Arubaanse kustwacht op 27 juli 2014 wel of geen alarm geslagen over vier Venezolaanse oorlogsschepen die de kust naderden? Indien wel, wat heeft u met deze melding gedaan?
De Kustwacht in het Caribisch Gebied en de Marine houden in het kader van hun taakuitvoering in het Caribisch gebied de scheepsbewegingen rond de eilanden nauwlettend in de gaten. De Kustwacht heeft zondag 27 juli 2014 voor de kust van Aruba en Curaçao, buiten de territoriale wateren, Venezolaanse marineschepen gesignaleerd. De eenheden waren, door Venezolaanse territoriale wateren, in transit van Maracaibo naar hun thuishaven Puerto Cabello. Na onderzoek bleek dit een gangbare route.
Klopt het dat er sprake was van een militaire dreiging vanuit Venezuela, gezien het feit dat er verschillende Venezolaanse marineschepen richting Aruba voeren? Zo ja, kunt u toelichten waarom u een jaar geleden in antwoord op vragen van de leden Sjoerdsma en Hachchi schreef dat er geen militaire bedreigingen zijn geuit?2
Er zijn geen militaire bedreigingen geuit.
Klopt het dat de Venezolaanse marineschepen zich bevonden binnen de territoriale wateren van Aruba? Zo nee, hoe ver bevonden zij zich buiten deze wateren?
De Venezolaanse marineschepen bevonden zich in Venezolaanse territoriale wateren.
Klopt de berichtgeving dat Venezuela heeft gedreigd met «verregaande diplomatieke en economische sancties»? Zo ja, welke sancties precies betroffen dit? Heeft dit dreigement een rol gespeeld in uw besluit om Carvajal weer heel snel vrij te laten?
Venezuela heeft geprotesteerd tegen de arrestatie van de heer Carvajal Barrios en heeft aangegeven dat sprake was van inbreuk op internationaal recht. Zoals gesteld in antwoord 3 heeft de regering zich uitsluitend gebaseerd op verplichtingen die voortvloeien uit bepalingen van internationaal recht (het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963). De vrijlating van de heer Carvajal Barrios door de autoriteiten van Aruba is gebaseerd op de conclusie van juridisch onderzoek naar de immuniteit van betrokkene.
Kunt u toelichten waarom er eerst op «hoog ambtelijk niveau» is aangegeven dat Carvajal «geen enkele (diplomatieke) immuniteit» genoot, en later werd besloten dat dit toch het geval was?
Er is één formele conclusie over de immuniteit van de heer Carvajal Barrios getrokken en deze is door de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken officieel gecommuniceerd aan de autoriteiten van Aruba.
Had het feit dat Venezuela de procedure met betrekking tot het verzoek tot aanstelling van Carvajal als consul-generaal incorrect heeft gevolgd, niet moeten leiden tot uitleg dat Carvajal geen diplomatieke immuniteit genoot? Zo nee, is er precedent voor de uitleg dat Carvajal toch diplomatieke immuniteit genoot, ondanks het feit dat hij niet was aangesteld als consul-generaal?
De Venezolaanse regering meende dat de nota waarin de heer Carvajal Barrios werd aangewezen als consul-generaal op Aruba via de juiste weg was ingediend. Ingevolge artikel 13 van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963 kan het hoofd van een consulaire post, in afwachting van de verlening van het exequatur, voorlopig tot de uitoefening van zijn werkzaamheden worden toegelaten. In dat geval geniet die persoon de immuniteiten die het verdrag aan consuls-generaal toekent. Zoals gesteld in de beantwoording van Kamervragen van Sjoerdsma en Hachchi (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2686) is de Minister van Buitenlandse Zaken na juridische duiding van de feitelijke situatie tot de conclusie gekomen dat Venezuela er, onder de omstandigheden van dat geval, op mocht vertrouwen dat de heer Carvajal Barrios voorlopig tot de werkzaamheden van consul-generaal was toegelaten. Hij genoot derhalve de immuniteiten die voortvloeien uit de functie van consul-generaal. Het komt zeer regelmatig voor dat een consul-generaal in afwachting van verlening van het exequatur al met zijn werkzaamheden aanvangt, en dat hij dan de immuniteiten geniet die het verdrag aan consuls-generaal toekent.
Kunt u volledig, exact en helder toelichten wat, volgens u, de gang van zaken en de beweegredenen zijn geweest om Carvajal eerst te arresteren, enkele dagen later tot het besluit te komen dat hij toch diplomatieke immuniteit genoot, op basis van welke gronden dit besluit tot stand kwam, en uw besluit om Carvajal weer vrij te laten? Kunt u daarbij ook ingaan op de vraag of het klopt het dat het besluit vanuit Aruba om de heer Carvajal te arresteren, evenals de verlenging van zijn aanhouding, is afgestemd met de bevoegde instanties in Nederland? Kunt u tevens een tijdlijn schetsen van wanneer u op de hoogte was van de arrestatie van Carvajal, wanneer u besloot dat hij toch diplomatieke immuniteit genoot, en wanneer u vervolgens besloot hem vrij te laten?
De heer Carvajal Barrios is op 23 juli 2014, op basis van een verzoek om voorlopige aanhouding van de Verenigde Staten, aangehouden door de autoriteiten van Aruba. Rechtshandhaving is een autonome bevoegdheid van het land Aruba. Diplomatieke en consulaire relaties, inclusief immuniteit, zijn bevoegdheden van het Koninkrijk. Alleen de Minister van Buitenlandse Zaken is bevoegd daarover een beslissing te nemen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd na aanhouding van de heer Carvajal Barrios op de hoogte gesteld van de situatie. Op basis van juridisch onderzoek heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 27 juli geconcludeerd dat de heer Carvajal Barrios immuniteit genoot op grond van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963. Dit is door de regering aan de Arubaanse autoriteiten gecommuniceerd. Daarnaast is aan Venezuela aangegeven dat de heer Carvajal Barrios persona non grata werd verklaard. Op grond van zijn immuniteit is de heer Carvajal Barrios op 27 juli vrijgelaten door de Arubaanse autoriteiten.
Kunt u volledig, exact en helder toelichten wat er precies is gebeurd met Carvajal, nadat deze werd opgepakt en er een uitleveringsverzoek kwam van de Verenigde Staten?
Zie antwoord op vraag 10. De regering heeft geen uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten ontvangen.
Is de heer Carvajal nog steeds persona non grata in het Koninkrijk der Nederlanden?
Ja.
Hoe verhoudt de diplomatieke immuniteit van de heer Carvajal zich tot het feit dat hij persona non grata is verklaard voor en door het Koninkrijk der Nederlanden? Op welke rechtsbasis is dit verenigbaar met elkaar?
De heer Carvajal Barrios genoot op grond van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963 de immuniteit van een consul-generaal tot het moment dat hij het grondgebied van het Koninkrijk had verlaten. Op grond van artikel 23 van hetzelfde Verdrag mag het Koninkrijk te allen tijden de zendstaat ervan in kennis stellen dat een consulaire ambtenaar persona non grata is.
Vindt u het slim, verstandig en te rechtvaardigen dat u hebt besloten Carvajal vrij te laten, gezien de diverse beschuldigingen die over hem zijn geuit inzake drugshandel en criminaliteit, én het feit dat de Verenigde Staten om zijn uitlevering verzocht vanwege deze drugshandel?
Het Koninkrijk dient zich aan internationale rechten en verplichtingen te houden, inclusief het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963. Op grond van zijn immuniteit is de heer Carvajal Barrios op 27 juli vrijgelaten door de Arubaanse autoriteiten.
Heeft het vrijlaten van Carvajal enige invloed gehad op de betrekkingen tussen Nederland en de Verenigde Staten, dan wel Aruba en de Verenigde Staten? Zo ja, welke?
Nee.
