Hoe de kosten van het huidige zorgstelsel ongezien naar de burger verschoven |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht over hoe de kosten van het huidige zorgstelsel ongezien naar de burger verschoven?1
De conclusie van Follow the Money dat de zorglasten van burgers sinds 2004 fors zijn gestegen lijkt vooral het gevolg van het feit dat de zorgtoeslag niet is meegenomen bij het bepalen van de lasten van burgers. Als dat wel gebeurt dan is er van een verschuiving van bedrijven naar burgers geen sprake.
Sinds 2006 wordt het aandeel van de zorglasten dat burgers en bedrijven dragen binnen de Zvw bepaald door de wettelijk vastgelegde 50/50 systematiek. De Zorgverzekeringswet eist dat de helft van de lasten wordt opgebracht via de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB). Omdat het aandeel dat bedrijven dragen van de IAB vrijwel constant is, is ook het aandeel dat bedrijven bijdragen aan de Zvw vrijwel constant. Bij de introductie van de Zvw is gepoogd schokken in de lastenontwikkeling van burgers en bedrijven zo veel mogelijk te beperken. Mede daarom is ook het aandeel van de lasten dat bedrijven aan de collectieve zorg betalen sinds 2004 niet veel veranderd. Het aandeel van burgers is wel gedaald (zie onderstaande tabel en het antwoord op vraag 15 en 16.
Lasten burgers
Lasten bedrijven
Overheid en overig
Aandeel burgers
Aandeel bedrijven
2004
28,2
7,3
9,2
63%
16%
2012
34,7
12,1
24,5
49%
17%
2016
34,9
12,8
24,7
48%
18%
Bron: (onderbouwing) Begroting VWS, CPB en CBS
Het is overigens al jaren gebruikelijk dat in een kabinetsformatie afspraken worden gemaakt over de lastenontwikkeling van burgers en werkgevers. Elk jaar in augustus toetst het kabinet of de actuele lastenontwikkeling bij burgers en werkgevers in lijn is met de beoogde ontwikkeling. Daarbij wordt de IAB die zelfstandigen en gepensioneerden betalen toegerekend aan huishoudens. Hoewel er dus geen sprake is van een verschuiving van zorglasten van bedrijven naar burgers, zou een dergelijke verschuiving dus zeker niet ongezien plaatsvinden en elders gecompenseerd worden indien de lastenontwikkeling afwijkt van hetgeen beoogd is door het kabinet.
Klopt de bewering dat miljarden euro’s die door huishoudens worden opgebracht door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) onterecht worden gekenmerkt als werkgeverslasten? Zo nee, hoe zit het dan wel? Zo ja, hoe kan dit?
In Follow the Money wordt terecht geconstateerd dat in de toelichting van de door de auteur gebruikte CBS-stroomschema’s een post verkeerd is aangeduid. Deze post is aangeduid als werkgeversbijdrage aan ziektekosten, terwijl het de inkomensafhankelijke bijdrage van ingezetenen betreft, die niet alleen ten laste komt van werkgevers.
De inkomensafhankelijke bijdrage wordt opgebracht door bedrijven, overheid en huishoudens. Het CBS rekent onder andere in de genoemde stroomschema’s zelfstandigen tot bedrijven. De inkomensafhankelijke bijdrage over pensioenen is in de CBS-stroomschema’s opgenomen in de inkomensafhankelijke bijdrage betaald door bedrijven. Deze bijdrage wordt echter opgebracht door mensen met een pensioen en zou daarmee onder huishoudens moeten vallen. Dit wordt aangepast in de eerstvolgende publicatie van de stroomschema’s (zomer 2016) en de bijbehorende tabel. De omvang van deze correctie wordt momenteel onderzocht.
Klopt het dat het CBS heeft erkend dat de benadering van Follow the Money juist is, en dat de cijfers voortaan anders zullen worden weergeven?
Gedeeltelijk. Dit geldt voor de bij vraag 2 genoemde terechte constatering. Voor het overige distantieert het CBS zich van de conclusies van Follow the Money. De door Follow the Money gevolgde benadering om zelfstandigen bij de huishoudens te tellen wijkt af van de werkwijze van de betreffende CBS statistiek. Behoudens de aanpassing zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, blijven de cijfers ongewijzigd.
Erkent u dat jarenlang misleidende cijfers naar buiten zijn gebracht over wie zorgkosten draagt in het huidige stelsel? Zo ja, bent u bereid dit recht te zetten? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBS maakt voor verschillende doeleinden, vanuit verschillende oogpunten verschillende statistieken. Ook over een zelfde thema; in dit geval de zorg. Bij het samenstellen van statistieken wordt waar mogelijk aangesloten bij internationale richtlijnen, afhankelijk van het doel waarvoor de cijfers worden opgesteld. In het geval van de zorg gaat het dan om ESA en SHA. Het stelsel van Nationale Rekeningen (ESA) heeft tot doel om de omvang en de ontwikkelingen in de economie en haar deelsectoren te meten. Het System of Health Accounts (SHA) heeft tot doel de uitgaven aan gezondheidszorg internationaal vergelijkbaar te maken en stelt de consumptie centraal.
Bij het bepalen van het niveau van de uitgaven aan zorg (binnen de systematiek van de SHA) speelt de zorgtoeslag geen rol. Bij de zorgrekeningen komt de zorgtoeslag alleen in beeld bij het vaststellen van de omvang van de financieringsstromen in de zorg. Zelfstandigen worden bij het samenstellen van statistieken van de Nationale Rekeningen onder huishoudens geschaard. Bij statistieken over de uitgaven en financiering van zorg volgens het System of Health Accounts worden zelfstandigen tot bedrijven gerekend. Van misleidende cijfers is derhalve geen sprake.
Heeft u zich bij uitspraken in de media of in de Kamer ook gebaseerd op de getallen van het CBS, waarvan nu blijkt dat onterecht vele miljarden euro’s zijn toegeschreven aan werkgeverslasten? Zo ja, welke uitspraken waren dit zoal?
Bij uitspraken in de Kamer en in de media over de ontwikkeling van de zorglasten van burgers heb ik mij niet gebaseerd op informatie uit de statistiek die gebruikt is door Follow the Money, maar op (de onderbouwing) van cijfers uit de VWS begroting die op het punt van de IAB zijn gebaseerd op cijfers van het CPB.
Is uw uitspraak dat de zorg zonder het huidige stelsel 12 miljard euro, oftewel «300 euro per jaar voor een echtpaar» duurder was geweest, gelet op het onterecht toerekenen van vele miljarden aan werkgeverslasten, nu op losse schroeven komen te staan?2
Nee. Ik heb gemeld dat de zorguitgaven in de tijd dat ik Minister ben voor 12 miljard euro neerwaarts zijn bijgesteld door maatregelen. Dat betreft bijstellingen ten opzichte van eerdere ramingen van de overheid. Die neerwaartse bijstelling bij de uitgaven heeft geleid tot een neerwaartse bijstelling van de zorgpremies. Er is dus geen enkele samenhang tussen deze uitspraak en de CBS statistiek waarnaar Follow the Money verwijst.
Wat is uw uitspraak «Mensen met een minimuminkomen betalen nu vijftig euro per jaar minder dan in het ziekenfonds» nog waard, gelet op het onterecht toerekenen van vele miljarden euro’s aan werkgeverslasten?
De vaststelling dat mensen met een minimumloon nu minder betalen dan in 2005 is gebaseerd op de feitelijke berekening dat een werknemer met een minimuminkomen in 2005 vijftig euro meer zelf moest betalen dan nu. De analyse van Follow the Money doet hier niets aan af. Naast datgene wat een werknemer met een minimumloon nu en in 2005 zelf betaalt, draagt zijn werkgever in beide jaren ook iets af. In 2005 was dat de werkgeversbijdrage ziekenfonds; vanaf 2006 is dit de inkomensafhankelijke bijdrage. In beide gevallen drukt deze bijdrage niet op het netto inkomen
Kunt u precies aangeven wat volgens u mensen met een minimuminkomen in 2005, het jaar voordat de Zorgverzekeringswet van kracht werd, aan premie voor het ziekenfonds betaalden, en wat de gemiddelde premie voor deze groep in 2016 is? Kunt u toelichten op basis van welke berekening en aannames u tot deze cijfers komt?3
In onderstaande tabel wordt de vergelijking gegeven van de premie die een alleenstaande werknemer met een minimumloon betaalde in 2005 en 2016.
2005
2016
Proc. werknemerspremie Zfw
237
Nominale premie
130
1.204
No claim
177
Gemiddeld eigen risico
240
Zorgtoeslag
– 998
Premielast werknemer
544
446
Een werknemer met minimumloon betaalde in 2005 een nominale premie (gemiddeld € 130), hij droeg per saldo bij in het kader van de no claim regeling (gemiddeld € 177) en betaalde een inkomensafhankelijke premie (gegeven zijn inkomen € 237). Per saldo betaalde hij dus zelf € 544. Daarnaast betaalde zijn werkgever een werkgeverspremie.
Een werknemer met minimumloon betaalt in 2016 een nominale premie (gemiddeld € 1.204), hij betaalt eigen risico (gemiddeld € 240) en ontvangt zorgtoeslag (gegeven zijn inkomen bedraagt die € 998). Per saldo betaalt hij dus zelf € 446. Daarnaast betaalt zijn werkgever de inkomensafhankelijke bijdrage.
De enige aanname die achter deze cijfers zit is dat de nominale premie, de no claimbijdrage en het eigen risico van deze werknemer overeenkomen met dat van de gemiddelde verzekerde.
Geldt de uitspraak over mensen met een minimuminkomen ook voor mensen die chronisch ziek zijn, en hoe dan ook hun eigen risico kwijt zijn? Kunt u de vergelijking met en zonder eigen risico geven?
Onderstaande tabel laat zien dat ook een werknemer met minimumloon met veel zorgkosten in 2016 minder bijdraagt dan in 2005. Deze persoon kreeg in 2005 niets terug in het kader van de no claim teruggaveregeling en hij betaalt in 2016 het maximale eigen risico.
2005
2005
2016
2016
Gemidd.
chr.ziek
gemidd.
chr.ziek
Proc. werknemerspremie Zfw
237
237
Nominale premie
130
130
1.204
1.204
No claim
177
255
Gemiddeld eigen risico
240
385
Zorgtoeslag
– 998
– 998
Premielast werknemer
544
622
446
591
Kunt u, uitgaande van een juiste interpretatie van werkgeverslasten, aangeven wat een gezin met een modaal inkomen in 2004 kwijt was aan zorg, en wat 2012? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In onderstaande tabel wordt de vergelijking gegeven van de premie die een modaal gezin betaalde in 2004 en 2012.
2004
2005
2006
2012
Proc. werknemerspremie Zfw
353
407
Nominale premie
616
260
1.546
2.452
No claim
354
306
Gemiddeld eigen risico
298
Zorgtoeslag
– 557
– 970
Premielast modaal gezin
969
1.021
1.295
1.780
Een gezin met een modaal inkomen betaalde in 2004 een nominale premie (gemiddeld € 616), en betaalde een inkomensafhankelijke premie (gegeven het inkomen € 353). Per saldo betaalde het gezin dus zelf € 969. Daarnaast betaalde de werkgever een werkgeverspremie.
