Het bericht ‘ Gemeenten gaan gratis geld uitdelen’ |
|
Johannes Sibinga Mulder , Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Gemeenten gaan gratis geld uitdelen»?1
Ja.
Heeft u inmiddels al voorstellen ontvangen van gemeenten om gebruik te mogen maken van de experimenteerruimte die in artikel 83 van de Participatiewet is opgenomen en zo ja, wat vindt u van deze voorstellen?
Nee, tot nu toe heb ik nog geen voorstellen ontvangen van gemeenten om gebruik te mogen maken van de experimenteerruimte die in artikel 83 van de Participatiewet is opgenomen.
Deelt u de mening dat het onvoorwaardelijk verstrekken van geld niet zal leiden tot een uitstroom van bijstand naar werk en wat is uw mening over een basisinkomen voor iedereen?
Het lid Klein heeft in april jl. een brief gevraagd over basisinkomen en experimenten met de Participatiewet. Tijdens het AO Participatiewet op 24 juni jl. heb ik aangegeven dat basisinkomen en experimenten met de Participatiewet twee aparte onderwerpen betreft. Hat kabinet zal de Tweede Kamer dit najaar nader informeren over beide onderwerpen.
Deelt u de mening dat «gratis» geld in dit kader niet bestaat en dat dit wordt opgebracht door de belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de Participatiewet voorschrijft dat iedereen die aanspraak wil maken op een uitkering naar vermogen verplicht is om werk te zoeken en te aanvaarden?
De bijstand is het sociaal vangnet. Mensen die een beroep op dit vangnet doen, dienen alles in het werk te stellen om onafhankelijk van dat vangnet te worden en kunnen daarbij ondersteuning krijgen van de gemeente.
Deelt u de mening dat de in het artikel aangekondigde plannen van de genoemde gemeenten haaks staan op zowel de geest als de verplichtingen van de Participatiewet en daarmee niet passen binnen de experimenteerruimte zoals deze is opgenomen in artikel 83 van de Participatiewet?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 heb ik nog geen uitgewerkte voorstellen ontvangen van gemeenten om gebruik te maken van experimenteerruimte in de Participatiewet. Om te beoordelen of de plannen, aangekondigd in het bericht in Het Financiële Dagblad, passen binnen de experimenteermogelijkheid van artikel 83 en binnen de geest van de wet zou ik de nadere details van voorstellen eerst moeten kennen. Tijdens het AO Participatiewet van 24 juni jl. heb ik reeds aangegeven dat ik uitgewerkte experimenteervoorstellen nader moet beoordelen, voordat het experimenteertraject eventueel kan worden ingezet. Ik sta nog steeds welwillend tegenover de mogelijkheid om middels een experiment de doeltreffendheid van onderdelen van de Participatiewet te onderzoeken en te verbeteren, mits dit gericht is op het vergroten van participatie. Een eventueel experiment waarin wordt afgeweken van de wettelijke kaders van de Participatiewet kan plaatsvinden indien dit bij AMvB op grond van artikel 832 wordt geregeld. De voorbereiding en realisatie van een experiment op grond van dit artikel, middels een AMvB met voorhangprocedure bij de Eerste en Tweede Kamer, vergt tijd. Voor het afwijken van de normhoogte van uitkeringen of de inlichtingenplicht biedt artikel 83 van de Participatiewet in ieder geval geen ruimte.
Zijn naar uw weten gemeenten voldoende op de hoogte van de huidige mogelijkheden in de Participatiewet met betrekking tot het accepteren van tijdelijk en/of deeltijdwerk vanuit de bijstand en maken gemeenten gebruik van deze mogelijkheden?
Naar aanleiding van mijn brief van 11 november 2014 over een agenda voor flexibel werk vanuit de bijstand3, heb ik gemeenten via de Verzamelbrief4 in december 2014 geïnformeerd over de mogelijkheden binnen de huidige wetgeving om tijdelijk en deeltijd werk gemakkelijker en aantrekkelijker te maken. Uit de recente Divosa-monitor factsheet 2015: Parttime werken in de bijstand5 blijkt onder meer dat een groot deel van de gemeenten bijstandsgerechtigden informeert over parttime werken en dat meer dan de helft van de gemeenten de vrijlating van inkomsten uit arbeid inzet.
Deeltijd en tijdelijk werk vanuit de bijstand blijft een belangrijk onderwerp. In het wetsvoorstel Wet vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw6 stelt de regering voor om de vrijlating van inkomsten uit arbeid aan te passen zodat ook bijstandsgerechtigden met korte perioden van tijdelijk werk optimaal gebruik kunnen maken van de vrijlating van inkomsten uit arbeid. Als dit wetsvoorstel is aangenomen, zal ik gemeenten opnieuw informeren over de (vernieuwde) mogelijkheden die zij hebben om werken vanuit de bijstand financieel te stimuleren.
Het bericht “Voormalig NS-topman Huges spant kort geding aan om vergoeding” |
|
Martijn van Helvert (CDA), Jaco Geurts (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat de heer Huges, voormalig topman van de NS, een kort geding heeft aangespannen voor een forse ontslagvergoeding?1
De heer Huges heeft op 4 augustus een dagvaarding ingediend voor een kort geding. Nadien is NS tot een schikking gekomen met de heer Huges en is het dus niet tot een kort geding gekomen. Over deze schikking bent u op 6 augustus geïnformeerd.
Is de variabele beloning van de heer Huges over 2014 inmiddels teruggevorderd door de Raad van Commissarissen zoals u heeft aangekondigd? Zo nee, waarom niet en zo ja, wanneer?2
Het door de heer Huges terugbetalen van de variabele beloning over 2014 is onderdeel van de getroffen schikking. De schikking is inmiddels financieel afgehandeld, waarmee de variabele beloning feitelijk is terugbetaald.
Is de variabele beloning van de heer Huges over 2014 inmiddels terugbetaald? Zo nee, wanneer zal die terugbetaald worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de NS vrijwillig de Nederlandse corporate governance bepalingen naleeft en dat alle uitzonderingen in het jaarverslag vermeld staan?3
Ja dat klopt. Ondanks dat NS geen beursgenoteerde onderneming is, past NS de Nederlandse Corporate Governance Code toe. Indien wordt afgeweken van de Code wordt hierover een toelichting opgenomen in het jaarverslag.
Kunt u het renumeratierapport en het verslag van de Raad van Commissarissen over 2013 en 2014 aan de Kamer doen toekomen?
De jaarlijkse beloningen maken onderdeel uit van het jaarverslag. Op die manier wordt verantwoording afgelegd over de toegekende beloningen en of deze binnen het geldende bezoldigingsbeleid valt.
Heeft u als aandeelhouder van de NS kwijting verleend over het gevoerde beleid over 2014 aan de Raad van Commissarissen en aan de Raad van Bestuur? Zo ja, wanneer heeft u dat voor elk van deze gremia gedaan?
Door mij is tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders op 4 maart jongstleden kwijting/decharge verleend aan de Raad van Commissarissen en Raad van Bestuur voor het gevoerde beleid over boekjaar 2014.
Klopt het dat de NS in haar jaarverslag een eventuele ontslagpremie of een vergoeding in een vaststellingsovereenkomst aan de heer Huges moet vermelden en moet motiveren?
Ja, de uitkomst van de schikking met de heer Huges zal onderdeel uitmaken van het jaarverslag over 2015.
Kunt u, indien er een vaststellingsovereenkomst gesloten wordt, onmiddellijk openbaar maken hoeveel er betaald wordt aan de heer Huges en niet wachten tot het jaarverslag van volgend jaar?
In mijn brief aan de Kamer van 6 augustus heb ik de elementen van de schikking genoemd, alsmede het totale bedrag dat hiermee samenhangt. De vaststellingsovereenkomst zelf heb ik ter vertrouwelijke inzage gelegd.
Hordes gelukszoekers die Nederland overspoelen |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Asielzoekerscentra slippen dicht?»1
In reactie op de vragen verwijs ik naar mijn brief van 17 augustus jl.3 waarmee ik uw Kamer heb geïnformeerd over de verhoogde asielinstroom waarmee Europa geconfronteerd wordt en waar ook Nederland de effecten van merkt. De door mij getroffen maatregelen staan hier uitgebreid in beschreven.
Deelt u de mening dat het ongewenst is om van Nederland het Leger des Heils van Afrika te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het krankzinnig is om asielzoekers een gratis huis te geven, waardoor Nederlanders die wachten op een sociale huurwoning worden overgeslagen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom blijft u maar doorgaan met het eindeloos pamperen van gelukszoekers en laat u de Nederlanders stikken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van plan asielzoekers in de toekomst weer op vakantieparken te huisvesten, terwijl veel Nederlandse gezinnen door het afbraakbeleid van dit kabinet niet eens op vakantie kunnen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u zelf al een paar asielzoekers in huis genomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u voorts de mening dat ongeletterde Afrikanen geen bijdrage leveren aan de Nederlandse maatschappij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met mij eens dat meer islam in Nederland een ramp is voor onze vrijheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat Nederland niet meer als luilekkerland wordt aangeduid op reisfolders voor asielzoekers?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de tsunami asielzoekers te stoppen door ze allemaal linea recta terug te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nu eindelijk bereid om de Nederlandse grenzen dicht te gooien voor gelukszoekers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De veiligheid van christelijke asielzoekers op Asielzoekerscentra’s (AZC’s) |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de beantwoording op de eerder gestelde schriftelijke vragen over dit onderwerp?1
Ja.
Was er bij het desbetreffende incident sprake van intimidatie, discriminatie en bedreiging van een christelijke asielzoeker? Was er bij dit incident sprake van het claimen van een gemeenschappelijke ruimte ten behoeve van het islamitisch gebed, waarbij niet-moslims geen gebruik konden maken van deze ruimte? Was er in casu sprake van een overtreding van de huisregels van het Centrum Opvang Asielzoekers (COA)? Zo nee, op basis waarvan baseert u dit? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit in de toekomst te voorkomen?
De bewoner heeft in gesprek met het COA aangegeven dat hij zich geïntimideerd en bedreigd voelde. Het COA heeft na gesprekken met betrokkenen in dit individuele geval geen harde aanwijzingen gevonden van intimidatie, discriminatie of bedreiging. Dat laat onverlet dat het COA op basis van dit signaal samen met de bewoner en andere betrokkenen op zoek is gegaan naar een oplossing.
Het COA beheert alle beschikbare ruimtes op een opvanglocatie. Het COA bepaalt welke ruimte waarvoor beschikbaar wordt gesteld. Zo stelt het COA ook vast welke ruimtes ter beschikking staan voor welke individuen (bijvoorbeeld de woonplek) en of groepen (bijvoorbeeld de vrouwenkamer). Elk gebruik van de ruimtes dat niet vastgelegd is, wordt in goed overleg met het COA bepaald. Er mogen geen ruimtes eenzijdig worden geclaimd. Mochten er signalen hierover bij het COA worden gemeld dan zullen de medewerkers van de locatie hierop acteren en met de bewoners in gesprek gaan om te zien of de leefbaarheid en veiligheid in het geding is. Het COA heeft mij gemeld dat dit ook zo is gebeurd in het voorbeeld van Gilze.
Ontvangt u signalen, bijvoorbeeld in uw contact met de stichting Gave, dat ook in andere asielzoekerscentra (AZC’s) gemeenschappelijke ruimtes geclaimd worden door bepaalde groepen? In hoeverre is dit in strijd met de huisregels van het COA?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u concreet aangeven welke aanbevelingen van het onderzoek van Deloitte uit 2011 zijn overgenomen en uitgevoerd? In welke mate zijn ze uitgevoerd en welk structureel effect heeft dit opgeleverd? Kunt u aangeven welke aanbevelingen niet zijn overgenomen en uitgevoerd en waarom deze niet zijn overgenomen en uitgevoerd?
Alle asielzoekers die bij het COA worden opgevangen, worden voorgelicht over artikel 1 van de Grondwet, het gelijkheidsbeginsel. Discriminatie van LHBT’s en op basis van geloofsovertuiging wordt expliciet benoemd.
Alle medewerkers van het COA zijn in 2012/2013 voorgelicht over de problematiek van de LHBT asielzoeker en de christenasielzoeker. Er is voor alle medewerkers een reader beschikbaar waarin het COC en stichting Gave achtergrondinformatie hebben gegeven.
In het reglement Onthouding Verstrekkingen, het sanctioneringsbeleid van het COA, staat in de doelstelling opgenomen dat een sanctionering effect heeft op de overige asielzoekers. Bij de maatregel van een tijdelijke onthouding van de opvangplek is de sanctionering zichtbaar. Bij alle de andere maatregelen is dit niet direct zichtbaar. Het COA heeft geen «shaming and blaming» beleid.
