Concurrentiebeperkend gedrag van PostNL |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over concurrentiebeperkend gedrag van PostNL?1
Ja.
Is het waar dat PostNL zijn concurrenten Van Straaten Post en Intrapost geen non-discriminatoire toegang wil geven tot zijn netwerk, maar een extra tarief van 10 cent per poststuk in rekening brengt?
PostNL heeft per 2015 tariefaanpassingen gedaan waardoor postvervoerbedrijven (concurrenten) een toeslag zouden moeten betalen voor het aanleveren van post, doordat ze gebruik maken van meer dan één afzenderadres. Naar aanleiding van een verzoek van postvervoerbedrijven heeft de ACM op grond van artikel 9 van de Postwet, dat inderdaad ziet op non-discriminatoire en transparante toegang tot het netwerk van PostNL, onderzoek gedaan naar de tariefwijziging.
Op basis van dat onderzoek heeft de ACM geconcludeerd dat de toeslag discriminatoir is ten opzichte van postvervoerbedrijven en heeft een last onder dwangsom opgelegd aan PostNL. De voorzieningenrechter heeft in lijn met de conclusie van de ACM geoordeeld dat PostNL artikel 9 van de Postwet heeft overtreden met de betreffende tariefaanpassingen.
Is het waar dat dit in strijd is met de Postwet, die toegang op non-discriminatoire voorwaarden voorschrijft? Is dat de reden dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft besloten dat deze tariefsverhoging niet toegestaan is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over dit concurrentiebeperkende gedrag van PostNL?
De ACM is bevoegd om op basis van de Mededingingswet en de Postwet 2009 onafhankelijk toezicht te houden op concurrentiebeperkende gedragingen van postvervoerbedrijven. Indien er een verschil van mening bestaat tussen de ACM en PostNL over de vraag of PostNL aan de wet voldoet, dan is het aan de rechter om daar een beslissing over te nemen. Dat is in onderhavig geval gebeurd.
Kunt u met PostNL in overleg treden, teneinde PostNL ertoe te bewegen geen hoger beroep in stellen tegen deze uitspraak van de rechtbank Rotterdam?
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht staat het PostNL vrij beroep in te stellen tegen het besluit van de ACM.
Wanneer is overeenstemming te verwachten tussen PostNL en de ACM over de kostenberekeningsmethode en de tariefruimte?
Op 14 september heeft de ACM vastgesteld dat de kostentoerekening van de UPD-verlener (PostNL) voldoet aan de eisen van de Postregeling 2009. Tevens heeft de ACM, op basis van de kostentoerekeningssystematiek en de kostentoerekening van PostNL, de tariefruimte voor 2016 vastgesteld. Dit besluit is op 28 september openbaar gemaakt, waarmee duidelijkheid over de kostentoerekening en de tariefruimte is verschaft. In mijn brief over de kostentoerekening aan de universele postdienst heb ik voorgesteld om leden van de Eerste en Tweede Kamer via een technische briefing nader inzicht te bieden in de kosten en baten van de UPD-verlener.
In overleg met de griffiers van de vaste commissie van Economische Zaken in de Eerste en Tweede Kamer wordt naar passende data gezocht.
Deelt u de mening dat op PostNL de verantwoordelijkheid rust om aan deze procedure vlot medewerking te geven, om zo duidelijkheid in de markt te creëren?
Zie antwoord vraag 6.
De afwezigheid van de gevolmachtigde minister van Curacao bij de Troonrede |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom was de gevolmachtigde Minister van Curaçao niet aanwezig bij de Troonrede die de Koning gisteren heeft uitgesproken?
De gevolmachtigde Minister van Curaçao vergezelde de Minister-President van haar land bij een werkbezoek aan Milaan en Rome van 14 tot en met 17 september 2015.
Wanneer bent u door de regering van Curaçao op de hoogte gebracht van de afwezigheid van de gevolmachtigde Minister?
De gevolmachtigde Minister heeft mij bij brief van 8 september 2015 van haar afwezigheid op de hoogte gesteld.
Weet u waar de gevolmachtigde Minister van Curaçao was op het moment dat de Koning de troonrede uitsprak?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de teleurstelling dat het land Curaçao niet door de gevolmachtigde Minister werd vertegenwoordigd bij het uitspreken van de Troonrede door de Koning?
De gevolmachtigde Minister is vervangen door de plaatsvervangend gevolmachtigde Minister, waardoor het land Curaçao vertegenwoordigd was bij het uitspreken van de Troonrede.
Hoe rijmt u de afwezigheid van de gevolmachtigde Minister van Curaçao met de oproep van de Koning in de Troonrede dat de landen binnen het Koninkrijk hun krachten moeten bundelen?
Zie antwoord vraag 4.
De berichtgeving dat de belastingdienst kweekbenodigdheden voor de hennepteelt heeft doorverkocht op een veiling |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Belastingdienst verkoopt kweekspullen voor hennepteelt door»?1
Ja.
Kunt u zich de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp herinneren?2
Ja.
Hoe verhouden uw eerdere antwoorden zich tot de berichtgeving?
Het betreft hier een fiscale beslaglegging (in het kader van een belastingschuld), geen strafrechtelijke inbeslagname in het kader van artikel 11a van de Opiumwet.
In dit specifieke geval vond de inbeslagname door de Belastingdienst plaats toen artikel 11a van de Opiumwet nog niet in werking was getreden. Dit betekent dat ten tijde van de inbeslagname en de onmiddellijke opvolging daarvan artikel 11a van de Opiumwet nog niet het referentiekader was.
Voor de vraag of de Belastingdienst in strijd heeft gehandeld met artikel 11a van de Opiumwet is van belang of de Belastingdienst op het moment van verkoop wist, of een ernstige reden had te vermoeden, dat de producten of apparatuur bestemd waren voor de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Daarvoor is van belang dat de Belastingdienst, na de inwerkingtreding van artikel 11a van de Opiumwet, heeft besloten om goederen waarbij naar het oordeel van de Belastingdienst een duidelijke link was te leggen met de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt niet in een executieveiling te betrekken. Als uitgangspunt gold dat alleen meer algemene voorwerpen via veilingsite BVA, in verschillende kavels, werden aangeboden.
Inmiddels heeft, om elke onduidelijkheid in de afwegingen omtrent verkoop van inbeslaggenomen zaken weg te nemen, de Belastingdienst een landelijke werkwijze bepaald. Volgens deze landelijke werkwijze vinden alle fiscale beslagleggingen bij belastingschuldigen die onder de werking van artikel 11a van de Opiumwet (kunnen) vallen alleen na en in overleg met politie plaats. Zaken die onder artikel 11a van de Opiumwet vallen zullen niet fiscaal, maar strafrechtelijk in beslag worden genomen en worden vernietigd.
Klopt het dat de Belastingdienst in beslag genomen kweekbenodigdheden heeft doorverkocht en daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 11a van de Opiumwet?
Zie antwoord vraag 3.
Voor welk bedrag zijn de kweekbenodigdheden verkocht?
Informatie over de verkoopopbrengst valt onder de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Invorderingswet 1990.
Indien u van oordeel bent dat de Belastingdienst niet in strijd heeft gehandeld met de Opiumwet omdat deze producten niet specifiek te koppelen zijn aan hennepteelt, waarom zijn dergelijke producten wel in beslag genomen in het kader van de Opiumwet bij een groothandel in april van dit jaar?
Ik neem aan dat vragensteller hiermee doelt op de inbeslagname door Domeinen Roerende Zaken (DRZ), waarnaar eerder is gevraagd door vragensteller (ingezonden 24 juni 2015). Zoals in de beantwoording van die vragen (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3017) al is duidelijk gemaakt, betrof de verkoop destijds een dompelpomp, die niet in beslag was genomen omdat de verkoop ervan in strijd zou zijn met de Opiumwet, maar omdat deze te koop werd aangeboden terwijl hij van diefstal afkomstig was. In onderhavige zaak betreft het een inbeslagname door de Belastingdienst in verband met een openstaande belastingschuld. In beide zaken gaat het dus uitdrukkelijk niet om een strafrechtelijke inbeslagname op grond van artikel 11a van de Opiumwet.
Zijn er bij u nog meer gevallen van verkoop van kweekbenodigdheden door de overheid bekend?
Nee.
Deelt u de mening dat het juist de overheid past om geen misverstanden te laten bestaan over het verkopen van producten die mogelijk onder artikel 11a van de Opiumwet vallen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het met de vragensteller eens. Uit bovenstaande antwoorden blijkt dat er ook maatregelen zijn getroffen om misverstanden te voorkomen.
Deelt u de mening dat dit voorbeeld aantoont dat handhaving van artikel 11a van de Opiumwet ondoenlijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wilt u in de toekomst voorkomen dat er kweekbenodigdheden worden aangeboden door de overheid op veilingen?
Zie antwoord vraag 3.
De ISLA-raffinaderij |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de stijgende uitstoot van de ISLA-raffinaderij op Curaçao? Zo ja, kloppen de berichten dat de door de ISLA-raffinaderij veroorzaakte vervuiling alsmaar toeneemt?1
De berichtgeving is mij bekend en uit recent gepubliceerde gevalideerde meetrapporten van de GGD Amsterdam over de jaren 2011 t/m 2014 blijkt dat de uitstoot van het gehele complex toeneemt.
Klopt het dat de ISLA-uitstoot van zwaveldioxide zowel het daggemiddelde als voor het jaargemiddelde over 2014 heeft overschreden? Zo ja, welke actie is hierop ondernomen?
Er geldt op grond van milieuvergunningvoorschriften als norm niet meer dan 80 microgram/m3 als jaargemiddelde bij te dragen aan de neerslag zwaveldioxide. In hoeverre Isla dit verbod overtreedt is aan de hand van de meetrapporten van de GGD Amsterdam moeilijk vast te stellen, aangezien meerdere inrichtingen op en rond het Isla-terrein bijdragen aan de vervuiling.
Klopt het dat deze uitstoot niet voldoet aan de voor de ISLA-raffinaderij gestelde vergunningvoorschriften of WHO-richtlijnen? Zo ja, welke actie is hierop ondernomen?
De WHO-normen liggen lager dan de voorschriften uit de geldende milieuvergunning, zie verder het antwoord bij vraag 2. De regering van Curaçao heeft aangegeven dat de milieugevolgen van de raffinaderij voor de bevolking aangepakt dienen te worden. Curaçao is druk doende met de uitwerking van de scenario’s voor een, ook milieutechnisch verantwoorde raffinaderij.
Deelt u de mening dat, zeker gezien de lange voorgeschiedenis van de door de ISLA-raffinaderij veroorzaakte vervuiling, ingrijpen op korte termijn strikt noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Uit het gesprek dat ik onlangs nog met Minister-President Whiteman had leid ik af dat de regering van Curaçao de zorgen over het milieu en de volksgezondheid deelt en oplossingen verkent. Nederland is verder bereid om Curaçao bij te staan met kennis en expertise, indien hier om wordt verzocht.
Waarom heeft de Rijksministerraad nog steeds geen actie ondernomen om de bevolking en het milieu van Curaçao te beschermen tegen de ISLA-raffinaderij? Bent u bereid om de Rijksministerraad ertoe te bewegen een adequaat beschermingsniveau te treffen voor de bewoners en de luchtkwaliteit van Curaçao? Zo nee, waarom niet? Bent u in ieder geval bereid er samen met uw ambtsgenoten van Curaçao voor te zorgen dat de ISLA-raffinaderij de geldende vergunningvoorschriften naleeft?
Het gaat hier om een autonome verantwoordelijkheid van land Curaçao.
Het bericht dat de bestuursvoorzitter van Vivat anderhalve maand na de overname door Anbang vertrekt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Chinezen plegen een coup bij Vivat»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het vertrek van bestuursvoorzitter Gerard van Olphen? Waarom is de heer Van Olphen, nadat hij nog maar kort geleden de overstap heeft gemaakt naar Vivat, nu alweer vertrokken? In hoeverre is dit te wijten aan verschillen in bestuurscultuur?
Ik heb kennisgenomen van het vertrek van dhr. Van Olphen als voorzitter van de Raad van Bestuur van VIVAT. De aandelen in VIVAT Verzekeringen zijn op 26 juli jongstleden door SNS REAAL overgedragen aan ANBANG. Dat heeft tot gevolg dat ik geen betrokkenheid meer heb bij de interne gang van zaken bij VIVAT verzekeringen. Dit is immers een zaak van de vennootschap, de Raad van Comissarissen en de aandeelhouder.
Wat betekent het vertrek van de heer Van Olphen voor de bestuurscultuur bij Vivat? Hoe wordt gewaarborgd dat binnen Vivat, conform het Rijnlandse model, rekening wordt gehouden met de belangen van alle belanghebbenden, zoals de werknemers, polishouders en de maatschappij?
VIVAT is, gelijk elke Nederlandse financiële onderneming, gebonden aan de regels omtrent goed bestuur zoals die zijn vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het financieel toezicht. Daaruit volgt dat bij het besturen van de onderneming rekening dient te worden gehouden met de belangen van verschillende stakeholders bij de onderneming waaronder ook de werknemers en in dit geval de polishouders. Voorts volgt hieruit dat VIVAT en haar dochterondernemingen moeten beschikken over een Raad van Commissarissen die onder meer tot taak heeft toezicht te houden op het beleid van het bestuur. De versterking door Dhr. Nooitgedagt van het bestuur van als gedelegeerd commissaris doet niet af aan de taken en verantwoordelijkheden van de Raad van Commissarissen en haar leden.