Een gezin met een modaal inkomen betaalde in 2012 een nominale premie (gemiddeld € 2.452), het betaalt eigen risico (gemiddeld € 298) en ontvangt zorgtoeslag (gegeven het inkomen bedraagt die € 970). Per saldo betaalt het gezin dus zelf € 1.780.
De premielast van dit modale gezin is daarmee tussen 2004 en 2012 gestegen met 84%. Deze premiestijging valt uiteen in drie delen. Van 2004 op 2005 is de premielast van een modaal gezin gestegen met 5%. Van 2005 op 2006 is de premielast gestegen met 27%, maar daar tegenover stonden in het jaar van de invoering van de Zorgverzekeringswet lastenverlichtingen elders, waaronder een circa € 250 lagere AWBZ premie in verband met de overheveling van de financiering van de ggz naar de Zvw. Van 2006 op 2012 is er sprake van een stijging van 37% (5% per jaar). Die premiestijging is beperkt lager dan de uitgavenstijging in die periode, omdat de premiestijging van dit gezin beperkt is door een stijgende zorgtoeslag.
De zorglasten van een modaal gezin volgen dus in grote lijnen de uitgavenstijging, terwijl de premielast van een werknemer met minimumloon tussen 2004 en 20012 constant is gebleven en daarna zelfs is gedaald.
Klopt de bewering dat huishoudens in het huidige zorgstelsel (in 2012) maar liefst 8 procent meer betalen aan totale zorglasten dan ten tijde van het ziekenfonds (in 2004)? Zo nee, hoe zit het dan wel? Kunt u de berekening daarvan geven?
De berekeningen in het artikel in Follow the Money lijken te zijn gebaseerd op door de auteur gecorrigeerde CBS-cijfers bij een ruime definitie van zorg. Daardoor worden de totale lasten ook beïnvloed door o.a. de ontwikkeling van de Kinderopvang, de Arbolasten van bedrijven en de kosten van zelfzorggeneesmiddelen die burgers zelf aanschaffen. Ik vraag me af of zo’n analyse een relevant beeld geeft. Als de berekening toch wordt gemaakt (dus inclusief o.a. Arbolasten en Kinderopvang) en de inkomensafhankelijke bijdrage van zelfstandigen en gepensioneerden tot de lasten van burgers wordt gerekend, de IAB die uitkeringsinstanties afdragen aan overheid en de zorgtoeslag in mindering wordt gebracht op de lasten van burgers dan ontstaat de onderstaande tabel.
Voor de duidelijkheid, de IAB die bijvoorbeeld door de sociale verzekeringsbank wordt afgedragen voor een AOW’er komt niet ten laste van de AOW’er. De netto AOW is gekoppeld aan het netto minimumloon. Als de IAB die de SVB moet afdragen voor de AOW stijgt, dan stijgen de AOW-uitkeringslasten, maar daalt de netto AOW niet. Daarom wordt de IAB die de SVB afdraagt in onderstaande tabel toegerekend aan de overheid en niet aan burgers.
Lasten burgers cf CBS
Lasten bedrijven cf CBS
Over heid en overig cf CBS
IAB van bedrijven naar burgers
IAB van bedrijven naar overheid
Zorgtoeslag van burgers naar overheid
Lasten burgers
Lasten bedrijven
Overheid en overig
Aandeel burgers
Aandeel bedrijven
2004
35,8
10,1
18,6
35,8
10,1
18,6
55%
16%
2012
48,9
19,6
24,4
3,0
3,6
4,6
47,3
13,0
32,5
51%
14%
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de lasten van burgers dalen van 55% naar 51%, terwijl de lasten van bedrijven dalen van 16% naar 14%.
Voor een nette vergelijking tussen 2004 en 2012 is eigenlijk ook nog een correctie nodig in verband met de vrijwillige werkgeversbijdrage die veel (maar zeker niet alle) werkgevers en de rijksoverheid gaven aan hun werknemers ter gedeeltelijke dekking van de particuliere ziektekostenpremie. Ik beschik niet over goede cijfers over de hoogte van deze bijdrage. Dat is mogelijk de reden dat hij ook niet is verwerkt in de CBS statistiek. Door deze correctie wordt de daling bij bedrijven dus iets groter (waarschijnlijk circa 1%) en de daling bij burgers iets kleiner dan in de tabel. De conclusie blijft evenwel dat er geen grote verschuiving is opgetreden tussen burgers en bedrijven.
Klopt het bovendien dat, doordat de totale zorglasten zijn gestegen, huishoudens niet alleen procentueel maar ook absoluut meer kwijt zijn aan zorgkosten in 2012 dan in 2004? Kunt u aangeven hoeveel dat gemiddeld is in zowel percentages als in euro’s?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt de bewering dat in dezelfde periode werkgevers niet langer 23,5 procent betalen van de totale zorglasten, maar slechts nog 16 procent? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Zie antwoord vraag 11.
Is het waar dat, ondanks dat de totale zorgkosten in 2012 maar liefst anderhalf keer zo hoog waren als in 2004, het bedrijfsleven juist 400 miljoen euro goedkoper uit is? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Zie antwoord vraag 11.
Wanneer, in tegenstelling tot de totale zorglasten waar Follow the Money vanuit is gegaan, er wordt gerekend met het Budgettair Kader Zorg (BKZ), wat zouden dan de in het artikel genoemde bedragen en percentages zijn?
In onderstaande tabel staan voor 2004, 2012 en 2016 de lasten van de Zvw, AWBZ, Wlz, Ziekenfondswet en (zoals gebruikelijk voor 2006) de financiering van de particuliere verzekeringen voor zover overeenkomend met het pakket van de ziekenfondsverzekering.
Verder is het begrotingsgefinancierde deel van het BKZ meegenomen.
Lasten burgers
Lasten bedrijven
Overheid en overig
Aandeel burgers
Aandeel bedrijven
2004
28,2
7,3
9,2
63%
16%
2012
34,7
12,1
24,5
49%
17%
2016
34,9
12,8
24,7
48%
18%
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het aandeel dat burgers bijdragen sinds 2004 fors is gedaald en het aandeel van bedrijven vrijwel constant is gebleven. Het aandeel van overheid en overig is fors gestegen. Het aandeel van burgers is gedaald omdat de AWBZ-premie niet is meegegroeid met de AWBZ-uitgaven en omdat de introductie van de Zvw gepaard is gegaan met lastenverlichting (onder andere via de zorgtoeslag). Het aandeel dat bedrijven bijdragen is vrijwel constant. Bij de introductie van de Zvw is gepoogd hun lasten macro gelijk te houden en na 2006 is de IAB die bedrijven betalen meegegroeid met de Zvw uitgaven. Het aandeel van overheid en overig is fors toegenomen door de introductie van de zorgtoeslag, in 2012 door het tekort in het AWBZ-fonds en in 2016 door de begrotingsgefinancierde WMO- en jeugduitgaven en de rijksbijdrage HLZ4.
Hoe ziet de ontwikkeling van de verschuiving van kosten van het zorgstelsel naar de burger er nu uit, aangezien de meest recente beschikbare cijfers die van 2012 zijn? Zet deze nog altijd door, en wat is die naar verwachting op dit moment?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht ‘Je operatie in een animatie’ over patiënt gericht informeren |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending met het item «Je operatie in een animatie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een goed voorbeeld is van een dokter die patiënten op een begrijpelijke manier informeert over de behandeling?
De achterliggende periode heb ik verschillende artsen en patiënten gesproken die goede initiatieven hebben ontwikkeld die de informatiepositie van de patiënt versterken. Het informeren van patiënten via animaties kan een heel goede manier zijn om patiënten te informeren.
We constateren dat individuele en succesvolle initiatieven vaak niet veel breder in de zorg worden toegepast. Ik vind dat dit soort mooie initiatieven in de reguliere zorgverlening hun plek moeten krijgen en dus wil ik dat zorgverzekeraars hier meer werk van maken in de zorginkoop. Ik heb daarom zorgverzekeraars gevraagd om meer bekendheid te geven aan de mogelijkheden die er zijn en initiatiefnemers beter te informeren over de mogelijkheden tot financiering. Via de website www.watwildezorgverzekeraar.nl kunnen initiatiefnemers informatie vinden over hoe zorgverzekeraars een initiatief beoordelen. Daarnaast is op de website www.zorgvoorinnoveren.nl informatie en advies over bekostiging en regelgeving te vinden. Daarnaast breng ik maandelijks start-ups, patiënten, zorgaanbieders, financiers, juristen en technologen in een netwerk samen, met als doel: opschaling van goede initiatieven en innovaties. Zoals toegezegd in het AO Innovatie van 27 januari jongstleden zal ik u in de voortgangsrapportage eHealth en zorgvernieuwing komende zomer informeren over de opschaling van diverse initiatieven en de belemmeringen en oplossingen daarbij.
Vindt u het ook zorgelijk dat een dokter deze begrijpelijke manier van informeren in zijn vrije tijd, en via crowd funding financiering, bijeen moet krijgen en hier een oproep voor moet doen op de televisie, en als hij het geld niet bijeen krijgt hij moet stoppen met de ontwikkeling van deze meer effectieve manier van informeren, en dus aangewezen blijft op oude manieren van communiceren die een aantoonbaar minder goed effect hebben voor de patiënt? Zo nee, welke manier ziet u dan om de omslag te maken naar nieuwe patiëntgerichte communicatie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat formeel het goed informeren van een patiënt over zijn diagnose en behandeling is geregeld in de wet via het begrip «informed consent», maar in de praktijk vaak vooraf niet goed begrijpt wat hem/haar te wachten staat, mede door de ingewikkelde manier van informeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Ik zie een verandering in de zorg waarin artsen steeds meer en beter hun patiënten informeren. Om artsen en patiënten hierin te ondersteunen komt in het Jaar van de transparantie veel informatie beschikbaar via bijvoorbeeld KiesBeter.nl, ZorgkaartNederland.nl en het Kwaliteitsvenster van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen. Daarnaast worden onder meer: behandelrichtlijnen van artsen samengevat in begrijpelijke taal; komen er keuzehulpen die mensen helpen bij het kiezen van een behandeling en komt er voorlichtingsmateriaal in wachtkamers over «Samen beslissen». Dit past bij mijn ambitie om patiënten samen met hun arts te laten beslissen over de behandeling die in hun situatie passend is.
Ondanks deze inspanningen komt het nog te veel voor dat patiënten niet goed geïnformeerd zijn waardoor ze geen goede keuzes kunnen maken. Om daar iets aan te doen overweeg ik een wijziging van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO). Met die wijziging wordt verduidelijkt dat de arts en de patiënt samen beslissen over een voorgenomen onderzoek en een voorgestelde behandeling. Dat houdt onder meer in dat zij samen overleggen en de patiënt ook vragen kan stellen, dat een arts daar ook ruimte voor biedt en de tijd neemt om de vragen te beantwoorden. Doel hiervan is dat de informatieongelijkheid tussen arts en patiënt zoveel mogelijk wordt overbrugd, zodat samen kunnen beslissen over welke behandeling of welk onderzoek het beste past bij de situatie waarin de patiënt zich bevindt. Om goed aan te kunnen sluiten bij de behoefte van de patiënt is het van belang dat de arts de patiënt niet alleen voorafgaand aan, maar ook tijdens en na een onderzoek of behandeling informeert, met de patiënt overlegt en de benodigde informatie of bijvoorbeeld keuzeondersteunende informatie tijdig verstrekt.