In de voorlichting aan medewerkers is opgenomen dat signalen van discriminatie serieus genomen moeten worden. Het aanspreken hierop is daar een onderdeel van.
Toezicht op de fysieke veiligheid op de locaties wordt uitgevoerd door de RI&E. Een systematiek waarbij de risico’s worden beschreven en de maatregelen worden benoemd die de locatie moet nemen. Middels evaluatie hiervan wordt de voortgang en actueel houden van de RI&E gemonitord. Er zijn geen fysieke maatregelen genomen die gericht zijn op de veiligheid van christenen.
Binnen het interne plaatsingsbeleid is ruimte gecreëerd om plaatsingsverzoeken op basis van religieuze motieven te honoreren. Elk verzoek wordt wel apart beoordeeld. Capaciteitsdruk of andere zwaarwegende motieven zijn soms overwegingen waardoor het verzoek afgewezen wordt.
De aanbeveling van het apart opvangen van doelgroepen in speciale opvangvoorzieningen is niet overgenomen. Het COA streeft hierbij naar een zo uitgebalanceerde verdeling van doelgroepen. Dat dit niet altijd mogelijk is door de enorme capaciteitsdruk en de toestroom van grote homogene groepen, is duidelijk.
Het COA heeft aangegeven sinds het rapport van Deloitte meer aandacht te hebben voor de problematiek en dat sensitiever wordt opgetreden als bewoners vertellen over de moeilijkheden die ze ervaren. De rol van de COA-medewerker als contactpersoon heeft meer aandacht gekregen. Ook de doorverwijzing naar belangenverenigingen en het faciliteren van deze contacten is een onderdeel hiervan.
Begrijpen wij uit uw antwoord2 op vraag 7 van 24 juni jl. dat de eerder gemaakte landelijke afspraken momenteel niet op elke opvanglocatie ingevoerd zijn? Welk percentage van de huidige medewerkers en welk percentage van de huidige opvanglocaties zijn meetbaar bereikt met de aangeboden scholing? Kunt u aangeven op hoeveel locaties de maatregelen nog niet zijn ingevoerd en wanneer verwacht u dat de maatregelen wel op alle locaties ingevoerd zijn? Bent u voornemens de door u genoemde afgeslankte werkgroep weer uit te breiden om dit proces te bespoedigen?
De afgeslankte werkgroep is in augustus aangevuld met 2 nieuwe leden. Er is een vervolg plan van aanpak geschreven waarin op basis van de groei die het COA heeft meegemaakt de afgelopen maanden de probleemstelling opnieuw wordt beschreven en waar de plannen in staan voor de komende maanden. De doelstelling hierbij is dat het COA in het najaar het huidige pakket aan richtlijnen heeft aangepast aan de huidige behoefte. Het voorlichten van alle COA-medewerkers is hierin opgenomen.
Deelt u het risico, wat ook staat beschreven in het onderzoek van Deloitte uit 2011, dat de bewoners geen melding durven te maken? Deelt u voorts de mening dat de sindsdien toegenomen homogeniteit van de bevolking van de opvanglocaties, de toegenomen vervolging die de christelijke bewoners in het land van herkomst al hebben doorgemaakt3 en de afgenomen sensitiviteit in de organisatie door de vele nieuwe medewerkers het risico verder vergroot dat er geen meldingen gedaan worden?
COA-medewerkers zijn getraind om signalen op te pakken en hierover in gesprek te gaan. Door de grote toename van het aantal opvanglocaties zijn er veel nieuwe medewerkers aangesteld. In het actualiseren van het plan van aanpak door de werkgroep meldingsbereidheid wordt hier door het COA aandacht aan geschonken, zodat ook voor nieuwe medewerkers wordt geborgd dat het bewustzijn voor dit aspect en specifiek de positie van christenen vergroot zal worden.
Bent u bereid dergelijke incidenten, met een religieuze grondslag, voortaan wel te registreren zodat er een beeld ontstaat hoe groot het probleem is? Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer het COA afhankelijk is van derden om aan te geven of en wanneer dergelijke problemen zich voordoen?
Het COA legt in zijn registratiesysteem de aard van een incident vast (bijvoorbeeld vandalisme, bedreiging, suïcidepoging etc.) en niet de achtergrond/aanleiding. Ik zie daar ook geen reden voor. De exacte aanleiding is vaak niet eenduidig vast te stellen. De aard van het incident daarentegen wel.
Ik vind het hoofdzakelijk van belang dat meldingen gedaan worden. Hierin heeft de asielzoeker primair een eigen verantwoordelijkheid. Het COA heeft mij gemeld zich maximaal in te spannen om meldingen binnen te krijgen en eventuele drempels weg te nemen.
Het COA geeft aan tevreden te zijn over het samenwerkingsverband met COC en stichting Gave aangezien dat betekent dat meldingen die ondanks alle inspanningen van het COA niet bij het COA binnen komen, maar wel bij COC/stichting Gave, alsnog worden ontvangen.
Het bericht “Verdere selectie van zakenbanken voor de voorgenomen beursintroductie van ABN AMRO” |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdere selectie van zakenbanken voor de voorgenomen beursintroductie van ABN AMRO», dat op de website van NL Financial Investments (NLFI)1 geplaatst is?
Ja.
Kunt u beschrijven welke rol u heeft bij de selectie van de banken die ABN AMRO naar de beurs brengen? Kende u de contractvoorwaarden en heeft u daarmee ingestemd?
Na de afronding van de bespreking in de Tweede Kamer van de voorgenomen beursgang van ABN AMRO heb ik goedgekeurd dat NLFI de selectie van de zakenbanken voor de voorgenomen beursgang van ABN AMRO zou uitvoeren (met inbegrip van de onderhandeling over contractvoorwaarden). NLFI heeft het Ministerie van Financiën geïnformeerd bij belangrijke stappen in het selectieproces.
Kunt u de contractvoorwaarden (zoveel mogelijk) openbaar maken?
Bij doorgang van de voorgenomen beursgang van ABN AMRO zullen de belangrijkste elementen van de contractvoorwaarden (onder meer zoals beschreven in de antwoorden onder vragen 4 en 5), zoals die zijn opgenomen in de zogenoemde underwriting agreement, worden vermeld in de prospectus en daarmee openbaar worden. De contractvoorwaarden zal ik vertrouwelijk ter inzage beschikbaar stellen.2
Zijn er naast de transactiekosten in het persbericht nog andere kosten die de bank of de staat betaalt aan de banken?
De prijsafspraken behelzen:
Zijn er andere tegenprestaties?
In het contract met de banken zijn verschillende afspraken vastgelegd, bijvoorbeeld over aansprakelijkheid en vrijwaringen. Er zijn geen andere tegenprestaties afgesproken dan genoemd in het antwoord onder 4.
Kunt u precies aangeven of de banken nog andere mogelijkheden krijgen in het contract waarmee zij geld verdienen of kunnen verdienen aan de deal, zoals bijvoorbeeld een green shoe? Zo ja, kunt u de details daarvan verschaffen?
Er zijn geen mogelijkheden in het contract waarmee de zakenbanken geld kunnen verdienen aan de deal. Zie voor eventuele winsten behaald bij stabilisatie eveneens het antwoord op vraag 4.
Zijn er afspraken gemaakt over de toedeling van aandelen? Mogen banken impliciet of expliciet een tegenprestatie vragen voor deze toewijzing?2 Zo nee, hoe is dat dan gegarandeerd?
NLFI/de staat stelt de toedeling vast, in samenspraak met ABN AMRO. De toedeling van aandelen zal plaatsvinden met inachtneming van een aantal vooraf vastgelegde uitgangspunten en criteria. Daarbij is in beginsel de geboden prijs leidend, maar ook andere criteria, zoals de kwaliteit van de investeerder en het tonen van interesse in een vroeg stadium, kunnen worden meegewogen.
De zakenbanken mogen zich uiteraard niet bedienen van onrechtmatige praktijken. Als extra waarborg is in de overeenkomst vastgelegd dat de banken zich bij (het voorstel voor) de toedeling van aandelen niet mogen bedienen van oneigenlijke praktijken. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om een toewijzing die zou worden gedaan voor het bevorderen van ongerelateerde fees of een toewijzing die voorwaardelijk zou zijn aan toekomstige orders of te verlenen diensten.
Op welke wijze wordt bevorderd dat een deel van de aandelen onderhands geplaatst wordt, bijvoorbeeld bij institutionele partijen in Nederland?
De zakenbanken zullen in overleg met NLFI institutionele beleggers benaderen, waaronder institutionele beleggers in Nederland. Het plaatsen van de certificaten bij Nederlandse institutionele partijen zal echter geen doel op zich zijn.
Mbo-scholen die probleemjongeren blijven weigeren |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat kwetsbare jongeren die een mbo-opleiding willen volgen vaak «nee» te horen krijgen?1
Het beeld dat mbo-instellingen vaak «nee» zouden verkopen aan kwetsbare jongeren deel ik niet. In het afgelopen schooljaar zijn 100.000 jongeren begonnen aan een mbo-opleiding. Van circa 100 jongeren heeft JOB het signaal gekregen dat zij zijn geweigerd. Dat kan te verklaren zijn omdat een opleiding vol was of omdat er specifieke geschiktheidseisen golden. Een mbo-instelling kan een jongere niet «zomaar» weigeren. Ook mag er geen onduidelijkheid bestaan over de weigeringsgronden. In mijn brief van 7 oktober 2014 (Kamerstuk 31 524, nr. 216) heb ik aangegeven in welke situaties een instelling mag aangeven dat er voor de jongere geen plek is op de opleiding die hij of zij wil volgen.
Deelt u de mening dat de kwetsbare jongeren die in de uitzending aan het woord komen, niet kunnen worden afgedaan als jongeren die nu eenmaal «niet willen»?
Ja.
Hebben de betrokken onderwijsinstellingen naar uw oordeel zorgvuldig gehandeld toen zij deze jongeren weigerden?
Ik kan over individuele gevallen niet oordelen, maar zou de betreffende jongeren erop willen wijzen dat zij een besluit tot weigering niet zonder meer hoeven te accepteren. Jongeren van 18 jaar en ouder kunnen bijvoorbeeld terecht bij de rmc-functionaris van hun woongemeente om de mogelijke stappen te bespreken. Ook kunnen zij melding doen bij het signalenloket van de Onderwijsinspectie. Daarnaast zijn in de regio’s onderwijsconsulenten actief die bemiddelen tussen onderwijsinstellingen en de leerling. Jongeren (of hun ouders) kunnen ook naar de geschillencommissie van de school stappen of bellen met de Ombudslijn mbo. Daarnaast kunnen gehandicapte of chronisch zieke studenten op grond van de Wet gelijke behandeling een klacht indienen bij de instelling zelf of zich wenden tot het College voor de Rechten van de Mens.
In het algemeen verwacht ik van mbo-instellingen dat zij alle jongeren die zich aanmelden voor een mbo-opleiding een kans geven. Wanneer een jongere niet kan worden ingeschreven in de opleiding van zijn of haar eerste keuze, verwacht ik dat mbo-instellingen een passend alternatief bieden. De ondersteuningsbehoefte van een student, gedrag uit het verleden, of leeftijd kunnen geen reden zijn om iemand zomaar te weigeren.
Hoe moet het beeld dat uit de uitzending naar voren komt, worden gerijmd met uw klip-en-klare uitspraak dat kwetsbare jongeren die willen, die gemotiveerd zijn om naar school te gaan, niet geweigerd dienen te worden?2
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 3.
Ziet u naar aanleiding van de uitzending redenen om met maatregelen te komen in aanvulling op de maatregelen die u heeft aangekondigd in uw brief d.d. 12 december 2014?3 Zo ja, welke maatregelen betreft het? Zo nee, kunt u dan toelichten waarom het reeds ingezette beleid voldoende soelaas biedt voor de kwetsbare jongeren die in beeld zijn gebracht?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief «extra kansen voor kwetsbare jongeren» (d.d. 12 december 2014) kom ik al met extra maatregelen voor kwetsbare jongeren. In deze brief heb ik een stevig, samenhangend pakket maatregelen aangekondigd om de positie van kwetsbare jongeren in het mbo te verstevigen en hun kansen op een diploma te vergroten. Dat begint met een duidelijk toelatingsbeleid van mbo-instellingen.
Zo werk ik aan een wetsvoorstel waarmee jongeren een recht op toelating krijgen tot het mbo als zij de juiste vooropleiding hebben. Ook verplicht ik mbo-instellingen om hun toelatingsbeleid ruim op tijd kenbaar te maken. Daarmee wil ik voorkomen dat jongeren om onduidelijke redenen worden geweigerd of dat mbo-instellingen onterecht selectie aan de poort toepassen. Ik streef ernaar dit wetsvoorstel begin 2016 aan uw Kamer toe te sturen. Bovenop alles wat ik al doe, zie ik nu geen aanleiding om met nog meer maatregelen te komen.