Wat betekent deze nieuwe periode van onzekerheid voor de zes miljoen polishouders?
De verzekeringsgroep VIVAT en de individuele verzekeraars moeten voldoen aan de eisen uit alle relevante nationale (waaronder de Wet op het financieel toezicht, de Pensioenwet) en Europese regelgeving. De Nederlandse toezichthouders, waaronder DNB en de AFM zullen daarop toezicht blijven houden. Het vertrek van dhr. Van Olphen verandert daar niets aan.
In hoeverre speelde bij het verlenen van een verklaring van geen bezwaar van De Nederlandsche Bank (DNB) voor de overname van Vivat door Anbang mee, dat de heer Van Olphen de bestuursvoorzitter van de verzekeraar zou worden? Zijn er door DNB eisen gesteld aan de samenstelling van het nieuwe bestuur van Vivat en zo ja welke?
DNB heeft op grond van artikel 1:89 van de Wet op het financieel toezicht een geheimhoudingsplicht. Informatie over de inhoud van een verklaring van geen bezwaar of de toetsing van bestuurders van een financiële onderneming is toezichtvertrouwelijk en daarmee niet publiek.
Wel kan in algemene zin worden opgemerkt dat op grond van de Wet op het financieel toezicht eisen worden gesteld aan (de samenstelling van) het bestuur. De geschiktheid en betrouwbaarheid van de beoogd bestuurders is ook een van de wettelijke criteria op basis waarvan DNB een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar beoordeelt. Het gaat dan zowel om de geschiktheid en betrouwbaarheid van de individuele leden van het bestuur als om de samenstelling van het bestuur als collectief. DNB heeft op 3 juli jl. de benodigde verklaringen van geen bezwaar voor overname van de aandelen VIVAT door Anbang verleend.
Kunt u aangeven of het klopt dat de toetsingsprocedure van drie nieuwe bestuurders, waarvan een de financieel bestuurder is, nog steeds niet helemaal is afgerond? Zo ja, waarom is de toetsingsprocedure nog niet afgerond? Wanneer is de toetsingsprocedure naar verwachting wel afgerond?
Zie antwoord vraag 5.
Wat betekent de keuze om president-commissaris Jan Nooitgedagt voorlopig gedelegeerd commissaris te maken voor het toezicht op het bestuur van Vivat?
Zie antwoord vraag 3.
Een eis om de overname van Vivat door Anbang goed te keuren was het herkapitaliseren van de verzekeraar; is al aan deze eis voldaan?
Zoals ik in mijn brief van 26 juli heb opgemerkt moeten na de verkoop op 26 juli 2015 een aantal afrondende stappen worden gezet. Onderdeel daarvan is een kapitaalinjectie door Anbang in VIVAT van 1,35 miljard euro binnen 90 dagen na de overdracht van de aandelen. De termijn daarvoor verloopt aldus op 26 oktober 2015. VIVAT geeft desgevraagd aan dat de kapitaalinjectie nog niet heeft plaatsgevonden. Ik heb geen enkele aanleiding te veronderstellen dat ANBANG niet zal overgaan tot een kapitaalinjectie en wil ook niet hierover speculeren. In algemene zin geldt dat indien een instelling niet aan eisen van het toezicht voldoet, DNB haar handhavingsinstrumentarium kan toepassen.
Indien het antwoord op vraag 8 ontkennend is, wanneer zal er dan worden bijgestort? Welke mogelijkheden heeft DNB als Anbang onverhoopt niet aan deze eis voldoet, kan DNB dan de vergunning intrekken en wat zijn in dat geval de consequenties?
Zie antwoord vraag 8.
De advertentie van Zorgverzekeraars Nederland: “Je kunt niet iedere Nederlander toegang geven tot de allerbeste zorg zonder af en toe ‘nee’ te verkopen” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de advertentie van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) over de uitgangspunten van het Nederlandse zorgstelsel en de rol van zorgverzekeraars hierin?1
Ja.
Wat vindt u van de voorliggende poging tot dialoog en zelfreflectie van ZN?
Ik waardeer het initiatief van ZN om de dialoog aan te gaan met verzekerden en zorgaanbieders. Deze dialoog geeft zorgverzekeraars inzicht in hoe gekeken wordt naar hun rol in het zorgstelsel. Dit biedt zorgverzekeraars de mogelijkheid om hiermee rekening te houden bij hun beleid, hetgeen het vertrouwen van verzekerden en zorgaanbieders kan vergroten. Verder kunnen zorgverzekeraars eventuele verkeerde verwachtingen over hun rol bijstellen. Uiteraard is het van belang dat alle betrokken partijen openstaan voor oplossingen en verschillende zienswijzen.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid tot dialoog met ZN een sympathiek initiatief is, maar dat de tekst in deze advertentie hiertoe een gemiste kans betekent, aangezien in deze advertentie vooral sprake is van het zenden van een standpunt en zienswijze van ZN in plaats van een vraag aan het publiek tot meedenken, kritiek en advies?
Ik heb hierover geen mening. Het is een initiatief van ZN en het is dan ook aan hen om te bepalen hoe zij invulling geven aan dit initiatief.
Wat betreft mijn rol ten aanzien van de dialoog tussen verzekeraars en hun verzekerden, werk ik zoals u weet aan een wetvoorstel om de invloed van verzekerden te vergroten. Dit wetsvoorstel ontvangt u in het voorjaar van 2016.
Deelt u de mening dat een dialoog tussen verzekerden en zorgverzekeraars een waardevolle kans kan bieden tot het verhogen van het vertrouwen van de burger in zorgverzekeraars, dat op dit moment laag is? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u ook dat deze mogelijkheid tot verhogen van vertrouwen in zorgverzekeraars er alleen is wanneer alle betrokken partijen openstaan voor oplossingen en verschillende zienswijzen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd bij de verdere stimulering van een dialoog tussen verzekerden, zorgverzekeraars en zorgaanbieders? Welke verbeterpunten ziet u nog met betrekking tot deze dialoog?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het jammer is dat ZN een open dialoog zegt na te streven, maar met deze advertentie met name lijkt te sturen op de financiële kant van de zorg, in plaats van een bredere selectie van onderwerpen, zoals onder andere preventie, zeggenschap en dienstverlening aan verzekerden?
Zie mijn antwoord op vraag 3 en 6.
Wat is uw mening over de twee gestelde uitgangspunten van het zorgstelsel in de advertentie, te weten «solidariteit» en «duidelijke regels»? Kent u de motivatie van ZN om van deze twee uitgangspunten uit te gaan? Komt dit overeen met de uitgangspunten die door u worden uitgedragen?
De doelstellingen van het Nederlandse zorgsysteem zijn het leveren van zorg van goede kwaliteit, betaalbaar (doelmatig) en toegankelijk. Uitgangspunten zoals zelfbeschikking, goede informatie en solidariteit zijn belangrijke uitingen daarvan en niet uitputtend. Duidelijke regels zijn een middel. Solidariteit en duidelijke regels zijn belangrijke uitgangspunten om deze doelstellingen te bereiken.
Deelt u de mening dat de uitgangspunten van het Nederlandse zorgsysteem veel verder reiken dan slechts solidariteit en duidelijke regels, en dat bijvoorbeeld kwaliteit van zorg, zeggenschap en transparantie minstens zo belangrijke waarden zijn binnen het systeem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe ziet u de stelling van ZN met betrekking tot het «nee» moeten verkopen door zorgaanbieders en zorgverzekeraars, om zo iedere Nederlander toegang te kunnen geven tot de allerbeste zorg? Hoe verhoudt deze stelling zich tot de taak van zorgverzekeraars om de toegang tot zorg – waar iedereen recht op heeft – te waarborgen, zeker met betrekking tot de zorgplicht van zorgverzekeraars?
Zorgverzekeraars hebben de taak om een rechtmatig, doelmatig en gepast gebruik van zorg te waarborgen. Dit is nodig om betaalbare zorg te kunnen blijven bieden. In bepaalde gevallen kan dit tot een noodzakelijke «»nee»» leiden, bijvoorbeeld als een verzekerde een vergoeding vraagt voor zorg die geen onderdeel uitmaakt van het pakket. De randvoorwaarde hierbij is uiteraard de zorgplicht van zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars zijn verplicht om noodzakelijke zorg binnen een redelijke termijn en op redelijke afstand te bieden.
Bent u het eens met de gestelde algemene boodschap van de branchevereniging van zorgverzekeraars, en ziet u de boodschap van ZN zodanig als een verlengde van uw beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op vraag 8 en 9.
Hoe gaat u als stelselverantwoordelijke erop sturen dat de uitvoerende partijen binnen het stelsel, zoals zorgverzekeraars, het beleid uiteindelijk uitvoeren binnen dezelfde waarden en uitgangspunten, zoals deze in het beleid zijn vormgegeven? Wat is de concrete invulling van uw verantwoordelijkheid wanneer er tegenstrijdigheden spelen tussen deze waarden en uitgangspunten binnen het beleid, en bij de uitvoerende partijen hiervan?
Zorgverzekeraars dienen binnen het geldende wettelijke kader de Zorgverzekeringswet uit te voeren. De NZa ziet hierop toe en zal zo nodig handhavend optreden. Daarnaast apprecieer ik het als verschillende partijen met elkaar de dialoog zoeken. Ik beoordeel de inzet van de zorgverzekeraars in dat kader als positief.
De berichtgeving dat de MIVD nog steeds advocaten afluistert |
|
Wassila Hachchi (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «MIVD is door tapblunder ontmaskerd» en «Het mysterieuze telefoongesprek»?1
De MIVD verzoekt tot inzet van een tap indien dit noodzakelijk is om zijn wettelijke taken uit te voeren, zoals het verrichten van onderzoek naar terroristische dreiging, spionage of het beschermen van militairen op missie. Elk verzoek tot inzet van een tap moet worden gemotiveerd, waarbij wordt ingegaan op de noodzaak, de proportionaliteit en de subsidiariteit. Het verzoek wordt vervolgens inhoudelijk en juridisch getoetst. Indien ik de noodzaak onderschrijf en het verzoek tot inzet voldoet aan de waarborgen die de wet stelt, geef ik toestemming voor de inzet van de bevoegdheid. De CTIVD houdt nauwgezet toezicht op de rechtmatige uitvoering van de wet door de MIVD.
Zoals u weet kan ik in het openbaar niet ingaan op de vraag of iemand door de MIVD wordt afgeluisterd. De reden daarvoor is duidelijk: iemand met kwade motieven zou slechts de vraag hoeven stellen om te achterhalen of hij of zij onder de aandacht van de MIVD staat. Om precedentwerking te voorkomen moet ik bij de beantwoording van dergelijke vragen consequent zijn, hoe onwaarschijnlijk sommige claims ook klinken. Ik onderstreep dat het beeld als zou de MIVD te pas en te onpas advocaten afluisteren, niet strookt met de werkelijkheid. Ik verwijs u met betrekking tot dit onderwerp tevens naar mijn brief van 27 januari 2014 (Kamerstuk 29 521, nr. 227) waarin ik heb geschreven dat de militaire verdachte in de gelegenheid wordt gesteld vertrouwelijk overleg te voeren met een advocaat en dat in geen geval een opsporingsambtenaar het gesprek mag kunnen volgen.
Klopt het dat de MIVD (Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst) gesprekken afluistert die worden gevoerd tussen cliënt en advocaat?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat donderdag 3 september een gesprek is afgeluisterd tussen advocaat Olivier baron van Hardenbroek van Amstel en zijn cliënt Ibrahim A.?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u zich er van bewust dat de rechter heeft geoordeeld dat dit tappen onrechtmatig is?2
Voor een reactie op de uitspraak van de rechter inzake het afluisteren van advocaten verwijs ik u naar de brief van 27 juli jl. (Kamerstuk 29 279, nr. 268) van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mij. Het Gerechtshof heeft op 27 oktober jl. in hoger beroep het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De implicaties van de uitspraak in hoger beroep worden thans bestudeerd, waarbij de mogelijkheden om uitvoering te geven aan een onafhankelijke toets in kaart worden gebracht. Het streven is om de Tweede Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren.
Wanneer bent u van plan de door u aangekondigde beleidswijziging om te voorzien in een onafhankelijke toets bij het tappen van advocaten, in te voeren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze onafhankelijke toetsing zodanig in te richten dat deze plaatsvindt voordat een advocaat ook daadwerkelijk wordt getapt, in plaats van toetsing achteraf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid het «nader onderzoek» zoals dat dit wordt uitgevoerd door de CTIVD (Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten) naar aanleiding van de klacht van de MIVD aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
De CTIVD adviseert over klachten. Deze adviezen betreffen individuele gevallen en worden nooit aan de Kamer verstrekt.
Bent u bereid tot het moment dat er een onafhankelijke toetsing is, advocaten niet meer af te luisteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u specificeren hoe vaak de MIVD advocaten afluistert, aangezien de MIVD zelf bestrijdt dat het «te pas en te onpas» advocaten afluistert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u zich er van bewust dat indien u niet specificeert hoe vaak de MIVD advocaten afluistert, het beeld blijft bestaan dat de MIVD te pas en te onpas advocaten afluistert?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat Nederlandse banken een megakippenbedrijf in Oekraïne financieren |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Nederlandse banken een megakippenbedrijf in Oekraïne financieren?1
Ja.
Wat is uw mening over het gigabedrijf Myronivsky Hliboproduct (MHP) in Oekraïne, waar jaarlijks 322 miljoen kippen worden gefokt en geslacht, bijna net zoveel als in heel Nederland?
