Budgetplafonds die de vrije artsenkeuze inperken |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u ervan kennisgenomen dat uit de contractvoorwaarden van zorgverzekeraars ten aanzien van zorgaanbieders voor 2016 blijkt dat er zelfs met de duurste zorgpolis geen garantie voor een arts naar eigen keuze is?1
Ik heb kennis genomen van het bedoelde artikel.
Deelt u de mening dat het hanteren van omzetplafonds een beperking is van de vrije artsenkeuze? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp budgetplafonds is aan de orde geweest tijdens het algemeen overleg «Kwaliteit Loont» op 10 december 2015. Uit hoofde van de zorgplicht van de zorgverzekeraar en ongeacht de polis moet de verzekerde altijd binnen redelijke termijn en op redelijke afstand zorg krijgen. Dat betekent dat als iemand ziekenhuiszorg nodig heeft de zorgverzekeraar die zorg moet regelen. Voor het invullen van de zorgplicht kopen verzekeraars selectief in waardoor enerzijds de verzekerden keuze hebben uit een voldoende breed aanbod en anderzijds de zorg duurzaam betaalbaar wordt gehouden. In een aantal gevallen komen de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder daarbij een omzetplafond overeen. Hierdoor kan de zorgverzekeraar onder meer bij verschillende zorgaanbieders zorg inkopen waardoor de keuzevrijheid van de verzekerde ruimer is dan wanneer een zorgverzekeraar alle zorg bij één of twee aanbieders zou inkopen. Ook bij het bereiken van een omzetplafond bij een bepaalde aanbieder geldt de zorgplicht van de zorgverzekeraar. De zorgplicht wordt dan ingevuld doordat de zorgverzekeraar de verzekerde naar een andere zorgaanbieder bemiddelt of door aanvullende afspraken te hebben gemaakt (doorleverplicht) dan wel te maken met de betreffende zorgaanbieder. In het geval van een restitutiepolis kunnen mensen hun eigen zorgaanbieder kiezen en moeten daar ook terecht kunnen ongeacht de onderliggende contracten. Ik heb de NZa gevraagd specifiek hierop toezicht te houden.
Klopt het dat afspraken tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders over omzetplafonds geheim zijn? Zo ja, bent u dan van mening dat dit betekent dat verzekerden onvoldoende geïnformeerd zijn bij het kiezen van de zorgverzekeraar?
Zorgverzekeraars zijn – conform de regelgeving van de NZa (Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten) – verplicht hun verzekerden goed te informeren over contractering bij zorgpolissen.
Deze regelgeving is onlangs aangescherpt; hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportages over «Kwaliteit loont». Zorgverzekeraars moeten op basis van deze regeling hun verzekerden informeren of er sprake is van omzetplafonds in de zorg indien deze afspraken mogelijk consequenties hebben voor de verzekerde (punt 15 van de regeling). De NZa houdt toezicht op de zorgverzekeraars op het naleven van deze transparantievereisten.
Klopt het dat, als een zorgverzekeraar geld terug vraagt voor behandelingen die boven het omzetplafond hebben plaatsgevonden, daarbij niet standaard het eventueel betaalde eigen risico aan de verzekerde wordt teruggegeven? Zo ja, wat vindt u hiervan?
In het geschetste geval hebben een zorgverzekeraar en zorgaanbieder een omzetplafond met doorleverplicht afgesproken en wordt meer zorg afgenomen bij de zorgaanbieder dan waarvan bij het overeenkomen van het omzetplafond of aanneemsom is uitgegaan. In die situatie betaalt de verzekeraar alleen de contractueel overeengekomen behandelingen. De verzekeraar vraagt bijvoorbeeld achteraf de betalingen voor de behandelingen die uitgaan boven het omzetplafond, van de zorgaanbieder terug. In feite betekent dit dat voor dezelfde totaalprijs meer behandelingen worden verricht, waardoor gesteld kan worden dat de prijs per behandeling iets daalt.
Alle behandelingen -ook de behandelingen die uitgaan boven het omzetplafond- vallen onder de gemaakte afspraken tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder en betreffen daarmee Zvw-zorg. Voor Zvw-zorg, met uitzondering van bijvoorbeeld huisartsenzorg, verloskundige zorg en kraamzorg, geldt dat de kosten van die zorg bij verzekerden van 18 jaar en ouder ten laste worden gebracht van hun eigen risico. Daarom is het logisch dat in de in de vraag bedoelde situatie alle behandelingen ten laste van het eigen risico van verzekerden worden gebracht.
Het is aan verzekeraars zelf om te bepalen of zij bij overschrijding van het omzetplafond het eigen risico wel of niet corrigeren. In de meeste gevallen zal het niet leiden tot een lager eigen risico, omdat de lagere prijs per behandeling er niet toe leidt dat de kosten voor Zvw-zorg in dat jaar onder het maximum eigen risico zakt. In die gevallen waarbij wel bijstelling van het eigen risico zou kunnen plaatsvinden, gaat het veelal om hele kleine bedragen per verzekerde. De uitvoeringskosten voor zorgverzekeraars zijn zo hoog in verhouding tot bij de correctie aan verzekerden terug te betalen eigen-risicobedragen, dat de algehele kosten daardoor hoger zullen zijn. Een zorgverzekeraar kan daarom ook besluiten het eigen risico niet te corrigeren, maar de vrijgevallen middelen in te zetten voor premieverlaging (of het minder stijgen van de premie) het jaar erop. Uitgangspunt voor mij is dat zorgverzekeraars geen voordeel behalen op de inning van het verplicht eigen risico.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars met het hanteren van omzetplafonds de risico’s verleggen naar de zorgaanbieder? Zo ja, deelt u voorts de mening dat dit principieel onjuist is, omdat zorgverzekeraars bestaansrecht ontlenen aan het dragen van deze risico’s? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben de gezamenlijke verantwoordelijkheid de zorg in Nederland van een kwalitatief hoog niveau, duurzaam betaalbaar en toegankelijk te houden.
Het al dan niet afspreken van een omzetplafond is de uitkomst van onderhandelingen door twee private partijen, de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder. Blijkbaar wordt dit als instrument gezien om aan deze doelstellingen invulling te geven. Ik treed daar niet in. Daarmee kan, afhankelijk van de uitkomst van de onderhandelingen, het risico bij de zorgaanbieder worden gelegd (doorleverplicht) dan wel bij zorgverzekeraar gegeven de zorgplicht (aanvullende afspraken).
Klopt het dat bij het hanteren van omzetplafonds juist de beste zorgaanbieders per saldo minder patiënten kunnen behandelen, omdat zij vaak wel een hoger tarief aangeboden krijgen, maar geen hoger omzetplafond?
Het al dan niet afspreken van een omzetplafond en aanvullende afspraken over wat te doen als het plafond bereikt wordt maken onderdeel uit van de onderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Als ze gehanteerd worden, zullen omzetplafonds per zorgaanbieder en zorgverzekeraar verschillen, afhankelijk van het verwachte aantal behandelingen. Kwalitatief goede zorgaanbieders kunnen bijvoorbeeld hogere omzetplafonds krijgen.
Deelt u de mening dat met een zuivere restitutiepolis te allen tijde aanspraak gemaakt mag worden bij de aanbieder van eigen keuze, en dat deze zorgaanbieder ook te allen tijde deze zorg vergoed moet krijgen van de zorgverzekeraar? Zo nee, waarom niet?
Er mag geen onduidelijkheid zijn over wat het aanbod voor een polis inhoudt. In zijn zuivere vorm kan men bij een restitutiepolis zelf kiezen voor een aanbieder, waarvoor de verzekerden een marktconform tarief vergoed krijgen voor de behandeling. Dat de vergoeding ook aan de verzekerde kan worden betaald, volgt uit artikel 11, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet. Ik heb de NZa gevraagd er op toe te zien dat mensen met een restitutiepolis altijd terecht kunnen bij de aanbieder van hun keuze. De afspraken tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars staan hier dus los van.
Bent u bereid te regelen dat de omzet die door een zorgaanbieder gerealiseerd wordt in het kader van de behandeling van een verzekerde met een restitutiepolis niet meetelt voor het omzetplafond? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit regelen?
In het antwoord op vraag 5 is aangegeven dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders de gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben de zorg in Nederland van een kwalitatief hoog niveau, duurzaam betaalbaar en toegankelijk te houden. Het al dan niet afspreken van een omzetplafond maakt onderdeel uit van de onderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Het centraal vaststellen dat de kosten voor een behandeling van een verzekerde die een restitutiepolis heeft niet meetellen voor omzetplafonds, maakt inbreuk op deze onderhandelingen en is derhalve ongewenst.
Bent u bereid zorgverzekeraars in het geval van een naturapolis te verplichten aan te geven met wie is gecontracteerd, per zorgsoort te vermelden of omzetplafonds gelden en de verzekerde te waarschuwen dat deze mogelijk niet terecht kan bij de behandelaar die zijn voorkeur heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De uitlating van de president van Oekraïne met betrekking tot het aanstaande referendum over het associatieverdrag |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «De president van Oekraïne legt uit hoe het werkt in Nederland»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Hoe duidt u de woorden «This referendum does not stop the association agreement» van president Porosjenko?
De woorden van president Porosjenko zijn aan hem. Het is duidelijk dat de associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne (hierna: het associatieakkoord) pas in werking treedt als alle partijen, dus inclusief Nederland, het hebben geratificeerd. In afwachting van het raadgevend referendum op 6 april is de ratificatie door Nederland opgeschort. Zoals o.a. aangegeven in mijn Kamerbrief van 26 oktober jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 425), wordt het associatieakkoord tot het moment van inwerkingtreding deels voorlopig toegepast. Tijdens het gesprek met president Porosjenko gaf hij blijk goed op de hoogte te zijn van de voorwaarden voor inwerkingtreding van het akkoord.
Kunt aangeven waarom u op geen enkele wijze een reactie gaf op de uitlating van president Porosjenko?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de analyse van president Porosjenko met betrekking tot het referendum?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Zo ja, kunt u aangeven wat dan de meerwaarde van het instrument is? Zo neen, wat is de reden geweest van diens uitlating en op welke wijze gaat u dit misverstand rechtzetten?
Zie antwoord vraag 4.
De relatie tussen het UWV en IBM |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «De crash was voorspeld – en hij kwam ook»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over open standaarden?2
Ja
Bevat het genoemde bericht feitelijke onwaarheden? Zo ja, welke?
In het artikel wordt een beeld opgeroepen dat ik niet deel. Zo wordt gesteld dat de fundamenten onder werk.nl, ondanks de miljoeneninvesteringen, wankel blijven en dat updates vooruit worden geschoven en worden uitgekleed uit angst voor crashende systemen. UWV heeft mij bevestigd dat de voorziene belangrijke upgrade door IBM met succes is uitgevoerd en de klanttevredenheid over werk.nl aanzienlijk is toegenomen. De verdere ontwikkeling van het platform vraagt nog steeds de nodige aandacht. Technische verbeteringen en wensen om de dienstverlening te verbeteren en uit te breiden blijven immers tot dilemma’s leiden. Weloverwogen keuzes moeten daarom worden gemaakt en prioriteiten gesteld.
Deelt u de mening dat uit de in het bericht aangehaalde stukken een beeld naar voren komt van een klant (het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen, UWV) die ontevreden was over zijn softwareleverancier (IBM)? Zo ja, was er daadwerkelijk sprake van dergelijke ontevredenheid en waarom? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen is UWV tevreden over IBM. UWV was begin 2013 met IBM in gesprek over de dienstverlening aan UWV. Het contract met IBM is erop gericht UWV te ondersteunen bij zijn systeemlandschap. Dit heeft niet alleen betrekking op het beheer van de individuele systemen, maar ook op de vele verbindingen tussen die systemen. Dit is gerealiseerd door IBM bij de start van UWV alle systemen over te laten nemen uit de destijds bestaande rekencentra en te laten landen in één geïntegreerde verwerkingsinfrastructuur. Dit is gelukt en heeft grote besparingen opgeleverd. IBM vervult dus al voor alle systemen de rol van rekencentrum («hosting and housing»). Daarnaast is IBM in sommige gevallen ook betrokken bij de inrichting en het beheer van de softwareplatforms.
Het beheer van de maatwerkinrichting van software wordt gedaan door softwareleveranciers en zit niet in het contract met IBM. IBM heeft voor de beschikbaarheid van systemen en koppelingen wel een centrale verantwoordelijkheid, maar kan niet integraal verantwoordelijk zijn voor de werking van elk individueel systeem. Bij een onvoldoende kwaliteit van het eindresultaat is dus altijd een gesprek nodig over de rol van betrokken leveranciers bij de oplossing. In complexe gevallen zoals werk.nl is er bij een patroon van te frequent optredende verstoringen vaak niet sprake van één eenduidige oorzaak.
Is het waar dat het UWV op enig moment heeft overwogen om voor een andere softwareleverancier te kiezen maar, omdat het contract met de bestaande softwareleverancier nog tot 2017 doorliep en het feit dat die daar voorwaarden aan verbond, daar van af is gezien? Zo nee, wat is dan niet waar?
UWV heeft een andere leverancier laten onderzoeken of de noodzakelijke upgrade van de Oracle software goed zou werken op een Linux platform. Gebleken was dat de upgrade niet goed werkte op het standaard platform bij IBM. De zogenaamde »Proof of Concept» (PoC) bewees dat de upgrade goed werkte op Linux maar toonde ook aan dat de coördinatie tussen de betrokken leveranciers IBM/Oracle/CGI op een hoger niveau moest worden gebracht. Duidelijk werd dat zo betere resultaten konden worden bereikt dan op basis van de bestaande rolverdeling. De PoC heeft tevens geleid tot een onderzoek naar de juridische en inhoudelijke mogelijkheden om de andere leverancier IBM te laten helpen in een onderaannemings-constructie. Beide partijen is gevraagd om een gezamenlijk voorstel voor de onderaan-nemingsconstructie aan UWV te doen. De partijen konden daarover echter geen overeenstemming bereiken.
IBM heeft vervolgens een voorstel gedaan om zelf de «integratorrol» uitgebreider op te pakken en zo voor een hoger niveau van dienstverlening met betere waarborgen voor de kwaliteit te zorgen. IBM werd hiermee verantwoordelijk voor de coördinatie van alle betrokken leveranciers gericht op de afgesproken beschikbaarheid van werk.nl.