Het bewijs dat Turkije een nauwe band onderhield met Islamitische Staat |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de militaire operatie van Amerikaanse speciale eenheden waarbij een kopstuk van Islamitische Staat om het leven kwam en enorme hoeveelheden gegevensdragers in beslag werden genomen?1
Ja.
Kunt u de berichten bevestigen dat de in beslag genomen gegevensdragers onomstotelijk bewijzen dat de Turkse autoriteiten en Islamitische Staat een nauwe band met elkaar onderhielden, zoals wordt beweerd door een westerse overheidsfunctionaris?2 Zo nee, wilt u hierover nadere inlichtingen inwinnen?
Uiteraard volgt het kabinet de ontwikkeling en de berichtgeving over de strijd tegen ISIS nauwgezet. Nederland kan niet bevestigen dat Turkije steun levert aan jihadistische organisaties zoals ISIS. De Turkse autoriteiten hebben in het openbaar en in bilaterale contacten met Nederland gesteld dat ze zich grote zorgen maken over de Turkse binnenlandse veiligheid ten gevolge van de activiteiten van jihadistische groeperingen. Tegelijkertijd is de intensiteit van de aanpak van ISIS vergroot sinds de zelfmoordaanslag in Suruç. Zoals bekend is Turkije al langere tijd actief in de anti-ISIS coalitie. Turkije heeft ISIS ook al lange tijd geleden op de nationale terrorismelijst geplaatst, en het is samen met Nederland voorzitter van de Foreign Terrorist Fighters werkgroep in de anti-ISIS-coalitie.
Erkent u, gezien het feit dat steeds meer signalen wijzen op verschillende vormen van samenwerking tussen NAVO-«bondgenoot» Turkije en Islamitische Staat, dat het van cruciaal belang is dat hierover de onderste steen boven komt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u de Kamer informeren over het eindresultaat van het onderzoek naar de in beslag genomen gegevensdragers? Zo nee, waarom niet?
Het is niet waarschijnlijk dat informatie hierover openbaar gemaakt wordt of kan worden.
Deelt u de bewering dat Turkije op militair niveau samenwerkt met terreurorganisaties als Jabhat-al-Nusra en Ahrar al-Sham, die net als Islamitische Staat diverse gruwelijkheden op hun conto hebben staan? Zo nee, waarom niet?
Onder verwijzing naar de eerdere beantwoording van Kamervragen over de smokkel van wapens en munitie naar onder andere Jabhat al-Nusra via Turkije, en de brief die ik uw Kamer op 28 april jl. over hetzelfde onderwerp stuurde (Kamerstuk 27 925 nr. 535), kan nogmaals worden bevestigd dat het kabinet bekend is met de diverse berichten over vermeende steun via Turkije aan jihadistische organisaties. Echter, het kabinet kan niet bevestigen dat Turkije steun biedt aan jihadistische organisaties.
Wordt binnen de NAVO geaccepteerd dat lidstaten zaken doen met terreurorganisaties of activiteiten van terreurorganisaties of aanwezigheid van terroristen op hun grondgebied gedogen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom wordt Turkije dan niet per direct uit de NAVO gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “Bewoners aanleunwoning flink gedupeerd door sluiting verzorgingshuizen” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bewoners aanleunwoning flink gedupeerd door sluiting verzorgingshuizen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het bericht dat bonden en belangenbehartigers waarschuwen voor verschraling van voorzieningen voor ouderen die in aanleunwoningen wonen, maar ook zelfstandig «in de wijk»? Kunt u uw antwoord toelichten?
De hervorming van de langdurige zorg sluit aan bij de trend dat mensen langer thuis blijven wonen. Hierdoor krijgen welzijn, zorg en wonen voor ouderen een andere vorm. Een deel van de verzorgingshuizen zal haar deuren sluiten waardoor voorzieningen zullen wegvallen. Daar zullen ook andere voorzieningen voor in de plaats komen waarvoor onder andere gemeenten zorg dragen. Om het langer zelfstandig wonen te stimuleren heb ik, samen met de Minister voor Wonen en Rijksdienst, het aanjaagteam langer zelfstandig wonen (AJT) ingesteld. Het AJT heeft in zijn voortgangsrapportage geconstateerd dat gemeenten, woningcorporaties, zorgaanbieders en andere partijen zich, ieder vanuit hun eigen taak en verantwoordelijkheid, inzetten om zorg en ondersteuning voor mensen te realiseren.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de overheid, die wil dat ouderen langer zelfstandig wonen, moet zorgen voor voldoende voorzieningen voor ouderen om dit ook mogelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het leveren van maatschappelijke ondersteuning aan hun inwoners. Deze wet heeft als uitgangspunt dat mensen zorg en ondersteuning op maat geleverd krijgen in hun eigen woonomgeving. Gemeenten, woningcorporaties en zorgaanbieders zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor deze opgave. Deze opgave bestaat onder andere uit het realiseren van voldoende geschikte (beschutte) woonruimte en het leveren maatschappelijke ondersteuning. Hierbij kan gedacht worden aan een maaltijdservice, de organisatie van welzijnsactiviteiten in de woonomgeving of de realisatie van woningaanpassingen. Het is belangrijk dat mensen met beperkingen zoveel mogelijk in staat worden gesteld op gelijke voet te participeren en deel te nemen aan het dagelijkse leven.
Hoe beoordeelt u de stelling van 50PLUS dat de overheid het ouderen alleen maar moeilijker maakt door dit onvoldoende op te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorg, wonen en welzijn worden anders georganiseerd en een deel van de taken komt op het terrein van gemeenten en zorgverzekeraars te liggen. Als gemeenten deze taak onvoldoende uitvoeren, is het in eerste instantie aan de lokale gemeenteraad om hierover met het betreffende college van B&W in gesprek te treden of aan de lokale toezichthouder om dit te constateren.
Hoe beoordeelt u het bericht dat ouderen zich in de steek gelaten voelen door het verdwijnen van voorzieningen, aangezien zij juist bij een verzorgingshuis zijn gaan wonen om beschermd te wonen mét deze voorzieningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als bekende voorzieningen uit de wijk verdwijnen, kan ik mij voorstellen dat omwonenden zich onthand voelen. Zeker als het zo is dat omwonenden juist zijn gaan wonen bij een zorginstelling met de gedachte dat ze dan de voorzieningen in de nabijheid hebben. Het is in de huidige situatie aan de gemeenten en de zorgverzekeraars om zorg en ondersteuning te bieden. Daarnaast blijkt uit diverse studies dat zorgaanbieders en woningcorporaties mensen, die bijvoorbeeld niet de beschikking hebben over een sociaal netwerk of de behoefte hebben aan een beschutte woonvorm, de mogelijkheid bieden tot beschut wonen. De beschutte woonvorm is dan niet meer het verzorgingshuis, maar een serviceflat of een omgebouwd verzorgingshuis waarin mensen diensten af kunnen nemen van de zorgaanbieder, zoals de maaltijdservice of deelname aan activiteiten.
Hoe beoordeelt u de stelling van 50PLUS dat het hier niet alleen gaat om het praktisch belang van voorzieningen, maar ook van de sociale functie hiervan? Hoe past dit in uw beleid om eenzaamheid onder ouderen te bestrijden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 7 september 12.00 uur te beantwoorden, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden bij het algemeen overleg Decentralisatie Wmo/Wlz (Wet maatschappelijke ondersteuning/Wet langdurige zorg) op 9 september a.s.?
Ja.
Het bericht ‘Tabakslobby toch weer bij Van Rijn aan tafel’ |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven dat er overleg is geweest, vlak voor het op 23 juni 2015 gehouden algemeen overleg over het tabaksontmoedigingsbeleid, tussen u en de tabakswinkeliers? Kunt u aangeven op welke datum het overleg tussen u en de tabakswinkeliers heeft plaatsgevonden, wie daar precies bij aanwezig waren, wat daar is besproken en welke afspraken zijn gemaakt?1
Naar aanleiding van de teleurstellende resultaten van het onderzoek naar de naleving van de leeftijdsgrens bij verkoop van alcohol en tabak aan jongeren onder de 18 jaar, heb ik op woensdag 17 juni 2015 gesprekken gevoerd met verstrekkers van zowel alcohol als tabak. Als belangrijkste verstrekkers van tabak waren de directeur van de brancheorganisatie voor levensmiddelen (CBL), de voorzitter en directeur van de tabaks- en gemaksdetailhandel (NSO) en vertegenwoordigers van enkele supermarktketens en de Koninklijke Horeca Nederland uitgenodigd voor dit gesprek. In dit overleg zijn de onderzoeksresultaten besproken en heb ik de verstrekkers gevraagd concrete maatregelen te nemen om de naleving van de leeftijdsgrens substantieel te verbeteren, voorzien van een duidelijk tijdpad. De betrokken organisaties hebben aangegeven hun verantwoordelijkheid daarvoor te willen nemen en op korte termijn met voorstellen te zullen komen. Hierover bestaat geen verschil van opvatting.
Klopt het dat er geen verslag van deze bijeenkomst is gemaakt? Zo ja, kunt u toelichten waarom er geen verslag van deze bijeenkomst is gemaakt, terwijl het volgens het internationale tabaksontmoedigingsverdrag FCTC van de Wereldgezondheidsorganisatie wel de afspraak is dat dit gebeurt? Waarom zou deze bijeenkomst buiten de gemaakte afspraken vallen?
De beginselen van de WHO richtlijn voor implementatie van artikel 5.3. van het FCTC-verdrag geven aan dat verdragspartijen verantwoordelijk en transparant dienen om te gaan met contacten met de tabaksindustrie.Direct na het overleg heb ik uw Kamer in de voortgangsbrief alcoholbeleid (Kamerstuk 27 565, nr. 135) geïnformeerd over het contact met de verkopers op het terrein van tabak en alcohol. In de brief heb ik ook toegelicht wat de aard en de uitkomst van het gesprek d.d. 17 juni 2015 waren. Vervolgens heb ik nogmaals tijdens het debat met uw Kamer op 23 juni 2015 nader toegelicht wat de strekking en de uitkomst van dit overleg waren.
Mocht er onverhoopt toch een verslag van de bijeenkomst beschikbaar zijn, kunt u dat dan zo spoedig mogelijk aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat het lijkt alsof ambtenaren van het Ministerie van VWS en vertegenwoordigers van de tabakslobby hele verschillende opvattingen hebben over wat er nou eigenlijk is besproken tijdens de bijeenkomst? Hoe verklaart u dit? Wie heeft er gelijk? Erkent u dat het, juist ook om dergelijke verschillen in interpretatie te voorkomen, belangrijk is dat er goede verslagen worden gemaakt van dergelijke bijeenkomsten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van de contacten die u en/of ambtenaren van het Ministerie van VWS het afgelopen jaar hebben gehad met de tabakslobby? Kunt u daarbij aangeven wanneer het overleg plaatsvond, waar het gesprek over ging en wie er bij het gesprek aanwezig waren? Zo nee, waarom kunt u dit overzicht niet geven?
Het afgelopen jaar heeft er geen overleg plaatsgevonden tussen ambtenaren van VWS en de tabaksindustrie. Vertegenwoordigers van de industrie hebben enkele malen telefonisch contact gezocht of schriftelijk om reactie gevraagd, hierbij zijn zij steeds verwezen naar openbare Kamerstukken en de implementatie van de Tabaksproductenrichtlijn.
Bent u het eens met de stelling dat het aantal contacten tussen u en/of ambtenaren van het Ministerie van VWS en vertegenwoordigers van de tabakslobby tot een absoluut minimum beperkt moeten worden? Zo ja, wat doet u al en/of wat gaat u doen om dit te realiseren? Zo nee, waarom bent u het niet met deze stelling eens?
Uitgangspunt voor het Ministerie van VWS is dat er terughoudend wordt omgegaan met de contacten met de tabaksindustrie en dat contact alleen gericht is op uitvoeringstechnische kwesties die rijzen bij vastgesteld beleid of vastgestelde regelgeving, waaronder publieke consultaties in het kader van nieuwe regelgeving. Dit contact vindt niet op reguliere basis plaats, maar slechts indien daar aanleiding toe bestaat. In dat geval wordt verantwoordelijk en transparant met deze contacten omgegaan.
Kunt u garanderen dat er vanaf nu, als er dan toch contacten zijn tussen u en/of ambtenaren van het Ministerie van VWS en vertegenwoordigers van de tabakslobby, van deze bijeenkomsten altijd openbare verslagen worden gemaakt? Zo nee, waarom legt u de afspraken die zijn gemaakt in het kader van het internationale tabaksontmoedigingsverdrag FCTC van de Wereldgezondheidsorganisatie naast u neer?