Deelt u de mening dat begrijpelijk informeren – o.a. op een visuele manier – de norm moet zijn, omdat dit aantoonbaar beter werkt, speciaal ook voor laaggeletterden?
Ik ben van mening dat informatie begrijpelijk, maar ook betrouwbaar en makkelijk vindbaar, moet zijn. Informatie is al snel te ingewikkeld, zeker voor laaggeletterden. Bestaande informatie zou nog meer getoetst moeten worden op begrijpelijkheid bij mensen met lage gezondheidsvaardigheden. Indien informatie te ingewikkeld blijkt moet de bestaande informatie aangepast worden of nieuwe informatie ontwikkeld worden, bijvoorbeeld op een visuele manier.
Wilt u bij de uitwerking van de motie Bouwmeester/De Lange (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 51) meenemen dat financiering voor patiëntgericht informeren geborgd moet worden? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief over samen beslissen (Kamerstuk 31 765, nr. 169) ben ik ingegaan op de financiering van initiatieven die patiëntgericht informeren bevorderen. Ik heb aangegeven te bezien of aanpassingen in de bekostiging nodig zijn. Via de uitwerking van de motie Bouwmeester/De Lange (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 51) zal ik u hierover voor de zomer nader informeren.
Het slechte onderhoud van Automatische Externe Defibrillatoren (AED’s) |
|
Leendert de Lange |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Slecht onderhoud maakt AED’s onbruikbaar»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het beeld dat uit dit artikel naar voren komt dat AED’s slecht worden onderhouden? Kunt u dit onderbouwen?
Een algemene conclusie over de stand van het onderhoud van de in Nederland aanwezige AED’s kan ik niet trekken. Daartoe ontbreken de noodzakelijke gegevens. Uit navraag bij de Hartstichting, het Rode Kruis en bij Medisol en Vivon, de in het krantenartikel geciteerde leveranciers, blijkt dat er geen landelijk onderzoek is gedaan naar het onderhoud van AED’s en dat daarom onzeker is hoe vaak achterstallig onderhoud zich voordoet.
Kunt u een beschrijving geven van het belang van goed functionerende AED's bij de ruim 10.000 reanimaties die per jaar in Nederland plaatsvinden?
Voor de overlevingskans bij een hartstilstand maakt het uit hoe snel gestart wordt met reanimatie en hoe snel een elektronische schok wordt toegediend met een AED. Op basis van onderzoek wordt aangenomen dat – indien reanimatie en defibrillatie binnen 6 minuten na een hartstilstand aanvangen – de overlevingskans 50–70% is en dat deze bij elke minuut uitstel van defibrillatie afneemt met bijna 10%.
Heeft u informatie over de toename van de overlevingskans bij een hartstilstand door de inzet van een AED in combinatie met reanimatie? Zo ja, kunt u die nader onderbouwen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u feitelijke informatie over het aantal AED’s in Nederland, een overzicht van de landelijke spreiding en informatie over de onderhoudsstaat van de individuele apparaten? Zo ja, kunt u die aan de Kamer verstrekken?
Uit navraag bij de Hartstichting, het Rode Kruis, de Nederlandse Reanimatieraad, Medisol en Vivon blijkt dat er geen zekerheid bestaat over het aantal AED’s dat in Nederland aanwezig is en over de onderhoudsstaat ervan.
Wat is de aanleiding geweest voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om in 2013 aandacht te vragen bij de fabrikanten van AED’s voor het onderhoud van de apparaten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) ontving eind 2012 diverse incidentmeldingen van fabrikanten van AED’s over het uitblijven van de vereiste schok met soms dodelijke afloop voor de betreffende patiënt. Uit deze meldingen maakte de IGZ op dat bij de betrokken eigenaren van AED’s onduidelijkheid bestond over de wijze van het gebruik van de AED, het al dan niet opvolgen van de gebruiksaanwijzing en de mate en wijze van het door de fabrikant voorgeschreven preventief onderhoud van dergelijke AED’s, waaronder het tijdig vervangen van de batterijen. De IGZ heeft vervolgens in december 2012 de bij haar bekende fabrikanten aangeschreven met de vraag gebruikers door middel van een zogenaamde field safety notice nogmaals te wijzen op het belang van bovengenoemde punten. Deze brief aan de fabrikanten is samen met een nieuwsbericht in februari 2013 op de website van de IGZ geplaatst.
Kunt u inzicht geven in de uitkomsten van het verzoek dat de IGZ in 2013 heeft gedaan aan de fabrikanten van AED’s om een brief naar alle gebruikers te sturen om aandacht te vragen voor preventief onderhoud?
De oproep van de IGZ aan de fabrikanten en het nieuwsbericht op haar website hadden tot doel om alle partijen alert te maken op het belang van het onderhouden van de AED: regelmatig checken of de AED nog functioneert en tijdig de batterijen en elektroden vervangen. Uit de afschriften van de verzonden field safety notices en uit de terugkoppeling van maatschappelijke organisaties heeft de IGZ geconcludeerd dat haar oproep en nieuwsbericht serieus zijn opgepakt.
Kunt u een overzicht geven van alle acties die door de fabrikanten zijn ondernomen als gevolg van het verzoek van de IGZ? Zo ja, kunt u dat aan de Kamer verstrekken?
De fabrikanten die in 2012 door de IGZ zijn aangeschreven hebben gehoor gegeven aan het verzoek van de IGZ. In 2013 heeft de IGZ van de betreffende fabrikanten hiervan een bevestiging ontvangen. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om in overleg met de IGZ een herhaalverzoek te doen aan alle fabrikanten die AED's leveren in Nederland om bij de klanten aandacht te vragen voor het belang van onderhoud?
De gesprekken met fabrikanten en maatschappelijke organisaties geven mij momenteel geen aanleiding om te concluderen dat fabrikanten hun klanten onvoldoende informeren over het noodzakelijke onderhoud van AED’s. De IGZ volgt het onderwerp vanuit haar risicogestuurd toezicht en zal wanneer zij dit noodzakelijk acht passende actie ondernemen.
Ziet u vanuit uw ministerie of vanuit de IGZ nog andere mogelijkheden om aandacht te vragen voor het belang van goed onderhoud en het bevorderen van de vindbaarheid van AED’s? Kunt u dit nader onderbouwen?
De vrijwillige burgerhulpverlening is in Nederland van hoge kwaliteit en fungeert als aanvulling op de professionele zorg. In bijna alle veiligheidsregio’s werken de Regionale Ambulancevoorzieningen samen met een burgerhulpverleningsnetwerk. Bij een melding aan de meldkamer van een hartstilstand krijgen burgerhulpverleners in de buurt van het slachtoffer een bericht met de locatie van het slachtoffer. Een aantal van hen wordt verzocht naar het slachtoffer te gaan en de reanimatie te starten. Anderen krijgen het verzoek om eerst een nabije AED op te halen.
Daarnaast worden bij reanimatiemeldingen ook in de buurt aanwezige politie- en brandweermensen ingezet om zo snel als mogelijk te kunnen starten met de reanimatie vooruitlopend op de aankomst van ambulancezorg.
Deelname aan burgerhulpverlening en investeringen in AED’s zijn vrijwillig. Het aansporen van sportverenigingen, bedrijven, winkeliersverenigingen, particulieren en dergelijke om een AED aan te schaffen, goed te onderhouden en aan te melden bij een burgerhulpverleningsnetwerk vind ik dan ook in eerste instantie een verantwoordelijkheid van particulieren en van maatschappelijke organisaties.
In het kader van een amendement van de leden De Lange en Bouwmeester op de begroting van VWS 20162 is € 1 mln gereserveerd voor een incidentele stimuleringssubsidie voor de netwerken Hartveilig Wonen en HartslagNu. Een aanvraag voor die subsidie heb ik nog niet ontvangen. Ik zal bezien in hoeverre ik aan die subsidie een voorwaarde kan verbinden dat deze netwerken fabrikanten van AED’s stimuleren hun afnemers de AED’s te laten registreren met het doel de kwaliteit, toegankelijkheid en tijdigheid van de burgerhulpverlening te verbeteren.
Bent u bereid om in overleg met de fabrikanten van AED’s te kijken of er de bereidheid is om bij nieuwe kopers en bestaande klanten van deze apparaten aandacht te vragen voor het belang van het direct registreren van de AED bij de oproepsystemen HartVeiligWonen en HartslagNu? Zo ja, kunt u inzicht geven op welke wijze dit wordt ingevuld en het bijbehorende tijdpad?
Zie antwoord vraag 10.
Misleidende informatie van opleidingen over de arbeidsmarktpositie van hun afgestudeerden |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gegoochel met cijfers leidt tot verkeerde studiekeuze»?1
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over opleidingen die een vertekend beeld geven over het arbeidsmarktperspectief van hun studenten?2
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat opleidingen studenten lokken door het arbeidsmarktperspectief van hun afgestudeerden beter voor te stellen dan daadwerkelijk het geval is, onder andere door het gebruik van misleidende cijfers over baankansen na afstuderen? In hoeverre herkent u zich in deze signalen? Welke gegevens heeft u over dit verschijnsel beschikbaar? In hoeverre is dit een oorzaak van de groeiende mismatch tussen werkzoekenden en de arbeidsmarkt waar het kabinet eerder een brief over naar de Kamer heeft gestuurd?3
Studenten dienen betrouwbare informatie te ontvangen over hun opleidingen. ISO, LSVb, de Vereniging Hogescholen, de VSNU en Studiekeuze123 hebben daartoe gezamenlijk invulling gegeven aan de introductie van de studiebijsluiter (Studie in Cijfers). Zoals in mijn brief van 16 december 20154 is aangegeven, hebben zij samen bepaald welke bronnen en criteria worden gehanteerd voor de studiebijsluiter (Studie in Cijfers).
In de studiebijsluiter (Studie in Cijfers) voor de wetenschappelijke bacheloropleidingen wordt bij de indicator arbeidsmarkt een landelijk percentage gegeven van het aantal afgestudeerden dat werk heeft binnen anderhalf jaar na afronding van een aansluitende masteropleiding. Dat percentage kan de verkeerde indruk wekken bij de studiekiezer over zijn arbeidskansen.
Het cijfer laat zien welk deel van de afgestudeerden dat beschikbaar is voor de arbeidsmarkt, werk heeft. Het houdt geen rekening met de vraag of dit werk op het niveau is van de gevolgde opleiding. Dit geeft een vertekend, te positief beeld. De fout is ontstaan doordat bij het samenstellen van de studiebijsluiter een verkeerde dataselectie is gemaakt.
Het is betreurenswaardig dat dit gebeurd is, want de studiebijsluiter is pas recent tot stand gekomen, juist ook met het oog op een betere voorlichting over de arbeidsmarktsituatie.
