Het bericht dat Eritreeërs in Nederland slecht integreren |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Eritreeërs in Nederland, die hier al 15 tot 35 jaar wonen, slecht zijn geïntegreerd?1
Acht u het wenselijk dat het Eritrese regime invloed uitoefent op Eritreeërs in Nederland en hen belemmert om te integreren? Zo ja waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Hoe wilt u voorkomen dat nieuwe Eritrese vluchtelingen worden beïnvloed door bijvoorbeeld tolken die loyalisten zijn?
In zoverre u hier verwijst naar de tolken die de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gebruikt tijdens de asielprocedure, kan ik u daarover het volgende melden. Een tolk doorloopt verschillende stappen voordat hij wordt opgenomen in het tolkenbestand van de IND. Het overleggen van een verklaring omtrent gedrag (VOG), het bespreken met de tolk van de gedragscode van de IND en het belang van neutraliteit zijn hier onderdeel van. Voor de IND is het namelijk noodzakelijk dat de omstandigheden worden gecreëerd waarin asielzoekers in volledige vrijheid kunnen verklaren. De IND heeft continu oog voor signalen die het functioneren van de ingezette tolken betreffen, en stelt onderzoek in als daartoe aanleiding is. Zo nodig kan ervoor gekozen worden bepaalde tolken niet (meer) in te zetten. Daarnaast kent de asielprocedure de nodige waarborgen bij het afnemen van een asielgehoor, zoals het feit dat de vreemdeling kan aangeven of het asielgehoor naar tevredenheid is verlopen en de mogelijkheid om correcties en aanvullingen in te dienen op het verslag van het asielgehoor.
Tot slot verwijs ik u ook naar de beantwoording2 van Kamervragen hieromtrent van het lid Voortman door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 15 juni 2015 en zijn brief3 aan uw Kamer van 3 november jl.
Heeft u een lijst van Eritrese scholen waar onderwijs wordt gegeven in de taal en geschiedenis van Eritrea? Zo ja, welke zijn dat? Heeft u ook zicht op andere Eritrese organisaties? Heeft u contacten met de Eritrese Nederlanders of zelforganisaties?
Er zijn in ons land geen Eritrese scholen, bekostigd of niet bekostigd, waaraan kinderen onderwijs kunnen volgen. Leerplichtige Eritrese kinderen volgen onderwijs op reguliere scholen. Voor zover er initiatieven plaatsvinden buiten onderwijstijd, is dat aan de ouders en niet aan de overheid. Vanuit mijn ministerie worden pogingen ondernomen om de contacten met Eritrese organisaties op te bouwen, zodat er meer inzicht komt in de door Eritreeërs ervaren beïnvloeding vanuit de Eritrese regering. Uiteraard is het geen goede gang van zaken als organisaties enkel bezig zijn met Eritrea. Dit is niet bevorderlijk voor de oriëntatie op Nederland.
Mensen die willen integreren zullen geholpen worden via het huidige beleid. Bovendien worden signalen uit specifieke gemeenschappen meegenomen in het generieke beleid.
Heeft u aanwijzingen dat de Eritrese scholen en organisaties de integratie belemmeren? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zijn er ook aanwijzingen dat er sprake is van beïnvloeding en financiering vanuit het Eritrese regime? Zo ja, gaat u het regime daarop aan spreken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de bewering dat er in Nederland geen controle is over de Eritreeërs waardoor zij in de eigen groep worden getrokken ondanks dat er ook Eritreeërs zijn die willen integreren? Bent u bereid de laatstgenoemde groep te ondersteunen zodat de vorming van klein-Eritrea kan worden afgebroken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u zich bewust van de trauma’s van de Eritreeërs die recent naar Nederland zijn gevlucht? Zo ja, bent u bereid betrouwbare deskundigen hiervoor in te schakelen zodat zij niet aan hun eigen lot of het Eritrese regime worden overgelaten?
Wanneer daar sprake van is, is daar binnen de asielprocedure oog voor. Het vormt een continu onderdeel van de asielprocedure om in te schatten of asielzoekers speciale voorzieningen en waarborgen nodig hebben, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid. Medewerkers van de IND zijn er op getraind om dergelijke signalen te herkennen en er op door te vragen. De medewerker mag het asielgehoor onderbreken en desnoods stopzetten als de toestand van de vreemdeling daar aanleiding toe geeft. Daarnaast kan de asielzoeker een medisch oordeel overleggen waarin staat dat hij niet kan worden gehoord, dan wel slechts gehoord kan worden onder beperkende voorwaarden vanwege diens medische situatie.
Verder hebben asielzoekers die in de opvang van het COA verblijven, toegang tot de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Binnen de meeste gezondheidscentra asielzoekers (GCA) is een GGZ-consulent werkzaam. Hierdoor is het eerste GGZ-aanbod dichtbij en laagdrempelig beschikbaar. Als verdere GGZ nodig is, dan worden de bewoners doorverwezen naar vervolgbehandelaars. Welke specifieke zorg vervolgens wordt aangeboden, is aan de betreffende behandelaar.
Wat zijn de resultaten van de internationale inspanningen inzake de gedwongen Diaspora-taks? Is er een verandering in de dwingende rol van de Eritrese ambassade? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen?2
Hoewel dit onderwerp tijdens gesprekken wel onder de aandacht wordt gebracht zijn er op dit moment geen resultaten te benoemen op dit gebied. Het heffen van een belasting onder eigen onderdanen in Nederland is in principe niet illegaal, mits deze betalingen plaatsvinden op basis van vrijwilligheid en binnen de grenzen die de wet hiervoor stelt. Afpersing en soortgelijke feiten zijn ernstige misdrijven die de aandacht hebben van de politie en het openbaar ministerie. Indien er signalen zijn dat dergelijke ernstige strafbare feiten worden gepleegd, dan zal hiernaar door de politie en het openbaar ministerie strafrechtelijk onderzoek worden gedaan.
Wat is uw reactie op de stelling dat specifieke aandacht voor de integratie van mensen uit landen als Eritrea en Somalië, de integratie kan bevorderen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat steeds meer kinderen opgroeien in de bijstand |
|
John Kerstens (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer kinderen groeien op in de bijstand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling is? Kunt u nader toelichten hoe het komt dat er steeds meer kinderen opgroeien in de bijstand? Wat zouden volgens u de gevolgen voor deze kinderen kunnen zijn?
Alle kinderen verdienen het om mee te kunnen doen en zich te ontwikkelen, ongeacht de financiële situatie van het gezin waarin zij opgroeien. De stijging van het aandeel kinderen dat opgroeit in een gezin waarvan de bijstand de voornaamste inkomensbron is, is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de gevolgen van de economische crisis, zoals baanverlies. Ook komen mensen in de bijstand die scheiden van hun partner en voorheen afhankelijk waren van zijn of haar inkomen.
In Nederland beschikken we over een gedegen sociaal zekerheidsstelsel met de bijstand als vangnet. Financiële beperkingen in combinatie met minder gunstige of onvoorziene omstandigheden, zoals schulden, baanverlies of een scheiding, kunnen wel tot kans op armoede en sociale uitsluiting leiden. Een beperkt besteedbaar inkomen betekent in de praktijk vaak dat het gezin inlevert op sociale activiteiten.
Vorige week heb ik de publicatie «Armoede en sociale uitsluiting 2015» van het CBS in ontvangst mogen nemen waarin de meest recente cijfers over armoede staan. Hieruit blijkt dat het aantal kinderen in een gezin met een laag inkomen in 2014 is gestegen. De stijging is aanzienlijk lager dan voorgaande jaren en het CPB, dat de ramingen voor deze publicatie heeft verzorgd, verwacht een lichte daling van het aantal huishoudens met een laag inkomen in 2015 en 2016. De publicatie geeft verder aan dat er een sterke stijging is van het aantal huishoudens dat langdurig een laag inkomen heeft. Ook het aantal kinderen in een gezin met een langdurig inkomen is gestegen.
Deze CBS publicatie heeft ook gekeken naar generationele verbanden zoals het inkomen van de ouders. Uit onderzoek blijkt dat de relatie tussen het inkomen van ouders en het kind beperkt is. Opgroeien in een gezin met een laag inkomen geeft weliswaar een grotere kans op een laag inkomen in het latere leven van het kind, maar voor 83% van de kinderen die opgroeide in een gezin met een laag inkomen geldt dat zij zelf later deel uitmaken van een huishouden met een inkomen boven de lage-inkomensgrens.
Deelt u de mening dat werk voor de ouders de meest duurzame oplossing is om armoede te voorkomen en dat wanneer dit niet lukt het armoedebeleid van gemeentes er op gericht moet zijn dat deze kinderen op een fatsoenlijke manier kunnen participeren?
Ja.
Kunt u toelichten wat er tot nu toe gedaan is om ervoor te zorgen dat kinderen niet in armoede hoeven te leven? Welke gezinsondersteunende maatregelen treffen gemeenten op dit moment om kinderen gelijke kansen te geven, zodat zij mee kunnen doen aan sport en cultuur maar bijvoorbeeld ook hun verjaardag kunnen vieren? Welke inkomensondersteunende maatregelen treffen gemeenten op dit moment om te voorkomen dat kinderen in armoede moeten opgroeien?
Omdat werk de beste weg uit armoede is, zet het kabinet in op het verhogen van arbeidsparticipatie (onder meer via de Participatiewet, de banenafspraak en het Europees Sociaal Fonds). Met de wet hervorming kindregelingen wordt werken voor eenoudergezinnen vanuit een bijstandsuitkering meer lonend.
Daarnaast heeft het kabinet, ondanks de economische crisis, extra structurele middelen ter beschikking gesteld voor het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek (vanaf 2015 jaarlijks 100 miljoen euro). Een deel van deze middelen is beschikbaar voor maatschappelijke organisaties die zich onder meer inspannen om te zorgen dat kinderen mee kunnen doen. Zo is er subsidie verstrekt aan het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds en is er een specifieke Sportimpuls voor kinderen in lage inkomensbuurten in het leven geroepen.
Het grootste deel van deze middelen is beschikbaar gesteld aan gemeenten. Ik heb gemeenten daarbij opgeroepen om zich met name in te zetten voor kinderen die onvoldoende kunnen meedoen, bijvoorbeeld in de vorm van een kindpakket zoals voorgesteld door de Kinderombudsman.
Uit het onderzoek naar kindpakketten dat ik onlangs naar uw Kamer heb gestuurd, blijkt dat vrijwel alle onderzochte gemeenten (93 procent) deze extra middelen benutten voor financiering van het kindpakket. Overigens hanteren gemeenten niet altijd de term kindpakket, terwijl wel sprake is van een bundeling van kindvoorzieningen met soortgelijke strekking. Uit het genoemd onderzoek blijkt dat het overgrote deel van de gemeenten vindt dat hun werkwijze rondom het kindpakket ertoe leidt dat voorzieningen beter bij jongeren en kinderen terecht komen. Het hart van het kindpakket bestaat vaak uit voorzieningen die erop gericht zijn om kinderen mee te laten doen. Bij de uitvoering van het kindpakket werken gemeenten vaak samen met maatschappelijke organisaties (bijvoorbeeld Leergeld, Jeugdsportfonds, Jeugdcultuurfonds of de stichting Jarige Job). Verder kunnen gemeenten op basis van de Gemeentewet een stadspas verstrekken, ook aan kinderen, om deelname aan maatschappelijke, culturele en sportieve voorzieningen te bevorderen.
Naast bovenstaande instrumenten, die er op gericht zijn om te bevorderen dat kinderen kunnen meedoen, hebben gemeenten de mogelijkheid om aanvullende inkomensondersteuning c.q. gezinsondersteunende maatregelen te treffen. Om ervoor te zorgen dat de inkomensondersteuning terecht komt bij mensen die het echt nodig hebben, is met het in werking treden van de Participatiewet het categoriaal verstrekken van inkomensondersteuning beperkt en is de nadruk komen te liggen op de intensivering van de individuele aanvullende inkomensondersteuning (bijzondere bijstand) door gemeenten.
Welke extra mogelijkheden ziet u om kinderen met gelijke kansen te laten opgroeien? Hoe gaat u deze mogelijkheden bij de gemeenten stimuleren?
Ik zal gemeenten in de volgende verzamelbrief actief attenderen op de uitkomsten van het onderzoek naar de ervaringen met het kindpakket en hen daarbij oproepen om speciale aandacht te besteden aan het betrekken van kinderen bij het kindgericht armoedebeleid en aan het bereiken van kinderen. Daarnaast zal ik in 2016 en 2017, evenals in 2014 en 2015, middelen beschikbaar te stellen om projecten van maatschappelijke organisaties te stimuleren en daarbij met name ook projecten te ondersteunen die zich richten op het terugdringen van armoede onder kinderen2.
Voorts zal het kabinet naar aanleiding van het aanvaarde amendement Van Dekken en Yücel3 5 miljoen euro extra beschikbaar stellen om meer kinderen uit gezinnen met een laag inkomen de kans te geven om mee te doen aan sportactiviteiten.
Toeslagpartners van ernstig zieke mensen die geen kinderopvangtoeslag ontvangen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Acht u het wenselijk dat een ouder met een zieke partner in een AWBZ-instelling of thuis geen kinderopvangtoeslag ontvangt, terwijl de zieke partner niet in staat is om te werken, deel te nemen aan een re-integratie-traject dan wel te voorzien in de opvang van de kinderen?1
Voor gezinnen waarvan een van de ouders niet werkt en vanwege sociale of gezondheidsredenen tijdelijk niet in staat is om voor de kinderen te zorgen acht ik het van groot belang dat zij ondersteuning kunnen krijgen. Gezinnen kunnen in deze situatie gebruik maken van Sociaal Medische Indicatie (SMI). Dit betekent dat gemeenten een (financiële) vergoeding kunnen bieden aan de betreffende gezinnen, zodat de kinderen naar de kinderopvang kunnen blijven gaan. Kinderopvang kan dan een (tijdelijke) oplossing bieden om de ouders te ontlasten en de ontwikkeling van het kind niet te schaden. Ik vind dit een groot goed.
Gemeenten zijn bij uitstek het beste instaat om te beoordelen of in de individuele situatie, gelet op alle omstandigheden, het wenselijk is om SMI toe te kennen. Hierbij kunnen ze integraal vanuit het gemeentelijke domein bekijken hoe het beste maatwerk kan worden verleend. Ik acht maatwerk in dit soort gevallen de beste oplossing.