Zie antwoord vraag 6.
Kritiek van de VN op Nederlands toezicht detentie |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kritiek VN op Nederlands toezicht detentie»1 en het bericht «Netherlands detention monitoring body needs more political support»2?
Ja.
Welke kritiek heeft de Hoge Commissaris voor Mensenrechten van de VN (OHCHR) op het Nationaal Preventie Mechanisme (NPM)? In hoeverre komt de kritiek van de OHCHR overeen met de kritiek die de Nationale ombudsman eerder had op het NPM en in hoeverre wijkt die kritiek daarvan af?
In september 2010 heeft Nederland het Facultatief Protocol bij het Verdrag tegen Foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing geratificeerd. Hiermee heeft Nederland ingestemd met internationaal toezicht door het Subcomité van het Comité tegen Foltering (hierna: het Subcomité) en zich daarnaast verplicht om een Nationaal Preventief Mechanisme (NPM) aan te wijzen. Het NPM houdt toezicht op plaatsen van vrijheidsbeneming in Nederland en rapporteert daarover aan het Subcomité. Taak is voorts om de autoriteiten te adviseren over (bestaande en toekomstige) wetgeving. Van 28 juli tot en met 31 juli jongstleden heeft het Subcomité een adviserend bezoek gebracht aan het Nederlandse NPM. Het Subcomité zal haar bevindingen naar aanleiding van het bezoek neerleggen in een rapport dat in november a.s. formeel aan mij zal worden aangeboden. Ik wil niet vooruitlopen op de conclusies en aanbevelingen uit dit rapport. Na overhandiging zal ik het rapport, vergezeld van een beleidsreactie, aan uw Kamer te doen toekomen. In deze beleidsreactie zal ik tevens ingaan op bovenstaande vragen.
Deelt u de mening dat «political support and a solid legal base are required to enable the Dutch National Preventive Mechanism»? Zo ja, waarom en hoe gaat u aan hieraan tegemoet komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de inhoud van het rapport dat de UN Subcommittee on Prevention of Torture (SPT) aan de regering heeft overhandigd? Kunt u dit rapport voorzien van uw reactie en aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de kwaliteit en onafhankelijkheid van het toezicht op detentie boven alle twijfel verheven moet zijn? Zo ja, hoe beziet u dit in het kader van de kritiek die de zowel Nationale 0mbudsman als nu ook de VN hebben? Zo ja, bent u voornemens zich deze kritiek aan te trekken en met welke gevolgtrekkingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Shirtsponsoring van een betaald voetbalorganisatie door ggz-instelling Inter-psy |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Health i Port nieuwe partner FC Groningen»? Wat vindt u van deze nieuwe samenwerking?1
Ik heb het bericht ter kennisgeving aangenomen. Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over een samenwerking tussen twee private partijen.
Kunt u aangeven welk bedrag ggz-instelling Inter-psy via Health i Port heeft neergeteld om shirtsponsor te worden van FC Groningen, en waar dit geld vandaan komt? Welke afspraken zijn er gemaakt over het bedrag dat Inter-Psy gedurende de overeenkomst uitgeeft aan deze voetbalclub? Kunt u de begrote bedragen inzichtelijk maken? Gaat het hier om geld dat bedoeld is voor behandeling van patiënten?
Ik ben geen partij in de afspraken tussen Health-i-port en FC Groningen. Het gaat hier om twee private partijen die een onderlinge relatie zijn aangegaan. Ik heb begrepen dat Health-i-port een platform is waar zo’n 25 partijen op het gebied van zorg, research en innovatie aan zijn verbonden. Zij betalen allemaal een bedrag per jaar aan lidmaatschap / partnerschap. Inter-Psy heeft als één van de leden ook zo’n lidmaatschapsbedrag betaald.
Heeft u ook de indruk dat deze nieuwe samenwerking meer op een mooie gelegenheid voor reclame en naamsbekendheid voor de ggz-instelling lijkt, dan een samenwerking in het belang van de ggz-patiënt? Vindt u het wenselijk dat ggz-instellingen reclame maken?
We hebben in ons land de Nederlandse Reclame Code. Iedereen die van mening is dat een reclame-uiting in strijd is met deze code, omdat de reclame bijvoorbeeld misleidend is of in strijd met de goede smaak en fatsoen, kan hierover een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie. Als de Commissie een klacht gegrond verklaart en van mening is dat de omstandigheden van het geval dit rechtvaardigen, dan verspreidt de Commissie de uitspraak ook via een zogenaamde «alert». Op die manier wordt de uitspraak onder de aandacht gebracht van een breed publiek. Een onafhankelijke afdeling binnen de Stichting Reclame Code gaat bij een overtreding van de Nederlandse Reclame Code na of de betrokken adverteerder gevolg geeft aan de uitspraak.
Zorginstellingen zijn private partijen die zelf besluiten over hun eigen bedrijfsvoering. Ik heb hierin geen rol. In het AO GGZ heb ik wel aangegeven dat als opgeroepen zou worden tot onzinnige zorg of niet zuinige zorg, ik daar afstand van neem. Ik ben echter van mening dat dit hier niet aan de orde is. Er wordt hier geen concrete behandeling door een instelling aangeprezen. Health-i-port levert zelf geen zorg.
Deelt u voorts de mening dat zorggeld naar de zorg moet gaan, en niet naar het sponsoren van een voetbalclub of een andere sportclub? Zo ja, wat gaat u aan deze vorm van reclame doen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de reclamekosten die Inter-psy – via Healt i Port – maakt erg zuur zijn in tijden dat er wordt gesteld dat «de ggz te duur is»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Hoeveel meer ggz-patiënten denkt Inter-psy te kunnen «verwerven» met deze vorm van reclame maken?
Ik kan daar geen oordeel over geven. Zie antwoord op vraag 3 en 4.
Klopt het dat er van Inter-psy over 2014 geen wettelijk jaarverslag te vinden is op www.jaarverslagenzorg.nl? Zo ja, hoe kan dit?
Het klopt dat op www.jaarverslagenzorg.nl nog geen jaardocument 2014 van Inter-Psy te vinden is. Ik heb de ggz-sector namelijk tot 1 december 2015 uitstel verleend2 voor het deponeren van de jaarrekening 2014. Als deze is aangeleverd, zal het complete jaardocument van Inter-Psy worden gepubliceerd.
Is het waar dat de bestuurders in 2013 respectievelijk 205.000 euro, 184.889 euro en 87.500 euro (voor 7 maanden) via een managementfee hebben ontvangen? Is deze vorm van beloning toegestaan volgens de Wet toelating zorginstellingen en de Wet marktordening gezondheidszorg?2
De in vraag 8 genoemde bedragen worden in het jaarverslag omschreven als «brutoinkomen». Dit komt overeen met de betekenis van managementfee: de beloning van de bestuurder voor door hem verrichte werkzaamheden. De managementfee is dan ook bezoldiging in de zin van de Wet Normering Topinkomens (WNT). Hieraan staat de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) niet in de weg. Op grond van de Wtzi is winstuitkering in geval van bepaalde typen zorgverlening, waaronder intramurale ZVW-zorg verboden. Managementfee en winstuitkering zijn niet hetzelfde.
Op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) geldt voor de ggz-zorg tarief- en prestatieregulering. Dat betekent dat zorgaanbieders zoals Inter-Psy niet hogere tarieven mogen declareren dan de maximumtarieven die de NZa heeft vastgesteld.
Moet de beloning van de bestuurders via de «managementfee» gezien worden als een winstuitkering? Zo ja, mag dit voor ggz-instellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat Menzis, de grootste zorgverzekeraar in de regio Groningen, blij is met Inter-psy als redelijk nieuwe «marktpartij»? Accepteert de zorgverzekeraar dat geld, dat bedoeld is voor de behandeling van patiënten, uiteindelijk naar de shirtsponsoring van een betaald voetbalorganisatie gaat?
Het is aan verzekeraars om met zorginstellingen afspraken te maken over het leveren van zorg aan hun verzekerden die kwalitatief goed is tegen een goede prijs. Ik heb daarin geen rol.
Het belemmeren van financiële start-ups door de Autoriteit Financiële Markten |
|
Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) kan eisen dat een startende financiële onderneming maximaal zes personeelsleden mag hebben?1
Nee, de Autoriteit Financiële Markten (AFM) stelt uiteraard geen minimum- of maximumeis aan de omvang van een startende onderneming.
De artikelen 3:8 en 4:9 van de Wet op het financieel toezicht regelen dat het dagelijks beleid van financiële ondernemingen wordt bepaald door personen die daarvoor geschikt zijn. De Nederlandsche Bank (DNB) en de AFM toetsen de geschiktheid en hebben de wettelijke geschiktheidseis uitgewerkt in de Beleidsregel geschiktheid 2012. In de praktijk is gebleken dat de eis dat een beleidsbepaler beschikt over leidinggevende vaardigheden in een hiërarchische verhouding te restrictief kan uitpakken voor een kleine onderneming. Derhalve is ervoor gekozen om voor een onderneming die bestaat uit ten hoogste zes personen, inclusief de betrokken beleidsbepaler(s), op dit punt minder strenge eisen gelden.
De versoepelingen houden in dat een beleidsbepaler de voor zijn geschiktheid vereiste kennis en vaardigheden in één (in plaats van twee) jaar mag hebben opgedaan en dat niet hoeft worden aangetoond dat de betreffende persoon beschikt over leidinggevende vaardigheden in een hiërarchische verhouding. De gedachte achter deze versoepeling is dat beleidsbepalers die beschikken over geringe relevante werkervaring en die onvoldoende (hiërarchisch) leidinggevende ervaring hebben, een kans moeten krijgen om in de praktijk werkervaring op te doen in onder meer het hiërarchisch leidinggeven in een kleine setting met een gering aantal aan te sturen werknemers. Na een periode van een tot twee jaar (afhankelijk van de ervaring bij aanvang en na aantreden) kan een nieuwe (volledige) toetsing plaatsvinden om te beoordelen of de betreffende beleidsbepaler voldoet aan de volledige set geschiktheidseisen. Overigens kan de AFM in individuele gevallen afwijken van de Beleidsregel geschiktheid 2012 indien de toepassing daarvan onevenredige gevolgen zou hebben voor belanghebbenden wegens bijzondere omstandigheden, en die gevolgen niet in verhouding staan tot de met het beleid te dienen doelen.
De AFM stelt dus niet de eis of beperking dat een startende financiële onderneming maximaal zes personeelsleden mag hebben. De AFM kan wel duidelijk maken dat een kandidaat-beleidsbepaler nog niet aan alle geschiktheidseisen voldoet en dat hij derhalve vooralsnog alleen geschikt wordt geacht om aan een kleine onderneming leiding te geven. Het is aan de onderneming om te kiezen voor een groei naar meer dan zes personeelsleden, maar in dat geval zal het collectief van beleidsbepalers van de onderneming moeten voldoen aan de volledige set geschiktheidseisen.
Wat is de reden voor deze beperking en waarop is het maximum van zes personeelsleden gebaseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de wettelijke grondslag voor deze beperking?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit maximum een snelle groei van een startende onderneming nodeloos kan beperken, terwijl juist nieuwe toetreders kunnen zorgen voor meer concurrentie in de financiële sector? Bent u bereid om in overleg met de AFM dergelijke beperkingen te inventariseren en te heroverwegen?
Bij de toetsing op geschiktheid bij kleine financiële ondernemingen heeft de toezichthouder de taak om een balans te vinden tussen meerdere belangen. De toezichthouder let op het belang van een stabiele, gezonde financiële sector, of de onderneming het klantbelang voldoende centraal stelt en of de bescherming van financiële consumenten voldoende is gewaarborgd. In dat kader toetst de AFM of ondernemingen geleid worden door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van het bedrijf van deze financiële onderneming. Tegelijkertijd let de toezichthouder op het belang van gezonde concurrentie in de sector door het faciliteren van nieuwe toetreders.
De hiervoor beschreven versoepeling van geschiktheidseisen voor kleine ondernemingen heeft juist die balans tot doel: beleidsbepalers die nog niet aan alle vereisten voor geschiktheid voldoen krijgen hierdoor de mogelijkheid om vaardigheden op te doen binnen een kleine onderneming, waardoor na verloop van tijd aan het volledige regime kan worden voldaan. Groei van de onderneming wordt hiermee dan ook niet belemmerd.