Het Nederlandse kabinet staat een integrale aanpak voor waar het gaat om de veehouderij. Onderdeel daarvan is een begrenzing of beperking aan de groei van de veehouderij waar dit uit een oogpunt van volksgezondheid, milieu, natuur, kwaliteit van de leefomgeving (waaronder geurhinder) of landschappelijke inpassing noodzakelijk is. Het is aan de regering van de Oekraïne of een dergelijke schaalomvang zoals van het genoemde bedrijf wenselijk is. Bedrijven dienen in ieder geval te voldoen aan de wettelijke voorschriften van het land en de richtlijnen van maatschappelijk verantwoord ondernemen van de OESO na te streven.
Wat zijn de dierenwelzijnsnormen bij MHP?
Momenteel zijn de dierenwelzijnsnormen in Oekraïne lager dan in Nederland. Voor de productie van zijn vleeskuikens heeft MHP specifiek beleid vastgelegd.
Op verzoek van IFC (onderdeel Wereldbankgroep) heeft enkele maanden geleden een onafhankelijke audit plaatsgevonden gericht op dierenwelzijn waarbij het bedrijf volgens de audit goed scoorde op het gebied van dierenwelzijn en bioveiligheid. MHP hanteert internationale normen als bedrijfstandaard zoals EU-richtlijnen en de normen van de World Organisation for Animal Health (OIE) – waar Oekraïne permanent lid van is.
Hoe verhouden de Nederlandse en Oekraïense dierenwelzijnsnormen zich tot elkaar?
Oekraïne heeft dierenwelzijnsvoorschriften met algemene doelvoorschriften, die niet precies aangeven hoe deze moeten worden bereikt. Een gedetailleerde vergelijking van de EU en Oekraïense normen is onderdeel van het EU-associatieverdrag met Oekraïne (zie verder antwoord onder vraag 7).
Wat is het gevolg voor de Nederlandse agrarische sector (met name pluimvee en varkens) van de opkomst van dergelijke megabedrijven in landen met lage milieu en dierenwelzijnsnormen?
Het EU-associatieverdrag met Oekraïne heeft onder andere als doel een geleidelijke economische integratie van Oekraïne met de EU te bewerkstelligen, via de oprichting van een Diepe en Brede Vrijhandelszone (Deep and Comprehensive Free Trade Area, DCFAT).
In het EU-associatieverdrag met Oekraïne is vastgelegd dat Oekraïne zich zal inspannen om zijn wetgeving op één lijn te brengen met die van de EU, ook op het terrein van dierenwelzijn. Oekraïne is thans bezig met een plan van aanpak voor de veehouderijsector en zal niet later dan drie maanden na het inwerkingtreding van het vrijhandelsakkoord EU-Oekraïne een strategieplan aan het SPS-comité (Sanitair en PhytoSanitair) voorleggen. Het stappenplan beoogt de geleidelijke aanpassing van de Oekraïense sanitaire en fytosanitaire wetgeving en praktijk voor levensmiddelen en diervoeders, gezondheid van planten en dieren en welzijn aan die van de Europese Unie. De EU ondersteunt Oekraïne onder andere om het corresponderende institutionele-hervormingsprogramma (IHP) ten uitvoer te brengen en zal regelmatig het implementatieproces monitoren. Vanuit de Nederlandse overheid wordt daarbij de nadruk gelegd op Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.
In dit verdrag is afgesproken dat er voor pluimveevlees een heffingsvrije contingent komt (0% tarief) van 36.000 ton (16.000 ton vers en 20.000 ton bevroren). Op een totale EU-productie van 12,9 miljoen ton betreft dit een aandeel van 0,3%. Deze import zal weinig effect hebben op de prijsvorming van pluimveevlees in de EU. Import van pluimveevlees vindt plaats omdat men in Oekraïne voldoet aan de Europese voedselveiligheidseisen. Voor varkens voldoet Oekraïne hier nog niet aan, en er is geen export van varkensvlees naar de EU. Het is dus niet zo dat vleesproducten vrijelijk op de Europese markt kunnen worden gebracht.
Klopt het dat onder het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Oekraïne vleesproducten vrijelijk op de Europese markt kunnen worden gebracht? Worden dierenwelzijns-, milieu en volksgezondheidsnormen betrokken bij het vrijhandelsverdrag met Oekraïne?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke termijn dient Oekraïne stappen te zetten om de dierenwelzijns- en milieunormen op één lijn te brengen met die in de EU? Welke stappen zijn dit precies?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de Rabobank en ING in het buitenland veehouderijen financieren die oneerlijk concurreren met Nederlandse veehouderijen?
In onderhavig geval gaat het om een Oekraïense partij die conform internationaal afgesproken richtlijnen opereert. Binnen deze afgesproken richtlijnen dragen buitenlandse partijen bij aan de duurzame ontwikkeling van de veehouderij in Oekraïne en kunnen op termijn de normen van de Oekraïense veehouderij naar boven worden opgetrokken. Het gaat hier dus om het opereren binnen een afgesproken raamwerk.
Worden er nog steeds exportkredietverzekeringen verstrekt, voor de export van stalsystemen en het vergroten van kennis, aan gigastallen in het buitenland?
De Nederlandse overheid ondersteunt exporterende bedrijven met een exportkredietverzekering wanneer de betalingsrisico’s van de betreffende export transactie niet door de private markt afgedekt kunnen worden. De exportkredietverzekeringfaciliteit ondersteunt deze bedrijven omdat ze de Nederlandse export stimuleren, de concurrentiekracht versterken en werkgelegenheid mogelijk maken. Bij deze ondersteuning wordt geen onderscheid gemaakt naar de sector waarin het bedrijf actief is maar gelden wel strikte regels en afspraken waaraan bedrijven zich moeten houden. Dit geldt dus ook voor de Nederlandse bedrijven die zaken doen met veehouderijsystemen in het buitenland.
Voorafgaand aan de verstrekking van een exportkredietverzekering wordt een maatwerkbeoordeling uitgevoerd op basis van internationale normen voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Dierenwelzijn maakt expliciet onderdeel uit van deze beoordeling. Goed dierenwelzijn is o.a. gerelateerd aan goede huisvesting waarbij de inrichting van de stal en het management van voeder en drinkwater en het hanteren van de dieren doorslaggevende factoren zijn en de stalomvang niet. Stalomvang is geen selectiecriterium bij de exportkredietverzekeringsaanvragen.
Wel ziet het kabinet in algemene zin grenzen aan de groei van de veehouderij. Deze moeten dan wel in regionaal dan wel lokaal perspectief worden bezien en binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders.
Het kabinetsstandpunt inzake de intensieve veehouderij is naar uw Kamer gezonden op 14 juni 2013 (Kamerstuk 28 973, nr. 134) en herhaald bij de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor het jaar 2014 (Kamerstuk 33 750-XVII).
Wordt er bij het verstrekken van exportkredietverzekeringen voor de export van stalsystemen en agrarische kennis rekening gehouden met de Nederlandse of de Oekraïense dierenwelzijnsnormen?
Voorafgaand aan het verstrekken van exportkredietverzekeringen wordt er een maatwerkbeoordeling uitgevoerd waarbij niet alleen wordt getoetst aan lokale wet- en regelgeving maar juist ook aan de internationaal overeengekomen normen, de zogeheten IFC Performance Standards, waarvan dierenwelzijn onderdeel is. Wanneer na een uitgebreide toetsing en beoordeling het eindoordeel is dat er per saldo geen onaanvaardbare milieu en sociale risico’s worden verwacht, kan een exportkredietverzekering worden verstrekt aan Nederlandse bedrijven en banken. Bij de exportkredietverzekering gaat het veelal om de levering van Nederlandse hoogtechnologische producten en diensten waaraan hoge dierenwelzijnsnormen zijn verbonden. Door de afname van deze producten en diensten kunnen de buitenlandse partners hun dierenwelzijn verbeteren en daarmee hun eigen dierenwelzijnsnormen opschroeven.
Deelt u de mening dat er door de overheid geen exportkredietverzekeringen mogen worden verstrekt voor de export van stalsystemen met een lagere dierenwelzijnsnorm dan in Nederland van toepassing is?
Nederland hanteert hoge dierenwelzijnsnormen en moedigt andere landen aan dezelfde normen na te volgen. Zoals hierboven is aangegeven, kunnen exporttransacties een positieve bijdrage leveren aan het opkrikken van de dierenwelzijnsnormen in landen waar de normen nu nog lager liggen. Bij internationaal ondernemen gelden de internationale normen voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, waaronder ook dierenwelzijnsnormen. Nederland houdt zich aan deze afspraken zodat ons bedrijfsleven kan concurreren op basis van een level playing field.
De schokkende uitspraken op Twitter van een persoon die werkzaam is bij een onderwijsinstelling |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Tweet van raadslid LEF Nissewaard zorgt voor ophef»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak? Wat voor signaal gaat er naar uw mening uit naar de leerlingen van de school van de betrokkene, door haar uitspraken?
Ook gebruikers van internet en social media hebben, binnen de grenzen van de wet, recht op vrijheid van meningsuiting. Docenten hebben echter ook een voorbeeldfunctie voor hun leerlingen. Uitspraken waarin het omkomen van mensen lijkt te worden gezien als een soort verdiende straf («Karma is a bitch»), passen daar niet bij. De school heeft afstand genomen van deze kwetsende uitspraken en de betrokken docent ontheven van haar lessen. De school beraadt zich thans op de ontstane situatie.
Zijn de uitspraken van de betrokkene naar uw mening ook symptomatisch voor het feit dat discriminatie op internet een groot probleem en rijzende is?
We worden in ons land geconfronteerd met een beeld van toenemende onverdraagzaamheid. Dat uit zich niet alleen op internet, maar het internet is door de grote toegankelijkheid en laagdrempeligheid ervan wel een terrein waar discriminerende uitingen sterk naar voren komen. De cijfers die u noemt bevestigen dat beeld.
Wat vindt u ervan dat uit cijfers van het meldpunt voor internetdiscriminatie blijkt, dat het aantal meldingen van internetdiscriminatie vorig jaar met 22% is gestegen?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u ons van de meest recente cijfers voorzien met betrekking tot het voorkomen van internetdiscriminatie? Kunt u dit specificeren naar grond? Is er wederom sprake van een stijging?
Onderstaande tabellen bevatten de meest recente cijfers van het Meldpunt Internetdiscriminatie (MiND), uitgesplitst naar gronden van discriminatie. Er is over de eerste negen maanden van 2015 wederom sprake van een stijging.
2015
2014
2013
t/m september
302
183
108
Totaal
n.n.b.
305
251
20151
2014
2013
Ras
144
159
129
Anders
38
34
42
Antisemitisme
21
31
14
Leeftijd
21
29
20
Godsdienst2
44
27
12
Persoonlijke discriminatie
27
16
15
Seksuele voorkeur
4
7
18
Handicap
3
2
1
tot en met 30 september 2015
43 van de 44 meldingen in 2015 waren islam gerelateerd
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het overleg dat de regering, via de persoon van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, met experts en vertegenwoordigers van Facebook en Twitter zal hebben over het voorkomen van discriminatie op internet?3
Zoals ik heb aangegeven in de tweede termijn van het Algemeen Overleg discriminatie op 9 september jl., zal ik uw Kamer voor de begrotingsbehandeling SZW informeren over de uitkomsten van het overleg dat op mijn Ministerie zal plaatsvinden.
Wat is de inzet van de regering in deze gesprekken? Wat zal de regering doen als Facebook en Twitter niet bereid zijn mee te werken?
Voor de expertmeeting worden diverse stakeholders uitgenodigd: internet- en social media bedrijven, organisaties waarbij internetdiscriminatie gemeld kan worden als ook organisaties die zich richten op verantwoord internetgebruik. De inzet van de expertmeeting is om informatie en ideeën uit te wisselen. De verschillende stakeholders zal daarbij gevraagd worden om aan te geven welke rol zij voor zichzelf zien in het tegengaan van discriminatie op internet, waar zij tegenaan lopen en welke mogelijkheden tot verbetering zij zien. Hierbij ligt de nadruk op het verkrijgen van nader inzicht in de knelpunten en mogelijke oplossingsrichtingen en de bijdrage die partijen daar zelf aan kunnen leveren.
Op basis van de uitkomsten hiervan zal het vervolg nader worden bepaald.
Met welke andere stakeholders overlegt de regering ten aanzien van internetdiscriminatie? Is de regering bereid een bredere conventie in te lassen met bijvoorbeeld providers, Google en Youtube om het punt van internetdiscriminatie onder de aandacht te brengen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat voor maatregelen gaat de regering nemen om discriminatie op internet aan te pakken?
Voor discriminatie op internet bestaat de mogelijkheid aangifte van strafbare uitingen te doen bij de politie of de uiting voor te leggen aan het landelijk Meldpunt Internetdiscriminatie (MiND). De inzet voor de expertmeeting is in eerste instantie om te bekijken wat de stakeholders zelf kunnen doen of verbeteren om discriminatie op internet aan te pakken.