Overigens is IBM leverancier van datacentrumdiensten. Concreet gaat het daarbij om de verwerkingsinfrastructuur, oftewel hardwarecomponenten en basis software die algemeen wordt ingezet om systemen zoals werk.nl te kunnen draaien en beheren. Transitie van al deze diensten naar een andere leverancier zijn niet overwogen. Niet alleen zijn de kosten van een dergelijke transitie hoog, ook zou dit een flink beslag op de verandercapaciteit van UWV hebben gelegd en de nodige risico’s voor de continuïteit met zich hebben meegenomen.
UWV heeft besloten de samenwerking met IBM en andere betrokken leveranciers te continueren, waarbij het aanbod van IBM tot een andere invulling van de dienstverlening en dus aanpassing van de afspraken daaromtrent (dat wil zeggen: de integrator rol in combinatie met resultaat verantwoordelijkheid) zeker in positieve zin hebben geholpen.
Is het waar dat het UWV in 2013 ondanks een hogere «kale prijs» toch met de bestaande leverancier verder ging vanwege het feit «dat zorgen over complicaties en kosten van het verplaatsen van alle software naar een nieuwe leverancier [...] ook een grote rol» speelden? Zo ja, was hier sprake van een zgn. «vendor lock in»? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zoals aangegeven bij vraag 4, heeft UWV gekozen voor IBM vanwege het beter beleggen van de integrator rol in combinatie met resultaatverantwoordelijkheid voor de overall prestaties van werk.nl. Het bleek niet haalbaar om de aanvankelijke beoogde onderaannemingsconstructie te realiseren. Er is geen sprake geweest van een daadwerkelijk alternatieve route.
UWV heeft overigens destijds bewust gekozen voor een lange looptijd van het contract met IBM omdat bij het soort dienstverlening dat IBM biedt juist continuïteit van groot belang is. Ook wanneer wel sprake moet zijn van een transitie naar een andere leverancier is de transitieperiode vaak zo lang dat in de tussentijd andere veranderopgaven worden verdrongen.
Waarom heeft het UWV ondanks grote storingen en tekortkomingen, en ondanks een gebrek aan vertrouwen, en ondanks een hogere prijs, er toch voor gekozen om met de bestaande softwareleverancier verder te gaan?
Zie ook mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat als er sprake zou zijn geweest van een softwaresysteem met open standaarden het UWV vrijer zou zijn geweest bij de keuze van een softwareleverancier? Zo ja waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. UWV streeft het gebruik van open standaarden na. Voor de inspanning die het kost om van leverancier te wisselen is echter vooral van belang of gewerkt is volgens standaarden en of die standaarden courant zijn in de markt. Werk.nl is gebaseerd op één van de marktleidende standaardpakketten die de facto standaarden vormen. Vele leveranciers kunnen in principe het onderhoud van het softwaresysteem verzorgen en het draaien in hun rekencentrum. Het beleggen van de integratorrol met een integrale resultaatverantwoordelijkheid is overigens een issue dat in elk andere constructie van leveranciers opnieuw belegd en ingeregeld zal moeten worden.
Bovendien is een systeem als werk.nl vooral groot en complex door de vele maatwerkfuncties. De kosten en risico’s van wisselingen van leverancier worden vooral bepaald door de consequenties voor de maatwerkcomponenten van het systeem. Deze hebben geen relatie met het al dan niet toepassen van open standaarden.
Deelt u de mening dat open standaarden in zijn algemeenheid de klant meer vrijheid bieden om naar eigen inzicht een soft- of hardwareleverancier te kiezen die de beste prijs-kwaliteitverhouding biedt? Zo ja, wat gaat u doen om open standaarden binnen de (semi-)publieke overheid te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Voor de publieke sector is sinds 2008 voor open standaarden kabinetsbeleid van kracht op basis van een pas-toe-of-leg-uit regime. Dat is vastgelegd in onder meer een Rijksinstructie3 die bepaalt dat overheden bij aanbestedingen van ICT-producten en -diensten moeten vragen om open standaarden. In bestuursakkoorden is afgesproken dat de rijksinstructie overheidsbreed wordt nageleefd. Deze afspraak is in mei in het Nationaal Beraad verlengd. Om voor alle overheden en bedrijven duidelijk te maken welke open standaarden de norm zijn, hebben de ministers van EZ en BZK het Forum Standaardisatie opgericht. Bovendien maken open standaarden deel uit van de Generieke Digitale Infrastructuur voor digitale overheidsdienstverlening en de Digicommissaris heeft ook hier een regierol in het stimuleren van het gebruik van open standaarden.
De Minister van W&R heeft in onderzoek om in de inkoopvoorwaarden en de modelovereenkomst voor IT opdrachten van het Rijk te verwijzen naar de toepassing van de open standaarden van de pas-toe-of-leg-uit lijst.
Voorts zijn er twee trajecten om convenanten af te sluiten met softwareleveranciers:
De Minister voor W&R zal in zijn brief aan de kamer over uitvoering van de kabinetsreactie op het Eindrapport tijdelijke commissie ICT rapporteren over de voortgang van acties.
Aansluitend aan het bovenstaande is de Minister van BZK voornemens drie extra acties te ondernemen:
Het bericht dat het Verenigd Koninkrijk en 18 andere lidstaten oproepen tot doelstellingen om Europese regels te verminderen |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «UK and 18 other member states call for targets to cut EU regulation»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland deze brief niet heeft ondertekend? Zo ja, waarom niet?
Ja. Er mag geen misverstand bestaan over het feit dat Nederland de doelstellingen ondersteunt. Het werd echter minder opportuun geacht de brief in het licht van het aankomende voorzitterschap mede te ondertekenen.
Deelt u de mening van de desbetreffende 19 lidstaten dat de agenda voor betere regelgeving één specifiek en essentieel onderdeel mist, namelijk het vaststellen van doelstellingen voor het verminderen van regeldruk?
Ja, al geruime tijd pleit Nederland voor sectorale reductiedoelstellingen, specifiek gericht op de sectoren waar regeldruk onnodig hoog is. Dit is ook opgenomen in het Nederlandse standpunt over het gepresenteerde pakket voor betere regelgeving van de Europese Commissie van 19 mei 2015.2
Het is positief dat in het Interinstitutioneel Akkoord Betere Regelgeving (IIA) is vastgelegd dat de Commissie de haalbaarheid van de introductie van reductiedoelstellingen zal onderzoeken en dat in het IIA is vastgesteld dat de Commissie zich ertoe verbindt om in het kader van het Regulatory Fitness and Performance Programme (REFIT) specifieke wetgevingsterreinen te identificeren waar vereenvoudiging en vermindering van onnodige regeldruk mogelijk is. Hiervoor worden voorstellen gedaan ter verbetering. De Commissie zal jaarlijks een overzicht presenteren van de resultaten en daarbij ook zoveel mogelijk de kwantitatieve resultaten in beeld brengen.
Kunt u aangeven hoe u tot op heden invulling heeft gegeven aan de motie Van ’t Wout (Kamerstuk 34 166 nr.2 waarin de regering wordt verzocht in Europees verband aan te dringen op het inzichtelijk en meetbaar maken van de doelstellingen uit de betere reguleringsagenda?
Nederland heeft zich in de discussies over het EU Betere Regelgevingsbeleid en in de onderhandelingen over het IIA Betere Regelgeving actief ingezet, in lijn met de motie Van ’t Wout. In de Nederlandse standpuntbepaling in de Raad heeft het BNC-fiche over de voorstellen als leidraad gediend. In het BNC-fiche is de inhoud van de motie vertaald. Daarvóór al heeft Nederland zich ingezet voor het opnemen van reductiedoelstellingen, in het bijzonder in sectoren waar de regeldruk hoog is. Dit is onder meer tot uiting gekomen in de conclusies van de Raad voor Concurrentievermogen in december 2014. Zoals in de Voorjaarsrapportage Regeldruk 2015 is vermeld, heeft de Minister van Economische Zaken het initiatief genomen voor een gezamenlijke brief van 11 lidstaten d.d. 1 april 2015 aan de eerste vicevoorzitter van de Europese Commissie (zie bijlage)4, waarin onder andere is opgeroepen tot kwantificering van resultaten en de introductie van reductiedoelstellingen.5 Ik verwijs u tevens naar de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken op 15 december 2015.
Bent u voornemens om deze 19 lidstaten, de Europese Commissie, maar ook de 8 overige lidstaten te laten weten dat Nederland deze brief ten volle onderschrijft?
De Nederlandse positie ten aanzien van sectorale reductiedoelstellingen is bij de lidstaten en de Commissie bekend. Nederland heeft op het dossier al een leidende rol. Nederland zal tijdens het voorzitterschap nadrukkelijk aandacht geven aan het onderwerp kwantificering van resultaten en invoering van reductiedoelstellingen. Dit onderwerp kwam onder andere tijdens de «Directors and Experts of Better Regulation» conferentie op 14 en 15 januari 2016 aan de orde. Ook agendeert Nederland deze thematiek op besprekingen in Raadsverband tijdens het voorzitterschap.
De stand van zaken bij Fokuswonen |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u uitgebreider dan in uw brief van 16 november 2015 toelichten wat precies het negatief resultaat is van Fokuswonen in 2014?1
Over 2014 heeft Fokus ongeveer € 1,9 miljoen afgeboekt van de Reserve Aanvaardbare Kosten, waarvan € 1,2 miljoen tekort op de exploitatierekening en een toevoeging aan de bestemmingsreserve voor collectieve voorzieningen (toekomstige vervanging van alarm-intercomsystemen in de Fokusprojecten). Over 2015 wordt door Fokus in de begroting een negatief resultaat voorzien van € 1,0 miljoen inclusief de hiervoor genoemde toevoeging voor collectieve voorzieningen. Fokus heeft in 2014 en 2015 meer kosten gemaakt dan paste binnen de inkomsten voor ADL-asssitentie.
Kunt u uitleggen op grond waarvan precies het negatief resultaat van 2015 verwacht wordt? Welke financiële posten dit zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt zich dit tot de subsidieregeling en de eisen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?
Fokus is in staat om de afboekingen van de Reserve Aanvaarbare Kosten te kunnen opvangen en heeft in 2014 en 2015 kunnen voldoen aan de doelstelling en verplichtingen uit de subsidieregeling alsmede aan de eisen die de inspectie stelt aan de kwaliteit van zorg.
Kunt u toelichten of u van mening bent dat de eigen regie van fokusbewoners gehandhaafd blijft binnen de genoemde organisatieverandering?
De reorganisatie heeft vooral betrekking op de ondersteunende diensten en de managementlagen binnen Fokus. De organisatieverandering wordt volgens Fokus zodanig vorm gegeven dat in de komende jaren toenemende vraag van de cliënten naar 24 uurs direct oproepbare ADL-assistentie en de alarmopvolging beantwoord kan blijven worden. Het concept van Fokus – waarbinnen regie van de cliënt een belangrijke rol speelt – blijft daarmee overeind. Fokus heeft aangegeven dat zij met de geleidelijke toename van de in de subsidieregeling beschikbare bedragen (samenhangend met een gemiddelde stijging van de zorgzwaarte van de cliënten) in de komende jaren in staat is om de exploitatie weer financieel gezond te krijgen. Overigens is de bedrijfsvoering van Fokus en de keuzen die men daartoe maakt de primaire verantwoordelijkheid van de betrokken bestuurder(s).
Komt Fokuswonen dan ook met een duidelijke toekomstvisie (gezien de financiële situatie) ten aanzien van ADL-clusterwonen (Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen)?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven met hoeveel financiële middelen het macrobudget Wlz-subsidieregeling (Wet langdurige zorg) gaat stijgen, en vanaf wanneer dit in gaat? Waar komen deze middelen vandaan? Vanuit welk deel van de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Er is een meerjarenafspraak gemaakt over de ontwikkeling van het macrobudget voor de Wlz-subsidieregeling ADL voor de periode 2016 t/m 2019. Voor 2016 is een bedrag van € 89,5 miljoen beschikbaar dat geleidelijk oploopt tot € 91,3 miljoen in 2017, € 93,1 miljoen in 2018 en € 94,9 miljoen in 2019. De hiervoor genoemde bedragen voor 2017 en later zijn exclusief loon- en prijsbijstelling. Daarbij worden beschikbare groeimiddelen ingezet die afkomstig zijn van de hiervoor gereserveerde middelen op nominaal en onvoorzien op het premiegefinancierde Wlz-artikel van de VWS-begroting.
Zijn er criteria vastgesteld wanneer men in aanmerking kan komen voor meer financiële middelen?
Het Zorginstituut Nederland zorgt voor de uitvoering van de subsidieregeling en verstrekt jaarlijks subsidie aan de aanvragers. Bij de verdeling van de landelijke beschikbare middelen is het aan de cliënten verleende aantal uren ADL-assistentie leidend.
Zijn de extra middelen in de Wlz-subsidieregeling voor alle ADL-clusterwoningprojecten of alleen voor Fokuswonen?
De extra middelen zijn bestemd voor alle ADL-clusterwoningprojecten en dus niet alleen voor Fokus.
Zijn er gerechtelijke uitspraken bekend waar de rechter zich uitgesproken heeft over huurbescherming in relatie tot de verbinding tussen huurovereenkomst en medische verzorging zoals bij Fokus-wonen? Zo ja, kunt u de Kamer daar over informeren?
Op de website van de woonbond (woonbond.nl) is meer informatie te vinden over de koppeling tussen huur- en zorgcontracten. Volgens de informatie van de woonbond is er nog weinig jurisprudentie over gedwongen koppeling van huur- en zorgcontracten. Op de website zijn twee uitspraken van het gerechtshof te lezen (een uitspraak van het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch uit 2006 en een uitspraak van het gerechtshof in Leeuwarden uit 2014). In beide gevallen heeft de rechter geoordeeld dat de koppeling geoorloofd was. Bij het doen van een uitspraak over de verbinding tussen huurovereenkomst en medische verzorging zal de rechter kijken naar de specifieke omstandigheden. Daarbij zal de rechter zich onder andere een oordeel vormen over de verwevenheid van wonen en zorg. Daarnaast speelt mee in hoeverre er andere alternatieven voor de cliënt beschikbaar zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden uiterlijk twee uur voor aanvang van het Algemeen overleg Fokuswonen voorzien op 9 december 2015 (aanvang 14.00 uur)?