Minimagezinnen waarvoor de kosten van mbo-opleidingen voor hun kinderen onbetaalbaar zouden worden |
|
Keklik Yücel (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat klopt er van het bericht dat minimagezinnen de hoge kosten die hun kinderen aan het begin van een mbo-opleiding moeten betalen, steeds moeilijker kunnen opbrengen en dat vooral het schrappen van de tegemoetkoming studiekosten voor jongeren onder de achttien, de gezinnen opbreekt? Is het waar dat het om honderden gevallen gaat?1
Het klopt dat de inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) voor ouders met kinderen jonger dan 18 jaar vanaf schooljaar 2015/2016 is opgehouden te bestaan. Het kindgebonden budget voor kinderen van 16 en 17 jaar wordt vanaf 1 augustus 2015 opgehoogd. Omdat het kindgebonden budget andere toekenningscriteria kent dan de WTOS wijzigt de doelgroep en kunnen alle minder draagkrachtige ouders van kinderen van 16 en 17 jaar een extra bedrag via het kindgebonden budget ontvangen, ongeacht welk soort onderwijs het kind volgt.
De uitbetaling van de WTOS gebeurde echter niet in één keer, aan het begin van het schooljaar zoals in het artikel gesuggereerd, maar in twee vrijwel gelijke termijnen. De helft van het totale jaarbedrag werd betaald omtrent het begin van het schooljaar en de andere helft, of minder dan de helft als de persoon al 18 werd gedurende het schooljaar, werd in januari betaald. Het kindgebonden budget kent een maandsystematiek. Ik kan me voorstellen dat deze wijziging in betaling het moeilijker maakt voor gezinnen met beperkte financiële mogelijkheden om de kosten voor extra schoolbenodigdheden op één moment, aan het begin van het schooljaar te voldoen. De afgelopen jaren kregen circa 27 duizend (ouders van) mbo-studenten deze tegemoetkoming. Een dergelijk aantal zal dus vanaf dit jaar in plaats van deze tegemoetkoming het verhoogde maandelijkse kindgebonden budget ontvangen.
Een oplossing is dat scholen indien nodig een gespreide betalingsregeling treffen met studenten en/of de ouders, of een voorziening treffen in de vorm van een noodfonds of een schoolfonds. Ik zal bij de MBO Raad, als vertegenwoordiger van de mbo-scholen, het belang van de uitwisseling van deze goede oplossingsmogelijkheden tussen scholen benadrukken en met de MBO Raad het gesprek aangaan over de hoogte van de schoolkosten in het mbo. Verder ondersteun ik de oproep van Leergeld Nederland aan scholen om soberheid te betrachten bij het voorschrijven van extra onderwijsbenodigdheden voor een opleiding en om zelf voorzieningen te treffen voor ouders en studenten met onvoldoende financiële mogelijkheden. Ook de aanbeveling van Leergeld Nederland om informatie over extra opleidingskosten tijdig en duidelijk te communiceren onderschrijf ik.
Indien er toch signalen binnenkomen van onevenredig hoge extra kosten dan zal de Inspectie van het Onderwijs herstelmaatregelen aan de school opleggen. Sinds september 2012 wordt bij alle reguliere onderzoeken van de inspectie naar de hoogte van de schoolkosten gekeken.
Vindt u het aanvaardbaar dat de betrokken jongeren hun opleiding moeten afbreken, met alle gevolgen van dien voor hun kansen op de arbeidsmarkt?
Nee, dit vind ik onaanvaardbaar.
Hoe vaak komt het voor dat in individuele gevallen de vervanging van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) door het kindgebonden budget een forse achteruitgang betekent voor minimagezinnen? Betreft het inderdaad honderden gevallen?
De afgelopen jaren maakte circa 27 duizend (ouders van) mbo-studenten gebruik van de WTOS, hiervan had iedereen een inkomen beneden de toepasselijke inkomensgrens. Aankomend schooljaar ontvangen alle minder draagkrachtige ouders van kinderen van 16 en 17 jaar, ongeacht welk soort onderwijs zij volgen, een hoger bedrag aan kindgebonden budget ter compensatie van het wegvallen van de WTOS. Het budget dat wordt overgeheveld resulteert in een maximale bijdrage van € 116,– per jaar per kind. Voor een grote groep komt dit neer op een vooruitgang met € 116,–. Het betreft dan ouders van 16- en 17-jarigen die bekostigd voortgezet onderwijs volgen.
Door de overheveling van de WTOS in het kindgebonden budget is er een groep die er maximaal € 543,– per jaar op achteruitgaat, zo is destijds ook gecommuniceerd in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel dat deze overheveling regelde. Dit betreft een groep die initieel het maximale bedrag van € 659,– (schooljaar 2012/2013) aan WTOS ontving. In schooljaar 2014/2015 was het maximale bedrag aan WTOS overigens € 690,93. Het was een bewuste keuze om alle minder draagkrachtige ouders van kinderen van 16 en 17 jaar te bereiken. Omdat hiermee de doelgroep is vergroot en de overheveling van de WTOS naar het kindgebonden budget, budgetneutraal heeft plaatsgevonden leidt dit voor sommigen helaas tot een verlaging van de bijdrage. Een groot deel van de doelgroep die wel aanspraak had op de WTOS maakte daar, wegens onbekendheid met de regeling, geen gebruik van. Dat niet-gebruik wordt geschat op 40 tot 50%. Het kindgebonden budget wordt in bijna alle gevallen ambtshalve toegekend. Dat geldt ook voor de verhoging met maximaal € 116,–. Daardoor zullen in de nieuwe situatie ook ouders die eerder geen gebruik maakte van de WTOS maar daar wel voor aanmerking kwamen, er € 116,– op vooruit gaan. Verder is het zo dat niet iedereen een maximale tegemoetkoming uit de WTOS ontving. Dit heeft tot gevolg dat de individuele inkomenseffecten tussen huishoudens verschillen.
Kunnen stichting Leergeld, gemeentelijke minimafondsen en/of profileringsfondsen van de onderwijsinstellingen in alle voorkomende gevallen voldoende soelaas bieden voor de minimagezinnen die zich door het schrappen van de tegemoetkoming studiekosten voor grote financiële problemen geplaatst zien? Zo nee, waarom niet?
Het is uitdrukkelijk de bevoegd- én verantwoordelijkheid van de colleges van burgemeester en wethouders en instellingen als Stichting Leergeld om te bepalen hoe en hoeveel middelen op lokaal niveau voor de bestrijding van de in de vraag genoemde financiële problemen van minimagezinnen, worden ingezet.
Bent u bereid om voor een oplossing onderling in overleg te treden en de Kamer nog dit kalenderjaar over oplossingen te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt van het huidige beleid is al dat iedere student, ook die met een beperkt budget de mbo-opleiding van zijn voorkeur en passend bij zijn vooropleiding moet kunnen kiezen. Bovenop hetgeen we al doen zijn geen extra maatregelen nodig. Het huidige bekostigingsstelsel gaat ervan uit dat een instelling met de ontvangen rijksbijdrage de basisuitrusting die noodzakelijk is voor het volgen en afronden van een opleiding moet kunnen aanschaffen. Op dit moment is voor de student enkel het les- of cursusgeld verplicht. Een andere verplichte geldelijke bijdrage mag bij de inschrijving niet worden geëist. Er zijn onderwijsbenodigdheden waarvan het wel redelijk is dat de student hiervoor zelf de kosten draagt. Bijvoorbeeld materialen om de lessen voor te bereiden of die te maken hebben met de persoonlijke kenmerken van de student, zoals werkkleding.
Dit moet wel binnen redelijke grenzen zijn en mag de deelname aan een opleiding nooit belemmeren. In de brief van 11 mei 2012 (kenmerk 406854) van mijn ambtsvoorganger wordt op dit punt een nadere uitleg gegeven. De Tweede Kamer is hierover op de hoogte gebracht met een brief van 15 mei 2012 (Kamerstuk 31 524, nr. 134). Indien er toch signalen binnenkomen van onevenredig hoge extra kosten dan zal de Inspectie van het Onderwijs herstelmaatregelen aan de school opleggen. Sinds september 2012 wordt bij alle reguliere onderzoeken van de inspectie naar de hoogte van de schoolkosten gekeken. Verder laat ik periodiek een schoolkostenmonitor in het vo en het mbo uitvoeren om erop toe te zien dat de schoolkosten voor alle ouders beheersbaar zijn en blijven.
Kunt u aangeven hoe ver u bent met de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Yücel2 waarin de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt gevraagd om te stimuleren dat iedere gemeente kindpakketten opneemt in het armoedebeleid?
Om gemeenten en maatschappelijke organisaties te ondersteunen en te stimuleren bij de verdere ontwikkeling van de bestrijding van armoede onder kinderen in het algemeen en het kindpakket in het bijzonder, laat de Staatssecretaris van SZW een onderzoek verrichten. Via dit onderzoek wil de Staatssecretaris van SZW in kaart brengen hoe gemeenten het kindpakket (of een bundeling van kindvoorzieningen in natura met een soortgelijke strekking) vormgeven en welke ervaringen er tot nu toe mee zijn opgedaan. In het najaar komen de uitkomsten van dit onderzoek beschikbaar. De Tweede Kamer is hierover op 2 juli 2015 geïnformeerd (Kamerstukken II, 2014–2015, nr. 310). De Staatssecretaris van SZW zal de resultaten aan gemeenten en andere partijen beschikbaar stellen om de gemeenten zo in staat te stellen in hun armoedebeleid de ervaringen van een aantal gemeenten met (een vorm van) een kindpakket te kunnen benutten.
Het Koningslied dat een duur grapje blijkt |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Koningslied duur grapje»?1
Ja
Erkent u dat de totale uitgaven voor het Koningslied buitenproportioneel zijn, zeker omdat zowel de producent als alle deelnemende artiesten hun bijdrage om niet hebben geleverd?2 Graag een toelichting.
Hoe rijmt u de hoge uitgaven ten behoeve van het Koningslied met de nadrukkelijke wens van toenmalig Koningin Beatrix en toenmalig kroonprins Willem-Alexander om de festiviteiten rondom de troonswisseling financieel sober te organiseren, gezien de economische situatie waar Nederland zich destijds in bevond?
Kunt u inzichtelijk maken waaraan de totale uitgaven, en in het bijzonder de bijdrage van de NPO, voor het koningslied zijn besteed?
Kunt u inzichtelijk maken wat de totale opbrengst is van de het Koningslied? Is de volledige opbrengst ten behoeve van het Oranjefonds gekomen of zijn eerst de kosten in mindering gebracht?
De opbrengst van het Koningslied is geheel naar het Oranje Fonds gegaan.
De opbrengst van het live evenement in Ahoy betreft de volledige opbrengst van de kaartverkoop (6.407 kaarten van €3. Dit bedrag is rechtstreeks door Ahoy aan het Oranje Fonds overgemaakt.
Op grond van het contract tussen NPO en Universal Music BV zal Universal alle inkomsten van het project Koningslied aan het Oranje Fonds doen toekomen. Hoewel Universal contractueel out of pocketkosten (waaronder kosten voor artwork, fysieke materialen, afdrachten aan collectieve beheersorganisaties, productie en distributie) mag verrekenen, is dat niet gebeurd. Eventuele opbrengsten die artiesten hebben ontvangen via collectieve rechtenorganisaties vallen buiten de afspraken die zijn gemaakt met Universal.
Conform informatie van het Oranje Fonds bedraagt de totale opbrengst van het Koningslied tot nu toe:
organisatie
bedrag
status
Ahoy
€ 32.035,00
Ontvangen
Universal, voorschot 2013
€ 10.000,00
Ontvangen
Universal vervolg, restant 2013
€ 5.529,53
Ontvangen
Universal, eerste helft 2014
€ 564,90
Ontvangen
Universal, tweede helft 2014
€ 419,75
Toegezegd1
Artiest (1 persoon)
€ 101,00
Ontvangen
Universal, eerste helft 2015
€ 233,36
Toegezegd
Sena, t/m q2 2015
€ 6.836,09
Toegezegd
Totaal
€ 55.719,63
Deze bedragen zijn nog niet door het Oranje Fonds geclaimd middels facturen.
Deelt u de mening dat de NPO transparant moet zijn over gedane uitgaven en er geen «principiële redenen» kunnen zijn om de uitgaven niet nader te specificeren?3 Graag een toelichting.
Ik vind het belangrijk dat de publieke omroep transparant is over hoe beschikbaar gestelde publieke middelen worden besteed. In tegenstelling tot de NPO zie ik dan ook geen principiële redenen om uitgaven desgevraagd niet nader te specificeren. Wel kan het zo zijn dat hierbij rekening moet worden gehouden met bedrijfsvertrouwelijke gegevens.