Bent u nog steeds van mening dat er geen aanleiding is voor verdere acties om de dreiging uit Venezuela het hoofd te bieden, zoals u vorig jaar antwoordde op eerdere vragen?3
Ja.
In hoeverre wordt de relatie tussen Nederland en Venezuela gedomineerd door handelsbelangen, in het bijzonder de belangen van Shell? Heeft u voldoende oog voor de mensenrechtenschendingen, de corruptie, het oppakken van oppositieleden, het ondermijnen van de democratie door president Maduro, de mensenhandel en de drugssmokkel?
In de bilaterale relatie met Venezuela zijn zowel politieke, mensenrechten- en handelselementen van belang.
Hoe vaak heeft u sinds het voorval met de heer Carvajal gesproken met uw Venezolaanse ambtgenoot, dan wel andere vertegenwoordigers van de Venezolaanse regering? Hoe vaak heeft u daarbij dit voorval ter sprake gebracht en uw ongenoegen geuit over de gang van zaken, en wat was daarop de reactie van Venezuela?
Na het verlaten van Aruba door de heer Carvajal Barrios, beschouwt de regering dit als een bilaterale zaak tussen de Verenigde Staten en Venezuela. Met Venezuela is gesproken over de te volgen procedures rondom aanmelding van consuls-generaal en de bevoegheidsverdeling binnen het Koninkrijk met betrekking tot het diplomatieke verkeer.
Kunt u zo vriendelijk zijn om al deze vragen afzonderlijk van elkaar te beantwoorden?
Ja.
De voortgang van het centraal aandeelhoudersregister voor besloten- en (niet-beursgenoteerde) naamloze vennootschappen |
|
Ed Groot (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) naar aanleiding van uw brief van 7 juli jl.1 over de ontstane verdere vertraging en de dreigende kostenoverschrijding bij de instelling van het centraal aandeelhoudersregister (CAHR)?2
Ja.
Deelt u de mening dat het CAHR er zo spoedig mogelijk moet komen, in het belang van de voorkoming en de bestrijding van fraude en andere vormen van misbruik van rechtspersonen?
Het belang van beschikbare, actuele informatie over aandeelhouders voor controle toezicht en opsporing is door het kabinet bevestigd (TK 2012/13, 32 608, nr. 4). De betrokken bewindspersonen onderschrijven het belang om snel duidelijk te maken hoe dat het beste kan worden gerealiseerd.
Kunt u een schatting geven van de kostenoverschrijding die dreigt bij instelling van een CAHR bij beheer door de Kamers van Koophandel?
Dat is op dit moment nog niet mogelijk. Het technisch ontwerp van het centraal aandeelhoudersregister wordt getoetst op meerwaarde voor gebruikers en op uitvoerbaarheid en financierbaarheid. Het betreft een complexe aanpassing van ICT-systemen, zowel aan de zijde van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie als van de Kamer van Koophandel. Een mogelijke kostenoverschrijding kan niet eenzijdig worden toegerekend aan de Kamer van Koophandel.
Bent u bereid te onderzoeken of het in bovenvermeld nieuwsbericht genoemde alternatieve CAHR van de KNB, dat is gebaseerd op het Centraal Digitaal Repertorium, een reële mogelijkheid is het CAHR alsnog zo spoedig mogelijk van de grond te krijgen?
Uw Kamer is geïnformeerd dat uitvoering wordt gegeven aan het besluit dat de Kamer van Koophandel is aangewezen als beheerder van het centraal aandeelhoudersregister (TK 2013/14, 32 608, nr. 5). Ik heb u bericht dat daartoe een ontwerp is opgesteld, in nauwe samenwerking met de Kamer van Koophandel en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Dit zal eerst worden beoordeeld; andere stappen zijn op dit moment nog niet aan de orde.
Klopt het dat de KNB bij de stuurgroep CAHR en in een gesprek met u heeft aangegeven het CAHR tegen fors lagere kosten en binnen het huidige investeringsbudget te kunnen realiseren? Wat was uw reactie daarop?
Het is mij bekend dat de KNB nadenkt over een alternatief. Voor mijn reactie verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid te onderzoeken of het alternatief van de KNB tevens kan dienen als betrouwbare basis voor het Ultimate Beneficial Owner(UBO)-register?
Het onderzoek hoe het register voor uiteindelijk belanghebbenden het beste vorm kan krijgen is onlangs gestart. De Minister van Financiën heeft het voortouw bij de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn.
De instelling van een CAHR is door uw ambtsvoorganger toegezegd naar aanleiding van een initiatiefnota van het lid/de leden....in 20113; deelt u de mening dat de instelling van een CAHR en in het verlengde daarvan een UBO register al veel te lang heeft geduurd en dat nu knopen moeten worden doorgehakt? Wanneer valt de definitieve besluitvorming te verwachten?
Het belang van betrouwbare aandeelhoudersinformatie voor controle, toezicht en opsporing onderschrijf ik en ik heb begrip voor teleurstelling over het feit dat besluitvorming is uitgesteld. Over de reden van het uitstel heb ik u geïnformeerd (TK 2015/16, 32 608, nr. 7) dat na een grondige inventarisatie een scherper beeld is ontstaan van de omvang en complexiteit die gemoeid is met het realiseren van een centraal aandeelhoudersregister. Om inhoudelijk te kunnen beoordelen in welke uitwerking het centraal aandeelhoudersregister meerwaarde voor de gebruikers biedt, is meer onderzoek en dus tijd gemoeid. Daarnaast is het van belang dat de samenhang met een register voor uiteindelijk belanghebbenden kan worden bepaald. Mijn inschatting is dat dit najaar nadere besluitvorming kan plaatsvinden.
Het niet ingrijpen van de politie bij het zwanendriften |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat zwanendrifters nog altijd hun gang gaan, zoals aangetoond door Een Vandaag?1
Zoals de Staatssecretaris van Economische Zaken in haar brief aan uw Kamer van 1 mei jl.2 heeft aangegeven, beziet zij op korte termijn de wettelijke mogelijkheden om het zwanendriften te verbieden. Zwanendriften is tot op heden dan ook een legale vorm van (extensieve) dierhouderij. Voor het uitoefenen van zwanendriften is geen vergunning of ontheffing nodig en dus ook niet gegeven. De ontheffing waarover de Staatssecretaris van Economische Zaken sprak in de uitzending van EénVandaag van 2 mei 2015 betrof de ringplicht van zwanen. Twee zwanendrifters hadden nog een ontheffing van de plicht om hun knobbelzwanen te ringen voor de vogels die zij op de ingangsdatum van de ontheffing nog onder zich hadden. Voor de nakomelingen van deze vogels geldt de ringplicht onverkort. Deze ontheffingen zijn ingetrokken per 7 mei 2015. De politie is hiervan op de hoogte gesteld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).
In de schriftelijke reactie van de politie wordt aangegeven dat de zwanendrifters een ontheffing hebben van het ministerie; hoe rijmt u dit met uw uitspraak in Een Vandaag op 2 mei j.l. waarin u zei «ik zal die ontheffing intrekken»? Is de ontheffing voor de zwanendrifters inmiddels officieel ingetrokken? Zo ja, op welke datum is dit precies gebeurd en is de politie hiervan op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit onmiddellijk te doen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de politie niet komt bij een melding van illegaal zwanendriften in combinatie met het illegaal betreden van andermans terrein, zoals aangegeven door een klokkenluider, maar wel bij een melding van de zwanendrifters dat iemand hun autosleutel tijdelijk in beslag heeft genomen totdat de politie komt evenals de melding dat een andere klokkenluider de zwanendrifters zou stalken? Kunt u hierop reageren? Deelt u de mening dat dit de omgekeerde wereld is?