Het is helaas niet gelukt voor 9 december 2015.
Het rapport ‘Gesjoemel met bodembeweging’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het Rapport «Gesjoemel met bodembeweging» van Ir. Adriaan P.E.M. Houtenbos van 25 november 2015?1
Ja.
Is het waar dat de werkelijke bodemdaling in Franeker een factor 6 hoger ligt dan op moment van vergunning van gaswinning bij Franeker is voorspeld? Zo nee, wat is dan de verhouding tussen vooraf voorspelde bodemdaling en de huidige bodemdaling en op welk onafhankelijk onderzoek baseert u deze verhouding? Zo ja, wat betekent dit voor de risico’s voor schade aan gebouwen en infrastructuur in Franeker, en wat betekent dit voor lopende en toekomstige vergunningsverleningstrajecten?
De in de tabel hieronder getoonde cijfers zijn gebaseerd op het door Total in 2003 ingediende winningsplan2, de resultaten van de door TNO in 2009 in opdracht van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) uitgevoerde studie3 en de resultaten van de studies die, onder begeleiding van een onafhankelijke technische commissie, tussen 2008 en 2014 door Vermilion zijn uitgevoerd4.
Voorspelde daling in winningsplan [Total, 2003]
Gemeten daling 1988–2000 in [Total, 2003]
Gemeten daling 1988–2014 in [Vermilion, 2014]
Voorspelde daling in 2030
[Vermilion, 2014]
Daling Oostkant stad Franeker
1
1
2
4
Daling centrum stad Franeker
2,5
2
6
10
Daling westkant stad Franeker
5
4–5
16
18–20
Centrum kom
10–12
6
28
34
Voor de door gaswinning veroorzaakte bodemdaling werd door Total in het eerste winningsplan in 2013 voor het oosten van de stad Franeker een daling van iets meer dan 1 cm voorspeld, ongeveer 2,5 cm voor het centrum en ongeveer 5 cm voor het westen van de stad. Voor het diepste punt van de bodemdalingskom (op aanzienlijke afstand van de stad Franeker) werd een maximale waarde van ongeveer 10 cm voorspeld met een maximum van 12 cm.
In het door Total in 2003 ingediende winningsplan werd de door gaswinning veroorzaakte bodemdaling voor de periode 1988–2000 vastgesteld op 1 cm in het oostelijk deel van de stad Franeker, 2 cm in het centrum en ongeveer 4 tot 5 cm in het westen van de stad. De voor het diepste punt van de kom vastgestelde bodemdaling door gaswinning bedroeg toen ongeveer 6 cm.
De in 2014 door Vermilion vastgestelde bodemdaling door gaswinning voor de periode 1988–2014 varieert van ongeveer 2 cm in het oosten van de stad Franeker tot 6 cm in het centrum en ongeveer 16 cm aan de westkant van Franeker. Voor het diepste punt van de kom werd een daling door gaswinning van ongeveer 28 cm vastgesteld.
De meest recente (high case) voorspelling voor de bodemdaling door gaswinning voor 2030 bedraagt op dit moment 4 cm voor het oosten van de stad Franeker, ongeveer 10 cm voor het centrum en 18 tot 20 cm voor het westen van de stad. Voor het diepste punt van de bodemdalingskom (buiten de stad Franeker) is de voorspelling voor de door gaswinning veroorzaakte daling in 2030 ongeveer 34 cm. De verschillen met de oorspronkelijke voorspelling uit 2003 zijn daarmee in de orde van een factor 3 tot 4 met een maximaal verschil van 24 cm in 2030.
Inmiddels wordt begrepen dat de veel groter dan voorspelde bodemdaling boven het Harlingenveld wordt veroorzaakt door een plotselinge sterke toename van de samendrukking van het gesteente na een productieperiode van 10 tot 15 jaar. De oorzaak daarvan ligt in de bijzondere eigenschappen van het Krijtgesteente waaruit het gas wordt geproduceerd. Deze eigenschappen zijn ook de oorzaak van de sterke bodemdaling boven het Ekofisk-veld in Noorwegen. De versnelling treedt op na een gegeven hoeveelheid drukdaling door gasproductie. De oorspronkelijke laboratorium metingen gaven aan dat dit verschijnsel niet zou optreden bij de drukdalingen, die in het Harlingenveld mogelijk zijn. Inmiddels is duidelijk dat dit wel optreedt en dat in de oorspronkelijke laboratoriummetingen onvoldoende rekening werd gehouden met de hoge snelheid waarmee de laboratoriummetingen werden uitgevoerd (in de orde van tienduizend keer sneller dan in de werkelijkheid). Het Harlingenveld in het enige veld in Nederland waar gas wordt geproduceerd uit Krijtlagen.
Schade aan bebouwing wordt niet verwacht, ook niet op basis van de bijgestelde (hogere) voorspellingen voor de bodemdaling en ook niet na cumulatie met de bodemdaling door zoutwinning door Frisia in het westelijke deel van de bodemdalingskom. Wel zijn een aantal aanpassingen aan de waterhuishoudings-infrastructuur noodzakelijk.
Is het waar dat ook de bodemdaling als gevolg van gaswinning in Noord-Oost Friesland groter is dan vooraf voorspeld op moment van vergunningverlening? Zo nee, baseert u dit op onafhankelijk onderzoek naar bodemdaling, onderzoek door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) of op gegevens van de gasproducent? Zo ja, wat betekent dit voor de bodembeweging op andere winningslocaties en voor de modellen die gebruikt worden om bij vergunningverlening voor mijnbouwactiviteiten?
De voorspelling van de uiteindelijke door gaswinning veroorzaakte bodemdaling in de in 2007 voor Noordoost-Friesland ingediende winningsplannen bedroeg ongeveer 12 cm. Die voorspelling is in de aangepaste winningsplannen die door NAM in 2011 zijn ingediend bijgesteld naar ongeveer 18 cm. Onafhankelijk daarvan heeft TNO in opdracht van SodM controleberekeningen uitgevoerd. Die gaven al in een vroeg stadium aan dat de onzekerheden in de berekende waarden aanzienlijk waren, zonder dat dit overigens leidt tot onacceptabele resultaten. Het is een illustratie van het feit dat de onzekerheden in voorspellingen van te verwachten toekomstige bodemdaling door gaswinning aanzienlijk zijn. Een factor 2 meer of minder uiteindelijke bodemdaling ten opzichte een vroege schatting daarvan is niet ongebruikelijk5. Dit betekent niet dat onverantwoorde risico’s worden genomen. Op basis van nauwkeurige monitoring en het beschikbaar komen van meer informatie gedurende de productieperiode van een veld kunnen de voorspellingen steeds beter worden ingeschat en indien nodig bijgesteld. Ook kan op basis van nauwkeurige monitoring tijdens de productieperiode worden ingegrepen als de bodemdaling of de snelheid daarvan zich buiten acceptabele grenzen dreigt te (gaan) begeven.
Is het waar dat de bodemdaling bij bepaling van schade wordt vastgesteld door de gasproducent? Zo nee, wie stelt de bodemdaling vast bij schadeafhandeling? Zo ja, waarom heeft SodM of een andere onafhankelijke instantie geen rol bij het vaststellen van de bodemdaling, als gevolg van mijnbouwactiviteiten, in schadezaken?
De afhandeling van schade is een zaak tussen de gedupeerde en de mijnbouwonderneming. Daarbij wordt in principe uitgegaan van de door de mijnbouwonderneming vastgestelde bodemdaling. In geval van onenigheid hierover bestaat er een aantal wegen voor geschilbeslechting. Zo kunnen particulieren een beroep doen op de Technische Commissie Bodembeweging. Mocht dit niet tot een oplossing leiden dan is de gang naar de rechter een mogelijk vervolg. Overigens houdt SodM toezicht op de door de mijnbouwondernemingen uitgevoerde monitoringsmetingen en de op basis daarvan berekende bodemdalingen. Klachten over de door de mijnbouwondernemingen gerapporteerde resultaten worden met enige regelmaat door SodM onderzocht.
Deelt u de conclusie van de heer Houtenbos dat ervaringen over de laatste decennia overtuigend hebben aangetoond dat bodembeweging door gaswinning zich stelselmatig anders ontwikkelt in ruimte en tijd dan de veronderstelde oorzakelijke relaties aangeven? Zo nee, waarom niet en waar baseert u zich dan op? Zo ja, wat betekent dit voor huidige en toekomstige mijnbouwactiviteiten?
De discussie over de genoemde ontwikkeling van de bodemdaling in ruimte en tijd wordt sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw gevoerd6 en heeft regelmatig geleid tot bijstelling van de inzichten op dit gebied. De afgelopen 10 jaar heeft dit in toenemende mate geleid tot de vrijwel algemene acceptatie dat de bodemdaling zich niet proportioneel met de drukdaling ontwikkelt en dat tijdsafhankelijke processen en na-ijling ook een rol spelen. Dit is nogmaals bevestigd in een recente studie die door NAM is uitgevoerd naar mogelijke verklaringen voor de waargenomen tijdsafhankelijke verschijnselen in het bodemdalingsgedrag van het Amelandveld7. Voor de velden Ameland en Anjum en voor de overige Waddenzeevelden zijn vanaf 2011 aanpassingen aan de modellen voor de berekening van de bodemdaling gemaakt die hiermee rekening houden8. Ook in de recente voorspellingen voor de bodemdaling van het Groningenveld zijn deze aanpassingen toegepast9.
Is het waar dat SodM, gasproducenten en Technische Commissie Bodem Beweging (TCBB) al 15 jaar op de hoogte zijn van het feit dat de bodemdaling door gaswinning zich anders in ruimte en tijd ontwikkelt dan de theorie aangeeft? Zo ja, is het waar dat bodemdaling zich niet proportioneel met de drukdaling ontwikkelt en dat het stoppen met gaswinning de bodembeweging niet stopt? Wat betekent dit voor lopende mijnbouwactiviteiten? Zo ja, tot welke aanpassingen aan de modellen, waarmee bodemdaling en bodembeweging worden voorspeld voorafgaand aan verlening van de winningsvergunning, heeft dit inzicht geleidt?
Zie antwoord vraag 5.
is het waar dat gasproducenten met verschillende modellen werken om voorafgaand aan gaswinning de bodembeweging als gevolg van gaswinning te voorspellen en dat deze modellen niet publiekelijk toegankelijk zijn? Zo ja, wie bepaalt welke modellen bruikbaar zijn en deelt u de mening dat transparantie over mogelijke gevolgen van mijnbouwactiviteiten en de wijze waarop deze bepaald worden, noodzakelijk zijn voor het herstel van vertrouwen in mijnbouwactiviteiten bij burgers? Zo nee, welk model wordt gehanteerd en wat belet openbaarmaking van dit model en de gehanteerde parameters?
Er is een breed scala van eenvoudige tot zeer geavanceerde modellen beschikbaar om voorafgaand aan gaswinning de bodemdaling door de voorgenomen gaswinning te voorspellen. Veel van deze modellen zijn openbaar, in ieder geval wat betreft de gebruikte methodieken en formules. Ook zijn eenvoudige modellen beschikbaar waarmee in benadering en in eerste orde de aannemelijkheid van de resultaten op basis van geavanceerdere modellen en berekeningen kunnen worden gecontroleerd. Daarnaast laat SodM op basis van risico-inschatting regelmatig onafhankelijke controleberekeningen uitvoeren door TNO. De resultaten daarvan zijn openbaar.
Resoluties bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties |
|
Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat 20 van de 23 resoluties ingediend tijdens de 70e vergadering van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) gericht zijn tegen, dan wel direct betrekking hebben op, het handelen van de staat Israël? Hoe beoordeelt u deze handelwijze van de AVVN?
Tijdens de huidige, 70ste zitting van de AVVN, die loopt tot september 2016, zijn tot dusver 19 resoluties aangenomen die direct of indirect betrekking hebben op het handelen van Israël. In het onderhandelingsproces stelde Nederland zich kritisch op en streefde het naar het bereiken van zoveel mogelijk evenwicht in de resoluties. Bij het bepalen van de positie ten aanzien van de resoluties lette Nederland op feitelijke juistheid en op proportionaliteit in taalgebruik over (vermeende) schendingen. Daarbij trok Nederland zoveel mogelijk in EU-verband op. Op basis hiervan heeft Nederland net als voorgaande jaren 15 van de 19 tot nu toe ingediende resoluties gesteund.
Deelt u de mening dat dit disproportionele aantal het discutabele politieke signaal afgeeft dat Israël meer dan enige andere staat ter wereld in overtreding is tegen internationale rechtsregels? In hoeverre heeft Nederland getracht dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Kan de regering toelichten hoe zij zich heeft opgesteld tijdens genoemde stemmingen en om welke reden zij al dan niet heeft ingestemd met de betreffende resoluties?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre bent u het eens met de zinsnede uit resolutie 19, die betrekking heeft op de Israëlische aanwezigheid op de Golanhoogte; dat «the continued occupation of the Syrian Golan and its de facto annexation constitute a stumbling block in the way of achieving a just, comprehensive and lasting peace in the region»? Spelen andere partijen in de regio niet een veel grotere rol bij het in stand houden van de regionale conflicten?
De genoemde zinsnede is onderdeel van de jaarlijks terugkerende resolutie over de Israëlische aanwezigheid op de Golanhoogte (AVVN resolutie A/70/L.17). De EU heeft de resolutie dit jaar gesteund, net als in voorgaande jaren. Er heeft dit jaar geen onderhandeling over deze resolutie plaatsgevonden. Het kabinet is van mening dat er vele partijen en factoren een rol spelen bij het in stand houden van de regionale conflicten.
Op welke wijze wil Nederland zich ervoor inzetten dat de AVVN zich in het bijzonder gaat richten op die landen die zich ernstig schuldig maken aan schending van internationale rechtsregels, maar die nu zelden of nooit worden aangesproken?