Doordat gemeenten beleidsvrijheid hebben om maatwerk te verlenen, kunnen verschillen tussen gemeenten ontstaan. Uit het onderzoek Kinderopvang en sociaal medische indicatie(2014) van Regioplan3 blijkt dat de meeste gemeenten twee doelen centraal hebben staan, namelijk het ontlasten van ouders met een handicap of chronische ziekte en
het ondersteunen van kinderen die door de thuissituatie een ontwikkelingsachterstand lijken op te lopen. Ook komt uit het onderzoek naar voren dat 90% van de gemeenten beleid voert op SMI. Ongeveer 10% van de gemeenten heeft niets geregeld in beleidsregels, verordeningen e.d. Uit gesprekken met een aantal van deze gemeenten bleek dat zij mensen toch proberen te helpen met een passende oplossing op maat.
Ik zie in steeds meer gemeenten een ontwikkeling waarin SMI als mogelijke oplossing bij sociale wijkteams in beeld komt. Dat vind ik een goede ontwikkeling. Op deze wijze kan een hulpvraag van een gezin op een zo breed mogelijke wijze binnen het sociale domein worden opgepakt. Ik zie geen problemen ten aanzien van rechtsongelijkheid bij de uitvoering van het SMI-beleid bij gemeenten. De uitvoering van SMI is ook een voorbeeld hoe gemeenten hun ingezetenen kunnen helpen met gebruikmaking van eigen verordeningen en beleidsregels, maar zonder de basis van landelijke wet- en regelgeving. Daarbij heeft de gemeenteraad de rol om de uitvoering van het SMI-beleid te controleren.
Het voorbeeld zoals die in de uitzending van Radar werd getoond, vragen om flexibiliteit en creativiteit bij gemeenten om bepaalde gemeentelijke regelingen en voorzieningen met elkaar te combineren. Uit contacten met gemeenten de afgelopen maanden is in soortgelijke casussen gebleken dat oplossingen mogelijk zijn, maar misschien niet altijd voor de hand liggen. 1k besef dat dit niet altijd eenvoudig is.
Naar aanleiding van het onderzoek van Regioplan ben ik gestart om enkele aandachtspunten rondom SMI beleid op te pakken. Ik heb Kindermediair dit jaar opdracht gegeven om de bekendheid van het instrument SMI bij gemeenten te vergroten en te onderzoeken hoe het staat met de financiële toegankelijkheid. Er zijn nieuwsbrieven verzonden naar gemeenten, kinderdagverblijven en Centra voor Jeugd en Gezin. Begin 2016 wordt een tweetal bijeenkomsten voor gemeenten georganiseerd en een bijeenkomst voor kinderopvangorganisaties en wijkteams. Gedurende de gehele campagne staat een helpdesk open bij Kindermediair waar gemeenten en andere organisaties met vragen terecht kunnen. Zoals ik uw Kamer in een brief van 3 juli 20144 heb toegezegd, beoordeel ik in 2016 de stand van zaken met betrekking tot SMI, vooral ten aanzien van de financiële toegankelijkheid.
Is het beoogd dat in een dergelijke situatie een ouder voor vergoeding van de kosten van de kinderopvang terecht kan bij de gemeente voor een sociaal medische indicatie waarbij iemand met een ziekte van langdurige en niet voorbijgaande aard wordt ondersteund wanneer hij of zij niet in staat is om te werken? Hoe beoordeelt u het feit dat gemeenten nogal verschillend hiermee omgaan en er hierdoor rechtsongelijkheid ontstaat tussen mensen in verschillende gemeenten?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u voornemens om een uitzondering te maken in de regeling voor kinderopvangtoeslag wanneer een toeslagpartner vanwege ziekte – langdurig of in het geheel – niet meer in staat is om deel te nemen aan het arbeidsproces, zodat de partner de mogelijkheid heeft om deel te nemen aan het arbeidsproces en niet in financiële zin hiertoe belemmerd wordt? Zo nee, waarom niet?3
Indien een toeslagpartner ziek is of vanwege sociale redenen niet in staat is om te werken en ook niet voor de kinderen kan zorgen, ben ik van mening dat maatwerkverlening middels SMI door gemeenten de beste oplossing is om kinderen indien nodig toch naar de kinderopvang te laten gaan. Ik acht dat landelijke wetgeving niet het passende beleidsinstrument is voor betreffende individuele situaties.
Zoals ik in mijn antwoord bij vraag 1 en 2 heb aangegeven beoordeel ik in 2016 de stand van zaken met betrekking tot SMI, vooral ten aanzien van de financiële toegankelijkheid.
Kunt u de Kamer van een overzicht voorzien van het aantal toeslagpartners die vanwege ziekte – langdurig of in het geheel – niet meer in staat zijn om deel te nemen aan het arbeidsproces en waarbij de andere ouder geen recht heeft op kinderopvangtoeslag? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken hoeveel mensen vanwege deze en vergelijkbare redenen niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag en wat de financiële consequenties zijn wanneer deze ouders hun recht op kinderopvangtoeslag wel kunnen verzilveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen cijfers beschikbaar over het aantal toeslagpartners die vanwege ziekte – langdurig of in het geheel – niet meer in staat zijn om deel te nemen aan het arbeidsproces en waarbij de andere ouder geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Wel blijkt uit onderzoek van Regioplan dat in 2012 grofweg 3300 SMI-aanvragen waren toegekend. Zoals ik in mijn antwoord bij vraag 1 en 2 heb aangegeven beoordeel ik in 2016 de stand van zaken met betrekking tot SMI, vooral ten aanzien van de financiële toegankelijkheid.
Bent u van plan om mensen die vanwege deze lacune met een forse inkomensachteruitgang te maken hebben gekregen (met terugwerkende kracht) te compenseren? Zo nee, waarom niet?
SMI is de maatwerkoplossing in die situatie dat een toeslagpartner in verband met medische of sociale redenen niet kan werken en de zorg voor zijn kinderen niet aan kan. Gemeenten krijgen hier jaarlijks € 28 mln. voor. Ik ben niet van plan om dit beleid te wijzigen.
Bent u bereid om deze vragen voor de plenaire behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2016 te beantwoorden?
Ja.
De sluiting van leerwerkbedrijven |
|
Tjitske Siderius (SP), Sadet Karabulut (SP) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het feit dat een succesvol maatwerktraject voor kansarmere jongeren, schoolverlaters, langdurig werklozen, mensen met een burn-out, ex-verslaafden, autisten en vluchtelingen de deuren moet sluiten door een gebrek aan financiering?1
Het leerwerkbedrijf Werkartaal kan blijkens haar website door gebrek aan deelnemers c.q. nieuwe instroom haar activiteiten helaas niet voortzetten. Voorts maak ik uit de website van de Stichting Werkartaal op dat de resterende deelnemers goed zijn overgedragen aan andere organisaties (zoals het Christelijk college Zeist, de techniekacademie Harderwijk en een design Meubelwerkplaats; een ander leerwerkbedrijf in de regio).
Hoe beoordeelt u de resultaten van het leerwerkbedrijf Werkataal waarbij 70 procent van de deelnemers na het traject een baan vindt, waarvan 80 procent langdurig aan het werk blijft? Welke maatregelen gaat u nemen om dergelijke leerwerkbedrijven in stand te houden?
Het leerwerkbedrijf Werkartaal heeft in het verleden alleszins goede resultaten laten zien. Inderdaad geeft Werkartaal aan dat 70 procent van de uitstroom regulier werk of vrijwilligerswerk vindt. Er zijn in Nederland circa 250.000 leerwerkbedrijven (2015). Het betreft hier particuliere/private bedrijven en stichtingen. De leerwerkbedrijven vallen buiten het rechtstreeks bekostigde onderwijsstelsel van het Ministerie van OCW. Het Ministerie van OCW kan dan ook geen maatregelen nemen om een individueel leerwerkbedrijf dat in financiële nood verkeert te ondersteunen.
Acht u het wenselijk dat door invoering van de Participatiewet en de daarmee gepaard gaande megabezuinigingen steeds meer kansarme jongeren, langdurig werklozen, mensen met een burn-out, autisten, ex-verslaafden en vluchtelingen in de knel komen? Kunt u uw antwoorden toelichten?
De Participatiewet is er op gericht om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt die vallen onder de doelgroep van de Participatiewet, zoals mensen met een arbeidsbeperking, naar werk toe te leiden. De gemeenten hebben de beschikking over nieuwe instrumenten om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen, en de werkgevers nog beter te ondersteunen bij het aannemen en in dienst houden van deze groep.
Zijn maatwerktrajecten zoals bij leerwerkbedrijf Werkataal niet juist cruciaal om thuiszitters en andere kansarme jongeren de mogelijkheid te geven een vak te leren en structureel een baan te vinden? Deelt u de mening dat het sluiten van succesvolle leerwerkbedrijven totale kapitaalvernietiging is van kennis en expertise bij het leerbaar maken en het terugleiden naar de arbeidsmarkt van kansarme jongeren?
Zoals uit het antwoord op vraag 1 en ook uit de website van de stichting Werkartaal al wel blijkt is als gevolg van andere keuzes bij gemeenten en de provincie Utrecht, maar ook een dalende vraag (lees vacatures) vanuit de branches waarvoor Werkartaal opleidt onvoldoende vraag voorhanden om tot een gezonde financiële huishouding te komen. Er zijn in de regio alternatieven gevonden om de deelnemers naar werk te kunnen begeleiden. Jaarlijks komen en gaan vele duizenden leerbedrijven als onderdeel van het economisch proces. Zo zijn 2015 zijn er 22.000 erkenningen toegekend en 17.000 ingetrokken, dan wel opgeheven.
Spant u niet het paard achter de wagen door succesvolle maatwerktrajecten weg te bezuinigen, waardoor kansarme jongeren thuis komen te zitten en op termijn de kosten op het gebied van zorg, justitie en sociale zekerheid zullen stijgen? Kunt u dit toelichten?
Gemeenten ontvangen middelen voor de uitvoering van de Participatiewet en de WMO. Zij maken eigen keuzes bij de besteding daarvan. Indien zij ervoor kiezen om leerwerkplekken te realiseren, kunnen betrokken leerwerkbedrijven subsidie aanvragen bij OCW (de subsidieregeling praktijkleren; men komt overigens enkel in aanmerking voor een subsidie indien er een volledig traject gericht op het halen van een diploma wordt aangeboden).
Welke rol kan het onderwijs nemen ten aanzien van maatwerktrajecten zoals Werkartaal, zodat dit laatste vangnet voor leerlingen, die anders in het geheel uitvallen, voort kan blijven bestaan?
Acht u het wenselijk dat u één van de weinig uitstroommogelijkheden van leerlingen uit het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs door enorme bezuinigingen onmogelijk maakt? Welke maatregelen gaat u nemen om deze uitstroommogelijkheid in stand te houden?2
Ik zie voor het onderwijs geen specifieke rol weggelegd voor wat betreft het nemen van maatregelen op het terrein van maatwerktrajecten die in het kader van bijvoorbeeld re-integratie en werk-naar-werk trajecten plaatsvinden. Naast de reguliere entree- en niveau 2 opleidingen blijft het onderwijs uiteraard samen met Leerwerkbedrijven specifieke maatwerkopleidingen aanbieden als daar additionele financiering voor beschikbaar is.
Hoeveel jongeren raken in de knel door invoering van de Participatiewet en de bijbehorende bezuinigingen? Hoe gaat u voorkomen dat deze jongeren thuis komen te zitten zonder opleiding en werk?
De stichting Werkartaal heeft in de regio een goede rol vervuld in de doorstroom van leerlingen uit het praktijkonderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs naar mbo-entree en niveau 2. Het aantal leerlingen voor de richtingen waarvoor de stichting Werkartaal opleidt (enkele techniek-opleidingen) is de laatste jaren echter sterk afgenomen. Er zijn andere leerwerkbedrijven die de rol van de Stichting Werkartaal kunnen overnemen. Dat blijkt ook uit het feit dat alle deelnemers inmiddels een plek hebben kunnen vinden.
Het bericht ‘Vrij spel voor kinderhandelaren’ inzake illegale adoptie uit Nepal |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Vrij spel voor kinderhandelaren»?1
Ja.
Wat is uw mening over de in het artikel genoemde voorbeelden van misstanden rondom adoptie?
In het genoemde bericht wordt een zorgelijk beeld geschetst van mensensmokkelaars en kinderhandelaren die misbruik zouden maken van de chaotische situatie na de aardbeving van eind april in Nepal. Weeskinderen zouden worden geronseld voor dwangarbeid, prostitutie en illegale adoptie. Tegelijkertijd maak ik uit het artikel op dat de Nepalese autoriteiten, die verantwoordelijk zijn voor het aanpakken van deze situatie, de problematiek serieus nemen en diverse maatregelen hebben getroffen.
Hoeveel adopties vanuit Nepal naar Nederland zijn er geweest sinds de aardbeving die Nepal eind april 2015 trof?
Nederland adopteert sinds 2009 niet meer uit Nepal. In 2008 werd voor het laatst geadopteerd uit Nepal. Het betrof toen drie kinderen. In de jaren daarvoor werden jaarlijks slechts één of twee kinderen geadopteerd.
Is het aantal adopties uit Nepal sinds de aardbeving toegenomen? Zo ja, waaruit bestaat deze toename, zowel in aantallen als de reden voor adoptie?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het mogelijk dat ook Nederlandse paren kinderen illegaal uit Nepal halen? Zo ja, hoe kan dit en wat u daartegen? Zo nee, kunt u bevestigen dat dit daadwerkelijk niet gebeurt?