Zoals gemeld in het antwoord op de vragen 1 en 2 is zwanendriften tot op heden legaal, maar zijn de ontheffingen op de ringplicht ingetrokken. Het toezicht op het zwanendriften geschiedt in eerste instantie door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Zij ziet ook toe op handelingen zoals leewieken en tatoeëren. Die handelingen mogen alleen door dierenartsen worden uitgevoerd. De NVWA werkt bij het toezicht samen met de lokale politie en RVO.nl. Het is de taak van de politie om op te treden wanneer er sprake is van (vermoedelijke) strafbare gedragingen. Op meldingen van mishandeling van dieren wordt in principe direct gereageerd en wordt daar waar nodig repressief opgetreden. De politie komt ook bij een melding van het illegaal betreden van iemands terrein. Het kan voorkomen dat de politie een melding met een hogere prioriteit eerst oppakt en daarna alsnog de melding van het illegaal betreden afhandelt.
Dat zwanendriften aandacht van de politie heeft, blijkt uit een groot strafrechtelijk onderzoek dat in april 2014 is gestart door de eenheid Midden-Nederland. De NVWA en RVO.nl hebben aan dat onderzoek meegewerkt, onder meer door het uitvoeren van controles en het meewerken aan opsporingsactiviteiten. Gedurende dat onderzoek hebben de NVWA, de politie en RVO.nl verschillende keren meldingen ontvangen over zwanendrifters. Deze zijn betrokken bij het onderzoek.
In maart 2015 heeft de politie dit opsporingsonderzoek afgesloten met een proces-verbaal dat bij het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM) is ingediend. Dit heeft geleid tot de beslissing van het Functioneel Parket om over te gaan tot strafrechtelijke vervolging van meerdere verdachten waaronder de twee zwanendrifters, die onder andere worden verdacht van het overtreden van de Wet dieren en de Flora en faunawet. Daarnaast loopt er bij het OM in Den Haag een aantal zaken waarin aangifte is gedaan van strafbare feiten zoals bedreiging, mishandeling en belaging. Deze aangiftes zijn beoordeeld door het OM en staan ingepland voor behandeling door de politierechter in oktober, omdat een voorstel om de zaken via mediation op te lossen is afgewezen
De NVWA verricht momenteel tevens onderzoek naar de in de uitzending getoonde beelden. De resultaten van het onderzoek worden voorgelegd aan het Functioneel Parket van het OM.
Waarom is het filmpje waarop de anonieme vrouw geslagen werd geen bewijs voor de politie? Waarom is film dan wel bewijs om een onderzoek naar een klokkenluider te starten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reageren op de uitspraken van een advocaat van een klokkenluider: dat de politie niet handhaaft omdat zij de zwanendrifters kennen en dat de advocaat dit corruptie noemt?
Zoals gemeld in het antwoord op de vragen 1 en 2 is zwanendriften tot op heden legaal. In Nederland is een beperkt aantal zwanendrifters actief, waardoor de kans groot is dat politiemensen weten wie deze zwanendrifters zijn. De politie treedt op wanneer er sprake is van (vermeende) strafbare gedragingen. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van corruptie. Burgers kunnen bij klachten over politieoptreden een klachtenprocedure opstarten. Dat is in deze zaak niet gebeurd. Na navraag bij de betreffende teamchef zie ik op dit moment onvoldoende aanleiding om agenten van andere korpsen in te zetten.
Is het nodig om agenten van andere korpsen in te zetten om te handhaven op zwanendriften, om daarmee de schijn van corruptie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het belachelijk is dat de politie niet controleert op zwanendrifters? Bent u bereid met onmiddellijke ingang de politie hierop te laten controleren, in te laten grijpen en zwaar te laten straffen? Kunnen hierbij de beelden gemaakt door Een Vandaag en de klokkenluiders betrokken worden waaruit blijkt dat deze zwanendrifters niet alleen dieren, maar ook mensen aanvallen?
Zie antwoord vraag 3.
De bedreiging en intimidatie in asielzoekerscentra (AZC's ) door islamitische asielzoekers |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Christenen uit asiel weggepest»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom het zogenaamde verbetertraject uit 2011 blijkbaar niet heeft geholpen bij het voorkomen dat islamitische asielzoekers christelijke asielzoekers bedreigen, intimideren en discrimineren?
Dit beeld klopt niet met de feiten, wat niet wegneemt dat er wel degelijk spanningen tussen bewoners voorkomen. Het wonen op een beperkt oppervlak van mensen met diverse achtergronden kan spanningen met zich meebrengen. De meeste spanningen ontstaan tussen twee of meerdere individuen. Hoewel niet uitgesloten is dat verschil in etnische of religieuze oorsprong tot conflicten tussen bewoners kan leiden, is dit doorgaans niet de oorzaak van de conflicten die in asielzoekerscentra ontstaan.
Het COA benadrukt in haar voorlichting aan alle bewoners dat discriminatie en intimidatie, op basis van artikel 1 van de Grondwet, verboden is. Het COA tolereert geen beledigende en discriminerende uitingen over religie, sekse, seksuele geaardheid, leeftijd, etniciteit of nationaliteit. Op een asielzoekerscentrum geldt vrijheid van godsdienst. Dit betekent dat bewoners elkaar in hun waarde dienen te laten ongeacht religie, politieke overtuiging of seksuele geaardheid. Binnen de grenzen van de COA-locatie dient het beoefenen van het geloof plaats te vinden in de privéruimte in afstemming met andere bewoners van diezelfde privéruimte. Het is niet toegestaan om gemeenschappelijke ruimtes te gebruiken als gebedsruimte. Dergelijke ruimtes moeten voor iedereen vrij toegankelijk zijn.
De inspanningen van het COA zijn erop gericht om intimidatie en discriminatie zo veel als mogelijk te voorkomen. In antwoord op de aanbevelingen op het rapport van Deloitte heeft het COA een werkgroep samengesteld die aanbevelingen heeft vertaald in concrete maatregelen. Dit is gedaan in nauwe samenwerking met het COC en stichting Gave. Er wordt voorlichting gegeven aan medewerkers en bewoners om het bewustzijn te vergroten. Binnen de voorlichting wordt aandacht besteed aan artikel 1 van de Grondwet waarin het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod staat geformuleerd. Werkprocessen zijn ingericht om de meldingen van incidenten te stroomlijnen. Profilering en stellingname van het COA tegen religieuze en gender gerelateerde discriminatie heeft geresulteerd in zichtbare posters met anti-discriminatie boodschap, voorlichtingsmateriaal, themabijeenkomsten met medewerkers, een sociale kaart met doorverwijsmogelijkheden en lokale afspraken met belangenverengingen en kerken. De werkgroep is in afgeslankte vorm nog steeds actief om de genomen maatregelen te toetsen en signalen uit het werkveld te bespreken en met verbeter- of verandervoorstellen te komen. Recent heeft de werkgroep met stichting Gave afgesproken om in de komende maanden aandacht te besteden aan het uniform hanteren van eerder gemaakte landelijke afspraken. Dit vanwege de snelle groei van het aantal locaties en de instroom van nieuw personeel en het adequaat informeren hiervan.
Hoe duidt u het gegeven dat christelijke asielzoekers in AZC blijkbaar moeten vrezen voor hun veiligheid en hun welzijn omdat zij zich niet voldoende beschermd weten tegen bedreiging en intimidatie door islamitische asielzoekers?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat niet de slachtoffers van bedreiging, intimidatie en discriminatie worden overgeplaatst maar de daders?
Bij een incident wordt altijd gekeken naar de meest passende maatregel/oplossing waarbij zowel oog is voor de diverse persoonlijke belangen als ook de bijdrage aan de beheersbaarheid/leefbaarheid op de locatie. Het belangrijkste is dat bewoners die een kamer delen, goed met elkaar overweg kunnen. Wie een andere kamer krijgt is geen zaak van principe; de leefbaarheid en veiligheid van bewoners staat voorop.