Is de regering nu wel bereid om een racismeregister in te voeren, waarin de namen en uitspraken, zoals die van de betrokkene, worden geregistreerd en waarbij een registratie in het racismeregister een baan bij de overheid en het onderwijs onmogelijk maakt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het doen van racistische uitingen verhoudt zich niet tot hetgeen van overheidspersoneel verwacht mag worden. In het verleden geplaatste racistische opmerkingen op internet zijn in zijn algemeenheid echter geen reden om iemand de toegang tot een baan bij de overheid of binnen het onderwijs te ontzeggen, tenzij een dergelijke opmerking heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling. Dan kan deze veroordeling een voor een bepaalde functie noodzakelijk goed gedrag in de weg staan. Binnen de overheid bestaat hiervoor de procedure om – indien de aard van de functie en het risico dat aan de werkzaamheden is verbonden hierom vragen – van de sollicitant een zogenaamde Verklaring omtrent gedrag (VOG) te vragen. Ik ben geen voorstander van een apart racismeregister zoals dat wordt voorgestaan door de leden Kuzu en Öztürk, naast de justitiële en politiegegevens die al geraadpleegd worden bij een VOG-procedure.
Is de regering nu wel bereid om een educatieve maatregel discriminatie in te voeren, vergelijkbaar met de educatieve maatregel alcohol, waarbij mensen die discrimineren corrigerend worden bijgeschoold en ervan doordrongen raken dat discriminatie echt niet kan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het ontwerpen van een educatieve maatregel of leerstraf vergelijkbaar met de educatieve maatregel alcohol is een arbeidsintensief traject: er zal veel geïnvesteerd moeten worden in het inrichten van de maatregel/straf. Het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het Openbaar Ministerie geeft aan dat de recidive van personen die bestraft worden voor een discriminatiefeit vrijwel nihil is. Het invoeren van een maatregel met als doel speciale preventie lijkt dan ook niet nodig. Overigens bestaat voor de rechter bij vaststelling van strafbare discriminatie reeds de mogelijkheid tot het opleggen van een taakstraf. De taakstraf kan ook een leerstraf inhouden, welke kan worden ingevuld als een leertraject tegen discriminatie. Rechters maken hier in beperkte mate gebruik van.
Is de regering bereid om de bekendheid en de rol van het meldpunt internetdiscriminatie te vergroten? Zo ja, wat gaat de regering ondernemen en hoe gaat de regering de gang van social media naar het meldpunt internetdiscriminatie beter faciliteren? Zo nee, waarom niet?
MiND heeft een aantal communicatieactiviteiten die structureel terug komen. Dit omvat onder meer een succesvolle Facebook campagne in 2014 die in het najaar van 2015 wordt herhaald, het inzetten van jongerenambassadeurs, deelnemen aan de Gay Pride in Amsterdam en investeren in de vindbaarheid van MiND op internet. Daarnaast worden mensen in de landelijke campagne tegen discriminatie via de website discriminatie.nl doorverwezen naar MiND als er specifiek sprake is van internetdiscriminatie. De samenwerking van MiND met Facebook en Twitter zal in de expertmeeting aan de orde komen.
Is de regering bereid een betere gang van social media naar het meldpunt internetdiscriminatie mede inzet van de gesprekken met Facebook en Twitter te maken? Moet er bij een rapportage van ongewenste content op social media niet direct kunnen worden doorgelinkt naar het meldpunt internetdiscriminatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Welke aan een ministerie of aan de overheid gelieerde antidiscriminatie bureaus bestaan er op dit moment? Welke zijn er tijdens deze kabinetsperiode ontbonden?
Op grond van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) dient elk gemeentebestuur burgers toegang te bieden tot een antidiscriminatievoorziening (ADV). Deze voorzieningen dienen onafhankelijke bijstand te bieden bij klachten over discriminatie en deze klachten te registreren. Het is, binnen de wettelijke kaders, een lokale keuze en verantwoordelijkheid hoe een ADV wordt ingericht. Er zijn 23 onafhankelijk antidiscriminatiebureaus die voor een groot aantal gemeenten de taken uit de Wga uitvoeren. Er zijn daarnaast gemeenten die ervoor kiezen om de wettelijke taken op andere wijze vorm te geven, zoals bijvoorbeeld het onderbrengen van de taak bij een welzijnsorganisatie.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal onderzoeken hoe gemeenten de taken van de Wga uitvoeren. De resultaten van dit onderzoek worden in de eerste helft van 2016 verwacht. Hoewel er in deze kabinetsperiode veranderingen in de gemeentelijke uitvoering van de Wga zullen zijn geweest, zijn er mij op dit moment geen gevallen bekend waarin een antidiscriminatiebureau is ontbonden. Ook dit zal in het bovengenoemde onderzoek nader in kaart worden gebracht.
Wat voor output hebben de aan een ministerie of aan de overheid gelieerde antidiscriminatie bureaus de afgelopen jaren geleverd?
Uit de wettelijke taakomschrijving van ADV’s vloeit voort dat zij de klachten en meldingen die jaarlijks binnenkomen, registreren en daarover rapporteren. Op deze manier leveren ze een belangrijke bijdrage bij het in kaart brengen van de discriminatieproblematiek op lokaal niveau. Naast het verzorgen van bijstand aan burgers, geven veel ADV’s ook voorlichting en advies. Een overzicht van alle output die antidiscriminatiebureaus en andere voorzieningen in de afgelopen jaren hebben geleverd is niet eenvoudig te geven. Uit het in vraag 14 genoemde onderzoek naar de uitvoering van de Wga zal wel een inzichtelijk beeld naar voren komen over de werkzaamheden en resultaten van de verschillende voorzieningen in alle Nederlandse gemeenten.
Een nieuw systeem voor een veiliger patiëntendossier |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe reageert u op het initiatief van Amsterdamse huisartsen voor een veiliger patiëntendossier en uitwisseling van patiëntgegevens?1
Er bestaan verschillende systemen waarmee gegevens elektronisch worden uitgewisseld. Het landelijk schakelpunt (LSP) is er daar één van. In zijn algemeenheid ben ik een voorstander van elektronische gegevensuitwisseling in de zorg, mits bij het gebruik van elektronische uitwisselingssystemen wordt voldaan aan de wet- en regelgeving. Het is het niet aan mij over de individuele systemen te oordelen, maar aan de toezichthouder, het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). Mijn verantwoordelijkheid richt zich op het stellen van de randvoorwaarden waaraan de verschillende systemen moeten voldoen, met name op het gebied van privacy en veiligheid. Overigens is schaalgrootte niet de bepalende factor voor de veiligheid of bescherming van de privacy.
Erkent u dat het uitwisselen van gegevens in veel gevallen inderdaad kan zonder schakelpunt, en dat met het nieuwe systeem de schaal van toegang kleiner is dan bij het Landelijk SchakelPunt (LSP), zodat er minder bedreigingen voor veiligheid/privacybescherming bestaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de aanblijvende zorgen die er zijn over het LSP, de vervanger van het Elektronisch Patiëntendossier (EPD), over de privacy voor patiënten?
Ik vind veilige en betrouwbare uitwisseling van medische gegevens erg belangrijk. Het is echter aan de toezichthouder (CBP) toe te zien op de privacy van burgers en te toetsen of elektronische uitwisselingsystemen voldoen aan de wet- en regelgeving. Uiteraard heeft dit ook mijn belangstelling met het oog op het stellen van randvoorwaarden.
Onder welke wettelijke voorwaarden valt het initiatief van de Amsterdamse huisartsen op dit moment? Is de vervangende EPD-wet nog wel nodig als gebruik wordt gemaakt van dit initiatief? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Bij het (al dan niet elektronisch) uitwisselen van gegevens gelden op dit moment de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO). In aanvulling daarop is er het wetsvoorstel Cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens dat op dit moment voor behandeling in de Eerste Kamer ligt. Dit wetsvoorstel stelt aanvullende regels en regelt de rechten van cliënten bij het gebruik van elektronische uitwisselingsystemen, dus ook voor dit Amsterdamse initiatief.
Kunt u garanderen dat de Amsterdamse huisartsen de mogelijkheid krijgen om met dit initiatief te werken en het te testen, en dat zij niet gehinderd zullen worden door de zorg-inkoopregels van zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan dit niet garanderen. Het is aan de zorgaanbieders, en in dit geval de Amsterdamse huisartsen, om met de zorgverzekeraars afspraken te maken over de zorginkoopregels. De overheid treedt daar niet in.
Hoe reageert u op het feit dat drie zorginstellingen uit de ouderenzorg en geestelijke gezondheidszorg, bij wijze van proef, toegang krijgen tot het LSP? Op welke wijze is de toestemming van burgers voor het uitwisselen van de gegevens geregeld? 3
Het staat partijen in het zorgveld vrij te kiezen om gebruik te maken van het landelijk schakelpunt (LSP), mits daarbij wordt voldaan aan wet- en regelgeving.
Volgens informatie van de beheerder van het LSP, de Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZVZ), gaat het hier om een proef om alle praktische voorzieningen voor te bereiden en te testen. De proef in Waardenland van WeMove betreft drie zorginstellingen en een beperkt aantal daar werkzame medisch specialisten. Koepelorganisaties Actiz en GGZ Nederland hebben samen met VZVZ de inhoud en reikwijdte van de proef bepaald.
De VZVZ geeft aan dat juridisch is vastgesteld dat de bestaande toestemming van patiënten (op basis van Wbp en WGBO) voorziet in het beschikbaar mogen stellen van medicatieoverzichten aan de medisch specialisten in de drie zorginstellingen waartoe de proef beperkt is. Uiteraard alleen wanneer dit in het specifieke geval noodzakelijk zou zijn in het kader van de behandeling van een betrokkene.
Klopt het dat het uitwisselen van gegevens niet binnen de huidige toestemming valt?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel meer zorgverleners krijgen toegang tot het LSP door de proef die wordt gedaan en in hoeveel patiëntgegevens krijgen zij inzage?
VZVZ meldt mij dat een beperkt aantal medisch specialisten twee verzorgingsinstellingen en een GGZ-instelling in de proef medicatiegegevens kunnen opvragen en inzien van in potentie resp. 200/250 en 100 patiënten, mits er sprake is van een behandelrelatie en de patiënten daarvoor toestemming hebben gegeven. Partijen hebben ingestemd met een proef van deze beperkte omvang. Voor alle duidelijkheid: de proef betreft alleen noodzakelijke medicatiegegevens.
Is het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) betrokken bij de proef met nieuwe zorgsectoren die toegang krijgen tot het LSP? Zo ja, wat was hun oordeel en advies? Zo nee, waarom niet en bent u bereid het CBP te verzoeken om deze proef vooraf te beoordelen en te volgen op de gevolgen voor de privacy van burgers?
Alle uitwisselingen van medische gegevens moeten voldoen aan de geldende wet en regelgeving. Het is aan het College Bescherming Persoonsgegevens daar toezicht op te houden en handhavend op te treden. Het College Bescherming Persoonsgegevens is onafhankelijk en bepaalt haar eigen agenda.
Mijn verantwoordelijkheid is gericht op het stellen van de randvoorwaarden. Het is dan ook niet aan mij om specifieke uitwisselingen ter toetsing voor te leggen aan het College Bescherming Persoonsgegevens.
De keuringen van perishables (zoals groente en fruit) die via Maastricht Aachen Airport (MAA) ons land binnen komen in Zuid Limburg |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat sommige bederfelijke goederen («perishables», zoals groente en fruit) die via Maastricht Aachen Airport (MAA) ons land binnen komen gekeurd moeten worden op onder meer pesticiden alvorens deze producten worden vrijgegeven voor de consumentenmarkt?1
Ja.
Is het u bekend dat daar van Rijkswege speciale laboratoria voor aangewezen worden? Klopt het dat het dichtstbijzijnde laboratorium voor goederen die op MAA worden geïmporteerd in Wageningen is gelegen? Waarom zijn er niet meer laboratoria gecertificeerd om deze keuringen uit te voeren zoals bijvoorbeeld het Forensic Institute in Maastricht?
Het laboratorium van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in Wageningen is conform de General Food Law (Verordening EG/2002/178) het laboratorium waar de analyse van geïmporteerde hoogrisicoproducten, waaronder groenten en fruit, uit geheel Nederland plaatsvindt. Het gaat hier om groente en fruit uit niet-EU landen, die door de EU zijn aangewezen als hoogrisicoproduct (EU-Verordening 669/2009). Op basis van dit risico is een verhoogde controlefrequentie van toepassing. Er zijn geen andere laboratoria aangewezen voor de analyse van hoogrisicoproducten. Zoals aangegeven in de brief over de opvolging onderzoek naar de havenaanloop en doorvoerkosten in Noordwest-Europese zee- en luchthavens van 16 oktober jl. (Kamerstuk 29 862, nr. 29) wordt in het kader van het actieprogramma MAR-L (Maatwerkaanpak Regeldruk-Logistiek) momenteel onderzoek gedaan naar de werkwijze en tarieven van het laboratoriumonderzoek bij de import van hoogrisicolevensmiddelen uit landen met een verhoogd volksgezondheidsrisico. In het onderzoek wordt samen met betrokken partijen de problematiek in beeld gebracht, knelpunten benoemd en gekeken naar mogelijke oplossingsrichtingen. Naar verwachting zijn de resultaten van dit onderzoek eind dit jaar gereed. Over de uitkomst van het onderzoek wordt uw Kamer geïnformeerd.
Bent u bekend met het feit dat producten die voor 12.00 uur landen op de luchthaven nog diezelfde dag gekeurd kunnen worden waarbij de uitslag een dag later bekend is (doorlooptijd van 24 uur), dat producten die na 12.00 uur landen al een doorlooptijd kennen van 48 uur en dat vrachten die op zaterdag landen zelfs een doorlooptijd kennen van 72 uur? Vindt u dit een acceptabel service level?
Bent u bekend met het feit dat de gemiddelde doorlooptijd voor luchthavens in Duitsland en België gemiddeld 6 tot 12 uur bedraagt? Wat vindt u van dit verschil?