Ik kan niet uitsluiten dat hier Nederlanders bij betrokken zijn. Het kenmerk van illegaal handelen is immers dat het zich buiten het zicht van de overheid voordoet. Wanneer er evenwel illegale opneming van een kind door een Nederlander zou plaatsvinden, zal het voor de afreis van het kind naar Nederland nodig zijn dat de betrokkenen zich tot een Nederlandse ambassade wenden voor afgifte van een reisdocument. Voor Nederland is in Nepal uitsluitend een honorair Consulaat aanwezig. Hier kunnen geen reguliere Nederlandse paspoorten worden aangevraagd, maar uitsluitend noodreisdocumenten. In 2014 zijn er geen en in 2015 zijn er slechts twee laissez passers aan minderjarigen verstrekt door het Consulaat in Nepal. Hierbij was geen sprake van illegaal handelen, maar betrof het de rechtmatige verstrekking van nooddocumenten aan Nederlandse kinderen. Dit sluit evenwel niet uit dat een illegaal door Nederlanders opgenomen kind op een Nepalees reisdocument Nepal zou zijn uitgereisd. Overigens zal de koop van een kind met het oog op opneming in het gezin in het algemeen een strafbare vorm van illegale adoptie opleveren.
Acht u het mogelijk dat ondanks het feit dat Nepal het Haags Adoptieverdrag heeft ondertekend, er toch onregelmatigheden met betrekking tot legale adoptie mogelijk zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u dit uitsluiten?
Heeft u gezien de vrees van de Nepalese overheid voor mensensmokkelaars en kinderhandelaren die misbruik van de chaotische situatie misbruik zouden maken de voorgeschreven regels en procedures voor adoptie uit Nepal extra aangescherpt of verscherpt toegepast? Zo ja, hoe heeft u dit gedaan? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat in het geval van adoptie het belang van het kind voorop staat en dat het feit dat de voorgeschreven regels en procedures zijn gevolgd niet in alle gevallen hoeft te betekenen dat dat belang ook daadwerkelijk voorop heeft gestaan, bijvoorbeeld in het geval er corruptie in het spel was? Zo ja, waarom en welke gevolgen verbindt u daar in het geval van Nepal specifiek aan? Zo nee, waarom niet?
Acht het beginsel dat adopties vanuit landen die het Haags Adoptieverdrag hebben ondertekend te vertrouwen zijn in alle gevallen voldoende? Zo ja, waarom en ook specifiek in het geval van Nepal? Zo nee, waarom niet en wat doet u daar specifiek in het geval van adoptie uit Nepal aan?
Het bericht dat banken niets willen doen om verkeerde overboekingen te voorkomen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Drama’s na IBAN-fout onopgelost»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de weigering van banken om, ondanks eerder gedane beloften, maatregelen te nemen om verkeerde overboekingen door het foutief invullen van het IBAN-nummer te voorkomen?
Naar ik heb begrepen zijn de Consumentenbond en de Betaalvereniging met elkaar in gesprek geweest om te bespreken hoe het aantal overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer verder kan worden gereduceerd. De besprekingen tussen de Consumentenbond en de Betaalvereniging hebben echter aan de zijde van de Consumentenbond tot nog toe niet tot bevredigende resultaten geleid. Wel heeft de Betaalvereniging toegezegd vanaf 1 januari in kaart te zullen brengen wat de aard en aantallen zijn van overboekingen naar een ander IBAN dan de betaler bedoeld had.
Klopt het dat banken ook niet controleren of de juiste naam bij het juiste rekeningnummer staat genoteerd? Is door banken überhaupt enige controle ingebouwd om verkeerde overboekingen te voorkomen?
Het klopt inderdaad dat banken geen zogenaamde naam-nummercontrole uitvoeren. De naam-nummercontrole werd voor de overgang naar SEPA in het Nederlandse betalingsverkeer voor gironummers gebruikt, omdat het gironummer geen geïntegreerd controlemechanisme kende, zodat een typefout in het rekeningnummer zou leiden tot een overboeking naar een andere rekening dan bedoeld. Met het gebruik van IBAN is het, door het controlegetal in het IBAN, vrijwel uitgesloten dat bij het maken van een typefout in het IBAN geld overgemaakt zou worden naar een andere rekening dan bedoeld, omdat dat zou leiden tot een ongeldig IBAN.
Deelt u de mening dat de houding van banken niet strookt met het dienen van de klant?
Voorop staat dat het primair aan de opdrachtgever is om te controleren of hij het juiste IBAN van de begunstigde heeft ingevoerd. Dit is in lijn met de richtlijn betaaldiensten,2 die stelt dat de betaaldienstleverancier mag uitgaan van de juistheid van het opgegeven rekeningnummer, en niet aansprakelijk is als dat rekeningnummer onjuist blijkt. Door uit te gaan van de juistheid van het door de klant opgegeven IBAN wordt bewerkstelligd dat overboekingen zo snel mogelijk worden uitgevoerd. Indien het toch een overboeking plaatsvindt naar een ander nummer dan de klant beoogde, dan ben ik van mening dat banken hun klanten moeten bijstaan bij het terughalen van het betrokken bedrag. De banken hebben daartoe een procedure opgezet. De Betaalvereniging heeft mij geïnformeerd dat aan de hand van deze procedure ruim 80% van overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer worden teruggestort door de ontvanger. Ik vertrouw erop dat als de resultaten van het onderzoek naar de aard en aantallen van verkeerde overboekingen bekend zijn, de Consumentenbond en de Betaalvereniging op constructieve wijze een vervolg zullen geven aan hun bespreking om te kijken hoe klanten beter kunnen worden bijgestaan bij het voorkomen van overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer c.q. het terughalen daarvan.
Bent u bereid banken aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om verbeteringen door te voeren om foute overboekingen te voorkomen en klanten die geld hebben overgeboekt naar een verkeerd rekeningnummer adequaat te helpen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat verzekeraars nog niet alle contracten met ziekenhuizen hebben gesloten maar dat patiënten nu wel hun zorgverzekering moeten kiezen |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen», en «Patiëntenvereniging boos op zorgverzekeraars»?1 2
ja
In hoeverre deelt u de mening dat het onwenselijk is dat verzekerden op dit moment de keuze moeten maken voor een zorgverzekering voor 2016, maar dit op basis van onvolledige informatie moeten doen, omdat nog niet alle contracten tussen verzekeraars en ziekenhuizen rond zijn?
Ik vind het belangrijk dat een verzekerde op basis van zoveel mogelijk informatie een weloverwogen keuze kan maken voor een zorgverzekeraar. De verzekerde moet op tijd duidelijkheid hebben over de polisvoorwaarden. Zorgverzekeraars zijn – conform de regelgeving van de NZa (Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten) – verplicht hun verzekerden goed te informeren over contractering bij zorgpolissen. Deze regelgeving is onlangs aangescherpt; hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont. Zorgverzekeraars moeten hun verzekerden informeren of er sprake is van gecontracteerde zorg. En zo ja, voor welke vormen van zorg en bij welke ziekenhuizen er sprake is van gecontracteerde zorg. Op basis van deze informatie kan de verzekerde besluiten te switchen naar een andere zorgverzekeraar. De NZa houdt toezicht op deze transparantie door de zorgverzekeraar.
Zorgverzekeraars hebben op 19 november van dit jaar een deel van de ziekenhuizen nog niet gecontracteerd. Ik deel uw mening dat dit niet optimaal is. De verzekerde kan op de polis zien welke zorg de zorgverzekeraar aanbiedt. Alle zorg die daarop staat aangegeven moet in ieder geval door de zorgverzekeraar worden geleverd. Ik vind het desondanks van groot belang dat de contracten zoveel mogelijk voor 19 november worden afgesloten. Uit navraag bij zorgverzekeraars blijkt, dat er nu iedere dag contracten bij komen.
Ik heb in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont aangegeven dat ik in overleg treedt met aanbieders en verzekeraars om afspraken te maken over de contracteringstermijnen- en processen.
Welke mogelijkheden en oplossingen ziet u voor degenen die nu een naturaverzekering afsluiten, maar niet weten op basis van welke voorwaarden dit is? Kunt u aangeven of deze personen wijzigingen kunnen doorvoeren in de door hun gekozen premie, zoals vorig jaar door Achmea is toegestaan?
De zorgverzekeraar moet op 19 november aan verzekerden duidelijk maken wat de polisvoorwaarden zijn. Wanneer een zorgverzekeraar aangeeft met bepaalde aanbieders een contract te hebben kan de verzekerde daar vanuit gaan. In het geval dat de zorgverzekeraar aangeeft met een bepaalde aanbieder een contract te hebben en vervolgens in de loop van het jaar blijkt dat deze zorgaanbieder toch niet wordt gecontracteerd, moet de zorgverzekeraar de kosten alsnog vergoeden.
Kunt u aangeven in hoeverre de ontstane situatie knelt met het hoofdlijnakkoord waarin is afgesproken dat de afspraken tussen verzekeraars en ziekenhuizen op 19 juni 2015 rond moeten zijn? Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om ervoor te zorgen dat deze situatie zo snel mogelijk wordt opgelost, en volgend jaar niet nogmaals voorkomt?
In het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg is afgesproken dat zorgverzekeraars voor 19 november alle informatie over ingekochte zorg beschikbaar moeten stellen voor patiënten. Hierbij moet ook duidelijk worden welke zorg ze (nog) niet hebben ingekocht, zodat de patiënt een weloverwogen keuze kan maken voor een zorgverzekeraar. De NZa houdt hier toezicht op. De huidige situatie knelt in dat opzicht niet met het hoofdlijnenakkoord. Het heeft bij mij, maar ook bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars de voorkeur om op 19 november klaar te zijn met het gehele contracteerproces. Ik heb in de voortgangsrapportage van Kwaliteit loont aangegeven dat ik in overleg treedt met aanbieders en verzekeraars om afspraken te maken over de contracteringstermijnen- en processen.
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet gaat handhaven? In hoeverre is dit in uw ogen een verstandige keuze? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars moeten voor 19 november alle informatie over ingekochte zorg beschikbaar stellen voor de patiënten. Hierbij moet ook duidelijk worden welke zorg ze (nog) niet hebben ingekocht. De NZa houdt hier zoals gezegd toezicht op. VWS heeft navraag gedaan bij de NZa en de NZa geeft aan dat zij hier zonodig ook op wel op handhaaft.
Kunt u aangeven waarom het voor het tweede jaar op rij niet gelukt is het hoofdlijnenakkoord na te leven? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit te onderzoeken?
De afspraak in het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg heeft betrekking op het inzicht in het gecontracteerde aanbod. Zorgverzekeraars bieden dit inzicht. De zorg die wordt aangeboden in de polis moet worden geleverd. Daarover kan geen misverstand bestaan. Ik vind het desondanks van groot belang dat de contracten zoveel mogelijk voor 19 november worden afgesloten. Ik zal daarover nader in gesprek gaan met betrokken partijen.
Bent u bereid deze vragen voor het einde van deze maand te beantwoorden, zodat mensen in december een weloverwogen keuze kunnen maken?
Ja
Het gevaar van betonblokken |
|
Albert de Vries (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat betonnen stapelblokken voor onder meer funderingen, draagmuren en scheidingswanden vaak worden gezien als ideale plaats om afval te verwerken en dat door het omvallen, bijvoorbeeld tijdens de bouw, zowel mens als milieu in gevaar kunnen komen?1 2
Ja.
Welke soorten afval mogen verwerkt worden in deze stapelblokken? Zit hier ook chemisch afval bij? Zitten hier ook stoffen bij die schadelijk voor mens en milieu zijn? Zo ja, welke stoffen zijn dit?
Uit het oogpunt van de bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid legt de Wet Milieubeheer (ter implementatie van de Europese afvalwetgeving) beperkingen op aan de soorten afval die vermengd mogen worden met andere stoffen en materialen. Daarnaast kunnen beperkingen volgen uit de constructieve veiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit. Er bestaat geen lijst van specifieke toegestane afvalstoffen die in beton verwerkt mogen worden.
«Chemisch afval» is in de wetgeving niet gedefinieerd. Afval dat zogeheten «zeer zorgwekkende» stoffen bevat (stoffen die wettelijk zijn aangemerkt als schadelijk voor mens en milieu), mag op grond van de afvalwetgeving alleen in beton verwerkt worden als er geen risico is op vrijkomst van die stoffen in het milieu.
Zijn er aanwijzingen dat er ook stoffen in deze stapelblokken worden verwerkt die hierin niet verwerkt mogen worden en mogelijk schadelijk voor mens en milieu zijn, eventueel bij het breken van de blokken, zoals bijvoorbeeld beeldbuizen en tl-lampen? Is hierbij sprake van strafbare feiten? Is het nodig hier beter op te controleren?
Het verwerken van beeldbuisglas in betonblokken is een vergunde praktijk. Bijmenging van TL-lampen afval in betonblokken is mij niet bekend. Stichting Wecycle geeft aan dat TL-lampen afval niet wordt geleverd aan fabrikanten van betonblokken. Wat betreft andere soorten afval die in betonblokken worden gemengd, is mij niet bekend dat hierin stoffen aanwezig zijn die als «zeer zorgwekkend» aangemerkt zijn.
De wenselijkheid van verwerking van beeldbuisglas in beton staat al enige tijd ter discussie, omdat het beeldbuisglas lood bevat. Lood is aangemerkt als «zeer zorgwekkende stof». Het lood zal op enig moment in het milieu terecht komen, nadat het beton sloopafval is geworden en na vermaling bijvoorbeeld als wegfundering is toegepast. Het stoffenbeleid wil juist een halt toeroepen aan de verspreiding van lood in het milieu.
Door een wijziging van een bijlage van de Europese kaderrichtlijn afvalstoffen per 1 juni 2015 werd duidelijk dat beeldbuisglas de wettelijke status «gevaarlijk afval» heeft, waar de richtlijn voorheen onduidelijk was. Het vermengen van «gevaarlijk afval» met ander materiaal is op grond van de Wet milieubeheer verboden, tenzij dit is toegestaan in een omgevingsvergunning. Voorwaarde voor het vergunnen is dat de vermenging er niet toe leidt dat «zeer zorgwekkende» stoffen zich in het milieu kunnen verspreiden.
Ik heb het RIVM gevraagd op basis van literatuurgegevens inzicht te geven in de risico's voor mens en milieu die verwerking van beeldbuisglas in beton met zich meebrengt en in de wijze waarop deze risico’s in de regelgeving worden geborgd. De bevindingen van het RIVM (Rapport 2015-0143, december 2015) bevestigen mijn conclusie dat verwerking van loodhoudend beeldbuisglas in beton, gegeven de uiteindelijk te verwachten verspreiding van lood in het milieu, niet moet worden toegestaan.