Deelt u de visie dat asielzoekers die zich in AZC schuldig maken aan bedreiging, intimidatie en discriminatie hun recht op verblijf verspelen?
COA schakelt altijd de politie in voor zaken die de openbare orde raken. Asielzoekers kunnen en zullen net als andere burgers bij delicten worden bestraft en eventueel gedetineerd. In alle gevallen geldt dat misdragingen consequenties kunnen hebben voor de asielprocedure. Of een en ander gevolgen heeft, zal afhankelijk zijn van welk wangedrag en van de strafmaat die daarop is gesteld.
Ziet u in dat het huidige asielsysteem door de enorme toestroom en vele problemen in en om de AZC totaal onhoudbaar is geworden? Zo ja, in hoeverre ziet u de meerwaarde van het Australische model, dat enkel gericht is op opvang in de regio?
Opvang in de regio is voor het kabinet een belangrijk uitgangspunt. Dat is ook waarom het kabinet in grote mate (financieel) bijdraagt aan de opvang van vluchtelingen in de regio’s van herkomst. Dat neemt niet weg dat Nederland op grond van internationale verplichtingen gehouden is om bescherming te bieden aan die asielzoekers die bescherming tegen vervolging of onmenselijke behandeling behoeven. Dat is een uitgangspunt waar het kabinet voor staat.
Het bericht 'Bijna oorlog met Venezuela' |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bijna oorlog met Venezuela»?1
Ja.
Waarom heeft u, naar aanleiding van eerdere vragen (specifiek vraag 2), op geen enkele wijze aangegeven dat de marine van Venezuela de Arubaanse wateren was binnentrokken?2
De Venezolaanse marine is niet door Arubaanse wateren gevaren.
Zijn er destijds naar aanleiding van de agressie van Venezuela door Nederlandse zijde militaire stappen gezet om de veiligheid van het Koninkrijk te garanderen? Zo ja welke? Zo neen, waarom niet?
Er was geen aanleiding voor het ondernemen van acties. De Kustwacht in het Caribisch Gebied en de Marine houden in het kader van hun taakuitvoering in het Caribisch gebied de scheepsbewegingen rond de eilanden nauwlettend in de gaten.
Welke rol heeft de militaire dreiging door Venezuela gespeeld in het plotselinge draaien van de Nederlandse regering inzake de politieke onschendbaarheid van socialistenspion «Carvajal»?
In antwoord op Kamervragen van Sjoerdsma en Hachchi, ingezonden 30 juli 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2686) heeft de regering aangegeven dat er geen militaire bedreigingen door Venezuela zijn geuit. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft na juridisch onderzoek de conclusie getrokken dat de heer Carvajal Barrios immuniteit genoot op basis van internationaal recht (Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963). Op grond van die immuniteit is de heer Carvajal Barrios vrijgelaten door de Arubaanse autoriteiten.
Welke specifieke stappen zijn er gezet door de Nederlandse regering (of op initiatief daarvan) in de kwestie «Carvajal» en welke reacties zijn daarop gekomen van Venezuela, de Verenigde Staten en Aruba? Graag een duidelijk overzicht.
Rechtshandhaving is een autonome bevoegdheid van het land Aruba. De Nederlandse regering was niet betrokken bij de arrestatie van de heer Carvajal Barrios. Venezuela heeft geprotesteerd tegen de arrestatie en aangegeven dat er sprake was van inbreuk op internationaal recht. Er is juridisch onderzoek gedaan naar de immuniteit van betrokkene. Op basis daarvan heeft de Minister van Buitenlandse Zaken geconcludeerd dat de heer Carvajal Barrios immuniteit genoot op grond van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963. Dit is door de regering aan de Arubaanse autoriteiten gecommuniceerd. Daarnaast is aan Venezuela kenbaar gemaakt dat de heer Carvajal Barrios persona non grata werd verklaard. Aruba heeft de heer Carvajal Barrios vrijgelaten op grond van de conclusie dat hij immuniteit genoot. De Verenigde Staten heeft de regering om juridische duiding gevraagd. Deze is gegeven en geaccepteerd door de Verenigde Staten.
Ziet u inmiddels in, mede gezien de groeiende internationale spanningen, dat niet bezuinigd dient te worden op defensie, maar minimaal toegewerkt moet worden naar de afgesproken NAVO-norm van 2%?
In de brief van 7 november jl. over de uitvoering van de motie-Van der Staaij c.s. heeft het kabinet tot uitdrukking gebracht dat de versterking van de krijgsmacht moet berusten op een meerjarig perspectief. Dit strookt met de in NAVO-verband gemaakte afspraken en ook met de intentie van dit kabinet om de trendbreuk ten aanzien van Defensie de komende jaren, waar mogelijk en nodig, voort te zetten. In de brief van 19 juni jl. over de motie heeft het Kabinet de stappen uiteengezet die het, afhankelijk van de ontwikkelingen in de internationale veiligheidssituatie de komende jaren, en de beschikbare financiële mogelijkheden, voor ogen heeft.
De BTW-plicht voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Natuurbeheerders willen helderheid over BTW-vrijstelling»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de brief van LTO over dit onderwerp en het advies van prof. R.N.G. van der Paardt dat naar het Minister van Economische Zaken is gestuurd?
Ja.
Onderschrijft u dit advies en deelt u de mening dat het heffen van BTW op agrarisch natuur- en landschapsbeheer niet gewenst is?
Waarop zijn de vergoedingen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer gebaseerd? Zijn de vergoedingen nog kostendekkend op het moment dat er een «korting» van 21% zal gelden?
Wat zijn de consequenties voor het nieuwe stelsel van agrarisch natuur- en landschapsbeheer op het moment dat deze BTW-plicht zou gaan gelden?
Bent u bereid om op korte termijn, in ieder geval ruim voor 1 september 2015 als provincies besluiten nemen over de gebiedsaanvragen ANLb van collectieven, aan provincies en collectieven te laten weten dat er geen sprake zal zijn van BTW-heffing op betalingen voor overeenkomsten ANLb die onder het nieuwe stelsel worden afgesloten?
Bent u bereid, indien BTW-heffing onvermijdelijk is, compensatie te verlenen voor de te innen BTW opdat ondernemers geen financiële schade van de stelselherziening ondervinden?
De subsidieregeling beveiliging agrarische bedrijven |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u een subsidieregeling hebt ingesteld teneinde agrarische ondernemers te stimuleren te investeren in de beveiliging van hun bedrijf?
Er is een eenmalige subsidie toegekend aan de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO Nederland) voor een project dat is gericht op de bewustwording van risico’s op slachtofferschap van criminaliteit bij agrarische ondernemers. Onderdeel van de uitvoering kan, indien van toepassing en ter beoordeling aan LTO Nederland, een tegemoetkoming in de kosten zijn voor te nemen beveiligingsmaatregelen bij (maximaal 1.000) agrarische bedrijven.
Klopt het dat er bij deze subsidieregeling slechts sprake is van één geselecteerde leverancier? Zijn er voorwaarden waar een leverancier aan moet voldoen teneinde in aanmerking te komen voor deze subsidie?
In de subsidieaanvraag heeft de brancheorganisatie LTO Nederland op basis van een enquête onder de leden onderbouwd welke specifieke veiligheidsproblematiek geldt voor de land- en tuinbouwsector. Uit de enquête, die is beantwoord door 700 leden, blijkt ook de behoefte aan veiligheidsmaatregelen. Op basis van die behoefte hebben LTO Nederland en LTO Ledenvoordeel voorlichtingsmateriaal ontwikkeld en een zestal producten geselecteerd die een oplossing bieden voor de problemen. Dit betreft de volgende producten: opritverklikkers, camerabeveiligingssysteem, pinautomaten, hang- en sluitwerk, dieseltankbeveiliging en GPS voertuig volgsysteem. Deze producten worden ieder door een andere leverancier aangeboden. De keuze voor de leveranciers is door LTO Nederland gemaakt.