Nederland zet zich er op verschillende manieren voor in dat landen die het internationaal recht schenden daarop worden aangesproken door de AVVN. De AVVN richt zich bovendien reeds op landen die zich schuldig maken aan ernstige schendingen van het internationaal recht. Zo heeft de AVVN deze zitting resoluties aangenomen over de situatie in Noord-Korea, Iran, Myanmar en Syrië. De EU speelt een belangrijke rol in het agenderen en faciliteren van deze resoluties. Nederland stelt zich proactief op bij de onderhandelingen en bij het verwerven van steun voor desbetreffende resoluties. Daarnaast kunnen in de Derde Commissie van de AVVN zorgwekkende ontwikkelingen in landen aan de orde worden gesteld. Jaarlijks legt de EU daarin een statement af waarin het namens de lidstaten zorgen uitspreekt over mensenrechtenschendingen in specifieke landen. Een ander belangrijk instrument is de Universal Periodic Review (UPR) van de Mensenrechtenraad in Genève, een subsidiair orgaan van de AVVN. Via de UPR leveren alle VN-lidstaten commentaar op elkaars mensenrechtensituatie. Ook Nederland maakt hiervan gebruik om landen systematisch aan te spreken op de mate waarin zij de mensenrechten respecteren.
Het bericht dat een man die verdacht wordt van kinderporno toch actief kon blijven als docent |
|
Loes Ypma (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «School niet gewaarschuwd voor pornocoach»?1
Ja.
Bevat het bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke?
Op basis van de reeds openbaar gemaakte informatie kan ik u berichten dat de verdenking zag op het bezit van kinderpornografisch materiaal en het heimelijk filmen van meerderjarigen. De verdachte is inmiddels voor deze feiten veroordeeld. Van het heimelijk filmen van zijn pupillen of minderjarige jongens is niet gebleken.
Wat zijn de regels over het waarschuwen van een werkgever in het geval een werknemer die met kinderen werkt, verdacht wordt van een zedendelict waarbij kinderen betrokken waren? Wie bepaalt die regels?
De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Aanwijzing Wjsg zijn van toepassing op de beslissing of dergelijke (strafvorderlijke) gegevens kunnen worden verstrekt. De Aanwijzing Wjsg geeft aan in welke gevallen, onder welke voorwaarden en aan wie het Openbaar Ministerie (OM) informatie kan verstrekken voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden. De Aanwijzing Wjsg is na instemming van mij door het College van procureurs-generaal (hierna: het College) vastgesteld.
In de Aanwijzing Wjsg is mandaat verleend aan de hoofden van de OM-onderdelen om namens het College te beslissen op verstrekkingen van informatie op grond van de Wjsg. Bij deze beslissing wordt ook de betreffende zaaksofficier betrokken. Het kan gaan om een verstrekking op verzoek of om een actieve verstrekking op initiatief van het OM.
In de afweging of, wanneer en welke informatie verstrekt dient te worden, wordt steeds een afweging gemaakt tussen de belangen van de betrokkenen bij het verkrijgen van de informatie, de belangen van opsporing en vervolging en het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Bij deze belangenafweging dienen de beginselen van noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit te worden betrokken. Indien de uitkomst van een strafrechtelijk onderzoek nog onzeker is, dient meer terughoudendheid te worden betracht bij een verstrekking aan derden. Een verstrekking is wel mogelijk als de veiligheid van kinderen in het geding is. Deze beoordeling wordt aan de hand van de feiten en omstandigheden van de zaak gemaakt op het arrondissementsparket waar de zaak in behandeling is.
Hoe en door wie kan worden bepaald of iemand die van het bezit van kinderporno en het heimelijk filmen van minderjarigen wordt verdacht, al dan niet gevaar oplevert voor kinderen met wie hij werkt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is de schoolleiding in kennis gesteld van deze zaak?
Zowel de school als de huidige volleybalclub zijn kort voor de zitting gebeld door de media; het Algemeen Dagblad (AD) was achter de identiteit van de verdachte gekomen. Nadat de schoolleiding door het AD in kennis was gesteld van de zaak, heeft de schoolleiding gesproken met de verdachte.
In dit geval waren er geen aanwijzingen dat kinderen gevaar liepen en is besloten na een veroordelend vonnis de schoolleiding en de volleybalvereniging in kennis te stellen. Naar aanleiding van berichtgeving in de media is de volleybalvereniging op verzoek (mondeling) geïnformeerd. De school is vervolgens schriftelijk geïnformeerd.
Deelt u de mening dat een school waar een van kinderporno verdachte docent werkt ook zelf de afweging moet kunnen maken of men die docent nog langer voor de klas wil laten staan? Zo ja, is de school in kwestie naar uw mening daartoe tijdig in staat gesteld? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 reeds is aangegeven, beoordeelt het OM of, en zo ja welke informatie op welk moment verstrekt kan worden aan derden. In het geval dat het OM aanwijzingen heeft dat bijvoorbeeld sprake is van gevaar voor kinderen zal dit al in een vroeg stadium van de strafzaak zijn. Indien hier geen sprake van is, vindt de verstrekking plaats op een moment dat meer zekerheid bestaat over de bewijsbaarheid van de zaak. In het onderhavige geval heeft het OM besloten dat de school bij een veroordelend vonnis geïnformeerd zou worden.
De afweging of een docent voor de klas kan blijven staan, is vervolgens inderdaad aan de school.
Het bericht dat Rijkswaterstaat een omstreden onkruidverdelger in wil zetten langs de IJssel |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Rijkswaterstaat gebruikt omstreden onkruidverdelger langs de IJssel»?1
Ja.
Hoe verhoudt het voorgenomen gebruik van dit middel zich tot het aankomende verbod op het gebruik van glyfosaat op verhardingen per begin 2016 en overige onverharde terreinen vanaf eind 2017?
De grondslag voor het mogen gebruiken van glyfosaat houdende gewasbeschermingsmiddelen is de toelating die door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is verleend. Op dit moment is Roundup, met hierin de werkzame stof glyfosaat, toegestaan voor onder meer de behandeling van stobben van afgezaagde bomen en struiken. Er is op dit moment wettelijk gezien dus geen sprake van een uitzonderingspositie. Dit geldt niet alleen voor de overheid maar ook voor professionele toepassers zoals hoveniersbedrijven.
Desalniettemin gebruikt Rijkswaterstaat bij voorkeur geen gewasbeschermingsmiddelen bij beheer en onderhoud. Hierop wordt voor het aansmeren van stobben soms een uitzondering gemaakt, bijvoorbeeld om de instandhouding van de voor de waterveiligheid belangrijke kribben te bewerkstelligen. Door het mechanisch verwijderen van dikke wortelpakketten in kribben kan ernstige schade ontstaan. Rijkswaterstaat heeft hiermee op dit moment een uitvoeringsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen dat verder gaat dan momenteel is vereist volgens de Wet- en regelgeving.
Op dit moment zijn er voor het verwijderen van stobben geen alternatieven die altijd en overal uitvoerbaar zijn. Zo zou het totaal vernieuwen van de kribben een onevenredige maatregel zijn. Het beheer en onderhoud zo uitvoeren dat geen wortelpakketten meer tot ontwikkeling kunnen komen, door middel van terugsnoeien en afzagen, vergt intensief beheer dat niet altijd en overal uitvoerbaar is. De uitvoerbaarheid is bijvoorbeeld mede afhankelijk van de mate van ontwikkeling van de vegetatie. Omdat Rijkswaterstaat belang hecht aan een duurzaam beheer van de waterwerken, worden de mogelijkheden en consequenties onderzocht van de intensievere manier van onderhoud waarmee de toepassing van glyfosaat kan worden voorkomen.
Het ontwerpbesluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden verbiedt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Eerst op verhardingen, met ingang van het groeiseizoen 2016, en later in november 2017 voor professioneel gebruik op niet-verhardingen. In de brief van 6 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 227) aan de Kamer is al aangekondigd aan de hand van enkele voorbeeldsituaties dat daar een uitzondering wordt voorzien voor de periode dat dit noodzakelijk is. Het gaat dan onder andere om situaties waar nog geen zicht is op de uitvoerbaarheid van alternatieven en/of waar veiligheidsissues spelen. Dit is ook het geval als het vanwege de stabiliteit van de constructie niet mogelijk is om ver ontwikkelde houtige opslag in waterbouwkundige constructies uit te trekken of uit te graven. Deze uitzondering is voorzien en zal worden opgenomen in de Ministeriële Regeling onder het besluit waarin de uitzonderingen nader worden uitgewerkt.
Deelt u de mening dat de opmerking van Rijkswaterstaat «Omdat we glyfosaat in het water willen voorkomen, wordt er niet gespoten» niet bijzonder geloofwaardig is, daar het een reële verwachting is dat dit middel door uitspoeling alsnog direct in de IJssel terecht komt?
Rijkswaterstaat gebruikt bij voorkeur geen gewasbeschermingsmiddelen bij beheer en onderhoud. Er worden sowieso geen gewasbeschermingsmiddelen gespoten, omdat bij spuiten van middelen op waterstaatkundige werken en in de uiterwaarden de kans op belasting van het oppervlaktewater groot is.
De enige uitzondering die Rijkswaterstaat maakt op het niet gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen is het aansmeren van stobben op kribben en dijken als er geen uitvoerbare alternatieven zijn. Het glyfosaat wordt heel gericht met een kwast aangebracht op de zaagsneden van de stobben. Het middel wordt opgenomen door de stobbe. Het middel wordt alleen toegepast bij beheer en onderhoud als het waterpeil voldoende laag is en bij droge weersomstandigheden en gelijkluidende voorspellingen.
Op basis van voorgaande overwegingen is de belasting van het oppervlaktewater verwaarloosbaar bij gebruik op stobben. De kans op overschrijding van waterkwaliteitsnormen, inclusief de normen die gelden voor de bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater, is verwaarloosbaar klein.
Deelt u de mening dat het gebruik van dit middel nabij een, voor de drinkwatervoorziening belangrijke rivier op gespannen voet staat met het doel van de voorgenomen aanpassing van het besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden, te weten het realiseren van de waterkwaliteitsdoelstellingen en de bescherming van de volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt de stelling van Rijkswaterstaat dat hij het middel mag gebruiken voor het bestrijden van ongewenste planten- en bomengroei als de veiligheid in het geding is? Zo ja, uit welk artikel van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden vloeit deze toestemming, waar Rijkswaterstaat zich op beroept, voort?
Zie antwoord vraag 2.
Indien er inderdaad een uitzonderingsgrond is voor het gebruik van dit middel wanneer de veiligheid in het geding is, geldt deze uitzondering dan ook in het geval wanneer er deugdelijke alternatieven voorhanden zijn die de onveilige situaties kunnen verhelpen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘RWS gebruikt onkruidmiddel dat slecht is voor water' |
|
Helma Lodders (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «RWS gebruikt onkruidmiddel dat slecht is voor het milieu»?1
Ja.
Wat is de reden dat de overheid nu al voor zichzelf een uitzondering maakt voor het gebruik van dit middel?
Op dit moment is Roundup, met hierin de werkzame stof glyfosaat, toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) voor onder meer de behandeling van stobben van afgezaagde bomen en struiken. Het gebruik van glyfosaat (op stobben) is dus toegestaan onder de huidige Wet- en regelgeving. Dit geldt niet alleen voor de overheid maar ook voor professionele toepassers zoals hoveniersbedrijven. Rijkswaterstaat gebruikt alleen gewasbeschermingsmiddelen voor stobben in waterbouwkundige constructies als er geen uitvoerbare alternatieven zijn en heeft hiermee op dit moment een uitvoeringsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen dat verder gaat dan momenteel is vereist volgens de Wet- en regelgeving.
Het ontwerpbesluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden verbiedt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Eerst op verhardingen, met ingang van het groeiseizoen 2016, en later in november 2017 voor professioneel gebruik op niet-verhardingen. In de brief van 6 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 227) aan de Kamer is al aangekondigd aan de hand van enkele voorbeeldsituaties dat daar een uitzondering wordt voorzien voor de periode dat dit noodzakelijk is. Het gaat dan onder andere om situaties waar nog geen zicht is op de uitvoerbaarheid van alternatieven en/of waar veiligheidsissues spelen. Dit is ook het geval als het vanwege de stabiliteit van de constructie niet mogelijk is om ver ontwikkelde houtige opslag in waterbouwkundige constructies uit te trekken of uit te graven. Deze uitzondering is voorzien en zal worden opgenomen in de Ministeriële Regeling onder het besluit waarin de uitzonderingen nader worden uitgewerkt.
Kunt u aangeven op welke grond Rijkwaterstaat (RWS) een uitzondering kan maken op het voorgenomen wijzigingsbesluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Kamerstuk 27 858, nr. 315)?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ook inhoudelijk onderbouwen waarom het besluit van RWS voldoet aan de uitzonderingsgrond in het eerder genoemde wijzigingsbesluit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de definitie die gehanteerd wordt als de veiligheid in het geding is? Waar is deze definitie vastgelegd en geldt deze definitie voor alle sectoren? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze definitie toegepast dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke alternatieven er door RWS zijn onderzocht en waarom zijn deze afgevallen? Wat is de onderbouwing van RWS dat alternatieven technisch niet mogelijk zijn en dat het gebruik van een onkruidmiddel de enige effectieve en veilige manier is?
Het totaal vernieuwen van de kribben is niet als alternatief overwogen, omdat dit een onevenredig ingrijpende en omvangrijke maatregel zou zijn. Het beheer en onderhoud zo uitvoeren dat geen wortelpakketten meer tot ontwikkeling komen, door middel van terugsnoeien en afzagen, vergt intensief beheer dat niet altijd en overal uitvoerbaar is. Dit geldt met name voor situaties waarbij de begroeiing al ver ontwikkeld is. Omdat Rijkswaterstaat belang hecht aan een duurzaam beheer van de waterwerken, worden de mogelijkheden en consequenties onderzocht van deze intensievere manier van onderhoud waarmee de toepassing van glyfosaat kan worden voorkomen.
Bij het behandelen van stobben in kribben en dijken wordt glyfosaat heel gericht met een kwast aangebracht op de zaagsneden van stobben. Het middel wordt alleen toegepast in het groeiseizoen omdat het anders niet werkzaam is. Het waterpeil is dan ook voldoende laag om beheer en onderhoud uit te kunnen voeren. Daarnaast gebeurt het behandelen van de stobben alleen bij droge weersomstandigheden en gelijkluidende voorspellingen.
Op grond van voorgaande overwegingen is de belasting van het oppervlaktewater verwaarloosbaar. De kans op overschrijding van waterkwaliteitsnormen, inclusief de normen die gelden voor de bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater, is verwaarloosbaar klein.
Kunt u aangeven of hier ook een financiële reden aan ten grondslag heeft gelegen? Zo ja, hoe is het dan uit te leggen dat gemeenten, particulieren en bedrijven een dergelijk middel niet mogen gebruiken en op allerlei meerkosten worden gejaagd door duurdere en soms meer schadelijke alternatieven?