Voor zover de vigerende vergunningen van producenten van betonelementen de bijmenging van beeldbuisglas en andere (afval)materialen toestaan is geen sprake van een strafbaar feit. Het wijzigen van vergunningen is aan regels gebonden en is de bevoegdheid van de regionale overheid. Ik zal de nieuwe inzichten voorleggen aan de omgevingsdiensten die bevoegd gezag zijn voor de producenten van betonblokken en deze inzichten tevens opnemen in het komende derde Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3).
Wordt bijgehouden hoe vaak ongelukken gebeuren met deze blokken? Zo ja, kunt u een overzicht van de ongelukken van de afgelopen vijf jaar aan de Kamer doen toekomen?
De bijgehouden informatie over ongelukken met betonnen stapelblokken beperkt zich tot de registratie van ongevallen die gebeuren bij het verrichten van arbeid. Alle arbeidsongevallen die leiden tot ziekenhuisopname, (mogelijk) blijvend letsel veroorzaken of een dodelijke afloop kennen, moeten bij de Inspectie SZW worden gemeld. Deze onderzoekt vervolgens of het ongeval het gevolg is van een overtreding van de Arbowetgeving.
De Inspectie SZW heeft in de afgelopen jaren een database met gemelde en onderzochte arbeidsongevallen opgebouwd. Behalve één ernstig ongeval met een keerwand van betonnen stapelblokken in september 2014, zijn geen andere arbeidsongevallen met deze stapelblokken bij de Inspectie SZW gemeld en onderzocht.
Is strengere controle op de kwaliteit en toepassing van deze blokken nodig om ongelukken in de toekomst te voorkomen? Zo nee, zijn er andere mogelijkheden om het aantal ongelukken te verminderen?
Het enige bij de Inspectie SZW gemelde ongeluk (zie antwoord 4) heeft betrekking op het bezwijken van een keerwand bij een opslagplaats die gemaakt was van deze stapelblokken. Dit ongeval ligt momenteel bij het Openbaar Ministerie ter behandeling voor. Daarom kan ik niet specifieker op dit ongeval ingaan en kan ik ook niet zeggen of strengere controle op de kwaliteit en toepassing van deze blokken nodig is. Wel verwijs ik naar het antwoord dat de Minister voor Wonen en Rijksdienst per brief van 19 juni 2015 heeft gegeven op een vraag van de PvdA-fractie (Kamerstuk 32 757, nr. 114, onderdeel II Reactie van de Minister, punt 22). Hierin wordt aangegeven dat de constructieve veiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit 2012 van toepassing zijn op deze keerwanden, dat de zorg voor de naleving van deze voorschriften aan bouwers, opdrachtgevers of eigenaren is, en dat de gemeente hierop kan handhaven.
Ik heb geen informatie dat de ongelukken die hebben plaatsgevonden met betonblokwanden direct zijn te relateren aan verwerking van afval in het beton. Of strengere controle op de verwerking van afval een verlagend effect heeft op het aantal ongelukken is daarom niet te zeggen.
Misstanden in de vrouwenopvang |
|
Nine Kooiman , Sadet Karabulut (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is in de vrouwenopvang in Heemskerk? Hoe verhoudt dit zich tot het commentaar van S. Musa van Femmes for Freedom en klokkenluider Amina die vertellen over de uitbuiting, slechte hygiëne, intimidatie en zelfs prostitutie dat plaatsvond in deze vrouwenopvang? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Op 3 december 2015 heeft de verantwoordelijke wethouder van centrumgemeente Haarlem mij een brief geschreven met zijn reactie op het onderzoek dat is uitgevoerd door mevrouw J. Haanstra en het rapport «Perspectief» dat zij op basis daarvan heeft opgesteld. Ik zal het rapport en de begeleidende brief als bijlage bij de voortgangsrapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties voegen en daarin mijn reactie gegeven. U ontvangt deze rapportage zo spoedig mogelijk.
Waarom vindt u het niet nodig onderzoek te laten doen door de Inspectie SZW naar de arbeidsomstandigheden in Heemskerk, omdat zij in 2011 en 2014 al inspectie hebben gedaan, terwijl de misstanden in 2015 aan het licht kwamen? Is het juist niet goed om opnieuw een onderzoek uit te voeren?2
Omdat de signalen geen betrekking hadden op de arbeidsomstandigheden bij Blijfgroep, was er geen rol weggelegd voor de Inspectie SZW. Ik ben van mening dat de verantwoordelijke wethouder samen met de instelling de juiste weg heeft bewandeld naar aanleiding van de signalen over mogelijke misstanden.
Bent u ervan op de hoogte dat in de radiouitzending wordt aangegeven dat het onafhankelijk onderzoek dat gestart is naar de misstanden in de vrouwenopvang in Heemskerk geen onafhankelijk onderzoek blijkt te zijn? Kunt u hierop reageren?
Ik ben ervan op de hoogte dat in de genoemde radiouitzending het standpunt is ingenomen door de geïnterviewden dat het onderzoek niet onafhankelijk zou zijn, omdat Blijf Groep de opdrachtgever is. Mijn mening hierover is dat het gegeven dat de Blijf Groep de opdrachtgever is, in beginsel niet aan de onafhankelijkheid in de weg hoeft te staan. Het is niet direct aan mij om een oordeel te geven over de vraag of de vermeende misstanden op deze wijze voldoende onderzocht zijn. Dit oordeel is primair aan de verantwoordelijke wethouder: hij moet toezicht houden op deze voorziening. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, ga ik in mijn voortgangsrapportage in op het rapport en de begeleidende brief van de wethouder.
Wilt u reageren op het commentaar in het radiointerview waarin aangegeven wordt dat de problemen in de vrouwenopvang groter zijn dan alleen in Haarlem en Alkmaar, en dat er ook in Friesland, Limburg en in het oosten van Nederland signalen zijn van misstanden in de vrouwenopvang? Ontvangt u deze signalen ook? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is contact geweest tussen mijn ministerie en de directeur van Femmes For Freedom op 16 juli 2015. Door haar werd in algemene zin het signaal afgegeven dat er sprake zou zijn van misstanden in de vrouwenopvang. Op dat moment is geen melding gedaan van de instelling die het zou betreffen noch van de verantwoordelijke centrumgemeente, omdat de directeur van Femmes For Freedom absolute vertrouwelijkheid had toegezegd richting betrokkenen. De afspraak is gemaakt dat zodra het mogelijk zou zijn een instelling of een verantwoordelijke centrumgemeente te identificeren deze informatie aan het ministerie gemeld zouden worden, zodat de verantwoordelijken hierop zouden kunnen worden aangesproken. Op 26 augustus 2015 heeft de directeur van Femmes For Freedom gemeld dat er misstanden zouden zijn bij Blijf Groep, locatie Heemskerk. Onmiddellijk is contact opgenomen met de verantwoordelijke centrumgemeente en de directie van Blijfgroep. Zij waren reeds op de hoogte en hebben de verdere acties in gang gezet.
Ik heb voorts navraag laten doen bij de Federatie Opvang en de VNG of bij hen signalen zijn gemeld. Hen zijn geen signalen bekend.
Opgemerkt zij dat het belangrijk is dat misstanden zo snel mogelijk en zo concreet mogelijk bij de verantwoordelijke wethouder worden gemeld. De centrumgemeenten zijn ervoor verantwoordelijk toezicht te houden op de (kwaliteit van de) geboden voorzieningen.
Het bericht dat Belgisch Limburg bezorgd is om de waakzaamheid van Nederland |
|
Sietse Fritsma (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Belgisch Limburg bezorgd om waakzaamheid Nederland»?1
Ja
Klopt het dat dat de waakzaamheid in Belgisch Limburg veel hoger is dan aan de Nederlandse kant? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Het Belgische Orgaan voor de Coördinatie en de Analyse van de Dreiging (OCAD) heeft op 16 november voor heel België het dreigingsniveau naar niveau 3 (van de 4) gebracht. Daarnaast is de inzet van veiligheidsdiensten vergroot en worden de landsgrenzen nauwkeuriger gecontroleerd.
In Nederland is het dreigingsniveau sinds maart 2013 «Substantieel». Gerelateerd aan het huidige dreigingsbeeld is in de afgelopen periode een aantal aanvullende maatregelen genomen. Na de aanslagen in Parijs is onder meer besloten tot intensivering van de maatregelen op locaties waar reisbewegingen van en naar België en Frankrijk plaatsvinden evenals het toezicht op kwetsbare plekken zoals stations. De Minister-President heeft de Kamer hier onlangs over geïnformeerd.2
Er wordt voortdurend bezien of de reeds genomen maatregelen aangepast moeten worden. De veiligheidsdiensten staan in nauw contact met de Belgische diensten, net als met andere Europese diensten, en houden de situatie continu in de gaten. Zowel in België als in Nederland is de waakzaamheid al verhoogd.
Deelt u de mening dat de gezochte terrorist Salah Abdselam waarschijnlijk het verschil niet kent tussen Maastricht en Maasmechelen en Nederland dus ook waakzaam moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om ook aan de Nederlandse kant de waakzaamheid te verhogen en maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in dat kader bereid om de Nederlandse grenzen te sluiten zodat kwaadwillenden hier geen vrij spel hebben? Zo nee, waarom niet?
Vrij verkeer van personen is een fundamenteel recht binnen de EU en belangrijk voor het functioneren van de Nederlandse samenleving en economie. Op basis van het huidig dreigingsbeeld worden momenteel binnen bestaande regelgeving passende maatregelen genomen om mogelijk misbruik van deze rechten tegen te gaan.
Interne controles mogen, op basis van de Schengen Grenscode, op tijdelijke basis worden ingevoerd wanneer er sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare orde of veiligheid. Op dit moment is geen sprake van een dergelijke acute dreiging en worden deze structurele grenscontroles niet ingevoerd. Wel heeft de Koninklijke Marechaussee de reeds bestaande controles in het Mobiel Toezicht Veiligheid geïntensiveerd. Wanneer bekend is in welk voertuig een voortvluchtige persoon zich mogelijk verplaatst, kan daar gericht naar gezocht worden. Middels automatische nummerplaatherkenning (ANPR) wordt op een aantal vaste en mobiele locaties in Nederland zeven dag per week, vierentwintig uur per dag gecontroleerd of het gezochte voertuig gesignaleerd wordt.
Deelt u de mening dat informatie-uitwisseling van groot belang is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u informatie-uitwisseling tussen de betreffende burgemeesters bevorderen?
Ja. Nederland zet zich daarom actief in om binnen Europees verband de informatie-uitwisseling te versterken. Er wordt internationaal intensief samengewerkt. Daarnaast staat de NCTV in nauw contact met de veiligheidsregio’s en het lokaal bevoegd gezag, en kan op lokaal niveau besloten worden dat aanvullende (gemeentegrensoverschrijdende) informatie-uitwisseling wenselijk is.
Kent u het bericht «Paarden mishandeld voor hormoonmiddelen in de Nederlandse vee-industrie' waaruit blijkt dat bij de productie van het vruchtbaarheidshormoon Pregnant Mare Serum Gonadotropin (PMSG), tienduizenden merries systematisch mishandeld worden en veulens worden geaborteerd?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de praktijken rondom het produceren van het hormoon PMSG waarbij paarden met zwepen, elektrische prikstokken en stokken worden geslagen, niet zelden op hun hoofd? Hoe beoordeelt u het kapot knijpen van vruchtjes van merries omdat het winstgevender is om de dracht af te breken zodat de merries weer sneller bevrucht kunnen worden? Hoe beoordeelt u het gebruik van dit vruchtbaarheidshormoon in de Nederlandse veehouderij, in de context van de productie hiervan zoals beschreven door de onderzoekers?
Het diergeneesmiddel PG600 is toegelaten op de Nederlandse markt conform de Europese eisen gesteld in Richtlijn 2001/82. Hiermee voldoet het middel aan de eisen van onder meer werkzaamheid, veiligheid en kwaliteit en vormt het gebruik van dit middel geen risico voor de voedselveiligheid. Uiteraard vind ik elke praktijk waarbij dieren worden mishandeld onacceptabel.
Dierenwelzijn is nu echter geen criterium in de eisen van Good Manufacturing Practice die in mondiaal verband zijn afgesproken en waar een producent van grondstoffen voor diergeneesmiddelen zich volgens de EU-regelgeving aan moet houden. Er is geen grondslag om op basis van gestelde eisen de marktoelating van dit middel als diergeneesmiddel door te halen. De beschreven praktijken vind ik zeer onwenselijk. Ik zal daarom het criterium van dierenwelzijn aan de orde stellen, wanneer de eisen van Good Manufacturing Practice worden geactualiseerd.
De praktijk waarbij bij paardenbloed wordt getapt voor de winning van hormoon voor de productie van geneesmiddelen doet zich in Nederland in ieder geval niet meer voor. Toen dit nog wel het geval was, werd deze activiteit gezien als een dierproef en moest aan zeer strenge eisen voor de gezondheid en het welzijn van de paarden worden voldaan.
Voor wat betreft het gebruik van vruchtbaarheidshormonen is het uitgangspunt dat dierenarts en veehouder samen verantwoordelijk zijn voor het verantwoord en zorgvuldig gebruik van vruchtbaarheidshormonen. De KNMvD is tegen het routinematig gebruik van vruchtbaarheidshormonen ter bevordering van de fertiliteit in de melkveehouderij. De inzet van vruchtbaarheidshormonen dient gezien te worden als een tijdelijke oplossing voor mogelijke fertiliteitsproblemen op een melkveebedrijf. Tegelijkertijd dient aandacht te worden gegeven aan de oorzaak van de verminderde vruchtbaarheid, met daaraan gekoppeld een verbeterplan. Deze zienswijze ondersteun ik. Het toepassen van vruchtbaarheidshormonen dient een individuele behandelmethode te zijn als sluitstuk in de bedrijfsvoering en een goede verzorging van de dieren. Het routinematig of koppelgewijs toepassen van deze stoffen wijs ik af. Om goed inzicht te krijgen in de omvang en wijze van het huidig gebruik van vruchtbaarheidshormonen en op basis daarvan te kunnen beoordelen of nadere maatregelen nodig zijn, is de WUR gevraagd dit te onderzoeken. Ik verwacht de WUR-rapportage in het komend voorjaar en zal dan mijn reactie naar uw Kamer sturen.