Ook Studiekeuze123 en de VSNU betreuren dat. Studiekeuze123 zorgt met spoed voor een gerepareerde studiebijsluiter met daarop een aangepast cijfer zowel voor de website van Studiekeuze123 als voor de websites van de universiteiten, waar aankomende studenten die dit jaar kiezen voor een wo-bachelor, gebruik van kunnen maken. In afwachting van deze reparatie nemen universiteiten een disclaimer op bij de huidige studiebijsluiter. Studiekeuze123 heeft als snelle reparatie ook op haar website bij de betreffende studiebijsluiters een toelichting opgenomen en in de betreffende studiebijsluiters aangekondigd dat in maart 2016 aangepaste cijfers komen.
Naast dit alles vindt in mei/juni een algehele update van de studiebijsluiter plaats, waarin ook een aanpassing van deze arbeidsmarktindicator plaatsvindt op basis van de nieuwste alumni-gegevens uit de hbo- en wo-monitor 2015. De betrokken partijen (Vereniging Hogescholen, VSNU, ISO, LSVb en Studiekeuze123) gaan hierbij ook na in hoeverre de voorlichting over de arbeidsmarktsituatie nog verder verbeterd kan worden.
Naast Studie in Cijfers presenteert Studiekeuze123 op haar website ook voor elke bacheloropleiding de arbeidsmarktprognoses voor die sector (dus bijvoorbeeld voor de sector gedrag en maatschappij een voorspelling van de toekomstige arbeidsmarktpositie van afgestudeerden, de conjunctuurgevoeligheid en de uitwijkmogelijkheden naar andere beroepenvelden).
In het nieuwsbericht van de Monitor van 14 januari 2016 wordt nog gewezen op de informatie op de website van de Hogeschool Leiden over de opleiding Toegepaste Psychologie. Volgens de Hogeschool Leiden klopt het percentage op de website wel, maar de hogeschool beseft dat het vragen oproept. Het percentage van 80% komt uit een alumni-onderzoek en is een optelling van afgestudeerden die betaald werken (al dan niet op niveau) en doorstuderen, ten opzichte van de totale populatie. De Hogeschool Leiden zal haar voorlichting omtrent alumni Toegepaste Psychologie met een baan zodanig nuanceren, dat het voor aanstaande studiekiezers (ook) duidelijk is hoeveel afgestudeerden een baan op niveau hebben, anderhalf jaar na afloop van de bacheloropleiding.
Op de website van Studiekeuze123 staat in de studiebijsluiter van deze opleiding dat 41% van de afgestudeerden na anderhalf jaar werk op niveau heeft.
De studiebijsluiter voor de wo-bachelors bestaat overigens pas 2 jaar en kan daarom geen oorzaak zijn van een mismatch tussen de huidige werkzoekenden en de arbeidsmarkt. Bovendien staan er meerdere arbeidsmarktindicatoren op de website van Studiekeuze123 waar studiekiezers gebruik van konden maken.
Hebt u kennisgenomen van de motie Kerstens (Kamerstuk 34 300 XV, nr. 42) waarin het kabinet wordt opgeroepen om voor 1 april 2016 een plan van aanpak te ontwikkelen om misbruik van stages en werkervaringsplekken te bestrijden? Bent u bereid om, in het kader van de uitvoering van deze motie en gelet op het feit dat de mismatch tussen aantallen studenten in bepaalde richtingen en de arbeidsmarktkansen van betrokkenen een factor lijkt te zijn bij het relatief vaak voorkomen van misbruik van stage- en werkervaringsplaatsen in een aantal sectoren, met elkaar en met het onderwijsveld in gesprek te gaan om te bezien welke maatregelen mogelijk en/of noodzakelijk zijn om dat misbruik tegen te gaan?
Een stage na afstuderen is slechts onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Als jongeren als stagiair aan de slag gaan, moet leren op de werkplek centraal staan. Ook mag het alleen gaan om een boventallige functie; de stage mag niet in de plaats komen van een volwaardige functie.5 Voor een stage geldt geen beloningsvereiste. In de praktijk zien we dat stages na afstuderen ingezet worden, vaak ook ondersteund door gemeenten door middel van een Startersbeurs, om de overgang van onderwijs naar werk te versoepelen door jongeren op de werkvloer competenties / werknemersvaardigheden te laten ontwikkelen.
Stages na afstuderen zijn nooit bedoeld als «oplossing» voor een krappe arbeidsmarkt. Werkgevers moeten zich altijd aan de voorwaarden voor een stage houden. Bij de indiening van voormelde motie heeft de indiener gerefereerd aan de campagne van FNV Jong om misbruik van stages tegen te gaan. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de bereidheid uitgesproken om als uit die campagne misstanden blijken, te bekijken op welke wijze hij het aanpakken van mogelijke misstanden kan ondersteunen.6
Daarbij heeft hij aangeven dat hij bij de aanpak van deze problematiek afhankelijk is van concrete meldingen over misstanden. Aan de hand van de resultaten van bovengenoemde campagne en de inspectie-ervaringen zal hij beoordelen of onjuiste inzet van stagiairs in bepaalde branches is geconcentreerd. Zo ja, dan zal de onderhavige problematiek met die branches besproken worden. Het belang van juiste informatievoorziening over toekomstperspectieven zal daarbij dan een gesprekspunt zijn.
Kunt u garanderen dat situaties zoals in Keulen, waarover in het onderstaande nieuwsbericht gesproken wordt, zich in Nederland niet hebben voorgedaan?1 Indien nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen?
Er zijn op dit moment geen signalen dat dergelijke situaties zich in Nederland hebben voorgedaan. Bij de politie vindt voortdurende monitoring van incidenten plaats en is daarover continu overleg binnen de politie en met het lokaal gezag, zodat relevante informatie snel wordt gedeeld. Ik heb geen aanleiding om aan deze werkwijze te twijfelen en/of daar onderzoek naar te (laten) doen. Wanneer zich dergelijke incidenten als in Keulen voordoen, word ik daarover door het bevoegd gezag geïnformeerd.
Heeft er naar aanleiding van de gebeurtenissen in Keulen binnen de Nationale Politie overleg plaats gevonden over de vraag of dit soort gebeurtenissen ook in Nederland hebben plaatsgevonden? Indien ja, wat is de uitkomst van dit overleg en bent u hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het algemene beleid van de Nationale Politie als het gaat om het openbaar maken van gebeurtenissen/meldingen die mogelijk tot maatschappelijke onrust kunnen leiden?
Het openbaar maken van incidenten en meldingen valt onder de verantwoordelijkheid van het lokaal gezag en/of het Openbaar Ministerie. Bij gebeurtenissen of meldingen die mogelijk tot maatschappelijke onrust kunnen leiden, is de afweging dan ook aan de burgemeester en/of het Openbaar Ministerie of en zo ja, welke informatie hierover openbaar wordt gemaakt. Overigens wordt uw Kamer, conform de toezegging van de Staatssecretaris, vanaf heden halfjaarlijks geïnformeerd over het aantal incidenten en meldingen op en rondom COA-locaties.
Kunt u garanderen dat de verschillende eenheden van de Nationale Politie transparant en open communiceren over de afkomst van daders van in groepsverband gepleegde zedenmisdrijven en diefstal of berovingen? Indien dit niet het geval is, kunt u aangeven wat de reden daarvoor is? Indien u dat niet kunt garanderen, wilt u daar dan onderzoek naar doen?
De politie registreert bij aanhoudingen van verdachten op geboorteplaats/-land en eventueel aanvullend op nationaliteit. Hierover wordt de burgemeester of het Openbaar Ministerie als lokaal bevoegd gezag geïnformeerd. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Het feitenrelaas over professor Maat |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Welke stukken ontbraken er in het incomplete dossier dat professor Maat bij de eerst inzage te zien kreeg?
Het onvolledige dossier dat professor Maat op 23 november 2015 heeft ingezien bevatte niet het interne memo van de Algemeen Commandanten «relaas naar aanleiding van het feitenonderzoek professor Maat» en de brief van de korpschef aan de NCTV over de uitkomsten onderzoek naar professor Maat. Die laatste was overigens al openbaar en was reeds in het bezit van professor Maat.
Aangezien deze documenten wel onderdeel zijn van het WOB-dossier1, zijn deze documenten toegevoegd aan het dossier dat professor Maat op 17 december 2015 kon inzien. Die afspraak is wegens verhindering van professor Maat verplaatst naar 4 januari 2016.
Op 4 september, in het gesprek tussen professor Maat en de politiechef van de Landelijke Eenheid van de politie, is het recht op inzage door professor Maat in het volledige dossier nadrukkelijk aan de orde geweest.
Kunt u alle memo’s, emails en andere informatie die u kreeg over de affaire-Maat voor de brieven aan de Kamer, de beantwoording van de vragen uit de Kamer en voor de gesprekken met professor Maat in september en januari aan de Kamer doen toekomen?
De volgende nota’s heb ik ontvangen2. Voor zover daarin documenten worden genoemd als bijlage, zijn die ook ingevoegd (behalve de brieven aan uw Kamer die u al eerder ontving):
Kunt u alle verschillen tussen de eerst conceptbrief van korpschef Bouwman aan directeur-generaal Schoof en de uiteindelijke brief op een rij zetten en aangeven hoe elk van die verschillen tot stand gekomen is?
De verschillende versies van de brief heb ik u op 14 januari 2016 gestuurd bij de beantwoording van de Kamervragen over het politieonderzoek naar professor Maat (Kamerstuk 33 997, nr. 57). Het ministerie ontving op 9 juni 2015 een ambtelijk concept van de brief van de korpschef, die nog niet was voorgelegd aan de korpsleiding. Medewerkers van mijn ministerie op ambtelijk niveau stelden aan de staf van de korpsleiding naar aanleiding van dit eerste concept de volgende twee verduidelijkende vragen:
Op deze vragen is geen antwoord ontvangen en er heeft geen nader overleg plaatsgevonden.
Zoals ik eerder heb aangegeven, stond in de versie die het ministerie ontving op 10 juni op pagina 3 de zinsnede: «Het handelen van de heer Maat heeft een grote impact op de nabestaanden van de ramp met MH17. Daarom heb ik de samenwerking met de heer Maat ten behoeve van dit identificatieproces beëindigd.» Deze zinsnede is op 11 juni 2015 na contact tussen politie en mijn ambtenaren vervangen door: «Het handelen van de heer Maat heeft een grote impact op de nabestaanden. Daarom heb ik de samenwerking met de heer Maat ten behoeve van dit identificatieproces beëindigd». De korpschef kon zich hier mee verenigen. De definitieve versie, die op datum staat van 10 juni 2015, werd daarna door de korpschef aan mijn ministerie verstuurd.
Waarom diende korpschef Bouwman te rapporten aan directeur-generaal Schoof en niet rechtstreeks aan de Minister?
De brief was geadresseerd aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie, aan dhr Schoof, uit hoofde van zijn functie als voorzitter van de Interdepartementale Commissie Vliegramp Oekraïne.
Waarom staat het aanvullende relaas niet in het feitenoverzicht?