De toekomstige regelgeving geldt voor alle partijen, waar ook Rijkswaterstaat zich aan dient te houden. Zoals hiervoor is beschreven zijn uitzonderingen voorzien waar Rijkswaterstaat, net als andere waterbeheerders in een soortgelijke situatie, gebruik van mag maken. Hieruit valt te concluderen dat er sprake is van één lijn bij de uitvoering van het beleid, waarbij Rijkswaterstaat – zoals hierboven aangegeven – actief zoekt naar mogelijkheden om het gebruik van die uitzondering te beperken en te beëindigen.
Waarom wordt Rijkswaterstaat niet verplicht om net als gemeenten, bedrijven en andere sectoren onkruid op een alternatieve manier te bestrijden?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de definitie die gehanteerd wordt als de veiligheid in het geding is? Waar is deze definitie vastgelegd en geldt deze definitie voor alle sectoren? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze definitie toegepast dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om één lijn te trekken en uw eigen organisatie op een gelijke wijze te behandelen als gemeenten, ondernemers en particulieren? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Financiering van verhoorsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
In hoeverre is reeds gestart met de aanpassing van verhoorruimtes en opleiding en instructie van politiemedewerkers en de hulpofficieren van justitie waar het gaat om verhoorsbijstand?
Op dit moment wordt in kaart gebracht hoeveel verhoorruimtes aangepast moeten worden, zodat deze geschikt zijn voor verhoor met aanwezigheid van een raadsman. Volgens de planning is dit in het eerste kwartaal van 2016 duidelijk. De wijze waarop de opleiding en instructie van politiemedewerkers en hulpofficieren van justitie wordt vormgegeven, wordt besproken in de werkgroep binnen de politieorganisatie die zich richt op de implementatie van de wet.
Waar worden de ongeveer 200 fte’s bij de politie vandaan gehaald? Ten koste van welke andere prioriteiten zal dit gaan? Deelt u de mening dat er extra capaciteit benodigd is, gezien alle extra taken en prioriteiten bij de politie en de 200 fte dus niet binnen de huidige capaciteit moet worden gezocht? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de wetsvoorstel met betrekking tot dit onderwerp is eerder een voorlopige inschatting van 200 fte’s gemaakt wat betreft de gevolgen voor de werklast. In de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag is opgenomen dat de benodigde fte’s hiervoor gevonden worden in de vastgestelde operationele sterkte. Op dit moment wordt door de politie een nadere impactanalyse gemaakt om op basis van de meest actuele omstandigheden een beeld te krijgen van de personele gevolgen. Wanneer deze is afgerond, zal deze in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel uiteraard met uw Kamer worden gedeeld.
Waar prioritering nodig is, zal hierover op lokaal niveau worden overlegd in de driehoek tussen burgemeester, officier van justitie en politie, en op nationaal niveau tussen de regioburgemeesters, de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal, de korpschef en de Minister.
Klopt het dat de 11,5 miljoen euro aan structurele kosten voor gefinancierde rechtsbijstand bij politieverhoor is gebaseerd op een advocatenvergoeding van 1 of maximaal 2 punten? Zo nee, welke vergoeding zal een advocaat krijgen bij het verlenen van verhoorsbijstand? Zo ja, wordt er bij de vergoeding rekening gehouden met de duur of het aantal verhoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het in de memorie van toelichting bij het implementatiewetsvoorstel opgenomen bedrag van 11,5 miljoen euro aan structurele kosten voor gefinancierde rechtsbijstand is inderdaad gebaseerd op een advocatenvergoeding van 1 respectievelijk 2 punten voor verhoorbijstand in de eerste fase van het opsporingsonderzoek. Dit is overeenkomstig de huidige vergoeding voor verhoorbijstand aan minderjarige verdachten. Daarbij is een grove inschatting gemaakt van de gemiddelde tijdsbesteding en het aantal verhoren dat in deze fase plaatsvindt. De vergoeding van 2 punten komt tegemoet aan de omstandigheid in zwaardere zaken, waarbij in veel gevallen meerdere verhoren plaatsvinden en deze bovendien vaak langer duren.
Klopt het dat een politieverhoor nooit korter duurt dan twee uur en tijdens de eerste dagen bovendien vrijwel altijd (ook in eenvoudige zaken) meerdere verhoren plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat de ingeschatte 11,5 miljoen euro onvoldoende is om de kosten voor verhoorsbijstand te compenseren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de gemiddelde duur van verhoren per soort zaak zijn geen exacte gegevens beschikbaar. Dat een politieverhoor nooit korter duurt dan twee uur en dat vrijwel altijd meerdere verhoren plaatsvinden, kan niet zonder meer worden gesteld. De duur van verhoren varieert sterk en is afhankelijk van onder meer de verklaringsbereidheid, de bewijslast en de aanwezigheid van een tolk.
De kosten voor verhoorbijstand zijn, naast de hoogte van de vergoeding voor advocaten, afhankelijk van de mate waarin gebruik wordt gemaakt van het recht op rechtsbijstand door verdachten. Het genoemde bedrag van 11,5 miljoen euro is nadrukkelijk een inschatting. Of deze 11,5 miljoen al dan niet voldoende is om de kosten voor verhoorbijstand te compenseren, zal moeten blijken na verloop van tijd.
Hoeveel tijd neemt een verhoor gemiddeld in beslag bij een zaak voor de Meervoudige Kamer?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel tijd neemt een verhoor gemiddeld in beslag bij een zaak voor de politierechter?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel tijd neemt een verhoor gemiddeld in beslag bij zogenaamde zware zaken?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre kan van advocaten worden verwacht dat ze maar 1 of 2 punten vergoed krijgen, terwijl verhoren onverwachts komen en vaak bijzonder tijdrovend zijn? Vreest u niet dat dit ertoe zal kunnen leiden tot een terugloop in het aantal beschikbare (piket)advocaten en daarmee tot een uitholling van het recht dat de verdachte recht heeft op verhoorsbijstand? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vergoeding van 1 of 2 punten is forfaitair. In sommige situaties zal deze vergoeding aan de krappe kant zijn, in andere gevallen zal zij aan de ruime kant zijn. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen dat sprake zal zijn van een terugloop van het aantal beschikbare piketadvocaten.
Het bericht 'NZa bemiddelt bij ruzies inkoop wijkverpleging' |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «NZa bemiddelt bij ruzies inkoop wijkverpleging»?1
Ja.
Heeft u de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verzocht te bemiddelen? Deelt u de mening dat dit een goede stap is om er samen uit te komen?
Ik heb de NZa hiertoe niet verzocht. Dat is ook niet de taak van de NZa. De NZa heeft mij laten weten dat het een bijeenkomst van algemene strekking betreft en geen bemiddeling. De uitnodiging van de NZa voor het faciliteren van een gezamenlijke bijeenkomst zal zorgaanbieders en zorgverzekeraars hopelijk aanmoedigen het gesprek met elkaar te blijven aangaan.
Het stelsel is gebaseerd op 3 partijen die elkaar in evenwicht moeten houden, te weten patiënt, zorgaanbieder en zorgverzekeraar; deelt u daarom de mening dat het ontbreken van een patiëntenafvaardiging onwenselijk is en in strijd met de uitgangspunten van het stelsel?
De NZa heeft mij laten weten dat bij de bijeenkomst geen patiënten worden betrokken. De intentie van de bijeenkomst is namelijk het bevorderen van het contracteerproces tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Van de NZa heb ik tevens begrepen dat deze maand ook een regulier overleg gepland staat met consumentenorganisaties. Voor dat overleg staat op de agenda om hen bij te praten over de stand van zaken rondom wijkverpleging.
Deelt u de mening dat patiënten op alle niveaus betrokken moeten worden en er meer met deze mensen gesproken kan worden in plaats van over hen, om zo kwaliteit te bevorderen en draagvlak te vergroten?
Het staat voor mij buiten kijf dat de inbreng van patiënten de kwaliteit van de zorg ten goede komt. Hoewel het betrekken van verzekerden en patiënten op verschillende plekken op diverse wijzen vorm krijgt, zijn we er nog lang niet. Zowel door zorgverzekeraars als zorginstellingen zijn nog voldoende stappen te zetten. Dat is ook de reden waarom ik uw Kamer heb toegezegd de invloed van cliënten en verzekerden te versterken. Hiervoor heb ik twee wetsvoorstellen in voorbereiding.
De huisvesting van twee mbo-instellingen in Purmerend |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten wat de overwegingen zijn van het Regio College en het Horizon College in Purmerend om te kiezen voor het bouwen van een nieuwe school ter waarde van € 14,5 miljoen, terwijl er op de huidige locatie van het Regio College, Spinnekop 1 te Purmerend, voldoende ruimte en faciliteiten zijn om beide mbo-instellingen te huisvesten?1
Mbo-instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor hun huisvesting. Zij ontvangen voor het verzorgen van beroepsonderwijs een rijksbijdrage die ook een bijdrage voor de huisvestingskosten bevat. De WEB regelt dat deze middelen rechtmatig en doelmatig besteed moeten worden, maar bevat geen voorschrift dat besluiten over huisvestingsinvesteringen vooraf aan mij ter goedkeuring worden voorgelegd. Ik ga ervan uit dat Horizon College en Regio College goed hebben nagedacht over deze investering. Horizon College en Regio College hebben beiden aangegeven dat hun Raad van Toezicht en medezeggenschapsorganen van docenten en studenten hebben ingestemd met de plannen. Van de instellingen heb ik begrepen dat de Spinnekop 1 in Purmerend niet voldoet aan de eisen voor gezamenlijke huisvesting.
Overigens wil de MBO Raad komen tot een Informatiecentrum Vastgoed & Financiën. In de toekomst kunnen instellingen daar kennis uitwisselen en leren van elkaar. Ik wil de mbo-instellingen oproepen om grote projecten zoals deze investering in huisvesting altijd collegiaal te toetsen binnen de mbo sector (2015–2016, 33 495, nr. 83).
Is het waar dat de bestuurders van beide mbo-instellingen in onvoldoende mate kunnen samenwerken met de beide vmbo-scholen op de locatie Spinnekop? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze samenwerking te verbeteren, zodat doorlopende leerlijnen geoptimaliseerd kunnen worden?
Ik hecht zeer aan goede doorlopende leerlijnen vmbo-mbo, wat vraagt om een goede samenwerking. Om die reden heb ik via de Experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo mogelijk gemaakt dat vmbo-instellingen en mbo-instellingen een opleiding kunnen integreren, al dan niet op één locatie. Ik heb geen oordeel over de mate waarin deze partijen bereid zijn met elkaar samen te werken. Zij zijn in de eerste plaats zelf aan zet om hun samenwerking vorm te geven en waar dat eventueel nodig is te verbeteren.
Kunt u de weerzin van het Horizon College om in te trekken bij het Regio College verklaren? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Van zowel het Horizon College als het Regio College heb ik begrepen dat de huidige locatie van het Regio College niet voldoet aan de eisen voor gezamenlijke huisvesting. Ik heb begrepen dat Horizon College en Regio College meer samen willen optrekken en het opleidingenaanbod in Purmerend op elkaar af willen stemmen. De twee instellingen willen niet met elkaar concurreren door het aanbieden van dezelfde opleidingen. Vanuit het oogpunt van een macrodoelmatig opleidingenaanbod vind ik dit een goede ontwikkeling.
Is het waar dat het huidige schoolgebouw van het Regio College in 2008/2009 nog voor 3 miljoen is verbouwd? Acht u het wenselijk dat het gebouw straks leeg komt te staan, terwijl het prima faciliteiten heeft om onderwijs aan mbo-studenten te bieden?
De Spinnekop is eigendom van de gemeente Purmerend en het Regio College huurt het van de gemeente. De gemeente Purmerend heeft in 2008/2009 het gebouw voor de som van € 1,28 miljoen verbouwd om tegemoet te komen aan de gebruikseisen van de twee huurders (het Regio College en een deel van het vmbo van de Purmerendse Scholengroep).
Ik ga ervan uit dat Horizon College en Regio College de verschillende huisvestingsopties goed tegen elkaar hebben afgewogen voordat tot nieuwbouw is besloten. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heb ik van het Horizon College en het Regio College begrepen dat het pand op de Spinnekop niet voldoet aan de eisen voor gezamenlijke huisvesting van beide instellingen. Voor de Spinnekop wordt naar een alternatieve bestemming gezocht.
Acht u het wenselijk dat mbo-instellingen overgaan tot nieuwbouw, terwijl er geschikte bestaande schoolgebouwen beschikbaar zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, als er een geschikt bestaand gebouw is dan vind ik het niet wenselijk dat mbo-instellingen overgaan tot nieuwbouw. Van Horizon College en Regio College heb ik begrepen dat er in Purmerend geen geschikte gebouwen aanwezig zijn die de gezamenlijke mbo-vestiging kunnen accommoderen.
Is het waar dat uw ministerie een garantiestelling heeft afgegeven aan het Ministerie van Financiën voor het verstrekken van een hypothecaire lening aan het Horizon College, zodat het Horizon College over voldoende financiële middelen zal beschikken om het zogenaamde Regionaal Opleidingscentrum(ROC)-cluster te kunnen realiseren? Acht u het wenselijk dat het Horizon College financiële middelen die bedoeld zijn voor het bieden van onderwijs, inzet voor het aangaan van een hypothecaire lening van een nieuw schoolgebouw, terwijl er reeds een bestaand pand beschikbaar is?2
Ik kan niet garant staan voor een nieuwe hypothecaire lening aan het Horizon College, omdat uit de taxatie bleek dat het onderpand onvoldoende waard is voor een aanvullende hypothecaire lening via schatkistbankieren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 aangaf zijn mbo-instellingen zelf verantwoordelijk voor de huisvesting. Hiervoor ontvangen ze een bijdrage in de huisvestingskosten als onderdeel van de rijksbijdrage. De WEB artikel 2.2.1 vierde lid onder b regelt dat deze middelen ook besteed mogen worden voor het doen van investeringen in gebouwen en terreinen. Het is voor goed onderwijs immers belangrijk dat deze verzorgd wordt in huisvesting van voldoende kwaliteit.
Wat waren de precieze overwegingen van u om over te gaan tot het afgeven van een garantiestelling?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 al heb aangegeven, kan ik niet garant staan voor een nieuwe lening via schatkistbankieren.