Hoe kunt u verklaren dat de NPO in april 2013 nog aangaf dat de totale kosten voor het Koningslied op anderhalve ton waren uitgekomen, terwijl nu erkend wordt dat de kosten vele malen hoger waren?4 Hoe beoordeelt u deze verwarring en bent u van mening dat dit voorkomen had kunnen worden? Graag een toelichting.
Het is ongelukkig dat er verwarring is ontstaan. Navraag bij de NPO leert mij dat de NPO de vraag zo heeft opgevat dat gevraagd werd naar de bijdrage uit de publieke middelen van de NPO. De teksten op Elsevier.nl van 25 april 2013 luiden: «de Nederlandse publieke omroep (NPO) heeft 150.000 euro betaald voor de productie van het officiële Koningslied en alle activiteiten eromheen» en «Nu blijkt dat het lied de NPO 150.000 euro heeft gekost.» Deze teksten duiden er op dat gevraagd is naar wat de NPO heeft bijgedragen uit eigen budget. En dan is het antwoord van de NPO te verklaren. Of de NPO ook de bijdrage van het Nationaal Comité Inhuldiging had moeten noemen is de vraag. Als dat was gebeurd, zou de verwarring mogelijk niet zijn ontstaan. Maar zoals gezegd kan ook de journalistieke vraagstelling hier een rol gespeeld hebben.
Vindt u het onder de taakstelling van de NPO vallen om de productie van het Koningslied mee te financieren? Graag een toelichting.
De feestelijkheden en activiteiten in het kader van de inhuldiging moesten voor iedereen in het koninkrijk te volgen en toegankelijk zijn via televisie, radio en internet. Daarvoor heeft het nationaal Comité Inhuldiging samenwerking gezocht met de NPO. Een troonswisseling is een unieke gebeurtenis met een bijzondere historische, staatsrechtelijke en maatschappelijke betekenis. Een van de kerntaken van de publieke omroep is de verslaglegging van belangrijke nationale en internationale gebeurtenissen. De publieke omroep wil in de wijze waarop hij die taak uitvoert een samenbindende factor in de samenleving zijn. Vanuit die visie is de NPO de samenwerking aangegaan. Het Koningslied was als onderdeel van de vele feestelijkheden en huldeblijken een initiatief van het Nationaal Comité Inhuldiging. Het Nationaal Comité Inhuldiging beoogde met het lied een gevoel van saamhorigheid te creëren tussen alle lagen van de bevolking. De productie van het lied was onlosmakelijk verbonden met de vele radio en televisieactiviteiten rond de inhuldiging. Als productie plaatsvindt met het oog op uitzending vormt het lied aldus onderwerp van de verzorging van media-aanbod door de publieke omroep. In dat opzicht verschilt de productie van het Koningslied in wezen niet van vele andere producties die worden gemaakt met het oog op uitzending. Het Commissariaat voor de Media houdt hier toezicht op.
Het weigeren van nabestaanden bij een begrafenis |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u mijn opvatting dat een nabestaande altijd aanwezig moet kunnen zijn bij een uitvaart?1
In beginsel zou een nabestaande bij een uitvaart aanwezig moeten kunnen zijn. Indien niemand voorziet in de lijkbezorging, draagt de burgemeester daarvoor zorg (artikel 21, eerste lid, Wet op de lijkbezorging). Het is dan verder aan de gemeente als opdrachtgever voor de uitvaart welke afspraken hierover worden gemaakt met de betrokken uitvaartondernemer; dit geldt dan zowel de mogelijkheid om afscheid te nemen als de vraag of er ook een plechtigheid wordt gehouden. De gemeente kan de kosten voor de uitvaart verhalen op de nalatenschap en, als deze ongenoegzaam blijkt te zijn, op de nabestaanden voor zover zij onderhoudsplichtig waren geweest voor de overledene (artikel 22 Wet op de lijkbezorging); het is dus het goed recht van gemeenten te proberen deze kosten te verhalen. De regeling en uitvoering van een en ander behoort verder tot de lokale autonomie, zodat het aan de raad is om het college hierop te bevragen.
Kan de gemeente Emmen een nabestaande weigeren bij een begrafenis of crematie, als deze de uitvaart niet kon (of wilde) betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk dat de gemeente Tynaarlo tijdens de plechtigheid eventuele nabestaanden vraagt een rekening te betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke regels of richtlijnen zijn er voor gemeenten voor het organiseren van dit soort uitvaarten?
Zoals uit bovenstaand antwoord reeds blijkt, biedt de wet een kader op grond waarvan gemeenten verder in autonomie een regeling kunnen treffen en uitvoeren. Dit is verder geen voorwerp van zorg voor het Rijk. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen, ook niet op basis van de aangehaalde berichtgeving, dat deze verantwoordelijkheid bij gemeenten niet in goede handen zou zijn.
Hoe gaat u verzekeren dat nabestaanden die een begrafenis of crematie daadwerkelijk niet kunnen betalen, of die zich op het laatste moment bedenken, toch altijd bij een uitvaart aanwezig kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Gegijzelde patiënten in Kenia |
|
Eric Smaling (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe duidt u de berichtgeving over de gijzeling van patiënten in Keniaanse ziekenhuizen, het elders werkzaam zijn van personeel dan waar formeel in dienst en het doorverkopen van apparatuur en medicijnen, zoals beschreven door Mostert et al. in «The Lancet Oncology»?1
Het artikel in The Lancet Oncology is een gedegen analyse van verschillende vormen van corruptie in ziekenhuizen en gezondheidssystemen in Afrika en de effecten daarvan op Afrikaanse systemen van gezondheidszorg. Het artikel in de Volkskrant van 31 juli jl. beschrijft in meer detail hoe deze vormen van corruptie in de praktijk uitwerken in Keniaanse staatsziekenhuizen. Het kabinet onderschrijft de conclusie van beide artikelen dat het bestrijden van corruptie van groot belang is om gezondheid, inclusief kankerbehandeling, in Afrika te verbeteren.
Was u al eerder op de hoogte van de in het artikel aangeroerde kwesties? Zo ja, heeft u dit aan de orde gesteld bij regeringen waar Nederland ontwikkelingshulp verstrekt aan de medische sector?
Het kabinet is bekend met misstanden zoals die zich in algemene zin voordoen in ziekenhuizen in Afrika en zoals die worden beschreven in het artikel in The Lancet. Het kabinet onderschrijft de analyse dat corruptie een complex probleem is dat door verschillende factoren wordt bepaald en vraagt om een samenhangende aanpak en een lange adem.
In de acht partnerlanden2 waarmee Nederland een bilaterale relatie heeft op het speerpunt seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) geldt voor alle ontwikkelingsprogramma’s die Nederland financiert, dus ook die binnen de SRGR-sector, een stringent zero-tolerance beleid ten aanzien van corruptie. In de beleidsdialoog met de regeringen in de SRGR-partnerlanden spreken ambassades met regeringen over effectief beleid en verantwoord public finance management. Daarbij stellen zij ook corruptie aan de orde en denken met overheden mee over de aanpak en preventie van fraude en mismanagement.
Voor landen waar Nederland via centrale programma's steun geeft aan de gezondheidszorg, gelden programma-specifieke voorwaarden die risico’s op corruptie beoordelen. In Kenia betreft dit onder meer een initiatief onder het programma Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling (ORIO) dat zich richt op verbetering van de infrastructuur van dertien ziekenhuizen. Onder deze ziekenhuizen bevindt zich het Moi Teaching and Referral Hospital in Eldoret, dat wordt genoemd in het artikel in de Volkskrant. Dit ORIO-project is op dit moment nog in de ontwikkelfase. Uit de risicoanalyse die voor dit project is uitgevoerd, zijn de specifieke problemen die in het artikel in de Volkskrant zijn genoemd, waaronder de gijzeling van patiënten, niet gebleken. Dat is voor het kabinet wel aanleiding om goed te kijken naar de adequaatheid van de gehanteerde risicoanalyse. Omdat de beslissing over de daadwerkelijke uitvoering van het project nog niet is genomen, zal het kabinet erop toezien dat informatie over corruptiepraktijken in de betreffende ziekenhuizen onderdeel is van de uiteindelijke besluitvorming. In het uiterste geval kan dit ertoe leiden dat het project geen doorgang vindt.
Kunt u een inschatting maken van welk deel van de Nederlandse ontwikkelingshulp door dit soort praktijken niet is besteed aan de beoogde doelen?
Omdat corruptie zich grotendeels in de schaduw afspeelt, is het lastig de mate waarin corruptie plaatsvindt in publieke instanties in Afrika te kwantificeren. Ook het artikel in The Lancet benoemt vormen van corruptie, maar geeft geen concrete data over de omvang van corruptie in Afrikaanse gezondheidssystemen. Zonder de negatieve invloed van welke vorm van corruptie dan ook te bagatelliseren, is het tegelijk noodzakelijk te onderkennen dat deze praktijken niet in alle Afrikaanse landen en niet in dezelfde mate plaatsvinden. Daarom is onderzoek naar corruptie op landenniveau, zoals dat door bijv. Transparency International en de Wereldbank wordt uitgevoerd, van belang om beter inzicht te krijgen in de issues die spelen in een land, om gericht maatregelen te kunnen nemen om corruptie te bestrijden en risico’s te beperken.
Nederland werkt op het speerpunt SRGR samen met een groot aantal partners: maatschappelijke organisaties, (lagere) overheden, bedrijfsleven, kennisinstellingen, multilaterale organisaties (Wereldbank, UNFPA, UNAIDS, UNICEF) en internationale fondsen (Global Fund to Fight Aids, TB and Malaria en Gavi). Bij de selectie van deze organisaties vindt vooraf een strenge toetsing plaats ter beoordeling van de capaciteit van de partner om fraude en mismanagement te voorkomen binnen de eigen organisatie, maar ook met door de organisatie aan derden ter beschikking gestelde fondsen. Gefinancierde partners informeren het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij vermoedens van fraude en worden zelf geregeld door externe accountants onderzocht. Bij bewezen fraude vordert Nederland middelen terug en stuurt het aan op juridische vervolging van de betrokkenen.
Moeten we de in het artikel genoemde zaken louter zien als «corruptie» of als een structureel probleem van een ondergefinancierde publieke voorziening? Als dat laatste het geval is, heeft Nederland daar volgens u dan een rol in te spelen en zo ja, welke?
Corruptie in de gezondheidssector is niet beperkt tot Afrikaanse of ontwikkelingslanden. Onderzoek naar gezondheidscorruptie in Europa en naar mondiale trends laat zien dat dit verschijnsel wereldwijd voorkomt in zowel arme als rijke landen3. Het is daarom onjuist corruptie louter te beschouwen als het gevolg van onder-financiering van gezondheidszorg en te verwachten dat met financiële ondersteuning door Nederland corruptie afneemt. Zoals ook het artikel in The Lancet benadrukt, is corruptie in Afrika niet alleen een gevolg van beperkte middelen, maar vooral van een complex van institutionele en sociale factoren en de koloniale en recente geschiedenis. Kenmerkend daarbij is dat het bedienen van familie-, etnische of politieke loyaliteit een belangrijkere rol kan spelen dan het verlenen van een kwalitatief goede dienst als arts, verpleegkundige of manager van een ziekenhuis. In die context leidt additionele financiering niet vanzelfsprekend tot betere gezondheidszorg en kan dit zelfs corruptie versterken. Het opzetten van systemen om corruptie te voorkómen, te meten en te monitoren, wet- en regelgeving, handhaving, strafrechtelijke vervolging van betrokkenen en een fatsoenlijk salaris zijn essentiële voorwaarden om de risico’s op corruptie te verminderen.
Hoe zinvol is het om in het Nederlandse beleid specifiek in te zoemen op «seksuele en reproductieve gezondheid» en niet meer op het integrale gezondheidssysteem? Is het niet effectiever om van bovenaf de trap schoon te vegen en Afrikaanse landen te helpen goed werkende gezondheidssystemen op te zetten waar de burger op kan vertrouwen en die voldoende positieve prikkels bieden aan arts en verpleegkundige ter plekke? Zo ja, ziet u daar een rol in weggelegd voor Nederland?