Deelt u de mening dat een subsidie ten gunste van één bedrijf nadelige economische effecten heeft voor overige bedrijven die gelijksoortige producten en/of diensten aanbieden?
Nee. Zoals ik hiervoor heb aangegeven heb ik een subsidie verstrekt aan de brancheorganisatie. Deze heeft, na raadpleging van haar leden, voor bepaalde producten en leveranciers gekozen. Voorwaarde om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen is het laten uitvoeren van een veiligheidsscan, waarvan een advies door een veiligheidsadviseur deel uitmaakt. Deze scan, die vooralsnog gratis wordt uitgevoerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), kan ook los van het LTO-project door ondernemers worden aangevraagd. Uiteraard staat het ondernemers vrij het advies al dan niet op te volgen en/of voor andere dan de door LTO Nederland geselecteerde producten te kiezen. Voor de goede orde merk ik op dat het LTO-project zich ook richt op niet-leden van LTO Nederland.
Deelt u de mening dat de keuze het subsidiebedrag slechts aan één leverancier toe te kennen de concurrentiepositie van overige leveranciers negatief beïnvloedt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u voorts de mening dat de keuze het subsidiebedrag slechts aan één leverancier toe te kennen de vrij keuze van consumenten negatief beïnvloedt?
Zie antwoord vraag 3.
De zorgelijke situatie op school voor het speciaal onderwijs ‘de Parachute’ |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat leerlingen – die voorheen naar school voor het speciaal onderwijs «de Parachute» gingen en nu tijdelijk op een zorgboerderij (gedeeltelijk) onderwijs volgen – thuis komen te zitten, omdat het samenwerkingsverband, de inspectie en de gemeente, in het kader van de leerplicht, geen verantwoordelijkheid nemen voor een nieuwe voorziening in de regio waar leerlingen zogenaamd passend onderwijs per 1 augustus 2015 kunnen volgen?1
Ik acht het niet wenselijk dat leerlingen thuis komen te zitten. De verantwoordelijkheid om alle kinderen in de regio passend onderwijs te bieden ligt bij de scholen in het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband dient hiertoe een samenhangend geheel aan ondersteuningsvoorzieningen te bieden. Mocht dit aanbod niet toereikend blijken te zijn, dan kan binnen het samenwerkingsverband een extra voorziening worden ingericht, dan wel kunnen hierover afspraken worden gemaakt met het naastgelegen samenwerkingsverband.
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heeft de school en het samenwerkingsverband aangesproken op hun verantwoordelijkheden. Verder heeft de gemeente op verzoek van de betrokken ouders ondersteuning geboden bij de organisatie en financiering van de tijdelijke tussenoplossing. Van meet af aan is de tijdelijkheid van deze invulling benadrukt. De gezamenlijke inspanningen zijn gericht op een zo spoedig mogelijke terugkeer van de leerlingen op een passende school in combinatie met adequate behandeling.
Bent u ervan op de hoogte dat de onderwijsinspectie gesprekken over (verlenging van) maatwerkoplossingen met de leerplichtambtenaar annuleert, omdat de onderwijsinspectie vindt dat er geen (gedeeltelijke) ontheffingen meer mogen worden afgegeven door de leerplichtambtenaar en tegelijkertijd het onderwijs op «de Parachute» zeer zwak is en niet passend is voor leerlingen? Wat vind u ervan dat hierdoor ouders en leerlingen in grote onzekerheid komen te zitten over het onderwijs in schooljaar 2015–2016? Acht u dit wenselijk?
De inspectie is te allen tijde bereid gesprekken te voeren met de leerplichtambtenaar over deze leerlingen. Het aangaan van een gesprek was in deze situatie echter niet nodig. Het betrof een verzoek van het bestuur van de Parachute om in te stemmen met onderschrijding van de onderwijstijd.2 Het is de taak van de inspectie om een dergelijk verzoek te beoordelen. De leerplichtambtenaar heeft hierin geen rol.
De onzekerheid waarmee ouders en leerlingen te maken hebben gehad, vind ik onwenselijk. Scholen en samenwerkingsverband moeten hun verplichtingen nakomen. Het is ook daarom dat de inspectie zowel de Parachute als het samenwerkingsverband vanaf januari 2014 heeft aangesproken om te zorgen voor een passende oplossing voor de betrokken leerlingen.
Inmiddels is voor de meeste kinderen een oplossing gevonden. Daar waar nog geen oplossing is gevonden, komt dat doordat de school en de ouders het niet eens zijn over het aanbod. In die situaties kan een onderwijs(zorg)consulent worden ingeschakeld. Als ook dat niet tot een oplossing leidt, kunnen de ouders een oordeel vragen aan de geschillencommissie passend onderwijs. De inspectie houdt komende periode vinger aan de pols om ervoor te zorgen dat zo snel mogelijk voor alle kinderen een passende oplossing komt.
Kunt u een oordeel geven over het handelen van het samenwerkingsverband (dat wel geld opstrijkt, maar zich in de hele kwestie nog niet heeft laten zien), het handelen van de inspectie (die de school verbiedt om maatwerkoplossingen voor individuele leerlingen te bekostigen) en het handelen van de leerplicht van de gemeente Zoetermeer (die alle voorstellen van ouders voor maatwerkoplossingen dwarsboomt)? Is dit in uw ogen een juiste uitvoering van het zogenaamde passend onderwijs?
Zowel de school als het samenwerkingsverband hadden sneller en proactief moeten zorgen voor een passend aanbod voor alle leerlingen. Dat aanbod dient kwalitatief goed te zijn en te voldoen aan de eisen van de wet- en regelgeving. Het plaatsen van leerlingen op een zorgboerderij voldoet daar niet aan. Het is dan ook terecht dat de inspectie niet instemt met dergelijke «oplossingen». Ook de gemeente zal in het kader van het naleven van de leerplicht bezien of de voorgestelde oplossingen passen binnen de wettelijke kaders.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat de leerlingen op school voor het speciaal onderwijs «de Parachute», of leerlingen die daar ingeschreven staan, per 1 augustus 2015 allemaal daadwerkelijk een passende onderwijsplek vinden, niet thuis komen te zitten en kunnen focussen op de toekomst óf een goede maatwerkvoorziening aangeboden krijgen zonder een ontheffing van de leerplicht?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is voor de meeste kinderen inmiddels een oplossing gevonden. Daar waar nog geen oplossing is gevonden heb ik aan de onderwijs(zorg)consulenten gevraagd of zij kunnen helpen.
Om tot een dekkend aanbod in de regio te komen, is het samenwerkingsverband in gesprek met een onderwijsinstelling en de gemeente om gezamenlijk een aanbod voor onderwijszorgarrangementen te realiseren voor het beperkt aantal leerlingen dat tijdelijk niet in staat is (speciaal) onderwijs te volgen.
De Parachute staat onder verscherpt toezicht van de inspectie. Het (versterkte) management van de school heeft maatregelen getroffen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. De inspectie voert in januari 2016 onderzoek uit om vast te stellen of de school weer aan de kwaliteitseisen voldoet. Tot die tijd wordt de voortgang van de verbeteractiviteiten door de inspectie nauw gevolgd en spreekt zij het bestuur hierop aan.
De verkoop van Vivat (Reaal) aan Anbang |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Op welke gronden heeft De Nederlandsche Bank (DNB) de overname van Nationale Nederlanden door Anbang tegengehouden?1 Waarom is een overname van Vivat (Reaal) anders dan de overname van Nationale Nederlanden?
DNB heeft op grond van artikel 1:89 van de Wet op het financieel toezicht een geheimhoudingsplicht. Informatie over de beoordeling van een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar, zo die in het genoemde geval zou zijn ingediend, is toezichtvertrouwelijk. Ik beschik niet over die informatie.