Acht u de veronderstelde groei in leerlingenaantallen van het Horizon College realistisch, gezien de verwachte demografische daling van het aantal jongeren? Is het neerzetten van een gebouw ingericht op groei van het leerlingenaantal in uw ogen op dit moment verantwoord?
Uit de huidige Referentieraming blijkt dat de studentaantallen in het mbo landelijk de komende jaren zullen gaan dalen. De daadwerkelijke daling/stijging van het aantal studenten kan regionaal sterk verschillen. Ik verwacht van instellingen dat zij een inschatting maken hoe de studentaantallen in hun regio zich de komende jaren gaan ontwikkelen en daarop anticiperen, ook bij het nemen van huisvestingsbeslissingen.
Hoe beoordeelt u de procedure om te komen tot een ROC-cluster en de traagheid waarmee het college van burgemeester en Wethouders Wet Openbaarheid Bestuur(WOB)-procedures behandeld? 3
Zoals ik al aangaf in mijn antwoord op vraag 3 acht ik het samen optrekken van Horizon College en Regio College vanuit het oogpunt van een macrodoelmatig opleidingenaanbod een goede ontwikkeling. Over de behandeling van WOB-procedures door gemeenten kan ik geen uitspraken doen.
Welke mogelijkheden ziet u om de huisvesting van mbo-instellingen onder verantwoordelijkheid en beheer van de Rijksgebouwendienst te brengen?
De Commissie onderzoek huisvesting ROC Leiden geeft in haar rapport van december 2015 (bijlage bij Kamerstukken 2015–2016, 33 495, nr. 83) aan dat het primair de verantwoordelijkheid van de onderwijsbestuurders is om grote projecten, waaronder huisvesting, goed in te richten en te organiseren. De commissie vindt het dan ook niet wenselijk dat deze verantwoordelijkheid wordt overgedragen aan het Rijksvastgoedbedrijf. Zoals ik mijn beleidsreactie (Kamerstukken 2015–2016, 33 495, nr. 83 heb aangegeven sluit ik mij bij deze conclusie aan.
De MBO Raad wil komen tot een Informatiecentrum Vastgoed & Financiën. De commissie doet de aanbeveling om een relatie tussen het Informatiecentrum en het Rijksvastgoedbedrijf te stimuleren. Deze aanbeveling neem ik over en ik ga op korte termijn in gesprek met de sector over de ontwikkeling van het Informatiecentrum en een mogelijke bijdrage aan expertise die bijvoorbeeld vanuit het Rijksvastgoedbedrijf geleverd zou kunnen worden.
Ziet u mogelijkheden om een verplichte financiële goedkeuringstoets in te voeren, zodat er onafhankelijk wordt getoetst of een mbo-instelling kan overgaan tot nieuwbouw alvorens een bestuurder kan besluiten te investeren in nieuwe gebouwen?
Volgens de Commissie onderzoek huisvesting ROC Leiden zorgt een financiële toets ervoor dat het accent op controle en toetsing komt te liggen. De commissie verwacht dat er bijvoorbeeld bij het oprichten van een informatiecentrum (zie antwoord op vraag 10) daadwerkelijk uitgewisseld met en geleerd wordt van elkaar. Ik sluit me hierbij aan en wil daarom geen verplichte financiële goedkeuringstoets invoeren. Wel wil ik de kennisdeling maximaal stimuleren. Ik wil (zie mijn beleidsreactie) de mbo-instellingen oproepen om grote investeringen altijd collegiaal te toetsen binnen de mbo-sector (2015–2016, 33 495, nr. 83).
Het bericht ‘Gapend gat tussen ziekenhuis en thuis’ |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de tv-uitzending «Gapend gat tussen ziekenhuis en thuis»?1
Mensen die uit het ziekenhuis komen, moeten altijd op goede opvang kunnen rekenen. Dit kan met verpleging en verzorging thuis, met ondersteuning en begeleiding vanuit de Wmo 2015 en, als het ondanks al deze inzet thuis (nog) niet gaat, met een kortdurende opname in het eerstelijns verblijf. In de periode vanaf half oktober heb ik signalen gekregen van zorgaanbieders en Wlz-uitvoerders dat het recent tot € 163 miljoen opgehoogde subsidiekader eerstelijns verblijf 2015 ontoereikend zou zijn. Deze signalen heb ik serieus genomen en gezamenlijk met het Zorginstituut en Wlz-uitvoerders onderzocht, waarna ik € 20 miljoen euro extra beschikbaar heb gesteld2. Zo hoeven mensen niet onnodig lang in een ziekenhuis te blijven en worden wachtlijsten voorkomen.
Kunt u aangeven hoeveel ouderen langer dan nodig in het ziekenhuis moeten blijven, omdat er geen andere (tijdelijke) opvangplek voor hen beschikbaar is? Kunt u daarbij ingaan op de (financiële en gezondheidsgerelateerde) gevolgen die dit met zich meebrengt?
Nee, hier worden landelijk geen gegevens over bijgehouden.
Kunt u aangeven hoeveel ouderen die tijdelijk in een opvangvoorziening zouden verblijven daar uiteindelijk permanent blijven, en zodoende de tijdelijke opvangplekken voor anderen weer bezet houden? Kunt u daarbij ingaan op de (financiële en gezondheidsgerelateerde) gevolgen die dit met zich meebrengt?
Zoals ik in de derde voortgangsrapportage Hervorming Langdurige Zorg3 heb aangegeven, is het noodzaak dat er meer inzicht komt in de patiëntenstroom die gebruik maakt van eerstelijns verblijf. Het gaat hierbij om inzicht in de herkomst van patiënt, in de vervolgzorg na een opname in het eerstelijns verblijf, in ligduur en in praktijkvariatie. Zo ontstaat er ook inzicht in de doorstroom vanuit het eerstelijns verblijf naar langdurig verblijf in de Wlz.
Deelt u de conclusie van hoogleraar ouderengeneeskunde, de heer Schols, dat er een weeffout zit in het systeem? Zo ja, wat gaat u precies doen om dit probleem op te lossen?
Er is geen weeffout in het systeem. Er is wel sprake van een overgangsvraagstuk. De Wlz is in principe niet bedoeld om zorg te bieden aan mensen die kortdurend opgenomen moeten worden. Bij de wetsbehandeling van de Wlz is hier nadrukkelijk aandacht voor geweest. Voor het zorgvuldig onderbrengen van de financiering van eerstelijns verblijf onder de Zvw is met een amendement van het Kamerlid Dik-Faber4 op de Wlz het eerstelijns verblijf als aparte subsidieregeling onder de Wlz in het leven geroepen. Hiermee is geborgd dat patiënten toegang blijven houden tot deze medisch noodzakelijke kortdurende opname mogelijkheid. Hierdoor is het ook mogelijk dat in een later stadium – met overheveling van een gepast budget van Wlz naar Zvw – deze zorg volledig door zorgverzekeraars kan worden ingekocht.
Is het feit dat het zorgkantoor gehouden is aan een te beperkt macrokader deel van het probleem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eind 2014 is er een macrokader vastgesteld voor de subsidieregeling eerstelijns verblijf onder de Wlz. In de zomer van 2015 heb ik op basis van actuele declaratiegegevens en prognoses van Wlz-uitvoerders het subsidiekader eerstelijns verblijf opgehoogd van € 96 miljoen naar € 163 miljoen. In de derde voortgangsrapportage Hervorming Langdurige Zorg1 heb ik uw Kamer de analyse die ten grondslag lag aan het verhogen van het subsidiekader toegestuurd.
In de afgelopen weken heb ik signalen ontvangen van enkele Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders dat het tot € 163 miljoen opgehoogde subsidiekader eerstelijns verblijf 2015 ontoereikend zou zijn. Om te voorkomen dat in de laatste maanden van dit jaar wachtlijsten voor deze medisch noodzakelijke zorg zouden ontstaan, heb ik € 20 miljoen extra beschikbaar gesteld. Het subsidiekader voor eerstelijns verblijf in 2015 komt daarmee uit op € 183 miljoen.
Het subsidieplafond in 2016 bedraagt € 180 miljoen euro. Voor 2016 heb ik maatregelen genomen om het subsidiekader voor 2016 beheersbaar te houden. Ik heb met het CIZ afspraken gemaakt over de indicatiestelling voor de Wlz in aansluiting op het eerstelijns verblijf. Indien voor een patiënt op het eerstelijns verblijf blijkt dat doorstroom naar de Wlz aan de orde is, geeft het CIZ binnen twee weken een indicatie af. De datum van aanvraag is dan de datum van ingang van zorg, waardoor bij een permanente opname de zorg tot twee weken eerder vanuit de Wlz wordt bekostigd. Deze afspraak wordt vastgelegd in de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2016 en is in lijn met de doorstroom naar de Wlz vanuit de geriatrische revalidatie zorg. Als er in 2016 desondanks toch sprake is van een ontoereikend subsidieplafond eerstelijns verblijf 2016 zal ik onder meer naar de herverdeelmiddelen Wlz 2016 gaan kijken voor dekking van eventuele tekorten.
Herkent u het signaal dat organisaties mensen niet durven op te vangen omdat ze bang zijn uiteindelijk geen geld te krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de conclusie dat het grote probleem is dat er te weinig geld beschikbaar is gesteld voor opvangvoorzieningen, en niet dat de samenwerking in de regio onvoldoende tot stand is gekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de opmerking van de heer Ruiters van zorgorganisatie Meander dat, als er voor het eind van het jaar geen kostendekkende oplossing is, bestaande initiatieven moeten sluiten, waardoor meer mensen tussen wal en schip vallen? Gaat het beschikbaar gestelde budget dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Was de oplossing die de Minister van VWS eerder voorstelde (het de wijk insturen van een praktijkteam om problemen in de samenwerking op te lossen en zaken «aan elkaar te knopen») veel te simpel gedacht? Zou volgens u deze methode het voorliggende probleem voldoende oplossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Minister van VWS is begin vorig jaar een onderzoek gestart naar overbodige bureaucratie in de zorg, waar specifiek casusonderzoek is gedaan naar de schotten tussen de cure en de care. Bij dit onderzoek is een gebeurtenis van een patiënt in het ziekenhuis met alle direct betrokkenen nagelopen, om in kaart te brengen welke concrete problemen hierbij naar voren kwamen. In een gesprek met alle betrokkenen zijn vervolgens acties afgesproken om in dit soort situaties in de toekomst effectiever te kunnen handelen om zo tot betere zorg voor de patiënt / cliënt te komen.
Tijdens dit gesprek kwam naar voren dat het voor het realiseren van betere zorg noodzakelijk is dat alle spelers in de regio elkaar goed weten te vinden. Ook werd duidelijk dat er in andere regio’s vaak al goede voorbeelden te vinden zijn en dat er vaak al meer kan dan gedacht wordt.
Dit is de reden dat ik geen nieuwe regels of stelselveranderingen wil doorvoeren maar dat de Minister en ik een praktijkteam oprichten, dat gaat helpen bij het oplossen van knelpunten rondom het transfermoment van het ziekenhuis naar huis of omgekeerd als de cliënt tijdelijk wat meer zorg nodig heeft dan thuis geleverd kan worden. In het praktijkteam zitten mensen van VWS met verstand van de Wlz, van de Zvw, van de Wmo, van samenwerking en van mededinging,met deskundigheid op het gebied van de eerste lijn, de wijkverpleegkunde, de sociale wijkteams, met financiële en juridische kennis. Het praktijkteam kan de juiste mensen bij elkaar brengen, verbindingen leggen, informeren, wet- en regelgeving uitleggen en goede voorbeelden verspreiden. Ze weten dat als iets in een bepaalde regio speelt, dat in een andere regio ook speelde en men het daar prima heeft weten op te lossen. Ik ben er van overtuigd dat deze praktische aanpak goed kan bijdragen aan oplossingen in de regio. Het praktijkteam zal hier begin volgend jaar mee aan de slag gaan.
Is het toeval dat op 25 november in de ochtend Nieuwsuur contact met uw ministerie opneemt, en dat er in de middag opeens een persbericht verschijnt dat er twintig miljoen euro beschikbaar is om dit probleem aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat is toeval. Ik maak mijn beleid uiteraard niet op basis van aangekondigde nieuwsitems of persvragen maar op basis van inhoudelijke overwegingen. Een besluit zoals verkondigd in het persbericht alsmede de betreffende Kamerbrief1 vergt dan ook veel denkwerk, voorbereiding en afstemming met betreffende partijen en veelal andere ministeries.
Zoals in bovenstaande beantwoording aangegeven, heb ik vanaf half oktober van enkele Wlz-uitvoerders, individuele zorgaanbieders en ActiZ signalen ontvangen dat het opgehoogde kader voor de subsidieregeling 2015 zou knellen. Ik heb deze signalen direct serieus genomen. Samen met Wlz-uitvoerders en Zorginstituut is een inventarisatie gemaakt van de aard en omvang van de problematiek en is gezocht naar oplossingen. Op 19 november jl. heeft een bijeenkomst plaatsgevonden met het Zorginstituut Nederland, Wlz-uitvoerders en VWS om de problematiek en de oplossing te bespreken. Na deze bijeenkomst heb ik besloten om € 20 miljoen uit de onderuitputting binnen de subsidieregeling extramurale behandeling 2015 in te zetten voor tekorten binnen de subsidieregeling eerstelijns verblijf 2015.
Het bericht dat huurverhogingen leiden tot armoede |
|
Farshad Bashir (SP), Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel dat huurverhogingen leiden tot armoede?1
Het betreffende artikel suggereert een directe relatie tussen huurverhogingen en schuldenlast of armoede. Het artikel verwijst naar het Nibud-onderzoek «Geldzaken in de praktijk 2015», waaruit naar voren komt dat huishoudens betalingsachterstanden nu vaker wijten aan de vaste lasten dan in 2012. Maar zowel in 2012 als in 2015 gaven huishoudens inkomensdaling aan als tweede belangrijkste oorzaak van hun betalingsproblemen.
Wanneer huishoudens te maken krijgen met een inkomensdaling stijgen in het algemeen de vaste lasten ten opzichte van het inkomen. Het rijk waarborgt via het systeem van toeslagen dat (o.a.) de zorgkosten en huren voor de laagste inkomensgroepen betaalbaar blijven. Met de inkomensafhankelijke huurverhoging werden de huishoudens met een lager inkomen ontzien, de huurtoeslagont-vangers krijgen de huurverhoging grotendeels via de huurtoeslag gecompenseerd.