Deelt u de mening dat de lange doorlooptijd (door de keuringen) een concurrentie nadeel betreft voor de luchthaven MAA, maar ook voor de ondernemers in de branche? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u doen om op zo kort mogelijke termijn de dienstverlening te optimaliseren en/of het aantal laboratoria uit te breiden, zodat de luchthaven op gelijke voet kan concurreren?
Dublin-overdrachten naar Hongarije |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de misstanden in Hongarije ten aanzien van de opvang zoals ook was te zien in de uitzending van Nieuwsuur van vrijdag 11 september jl.? Wat is daarop uw reactie?
Ja. Voor mijn reactie verwijs ik u naar mijn antwoorden van heden op de vragen van de leden Voortman (Groenlinks), Kuiken en Maij (PvdA).
Klopt het dat Nederland nog altijd mensen middels de Dublin-verordening terugstuurt naar Hongarije? Zo ja hoeveel mensen betreft het op de korte termijn?
Ja, Nederland past de Dublin-verordening toe ten opzichte van Hongarije. Van 1 januari 2015 t/m 19 augustus heeft de IND 230 claims gelegd op Hongarije. In deze periode heeft Hongarije 160 claims van Nederland geaccordeerd, waarvan een aantal al in 2014 ingediend waren. Circa 30 zaken zitten in de caseload van DT&V.
Hoeveel mensen zijn er recentelijk, in de afgelopen drie maanden, teruggestuurd naar Hongarije?
In de periode 15 juni t/m 15 september 2015 is 1 persoon teruggekeerd naar Hongarije op basis van een Dublin-claim. Oorzaak is het gehele proces dat moet worden doorlopen van afhandeling van een claim tot en met het daadwerkelijk realiseren van het vertrek.
Wat gaat u, zelfstandig en in EU-verband, doen teneinde helderheid te krijgen over de situatie in Hongarije?
Zoals geantwoord op de vragen van de leden Voortman, Kuiken en Maij ligt het primair bij de Europese Commissie om te beoordelen of het optreden van de regering van Hongarije in lijn is met de EU-verdragen en wetgeving. Hiernaast volgt Nederland de ontwikkelingen, onder andere via rapportages van de Nederlandse ambassade in Boedapest.
Bent u bereid uitzettingen naar Hongarije op te schorten totdat er helderheid is over deze situatie? Zo nee, bent u dan in ieder geval bereid de uitzettingen naar Hongarije van minderjarige asielzoekers op te schorten?
Zoals geantwoord op de vragen van de leden Voortman, Kuiken en Maij houd ik vast aan het interstatelijke vertrouwensbeginsel ten opzichte van Hongarije en zie ik onvoldoende aanleiding om Dublinoverdrachten op te schorten. De vraag naar de juridische toelaatbaarheid van een overdracht naar Hongarije, ligt nu ook voor bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Overigens worden alleenstaande minderjarige asielzoekers in het algemeen niet overgedragen aan een andere lidstaat, tenzij de overdracht juist in hun belang zou zijn.
Welke consequenties worden door het kabinet verbonden aan mogelijke schendingen van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens door Hongarije waar het teruggestuurde asielzoekers betreft?
In het kader van de Dublinverordening is belangrijk dat met de overdracht het EVRM en het EU-Handvest niet worden geschonden. Naar mijn mening, blijkt uit de beschikbare informatie niet dat met een overdracht naar Hongarije deze verdragen zouden worden geschonden. Zoals ook aangegeven ligt deze vraag nu ter beoordeling voor bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Hoe verhoudt de Nederlandse positie om Dublin-overdrachten naar Hongarije uit te blijven voeren zich, tot het Duitse en Oostenrijkse besluit om deze op te schorten?
Het is niet juist dat vanuit Oostenrijk en Duitsland geen Dublin-overdrachten (meer) zouden plaatsvinden naar Hongarije.
Bent u op de hoogte van het voornemen van Hongarije om asielzoekers terug te sturen naar Servië, een land buiten de EU? Wat is daarop uw reactie?
Ja. De EU-procedurerichtlijn biedt daartoe ook de ruimte, en biedt tegelijk de asielzoeker wel de mogelijkheid om aan te tonen dat in zijn individuele geval hij niet in Servië om bescherming kon vragen.
Het bericht “Miljardenverspilling om bruggen te ‘verbeteren’” |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Miljardenverspilling om bruggen te «verbeteren»»?1
Ja.
Is het waar dat de komende tien jaar ongeveer vijf miljard euro door gemeentelijke overheden wordt uitgegeven om bruggen en viaducten te vervangen? Zo nee, om welk bedrag gaat het dan wel?
Als Minister van Infrastructuur en Milieu ben ik niet verantwoordelijk voor de veiligheidsbeoordeling en vervanging van gemeentelijke bruggen en viaducten. Ik ben ook niet op de hoogte van de gemeentelijke vervangingsopgave van bruggen en viaducten en de financiële omvang daarvan.
Hoe beoordeelt u de algemene stelling van de auteurs dat bruggen en viaducten die de komende jaren vervangen gaan worden, eigenlijk nog prima in orde zijn en vaak nog tientallen jaren mee kunnen?
In navolging van antwoord 2 heb ik geen beeld van de situatie bij gemeentelijke bruggen en viaducten (verder aangeduid als kunstwerken). In algemene zin wil ik stellen dat het niet de bedoeling kan zijn dat kunstwerken voortijdig worden vervangen. In het artikel gaat het vooral om de bij de beoordeling van bestaande kunstwerken in rekening te brengen verkeersbelasting.
Dit speelt uiteraard ook bij de kunstwerken in beheer van Rijkswaterstaat.
Het beleid is daar uitdrukkelijk gericht op het tijdig en niet voortijdig versterken of vervangen van kunstwerken. Dit gebeurt onder andere door goed de staat van de objecten in kaart te brengen en te monitoren en door de verkeersbelasting op de rijkswegen te meten. De vervangingsbehoefte of versterkingsbehoefte is immers afhankelijk van de actuele status van de kunstwerken gecombineerd met het (toekomstig) gebruik daarvan. Daarbij staat veiligheid voorop.
Is het waar dat bij de implementatie van de Europese normen in Nederland de Moerdijkbrug model heeft gestaan voor hoe stevig een brug in Nederland moet zijn? Wat is de reden voor de keuze van slechts één norm (in plaats van een norm die rekening houdt met de hoeveelheid verkeer en het gewicht van vrachtwagens) bij de implementatie van de Europese normen?
Hoe stevig een brug moet zijn wordt bepaald door verschillende factoren zoals het veiligheidsniveau en combinaties van belastingen, waaronder de verkeersbelasting. Dit in samenhang met de resterende levensduur.
Het Bouwbesluit 2012 geeft hiervoor landelijke prestatievoorschriften en wijst daarbij de NEN 8700 aan als bepalingsmethode voor bestaande constructies zoals kunstwerken. De NEN 8700 kan voor bestaande constructies worden gezien als Nederlandse nationale bijlage bij de Eurocodes.
Het klopt dat de Moerdijkbrug, in de Nederlandse nationale bijlagen bij de Eurocodes, model heeft gestaan voor het bepalen van de basis verkeersbelasting voor bruggen. Aspecten daarin zijn de zwaarte en kans van voorkomen van individuele zware vrachtwagens en de intensiteit van het verkeer, die bepaalt hoe groot de kans is dat twee of meer zware vrachtwagens op een brug aanwezig zijn. Daarbij wordt uiteraard rekening gehouden met factoren als lengte en breedte van de brug.
Zowel de Eurocodes als de nationale bijlagen, alsook de NEN 8700 geven echter de mogelijkheid om rekening te houden met een andere samenstelling van het verkeer en dus met een andere verkeersbelasting. Verder is het voor bestaande kunstwerken ook mogelijk om via verkeersbeperkende maatregelen (bebording) de maximale belasting op kunstwerken te beperken waardoor met een kleinere belasting rekening gehouden hoeft te worden.
Voor gemeentelijke kunstwerken zal de omvang en samenstelling van het vrachtverkeer anders zijn dan op het hoofdwegennet en meer locatieafhankelijk zijn, waardoor de diversiteit in de belasting dus groter zal zijn. Zoals aangegeven biedt de regelgeving de mogelijkheid om rekening te houden met een lagere belasting op basis van het werkelijk gebruik van de kunstwerken. Hiervoor zijn wel verkeersmetingen nodig. Mijn beeld is dat het verkrijgen van betrouwbare meetgegevens door de gemeenten als knelpunt wordt gezien. Daarover is al overleg georganiseerd tussen de betrokken partijen. Rijkswaterstaat participeert ook in dit overleg en brengt daarin zijn expertise in.
Is het waar dat de 10.000 gemeentelijke bruggen en viaducten in principe net zo sterk moeten zijn als de Moerdijkbrug? Is hier naar uw mening nog sprake van een redelijk vereiste?
Naar mijn mening ligt dit genuanceerder. Zoals aangegeven kan met de werkelijke verkeerbelasting worden gerekend die veelal lager is dan de belasting van de Moerdijkbrug.
Deelt u de mening dat het hier miljardenverspilling betreft? Zo ja, welke acties onderneemt u? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds bij vraag 2 aangegeven, ben ik niet op de hoogte van de gemeentelijke vervangingsopgave van bruggen en viaducten en de financiële omvang daarvan. Zoals in antwoorden 4 en 5 aangegeven ligt de situatie met betrekking tot de regelgeving genuanceerder. Er mag rekening worden gehouden met een andere samenstelling van het verkeer en dus met een andere verkeersbelasting. Er is reeds overleg gaande over hoe de werkelijke verkeersbelasting op kunstwerken nog beter kan worden bepaald.
Omdat de betreffende regelgeving (Bouwbesluit 2012) valt onder verantwoordelijkheid van de Minister voor Wonen en Rijksdienst heb ik de antwoorden met hem afgestemd.
Een nieuwe financiële strop bij Utrecht CS |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er opnieuw een financiële strop dreigt bij Utrecht Centraal Station?1
Ja.
Is het genoemde bedrag van 53 miljoen euro juist en is het bedrag gevalideerd? Zo ja, door wie en wanneer?
In de begroting wordt inderdaad € 53 mln toegevoegd vanuit de investeringsruimte (IF 13.08). Daarnaast is de bestaande in de begroting opgenomen garantstelling uit 2007 voor prijsstijgingen van € 12 mln toegevoegd aan het projectbudget. Dit bedrag zal naar verwachting op basis van de definitieve (gevalideerde) beschikkingsaanvraag van ProRail in de najaarsnota met € 1 mln worden verlaagd tot € 11 mln. De totale bijstelling is gebaseerd op de prognose van de financiële eindstand van ProRail. Een review op de prognose eindstand is uitgevoerd door Horvat & Partners en op 12 oktober 2014 gerapporteerd. Het externe adviesbureau onderschrijft het geprognosticeerde tekort.
Hoe lang is deze overschrijding u al bekend, en waarom heeft u de Kamer bijvoorbeeld niet tijdens het Algemeen overleg ProRail van donderdag 10 september 2015 hierover geïnformeerd?
Budgetaanpassingen bij projecten meld ik bij de gebruikelijke begrotingsmomenten (ontwerpbegroting, najaarsnota, voorjaarsnota) nadat tekorten of meevallers gehard zijn en tot besluitvorming hebben geleid. In het geval van station Utrecht Centraal is de budgetaanpassing in de ontwerpbegroting 2016 opgenomen op het moment dat het aandeel van het rijk in de overschrijding op de OV-terminal is komen vast te staan. Dit was het geval nadat op 7 juli van dit jaar overeenstemming is bereikt tussen Rijk en de gemeente Utrecht over een herverdeling van de risicoaansprakelijkheid. Basis hiervoor was een externe review in 2014 van Horvat & Partners in opdracht van ProRail en IenM op de prognose van de financiële eindstand van het project (zie verder ook vraag 5).
Ik heb overigens donderdag 10 september tijdens het AO ProRail uw Kamer geïnformeerd over dat er een budgetaanpassing bij dit project aan de orde is. Daarnaast heb ik toegezegd om een voorstel te doen over hoe ik de informatievoorziening aan uw Kamer over de grote projecten bij ProRail in de toekomst periodiek vorm wil geven.
Wat is de relatie en/of samenloop met het project Doorstroomstation Utrecht (DSSU)?
De bouw van de OV-terminal en het project Doortroomstation Utrecht (DSSU) zijn twee gescheiden projecten, beide met als doel om de OV-knoop Utrecht klaar te maken voor de toekomst. In het project Doortroomstation Utrecht (DSSU) worden de sporen en perrons aangepast om de hoogfrequente dienstregeling van PHS mogelijk te maken. In het Nieuwe Sleutelproject Utrecht Centraal vernieuwt ProRail station Utrecht Centraal. Deze vernieuwing houdt in dat het stationsgebied, van het Jaarbeursplein tot de oude binnenstad, gevormd zal worden door een Traverse: een stationshal en een overdekte boulevard van circa 300 meter over het spoor met aan weerzijden vernieuwde buspleinen. Ook de capaciteit van de fietsenstallingen wordt uitgebreid. Naast afstemmingen voor de realisatie van diverse werken zijn ook nieuwe interfaces ontstaan door uitbreidingen en aanpassingen aan het spoor, de perrons en perroninrichtingen inclusief de integratie met de OV-terminal. Deze hebben effecten op de ontwerpen en de bouwfasering van de realisatie van de Traverse. De budgetaanpassing bij het project Utrecht Centraal Station is echter niet veroorzaakt door het project DSSU of andersom.