Kunt u bevestigen dat het bedrijf Syntex, met meerdere vestigingen in Argentinië en Uruguay, een grondstofleverancier is van, onder meer de door Ceva Santé Animale in Nederland verkochte hormoonpreparaten, Syncrostim 500 en Fertipig? Zo nee, waarom niet?
Dit zijn vragen naar bedrijfsgevoelige informatie die niet openbaar is. Wel kan ik zeggen dat er twee Nederlandse bedrijven (in Nederland gevestigde houders van een handelsvergunning voor een diergeneesmiddel) zijn die het hormoon PMSG laten importeren uit landen buiten de EU ten behoeve van de productie van een diergeneesmiddel.
Kunt u aangeven welke andere Nederlandse bedrijven het hormoon PMSG importeren en uit welke landen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de vestiging van het bedrijf Syntex in Uruguay geen EU-goedkeuring heeft voor de export van dierlijke producten, terwijl de onderzoekers douanedocumenten hebben waarin de suggestie wordt gewekt dat dit bedrijf uit Uruguay wel deze goedkeuring heeft en maandelijks PMSG naar Europa exporteert met een waarde van 2,5 miljoen US dollars? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over een overzicht van exporteurs van grondstoffen naar de Europese Unie. Het is aan de individuele Lidstaten om toelatingen te registeren. De bij het Bureau Diergeneesmiddelen bekende vestiging van Syntex buiten Europa betreft: Syntex S.A. in Argentinië. Bij het Bureau Diergeneesmiddelen is er voor zover bekend geen Nederlandse toelating voor diergeneesmiddelen afkomstig van een vestiging van Syntex in Uruguay.
Hoe beoordeelt u de cijfers van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) waarin staat dat in 2013 tussen de 15 en 40% van de melkkoeien één of meerdere malen met een vruchtbaarheidshormoon is behandeld en 5% van de zeugen?2 Kunt u aangeven om welke vruchtbaarheidshormonen dit gaat en wat de cijfers hiervan zijn anno 2015? Zo nee, waarom niet?
Bij de cijfers van de KNMvD gaat het om een globale schatting. Over 2015 zijn geen gegevens bekend. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de KNMvD dat «er meer moet worden gekeken naar de oorzaken van vruchtbaarheidsproblemen in plaats van het steeds maar verder aanpassen van de dieren aan de omstandigheden»? Bent u bereid om de uitspraak van de KNMvD te vertalen naar beleid? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoeveel Europese landbouwdieren uit de vee-industrie met vruchtbaarheidshormonen behandeld worden? Kunt u aangeven hoeveel Europese landbouwdieren uit de vee-industrie met het hormoon PMSG behandeld worden? Kunt u aangeven hoe de importstromen van vruchtbaarheidshormonen, waaronder PMSG, vanuit Zuid-Amerika naar Europa lopen? Zo nee waarom niet?
De gegevens worden niet structureel geregistreerd door het bedrijfsleven in een centrale database en zijn dus niet bekend. Zie verder vraag 3 en 4.
Hoe beoordeelt u het «reproductiemanagement» wat door farmaceutische bedrijven geadviseerd wordt aan veehouders, waarbij groepen dieren gelijktijdig op een van te voren vastgesteld tijdstip worden geïnsemineerd? Kunt u aangeven hoe dit zich verhoudt tot de uitspraak van de KNMvD dat bij het structureel behandelen met vruchtbaarheidshormonen er sprake is van aantasting van de intrinsieke waarde en de integriteit van het dier?
Het is in dit kader van belang op te merken dat het altijd de dierenarts is die de vruchtbaarheidshormonen voorschrijft. Het is de dierenarts die op grond van een diagnose een veterinair verantwoorde therapie voorschrijft. Zo moet ook het standpunt van de KNMvD gelezen worden. Zij schrijft op haar website dat door schaalvergroting en/of slecht management het risico bestaat dat er een structurele afhankelijkheid van hormoongebruik in de vruchtbaarheidsregulatie van herkauwers ontstaat. Dat keurt zij af en roept daarmee de dierenartsen op eventuele managementproblemen met betrekking tot de reproductie van landbouwhuisdieren niet op te lossen door de structurele inzet van vruchtbaarheidshormonen. Een oproep die ik van harte ondersteun.
Bent u bereid om, in navolging van Zwitserland, een einde te maken aan de toepassing van het hormoon PMSG op basis van de dierenwelzijnsproblemen die gepaard gaan bij de productie hiervan? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om met de KNMvD in gesprek te gaan en te onderzoeken hoe het gebruik van vruchtbaarheidshormonen in de veehouderij uitgefaseerd kan worden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om aan te dringen bij de Europese Commissie om de invoer van PMSG uit Zuid-Amerika te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Brabantse veroordeelden die vrij rondlopen |
|
Nine Kooiman (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat 1600 Brabanders ondanks een veroordeling gewoon vrij rondlopen?1 Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik ben het met u eens dat dat een onwenselijke situatie is. Voor de volledigheid merk ik op dat het zaken betreft waarvan de vervolging en veroordeling binnen de arrondissementsparketten Oost-Brabant en Zeeland-West-Brabant heeft plaatsgevonden. Het betreft dus niet per definitie inwoners van Brabant.
Naar hoeveel veroordeelden wordt op dit moment landelijk actief gezocht? Zijn dit allemaal mensen die veroordeeld zijn tot een celstraf van 120 dagen of meer?
Volgens de laatste landelijke rapportage, waarin ik zoals toegezegd jaarlijks uw Kamer informeer over de stand van zaken, gaat het landelijk om 2.843 openstaande vrijheidsstraffen die voor actieve opsporing in aanmerking komen. Deze groep bestaat uit personen met langdurige straffen (120 dagen of meer), die vanwege de strafduur altijd voor actieve opsporing in aanmerking komen en personen met kortdurende straffen, waarbij er indicaties zijn dat zij zich in Nederland bevinden.
Naar hoeveel veroordeelden wordt op dit moment niet landelijk actief gezocht en wat zijn daar de redenen van? Zijn dit allemaal mensen die veroordeeld zijn tot een celstraf tot 120 dagen?
Er zijn circa 10.000 openstaande vrijheidsstraffen, die niet in aanmerking komen voor actieve opsporing, omdat er indicaties zijn dat deze personen niet in Nederland verblijven. Dit zijn alleen zaken met een strafrestant van minder dan 120 dagen. Indien zij toch in aanraking komen met de Nederlandse justitiële autoriteiten (bijvoorbeeld aan de grens of bij een verkeerscontrole) worden de veroordeelde personen uiteraard onmiddellijk aangehouden. Uitgangspunt blijft immers dat opgelegde vrijheidsstraffen tenuitvoergelegd moeten worden.
Waar komt de grens van 120 dagen celstraf of meer vandaan als het gaat om het actief opsporen van veroordeelden?
Met de grens van 120 dagen is aansluiting gezocht bij het criterium voor het uitvaardigen van een internationale signalering en een Europees arrestatiebevel (zie aanwijzing «Executie» van het openbaar ministerie (OM)). Deze grens heeft betrekking op personen met een openstaande vrijheidsstraf die in het buitenland verblijven. Personen van wie er indicaties zijn dat zij in Nederland verblijven, komen overigens ook met straffen van minder dan 120 dagen in aanmerking voor actieve opsporing.
Wat is uw reactie op de stelling dat politie en justitie niet genoeg capaciteit hebben om ook de mensen op te sporen die korter dan 120 dagen gestraft zijn?
Deze stelling is gebaseerd op een onjuiste aanname. Indien er indicaties zijn dat iemand zich in Nederland bevindt, komen ook personen met een strafrestant van minder dan 120 dagen in aanmerking voor actieve opsporing. Capaciteit van politie en OM wordt daarmee gericht en efficiënt ingezet.
Welke inspanningen worden geleverd om voortvluchtige veroordeelden op te sporen?
De opsporing van personen met openstaande vrijheidsstraffen is onderdeel van de executietaak, zoals die belegd is bij de politie en het openbaar ministerie. Voor voortvluchtige veroordeelden die in Nederland verblijven, voeren het executerend parket van het OM en de basisteams van de politie gerichte opsporingsactiviteiten uit. Voor voortvluchtige veroordeelden met een buitenlands of onbekend adres en openstaande straffen van 120 dagen of meer, vaardigt een specialistisch team van OM en politie (het zogenaamde Fugitive Active Search Team – FAST) een internationale signalering en een Europees Arrestatiebevel uit. Voor gerichte opsporingsactiviteiten in het buitenland beschikt het FAST over een internationaal netwerk.
Bij de opsporing wordt de politie in toenemende mate ondersteund door de informatieverstrekking vanuit het Administratie- en Informatie Centrum voor de Executieketen (AICE).
Welke inspanningen zijn er nodig om meer voortvluchtige veroordeelden op te sporen en welke middelen zijn daarvoor nodig?
Ik ga door op de ingeslagen weg. Dat betekent dat ik mij blijf inzetten om deze personen op te sporen en aan te houden. Ik investeer in het verbeteren van de informatie-uitwisseling tussen het AICE en de politie, waardoor de politie een actueel en landelijk beeld van alle openstaande straffen snel op ieder moment beschikbaar heeft. De invoering van het nieuwe systeem Executie en Signalering draagt daaraan bij. Agenten op straat krijgen hiermee zicht op de openstaande straffen binnen Nederland, in plaats van alleen binnen de eigen politie-eenheid. Daardoor wordt naar verwachting de opsporing van personen met openstaande vrijheidsstraffen effectiever en de pakkans vergroot.
Ten slotte probeer ik reeds in de fase van veroordeling in te zetten op een ruimere toepassing van het (super)snelrecht en daarmee de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de straf. Dit ter voorkoming van het gevaar dat de verdachte zich ofwel aan zijn berechting ofwel aan de executie van de eventueel op te leggen straf zal onttrekken. Ik verwacht dat daardoor het langdurig openstaan van dergelijke straffen wordt teruggebracht.
De integriteitsregels van de advocatuur |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de tuchtrechter over de uitleg van artikel 10a Advocatenwet?1
Ja.
Klopt het dat alleen procespartijen een beroep kunnen doen op de integriteitsregels en kernwaarden van advocaten zoals verwoord in artikel 10a? Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak?
De kernwaarden, zoals verwoord in artikel 10a van de Advocatenwet, geven zowel uitdrukking aan de verantwoordelijkheid van de advocaat en de daarmee verbonden privileges als aan het waarborgen van een goede rechtsbedeling. Het belang van een goede rechtsbedeling is te zien als een kerndoel waaruit de kernwaarden voortvloeien. Hoewel de kernwaarden met ingang van 1 januari 2015 zijn vastgelegd in artikel 10a van de Advocatenwet,2 zijn deze niet nieuw. In de praktijk waren advocaten al gebonden aan de kernwaarden. Gedeeltelijk waren deze neergelegd in de gedragsregels.
Met het codificeren van de kernwaarden is een toetsingskader ontstaan voor de toegang tot het beroep, de beroepsregulering, de beroepsuitoefening en het tuchtrecht. De kernwaarden geven een richtsnoer voor het handelen van de individuele advocaat, alsmede voor de advocatuur in het algemeen. Dit komt niet alleen tot uitdrukking bij de beschrijving van de kernwaarden, maar ook bij het bepaalde in artikel 10a, tweede lid, van de Advocatenwet, waarin is neergelegd dat de Nederlandse Orde van Advocaten met het oog op een goede rechtsbedeling een behoorlijke beroepsuitoefening bevordert. Dit doet de Orde door bijvoorbeeld aandacht aan de kernwaarden in de beroepsopleiding te besteden en door het opstellen van gedragsregels die een nadere invulling geven aan de kernwaarden.
Voordat de kernwaarden in de wet waren vastgelegd, zagen de lokale dekens erop toe dat de advocatuur de kernwaarden naleefde. Nadien is dit niet anders geworden. Indien een rechtzoekende een klacht indient tegen een advocaat, onderzoekt de lokale deken deze klacht. De lokale deken probeert daarbij steeds een bemiddelende rol te spelen. De klacht wordt aan de tuchtrechter voorgelegd als het de deken niet lukt de klacht in der minne te schikken. Buiten het geval van een klacht kan de deken op eigen titel bezwaren tegen een advocaat ter kennis brengen van de raad van discipline. Wie kunnen klagen volgt uit artikel 46 van de Advocatenwet3. In het algemeen kan gesteld worden dat volgens het advocatuurlijke tuchtrecht een ieder, die klaagt dat hij of zij door een handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang kan worden getroffen, een klacht kan indienen.
In welk opzicht beschermt artikel 10a het maatschappelijk belang en in welke opzicht het partijbelang?
Zie antwoord vraag 2.
Wie, behalve procespartijen, kunnen een beroep doen op de naleving van integriteitsregels die het maatschappelijk belang dienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het op grond van artikel 10a toelaatbaar als advocaten en partijen processtukken en proceshandelingen zoveel mogelijk op elkaar afstemmen met het oog op een zekere uitkomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zal niet treden in deze individuele zaak. Voor zover uit de uitspraak kan worden opgemaakt, is de raad van discipline niet gebleken dat het tussen de KNB en S. gevoerde proces op welke manier dan ook is vervalst c.q. dat sprake is van een «opzetje» tussen partijen en hun raadslieden. Het zal van het concrete geval afhangen of, en zo ja, in hoeverre het op elkaar afstemmen van proceshandelingen klachtwaardig is. Hetzelfde geldt voor de vraag of er belangenverstrengeling is ingeval beide partijen toestemming geven tot deze afstemming. Het is uiteindelijk aan de tuchtrechter om hier een oordeel over te geven.
In hoeverre is (de schijn van) belangenverstrengeling toelaatbaar indien partijen daar beiden toestemming voor hebben gegeven? Indien dit het geval is, betekent dat dan niet dat advocaten in de praktijk in strijd met de integriteitsregels kunnen optreden zolang beide procespartijen daarmee akkoord zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kinderarbeid bij goudwinning voor de elektronicasector |
|
Roelof van Laar (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het rapport «Gold from Children’s Hands – Use of child-mined gold by the electronics sector» van SOMO dat gemaakt is in opdracht van de coalitie Stop Kinderarbeid?