Zie ook het antwoord op vraag 5.
Neemt u de oproep van de Woonbond over om haast te maken met huurmatiging? Zo ja, hoe en wanneer gaat u zorgen voor huurmatiging? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de door u benoemde prioriteit «betaalbaarheid» van volkshuisvesting?2 3
Het wetsvoorstel Doorstroming huurmarkt 2015, waarvan de invoering van de door Woonbond en Aedes voorgestelde huursombenadering deel uitmaakt, ligt voor advies bij de Raad van State. Ik verwacht dit wetsvoorstel binnenkort bij uw Kamer in te dienen.
Ik verwacht overigens dat veel woningcorporaties bij de huurverhoging van 2016 uit eigen beweging de door Aedes en Woonbond overeengekomen huursombenadering zullen gaan toepassen.
In de brief van 22 juni 2015 (Kamerstuk 32 847, nr. 180) heb ik als stelselverantwoordelijke Minister (conform artikel 39, tweede lid van het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting, BTIV) prioriteiten voor de periode 2016–2019 benoemd, waarvan corporaties worden geacht deze in hun bod op de woonvisie van de gemeente te betrekken. Die prioriteiten zijn:
Van gemeenten, woningcorporaties en hun huurdersorganisaties wordt dus verwacht dat zij in hun prestatieafspraken ook afspraken maken over de betaalbaarheid van de huurwoningvoorraad van de woningcorporaties.
Hoeveel huurders zitten in een vergelijkbare situatie als de mevrouw uit het artikel en leven in armoede?
Uit een analyse van achterliggende gegevens uit de Monitor Betalingsachterstanden 20144 blijkt dat 9% van de huurders een betalingsachterstand op de huur heeft of in de 12 maanden voorafgaand aan de enquête heeft gehad. Van de huurders met een netto inkomen van maximaal € 1.000 per maand heeft 14% een betalingsachterstand op de huur. Op basis van deze cijfers is niet te herleiden in welke mate de hoogte van de huur een rol speelt bij het ontstaan van schulden. Het ontstaan van een betalingsachterstand op de huur kan meerdere oorzaken hebben. Bovendien leidt het hebben van een laag inkomen niet automatisch tot armoede.
Bent u bereid om, gezien de groeiende betalingsproblemen bij lage- en middeninkomens, de huren te bevriezen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid verhuurders te verplichten de huren te bevriezen. Verhuurders hebben te maken met stijgende onderhoudsprijzen en van hen wordt verwacht dat zij een bijdrage leveren in het energiezuiniger maken van de bestaande woningvoorraad. In de huursombenadering zoals door Aedes en Woonbond overeengekomen en zoals ik die overneem in het wetsvoorstel Doorstroming huurmarkt 2015 (zie antwoord op vraag 2) is ook geen sprake van bevriezing van de huren. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, verwacht ik dat veel woningcorporaties hun huursomstijging in 2016 (uit eigen beweging) conform het akkoord van Aedes en Woonbond zullen matigen tot maximaal inflatie+1%. Binnen die huursomstijging hebben woningcorporaties de ruimte om hun jaarlijkse huurverhoging voor individuele woningen te variëren van 0% (of in incidentele gevallen zelfs huurverlaging) tot inflatie+2,5%.
Wat kunt u doen om de mevrouw uit het artikel en vergelijkbare huurders te helpen, zodat zij niet het ene gat met het andere gat hoeven te vullen en op een fatsoenlijke manier kunnen rondkomen iedere maand?
De huidige huurwetgeving biedt de mevrouw uit het krantenartikel al mogelijkheden om een lagere huurprijs te bewerkstelligen. Zij geeft aan dat zij twee jaar geleden is verhuisd naar haar huidige woning en toen een huur betaalde van ruim € 600 en dat die nu is gestegen naar € 708. Dat doet vermoeden dat zij een of meer inkomensafhankelijke hogere huurverhogingen heeft gehad. Want bij toepassing van de maximaal toegestane huurverhoging voor de laagste inkomenscategorie (in 2013 en 2014 4% en in 2015 2,5%) tot de huidige huurprijs van € 708 zou de huurprijs in eerste helft 2013 veel hoger hebben moeten liggen dan de genoemde (ruim) € 600 hebben gelegen.
Nu haar volwassen zoon de woning verlaten heeft, leeft zij van een bijstandsuitkering van € 914 en hoopt ze zo snel mogelijk huurtoeslag te ontvangen. Indien het huishoudinkomen door het inwonen van de volwassen zoon boven de inkomensgrens voor inkomensafhankelijke hogere huurverhoging heeft gelegen, kan zij een huurverlaging wegens inkomensdaling voorstellen. Bij haar huidige inkomen op bijstandsniveau ligt haar inkomen namelijk onder de inkomensgrens voor inkomensafhankelijke huurverhoging. Huurders kunnen bij de Nederlandse Woonbond (als zij lid zijn) of bij Het Juridisch Loket (www.juridischloket.nl) terecht voor advies over het doen van een huurverlagingsvoorstel aan hun verhuurder.
Vanaf 1 januari 2016 moeten woningcorporaties (bij verhuizing) aan huishoudens die qua inkomen recht hebben op huurtoeslag passende woningen toewijzen, dat wil zeggen een woning met een huurprijs onder de aftoppingsgrens (ca. € 590 voor een- en tweepersoonshuishoudens en ca. € 630 voor meerpersoonshuishoudens). De mevrouw uit het voorbeeld zou bij haar verhuurder, indien dat een woningcorporatie is, kunnen informeren of zij – nu haar inkomen op bijstandsniveau ligt – in aanmerking kan komen voor een goedkopere huurwoning.
Het bericht dat zorgverzekeraar CZ de bonuscultuur introduceert in de operatiekamer |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar CZ cardiologen van het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven een bonus gaat uitkeren wanneer zij hun werk goed doen?1
Zoals bekend ben ik een groot voorstander van het bevorderen van de kwaliteit van de zorg, ook via de zorginkoop. De afspraken die CZ heeft gemaakt met het Catharina Ziekenhuis zijn bedoeld om het verbeteren van de kwaliteit extra te belonen. Als het ziekenhuis erin slaagt het aantal wondinfecties, heroperaties of sterfgevallen te verminderen dan krijgt het ziekenhuis extra betaald, maar als de kwaliteit afneemt dan moet het ziekenhuis juist terugbetalen.
In tegenstelling tot wat de kop van het bericht suggereert gaat het niet om een bonus voor de cardiologen, maar om extra budget voor het ziekenhuis dat gebruikt wordt om de zorg te verbeteren.
Is dit niet gewoon een goedkope pr-stunt van CZ, of heeft CZ serieus de intentie deze contractvorm op grote schaal toe te gaan passen?
Niet CZ maar het ziekenhuis is met dit bericht naar buiten gekomen. CZ geeft aan dat zij van plan is om in de toekomst afspraken te blijven maken die tot doel hebben om het verbeteren van de kwaliteit van zorg extra te belonen.
Kunt u de Kamer het contract toesturen dat CZ heeft afgesloten met het Catharina Ziekenhuis? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel over dit contract?
Nee, dat kan ik niet toesturen. Het is niet mijn contract. Ik heb ook geen inzicht in individuele contracten. Dit zijn afspraken tussen private partijen en deze bevatten bedrijfsgevoelige informatie.
Wat is er op dit moment mis met de afdeling cardiologie van het Catharina Ziekenhuis? Zo ja, zou de Inspectie voor de Gezondheidszorg dan niet moeten ingrijpen?
Voor zover mij bekend is er niets mis met de afdeling cardiologie van het Catharina Ziekenhuis. De IGZ heeft geen signalen dat de zorg op deze afdeling niet verantwoord is.
Van zorgverzekeraar CZ begrijp ik dat ze deze afspraken met het Catharina Ziekenhuis juist maken omdat dit ziekenhuis volgens hen een heel goed hartcentrum heeft. Zo is het Catharina Ziekenhuis één van de initiatiefnemers geweest van het programma Meetbaar Beter, gericht op het verbeteren van (complexe) hartzorg. Binnen Meetbaar Beter wordt met behulp van onafhankelijke (internationale) experts èn met directe betrokkenheid van patiënten een selectie gemaakt van de voor de patiënt meest relevante uitkomsten van zorg. Door op uniforme wijze deze resultaten te meten en te publiceren kunnen artsen leren waar kwaliteit verder verbeterd kan worden, zowel binnen het ziekenhuis als tussen ziekenhuizen. Kwaliteit is daarbij gedefinieerd als de toegevoegde waarde voor de patiënten, gemeten aan de hand van de uitkomstindicatoren.
Sinds wanneer hebben zorgverzekeraars er zicht op wat kwaliteit van zorg is? Hoe gaan zij die kwaliteit meten? Door middel van nog meer afvinklijstjes? Betekent dit niet een nieuwe bureaucratische moloch in de zorg?
Voor deze casus is het niet de zorgverzekeraar die de kwaliteit van zorg meet maar de artsen zelf, via Meetbaar Beter. Zie mijn antwoord op vraag 4. Meetbaar Beter is gestart in 2012. Inmiddels omvat Meetbaar Beter meer dan 80% van de complexe hartzorg in Nederland, nemen 14 van de 16 hartcentra deel en sinds 2015 ook de eerste 5 dottercentra zonder cardiochirurgie.
Moeten patiënten er volgens u niet vanuit kunnen gaan dat zij altijd de beste zorg ontvangen, ongeacht of hun arts daar een bonus voor ontvangt? Zo ja, wat voegt die bonus dan toe? Leidt het niet tot risicoselectie? Zo neen, waarom niet?
Natuurlijk moeten patiënten goede zorg krijgen en patiënten kunnen daar ook vanuit gaan. Door het belonen van aanbieders als zij extra inspanningen leveren kan de zorg verder verbeteren. Het gaat hier niet om het introduceren van bonussen voor artsen maar om het belonen van extra kwaliteit ten behoeve van de zorg in het ziekenhuis.
Denkt u dat het introduceren van een bonuscultuur in de gezondheidszorg, zoals we die kennen in de bancaire sector, een goede ontwikkeling is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat hier niet om het introduceren van een bonuscultuur. Het gaat hier om een beweging van betalen voor kwantiteit naar betalen voor kwaliteit, voor betere zorg voor de patiënt. Belonen van kwaliteit is zeker een goede ontwikkeling en kan ook bijdragen aan meer doelmatige zorg (minder complicaties en/of minder heroperaties). De bonus komt niet ten goede aan individuen maar aan de zorg in het ziekenhuis.
Vreest u niet dat het introduceren van een bonuscultuur in de gezondheidzorg op termijn de kosten juist zal opdrijven? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er nog meer zorgverzekeraars die met dit soort contracten werken, of van plan zijn te gaan werken? Zo ja, welke zijn dit, en met welke zorgaanbieders zijn die afgesloten?
Ik heb geen volledig overzicht maar mij is van meer zorgverzekeraars bekend dat zij ook met contractvormen werken waarbij zorgaanbieders worden beloond voor kwaliteit en doelmatigheid. Dit kan in de vorm van meerjarenafspraken, extra volume, of een hoger tarief (of een combinatie hiervan). Het doel van dit soort contracten is om een kwaliteitsimpuls te geven aan de zorg. Dit is ook conform het overheidsbeleid dat de zorgverzekeraar de opdracht geeft in te kopen op prijs en kwaliteit.
Is het introduceren van de bonuscultuur, na het mogelijk maken van winstuitkering door ziekenhuizen, het volgende verschijnsel van de doorgeslagen marktwerking in de zorg?
Zoals hierboven al aangegeven wordt er geen bonuscultuur geïntroduceerd.
Het wetsvoorstel Vergroten Investeringsmogelijkheden in de medisch-specialistische zorg is momenteel aanhangig in de Eerste Kamer. Met dit wetsvoorstel worden zorginstellingen minder afhankelijk van schuldfinanciering (leningen), hetgeen hun financiële stabiliteit ten goede kan komen.
Bent u bereid u uit te spreken tegen deze doorgeslagen vorm van marktwerking in de zorg, en deze vorm van contractering te verbieden? Zo neen, waarom niet?
Ik waardeer ieder initiatief dat de kwaliteit van zorg verder vergroot en juich het toe dat verzekeraars hierin meer hun rol pakken. Ik verzet me tegen de suggesties in de vraag, het belang van de patiënt staat hier centraal.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg «Kwaliteit loont» voorzien op 10 december aanstaande?
Ja
De ondoorzichtige kostenstructuur die banken hanteren bij valutatransacties voor het MKB |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Netto verborgen kosten voor het MKB: Banken verdienen «grof geld» aan valutatransacties ten koste van ondernemers. Dat kan goedkoper.»?1
Ja.
Klopt het dat de door banken gehanteerde kostenstructuur bij het afhandelen van valutatransacties ondoorzichtig is? Deelt u de mening dat het voor ondernemers vooraf duidelijk moet zijn welke kosten met een valutatransactie zijn gemoeid?
Het is belangrijk dat banken transparant zijn over de kosten die zij in rekening brengen bij het uitvoeren van valutatransacties. Alle kosten moeten naar mijn mening van te voren voor de klant inzichtelijk zijn. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft aan mij aangegeven dat de banken transparant zijn over deze kosten. Zo zijn de kosten die de drie grootbanken in rekening brengen te raadplegen op de desbetreffende websites van de banken.2
De kosten die banken in rekening brengen voor het uitvoeren van valutatransacties bestaan veelal uit een vast bedrag en een variabel gedeelte, waarbij het variabele gedeelte (percentage van het bedrag) vaak begrensd wordt met een minimum en maximum bedrag De hoogte van beide type kosten zijn mede afhankelijk van de mate van liquiditeit van beide valuta’s in de transactie (het valutapaar). Daarnaast kunnen banken additionele kosten in rekening brengen bij onder andere spoedbetalingen en de wijze waarop de transactie wordt aangeleverd (bijvoorbeeld via post of telefoon).
Naast het in rekening brengen van kosten voor het uitvoeren van een valutatransactie hanteert een bank een bepaalde marge bij het aanbieden van een wisselkoers in de vorm van aan- en verkoopprijzen. Het verschil tussen de aan- en verkoopprijzen die banken hanteren voor MKB-ondernemingen is over het algemeen groter dan cq kan afwijken van de aan- en verkoopkoersen die banken onderling hanteren.