Wanneer heeft ProRail u expliciet en impliciet geïnformeerd over deze overschrijding? Wilt u daarbij aangeven wanneer (indien van toepassing) overschrijdingen gevalideerd zijn, wat het verschil is tussen de niet-gevalideerde en de wel-gevalideerde bedragen en wat de oorzaak is van dat verschil?
Zie ook de antwoorden op vragen 2 en 3.
Vanaf 2009 is bekend dat voor de Nieuwe Sleutelprojecten (NSP’s), waaronder de bouw van de OV-terminal in Utrecht, rekening gehouden moet worden dat er meer budget nodig zou zijn. Naar aanleiding hiervan is door VenW en ProRail een commissie ingesteld die heeft geconstateerd dat het gehanteerde percentage voor de algemene kosten (personeel, engineering en toezicht) te laag is gezien de complexiteit van deze projecten (bijvoorbeeld fasering bouwfasen in relatie tot minimale hinder voor reizigersstromen en afstemming met een groot aantal partijen). Ook is toen geconstateerd dat er een indexatieprobleem was omdat de budgetcorrectie door inflatie in de grond-, weg- en waterbouw (GWW) en bouwsector hoger uitvalt dan de IBOI-index die het Rijk hanteert. Bovendien is in 2009 vastgesteld dat gezien de complexiteit van de projecten rekening moet worden gehouden met een overschrijding van het initieel beschikte budget voor onvoorzien. Vanaf Q4 2011 meldt ProRail een overschrijding als gevolg van de in 2009 voorziene risico’s.
In Q1 2013 meldt ProRail een verdere mogelijke overschrijding ten aanzien van een tekort op de bouw- en algemene kosten (mede vanwege langere looptijd van het project). De exacte overschrijding en de benodigde budgetaanpassing kon nog niet worden vastgesteld vanwege onder andere een lopend onderzoek naar een niet voorziene eis uit de bouwvergunning. Dit betrof de brandwerendheid van een deel van de stationsvloer. De uitkomst van dit onderzoek was nodig om de vaststelling van de hoogte van de overschrijding te kunnen bepalen. Daarnaast waren Rijk en gemeente Utrecht in gesprek over een herverdeling van de financiële risicoaansprakelijkheid voor het project (stationsterminal, toeleidende HOV banen, bus- en tramterminals, buurtsporen en fietsvoorzieningen) die beter past bij de uitvoeringsverantwoordelijkheden van de partijen.
Voordat overeenstemming kon worden bereikt over de herverdeling van de risicoaansprakelijkheid heeft Horvat & Partners in opdracht van ProRail en IenM een review uitgevoerd op de prognose eindstand van Q2 2014 van de door ProRail uitgevoerde projectonderdelen van de OV-terminal (het terminalgebouw). De resultaten van de review zijn vervolgens besproken tussen ProRail en IenM. Besloten is dat ProRail een aanvraag voor aanvullend budget kon indienen nadat de herziene afspraken over de financiële risicoverdeling tussen Rijk en gemeente Utrecht definitief zijn vastgelegd. Dat laatste heeft op 7 juli van dit jaar zijn beslag gekregen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de overige vermoedelijke overschrijdingen bij stationsprojecten (Breda, enzovoorts)? Kan een overzicht gegeven worden van alle expliciete en impliciete meldingen van ProRail aan u van de niet-gevalideerde en wel-gevalideerde overschrijdingen?
Tijdens het AO ProRail van donderdag 10 september jongstleden heb ik uw Kamer toegezegd om binnen vier weken, voor de begrotingsbehandeling, een overzicht van de stand van zaken van de grote stationsprojecten bij ProRail te doen toekomen.
Wilt u deze vragen spoedig doch uiterlijk 21 september beantwoorden?
Dit verzoek was gekoppeld aan het tijdig voor het vervolg van het AO ProRail op 22 september beschikbaar hebben van bovenstaande antwoorden. Aangezien het AO verschoven is naar een later te bepalen datum ontvangt u hierbij binnen de gebruikelijke termijn van drie weken deze beantwoording.
De mogelijke gevolgen van de productie van teflon in Dordrecht |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Hoe DuPont met teflon een ongekende milieuramp veroorzaakte; ook in Nederland?», waarin zorgen worden geuit over het bedrijf DuPont in Dordrecht en de kankerverwekkende stof PFOA die bij de productie van teflon vrijkomt?1
Ja.
Is bij u bekend welke gevolgen de stof PFOA op mens en milieu kan hebben?
Ja. Een overzicht daarvan kan onder andere worden gevonden in het dossier2 dat ten grondslag lag aan de plaatsing van deze stof op de Europese lijst van zeer zorgwekkende stoffen.
Waarom is Nederland in tegenstelling tot bijvoorbeeld Denemarken nog niet overgegaan tot een verbod op PFOA in consumentenproducten?
Nederland heeft na een toxicologische evaluatie het gebruik van deze stof in voedselcontactmaterialen gereguleerd in een regeling op basis van de Warenwet.
Op EU- en VN-niveau lopen diverse acties om het gebruik van PFOA terug te dringen. Hierbij is ook de Nederlandse overheid betrokken.
De belangrijkste actie in het kader van de vraag is een voorstel voor een restrictie op grond van de REACH-verordening3 waardoor productie, import en gebruik van PFOA en gerelateerde verbindingen grotendeels verboden zou worden. Een voorstel hiervoor van de Commissie wordt in 2016 verwacht.
Daarnaast is de industrie op vrijwillige basis al bezig met uitfasering. Vanwege de al lopende uitfasering en het feit dat een verbod op EU-niveau in voorbereiding is, heeft een eventueel nationaal verbod geen toegevoegde waarde.
Overigens kent Denemarken geen verbod op PFOA in de genoemde producten. Wel is er sprake van een voorstel voor signaalwaarden voor de aanwezigheid van organische fluorverbindingen in papier en karton, bestemd voor contact met voedingsmiddelen. Bij overschrijding van de signaalwaarden zou een aanvullende risicoanalyse moeten plaatsvinden.
Welke voorzorgsmaatregelen zijn er bij het betreffende bedrijf in Dordrecht genomen om werknemers en de omgeving te beschermen?
De voorzorgsmaatregelen lopen langs vier sporen: het bedrijf zelf, vergunningverlening, inspectie en aanpak van historische verontreiniging.
Het bedrijf zelf is verplicht om voorzorgsmaatregelen te nemen om medewerkers te beschermen tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Een van de acties die het bedrijf zelf ingezet heeft, is het uitfaseren van PFOA uit het productieproces, waardoor de stof sinds september 2012 niet meer gebruikt wordt.
De vergunningverlening heeft volgens het bevoegd gezag, de provincie Zuid-Holland, steeds conform de geldende Nederlandse emissierichtlijn (NeR) plaatsgevonden, waarbij maxima aan de concentraties (20 mg/Nm3) en de jaarvracht (3.500 kg) zijn gesteld. In de laatste revisievergunning uit 2013 zijn geen emissie-eisen meer opgenomen voor PFOA omdat de stof vanaf 1 september 2012 niet meer gebruikt wordt.
Het betreffende bedrijf valt onder de werking van het Besluit risico’s zware ongevallen 2015 (Brzo) en wordt jaarlijks geïnspecteerd door de Brzo-toezichthouders: de Brzo-omgevingsdienst, de veiligheidsregio en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW).
In 2012 is door de Inspectie SZW vastgesteld dat het bedrijf de systematiek met betrekking tot bepaling van grenswaarden, risicobeoordeling, meting en beheersen van blootstelling duidelijk heeft vastgelegd. Borging van de getroffen maatregelen is in overeenstemming met de arbeidshygiënische strategie conform de Arbeidsomstandighedenwet.
Er zijn in 2012, 2013 en 2014 zowel aangekondigde als onaangekondigde Brzo-inspecties uitgevoerd, en eind 2015 staat wederom een Brzo-inspectie ingepland.
Tenslotte kent het terrein een bodemverontreiniging met onder andere PFOA. Deze verontreiniging is in de jaren ’90 vastgesteld. In 1999 is in het kader van de Wet bodembescherming door DuPont (tegenwoordig: Chemours) een raamsaneringsplan opgesteld. Voor het raamsaneringsplan is de gemeente Dordrecht bevoegd gezag. Rijkswaterstaat is het bevoegd gezag voor de lozing op het oppervlaktewater. De voortgang van de sanering wordt jaarlijks gemonitord.
Klopt het dat de ene instantie verantwoordelijk is voor het toezicht, een andere voor de veiligheid van de werknemers en weer een ander voor de omgeving van de fabriek? Deelt u de mening dat dit nadelig is voor het overzicht op de gehele situatie en doortastend optreden in de weg kan staan? Kunt u dit toelichten?
Bedrijven die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen en/of deze in opslag hebben vallen onder de werking van het Brzo 2015. Het Brzo integreert eisen op het gebied van arbeidsveiligheid (interne veiligheid), externe veiligheid en rampenbestrijding met als doel de kans op een zwaar ongeval of een ramp zo klein mogelijk te maken en het effect zoveel mogelijk te beperken. De integratie heeft als resultaat dat het toezicht door de Veiligheidsregio, de Inspectie SZW en de Brzo-Omgevingsdienst gezamenlijk wordt uitgevoerd. Op 1 januari 2014 is het samenwerkingsprogramma BRZO+ van start gegaan, met als doel dat de Brzo-toezichthouders samenwerken als waren zij één, met een landelijk uniforme en integrale aanpak. Aan het BRZO+ nemen ook het Openbaar Ministerie, de waterkwaliteitsbeheerders en de Inspectie Leefomgeving en Transport deel.
Waren betrokken instanties op de hoogte van de gevaren van PFOA? Zo ja, waarom is er tot nu toe nog geen onderzoek gedaan naar de mogelijke gevolgen van het werken met deze stof op mens en omgeving? Zo nee, deelt u de mening dat deze risico’s bekend horen te zijn bij diegenen belast met het toezicht en de veiligheid van werknemers en omgeving?
Informatie over stoffen is altijd in ontwikkeling, en niet alle informatie die op dit moment beschikbaar is, stond ook in het verleden tot de beschikking van een bedrijf of een toezichthouder. De REACH-verordening verplicht bedrijven die gebruik maken van chemische stoffen of deze produceren om bepaalde informatie in hun keten te delen. Deze informatie is ook voor inspectie en werknemers en voor het publiek op verzoek beschikbaar.
Ik vind het belangrijk om uit te sluiten dat er sprake kan zijn geweest van concentraties die geleid hebben tot gezondheidseffecten. Daarom zal ik het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) vragen om een onderzoek voor te bereiden waarin uitgezocht wordt tot welke concentraties PFOA in lucht en water de emissie kan hebben geleid en op basis hiervan een inschatting te maken van eventuele gezondheidseffecten.
Bent u bereid een overkoepelend en onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de gevolgen van de productie van teflon in Dordrecht op de werknemers en de omgeving, op zowel mens en milieu? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het te houden debat over externe veiligheid voorzien op 30 september a.s.?
Helaas is dit niet gelukt. Hierover heb ik uw Kamer op 28 september geïnformeerd.
De 70e Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Ten behoeve van de voorbereiding van de AVVN nodigt uw ministerie «vertegenwoordigers van het maatschappelijk veld» te weten jongeren-, vrouwen-, werkgevers- en werknemersorganisaties uit1 waarom nodigt het ministerie geen ouderenorganisaties uit?
Het is goed gebruik dat de Minister van Buitenlandse Zaken elk jaar leden van het parlement en vertegenwoordigers van het maatschappelijke veld uitnodigt om als onderdeel van een politiek-maatschappelijke delegatie een bezoek te brengen aan de Verenigde Naties in New York. Tijdens het bezoek wordt de delegatie onder andere in de gelegenheid gesteld om bijeenkomsten bij te wonen van de AVVN, die elk jaar vergadert van september tot ongeveer het einde van het kalenderjaar. Dit jaar vond de opening van de zogenaamde ministeriële week plaats op 28 september. Het bezoek van de politiek-maatschappelijke delegatie zal plaatsvinden van 19 t/m 23 oktober.
Het parlement en de deelnemende organisaties, met uitzondering van de jongerenorganisatie, trekken zelf geen leeftijdsgrenzen als het gaat om het afvaardigen van een delegatielid en vertegenwoordigen zodoende de gehele Nederlandse samenleving. Zo neemt dhr. Krol dit jaar deel aan de politiek-maatschappelijke delegatie namens zijn partij 50PLUS, die opkomt voor de belangen van ouderen. De verschillende deelnemende organisaties kunnen zelf kiezen wie ze afvaardigen.
Bent u bereid ouderenorganisaties alsnog uit te nodigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om de demografische ontwikkelingen in verschillende landen en de gevolgen (en mogelijke oplossingen) daarvan aan te kaarten tijdens de AVVN?