Het «aanvullend relaas» is het deel van het dossier dat niet op 6 juni, maar op 14 juni werd opgeleverd. Dat betrof de naderhand getekende getuigenverklaringen. Ook deze getuigenverklaringen maken deel uit van het (gelakte) Wob-dossier en het dossier dat op 2 december ter vertrouwelijke inzage aan uw Kamer is aangeboden. Professor Maat heeft dit op 4 december 2015 mogen inzien. Het «aanvullend relaas» is behalve de getuigenverklaringen dus geen zelfstandige tekst, maar betreft een inhoudsopgave met voorblad. Het «rapport van relaas» maakt deel uit van het onderzoeksdossier dat aan de Algemeen Commandanten is opgeleverd en is derhalve niet als apart document genoemd in mijn tijdslijn.
Hoe bent u op de hoogte gesteld dat er een aanvullend relaas is en de inhoud ervan?
Op 2 december heb ik het complete dossier ontvangen en ter vertrouwelijk inzage doorgeleid naar uw Kamer. Vanaf dat moment kan het dossier tot mijn kennis gerekend worden.
Wilt u het aanvullend feitenrelaas aan de Kamer doen toekomen?
Het «rapport van relaas» is op 2 december 2015 ter vertrouwelijke inzage aan uw Kamer gestuurd en alsnog ook op 14 januari 2016 aan uw kamer toegezonden.
Kunt u ervoor zorgen dat het besluit omtrent beroep inzake de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) voor het Kamerdebat genomen wordt of vertraagt u de openbaarmaking van de stukken langs die weg?
De politie is voor de behandeling van het bezwaar op het WOB-besluit gebonden aan de wettelijke termijnen van de Algemene wet bestuursrecht. De onafhankelijke bezwaaradviescommissie adviseert binnen deze wettelijke termijnen, maar bepaalt haar eigen agenda. De zitting is voorzien voor half februari 2016. Na de zitting stelt de Adviescommissie een advies op, op basis waarvan de korpschef een besluit neemt binnen de daartoe gestelde termijn.
Wilt u deze vragen ten minste een uur voor het debat beantwoorden?
Ja
De gevolgen van de nieuwe loodsplicht voor kleine Nederlandse zeeschepen |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) |
|
|
|
|
Wat is de stand van zaken rond de loodsplicht nieuwe stijl?
Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan een voorstel voor het nieuwe loodsplichtregime dat ook een overzicht bevat van de invulling per zeehaven. Dit is gebaseerd op de adviezen van de rijkshavenmeesters die ik medio 2015 ontving. Dit voorstel wordt in februari naar alle betrokkenen en stakeholders gestuurd voor een informele consultatie. Daarna zal ik het definitieve voorstel in de vorm van conceptwetgeving in procedure brengen. Ik verwacht de benodigde wijziging van de Scheepvaartverkeerswet voor de zomer in formele- en in internetconsultatie te brengen. De lagere regelgeving verwacht ik later dit jaar in procedure te brengen.
Is het waar dat in het nieuwe voorstel een verzwaring van de loodsplicht dreigt voor schepen die nu opgenomen zijn in het Register loodsplicht kleine zeeschepen?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vragen 4 en 5.
Bent u bereid in de nieuwe loodsplicht rekening te houden met de goede veiligheidsprestaties van deze kleine schepen onder de huidige vrijstelling?
Om tot een nieuw regime voor loodsplichtvrijstellingen te komen, worden de belangen van veiligheid, kosten en uitvoerbaarheid zorgvuldig afgewogen. De omstandigheid dat er geen noemenswaardige incidenten zijn met de schepen die zijn opgenomen in het Register loodsplicht kleine zeeschepen, wordt daarbij uiteraard ook meegenomen.
Deelt u de mening dat de nieuwe loodsplicht aan de kapitein, het schip en het traject gekoppeld dient te worden, en niet langer aan het schip alleen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening. In het nieuwe loodsplichtstelsel zullen de ontheffingen gekoppeld worden aan de combinatie van een kapitein, het schip en een traject. Zoals ik in het Algemeen Overleg Scheepvaart van 5 november 2015 heb aangegeven, wens ik dit uitgangspunt ook door te voeren voor de huidige registerschepen. Overigens is dit ook de wens van de betrokken stakeholders.
Bent u bereid de gevolgen van de nieuwe loodsplicht voor kleine(re) Nederlandse schepen door te rekenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bij substantiële negatieve effecten bereid uw voorstel te herzien, zodat deze negatieve effecten niet of beperkter op zullen treden?
Vanzelfsprekend komen er doorrekeningen van de gevolgen van het nieuwe loodsplichtregime en van de wijziging in (administratieve) lasten. Deze berekeningen komen er voor alle categorieën vrijstellingen en ontheffingen van de loodsplicht, dus ook voor de huidige registerschepen. Deze berekeningen worden opgenomen in de conceptwetgeving. Ik streef er naar om geen substantiële negatieve effecten voor de huidige registerschepen op te werpen en de gevolgen zo klein mogelijk te houden voor deze groep schepen. Wél zal er sprake zijn van enige verzwaring, omdat het uitrollen van een «PEC-systeem» (Pilot Excemption Certificate) voor de huidige groep registerschepen sowieso een verzwaring is, omdat nu alleen eisen gesteld worden aan het schip en daar straks ook eisen bijkomen die aan de kapitein/stuurman worden gesteld. Uiteindelijk staat daarbij de veiligheid voorop.
Wanneer hoopt u over te kunnen gaan tot invoering van de loodsplicht nieuwe stijl?
Ik streef naar een inwerkingtreding op 1 januari 2018 of eventueel 1 juli 2018.
Het verzwijgen van een medische calamiteit door het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is, in aanvulling op eerdere vragen over het verzwijgen van een medische calamiteit door het AMC, uw reactie op het bericht dat er al jaren geen veilig opleidingsklimaat blijkt te zijn op de KNO-afdeling?1 2 3
Zie hiervoor de antwoorden op vragen 2 en 7 van de Kamervragen van het Lid De Lange (VVD).
Kunt u aangeven wat er sinds het uitbrengen van het visitatierapport van de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten (RGS) van maart 2015 is ondernomen om de veiligheid op de KNO-afdeling te verbeteren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de uitspraak van de Federatie Medisch Specialisten dat de patiëntveiligheid in het geding is wanneer er geen veilig klimaat is op de afdeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik onderschrijf dat een veilig werk- en opleidingsklimaat belangrijke randvoorwaarden zijn voor patiëntveiligheid. Dat wil echter niet zeggen dat, wanneer er sprake is van tekortkomingen in de opleiding, er per definitie een acuut risico is voor de patiëntveiligheid.
Wat zegt u tegen patiënten die morgen onder het mes moeten op de KNO-afdeling van het AMC? Is de patiëntveiligheid op dit moment in het geding door de verziekte werksfeer met een angst- en pestcultuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Patiënten die op de afdeling KNO van het AMC een medische ingreep moeten ondergaan, wens ik allereerst een voorspoedig en volledig herstel. Ik kan daaraan toevoegen dat de IGZ mij heeft laten weten op dit moment niet van oordeel te zijn dat de KNO-afdeling tijdens het thans lopende onderzoek naar de mogelijke calamiteit gesloten zou moeten worden. Zie ook mijn antwoord op vraag 10. Voor wat betreft de geconstateerde problemen met betrekking tot het opleidingsklimaat zijn inmiddels maatregelen genomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 van de Kamervragen van het Lid De Lange.
Is het gebruikelijk dat bevindingen van de RGS gedeeld worden met andere toezichthoudende instanties, zoals de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo nee, waarom niet? Levert dit dan geen onnodige gevaarlijke situaties op, omdat relevante informatie niet wordt gedeeld?
Het belang van het systeem van opleidings- en kwaliteitsvisitaties is dat deze kwaliteit stimuleren en minimumnormen borgen. Het is vooral een verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf om continu te werken aan verdere verbetering van de kwaliteit.
De rapportages van opleidingsvisitaties worden in de regel niet met de inspectie gedeeld, omdat de inspectie geen toezicht houdt op de opleidingen. De rapportages van kwaliteitsvisitaties worden wel gedeeld als daar aanleiding toe wordt gezien.
Had de zwaarwegende kritiek van de RGS, en het gegeven dat het AMC slechts voor twee jaar erkend werd als opleider in plaats van de reguliere termijn van vijf jaar, niet alle alarmbellen moeten doen rinkelen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Kunt u uw antwoord toelichten?
De visitaties worden door de RGS verricht om de kwaliteit van de opleidingen te controleren. Daarbij komen soms kleine of grote tekortkomingen aan het licht. Afhankelijk van de ernst worden passende maatregelen getroffen, zoals ook in dit geval. Wanneer de RSG op basis van de bevindingen van de visitatiecommissie van mening is dat de problemen zodanig zijn dat voortzetting van de opleiding niet verantwoord is, heeft zij de mogelijkheid om deze per direct te beëindigen. In dit geval heeft de RSG, alles afwegende, dergelijke maatregelen niet nodig geacht.
Had de Raad van Bestuur melding moeten maken bij de IGZ van het zeer kritische visitatierapport van de RGS? Zo ja, is dit ook daadwerkelijk gebeurd? Zo nee, waarom niet, en wat zijn hiervan de gevolgen voor de Raad van Bestuur?
De raad van bestuur van het AMC was niet verplicht om bij de IGZ melding te maken van de bevindingen het RGS-rapport. De inspectie verwacht echter wel van bestuurders dat zij zich transparant en toetsbaar opstellen. De inspectie heeft dan ook aangegeven de gang van zaken nog wel te willen bespreken met de raad van bestuur.
Waarom is, ondanks dat de problemen met de verziekte werksfeer als sinds 2008 bekend zijn en er juist daarom in 2010 een andere opleider is aangesteld, in 2013 niet ingegrepen toen die andere opleider weer vertrok?
Bij de visitatie in 2010 is geconstateerd dat de inmiddels aangestelde nieuwe opleider een belangrijke verbetering in het opleidingsklimaat had bewerkstelligd. Het vertrouwen van de RGS was zodanig dat de opleidingsbevoegdheid voor 5 jaar werd verlengd. In 2013 viel deze opleider echter uit wegens ernstige ziekte en viel ook onvoorzien diens vervanger uit. Nadat duidelijk was geworden dat de opleider niet terug zou keren is in 2014 de huidige opleider aangesteld.
Kan volgens u de Raad van Bestuur, de IGZ of de RGS een passieve houding verweten worden, waardoor de patiëntveiligheid op de KNO-afdeling van het AMC over een lange periode in het geding is geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het AMC heeft steeds adequate maatregelen genomen naar aanleiding van de opleidingsvisitaties. De RGS heeft haar verantwoordelijkheid binnen het systeem van opleidingsvisitaties genomen. De inspectie houdt risicogestuurd toezicht en heeft geacteerd op de informatie waar zij over beschikte. Het onderzoek naar de melding bij de inspectie loopt en ik zal uw Kamer binnenkort over de uitkomst informeren, zie ook het antwoord op vraag 5 van de Kamervragen van het Lid De Lange (VVD).