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat volgens de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) minstens 1 miljoen kinderen wereldwijd in de mijnbouw werken, dat het in Mali om circa 200.000 kinderen in de goudmijnbouw gaat en dat het aantal kindarbeiders in de goudmijnbouw in Mali en andere landen aanzienlijk groeit? Wat bent u van plan te doen tegen deze misstanden?
Dit vind ik een zeer zorgelijk gegeven. Het probleem van kinderarbeid is breder dan alleen de (goud)mijnbouwsector. Volgens de meest recente cijfers van de ILO (2013) zijn er wereldwijd nog steeds 168 miljoen kinderen bij betrokken1. De inzet van het kabinet tegen kinderarbeid is verwoord in de recente kamerbrieven naar aanleiding van de initiatiefnota van het lid Van Laar (Kamerstuk 33 963 nrs. 5 en 7).
Stemt u in met de aanbeveling van het rapport om de verantwoordelijkheid van de elektronicasector voor het bestrijden van kinderarbeid uit te breiden naar landen die goud exporteren dat bij de vervaardiging van producten als mobiele telefoons, laptops en computers wordt gebruikt, naast «conflict-affected areas»? Hoe bent u van plan dit te bevorderen?
Stemt u ook in met de aanbeveling dat de inspanningen voor due diligence door bedrijven bij conflictmineralen versterkt moeten worden, dat smelterijen daarin een actieve rol moeten spelen, dat kinderarbeid en andere arbeidsrechten moeten worden opgenomen in het «conflict free smelters program» en dat daarbij de OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas moet worden toegepast? Hoe bent u van plan dit te bevorderen?
De inzet voor conflictvrije mineralen heeft tot de ontwikkeling van verschillende initiatieven geleid, zoals het Conflict Free Smelters Program (CFSP). Ik ben bereid om dit onderwerp in gesprekken met de leden van het CFSP op te brengen en hen te vragen hoe zij omgaan met kinderarbeid en of zij meerwaarde zien in het verbreden van CFSP en kinderarbeid middels dit initiatief aan te pakken. Dat kinderarbeid niet uitgebreid terugkomt in CFSP, wil niet zeggen dat CFSP-leden individueel of binnen andere initiatieven niets tegen kinderarbeid doen.
Bent u van plan om zowel individuele bedrijven als bedrijven in georganiseerd verband aan te spreken op de noodzaak om kinderarbeid in de goudmijnbouw te bestrijden, meer openheid te geven over de herkomst van het goud en andere grondstoffen en mee te werken aan lokale oplossingen die kinderen naar school helpen?
In het traject om te komen tot een IMVO-convenant voor de goudsector is het ministerie in nauw overleg met onder meer enkele bedrijven uit de elektronicasector. Deze bedrijven zijn zich bewust van de uitdagingen op onder meer het gebied van kinderarbeid en hebben toegezegd mogelijke stappen om tot verbetering te komen te gaan inventariseren. Deze stappen worden vastgelegd in het IMVO-sectorconvenant Goud, dat voor de zomer 2016 getekend zou moeten zijn. De genoemde transparantie, het vergroten van keteninzicht en wat partijen gezamenlijk kunnen doen aan het verbeteren van lokale omstandigheden zijn zeker onderwerp van gesprek tussen betrokkenen.
Bent u bereid om in het kader van het EU-voorzitterschap een actieve rol te spelen in het betrekken van andere EU-lidstaten bij het bestrijden van kinderarbeid? Bent u van plan om dit onderwerp op de door uw ministerie georganiseerde conferentie EU and Global Value Chains zowel plenair als in het desbetreffende panel aan de orde te stellen en de Europese Commissie en de lidstaten op te roepen tot gezamenlijke actie?
Ja. Nederland zet in op aanname van EU-Raadsconclusies over kinderarbeid tijdens het Nederlandse voorzitterschap. 2016 is hiervoor een logisch moment, omdat dit jaartal de deadline is die in The Hague Roadmap for Eliminating the Worst Forms of Child Labour is gesteld. Raadsconclusies zijn een goede manier om zowel andere EU-lidstaten als de EU-instellingen te betrekken bij de aanpak van kinderarbeid. De conclusies zouden onder andere kunnen dienen om best practicesuit te dragen, zoals het door Nederland ondersteunde programma voor Child Labour Free Zonesvan de Coalitie Stop Kinderarbeid.
De conferentie die in Amsterdam op 7 december 2015 wordt georganiseerd, richt zich op wat de EU kan doen – met name in haar handels- en ontwikkelingssamenwerkingbeleid – om mondiale waardeketens te verduurzamen. De ergste mensenrechten- en milieuschendingen vinden vooral in productielanden plaats. Kinderarbeid is hiervan een voorbeeld. De conferentie draagt praktijkvoorbeelden aan (zoals IMVO-sectorconvenanten en initiatieven om de private sector te ontwikkelen) die dergelijke mensenrechten- en milieuschendingen aanpakken in specifieke mondiale waardeketens. Als goede praktijkvoorbeelden van IMVO en private sector ontwikkeling naar EU niveau worden opgeschaald en worden gestimuleerd in (onder andere) het EU hulp- en handelsbeleid, zorgt dat voor een evenwichtiger speelveld voor koplopersbedrijven en meer invloed op de verduurzaming van mondiale waardeketens. Hiermee zijn mogelijke oplossingen voor misstanden in de keten, zoals kinderarbeid, onderdeel van de conferentie.
Bent u bereid met de Organisatie voor Economische Samenwerking in Europa (OESO) te bespreken of zij een grotere rol kan spelen bij het bestrijden van kinderarbeid via de haar ter beschikking staande middelen, programma’s en contacten?
De OESO maakt al veel werk van standaarden en hulpmiddelen voor bedrijven in de bestrijding van kinderarbeid. De verantwoordelijkheid van bedrijven om bij te dragen aan de uitbanning van kinderarbeid is onderdeel van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen2 en specifiek voor de delfstoffensector de OESO Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas.3 Hiermee biedt de OESO handvatten voor het bedrijfsleven om de ergste vormen van kinderarbeid in mijnbouw tegen te gaan. Nederland zal de OESO in een volgende bijeenkomst van de Working Party on Responsible Business Conductaanmoedigen dit waardevolle werk voort te zetten in de vorm van due diligence guidancevoor sectoren waarin kinderarbeid een probleem vormt.
Bent u bereid om in het kader van de ontwikkelingssamenwerking met partnerland Mali bij te dragen aan programma’s van maatschappelijke organisaties en/of de overheid om kinderarbeid in gebieden met goudmijnbouw terug te dringen en het onderwijs te verbeteren?
Het huidige Meerjarig Strategisch Plan (MJSP) voor Mali ligt vast tot en met 2017 en investeert in drie thematische sectoren: veiligheid en justitie, water en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Over de resultaten is uw Kamer vorige maand per brief geinformeerd (kst 33 625 nr. 183).
Naast de reguliere inzet op gebied van ontwikkelingssamenwerking in partnerland Mali besteedt Nederland aandacht aan het thema kinderarbeid. Vanuit het mensenrechtenfonds levert Nederland een bijdrage aan de bestrijding van kinderarbeid in de goudmijnbouwsector in Mali, namelijk via het programma Child Labour Free Zonesvan de Coalitie Stop Kinderarbeid.
Bent u van plan om over kinderarbeid en arbeidsomstandigheden bij de (artisanale) goudwinning ook het gesprek aan te gaan met de regeringen van andere landen waar veel kinderen in de goudmijnbouw werken zoals Burkina Faso, Ghana, Tanzania, de Democratische Republiek Congo, Soedan, Oeganda, Zimbabwe en Peru en zo mogelijk afspraken te maken over oplossingen en ondersteuning van programma’s?
Tijdens mijn bezoeken zal ik dit onderwerp zeker aandacht geven. Ook de ambassades zullen er in voorkomende gevallen over spreken met de autoriteiten. Waar mogelijk zal ik ook bijdragen aan oplossingen.
Gaat u zich inzetten om de onderhavige kwestie ook onderdeel te laten zijn van een mogelijk convenant met betrekking tot Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) in de goudmijnbouw en de elektronicasector?
Ja. Branchevereniging Federatie Goud en Zilver (FGZ), individuele bedrijven (waaronder bedrijven uit de sieraden en juwelensector, de financiële sector, en de elektronicasector), maatschappelijke organisaties, de vakbeweging en de overheid verkennen momenteel wat de mogelijkheden zijn om een IMVO-convenant voor de goudsector af te sluiten.
Als belangrijke stap in het proces om tot dat convenant te komen zullen betrokken partijen naar verwachting op 4 december 2015 het zogenaamde «contourenconvenant Goud» ondertekenen. Ondertekenaars van dit contourenconvenant streven ernaar om voor de zomer van 2016 tot een IMVO-sectorconvenant Goud te komen dat voldoet aan het SER advies IMVO-convenanten en waarmee partijen in gezamenlijkheid afspraken maken over het oplossen van problemen in de goudketen.
Bent u bereid om in het nieuwe beleid voor duurzaam inkopen een actieve aanpak te eisen van kinderarbeid en slechte arbeidsomstandigheden bij de productie van goud en andere grondstoffen in de elektronicasector?
Het plan van aanpak maatschappelijk verantwoord inkopen dat op 11 september jl. aan de Tweede Kamer is aangeboden is gericht op de overheid. Een structurelere toepassing van de Internationale Sociale Voorwaarden bij de inkoop maakt onderdeel uit van het plan. Ik hoop dat dit plan zowel opdrachtgevers (overheid) als opdrachtnemers (bedrijfsleven) bewuster worden van de risico’s in (internationale) productieketens, zoals kinderarbeid en slechte arbeidsomstandigheden. Zo is bijvoorbeeld de MVO Risico Checker van MVO Nederland aangepast voor overheidsinkopers.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg IMVO van 3 december 2015 te beantwoorden?
Ja.
Het overtreden van regels van de farmaceutische industrie |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Recordboetes voor verboden reclame farmaceuten»?1
Ja.
Klopt het dat er vorig jaar 836.123 euro aan boetes aan de farmaceutische industrie is uitgedeeld?
In 2014 zijn tien boetes opgelegd voor overtredingen van de reclameregels. Het gaat om een totaalbedrag van 832.799 euro. Zeven boetes (totaal 719.243 euro) zijn opgelegd aan farmaceutische bedrijven en drie aan websitehouders (totaal 113.547 euro). Het ging om overtredingen als het maken van publieksreclame voor een receptgeneesmiddel, reclame voor niet-geregistreerde geneesmiddelen, verboden gunstbetoon en off-label reclame.
Is het u bekend welke overtredingen zijn geconstateerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat dit bedrag in 2014 zo veel hoger ligt dan andere jaren?
Het bedrag is afhankelijk van een aantal factoren. De doorlooptijden van individuele zaken vanaf de constatering van de overtreding tot het daadwerkelijk opleggen van de boete kan soms langer dan een jaar duren. Daarnaast is de hoogte van boetes afhankelijk van de zwaarte en ernst van de overtreding en de grootte van de onderneming.
Waarom komt deze informatie pas openbaar nadat er een WOB-verzoek is ingediend?
Maatregelen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) worden niet actief openbaar gemaakt omdat daar geen wettelijke basis voor is. Het recent bij uw Kamer ingediende wetsvoorstel voor wijziging van de Gezondheidswet voorziet in nieuwe stappen in het verbeteren van de naleving van normen door openbaarmaking van gegevens. Als deze wetswijziging is aangenomen en in werking kan treden zal de mogelijkheid voor actieve openbaarmaking van gegevens verder ingevuld worden door de IGZ.
Wilt u de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) verzoeken om jaarlijks te rapporteren over welke overtredingen er begaan zijn en hoeveel boetes er zijn opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe staat u tegenover het verplichten van farmaceutische bedrijven om actief meer openbaarheid te geven en bent u bereid hiertoe maatregelen te nemen?
Het wetsvoorstel voor wijziging van de Gezondheidswet dat ik in antwoord op vragen 5 en 6 noemde, ziet toe op openbaarmaking van gegevens door de toezichthouder, dat vind ik in deze de geëigende route. In aanvulling daarop staat het bedrijven vrij om vrijwillig inzage te geven in de overtredingen die begaan zijn en welke boetes of waarschuwingen daarop volgden.
Hoeveel capaciteit (fte’s) heeft de IGZ en is dit genoeg capaciteit om in te zetten op de bestrijding van verboden reclamehandelingen of is deze, zoals het bovengenoemde artikel stelt, te beperkt?
Het team reclametoezicht bij de IGZ beschikt over ongeveer 5 fte. Het team is in 2009 na een beleidsevaluatie met 2 fte tot deze capaciteit uitgebreid. Dit team zet haar capaciteit in op het toezicht op naleving van de reclameregels en op het toezicht op het illegaal aanbod van geneesmiddelen op het internet. Ik ben met de IGZ van mening dat deze capaciteit voldoende is voor het onderzoek van meldingen en gericht risicotoezicht op deze onderwerpen.
Bent u bereid om meer fte’s op de bestrijding van verboden reclamehandelingen te zetten? Zo ja, hoeveel en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Welke maatregelen kan en wilt u nemen om ervoor te zorgen dat de farmaceutische bedrijven beter de regels naleven en zich richten op de zorg voor de patiënt in plaats van het maximaliseren van de verkoop van hun medicijn?
Er is al een aantal maatregelen genomen gericht op bevordering van naleving van de reclameregels. Primair is dat het toezicht op naleving van de regels door de IGZ. Daarnaast is er de zelfregulering in de sector door de Code Geneesmiddelenreclame (CGR), waarbij mogelijkheden voor advies- en klachtenprocedures er ook op gericht zijn om naleving van de regels te bevorderen. Samenwerkingsafspraken tussen IGZ en CGR beogen dat de activiteiten van beide organisaties elkaar aanvullen. Deze afspraken zijn voor het jaar 2016 verlengd. Binnen deze afspraken heeft de IGZ overigens nog steeds een eigenstandige bevoegdheid om in te grijpen als zij dat nodig acht.