In de nota Wat de Wereld Verdient onderbouwt het kabinet het belang van scherpe keuzes in het ontwikkelingsbeleid, waarbij het kabinet zijn inspanningen op handel en hulp concentreert op de vier speerpunten, waaronder SRGR. Juist op dit thema beschikt Nederland over meerwaarde en breed gedragen maatschappelijk ondersteuning, zoals is aangetoond door de IOB beleidsdoorlichting SRGR 2007–20124. Deze studie concludeerde tevens dat een toegankelijk en effectief gezondheidszorgsysteem een randvoorwaarde is voor goede dienstverlening rond bevalling en zwangerschap, hiv/aids, seksueel overdraagbare aandoeningen en geboorteregeling. Het kabinet deelt de conclusie van de beleidsdoorlichting dat een effectief gezondheidszorgsysteem essentieel is om resultaten te halen op het terrein van SRGR. Om die reden ondersteunt Nederland activiteiten die zich richten op de versterking van gezondheidssystemen met beter opgeleid personeel, goed functionerende klinieken en beschikbare medicijnen en hulpmiddelen. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan kwaliteitscontrole, respect voor patiënten, financieel management en manieren om zorginstellingen verantwoording te laten afleggen aan overheden en gebruikers. Nederland kan dat niet alleen, maar werkt daarbij samen met VN-organisaties, de Wereldbank, internationale fondsen, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en, in de 8 partnerlanden waar SRGR een speerpunt is, ook met (lokale) overheden.
Wat zijn de mogelijkheden om ziektekostenverzekeringen dichter bij de Afrikaanse bevolking te brengen? Hoe actief is Nederland op dit punt en hoe is dit zo vorm te geven dat het past bij de Afrikaanse, meer collectief ingestelde cultuur?
In veel Afrikaanse landen is kwalitatief goede gezondheidszorg moeilijk toegankelijk voor de armere bevolkingsgroepen vanwege geografische afstand, directe kosten en tekort aan goed opgeleid personeel in publieke instellingen. Ziektekostenverzekeringen bieden een mogelijkheid om toegang te vergroten door verbetering van kwaliteitsstandaarden, sterkere focus op betaling op basis van performance en toegang tot privaat kapitaal. Nederland ondersteunt het Health Insurance Fund (HIF) dat in 2010 is opgericht om systemen voor ziektekostenverzekeringen te ontwikkelen voor mensen met lage inkomens in Afrika, veelal werkzaam in de informele economie. De Nederlandse organisatie PharmAccess voert in nauwe samenwerking met de lokale verzekeringsbranche het HIF uit in Nigeria, Kenia en Tanzania. Nederland heeft sinds 2.007 EUR 100 miljoen geïnvesteerd in het HIF. In Nigeria werkt PharmAccess samen met de lokale overheid in Kwara State aan de opzet van een systeem waar inmiddels 110.000 mensen zijn ingeschreven. Kwara State wil deze aanpak in de gehele deelstaat toepassen. In Tanzania heeft het HIF een publiek-private verzekering opgezet voor mensen met lage inkomens in de Kilimanjaro regio voor bijna 30.000 mensen. Het HIF is dit jaar positief extern geëvalueerd, waarbij vooral de onorthodoxe aanpak werd geprezen die prikkels geeft om bestaande systemen te verbeteren.
Is het, in het kader van een meer uitgesproken broer-zus relatie met Afrika, een route om Nederlandse (universitaire) ziekenhuizen specifiek te koppelen aan de medische sector in een (partner)land dat echt werk wil maken van een beter functionerend gezondheidszorgsysteem en de middelen ook op die manier in te zetten?
Samenwerking met Nederlandse kennisinstellingen is een belangrijk element in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Hiervoor zijn er mogelijkheden vanuit het programma Netherlands Initiative for Capacity Development in Higher Education (NICHE) dat onder meer aan Nederlandse hogescholen en universiteiten middelen verstrekt om de opleidingscapaciteit in lage en middeninkomenslanden te vergroten. Een voorbeeld vanuit NICHE is de samenwerking tussen de Universiteit Maastricht, in een consortium met Hogeschool Zuyd, CINOP en de Women Health Alliance International met de universiteit van Parakou in Benin. Het accent ligt, naast academische samenwerking, ook op verbetering van managementsystemen. Daarnaast wordt er samengewerkt met het Amsterdam Institute for Global Health and Development (AIGHD), een onderdeel van het Amsterdam Medisch Centrum, dat onderzoek uitvoert naar interventies voor de verbetering van de zorgsector in Afrika. Tenslotte financiert de Nederlandse overheid beurzenprogramma’s, zoals het Netherlands Fellowship Programme, waarmee professionals uit verschillende landen in Nederland worden opgeleid.
De overheid werkt ook samen met de private sector in research en development in de context van het Fonds PDP III en het Fonds Life Sciences and Health for Development, en bij de ontwikkeling van ziektekostenverzekeringen (zie vraag 6). De topsector Life Sciences & Health zet in de internationaliseringsstrategie actief in op regio’s en landen waar een behoefte bestaat aan ontwikkeling van basiszorg, met als primaire doelstelling de zorg toegankelijk te maken voor de gehele bevolking, inclusief de allerarmsten. Onder de Task Force Health Care (TFHC) is een werkgroep «internationale organisaties» opgericht5, waarvan de leden over expertise beschikken om de gezondheidszorg in rurale gebieden te verbeteren. De gecombineerde kracht ligt in het bieden van oplossingen voor drie mondiale gezondheidsuitdagingen: moeder- en kindsterfte, het voorkomen en behandelen van infectieziekten en het beheersen van niet overdraagbare ziekten. Een aantal Nederlandse partijen waaronder Philips, Delft Imaging Systems, PharmAccess en MeduProf-S heeft al initiatieven ontwikkeld in Kenia, deels ondersteund door de Nederlandse overheid. Philips heeft bijvoorbeeld in 2014 het Community Life Center geopend in Kiambu County. Het centrum biedt verbeterde toegang tot gezondheidszorg en maakt tegelijkertijd sociale, educatieve en commerciële activiteiten mogelijk na zonsondergang.
Hoewel twinning en samenwerking met de private sector zeker kunnen leiden tot verbetering van bepaalde aspecten van gezondheidszorgsystemen, is het niet realistisch te verwachten dat hiermee de kernoorzaken van corruptie kunnen worden weggenomen. Zoals het artikel in The Lancet concludeert, is corruptie een diepgeworteld en complex onderwerp met veel facetten dat de gehele samenleving in Afrika aangaat, en niet alleen de gezondheidssector. Samenwerkingsverbanden kunnen dit onderwerp niet direct oplossen, maar kunnen er aandacht voor vragen en hun invloed aanwenden om de aandacht te richten op het verbeteren van controlestructuren in gezondheidsposten.
Welke mogelijkheden ziet u om samen met de Nederlandse (universitaire) ziekenhuizen en medische bedrijven inspanningen te plegen om de opbouw van publiek toegankelijke gezondheidzorg in landen als Kenia te vergroten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het eens met het in het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) «Minder pretentie, Meer ambitie»2 gestelde, dat gezondheidszorg een palliatieve en geen productieve sector is, en dat het daarom geen aanbeveling (meer) verdient actief te zijn in dit domein, omdat het voor Nederland ook niet interessant is uit «verlicht eigenbelang»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet deelt niet de opvatting van de WRR dat gezondheidszorg geen productieve sector is. Volgens de WHO wordt 10% van de wereldeconomie gevormd door zorguitgaven en -investeringen. Ook in termen van werkgelegenheid is de gezondheidszorg een zeer relevante economische sector. Een gebrek aan effectieve en betaalbare middelen voor diagnostiek, behandeling en preventie vormt een obstakel voor de gezondheid van vooral de armste bevolkingsgroepen in lage en middeninkomenslanden. Dit deel van de bevolking wordt onevenredig vaak getroffen door eenvoudig te voorkomen of te behandelen gezondheidsproblemen, vaak gerelateerd aan seksuele en reproductieve gezondheid. Investeren in (seksuele en reproductieve) gezondheid leidt tot kleinere, gezondere en beter opgeleide families en daarmee direct tot verbetering van de arbeidsproductiviteit. De recente ervaring rond ebola laat zien dat een crisis in gezondheidszorg directe gevolgen heeft voor het investeringsklimaat en economische groei. Daarnaast is gezondheidszorg wereldwijd een groeimarkt die kansen biedt voor Nederlandse en lokale ondernemingen om innovatieve oplossingen te bedenken en uit te voeren, bijv. voor verzekeraars, toeleveringsbedrijven (medicijnen, apparatuur), advisering en research. Ook de kredietverlening aan de sector groeit gestaag.
Voor welke landen met wie Nederland een ontwikkelingssamenwerkingsrelatie onderhoudt geldt dat er in ziekenhuizen mensen worden gegijzeld als ze hun rekening niet kunnen betalen, er sprake is van diefstal van medische apparatuur en van schijncontracten met artsen?
Het artikel in The Lancet bevat een tabel met een overzicht van studies in Afrikaanse landen naar de verschillende vormen van corruptie, zoals gijzeling, diefstal of afwezigheid van medisch personeel. Uit deze tabel, en uit de meer informele feedback vanuit de ambassades, blijkt dat in alle 6 Afrikaanse partnerlanden waar SRGR als speerpunt is gekozen (Benin, Burundi, Ethiopië, Ghana, Mali en Mozambique) vormen van corruptie in de gezondheidssector voorkomen. Er is tegelijkertijd veelal weinig kwantitatieve informatie over de omvang van deze corruptie.
De studie in The Lancet Oncology concludeert dat internationale financiële instellingen, VN-organisaties en donoren een grotere rol kunnen spelen in de strijd tegen corruptie en doet daarvoor enkele suggesties. Ambassades in de Afrikaanse partnerlanden waar SRGR een speerpunt is, voeren al een groot deel van deze aanbevelingen uit. Zo ondersteunen zij praktische maatregelen en training op het gebied van openbare aanbesteding, versterking van de supply chain van medicijnen en apparatuur, verbetering van opleidingen met daarin aandacht voor integriteit en aanpassingen van personeelsbeleid en dagvergoedingen die de risico’s op corruptie kunnen verminderen.
Het kabinet zal er bij de ambassades in deze 6 landen op aandringen alert te blijven, en waar mogelijk actie te ondernemen, tegen misstanden zoals die zijn gesignaleerd in The Lancet en de Volkskrant. Het is daarbij van cruciaal belang dat niet alleen de internationale gemeenschap, maar juist ook de eigen bevolking de overheid kritisch bevraagt op transparantie, verantwoording en kwalitatief goede en toegankelijke gezondheidszorg. Zowel het fonds Amplify Change7, als de nieuwe partnerschappen onder Samenspraak en Tegenspraak, richten zich op het versterken van de capaciteit van lokale organisaties om zulke misstanden aan de orde stellen en het beleid van overheden en instellingen als ziekenhuizen te beïnvloeden.
De positie van zeilende zeegaande en binnenvaartpassagiersschepen en motorpassagiersschepen binnen de Woningwet, Omgevingswet en de Erfgoedwet |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de Stichting Verenigde Hollandse Zeil Compagnie (VHZC) op de consultatie betreffende de wijziging van de Woningwet in verband met de definitie van een bouwwerk?
Ja.
Kunt u expliciet aangeven welke schepen onder de in de Omgevingswet opgenomen definitie van bouwwerk vallen?
De onder de Omgevingswet opgenomen definitie van bouwwerk sluit aan bij de definitie uit gemeentelijke bouwverordeningen. Bij beantwoording van de vraag of een drijvend object als bouwwerk moet worden aangemerkt, is doorslaggevend dat het object gelet op het gebruik bedoeld is om ter plaatse te functioneren. Dat blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 14 april 2014. Varende schepen vallen in elk geval niet onder het begrip bouwwerk. Pas als een schip een vaste plaats inneemt en gelet op het gebruik bedoeld is om ter plaatse te functioneren is er sprake van een bouwwerk.
Deelt u de mening dat zeilende zeegaande en binnenvaartpassagiersschepen en motorpassagiersschepen niet onder de in het wetsvoorstel opgenomen definitie van bouwwerk zouden moeten vallen, gelet op het gegeven dat op deze schepen de woonfunctie van ondergeschikt belang is, ook al liggen deze schepen buiten hun vaarseizoen gemiddeld vijf maanden op hun vaste winterligplaats? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de betrokken partijen hierover actief te informeren en hierover met hen in gesprek te gaan?
Ja, ik deel deze mening. Hieraan zal expliciet aandacht worden besteed in de memorie van toelichting behorende bij de in vraag 1 bedoelde wijziging van de Woningwet en in de terugkoppeling van de verwerking van de internetconsultatie die over die voorgenomen wijziging heeft plaatsgevonden. Bezien wordt nog of het nodig is ook in de wet zelf een bepaling hierover op te nemen. Over de verwerking van de internetconsultatie wordt, zoals gebruikelijk, is te zijner tijd een consultatieverslag geplaatst op www.internetconsultatie.nl.
Deelt u de mening dat de eerdergenoemde wetswijziging niet mag leiden tot complexere regulering voor het Nederlandse varend erfgoed en bent u bereid voor de bruine vloot een aparte benadering te formuleren?