Onderzoekt de IGZ momenteel slechts de calamiteit, waarbij het strottenhoofd van een pasgeboren baby ernstig beschadigd raakte, of maakt ook de verziekte werksfeer op de KNO-afdeling onderdeel uit van de scope van het onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inspectie doet conform het uitvoeringsbesluit Wkkgz onderzoek naar de betreffende gebeurtenis. De inspectie ziet in de haar nu beschikbare informatie geen aanleiding om een breder onderzoek in te stellen. Zie voorts mijn antwoord op vraag 5 van de Kamervragen van het Lid De Lange (VVD).
175.000 Nederlanders die hun schildkliermedicijn Thyrax Duotab tijdelijk niet kunnen ontvangen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ongeveer 175.000 Nederlanders gedwongen moeten overstappen op een ander middel, omdat de productie van schildkliermedicijn Thyrax Duotab een half jaar stil komt te vallen?1
Het tekort aan het schildkliergeneesmiddel Thyrax baart me zorgen. Het omzetten van patiënten naar een ander schildkliergeneesmiddel kan gepaard gaan met bijwerkingen en is ingrijpend voor patiënten. Ik vind het dan ook een zeer vervelende situatie voor patiënten.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de overstap naar een ander medicijn bij een derde van de gebruikers gepaard gaat met bijwerkingen, zoals hartkloppingen, concentratieproblemen en hoofdpijn?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u de uitspraak van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) dat fabrikant Aspen «maatschappelijk onverantwoord gedrag» kan worden verweten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) beschouwt de berichtgevingen over de beschikbaarheid van het middel Thyrax als melding en doet hier nu onderzoek naar. Voor de beantwoording van de vraag of de fabrikant maatschappelijk onverantwoord gedrag kan worden verweten wil ik het onderzoek van de IGZ afwachten en niet nu al vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek.
Bent u bereid met farmaciereus Aspen, goed voor een jaaromzet van 30 miljard euro, in gesprek te gaan over het door blijven leveren van Thyrax Duotab gedurende het verplaatsen van de productie van Nederland naar Duitsland? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft navraag gedaan bij Aspen omtrent de mogelijkheid om de oude productielocatie in Oss opnieuw op te starten. Dit bleek niet mogelijk te zijn.
Welke garantie is er voor gebruikers die nu noodgedwongen moeten overstappen met alle gevolgen van dien, en dat hetzelfde niet wederom zal gebeuren met het nieuwe medicijn waarop zij overstappen?
Medewerkers van het Ministerie van VWS hebben de beschikbaarheid van alternatieve middelen geïnventariseerd en hebben leveranciers van alternatieve middelen benaderd met de vraag of zij de komende maanden de markt in voldoende mate zouden kunnen bedienen. Er lijken gelukkig voldoende alternatieve middelen beschikbaar te zijn om het tekort aan Thyrax te kunnen opvangen. De meeste fabrikanten hebben hierbij aangegeven op continue basis te kunnen opschalen. Op korte termijn staat de IGZ bovendien toe dat er een alternatief voor Thyrax, Euthyrox, uit Frankrijk wordt geïmporteerd.
Naar welk nieuw medicijn zullen de 175.000 Nederlandse gebruikers van Thyrax Duotab vermoedelijk overstappen? Bent u bereid met de nieuwe fabrikant harde afspraken te maken over de leverbaarheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de zorgverlener en de apotheker om samen met de patiënt te bepalen naar welk middel de patiënt dient te worden overgezet. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 5.
Onderschrijft u de verklaring van de KNMP dat het groeiend aantal problemen met de levering van medicijnen te maken heeft met een steeds kleinere groep van steeds grotere farmaceutische bedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
De oorzaken van geneesmiddeltekorten zijn divers. Tijdelijke geneesmiddelentekorten ontstaan vaak door productieproblemen of door een toegenomen vraag. Als geneesmiddelen helemaal van de markt worden gehaald, is dit in verreweg de meeste gevallen vanwege economische redenen. Factoren die daarin een rol spelen zijn onder andere de grootte van de markt, de prijs van geneesmiddel en het aantal aanbieders. Fusies tussen farmaceutische bedrijven kunnen daarbij een rol spelen. Nederland is een klein land met een relatief laag medicijngebruik en lage prijzen. Dat maakt dat de afzetmarkt in Nederland minder aantrekkelijk kan zijn.
Bent u bereid met de brancheorganisatie van farmaceutische bedrijven Nefarma in gesprek te gaan over de leverbaarheid van medicijnen, en de branche te wijzen op haar maatschappelijke verantwoordelijkheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik zal dat gesprek met de brancheorganisatie voeren en hen ook wijzen op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Zijn de problemen met de levering van medicijnen voor u aanleiding om het huidige geneesmiddelenbeleid aan te passen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderhavige casus is niet ontstaan als gevolg van het geneesmiddelenbeleid. Er zijn ook voldoende Nederlandse alternatieven op de markt. Hoewel er sprake is van toenemende beschikbaarheidsproblemen van geneesmiddelen ben ik niet voornemens om het geneesmiddelenbeleid op dit punt aan te passen. Waar mogelijk zal ik wel processen versnellen om bij een verwacht tekort de patiënt een oplossing te kunnen bieden. Hoe ik omga met tekorten heb ik u in mijn brief van 1 oktober 2015 (Kamerstuk 32 620, nr. 165) aangegeven. Daarnaast wil ik de werkgroep geneesmiddelentekorten intensiveren en bezien welke ruimte er is binnen de huidige regelgeving en het handhavingskader om daar waar mogelijk geneesmiddelentekorten te voorkomen.
Het oordeel van de Raad van State dat de weigering tapstatistieken van de AIVD te verstrekken onvoldoende gemotiveerd is |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van woensdag 13 januari 2016?1
Ja.
Binnen welke termijn gaat u de tapstatistieken van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en het ongecensureerde toezichtsrapport nummer 40 van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) openbaar maken? Indien u dat niet van plan bent, betekent dit dat u voornemens bent om opnieuw tot weigering te komen (met een aangepaste motivering en het risico dat u opnieuw door de Raad van State wordt teruggefloten)?
In de genoemde uitspraak bepaalt de Raad van State dat ik een nieuw besluit op het door appellant ingediende verzoek moet nemen. Dit zal ik doen.
Welke lessen trekt u uit deze terechtwijzing door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State?
Zie antwoord vraag 2.
De circulaire economie |
|
Johan Houwers (Houwers) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Zou er ruimte zijn om op een andere plek dan de huidige pilots (in Brabant), een pilot «fosfaat herwinnen uit mest» te laten draaien in de Achterhoek?1
Nee, er is momenteel geen ruimte om een bedrijf toe te voegen aan de pilot mineralenconcentraat. De huidige ontheffing voor 10 productiebedrijven is momenteel volledig gevuld.
Wordt er naast het vele onderzoek dat wordt gedaan naar herwinning van fosfaat ook onderzoek gedaan naar de opnamecapaciteit van fosfaat in gewassen? Is dit onderzoek naar de opnamecapaciteit van fosfaat in gewassen tot op cellulair niveau bepaald, dus tot in de cellen? Zo ja, kunt u deze rapporten naar de Kamer zenden zodat gegevens kunnen worden ingezien? Zo nee, hoe zou onderzoek kunnen worden gedaan èn worden uitgevoerd naar de opnamecapaciteit van fosfaat in gewassen?
Er wordt momenteel geen wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken of Infrastructuur en Milieu naar de opnamecapaciteit van fosfaat van gewassen die in Nederland worden geteeld. Kennis hierover stamt van wetenschappelijk onderzoek dat in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw is uitgevoerd.
De opnamecapaciteit wordt in Nederland gericht op het vermogen van het gewas om de bodem te exploiteren met het wortelstelsel. Huidige bemestingsadviezen voor vollegrondsgroentengewassen en bloembollen zijn mede gebaseerd op het vermogen om de bodem te exploiteren met hun wortelstelsel. De opnamecapaciteit van het gewas is daarbij een resultante van onder meer:
de dagelijkse vraag naar fosfaat, de totale behoefte aan fosfaat, wortellengte (aantal cm wortels per cm3), wortelstraal, bodemchemische kenmerken en de bodemfysische kenmerken.
Onderzoek naar opname op cellulair niveau heeft de aandacht van veredelaars. De architectuur van wortelstelsel, fysiologische processen en symbioses met micro-organismen zijn afhankelijk van specifieke plantkenmerken die inderdaad ingebed liggen in kenmerken op cellulair niveau. Recent is hierover een rapport verschenen, dat gefinancierd is uit beleidsondersteunende onderzoeksmiddelen van mijn ministerie.2
In de bijlage 3vindt u een overzicht van overige onderzoeken, die voor dit onderwerp relevant zijn.
Zijn er gegevens bekend over het gebruik van minder fosfaat in kunstmest in de landbouw? Wat heeft minder fosfaat voor gevolg voor de kwaliteit en de kwantiteit van het gewas? Zou u deze gegevens naar de Kamer kunnen sturen? Indien er nog geen gegevens zijn, hoe zou onderzoek kunnen worden gedaan en worden uitgevoerd naar de gevolgen van minder fosfaatgebruik op de kwaliteit en kwantiteit van gewassen?
Uit cijfers van het CBS, PBL en Wageningen UR4 blijkt dat het gebruik van het kunstmestfosfaat de laatste jaren sterk is teruggelopen. Momenteel wordt er nog zo’n 9 tot 10 miljoen kilogram fosfaat gebruikt in Nederland. De overige fosfaatbehoefte van gewassen in Nederland wordt ingevuld met fosfaat uit andere bronnen, zoals dierlijke mest, digestaat of compost. Het niveau van bemesting dat volgens de wetgeving momenteel wordt voorgeschreven, is evenwichtsbemesting waarbij er evenveel bemest wordt als de planten kunnen opnemen. De kwaliteit van gewassen is sterk afhankelijk van de groeiomstandigheden voor het gewas. In de praktijk is er dan ook een variatie van het fosfaatgehalte in de gewassen.
Op basis van welk type onderzoek is de toepassing van de drie herwonnen fosfaten toegezegd voor als meststof in de landbouw? Zou u de resultaten naar de Kamer kunnen sturen?
De toevoeging van herwonnen fosfaten is gedaan op basis van een rapport van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet uit 2013. Het rapport «Opname van struviet als categorie in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet», is te vinden onder: https://www.wageningenur.nl/nl/Publicatie-details.htm?publicationId=publication-way-343430353536
Hoe denkt u het draagvlak van de markt voor gerecyclede fosfaat uit meststoffen in Europa te verbeteren in tijden dat er nog te weinig behoefte is? Is het denkbaar dat wij in Nederland en Europa van een teveel aan fosfaat naar een tekort aan fosfaat zullen gaan? Zou het denkbaar zijn om mineraalconcentraten op te slaan zodat deze in tijden van een tekort kunnen worden aangesproken in eigen land?
De Nederlandse mestmarkt kent inderdaad een overschot aan fosfaat. Echter Europese markten dichtbij Nederland, zoals Midden-Frankrijk en Noord- en Oost-Duitsland, kennen een tekort aan fosfaat. Daar wordt momenteel nog veel kunstmest gebruikt. Technieken zoals het herwinnen van fosfaat middels struviet bieden kansen om aan deze markten te leveren. Europa als geheel importeert fosfaat en is afhankelijk van fossiele fosfaaterts. De Europese Commissie heeft fosfaat op de lijst van kritische grondstoffen gezet, omdat het zelf maar zeer beperkte fossiele bronnen heeft. Fosfaat opslaan is momenteel economisch niet rendabel.