In dit kader wil ik ook de regels omtrent transparantie van financiële relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven noemen. Het primaire doel van deze transparantie is de patiënt te informeren over eventuele financiële relaties van zijn of haar zorgverlener. Net als de andere maatregelen is transparantie er daarnaast op gericht dat farmaceutische bedrijven, die primair commercieel zijn en daarom marketing zullen bedrijven, zich van oneigenlijke beïnvloeding zullen onthouden. Transparantie is nog volop in ontwikkeling: in 2016 zullen voor het eerst ook financiële relaties tussen artsen en medische hulpmiddelenbedrijven openbaar worden gemaakt.
En daarnaast heb ik recent bij uw Kamer wetsvoorstel voor wijziging van de Gezondheidswet ingediend, zoals ik ook in antwoord 5, 6 en 7 heb aangegeven.
Aanvullende maatregelen acht ik op dit moment niet nodig.
Bent u bekend met de commercials die farmaceutisch bedrijf Mylan uitzendt in de reclamezendtijd van Nederlandse zenders?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat farmaceutische bedrijven reclame uitzenden op Nederlandse zenders?
Reclame moet binnen de daarvoor geldende regelgeving passen. Deze is neergelegd in de algemene reclameregels in de Nederlandse Reclamecode, waarin onder andere staat dat reclame niet misleidend mag zijn. Daarnaast zijn er de specifieke regels die gelden voor reclame voor geneesmiddelen, neergelegd in hoofdstuk 9 van de Geneesmiddelenwet. Hierin worden er eisen gesteld aan reclame voor geneesmiddelen, en wordt deze in een aantal gevallen verboden. Ook worden er in dit hoofdstuk regels gesteld voor gunstbetoon, die nader zijn uitgewerkt in de Beleidsregels gunstbetoon Geneesmiddelenwet. Met deze regelgeving is er sprake van duidelijke grenzen aan reclame door geneesmiddelenfabrikanten.
Waar liggen wat u betreft de grenzen aan reclame door geneesmiddelenfabrikanten?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat reclame door geneesmiddelenfabrikanten niet in het publiek belang is en bent u bereid te onderzoeken op welke wijze reclame-uitingen door fabrikanten van op recept verkrijgbare geneesmiddelen kan worden tegengegaan?
Reclame moet binnen de grenzen van de reclameregels uit de Geneesmiddelenwet blijven. De regels die daar zijn opgenomen geven aan wat wel en niet kan. De IGZ houdt toezicht op naleving van die regels en legt, zoals het artikel waarnaar u verwijst ook duidelijk illustreert, daarbij ook boetes op als er overtredingen worden geconstateerd. Ik ben van mening dat dit systeem afdoende functioneert en vind om die reden aanvullend onderzoek niet nodig.
Voorzorgsmaatregelen tegen een chemische en/of biologische terreuraanval |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Frankrijk is voorbereid op aanval met chemische wapens»?1
Ja.
Is ons land, in navolging van Frankrijk, voorbereid op een eventuele chemische en/of biologische terreuraanval?
Nederland heeft de afgelopen jaren een pakket maatregelen genomen ter voorbereiding op incidenten met chemisch, biologisch, radiologisch of nucleair (CBRN) materiaal. Als onderdeel van het Programma CBRN/E (2008–2013) zijn maatregelen genomen om de beveiliging te verbeteren van hoog-risico onderzoeksinstellingen die kunnen werken met dit materiaal.
Bij aanslagen met chemische of biologische agentia wordt in beginsel gebruik gemaakt van de reguliere structuren voor crisisbeheersing. Gezien de specifieke risico’s van deze stoffen zijn daarnaast aanvullende maatregelen getroffen. Zo bestaan speciale multidisciplinaire protocollen voor het omgaan met verdachte objecten en ontsmetting van slachtoffers. Ook is specialistische kennis en operationele capaciteit beschikbaar om de hulpdiensten 24/7 te ondersteunen; dit betreft onder meer de CBRN-responsunit van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (meten en monstername), de CBRN-responseenheid van Defensie (advies en assistentie, detectie identificatie en monitoring, ontsmetting) en het Landelijk Laboratorium Netwerk terreuraanslagen (analyse). Sinds eind 2014 kunnen operationele diensten (civiel en militair) oefenen, trainen en opleiden op het speciaal voor CBRN-incidenten ingerichte Nationaal Trainingscentrum CBRN in Vught. De DSI is zodanig uitgerust dat zij onder CBRN-omstandigheden volledig operationeel kan zijn.
Burgers worden via zowel de rijksoverheid (Crisis.nl en rijksoverheid.nl) als via de veiligheidsregio’s geïnformeerd over mogelijke risico’s in hun omgeving. Dit betreft ook gevaarlijke stoffen en terrorisme. Gekoppeld aan deze informatie zit een boodschap hoe gehandeld kan worden bij dergelijke situatie. Indien een dreiging acuut is, kunnen burgers door hun gemeente of veiligheidsregio via NL-Alert worden gealerteerd en van een concreet handelingsperspectief (wat te doen of te laten) worden voorzien.
In het geval van een grootschalig incident met biologische agentia treden de draaiboeken voor infectieziektebestrijding in werking. Dan is de coördinatie van en communicatie over de bestrijding in handen van het Centrum voor Infectieziektebestrijding. In de communicatie zal het centrum handelingsperspectieven communiceren voor de bevolking.
In hoeverre is de opdracht van de Franse regering om een tegengif tegen neurotoxische organofosfaten te produceren iets dat ook dient te gebeuren voor Nederland?
Atropine, een generiek tegengif tegen neurotoxische organofosfaten, is reeds beschikbaar in ziekenhuizen en op ambulances.
Op welke wijze is over dit onderwerp recent contact geweest met onze directe buurlanden, en ligt er een grensoverschrijdend plan klaar, zeker met het oog op biologische wapens?
Sinds 2013 is in Europa het besluit over grensoverschrijdende bedreigingen van kracht. Dit besluit versterkt de coördinatie bij de voorbereiding op bedreigingen voor de volksgezondheid, inclusief chemische en biologische agentia. Op basis van dit besluit vergaderen de lidstaten met elkaar in het gezondheidsbeveiligingscomité over problemen die meerdere lidstaten raken. Daarnaast worden meldingen doorgegeven via het Europese systeem voor vroegtijdige waarschuwing en maatregelen.
Als onderdeel van het Verdrag Biologische Wapens (BTWC), waarbij Nederland partij is, zijn ook afspraken gemaakt over het bieden van hulp aan statenpartijen bij calamiteiten. Deze afspraken betreffen ook eventuele pandemieën en uitbraken waarbij verdere verspreiding dreigt en snelle en effectieve hulp nodig is. Daarnaast zijn internationale organisaties als de Wereldgezondheidsorganisatie en de Voedsel- en Landbouworganisatie erop ingericht om snel assistentie te kunnen bieden bij incidenten waarbij biologische agentia zijn vrijgekomen. Ook in NAVO-verband wordt samengewerkt en informatie uitgewisseld over het voorkomen van en reageren op aanvallen met chemisch, biologisch, radiologisch of nucleair materiaal.
In hoeverre liggen er in Nederland draaiboeken klaar voor een eventuele aanval met bovengenoemde wapens, specifiek gericht op civiele doelen, en worden burgers – behalve via de rampenzender op het moment van de ramp – ook preventief geïnformeerd over hoe te handelen in zo'n situatie?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat milieuzones in steden worden tegengewerkt |
|
Duco Hoogland (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Schultz werkt milieuzones in steden tegen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving?
Zoals ook in het bericht is aangegeven is geen sprake van tegenwerking. Op 3 maart 2015 heeft de Raad van State advies uitgebracht. Dit advies gaf aanleiding tot diepgaand beraad. De planning was erop gericht dat het aangepaste RVV 1990 per 1 januari 2016 in werking zou treden. Op 17 december heeft uw Kamer de motie Visser (VVD) (Kamerstuk 34 300 XII, nr. 64) aangenomen, waarin de regering wordt verzocht om de grondslag voor gemeentelijke milieuzones ten behoeve van personenauto’s op te heffen. Om uitvoering te geven aan de motie Visser zal uit de voorgenomen wijziging het voorstel tot uitbreiding van het milieuzonebord naar personenauto’s worden geschrapt.
Deelt u de mening dat de beslissingsruimte van gemeenten om een milieuzone in te stellen, onder meer om schonere lucht te bewerkstelligen, niet op oneigenlijke gronden door de rijksoverheid ingeperkt mag worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente is en blijft verantwoordelijk voor het treffen van lokale maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren en kan daarbij overgaan tot het instellen van een milieuzone. Bij de besluitvorming worden proportionaliteit en draagvlak meegewogen.
Kunt u de Kamer toezeggen dat de gevraagde borden en andere benodigdheden op tijd geleverd zullen worden aan gemeenten om de milieuzones zoals gepland te kunnen openen? Zo nee, waarom niet?
De planning was erop gericht dat het aangepaste RVV 1990 per 1 januari 2016 in werking zou treden. Om uitvoering te geven aan de motie Visser zal uit de voorgenomen wijziging het voorstel tot uitbreiding van het milieuzonebord naar personenauto’s worden geschrapt.
Hoe wilt u er voor zorgen dat automobilisten makkelijker dan nu het geval is weet kunnen hebben van welke zones ze wel en niet mogen betreden?
Het toegangsregime van milieuzones is een lokale afweging die tussen gemeenten kunnen verschillen. Het is dan ook in eerste instantie de verantwoordelijkheid van gemeenten om hierover zorgvuldig te communiceren. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om dit vanuit het Rijk te doen.
Is er Nederlands onderzoek naar systemen die dit vergemakkelijken? Zo ja, zijn hierbij ook goede voorbeelden betrokken zoals het Duitse systeem, waar gewerkt wordt met milieustickers2, of de kentekenpalen zoals de stad Rotterdam hiervoor gebruikt? Zo nee, kunt u hier een dergelijk onderzoek naar (laten) verrichten?3
In het verleden is ervoor gekozen om niet aan te sluiten bij het Duitse systeem, omdat in Nederland slechts in een zeer beperkt aantal steden een milieuzone geldt en het Duitse systeem grotere administratieve lasten en kosten met zich brengt voor zowel burgers als bedrijfsleven. Ik zie geen aanleiding om hier onderzoek naar te verrichten.
Het weigeren van een stageplaats vanwege de seksuele geaardheid |
|
Keklik Yücel (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Geen stage voor Bas, want hij heeft een vriend»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk en onacceptabel is dat iemand een stage geweigerd wordt vanwege de seksuele geaardheid?
Discriminatie is onacceptabel. Discriminatie en uitsluiting zijn verboden en een strafbaar feit. De beoordeling of in deze specifieke casus sprake is van discriminatie is aan het College voor de Rechten van de Mens (College) of de rechter. Ik roep iedereen die gediscrimineerd wordt dan ook op om aangifte bij de politie te doen en een klacht in te dienen bij het College. Discriminatie is niet alleen heel kwetsend, het is ook verboden. Door aangifte te doen en een klacht in te dienen wordt een duidelijke grens getrokken en kan een oordeel over deze zaak worden gegeven.
Kunt u toelichten hoe u deze vorm van (arbeidsmarkt)discriminatie door ondernemingen bestrijdt?
Het bestrijden van discriminatie vraagt niet alleen om een continue aandacht en een gezamenlijke aanpak, maar ook om tijd en een omslag in denken. Het kabinet heeft daarom in mei 2014 het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie2 gepresenteerd. Dit actieplan bevat 42 acties om discriminatie op de arbeidsmarkt te bestrijden. Acties die niet alleen door de rijksoverheid worden genomen, maar ook door werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties, gemeenten, politie en onderwijsinstellingen. Acties die zowel zien op de repressieve kant als op de preventieve kant. Hierdoor wordt zowel ingezet op het voorkomen van discriminatie door het creëren van meer bewustwording als op de bestrijding hiervan door discriminatie stevig aan te pakken wanneer dit zich voordoet.
Op 1 september 2015 is de Tweede Kamer door middel van de Voortgangsrapportage actieplan arbeidsmarktdiscriminatie geïnformeerd over de voortgang van dit actieplan3. In deze voortgangsrapportage is toegelicht dat de uitvoering van alle 42 maatregelen van het actieplan in volle gang is. Het enkel toezien op de uitvoering van deze maatregelen is echter niet voldoende. Het tegengaan en voorkomen van arbeidsmarktdiscriminatie vergt namelijk, zoals eerder al benoemd, een continue aandacht én inspanning. Om die reden zijn er in 2015 nog zes aanvullende acties aan het plan toegevoegd, waardoor het actieplan thans 48 acties omvat. Vijf van de 48 acties zijn specifiek gericht op het tegengaan van discriminatie van lesbiennes, homos, biseksuelen en transgenders (LHBT’s), waaronder het steunen van het initiatief van Workplace Pride om een benchmark te ontwikkelen die de voortgang van LHBT diversiteitsbeleid in bedrijven meet en het (indirect) financieren van campagnes en projecten met het specifieke doel om arbeidsmarktdiscriminatie van LHBT’s tegen te gaan.
In hoeverre is er vanuit de overheid ondersteuning voor iemand die vanwege de seksuele geaardheid een stageplaats of werk geweigerd wordt?
Iedereen die zich gediscrimineerd voelt, kan terecht bij een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV). Op grond van artikel 2, eerste lid, sub a, van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) hebben zij mede tot taak onafhankelijke bijstand te verlenen aan personen bij de afwikkeling van hun klachten over discriminatie.
Ook kan eenieder die zich gediscrimineerd voelt een klacht indienen bij het College, al dan niet bijgestaan door een ADV. Iedereen kan ook contact opnemen met het College met vragen over discriminatie of mensenrechten.
Kunt u voorbeelden geven van Nederlandse ondernemingen waar diversiteitsbeleid hoge prioriteit lijkt te hebben?
De Stichting van de Arbeid heeft op 2 juli 2015 het diversiteitscharter gepresenteerd. Het diversiteitscharter is een verzameling van organisaties die zich door ondertekening van het charter verplichten gelijke kansen en diversiteit in hun organisatie op een positieve wijze actief te bevorderen. De organisatie zegt daarmee toe concrete, zelf geformuleerde maatregelen te ondernemen die een evenwichtige personeelssamenstelling en een inclusieve bedrijfscultuur te bevorderen. Op 25 november 2015 hebben nog 21 nieuwe werkgevers het diversiteitscharter ondertekend. Daarmee telt het diversiteitscharter binnen vijf maanden al ruim 40 organisaties, zowel publiek als privaat, die actief werk maken van diversiteitsbeleid binnen de eigen organisatie. Een overzicht van de ondertekenaars is terug te vinden op www.diversiteitinbedrijf.nl.