Demografische ontwikkelingen hebben grote impact op welvaart en welzijn van samenlevingen. Omdat het aantal kinderen dat wordt geboren grote invloed heeft op deze ontwikkelingen zet Nederland vooral in op de bevordering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), inclusief gendergelijkheid, family planning en anti-conceptie. SRGR en gendergelijkheid zijn Nederlandse speerpunten. In de 70ste zitting van de AVVN zal Nederland daarom aandringen op uitvoering van de Actieprogramma’s van de Conferentie over bevolking en ontwikkeling (ICPD, Cairo, 1994), de vierde Wereldvrouwenconferentie (Beijing, 1995) en de uitkomsten van hun reviews. Verder zet Nederland zich in voor de uitvoering van Nederlandse beleidsprioriteiten in de Tweede en Derde Commissie, de Commission on the Status of Women, de Commission on Population and Development en in de fondsen en programma’s, waaronder het Bevolkingsfonds van de VN (UNFPA). Deze organisatie houdt zich bezig met SRGR, gendergelijkheid en demografische ontwikkelingen. UNFPA is leidend in het uitvoeren van volkstellingen, vooral in zuidelijke landen, ongeveer elke tien jaar. De uitkomsten van deze volkstellingen vormen weer de basis voor bevolkingsprognoses, waardoor bevolkingsgroei, krimp, bevolkingssamenstelling en vergrijzing in kaart gebracht worden. UNFPA ondersteunt overheden om deze bevolkingsontwikkelingen te analyseren en te gebruiken voor planningsdoeleinden.
Tijdens de jaarlijkse sessie van de VN Commissie over Bevolking en Ontwikkeling worden demografische ontwikkelingen besproken en de gevolgen daarvan voor algemene ontwikkelingen van landen. Daarnaast komen demografische ontwikkelingen ter sprake in de AVVN. De Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft zich tijdens de ministeriële week van de AVVN, eind september, ingezet voor de wereldwijde verbetering van de positie van vrouwen en meisjes en vooruitgang op SRGR. Zij heeft tijdens de top aan een aantal evenementen deelgenomen over dit onderwerp. Voorafgaand aan de ministeriële week zijn de «Sustainable Development Goals» aangenomen. Nederland heeft zich sterk ingezet voor de doelen over seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en gendergelijkheid en zal aan de verwezenlijking daarvan blijven werken.
Welke mogelijkheden ziet u om de wereldwijde demografische ontwikkelingen en de verschillen tussen continenten aan te kaarten tijdens de AVVN?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen op zeer korte termijn te beantwoorden?
Ja, op zo kort mogelijke termijn.
De uitspraken dat een Nederlandse militair die is overgelopen naar ISIS beter ‘daar kan sneuvelen’ |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toelichten wat u verstaat onder een «feitelijke constatering» in uw opmerking over de Nederlandse militair die overgelopen is naar ISIS beter daar kan sneuvelen?1
Het betreft de feitelijke constatering dat de beantwoording van de stelling die destijds aan de Minister-President is voorgelegd, een keuze betrof uit twee expliciete antwoorden: sneuvelen of terugkeren.
Hoe moeten we uw opvatting dat de Nederlandse militair die overgelopen is naar ISIS beter daar kan sneuvelen interpreteren, als dit niet uw «wens» is en ook geen kabinetsbeleid?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat een uitspraak van een Minister of Minister-President in functie altijd kabinetsbeleid is, en dat er geen mogelijkheid is tot een persoonlijke mening, aangezien dit afwijkt van de eenheid van kabinetsbeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tegenover de opmerking dat de uitspraak over de Nederlandse sergeant van de luchtmacht «geen kabinetsbeleid» is?
In de Nederlandse verhoudingen geldt, zoals recent ook is uitgelegd in de bijlage bij de begroting van het Ministerie van Algemene Zaken 2016 (Kamerstukken II 2015/16, 34 300 III, nr. 1, blz. 22–23) dat individuele bewindspersonen in beginsel geen uitlatingen doen die niet passen bij de grondwettelijke taakomschrijving van de ministerraad, zijn reglement van orde en de collectieve verantwoordelijkheid van de leden van de raad. In de gevallen waarin geen sprake is van een op basis van het reglement van orde voor de ministerraad genomen besluit over een bepaald onderwerp van algemeen regeringsbeleid, kunnen uitlatingen van individuele bewindspersonen over een dergelijk onderwerp plaatsvinden, indien vaststaat dat deze in overeenstemming zijn met de individuele en collectieve ministeriële verantwoordelijkheid voor een goede taakuitoefening van de ministerraad en zijn onderraden en commissies. Dit kan het geval zijn indien uit de aard van de situatie waarin dergelijke uitlatingen zijn gedaan onmiskenbaar volgt dat de eenheid van beleid in de zin van art. 45 Grondwet en het Reglement van Orde voor de ministerraad niet aan de orde kan zijn, zoals bij een verkiezingscampagne, partijbijeenkomst, beschouwingen over de langere termijn of het optreden als lid van de Staten-Generaal (art. 57, derde lid, Grondwet).
De uitspraak die de Minister-President heeft gedaan over de Nederlandse militair die is overgelopen naar ISIS, moet geplaatst worden in laatstgenoemde categorie. Het is een reactie op een feitelijke meerkeuzevraag die werd gesteld naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de Minister-President gedaan tijdens een verkiezingsdebat. De Minister van Defensie heeft tijdens het algemeen overleg over het jaarverslag van de MIVD op 9 september jl. gezegd dat als haar «op dat moment eenzelfde meerkeuzevraag was voorgelegd», zij hetzelfde antwoord zou hebben gegeven. De eenheid van het kabinetsbeleid is daardoor niet in het geding.
Bent u er zich van bewust dat in de Grondwet staat dat de Ministers de ministerraad vormen, de Minister-President deze ministerraad voorzit, en dat deze ministerraad besluit over het algemeen regeringsbeleid en de eenheid van dat beleid?2 Zo ja, kunt u toelichten waarom u stelt dat uw uitspraken tijdens een persconferentie over de ministerraad géén kabinetsbeleid zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat uitspraken gedaan door een Minister in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, dus ook tijdens een Algemeen overleg, kabinetsbeleid is? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u zich er van bewust dat in Nederland de doodstraf niet kan worden opgelegd? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot uw uitspraak dat de Nederlandse militair die is overgelopen naar ISIS beter kan sneuvelen?
Ja. Er is geen relatie tussen de in de vraagstelling genoemde onderwerpen.
Betekent de uitspraak dat de Nederlandse militair die overgelopen is naar ISIS beter daar kan sneuvelen, dat deze actief dienende militair nu persona non grata is? Zo nee, waarom niet?
De betrokken persoon zal, zoals alle jihadgangers, bij terugkeer naar Nederland worden aangehouden en verhoord. Uiteraard wordt hierbij per geval bekeken wat de meest doeltreffende en toepasbare maatregelen zijn. Alle mogelijke instrumenten worden ingezet om de nationale veiligheid te beschermen.
Het Openbaar Ministerie (OM) is een onderzoek gestart naar strafbare feiten. Nu er op dit moment een strafrechtelijk onderzoek loopt, kunnen er geen verdere mededelingen over deze zaak worden gedaan. Het OM beslist op grond van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek of deze militair vervolgd dient te worden en zo ja, welk strafrechtelijk regime van toepassing is.
Klopt het dat een Nederlander die in vreemde krijgsdienst treedt volgens de Wet op het Nederlanderschap zijn Nederlanderschap verliest?3
Op grond artikel 15, eerste lid, sub e van de Rijkswet op het Nederlanderschap verliest een Nederlander van rechtswege de Nederlandse nationaliteit indien hij zich vrijwillig in vreemde krijgsdienst begeeft van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is. Aansluiting bij een terroristische organisatie valt hier echter niet onder, omdat hierbij geen sprake is van een staat.
Om de nationale veiligheid te kunnen beschermen tegen terugkerende jihadgangers waarvan een dreiging voor de nationale veiligheid uitgaat, heeft de Minister van Veiligheid en Justitie een voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in voorbereiding. Zodra het voorstel tot wet wordt verheven en in werking is getreden wordt het mogelijk om in verband met de nationale veiligheid het Nederlanderschap in te trekken van een persoon die zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie en waarvan een dreiging uitgaat voor de nationale veiligheid, tenzij dit leidt tot staatloosheid. Na het verlies van het Nederlanderschap wordt betrokkene tot ongewenst vreemdeling verklaard. Dit wetsvoorstel ligt voor advies bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
Het in de Eerste Kamer aanhangige voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven zal het mogelijk maken het Nederlanderschap in te trekken indien de persoon is veroordeeld voor bijvoorbeeld het meewerken of deelnemen aan training voor terroristische activiteiten (artikel 134a Wetboek van Strafrecht), mits dit niet leidt tot staatloosheid.
Over individuele gevallen en eventuele maatregelen die aan deze persoon worden opgelegd, kunnen geen uitspraken worden gedaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, zal de persoon, zoals alle jihadgangers, bij terugkeer worden aangehouden en verhoord. Alle mogelijke instrumenten worden ingezet om de nationale veiligheid te beschermen.
Bent u van plan de Nederlandse sergeant van de luchtmacht die overgelopen is naar ISIS zijn Nederlanderschap te ontnemen?
Zie antwoord vraag 8.
Is de regering actief op zoek naar de Nederlandse militair die is overgelopen naar ISIS? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In het belang van het lopende onderzoek en met het oog op de operationele veiligheid evenals de veiligheid van onze militairen kan ik geen verdere mededelingen doen. Evenmin treed ik naar buiten over de middelen die worden ingezet om verdachten op te sporen.
Is er een officieel uitleveringsverzoek van Nederland voor de Nederlandse actief dienende militair die is overgelopen naar ISIS? Zo ja, aan wie is dit uitleveringsverzoek gericht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Op basis van welke informatie en feiten bent u er zo zeker van dat deze actief dienende militair daadwerkelijk vrijwillig is overgelopen? Houdt u rekening met de mogelijkheid dat deze militair krijgsgevangene is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Indien de Nederlandse militair die overgelopen is naar ISIS wordt gevonden, wordt hij dan bestraft op basis van de wet Militaire strafrechtspraak en/of de wet Militair tuchtrecht? Zo nee, waarom niet, en wat gebeurt er dan wel?
Militair tuchtrecht is slechts aan de orde in geval van normovertredingen die de dagelijkse discipline betreffen. Gezien de strafrechtelijke aard van de zaak is tuchtrecht daarom niet primair aan de orde.
Nu er op dit moment een strafrechtelijk onderzoek loopt kunnen er geen verdere mededelingen over deze zaak worden gedaan. Het OM beslist op grond van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek of deze militair vervolgd dient te worden en zo ja, welk strafrechtelijk regime van toepassing is.
Wat is de maximale straf die deze militair kan krijgen voor het feit dat hij is overgelopen naar ISIS op basis van het wetboek Militair strafrecht?4
Het is aan het OM om op grond van de bevindingen van het strafrechtelijke onderzoek te beslissen of de betrokken militair dient te worden vervolgd en zo ja, voor welke strafbare feiten. Omdat het strafrechtelijk onderzoek nog gaande is, kunnen daar op dit moment geen inhoudelijke mededelingen over worden gedaan.
Bent u er zich van bewust dat indien de deserteur wordt opgepakt en in Nederland berecht, hij een lagere straf kan krijgen als gevolg van publieke veroordeling naar aanleiding van uw uitspraken en de ophef die zij veroorzaken? Heeft dit niet tot gevolg dat u juist het tegenovergestelde bereikt van wat u oorspronkelijk heeft beoogd? Graag een toelichting.
Deze hypothetische vraag laat zich per definitie niet vooraf beantwoorden.
Betekent uw uitspraak dat de militair die is overgelopen «beter daar kan sneuvelen» dat u van mening bent dat de doodstraf meer gepast vindt voor deserteurs dan een gevangenisstraf, zoals deze nu geldt op basis van het wetboek Militair strafrecht?
Nee. Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u zo vriendelijk zijn om bovenstaande vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Onderwijs aan meerderjarige vreemdelingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Tjitske Siderius (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Acht u het wenselijk dat Nederland jongeren van 18 jaar of ouder zonder verblijfsvergunning het actief recht op onderwijs onthoudt?1 2 3
Het is een misverstand dat aan alle jongeren van 18 jaar of ouder zonder verblijfsvergunning het actief recht op onderwijs wordt onthouden. Ook meerderjarige vreemdelingen kunnen onderwijs volgen in ons land, indien zij aan de wettelijke vereisten voor inschrijving voldoen, zoals gesteld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Volgens deze regels mag een vreemdeling van 18 jaar en ouder zich inschrijven aan een WEB- of WHW-opleiding indien hij hier rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Er is o.a. sprake van rechtmatig verblijf wanneer de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft aangevraagd en in afwachting is van het besluit daarop. Meerderjarige vreemdelingen die hier arriveren en een verblijfsvergunning aanvragen, wordt dus niet het recht op onderwijs onthouden.
Verder is geregeld dat ook een meerderjarige vreemdeling die hier niet langer rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 Vw 2000, zijn opleiding kan voortzetten aan de instelling waar hij tijdens zijn rechtmatig verblijf volgens de geldende regels was ingeschreven. Overigens is het recht op het volgen van onderwijs geen beletsel voor uitzetting van onrechtmatig verblijvende vreemdelingen.
Wat is de reden dat de regering het onmogelijk maakt dat meerderjarige vreemdelingen een opleiding kunnen starten, kunnen wisselen van opleidingsrichting of kunnen wisselen van school na een gedwongen verhuizing uit een gezinslocatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers?4
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt, kan het grootste deel van de groep meerderjarige vreemdelingen zich hier wel inschrijven aan een opleiding. Ook is het voor het grootste deel van deze groep geen probleem om van onderwijsinstelling te wisselen na een verhuizing. Dit is alleen niet mogelijk voor meerderjarige vreemdelingen die niet meer rechtmatig in Nederland verblijven (bijvoorbeeld omdat hun aanvraag voor een verblijfsvergunning definitief is afgewezen of een rechterlijke beslissing tot uitzetting is genomen) en die willen beginnen aan een nieuwe opleiding of die zich bij een andere instelling willen inschrijven. Zij mogen dan dus nog wel de opleiding afmaken waaraan ze volgens de geldende regels waren ingeschreven.