Wordt buiten onderzoek naar fosfaat ook onderzoek gedaan naar andere in toenemende mate schaarser of slechter toegankelijke nutriënten als natrium, kalium, mangaan, selenium, boor, zink, molybdeen en koper? Zo ja, welke type onderzoeken worden gedaan? Zou u de resultaten van dit onderzoek naar de Kamer toe kunnen sturen?
Er wordt breder onderzoek gedaan naar de schaarste van andere nutriënten dan alleen fosfaat. Deze onderzoeken zijn verkenningen van bestaande kennis. In de bijlage vindt u een lijst met onderzoeken uit de afgelopen jaren.
Bent u bekend met de mogelijkheden om organisch huisafval te verwerken tot compost en het via die weg weer in de kringloop terug te brengen? Zo ja, wordt dit ook in Nederland toegepast en waar in Nederland wordt dit toegepast? Heeft u resultaten van de effecten van het verwerken van organisch huisafval tot compost op de gewassen?
Ja. Dit is een zeer gangbare manier om reststromen op te werken. De Nederlandse gft-verwerkers zagen de aanvoer in 2014 groeien tot 1371 kton gft en 312 kton ander organisch materiaal als veiling-, restaurant- en landbouwafval. Er zijn inmiddels zo’n 25 grote gft-verwerkers die geografisch verspreid over Nederland zijn gelokaliseerd. De bemesting met gft-compost heeft positieve effecten op de groei van planten. Het kenniscentrum van de BVOR geeft een zeer uitgebreid overzicht van de effecten van het verwerken van organisch huisafval tot compost5.
Is er onderzoek gedaan naar welke nutriënten en welke hoeveelheden nutriënten er in rioolslib en organisch huisafval zitten? Deelt u de mening dat er synergie kan zijn tussen de verwerking van rioolslib en organisch huisafval en dat het gezamenlijk verwerken van rioolslib en organisch huisafval tot compost kostenbesparend kan zijn? Indien hier nog geen onderzoek naar gedaan is, bent u bereid dit te initiëren?
Er is onderzoek gedaan naar het nutriëntengehalte en de nutriëntensamenstelling van rioolslib en organisch huisafval. Er zijn synergiemogelijkheden tussen de verwerking van organisch huisafval en rioolslib. Dit onderzoek wordt binnen de topsector Energie inmiddels op diverse plekken in het land uitgevoerd, waarbij gekeken wordt naar mogelijke synergie bij de productie van groen gas uit vergisting of de gezamenlijke ontwikkeling van innovatieve verwerkingsmethoden zoals vergassing. Ik ben van mening dat de huidige mogelijkheden voldoende zijn voor de sector om onderzoek te initiëren.
Bent u bekend met het, bij een werkbezoek in Aalten (de Achterhoek) gemeld, bericht dat door diverse gemeentes een bepaald type biologische luchtwasser werd voorgeschreven of geadviseerd vanuit het Ministerie van Economische Zaken als de best beschikbare techniek, terwijl deze zijn beoordeeld door een instituut dat daartoe niet gecertificeerd is en nog belangrijker; in de praktijk nooit de beloofde theoretische werking en resultaten vertonen? Wat is uw reactie hierop?
Alle luchtwassers die in Nederland zijn toegestaan staan genoemd in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Deze voldoen allemaal als best beschikbare techniek. Het is aan de ondernemer om hieruit te kiezen. Producenten van deze luchtwassers moeten de luchtwasser leveren conform de beschrijving bij de Rav en de eisen in het Activiteitenbesluit van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Het rendement van luchtwassers wordt vastgesteld via theoretische toetsing of via metingen, voordat deze worden opgenomen in bijlage 1 bij de Rav. Deze metingen moeten worden uitgevoerd volgens het «Protocol voor meting van ammoniakemissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij 2013» of een gelijkwaardige meetmethode. In dit protocol worden geen eisen gesteld aan de meetinstantie.
Het is aan het bevoegd gezag – in dit geval de gemeente – om vergunningaanvragen voor luchtwassers te beoordelen en de werking van luchtwassers in de praktijk te controleren. Hiervoor kan het bevoegd gezag gebruik maken van de resultaten van de verplichte elektronische monitoring en van het technisch informatiedocument «Luchtwassystemen voor de veehouderij 2013». Hiermee is de werking van de luchtwasser gewaarborgd.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu is daarnaast aan het onderzoeken hoe in de toekomst met certificering van luchtwassers moet worden omgegaan. Ik verwijs hiervoor naar de brief aan uw Kamer van 15 januari jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 175).
Sexting |
|
Brigitte van der Burg (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Tegen mijn vriendje zeggen ze dat ik een hoer ben»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verspreiden van naaktfoto’s en het misbruik daarvan steeds vaker lijkt voor te komen en vergaande gevolgen kan hebben voor het slachtoffer?
Ja. Ik wijs u in dat verband op mijn recente brief van 29 februari 2016 aan de Tweede Kamer waarin ik onder meer nieuwe digitale fenomenen van onwenselijk seksueel gedrag belicht.
Wat is in algemene zin het beleid bij de politie en het Openbaar Ministerie inzake sexting?
Sexting betreft het sturen van seksueel getinte berichten of foto’s of video’s, meestal via de smartphone. Consensuele sexting tussen minderjarige leeftijdsgenoten valt onder het experimenteergedrag dat in het huidige tijdsgewricht past bij adolescenten.
Wanneer minderjarigen onderling seksuele handelingen filmen, seksueel getint beeldmateriaal op internet plaatsen of (met elkaar) delen, is er naar de letter van de wet sprake van productie, bezit of verspreiding van kinderpornografie (artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht). De wijze waarop de persoon op de afbeelding in zijn of haar belangen wordt geschaad, is steeds leidend bij de afweging om al dan niet strafrechtelijk te vervolgen. Hierbij kan mede een rol spelen of er sprake is van een ongelijkwaardige situatie tussen de betrokkenen (bijvoorbeeld op grond van leeftijdsverschil), of er wel of geen wederzijds goedvinden is en of er bijvoorbeeld sprake is van druk of dwang. Als het gaat om een strafbare afbeelding van een jongere onder de 12 jaar, wordt in beginsel uitgegaan van een ongelijkwaardige situatie en wordt een opsporingsonderzoek verricht.
Indien het een strafbare afbeelding van een minderjarige boven de 12 jaar betreft, wordt over het algemeen eerst een gesprek gevoerd met de betrokkene(n). De gegevensdrager waarop de afbeelding staat, wordt in beslag genomen. Als de afbeelding op internet is geplaatst, spant de politie zich in om deze van het internet af te krijgen. In gevallen waarin de op de afbeelding vastgelegde persoon en eventuele andere betrokkene(n) minderjarig zijn en geen sprake is van druk of dwang, is vervolging niet altijd in het belang van de betrokkene(n). Verwijdering van het materiaal van de gegevensdrager van de betrokkene(n) kan in sommige gevallen voldoende zijn. Het hangt van de individuele omstandigheden van het geval af welke beslissing de politie en het Openbaar Ministerie (OM) nemen. Voor uitgebreide informatie over het beleid van de politie en het OM verwijs ik u naar de notitie «Pubers in Beeld»2, afkomstig van het Landelijk Expertisecentrum Kinderporno en Kindersekstoerisme.
Volgens alle organisaties in de strafrechtketen biedt het huidige wettelijk kader met betrekking tot kinderpornografie voldoende ruimte voor maatwerk bij de vervolging. Wel zal ik, zoals ik in mijn brief van 29 februari 2016 heb aangegeven, in samenwerking met deze organisaties bezien in hoeverre meer maatwerk in de bestraffing van jeugdige plegers van een zedendelict mogelijk is.
Hoe beoordeelt u de stelling van de politie dat «het uitwisselen van pikante foto’s tussen een minderjarige jongen en meisje niet strafbaar is» in het licht van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht (Sr)?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de stelling van de politie dat «degene die het online deelt, maakt zich mogelijk schuldig aan het verspreiden van kinderporno» in het licht van artikel 240b Sr? Wat is strafrechtelijk nu mogelijk om tegen online sexting op te kunnen treden? Beoordeelt u dat als afdoende?
Zie antwoord vraag 3.
Is de voorlichting naar uw oordeel momenteel goed geregeld? Moet het op onderdelen beter of anders? Langs welke weg worden verspreiders aangesproken?
Sexting heeft momenteel de nodige aandacht. Verscheidene acties worden ingezet om jongeren, ouders en scholen van de gevaren van onverstandig mediagebruik bewust te maken. Zo bevordert de Staatssecretaris van OCW via het programma «mediawijsheid» van Mediawijzer.net dat zowel opvoeders, scholen als kinderen zelf verstandig met (nieuwe) media leren omgaan. Ouders, jongeren en scholen krijgen informatie rondom het gebruik van media om bewust, kritisch, veilig en verstandig mediagebruik te bevorderen. Mediawijzer.net biedt onder andere informatie over allerlei aspecten rondom verliefdheid (waaronder het gevaar van sexting) op het internet (www.mediawijsheid.nl en www.mediawijzer.net). Daarbij wordt ook verwezen naar de nodige meldpunten die er zijn op dit terrein. Daarnaast wordt ook ingezet op het belang van digitale geletterdheid als onderdeel van het te vernieuwen curriculum.
Het Nederlands Jeugdinstituut krijgt steun vanuit het Ministerie van VWS voor onderzoek en voorlichting aan (professionele) opvoeders. Met het project «Mediaopvoeding» wordt het huidige aanbod in kaart gebracht en worden nieuwe producten, materialen en diensten voor professionals ontwikkeld om de ontwikkeling van kinderen te versterken en de risico’s van mediagebruik, waaronder ook sexting, tegen te gaan.
Ten slotte is nog het vermelden waard dat de publieke omroepvereniging BNN op 16 februari jl. in het programma Spuiten en Slikken aandacht heeft besteed aan het thema sexting. Hieraan is tevens een social media campagne gekoppeld onder de titel «#geenhoofd»3.
Giftige bontkragen op kinderjassen |
|
Henk van Gerven , Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) |
|
|
|
|
Kent u het onderzoek van Kassa en Bont voor Dieren naar giftige stoffen in bontkragen, waaruit blijkt dat bontkragen hoge concentraties van het zeer giftige formalhyde en ethoxylaten bevatten, tot soms wel 30 keer zo hoog als de richtlijn van textiel toestaat?1
Ik ken het onderzoek maar de NVWA bestrijdt het standpunt dat de gevonden concentraties formaldehyde en ethoxylaten boven de richtlijn lagen.
Erkent u dat hoge concentraties van formalhyde en ethoxylaten schadelijk kunnen zijn voor de vruchtbaarheid, irritaties kunnen veroorzaken en kankerverwekkend zijn? Zo nee, uit welke onderzoeken blijkt dat deze stoffen niet schadelijk hoeven te zijn voor de volksgezondheid?