Welke conclusie trekt u uit het feit dat ook de toestemming van de toezichthouders voor de verkoop van de Belgische tak van Delta Lloyd en de Belgische verzekeraar Fidea aan Anbang vertraging op heeft gelopen?
Geen. Ik heb geen informatie over die verkoopprocessen anders dan uit de media. Inmiddels heb ik begrepen dat de relevante toezichthouders hun toestemming hebben verleend.
Hebt u kennisgenomen van het bod dat Anbang op het Portugese Novo Banco heeft uitgebracht?
Ik heb deze geruchten in de media vernomen.
Is er overleg met de toezichthouders in bijvoorbeeld België en Portugal en de Europese toezichthouder?
Ja, DNB heeft regulier overleg met de andere Europese verzekeringstoezichthouders en binnen EIOPA.
Hoe beoordeelt u en/of DNB de overnamegolf van Anbang in Europa in het licht van de beoordeling of Anbang een stabiele partner is?
DNB heeft op 3 juli 2015 de benodigde verklaringen van geen bezwaar voor de overdracht van Vivat Verzekeringen verleend. Daaruit blijkt dat de toezichthouder geen aanleiding heeft gezien de overname door Anbang niet toe te staan. Inmiddels is de verkoop van Vivat Verzekeringen afgerond. Ik heb uw Kamer daarover bij brief van 26 juli 2015 geïnformeerd.
Snapt u de bezorgdheid onder klanten van Vivat (Reaal) over het verstrijken van de deadline voor de definitieve verkoop? Hoe kunt u hen geruststellen?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier is geborgd dat de pensioen- en verzekeringsrechten te allen tijde uitgekeerd worden en niet voor andere delen van het concern worden gebruikt?
De verzekeringsgroep Vivat en de individuele verzekeraars moeten voldoen aan de eisen uit alle relevante nationale (waaronder de Wet op het financieel toezicht, de Pensioenwet en de Wet bescherming persoonsgegevens) en Europese regelgeving. De Nederlandse toezichthouders, waaronder DNB, de AFM en het CBP zullen daarop toezicht (blijven) houden. Dit verandert niet nu Anbang de aandelen in Vivat verzekeringen heeft overgenomen van SNS REAAL.
Is de gegevensbescherming van de klantdata afdoende geregeld bij de overname door Anbang? Wordt dit door de Autoriteit Financiële Markten (AFM), DNB en het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) getoetst?
Zie antwoord vraag 7.
Het gebrekkige toezicht en de handhavingsaanpak bij zwanendriften |
|
Eric Smaling (SP), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag op 11 juli 2015 waaruit blijkt dat de politie nauwelijks handhavend optreedt tegen zwanendrifters?
Ja.
Vindt u de werkwijze van de in de uitzending getoonde zwanendrifter een vorm van dierenmishandeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is er dan sprake van een strafbaar feit?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 7 van de Kamervragen van het lid Van Dekken (2015Z14074).
Wat is uw reactie op de aantijging, gedaan in de uitzending, dat de politie niet afkomt op meldingen en burgers ontraadt om aangifte te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de aantijging dat de zwanendrifters niet strafrechtelijk vervolgd worden, maar dat de melder zich moet verantwoorden en het risico loopt strafrechtelijk vervolgd te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de politie voor handhaving verwijst naar de Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA), maar dat het NVWA noodnummer regelmatig niet bereikbaar is en dat NVWA-inspecteurs buiten werktijden niet direct ter plaatse kunnen komen? Hoe bent u van plan een betere afstemming tussen de politie en NVWA te realiseren zodat er adequaat kan worden gereageerd op meldingen?
Er is reeds sprake van een goede afstemming tussen de politie en de NVWA. Beide diensten hebben hun eigen bereikbaarheid georganiseerd en geborgd en zijn voldoende bekend met elkaars bereikbaarheidsprocedures. De NVWA is 24 uur per dag telefonisch bereikbaar via haar centrale meldnummer. Meldingen bij de NVWA over zwanendriften worden doorgeleid naar de medewerkers in het veld. Zij zijn indien nodig ook buiten kantoortijden beschikbaar. Met de politie, en overigens ook met gemeenten in het Groene Hart, vindt continu overleg plaats over samenwerking en/of assistentie bij de handhaving op dit gebied. Het is gezien de grootte van het gebied en de aard van de werkzaamheden echter niet eenvoudig voor zowel de politie als de NVWA om zwanendrifters te allen tijde actief aan te treffen en hen op heterdaad te betrappen wanneer zij strafbare feiten plegen.
Deelt u de mening dat de NVWA onvoldoende capaciteit heeft en het noodzakelijk is dat ook de politie de benodigde kennis en instructies verkrijgt en zo bij heterdaad situaties kan optreden? Zo ja, bent u bereid de capaciteit bij de NVWA uit te breiden en de kennis bij de politie te vergroten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. De inzet van de NVWA is op dit moment ruim voldoende. Het toezicht is zo geregeld dat de NVWA binnen afzienbare tijd aanwezig kan zijn om de nodige kennis en expertise te leveren bij heterdaadsituaties die door de politie worden vastgesteld. Ook bij de politie is voldoende kennis en ervaring aanwezig om overtredingen vast te stellen en daartegen op te treden. Er is geen sprake van een gebrekkige handhavingsaanpak. De NVWA is sinds de start van het broedseizoen 2015 begonnen met controles in het buitengebied. Tot nu toe zijn op basis van die controles door RVO.nl 142 dieren bestuursrechtelijk in bewaring genomen bij 2 zwanendrifters en 2 afnemers. Voorts heeft de NVWA recent een last onder dwangsom van € 3.500 verbeurd verklaard bij een zwanendrifter voor het eigenhandig leewieken van 7 knobbelzwanen.
Hoe bent u van plan om op korte termijn het gebrekkige toezicht en de handhavingsaanpak voor zwanendriften te verbeteren en te zorgen dat melders beschermd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er een onmiddellijk verbod dient te komen op het zwanendriften? Kunt u zo spoedig mogelijk een voorstel voor een verbod naar de Kamer sturen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
In haar brief van 1 mei 20151 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken aangekondigd de wettelijke mogelijkheden te bezien om het zwanendriften te verbieden. Over de uitkomst zal zij u in het najaar informeren.
Het bericht dat er opnieuw sprake is van ondermaatse zorg in De Kleine Johannes |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat de zorgverlening in de Kleine Johannes opnieuw ver onder de maat is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De IGZ heeft de ontwikkelingen bij De Kleine Johannes in 2012, 2013, 2014 en 2015 intensief gevolgd. De IGZ heeft eind 2012 de organisatie voor zes maanden onder verscherpt toezicht geplaatst wegens structurele tekortkomingen in de zorg. De inspectie heeft dit toezicht opgeheven toen duidelijk werd dat De Kleine Johannes de noodzakelijke verbeteringen had getroffen. De inspectie sprak voorafgaand, tijdens en na het verscherpt toezicht meermaals met familieleden en wettelijk vertegenwoordigers. Na het opheffen van het verscherpt toezicht heeft de inspectie De Kleine Johannes gevolgd door het beoordelen van resultaatoverzichten van Amsta Karaad.