Met de Koppelingswet die in 1998 in werking trad heeft de regering beoogd illegaal verblijf in Nederland te ontmoedigen door illegaal in Nederland verblijvende personen het recht op een aantal voorzieningen te ontzeggen. Er wordt geen aanleiding gezien om op de uitgangspunten van de Koppelingswet terug te komen.
Deelt u de mening dat ook meerderjarige vreemdelingen de mogelijkheid moeten hebben om onderwijs te volgen en zich verder te ontwikkelen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat ook meerderjarige vreemdelingen zich op dit recht kunnen beroepen?
Ja, ik deel de mening dat ook meerderjarige vreemdelingen onderwijs moeten kunnen volgen in ons land, maar uitsluitend indien zij aan de wettelijke vereisten voor inschrijving, zoals gesteld in de WHW en de WEB, voldoen. Volgens deze regels mag een vreemdeling van 18 jaar en ouder zich inschrijven aan een WEB- of WHW-opleiding indien hij hier rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. Zie ook het antwoord op vraag 1 en de eerdere antwoorden op de vragen van de leden Van der Ham en Koşer Kaya (ingezonden op 13 januari 2012).
Het kabinet ziet geen noodzaak om verdere maatregelen te nemen.
Bent u van mening dat het verbod op het volgen van een opleiding voor meerderjarige vreemdelingen ervoor zorgdraagt dat veel talent verloren gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op de vorige vragen.
Wat is uw reactie op signalen dat vreemdelingen met grote moeite of zelfs helemaal niet aan een stageplek kunnen komen? Ontvangt u deze signalen ook? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ook stageplekken beschikbaar te stellen voor deze leerlingen?
Van elke middelbare beroepsopleiding maakt onderricht in de praktijk van het beroep deel uit. Het examen van een beroepsopleiding is eerst dan met goed gevolg afgesloten wanneer zowel de beroepspraktijkvorming als het overige deel van de beroepsopleiding met goed gevolg is afgesloten. Binnen het mbo doet de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) er daarom alles aan om stagetekorten voor zowel Nederlandse ingezetenen als vreemdelingen, zo goed mogelijk op te pakken in de regio. Op dit moment hebben mij nog geen signalen bereikt dat vreemdelingen met grote moeite of zelfs helemaal niet aan een stageplek kunnen komen. Ook navraag bij SBB en de MBO-Raad levert deze signalen nog niet op. Ik zou het zorgelijk vinden als deze signalen blijken te kloppen. Om transparant te maken of en waar zich eventuele knelpunten bevinden, is het noodzakelijk dat er melding van gemaakt wordt. Ik roep instellingen dan ook op om bij knelpunten altijd contact op te nemen met de contactpersoon van SBB of een melding te maken via het meldpunt stagetekorten5, zodat er contact opgenomen kan worden met de betrokken partijen om een oplossing te zoeken.
Voldoet de Nederlandse onderwijs- en vreemdelingenwetgeving volgens u aan de normen van het Europese Verdrag voor de Rechten van Mens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Zoals ook op 13 januari 2012 is geantwoord op vragen van de leden van der Ham en Koşer Kaya, geldt voor het recht op onderwijs, neergelegd in artikel 2 van het Eerste protocol bij het EVRM, dat dit recht niet absoluut is. Uit Europese en Nederlandse rechtspraak blijkt dat veel vormen van onderwijs op zichzelf binnen het toepassingsbereik van artikel 2, 1e Protocol EVRM kunnen vallen, maar dat dat niet met zich brengt dat steeds een onverkort en absoluut recht op onderwijs, met voorbijgaan aan andere regelgeving, zou bestaan.
Ziet u mogelijkheden om de wetgeving aan te passen nu blijkt dat de Staat de toegang tot onderwijs niet meer alleen voor een beperkte groep volwassen vreemdelingen uitsluit, maar de groep volwassen vreemdelingen groeit?5 6
Zie de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3. Zoals gesteld betreft dit uitsluitend meerderjarigen die in Nederland verblijven zonder rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vw 2000 en die niet vóór hun achttiende jaar of tijdens hun rechtmatige verblijf zijn gestart met een opleiding. Aanpassing van de wetgeving op dit punt acht het Kabinet niet wenselijk.
De reis van de voltallige directie Koninkrijksrelaties naar Curaçao |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de reden dat de voltallige directie Koninkrijksrelaties van uw ministerie een dienstreis heeft gemaakt naar Curaçao? Wat is de reden dat het ermee gepaard gaande jaarlijkse overleg, dat normaal gesproken in Den Haag plaatsvindt, dit keer aan de Caribische Zee moest plaatsvinden?1
Het organisatieonderdeel Koninkrijksrelaties van het Ministerie van BZK bestaat uit de directie Koninkrijksrelaties in Den Haag en de Vertegenwoordiging van Nederland in Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Deze organisatie geeft inhoud aan de onderlinge relaties binnen het Koninkrijk: op het terrein van goed bestuur, overheidsfinanciën, rechtshandhaving, economische ontwikkeling, samenwerking en specifiek voor Caribisch Nederland de sociaaleconomische pijlers (armoedebestrijding & economische ontwikkeling).
Tussen de onderdelen in Den Haag en de eilanden is dagelijks contact per telefoon, e-mail, sms en videoconference; eenmaal per jaar treffen de uitgezonden beleidsmedewerkers en de in Nederland werkzame collega’s elkaar. Dit biedt de gelegenheid tot intern en extern strategisch overleg en gezamenlijk relatiebeheer.
Dit jaar is er voor gekozen de bijeenkomst in het Caribisch gebied te organiseren en hierbij ook het lokale personeel en ondersteunende medewerkers te betrekken. Dit bood de mogelijkheid drie dagen gezamenlijk inzichten te verdiepen en kennis te delen, onder andere via werkbezoeken op locatie waaraan tal van personen en instellingen op Curaçao een bijdrage leverden. Als bijlage treft u het programma aan. Werkbezoeken gingen onder meer naar de Isla-raffinaderij, Otrabanda wijk en het Recherche Samenwerkingsteam (RST).
Welke onderbouwing is er voor het feit dat alle 28 ambtenaren van de directie bij de dienstreis aanwezig moesten zijn? Op welke wijze was die maximale aanwezigheid noodzakelijk en van meerwaarde voor de goede taakuitoefening van iedere ambtenaar?
Gelet op de uitdagingen waarvoor het Koninkrijk zich gesteld ziet, variërend van kinderrechten en economische samenwerking, tot financieel toezicht en bestrijding van corruptie, vind ik het belangrijk dat de directie haar netwerk op de eilanden intensief onderhoudt. Dag in, dag uit is er, ook vanuit Den Haag, op alle niveaus contact met ambtenaren, bestuurders, instellingen en bedrijven, telefonisch, via de mail en via de videoconferentie. Dat men elkaar af en toe ook treft, is, vanwege de grote afstand die tussen het Europese deel van het Koninkrijk en de eilanden bestaat (zowel in tijd als in afstand), onontbeerlijk.
Welke doelen had de dienstreis en welke concrete resultaten zijn ermee behaald?
Zie antwoord vraag 1.
Welke kosten zijn met de dienstreis gemoeid?
De kosten van deze reis voor 54 deelnemers (28 vanuit Europees Nederland en 26 vanuit de eilanden) zijn:
– reiskosten
€ 21.992,31
– verblijfskosten (logies en voeding)
€ 27.810,53
– programmakosten
€ 6.593,91
Totale kosten
€ 56.326,75
De reis is sober uitgevoerd door een economy vlucht en een sober arrangement voor verblijf.
Hoe past deze dienstreis in een sober reisbeleid van de directie Koninkrijksrelaties? In welke mate was deze reis noodzakelijk en sober?
De reis was nuttig en noodzakelijk om de redenen hiervoor uiteengezet. Ook in de toekomst blijf ik toezien op een sobere uitvoering van het beleid inzake dienstreizen.
Deelt u de mening dat dit soort kosten-intensieve reizen door het ministerie tot een minimum moeten worden beperkt en zo sober mogelijk vormgegeven moeten worden? Op welke wijze blijft u dat in de toekomst waarborgen?
Zie antwoord vraag 5.
De slechte bereikbaarheid en gebrekkige kennis van de politie te water |
|
Farshad Bashir (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de slechte bereikbaarheid van de waterpolitie? Zo ja, heeft u al wat ondernomen om dit te verbeteren? Zo nee, bent u bereid hierover navraag te doen bij de gebruikers van de binnenvaarwegen, waaronder ASV, BLN-Schuttevaer?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Via het landelijke servicenummer 0900–8844 biedt de politie bellers een professionele, geprotocolleerde dienstverlening. Het nummer is 24/7 beschikbaar voor niet-spoedeisende meldingen, informatie en (telefonische) aangiften, waarbij direct wordt doorververbonden naar diverse instellingen. De Landelijke Eenheid van de politie heeft de schippersverenging ASV uitgenodigd voor een gesprek om meer duidelijkheid te krijgen over de door haar genoemde problemen die vaarweggebruikers ervaren, zodat gericht kan worden bezien op welke manier de dienstverlening kan worden verbeterd. Een goede dienstverlening is immers cruciaal voor het vertrouwen in de politie.
Wat is de reden dat vaarweggebruikers bij het bellen van het 0900-nummer niet adequaat te woord gestaan en/of doorverbonden worden? Wat gaat u voor stappen ondernemen om dit te verbeteren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat er agenten vanuit de politiedienst infra ingezet worden op het water, die hun ervaring en expertise op een ander vlak hebben, bijvoorbeeld op het spoor?
Bij de vorming van de Nationale Politie zijn de lucht-, water-, spoor- en wegpolitie samengevoegd tot de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid. Op die manier kan gericht worden geïntervenieerd vanuit inzicht in het geheel van de verschillende verkeersstromen. Hierdoor is de politie in staat om zich met meer capaciteit, flexibiliteit en kennis op geprioriteerde onderwerpen te richten. Deze transitie gaat gepaard met een verandering van werken, waarbij medewerkers kunnen worden ingezet op meerdere taakvelden. Politiemedewerkers worden vanzelfsprekend pas volledig zelfstandig op een ander taakveld ingezet als ze daartoe voldoende zijn toegerust. Tot die tijd voeren ze hun werk uit onder begeleiding van zelfstandig werkende collega’s.
Kunt u zich voorstellen dat het tot irritatie en zelfs gevaarlijke situaties kan leiden bij zowel gebruikers op het water als de politieagenten, indien er agenten worden ingezet die onvoldoende kennis hebben van zaken rondom scheepvaart? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een podium waarop de verschillende organisaties die betrokken zijn bij de binnenvaart informatie, suggesties en of meningen kunnen uitwisselen waarbij de politie ook een gesprekspartner is?
Ja, in verschillende samenstellingen ontmoeten de bij de binnenvaart betrokken partijen elkaar voor overleg. Allereerst is er overleg in het kader van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR). Op nationaal niveau worden in het Overleg Technisch Nautische zaken Binnenvaart (OTNB) de voorstellen van de CCR op het gebied van technische regelgeving, politiereglementen en bemanningszaken besproken. Alle relevante partijen in de binnenvaart zijn hierbij uitgenodigd, waaronder de politie. Ook AQUAPOL, een Europees samenwerkingsverband
voor politiewerk rondom het water, is permanent vertegenwoordigd in de werkgroep Politiereglementen van de CCR.
Daarnaast heeft het Ministerie van Infrastructuur & Milieu overleg met maatschappelijke organisaties, brancheverenigingen en bedrijven. Afhankelijk van de te bespreken onderwerpen kan de politie daarbij ook aanwezig zijn.
Tot slot is er een regulier overleg tussen de handhavende partijen op het water, zoals Rijkswaterstaat, Inspectie Leefomgeving en Transport, en uiteraard ook de politie. Bij dit overleg zijn echter geen vertegenwoordigers van de binnenvaartsector betrokken.
Heeft er ooit een inventarisatie plaatsgevonden over de effecten van het afschaffen van het Deelorgaan Binnenvaart? Zo ja, wat waren de uitkomsten van die inventarisatie? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Het Deelorgaan Binnenvaart (DBV) was een onderdeel van het Overlegorgaan Goederenvervoer van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. In 2010 is in het kader van een rijksbrede stroomlijning van advies- en overlegorganen het DBV bij wet opgeheven. Door uw Kamer is deze wijziging behandeld en vervolgens opgenomen in de Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010 (TK, 2009–2010, 32 403). De functie van het DBV is overgenomen door het Overleg Infrastructuur en Milieu, dat is ondergebracht bij de directie Participatie van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Een expliciete inventarisatie van de effecten heeft niet plaatsgevonden, omdat van afschaffen van de functie geen sprake was. De memorie van toelichting van genoemde wet meldt hierover: «Binnen de nieuwe voorgestelde overlegstructuur, waarin het overlegorgaan ook kleinere onderwerpen met een specifieke groep betrokkenen kan behandelen, bestaat aan de mogelijkheid tot het instellen van een deelorgaan geen behoefte.»
Zou u bereid zijn om het Deelorgaan Binnenvaart weer opnieuw in te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De functie van het voormalige Deelorgaan Binnenvaart is geborgd in de huidige wetgeving (zie ook antwoord op vraag 6). Er is dan ook geen aanleiding het Deelorgaan opnieuw in te voeren.