Wat zijn volgens u de goede praktijkvoorbeelden voor ondernemingen met betrekking tot diversiteitsbeleid die kansrijk lijken?
In opdracht van mijn ministerie is het afgelopen jaar onderzoek gedaan naar internationale en nationale «best practices» specifiek op het vlak van het bevorderen van de culturele diversiteit. De resultaten van dit onderzoek bieden een schat aan informatie voor werkgevers over het stimuleren van culturele diversiteit binnen hun organisatie en kan hen, indien zij hierin willen investeren, in ondersteunen. Zo zijn in de resultaten onder meer voorbeelden opgenomen van de wijze waarop vijf organisaties good principles hebben vormgegeven.
De resultaten van het onderzoek zijn samen met de voortgangsrapportage actieplan arbeidsmarktdiscriminatie4 op 1 september jongstleden aan u aangeboden en zullen breed worden verspreid. Zo is het onderzoek onder meer aangeboden aan het diversiteitscharter voor plaatsing op hun website. In 2016 zal in overleg met werkgevers worden bezien welke aanvullende activiteiten in vervolg op dit onderzoek kunnen worden opgepakt.
Daarnaast draagt ook het diversiteitscharter bij aan de kennisdeling over goede praktijkvoorbeelden voor ondernemingen met betrekking tot diversiteitsbeleid. Het diversiteitscharter organiseert hiertoe meerdere malen per jaar kenniskringen en netwerkbijeenkomsten.
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende buitenlandse multinationals een «Chief Diversity Officer» aanstellen om een cultuuromslag op het gebied van diversiteit te bewerkstelligen?2 Zo ja, wat vindt u van dit fenomeen en ziet u mogelijkheden om de «Chief Diversity Officer» ook in Nederland gemeengoed te laten worden?
De functie van «Chief Diversity Officer» die binnen een aantal organisaties in het leven is geroepen is mij bekend. De Chief Diversity Officer bewaakt als een inclusiestrateeg de inpassing van diversiteit binnen een organisatie. Alle initiatieven om diversiteit op de werkvloer te bevorderen hebben mijn waardering.
Dat geldt ook voor dit initiatief.
Een divers personeelsbestand kan een belangrijke bijdrage leveren aan het tegengaan van discriminatie op de werkvloer en is daarmee van grote waarde. Het diversiteitscharter dat door de Stichting van de Arbeid is opgericht en op 2 juli 2015 aan het publiek is gepresenteerd draagt hier op een concrete wijze aan bij. Zoals bij het antwoord bij vraag 5 al benoemd, verbinden organisaties die het diversiteitscharter ondertekenen zich aan de doelstelling om gelijke kansen en diversiteit in hun organisatie actief te bevorderen. Gestreefd wordt naar aansluiting van minimaal 150 organisaties bij het charter in de komende drie jaar, zodat ook binnen Nederland diversiteitsbeleid gemeengoed wordt.
De uitspraken van de topman van Emirates dat steun voor KLM schadelijk is voor Schiphol |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraken van de topman van Emirates dat het belemmeren van de groei van luchthaven Schiphol ten faveure van KLM waanzin is?1
Deze uitspraken laat ik voor rekening van de topman van Emirates. Een belangrijke doelstelling van het Nederlandse luchtvaartbeleid is het realiseren van een optimale kwaliteit van het netwerk van luchtverbindingen, in het belang van onze economie. De verlening van verkeersrechten («landingsrechten») is daarbij een belangrijk instrument. Bij onderhandelingen over nieuwe verkeersrechten tussen Nederland en derde landen wordt per geval bezien wat de toegevoegde waarde is van de mogelijke nieuwe verbindingen voor de netwerkkwaliteit op de mainport Schiphol, op de korte en langere termijn.
Deelt u de mening dat Schiphol zonder KLM nooit zijn belangrijke internationale positie kan behouden zoals de topman van Emirates tracht te beweren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze bewering is niet expliciet in het artikel vermeld. Duidelijk is evenwel dat KLM van groot belang is voor de positie van de mainport en de kwaliteit van het netwerk op deze luchthaven. KLM heeft zijn thuisbasis op Schiphol, is daar de grootste luchtvaartmaatschappij en opereert daar met een zogenaamd «hub and spoke» systeem. Dit is een sternetwerk met een centraal knooppunt (Schiphol)
waar veel passagiers overstappen (zogenaamd transfervervoer). Hierdoor zijn hoge bezettingsgraden mogelijk, waardoor meer verbindingen vanuit en naar Nederland rendabel zijn. Zonder dit transfervervoer via Schiphol zou een uitgebreid en frequent bediend netwerk vanaf Nederland niet mogelijk zijn. Het belang van de hubfunctie van Schiphol blijkt ook uit een recente studie van SEO Economisch Onderzoek waarover de Kamer bij brief van 29 september jl. is geïnformeerd.
Deelt u de mening dat oneerlijke concurrentie door een staatsgesteunde maatschappij schadelijk is voor KLM en op de langere termijn voor de werkgelegenheid op en rond Schiphol? Zo ja, in hoeverre is hier sprake van bij Emirates? Zo nee, waarom niet?
In het luchtvaartverdrag tussen Nederland en de V.A.E. gelden geen beperkingen ten aanzien van het aantal luchtvaartmaatschappijen, het aantal vluchten, het type toestel of het aantal stoelen dat wordt aangeboden. Het verdrag bepaalt wel dat het aanbod afgestemd wordt op de vraag en dat de diensten van andere luchtvaartmaatschappijen niet op een onredelijke wijze worden getroffen. Ik heb de aanvraag van Emirates voor een tweede A380 laten toetsen aan de bepalingen van het verdrag. Uit dat onderzoek blijkt dat er geen aanwijzingen zijn om de inzet van een tweede A380 tegen te houden.
Ik hecht zeer aan een level playing field en maak me sterk voor eerlijke concurrentie. Op 7 december jl. heeft de Europese Commissie het Aviation Package gepubliceerd met daarin ondermeer voorstellen voor mandaten voor luchtvaartonderhandelingen met de Golfstaten. Dat is een belangrijke stap omdat in de mandaten een clausule over eerlijke concurrentie kan worden opgenomen. Het is aan de transportministers van de lidstaten om de inhoud van de mandaten vast te stellen. Zo kunnen zij een vinger aan de pols houden voor wat hun nationale belangen betreft. Uiteraard zal ik pleiten voor het inbouwen van waarborgen om een gelijk speelveld te bewaken.
Bent u bereid om de tweede dagelijkse A380-vluchten van Emirates te weren van Schiphol totdat zeker is dat er geen sprake is van ongeoorloofde staatssteun bij Emirates? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de topman van Emirates in aanloop naar de presentatie van de EU Aviation Strategy bezig is met een tour langs verschillende lidstaten? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet van invloed mag zijn op de inspanningen om tot een eerlijk speelveld te komen voor de luchtvaart?
Ik weet dat de heer Clark in Brussel en in Den Haag een aantal mensen heeft gesproken. De gesprekken die zijn gevoerd waren informatief van aard en bedoeld om ideeën uit te wisselen. Dit betekent op generlei wijze dat de inspanningen om tot een eerlijk speelveld te komen nu verminderd zijn.
Deelt u de mening dat KLM zijn iconische positie kwijt is geraakt na het samengaan met Air France? Kunt u uw antwoord toelichten?
Of een onderneming een iconische betekenis had en heeft is niet aan mij om te bepalen. Geconstateerd kan worden dat KLM binnen de Air France KLM groep nog steeds als zelfstandige luchtvaartmaatschappij, met een eigen profiel fungeert. Over die zelfstandige positie zijn bij de fusie ook duidelijke afspraken gemaakt en daarna zijn ook diverse afspraken herbevestigd, zoals gemeld aan de Kamer.
Het bericht ‘Schultz werkt milieuzones in steden tegen’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Schultz werkt milieuzones in steden tegen»1, in de context van de reeds in 2012 aangenomen motie Holtackers-Van Veldhoven2, waarin de regering wordt verzocht op nationaal niveau en in overleg met gemeenten instrumenten te ontwikkelen die gemeenten desgewenst kunnen inzetten om de luchtkwaliteit lokaal te verbeteren, zoals de uitbreiding van milieuzones naar kleiner vrachtverkeer, taxi’s of sterk vervuilend autoverkeer?
Ja.
Onderstreept u het belang van een helder, uniform bord om de kenmerken van stedelijke milieuzones kenbaar te maken aan bestuurders op de weg?
Ik vind het van belang dat er zoveel mogelijk duidelijkheid is voor de automobilisten.
Kunt u bevestigen dat reeds in 2013 de wethouders van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht het Ministerie van Infrastructuur en Milieu om uniforme richtlijnen voor milieuzones én om een verkeersbord hebben gevraagd?
In 2013 is inderdaad met de betrokken gemeenten gesproken over het instellen van milieuzones voor bestel- en personenauto’s en de wens voor een uniform toegangsregiem en verkeersbord.
Kunt u eveneens bevestigen dat3 de Tweede Kamer reeds vijf maanden geleden het ontwerpbesluit tot wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (uitbreiding mogelijkheid milieuzones en enkele technische aanpassingen) voor kennisgeving heeft aangenomen en4 de Raad van State reeds op 3 maart 2015 een advies over deze wijziging heeft uitgebracht? Zo ja, deelt u de mening dat er al een aantal maanden geen externe factoren zijn die de realisatie van het genoemde verkeersbord zouden kunnen vertragen?
Het ontwerpbesluit van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna RVV 1990) is bij brief van 15 september 2014 gedurende vier weken voorgehangen bij uw Kamer (Kamerstuk 29 398, nr. 417). Uw Kamer heeft in dit kader geen opmerkingen gemaakt. Op 3 maart 2015 heeft de Raad van State inderdaad advies uitgebracht. Dit advies gaf aanleiding tot diepgaand beraad. De planning was erop gericht dat het aangepaste RVV 1990 per 1 januari 2016 in werking zou treden. Op 17 december heeft uw Kamer de motie Visser (VVD) (Kamerstuk 34 300 XII, nr. 64) aangenomen, waarin de regering wordt verzocht om de grondslag voor gemeentelijke milieuzones ten behoeve van personenauto’s op te heffen. Om uitvoering te geven aan de motie Visser zal uit de voorgenomen wijziging het voorstel tot uitbreiding van het milieuzonebord naar personenauto’s worden geschrapt.
Zo ja, hoe verklaart u vervolgens dat er nog altijd geen verkeersbord beschikbaar is dat gemeentes in staat stelt om, desgewenst, de luchtkwaliteit lokaal te verbeteren middels de uitbreiding van milieuzones? Wat is precies de reden dat dit zo lang op zich laat wachten? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel tijd het gemiddelde kost om een nieuw verkeersbord in Nederland te introduceren en kunt u dit vervolgens afzetten tegen de tijd die het kost om dit specifieke bord te realiseren?
In de planning wordt meestal rekening gehouden met een doorlooptijd van ongeveer één jaar. De hierboven genoemde aanpassing heeft die planning niet gehaald.
Kunt u nader ingaan op uw eigen betrokkenheid bij het realiseren van het genoemde verkeersbord? Kunt u in uw antwoord nader ingaan op uw gesprekken met een aantal wethouders die zitten te wachten op het beschikbaar komen van het genoemde verkeersbord?
Richting de betrokken wethouders is aangegeven dat het een lokale keuze is om te komen tot een milieuzone en dat hierover op lokaal niveau verantwoording moet worden afgelegd. Daarbij heb ik wel mijn medewerking toegezegd voor de aanpassing van het RVV 1990, om de werkingssfeer van het huidige milieuzonebord te verbreden naar bepaalde bestel- en personenauto’s. Om uitvoering te geven aan de motie Visser zal uit de voorgenomen wijziging het voorstel tot uitbreiding van het milieuzonebord naar personenauto’s worden geschrapt.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gemeentes zich op dit moment genoodzaakt zien te werken met alternatieve borden voor het aangeven om de kenmerken van stedelijke milieuzones kenbaar te maken aan bestuurders op de weg?
Het al dan niet instellen van milieuzones is een lokale keuze. Het is dan ook de verantwoordelijkheid van gemeenten om de aanwezigheid van een milieuzone duidelijk kenbaar te maken voor de automobilist. Daar hoort ook de keuze van het verkeersbord bij.
Kunt u bevestigen dat het bord dat in ontwikkeling is, mogelijk niet volledig toereikend is voor de beoogde milieuzone in Rotterdam, aangezien het bord niet van toepassing zal zijn op bestelauto's op benzine, terwijl de gemeente Rotterdam die categorie bestelauto's van vóór juli 1992 wel uit de milieuzone wil weren?
Het ontwerpbesluit tot aanpassing van het RVV 1990 voorziet niet in een aanpassing van de werkingssfeer van het milieuzonebord, waarmee bestelauto’s op benzine geweerd kunnen worden. Daar is de gemeente Rotterdam op gewezen. Desondanks heeft de gemeente Rotterdam, nadat het ontwerpbesluit tot wijziging van het RVV 1990 was genomen, toch besloten om oudere bestelauto’s op benzine te weren.
Erkent u daarnaast dat er met het nieuwe bord en de wetswijziging ruimte ontstaat in de interpretatie van wat onder bestelauto en bedrijfsauto (registratie bij RDW) valt, waardoor een sluitende handhaving van de milieuzone niet mogelijk is?
Het begrip bestelauto komt grotendeels overeen met het begrip bedrijfsauto. Dat is ook belangrijk, omdat er zo min mogelijk licht moet zitten tussen het toegangsregime voor de milieuzone bestel bij de toepassing van het milieuzonebord uit het RVV 1990 en het huidige toegangsregime in Utrecht. Daarom is het Ministerie van Infrastructuur en Milieu hierover nog in gesprek met de gemeente Utrecht om tot een passende oplossing te komen.
Kunt u deze vragen ruim vóór 17 december 2015 beantwoorden, zodat de Kamer vóór 1 januari 2016 nog met het kabinet in debat kan treden over dit onderwerp?
Dat is helaas niet gelukt.