Op 1 april 2014 bezocht de inspectie De Kleine Johannes onaangekondigd om te kijken waar de organisatie stond. Op basis van dit bezoek en de wijze waarop De Kleine Johannes meldingen behandelde, kwam de IGZ tot de conclusie dat de kwaliteit van zorg bij De Kleine Johannes van voldoende niveau was, dat De Kleine Johannes op de goede weg was en dat de verbetermaatregelen systematisch en voldoende krachtdadig werden uitgevoerd. In oktober 2014 en juli 2015 bracht de inspectie bezoeken aan andere locaties van Amsta Karaad met als doel het toetsen van de verbeterkracht van het bestuur. Na het bezoek in 2014 aan de locatie Singel moest de bestuurder verbetermaatregelen nemen op het gebied van het gebruik van het cliëntendossier en de cliëntgerichtheid van de medewerkers en daarna en rapporteren over de resultaten van een interne kwaliteitstoetsing (audit).t. De resultaten van het bezoek aan de locatie Rengerskerke in juli 2015 waren goed. Amsta Karaad voldeed aan de gestelde normen.
Toen cliënten van Amsta en hun naasten in 2014 klachten hebben ingediend bij de klachtencommissie van Amsta, hebben zij aanvankelijk geen melding gedaan bij de IGZ. Conform de gebruikelijke procedure bij klachten stelt de instelling zelf een (onafhankelijk) onderzoek in. Het is belangrijk dat de instelling zelf de verantwoordelijkheid neemt en de klacht (door een onafhankelijke derde) laat onderzoeken en vervolgens adequate verbetermaatregelen neemt. Dat hoort bij de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de instelling. In februari 2015 meldden cliënten en hun naasten klachten over De kleine Johannes bij de IGZ. Hierover heeft de IGZ met deze verwanten/cliëntvertegenwoordigers en met het bestuur gecommuniceerd.
De IGZ is in een bestuursgesprek op 30 april 2015 door de raad van bestuur geïnformeerd over het onderzoek bij De Kleine Johannes door Amerpoort. Daarbij zijn afspraken gemaakt over onder meer de wijze waarop Amsta omgaat met klachten van de betreffende ouders, verwanten, cliëntvertegenwoordigers. De IGZ heeft zich daarna laten informeren over de uitkomsten van het door de instelling uitgevoerde onderzoek en de vervolgaanpak van de raad van bestuur. De uitkomsten van het onderzoek worden door de raad van bestuur onderschreven. Een belangrijk verbeterpunt is het herstel van vertrouwen tussen management, medewerkers, cliënten, verwanten en cliëntenraad. De raad van bestuur heeft al de eerste stappen gezet richting dit herstel, zo zijn er ook gesprekken geweest met familieleden en medewerkers, die contact hebben gezocht met de inspectie, om het vertrouwen te herwinnen. De cliëntenraad is blij met deze stappen, en blijft het verbeterproces kritisch volgen. Daarom is het goed dat de cliëntenraad nauw betrokken is bij het plan van aanpak dat wordt opgesteld naar aanleiding van het onderzoek.
De IGZ blijft binnen haar risicogestuurde toezicht de voortgang van de verander- en verbeteractiviteiten volgen. Daarbij kan onder meer (onaangekondigd) bezoek worden ingezet.
Hoe is het mogelijk dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vorig jaar constateerde dat de kwaliteit van zorg verbeterd was, terwijl familieleden aangeven dat de situatie er eerder slechter op is geworden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Controleert de IGZ wel kritisch genoeg de kwaliteit van de zorg, aangezien haar oordeel onjuist is gebleken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is er op initiatief van Amsta onderzoek gedaan naar de kwaliteit van zorg door zorginstelling Amerpoort en waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg geen vervolgonderzoek ingesteld? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de cliëntenraad en de ondernemingsraad betrokken geweest bij deze ontwikkelingen en, zo ja, is er naar hun oordeel geluisterd? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Momenteel stelt het bestuur in samenspraak met de cliëntenraad het in het voorgaande antwoord genoemde plan van aanpak op. Zoals daar aangegeven blijft de IGZ de uitvoering van dit plan volgen. De IGZ heeft bij haar toezichtactiviteiten bij De Kleine Johannes de afgelopen jaren cliënten, cliëntvertegenwoordigers en de (centrale of decentrale) cliëntenraad betrokken. De ondernemingsraad (OC Amsta Karaad) is door de raad van bestuur geïnformeerd en daar waar nodig om advies gevraagd.
Hoe oordeelt u over de conclusies van het onderzoek van Amerpoort dat Amsta te weinig personeel inzet? Waarom is dit voor de IGZ geen reden geweest om zelf nader onderzoek te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het onderzoek van Amsta staat de volgende conclusie: «samengevat kan op basis van dit onderzoek niet worden gesteld dat de veiligheid van cliënten en medewerkers met de huidige personele bezetting ernstig in het geding is.»
De IGZ heeft daarbij uit haar eigen toezicht geen signalen ontvangen dat de veiligheid van de zorg in het geding is. Ten aanzien van het tekort aan personeel, waarover in het artikel gesproken wordt, is van belang dat bestuur en cliëntenraad gezamenlijk optrekken bij de verdere verbeteractiviteiten. Ik heb van de IGZ begrepen dat dit ook gebeurt.
Erkent u dat de handelwijze van de IGZ het vertrouwen in het toezicht op de gezondheidszorg schaadt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De IGZ heeft intensief toezicht gehouden en daarbij ook gesproken met familieleden en wettelijk vertegenwoordigers. De IGZ blijft actief toezien op de realisatie van de noodzakelijke verbetermaatregelen, zowel vanuit het risicogestuurde toezicht als vanuit haar toezicht op meldingen, zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 en 6. Ik zie geen aanleiding om maatregelen te nemen.
Bent u bereid te kijken naar het functioneren van de IGZ in deze situatie en bent u bereid maatregelen te nemen zodat de Inspectie alsnog haar werk gaat doen bij de Kleine Johannes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre is er nog steeds sprake van intimidatie onder personeel? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?2
Bij IGZ zijn geen feiten bekend die wijzen op intimidatie van personeelsleden. Wanneer hier wel sprake van zou zijn, dan roep ik personeel op zich te melden bij de IGZ, zodat de inspectie dit kan meenemen bij haar toezicht.
Wat is uw reactie op de werknemer die aangeeft dat deze problemen veroorzaakt zijn door de bezuinigingen, waardoor bewoners extreem vroeg in bed worden gestopt en er een gebrek is aan zorg, persoonlijke begeleiding en persoonlijke hygiëne? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1 t/m 4 en 6.
Het bericht dat de Regio Gooi en Vechtstreek de huishoudelijke hulp toelage verkeerd inzet |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat de Regio Gooi en Vechtstreek de besteding van de huishoudelijke hulp toelage buiten de thuiszorg wil houden, zodat deze zorg onder de cao schoonmaak komt te vallen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Naar aanleiding van uw vragen heb ik contact gehad met de regio Gooi en Vechtstreek. Uit deze informatie blijkt dat de regio, op basis van het plan «Inzet HHT in de regio Gooi en Vechtstreek» van 20 oktober 2014, dit plan momenteel uitwerkt en hierover nog in overleg is met onder andere de betreffende aanbieders, Actiz en de FNV. Ook de Wmo-raden van de verschillende gemeenten worden geconsulteerd. Het plan voor de inzet van de middelen voor de huishoudelijke hulp toelage diende bij de aanvraag door ten minste één aanbieder te worden ondertekend. Dat is in het geval van de aanvraag van de regio Gooi en Vechtstreek ook gebeurd. Deze aanbieder is bij de uitwerking van het plan betrokken. De regio Gooi en Vechtstreek verwacht het aangepaste plan «Inzet HHT in de regio Gooi en Vechtstreek» medio oktober of november 2015 aan de gemeenteraden van de gemeenten die onderdeel uitmaken van de regio Gooi en Vechtstreek2 te zullen voorleggen. Uit de informatie van de regio Gooi en Vechtstreek blijkt dat nog gesproken wordt over de definitieve uitwerking van het plan en dat de betrokken gemeenten de voorwaarden die gelden voor de toekenning van aangevraagde HHT-gelden daarbij respecteren.