Banken stellen de aan- en verkoopprijzen van de door hen gehanteerde valutaparen voor MKB-ondernemingen doorgaans één of meerdere keren per dag vast en maken deze met koerslijsten openbaar op hun website. Deze koerslijsten fungeren als vaste koersen of als indicatiekoersen. Dit verschilt per bank. Indien de bank de aan- en verkoopprijzen op de koerslijst gebruikt als indicatiekoers wordt de transactie afgerekend tegen een actuele koers. Tegen welke koers de transactie is verricht is achteraf via het (digitale) afschrift van de betaling voor de klant in te zien. Het is belangrijk dat banken inzicht geven in de wisselkoersen die zij hanteren en welke koers daadwerkelijk wordt gebruikt bij het uitvoeren van de transactie.
De hoogte van de kosten en welke koers (vast of actueel) wordt gebruikt kan ook verschillen per product. Zo bieden banken verschillende producten aan doelgroepen aan voor het uitvoeren van valutatransacties. Welk product het meest geschikt is hangt mede af van de mate en de omvang waarin een MKB-onderneming betaalt en handelt in vreemde valuta(s). Voor de meeste MKB-ondernemingen volstaat doorgaans het kunnen uitvoeren van een overboeking in een vreemde valuta of het openen van een vreemde valutarekening om betalingen mee uit te kunnen voeren. Voor andere MKB-ondernemingen die naast het doen van betalingen in vreemde valuta ook vreemde valuta aan- en verkopen wordt valuta-treasury doorgaans geschikter bevonden. Hierbij wordt de klant bij specifieke aan- en verkopen van vreemde valuta vooraf een koers aangeboden waartegen de transactie meteen kan worden uitgevoerd. De klant krijgt bedenktijd om deze koers te accepteren, maar kan ook bepalen om de koers niet te accepteren.
Kunt u bij benadering aangeven wat de winstmarge is van banken op valutatransacties voor het mkb? Komen winstmarges tot honderden procenten werkelijk voor? Wilt u in dat geval banken vragen daar onmiddellijk een einde aan te maken?
Ik heb geen zicht op de winstmarges van banken op valutatransacties voor het MKB. Banken geven aan dat zij een faire prijs in rekening brengen voor het uitvoeren van valutatransacties. Banken herkennen zich dus niet in het geschetste beeld van winstmarges tot honderden procenten. Omdat deze diensten door verschillende aanbieders (banken en intermediairs) worden aangeboden doen klanten er in mijn ogen verstanding aan om de kosten en de koersen van de verschillende aanbieders met elkaar te (blijven) vergelijken en hier desgewenst gevolg aan te geven. In dit kader is de ontwikkeling positief te noemen dat nieuwe toetreders zich op dit gebied van dienstverlening aan MKB-ondernemers begeven.
Deelt u de mening dat banken vooraf de koers zouden moeten doorgeven waartegen een transactie wordt uitgevoerd? Zo ja, bent u bereid de bancaire sector hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat het WADA en het IOC voor de Winterspelen in Sotsji hadden moeten ingrijpen in Rusland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Dopingzwendel in de doofpot; internationale instanties hadden kunnen ingrijpen voor Winterspelen Sotsji»?1
Ja.
Deelt u de mening dat sportinstanties en dopinglaboratoria altijd vrij moeten zijn van iedere verdenking? Hoe moet er volgens u worden gehandeld als er vooruitlopend aan sportevenementen wel degelijk verdenkingen bestaan?
Het uitgangspunt is dat sportinstanties en dopinglaboratoria betrouwbaar zijn. Door de wereld anti-dopingcode zijn sportinstanties gebonden aan strenge regels. Dopinglaboratoria moeten daarnaast nog aan uitgebreide kwaliteitscriteria voldoen, waaronder het waarborgen van onafhankelijkheid. Ik wil hierbij de kanttekening maken dat het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de sport zelf is om op te treden bij onregelmatigheden. Indien er daadwerkelijk sprake is van een ernstige en geloofwaardige verdenking, zal die moeten worden onderzocht. Als een verdenking gegrond wordt bevonden zal er moeten worden ingegrepen. WADA beschikt bijvoorbeeld over de mogelijkheid om in te grijpen in laboratoria.
In voorkomende gevallen van handelen dat strafbaar is volgens nationale wet- en regelgeving van betreffend land, kan vervolging plaatsvinden.
Wat vindt u in het kader van een veilige, eerlijke en schone sport ervan dat het World Anti-Doping Agency (WADA) en het Internationaal Olympisch Comité (IOC) concrete aanwijzingen over systematisch dopinggebruik door Russische atleten op hun beloop hebben gelaten in de aanloop naar Sotsji 2014? Hoe is het mogelijk dat het WADA en het IOC, onder het toeziend oog van de wereld, dopingcontroles lieten uitvoeren door een laboratorium dat net geschorst was geweest voor corruptie en op niet transparante wijze in aanloop naar Sotsji 2014 zijn licentie terugkreeg?
Het is aan WADA en aan het IOC zelf om hun verantwoordelijkheid te nemen indien zij concrete aanwijzingen hebben over systematisch dopinggebruik van atleten in een land. Ik weet niet over welke informatie aangaande het dopinggebruik van Russische atleten WADA en IOC beschikten in aanloop naar de Olympische Spelen. Volgens informatie van de Dopingautoriteit was het Russische laboratorium in de aanloop naar de Winterspelen van Sotsji voorwaardelijk geschorst om kwaliteitsredenen. Vervolgens heeft het laboratorium een tijdige verbeterslag gemaakt, waardoor WADA niet hoefde over te gaan tot een daadwerkelijke schorsing. Het feit dat WADA en het IOC een groep «independent observers (IO)» heeft ingesteld tijdens de dopingcontroles gedurende de Olympische en Paralympische Winterspelen biedt naar mijn mening een voldoende extra waarborg voor een correcte gang van zaken. De IO-rapporten hebben geen belangrijke afwijkingen vastgesteld.
Zie link voor de rapporten:
Hoe typeert u het handelen van het WADA en het IOC in dezen? In hoeverre valt hen verwijten te maken? Had het betreffende laboratorium naar uw mening, gezien de verdenking, geschorst moeten blijven? In hoeverre hebben de belangen van een veilige, eerlijke en schone sport bij de internationale instanties de overhand gehad in de aanloop naar Sotsji 2014?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel belang hecht u aan goed functionerende internationale sportorganisaties? In hoeverre vindt u dat de internationale sportorganisaties alles binnen hun mogelijkheden moeten doen om sport eerlijk, veilig en schoon te maken?
Het is mijns inziens evident dat Internationale Sportfederaties er alles aan zouden moeten doen om hun sport eerlijk, veilig en schoon te laten verlopen.
Ik ga er vanuit dat de gang van zaken tijdens de Olympische Spelen correct en volgens de regels verlopen is. Zowel de uitvoering van de dopingcontroles als de analyse van de stalen in het dopinglaboratorium waren tijdens de Spelen een IOC-verantwoordelijkheid, waarbij toezicht gehouden werd, door het IOC en ook door het Independent Observer Team. Alle stalen zijn ingevroren en overgebracht naar het laboratorium in Lausanne wat een eventuele heranalyse in de toekomst mogelijk maakt.
Wat vindt u ervan dat men zich altijd zal moeten blijven afvragen of de dopingcontroles in Sotsji wel eerlijk zijn verlopen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat schoon schip gemaakt moet worden in internationale sportorganisaties die bewezen corrupt en/of niet integer handelen?
Ja, indien bewezen is dat internationale sportorganisaties corrupt of niet integer handelen dan deel ik inderdaad deze mening. Zie ook antwoord 2.
Wat gaat u namens Nederland doen, bijvoorbeeld tijdens het EU-voorzitterschap in 2016, om van internationale sportorganisaties zuivere en veilige instanties te maken? Gaat u pleiten voor een onafhankelijk onderzoek naar de gang van zaken tijdens de dopingcontroles in Sotsji 2014?
Tijdens het EU-voorzitterschap van Nederland zal ik de integriteit van de sport op de agenda zetten met de nadruk op goed bestuur, transparantie van grote sportevenementen en de bestrijding van doping en wedstrijdvervalsing.
Ik ben voornemens een internationale Europese anti-dopingconferentie te organiseren tijdens het voorzitterschap. Daarbij teken ik aan dat het probleem van doping in eerste aanleg een zaak van de sport is. Naar mijn mening geeft het IO-rapport voldoende inzicht over de gang van zaken rondom dopingcontroles in Rusland tijdens de Olympische- en Paralympische Winterspelen.
Het vervolgen van vrouwen voor vermeende abortus |
|
Khadija Arib (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht van Amnesty International dat Teodora del Carmen Vasquez in El Salvador tot 30 jaar gevangenisstraf is veroordeeld wegens «abortus» terwijl daar geen duidelijke aanwijzingen voor zijn?1
Ja.
Deelt u de mening dat het strafbaar stellen van abortus en het vervolgen van vrouwen die miskramen krijgen of van wie de baby dood wordt geboren tijdens de zwangerschap indruist tegen de universeel erkende mensenrechten en totaal ongepast is gegeven de zware emotionele tijd die vrouwen doormaken als gevolg van een miskraam, dood geboren baby of abortus?
Ja. Vrouwen hebben het recht om over hun eigen lichaam te beschikken, zoals onder meer neergelegd in het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Deze zelfbeschikking betreft ook het recht om te beslissen over de eigen seksuele en reproductieve gezondheid. Op basis van het Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen en het Verdrag inzake de Rechten van het Kind hebben vrouwen bovendien recht op toegang tot alle medische voorzieningen rond zwangerschap en bevalling. Dit betreft ook het recht op nazorg na een miskraam en medische zorg met betrekking tot abortus.
Bent u bereid de zaak van mevrouw Del Carmen Vasquez in internationaal verband aan te kaarten en uw zorgen hieromtrent over te brengen aan de El Salvadoraanse regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ja. Bij de afgelopen Universal Periodic Reviewvan El Salvador in de VN-Mensenrechtenraad is abortus door andere landen opgebracht. El Salvador heeft deze aanbevelingen echter niet overgenomen. Nederland vindt dit kwalijk, en zal in de komende UPR van El Salvador hier wederom aandacht voor vragen. Tevens zal in bilaterale contacten met de El Salvadoraanse autoriteiten, die komende maand zullen plaatsvinden in San Salvador, aandacht gevraagd worden voor deze kwestie.
Bent u tevens bereid de regering van El Salvador in bilateraal of multilateraal verband op te roepen te stoppen met het vervolgen van vrouwen die abortus plegen en te stoppen vrouwen die een miskraam krijgen of van wie de baby dood wordt geboren tijdens de zwangerschap te beschuldigen van een misdrijf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het gebruik van Mucusol door visverwerkers |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat het gebruik van het middel Mucusol als visontslijmer door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tot 2016 is toegestaan, ondanks dat dit een ontsmettingsmiddel is en dat ontsmettingsmiddelen niet gebruikt mogen worden op vis?1
Ja, ik ben er mee bekend. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u verder naar het antwoord op vraag 2 van de vragen door het Kamerlid Van Gerven (ingezonden 20 november 2015).
Waarom wordt door de NVWA momenteel niet gehandhaafd op het gebruik van het middel Mucusol als (indirect) ontsmettingsmiddel?
Zoals in het antwoord op vraag 2 van de vragen door het Kamerlid Van Gerven is toegelicht, is het gebruik van waterstofperoxide, als dit gericht is op het ontslijmen van vis, een geoorloofde toepassing en heeft de NVWA geen reden handhavend op te treden. Dit is wel het geval als het gebruik gericht is op het decontamineren van vis.
Klopt het dat de NVWA al in 2008 en 2009 meerdere keren visverwerker Foppen heeft gewaarschuwd voor het gebruik van het middel Mucusol?
Dit is juist. Mucusol was bij de NVWA tot 2009 uitsluitend bekend als nationaal toegelaten decontaminatiemiddel. Omdat het gebruik van decontaminatiemiddelen sinds 1 januari 2006 onder Europese goedkeuring viel (en een dergelijke goedkeuring ontbrak) besloot de NVWA in 2008 op te treden tegen het gebruik in de visindustrie.
In 2009 veranderde deze situatie, omdat toen onderbouwd werd dat Mucusol in de processtap van het ontslijmen de functie van ontslijmingsmiddel heeft en dus geoorloofd is, zolang het gebruik veilig is.
Was de NVWA ervan op de hoogte dat bij het gebruik van het middel Mucusol als visontslijmer het automatisch ook als ontsmettingsmiddel wordt gebruikt en dat dit verboden is? Zo ja, waarom stond de NVWA het dan in 2008/2009 wel toe dit middel als visontslijmer te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 4 van de vragen van het Kamerlid Van Gerven is aangegeven beschikt de NVWA niet over inspectiegegevens die wijzen op oneigenlijk gebruik van desinfectie- of decontaminatiemiddelen in direct contact met vis. Wanneer Mucusol wordt toegepast als ontslijmingsmiddel is het een geoorloofde technische hulpstof. Er is dan, zoals in het antwoord op vraag 2 van het Kamerlid Van Gerven is toegelicht, geen reden om op te treden tegen dit gebruik; dit zal ook in de toekomst niet gebeuren.
Omdat de NVWA signalen uit de markt heeft ontvangen dat er sprake zou zijn van oneigenlijk gebruik, neemt zij dit in haar reguliere controles mee. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de NVWA in deze casus niet juist zou hebben gehandeld.
Waarom is besloten met ingang van 2016 wel te gaan handhaven, terwijl dit de afgelopen jaren niet gebeurde? Toont dit aan dat het achterliggende onderzoek door de NVWA niet (goed) is uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom wordt niet met onmiddellijke ingang gecontroleerd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de vragen van het Kamerlid Koşer Kaya (ingezonden 26 november 2015).
Is bekend door hoeveel bedrijven het middel Mucusol op dit moment nog gebruikt wordt, zowel primair als ontslijmer als primair als ontsmettingsmiddel? Kan dit met de Kamer gedeeld worden?
De NVWA houdt geen gegevens bij van het gebruik van Mucusol als ontslijmingsmiddel. Het gebruik als decontaminatiemiddel zou illegaal zijn en is tot dusver niet geconstateerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het volgende Algemeen overleg NVWA voorzien op 10 december 2015?
Ja.