De in vraag 1 bedoelde wijziging van de Woningwet, is bedoeld als verduidelijking van de positie van drijvende objecten in de (bouw)regelgeving. Een aparte benadering van zeilende zeegaande en binnenvaartpassagiersschepen en motorpassagiersschepen acht ik in dat verband niet nodig, omdat zij niet onder de in het in consultatie gebrachte wetsvoorstel opgenomen definitie van bouwwerk vallen. De regering hecht zeer aan de bescherming van cultureel erfgoed. Het wettelijk instrumentarium voor de bescherming van cultureel erfgoed is tevens beschikbaar voor varend erfgoed (Kamerstuk 34 109, nr. 7, p.80). Bij de plenaire Kamerbehandeling van de Erfgoedwet is met motie van de leden Jasper van Dijk (SP) en Monasch (PvdA) (Kamerstuk 34 109, nr. 33) de regering verzocht pal te staan voor het mobiele erfgoed. Met de uitwerking van deze motie zal tevens de positie van de bruine vloot in ogenschouw worden genomen. Voor het einde van dit jaar zal uw Kamer door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierover worden geïnformeerd.
Het doden van wilde dieren door trofeejagers |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw mening over het doden van de leeuw Cecil in een nationaal park in Zimbabwe, door een plezierjager die hier 50.000 euro voor heeft betaald?1
Onder voorwaarden is jacht onder de bestaande internationale verdragen toegestaan om inkomsten te genereren ten behoeve van natuurbeheer en om bewoners die een deel van hun kudde of oogst verliezen door wilde dieren, schadeloos te stellen. In het specifieke geval van de dood van de leeuw Cecil is mogelijk niet aan de door de Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora (CITES) aan jacht gestelde voorwaarden voldaan. Sowieso zijn wij tegen trofeejacht.
Welk deel van dergelijke bedragen komt werkelijk ten goede aan de lokale bevolking, die schade heeft aan gewassen en vee door toedoen van wilde dieren?
Wij beschikken niet over dergelijke gegevens. Er is onderzoek naar gedaan en de percentages van gelden die rurale huishoudens bereiken variëren sterk per land en soms ook binnen een land.
Welke mogelijkheden zijn er om de lokale bevolking op een andere manier te laten profiteren van opbrengsten uit jacht, zolang dit zich beperkt tot populatiebeheer en schadebestrijding?
Er zijn verschillende mogelijkheden die per land sterk kunnen verschillen. Meestal profiteert de bevolking door maatregelen die genomen worden om de oogsten, kuddes en de mensen die met wilde dieren samenleven te beschermen.
Welke mogelijkheden ziet u om hierover het gesprek aan te gaan met landen met savannes en tropisch bos, zonder meteen beticht te worden van het geheven vingertje?
Binnen landschapsontwikkelingsprogramma’s die door Nederland worden gesteund zijn ook natuurgebieden en/of community conservancies en bufferzones in landgebruiksplannen opgenomen. Wij zullen nader bezien of en waar mogelijk in deze programma’s ingezet kan worden op steunen van alternatieven voor de trofeejacht die ook resulteren in een verbeterde bescherming van mensen, vee en gewassen tegen wilde dieren. Gedacht kan worden aan het organiseren van «extreme tracking» of «photo-safaris» om inkomsten te genereren. Dit zal ook worden bekeken bij het verder uitwerken van het op basis van de motie Smaling en Leegte ontwikkelde wildlife crime programma in de Hoorn van Afrika, dat beheerd zal worden door IUCN-Nederland. Daarnaast zullen problemen rond de trofeejacht onder de aandacht worden gebracht in het kader van het CITES-verdrag en bij projecten van het African Elephant Fund.
Wat is uw inzet op het moment om in internationaal verband de plezierjacht op bedreigde dieren zoals leeuwen en neushoorns te beperken cq. te beëindigen?
De Staatssecretaris van Economische Zaken zal in oktober 2015, zoals toegezegd in het AO Natuurbeleid en Biodiversiteit van 28 mei jl., een verkenning naar de Kamer sturen van de mogelijkheden om de invoer van jachttrofeeën verder te verminderen of te verbieden.
Hoe voorkomt u dat Nederlandse trofeejagers in Afrika op bedreigde dieren zoals leeuwen en neushoorns gaan schieten?
Zie de antwoorden bij vragen 4 en 5.
Wat doet u om de invoer en doorvoer van jachttrofeeën zoals dode leeuwen onmogelijk te maken?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Hoeveel opsporingscapaciteit zet u in om invoer en handel in illegale jachttrofeeën op te sporen? Wat is de pakkans en welke straf wordt in welke mate hierbij opgelegd? Hoeveel zaken worden met een schikking afgedaan of geseponeerd?
Toezicht op de invoer en handel in illegale jachttrofeeën maakt deel uit van het toezicht op de illegale handel in beschermde soorten dat door de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) wordt uitgeoefend. Daarnaast ziet de Douane aan de buitengrenzen toe op de illegale import van beschermde soorten. Douane en NVWA werken op dat terrein nauw samen. Gezien de inzet van deze diensten achten wij de pakkans aanzienlijk.
Het behandelen van «CITES-zaken» is een prioriteit van het Openbaar Ministerie. Wanneer bij een douanecontrole jachttrofeeën worden aangetroffen zonder de benodigde documenten wordt daarvan een proces-verbaal opgemaakt. Artikel 13 van de Flora- en faunawet bevat verboden met betrekking tot het bezit van en de handel in specimens, afkomstig van beschermde inheemse en uitheemse diersoorten. Overtreding van dit verbod is een economisch delict op grond van artikel 1a, onderdeel 1, van de Wet op de Economische Delicten (WED). Volgens artikel 6, eerste lid, onderdeel 1, van de WED kan overtreding worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, taakstraf of geldboete van de vijfde categorie (€ 81.000,00). Nadere gegevens over op welke wijze deze zaken worden afgedaan (zoals bijvoorbeeld een schikking of een sepot) kunnen niet uit de bedrijfsprocessen van het Openbaar Ministerie worden gegenereerd.
De laatste jaren zijn overigens slechts enkele gevallen van jachttrofeeën van door Nederlandse jagers geschoten dieren aangetroffen en in beslag genomen.
Bent u bereid in Europa te bepleiten de invoer van jachttrofeeën te verbieden voor een grotere categorie bedreigde dieren, bijvoorbeeld voor alle dieren op lijst 1 en 2 van de «Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora» (CITES), of tenminste alle dieren op CITES lijst 1?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Wat is de actuele stand van zaken betreffende de uitvoering van de Motie Van Gerven over de handel in wilde dieren via internet (Kamerstuk 28 286, nr. 579) die vraagt om met Marktplaats in gesprek te gaan over de handel in wilde dieren?
Er is regelmatig overleg met Marktplaats over advertenties die betrekking hebben op handel in bedreigde diersoorten. In overleg met Marktplaats worden potentiële kopers erop gewezen dat een CITES-certificaat nodig is zodra ze artikelen aanschaffen die CITES-plichtig zijn. Indien blijkt dat een advertentie illegale zaken bevat, wijzen NVWA-inspecteurs Marktplaats daarop. Marktplaats verwijdert daarop de advertentie.
Wat is uw mening over het feit dat op Marktplaats opgezette schildpadden, cobra’s en poolvossen worden aangeboden, opgezette apen te koop worden gevraagd en onder andere levende stinkdieren en eekhoorns worden aangeboden?
Voorop staat dat de op Marktplaats aangeboden waar legaal verkregen moet zijn. Voor beschermde diersoorten betekent dit dat daarvoor de benodigde papieren moeten worden overlegd bij overdracht.
De relatie tussen Turkije en ISIS |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Ben u bekend met het bericht «Turkey sends in jets as Syria’s agony spills over every border»?1
Ja.
Bent u bekend met de in dit bericht vervatte claim dat – na een operatie door Amerikaanse speciale eenheden waarbij de ISIS-functionaris Abu Sayyaf is gedood – bewijzen zijn gevonden die een rechtstreekse relatie veronderstellen tussen Turkije en ISIS? Hoe beoordeelt u deze vondsten in het licht van bondgenootschappelijke inspanningen om ISIS te verslaan? Welke gevolgen heeft dit voor de gemeenschappelijke aanpak en strategie in de strijd tegen ISIS?
Ja, ik ben bekend met het bericht uit The Guardian. Uiteraard volgt het kabinet de ontwikkeling en de berichtgeving over de strijd tegen ISIS nauwgezet. Nederland kan niet bevestigen dat Turkije steun levert aan jihadistische organisaties zoals ISIS. De Turkse autoriteiten hebben in het openbaar en in bilaterale contacten met Nederland gesteld dat ze zich grote zorgen maken over de Turkse binnenlandse veiligheid ten gevolge van de activiteiten van jihadistische groeperingen. Tegelijkertijd is de intensiteit van de aanpak van ISIS vergroot sinds de zelfmoordaanslag in Suruç. Zoals bekend is Turkije al langere tijd actief in de anti-ISIS coalitie. Turkije heeft ISIS ook al lange tijd geleden op de nationale terrorismelijst geplaatst, en het is samen met Nederland voorzitter van de Foreign Terrorist Fighters werkgroep in de anti-ISIS-coalitie.
Onderschrijft u de uitspraak van de in het artikel genoemde westerse overheidsfunctionaris, dat directe relaties tussen Turkse ambtenaren en hooggeplaatste ISIS-leden na het vinden van deze bewijzen «onloochenbaar» zijn? Blijft u na het zien van deze berichten bij uw eerdere uitspraken dat niet bevestigd kan worden dat Turkije steun levert aan jihadistische organisaties, waaronder ISIS? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe waardeert u recente Turkse (lucht)aanvallen op doelen van ISIS in het licht van deze onthullingen? Is volgens u sprake van een ontegenzeggelijke wijziging in de wijze waarop Turkije met ISIS omgaat na de aanslag in Suruç? Kunt u dit toelichten?
Het besluit om deze aanvallen uit te voeren lijkt vooral ingegeven door de dreigingsperceptie in Turkije na de zelfmoordaanslag in Suruç op 20 juli jl. Daarnaast vond diezelfde week in Zuid-Turkije een dodelijke beschieting plaats van een Turkse soldaat vanuit door ISIS gecontroleerd gebied. Zie verder het tweede deel van mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Het beschamende tekort aan munitie bij het Nederlandse leger |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht Kogeltekort: «Militairen roepen pang, pang bij schiettraining»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit munitietekort een beschamende vertoning is? Zo nee, waarom niet?
Munitietekorten zijn altijd onwenselijk. Het tekort betrof enkele specifieke soorten munitie, vooral voor kleinkaliberwapens. Omdat de houdbaarheid van deze munitie beperkt is, wordt deze in beperkte hoeveelheden aangeschaft. Variaties in het gebruik, lange levertijden en productievertragingen hebben in dit geval geleid tot het tekort aan munitie voor opleidingen en trainingen. Zowel in 2015 als in 2016 worden leveringen verwacht.
Voor de lange termijn zijn begin 2015 nieuwe normen voor de munitievoorraden vastgesteld. Het aanvullen van de voorraden kost echter tijd. In mijn brief van 19 juni jl. (Kamerstuk 33 763, nr. 81) over de motie-Van der Staaij c.s. over het ambitieniveau van de krijgsmacht in de komende jaren heb ik u reeds laten weten dat een versterking van de basisgereedheid van de krijgsmacht aan de orde is. Langere reactietijden en lagere munitievoorraden, die eerder nog werden aanvaard, verhouden zich niet langer tot de (internationale) veiligheidssituatie.
In hoeverre deelt u onze visie dat er absoluut nooit een tekort aan munitie mag bestaan bij defensie?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen om de bestaande tekorten voor het einde van het jaar te hebben weggewerkt?
In 2015 en in het voorjaar van 2016 worden leveringen verwacht. Daarop vooruitlopend is de beschikbare munitie herverdeeld om de gevolgen van de schaarste te beperken, rekening houdend met de voorziene inzet en de geplande oefeningen en trainingen.
Op welke wijze gaat u bewerkstelligen dat er in de toekomst helemaal geen sprake meer zal zijn van munitietekorten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is een krijgsmacht die niet eens voldoende munitie heeft om schietoefeningen te houden in staat haar grondgebied te verdedigen?
Defensie houdt gescheiden voorraden aan, voor inzet én voor opleiding en training. Hiermee wordt de inzet van de krijgsmacht geborgd.
Bent u inmiddels bereid de gemaakte NAVO-afspraak dat minimaal 2% van het nationaal inkomen wordt besteed aan defensie na te komen en dus 5 miljard euro extra te investeren? Zo nee, waarom niet?
De financiële consequenties die het kabinet voor de begroting van 2016 aan de versterking van de basisgereedheid zal verbinden, worden op Prinsjesdag bekendgemaakt.