Heeft uw ministerie goedkeuring gegeven aan het plan van aanpak dat de regio Gooi en Vechtstreek voor 15 oktober 2014 moest inleveren? Hoe verhoudt dit zich tot de huidige plannen die deze regio heeft om de besteding van de huishoudelijke hulp toelage onder de cao schoonmaak te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De ingediende aanvraag voldoet aan de gestelde voorwaarden (zoals onder meer geformuleerd op de informatiekaart huishoudelijke hulp toelage3). Op 13 november 2014 is daarom door het ministerie ingestemd met de toekenning van de middelen voor de huishoudelijke hulp toelage aan de gemeenten van de regio Gooi en Vechtstreek. Zoals in antwoord 1 is aangegeven, werkt de regio Gooi en Vechtstreek nog in samenspraak met de betrokken partijen aan een definitieve uitwerking van dit plan.
Deelt u de mening dat de regio Gooi en Vechtstreek in strijd handelt met het cao VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraamzorg en Jeugdgezondheidszorg) en de voorwaarden die gelden voor de besteding van de huishoudelijke hulp toelage? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de regio Gooi en Vechtstreek de huishoudelijke hulp toelage conform de cao VVT inzet? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 1 is aangegeven, werkt de regio Gooi en Vechtstreek in samenspraak met de betrokken partijen aan een definitieve uitwerking van dit plan. Uit de ingewonnen informatie blijkt dat de regio de gestelde voorwaarden voor de toekenning van de HHT-gelden respecteert.
Naleving en handhaving van cao’s is een civielrechtelijke aangelegenheid en de primaire verantwoordelijkheid van sociale partners. De toepassing van de arbeidsvoorwaarden uit de toepasselijke cao is daarmee de primaire verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer en de organisaties van werkgevers en werknemers.
Kunt u uitleggen hoe de regio tot dit voorstel is gekomen; er is bij de voorwaarden voor de inzet van de huishoudelijke hulp toelage toch duidelijk gemaakt dat het om échte banen moest gaan, met inbegrip van de cao-verplichtingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeenten hebben het plan voor de huishoudelijke hulp toelage in samenwerking met de regionaal gecontracteerde aanbieders voor huishoudelijke taken, de sociale werkvoorziening Tomingroep, aanbieders van schoonmaakdienstverlening, een vertegenwoordiging van inwoners en cliënten en een vertegenwoordiging van de vakbonden opgesteld. De gemeenten hebben bewust gekozen voor een brede betrokkenheid van partijen bij de uitwerking van het plan en respecteren daarbij de voorwaarden voor de toekenning van de gelden.
Bent u van mening dat geld bestemd uit de huishoudelijke hulp toelage ingezet moet worden om werkgelegenheid in de zorg te behouden en dat dit niet bedoeld is om in de schoonmaaksector nieuwe banen te scheppen?
De inzet van de extra middelen beoogt extra door de gecontracteerde aanbieders geleverde uren huishoudelijke hulp of ondersteuning waar huishoudelijke hulp een onderdeel van is. Het gaat hier nadrukkelijk om ondersteuning in natura, aanvullend op de reguliere contracten. Om die reden diende het plan bij de aanvraag door ten minste één aanbieder en één gemeente te zijn ondertekend. Dat is het geval van de aanvraag van de regio Gooi en Vechtstreek ook gebeurd. Deze aanbieder is bij de uitwerking van het plan betrokken.
Is u bekend of er andere gemeenten zijn die de huishoudelijke hulp toelage buiten de thuiszorg willen regelen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
De HHT-middelen zijn, na een toets op het voldoen aan de voorwaarden, uitgekeerd in de vorm van een decentralisatie-uitkering. De colleges van B en W leggen over de uiteindelijke vormgeving van de huishoudelijke hulp toelage en de besteding van de daarvoor bestemde middelen primair verantwoording af aan de gemeenteraad.
Als onderdeel van de voortgangsrapportage transitie hervorming langdurige zorg, heb ik u geïnformeerd over het landelijk beeld van de uitvoering van de HHT4. Op basis van die informatie heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten de voorwaarden van de huishoudelijke hulp toelage niet respecteren.
Welke maatregelen treft u bij gemeenten die de uitvoering van de huishoudelijke hulp toelage op een verkeerde wijze besteden? Kunt u aangeven welke sancties u neemt indien gemeenten niet aan de voorwaarden voldoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Ronselpraktijken in de wijkverpleging |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brief die Archipel Thuis aan haar cliënten heeft gestuurd waarin zij haar cliënten oproept familie en kennissen aan te brengen bij deze organisatie, met als beloning een waardebon ter waarde van 25 euro?1
Het initiatief om deze brief te sturen is gekomen van de cliëntenraad van Archipel Thuis, die de relatief kleine zorgaanbieder in de regio Eindhoven onder de aandacht wilde brengen bij een bredere doelgroep. Dit met het achterliggende idee dat als een cliënt enthousiast is over de zorgverlening van de organisatie, dit via mond-op-mond reclame kan worden doorgegeven aan familie en kennissen. De waardebon is daarbij bedoeld als een aansporing. Ik vind het een vriendelijk bedoeld initiatief van de cliëntenraad dat desalniettemin onwenselijk is.
Op welke wijze kunnen de mensen aan wie deze oproep is verstuurd beoordelen of iemand ook daadwerkelijk zorg geïndiceerd zal krijgen van de wijkverpleegkundige? Vindt u het ook een rare gang van zaken om mensen die zelf zorg krijgen te laten bepalen of anderen zorg behoeven? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wijkverpleegkundige bepaalt of er een aanspraak is op wijkverpleging vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). De mensen die zelf zorg krijgen bepalen dus niet of anderen zorg behoeven. Zij kunnen hoogstens de organisatie onder de aandacht brengen van bekenden. Daarbij vind ik acties met waardebonnen niet wenselijk.
Wat als mensen aangebracht worden die al zorg krijgen van een andere zorgaanbieder? Is het afpakken van cliënten van concurrenten toegestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De cliënt bepaalt zelf welke zorgaanbieder hij of zij wenst en of hij of zij wil overstappen naar een andere zorgaanbieder. Er is dan ook geen sprake van het afpakken van cliënten van concurrenten.
Wat vindt u van deze ronselpraktijken? Is dit een nette en (wettelijk) toegestane manier van werken in de wijkverpleging of in andere zorgvormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschouw dit niet als ronselpraktijken, omdat de cliënt uiteindelijk zelf bepaalt bij welke zorgaanbieder hij of zij zorg afneemt. Bovendien moet er eerst door de wijkverpleegkundige vastgesteld worden dat er daadwerkelijk wijkverpleging vanuit de Zvw aangewezen is. Daar doet de verstuurde brief niks aan af. Ik vind wel dat het geven van waardebonnen of andere cadeaus niet de weg is die we op moeten gaan.
Is het u bekend of er meer zorgaanbieders (voor wijkverpleging) zijn die op deze wijze nieuwe cliënten proberen te werven? Zo ja, neemt deze manier van cliënten werven de laatste tijd toe? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik zal in gesprek gaan met thuiszorgorganisaties om hierover van gedachten te wisselen.
Wat vindt u er van dat op deze manier mensen worden gestimuleerd zoveel mogelijk mensen (familie en kennissen) de zorg in te lokken? Vindt u dit ook een vorm van misbruik en omkoping? Zo nee, waarom vindt u dat niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Er wordt altijd door een wijkverpleegkundige beoordeeld of er sprake is van een aanspraak op wijkverpleging. Zorg moet zinnig en zuinig worden gebruikt. Dat is ook de reden dat ik me heb uitgesproken tegen reclames als twee behandelingen voor de prijs van één en dat nu ook weer doe tegen (goedbedoelde) lokkers als waardebonnen en andere presentjes. Ik zal dit onderwerp agenderen bij de desbetreffende koepel van zorgaanbieders.