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat bontkragen veilig genoeg zijn, terwijl hoogleraar Milieuchemie en Toxicologie Jacob de Boer aangeeft dat «deze waarden zo hoog zijn dat zorgen over effecten door blootstelling aan deze stoffen terecht zijn»?
De heer De Boer heeft op basis van expert judgment zorgen over de gevonden concentraties. Daarnaast heeft hij zorgen geuit over het feit dat in de geldende norm geen rekening is gehouden met de carcinogeniteit (kankerverwekkendheid) van formaldehyde. De NVWA heeft de resultaten van het onderzoek van Kassa als signaal opgepakt. Gekeken is naar de mate van blootstelling en de beschikbare toxicologische grenswaarden. De NVWA concludeert dat de feitelijke hoeveelheid giftige stoffen die uit het product kunnen vrijkomen onder het wetenschappelijk gezien acceptabele niveau liggen. Tevens heeft op mijn verzoek het RIVM naar de risico-inschatting van de NVWA gekeken. Het RIVM concludeert dat de inschatting door de NVWA aannemelijk is. Ik wil graag benadrukken dat bij deze inschatting ook de relatief nieuwe kennis over de carcinogeniteit van formaldehyde is meegenomen. Uit deze inschatting blijkt dat de zorgen van de heer De Boer niet gedeeld worden.
Hoe beoordeelt u het advies van hoogleraar Jacob de Boer «te kijken naar de normstelling van deze producten en het eventueel verbieden van deze producten»? Bent u bereid dit advies op te volgen, en over te gaan op het verbieden van bont in textielproducten op basis van volksgezondheidrisico’s? Zo nee, waarom niet?
Normen voor blootstelling aan chemische stoffen worden continu geëvalueerd. Voor formaldehyde wordt op dit moment onderzocht of de concentraties van deze stof lager zouden kunnen en moeten in textiel. Hiervoor loopt op dit moment een EU-brede publieke consultatie gericht op mogelijke beperking van het gebruik in textiel van honderden risicostoffen, waaronder formaldehyde. De Nederlandse regering is voornemens op deze consultatie te reageren. De wetgeving rond nonylphenolethoxylaten is recent aangepast. Volgens EU Verordening 2016/262
mogen deze stoffen per 3 februari 2021 niet meer in textiel gebruikt worden in concentraties hoger dan 0,01% (gewicht) vanwege de gevolgen van deze stof voor het milieu. Op dit moment zie ik geen reden om nationale maatregelen, zoals het verbieden van bont in textielproducten, te nemen op grond van volksgezondheidrisico’s.
Bent u bereid de betreffende jassen terug te laten roepen van de markt, en verdere verkoop te verbieden in verband met de aanwezige gifstoffen en consumenten te waarschuwen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al heb aangegeven in antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Koşer Kaya, Verhoeven, Van Veldhoven en Dijkstra (vraagnummer 2016Z00639) is het de taak van de NVWA om te controleren of producten op de markt voldoen aan de wettelijke eisen en als deze eisen niet specifiek genoeg zijn of de producten desondanks een risico kunnen vormen voor de volksgezondheid. Op beide vragen die u stelt heeft de NVWA een negatief antwoord gegeven. Daarmee is er geen reden de producten uit de handel te nemen.
Hoeveel bontproducten heeft u laten testen op de aanwezigheid van gif in 2015, 2014 en 2013? Hoeveel bontproducten wilt u laten testen op de aanwezigheid van git in het jaar 2016, hoeveel fte wordt hierop ingezet, en hoeveel procent van de bontproducten wordt hiermee daadwerkelijk gecontroleerd op gif? Hoe wilt u bewerkstelligen dat er geen gifbont meer in de schappen ligt?
De NVWA voert haar proactieve taak risicogebaseerd uit. Dat betekent dat de NVWA zich in haar toezicht vooral richt op producten die gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Ongeacht het bovenstaande kan de NVWA altijd aanleidinggericht onderzoek doen. Hierbij gaat het om onderzoek naar aanleiding van meldingen en klachten, zoals het signaal in de vorm van het rapport van Kassa. Buiten de beoordeling van het rapport van Bont voor Dieren zijn geen andere onderzoeken gedaan, omdat er geen meldingen en klachten zijn geweest. Naar aanleiding van het signaal van Kassa en Bont voor Dieren heeft de NVWA een beoordeling uitgevoerd, die aangeeft dat het risico van de blootstelling aan deze stoffen via textiel acceptabel is (zie antwoord op vraag 3).
Hoe beoordeelt u het feit dat veel consumenten niet weten of het bont op hun kraag van dierlijke of synthetische afkomst, zoals bleek uit de uitzending van Kassa? Bent u bereid, in het kader van het Nederlands Voorzitterschap, de verplichte etikettering van dierlijke materialen in textielproducten opnieuw in Brussel op de agenda te zetten? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Wilt u bij de beantwoording de uitvoering van de motie Gerkens (Kamerstuk 30 826, nr.2 meenemen?
Ik vind het belangrijk dat consumenten goed worden voorgelicht over dierlijke producten in kleding, zodat zij in staat worden gesteld om bewuste keuzes te maken. Dit is ook het doel van de Textielverordening 1007/2011.
Aan de motie Gerkens uit 2009 heeft Nederland uitvoering gegeven door deze bij de totstandkoming van de huidige etiketteringsverplichtingen in de Textielverordening in te brengen. Gevraagd is om een etiketteringsplicht voor bont in te voeren. De uitkomst van de onderhandelingen heeft geleid tot de huidige etiketteringsverplichtingen. Zie ook kamerstuk Aanhangsel nr. 1509, vergaderjaar 2010–2011.
Betwijfeld kan worden of de huidige etiketteringsregels op grond van de Textielverordening het beoogde effect hebben. Daarom heeft Nederland in 2014 bij de evaluatie van de Textielverordening door de Europese Commissie ingebracht dat de labelling begrijpelijker zou moeten en dat op kleding en textielproducten waarin bont is verwerkt moet komen te staan «bevat bont». Verder is gevraagd om de Zwitserse etiketteringsmethode in beschouwing te nemen als de verordening wordt gewijzigd. In Zwitserland moet in het etiket staan welke diersoort er in de textielproducten of kleding is verwerkt, de productiewijze ervan en welk land van herkomst het dierlijk product heeft. Op grond van de binnengekomen reacties van de lidstaten heeft de Commissie echter besloten om de verordening niet te wijzigen.
De beperking van transplantaties in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) vanwege ruzie onder artsen |
|
Leendert de Lange (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de berichten «Transplantatieprogramma LUMC tijdelijk beperkt»1 en «Geen transplantaties mogelijk in het LUMC vanwege ruzie artsen»2?
Ik betreur het ten zeerste dat een intern conflict heeft moeten leiden tot een tijdelijke beperking van het transplantatieprogramma in het LUMC. Het ziekenhuis heeft echter adequate maatregelen genomen en heeft laten weten dat het transplantatieprogramma met ingang van 18 januari weer volledig draait.
Kunt u aangeven of de patiëntveiligheid in het geding komt nu er sprake is van een conflict op de afdeling transplantatiechirurgie van het LUMC?
De Raad van Bestuur van het LUMC heeft vanaf medio december 2015 het transplantatieprogramma tijdelijk beperkt met het oog op patiëntveiligheid. Het conflict tussen artsen van de afdeling transplantatiechirurgie over hun onderlinge werkwijze maakte ingrijpen volgens het ziekenhuis noodzakelijk. Met het oog op de continuïteit van zorg heeft het LUMC afspraken gemaakt met het Erasmus MC in Rotterdam waar tijdelijk lever- en complexe niertransplantaties zullen worden uitgevoerd. De IGZ is door het LUMC op de hoogte gesteld en zal de situatie nauw blijven volgen.
Kunt u inzicht geven in de maatregelen die door het LUMC op korte termijn worden of zijn genomen om het conflict op te lossen?
Het LUMC heeft verschillende acties ondernomen, zoals mediation, een intern (dossier)onderzoek, een externe evaluatie van de transplantatieprocedures en een tijdelijke aanpassing van transplantatieprogramma. Dit heeft nog niet geleid tot een oplossing van het conflict tussen de verschillende artsen, maar er worden wel vorderingen gemaakt. Het heeft er voor gezorgd dat het transplantatieprogramma weer volledig draait en alle patiënten weer kunnen worden geholpen.
Kunt u verzekeren dat er op basis van de beslissing van de Raad van Bestuur van het LUMC geen enkel orgaan verloren gaat?
Er zijn geen organen verloren gegaan in de tijd dat er sprake was van een verminderde capaciteit van het transplantatieprogramma van het LUMC (tussen 18 december 2015 en 18 januari 2016). De beperking betrof de programma’s voor transplantatie van levers en alvleesklieren. Het eilandjes isolatie- en transplantatieprogramma is in de bovengenoemde periode in het LUMC nooit gesloten geweest. Ook de uitnamedienst door het LUMC was niet beperkt.
In de genoemde periode zijn 8 organen aangeboden aan het LUMC: 3 levers en 5 alvleesklieren. Twee keer werd een leveraanbod doorverwezen naar Rotterdam. De levers zijn daar getransplanteerd. Eenmaal was de kwaliteit van het orgaan te slecht om te gebruiken als transplantaat. In alle vijf gevallen was de kwaliteit van de alvleesklieren onvoldoende om tot acceptatie en transplantatie over te gaan. Dit staat overigens los van het tijdelijk beperken van het transplantatieprogramma. De kans dat een alvleesklier kwalitatief zo goed is dat deze kan worden gebruikt voor een ontvanger is relatief laag. Cijfers over de afgelopen jaren laten zien dat bijna 85 procent van de alvleesklieren afgewezen wordt om kwaliteitsredenen. Dit komt doordat de alvleesklier (pancreas) een heel gevoelig orgaan is (in tegenstelling tot andere organen) en een slechte conditie van de donor meteen grote invloed heeft op de kwaliteit.
In de genoemde periode is 1 geplande levende nier cross-overtransplantatie uitgesteld en later alsnog uitgevoerd.
Wat betekent het wegvallen van de capaciteit binnen het LUMC voor de totale transplantatiezorg in Nederland?
Door goede afspraken tussen LUMC en Eramus MC heeft de tijdelijk verminderde capaciteit van het transplantatieprogramma van het LUMC geen gevolgen gehad voor het postmortale transplantatieprogramma.
Hoe beoordeelt u de ontstane situatie dat door het wegvallen van de capaciteit bij het LUMC alleen de academische ziekenhuizen in Groningen en Rotterdam overblijven om levertransplantaties uit te voeren? Wat zijn hiervan de consequenties voor patiënten die wachten op een nieuw orgaan?3
Ik heb begrepen het Erasmus MC in Rotterdam de complexe levertransplantaties van het LUMC heeft overgenomen in de periode tussen 18 december 2015 en 18 januari 2016. Voor 1 patiënt heeft dit betekend dat de levertransplantatie in Rotterdam heeft plaatsgevonden in plaats van in Leiden. Inmiddels draait het transplantatieprogramma in het LUMC weer volledig.
Kunt u verzekeren dat alle geplande lever- en complexe niertransplantaties ongehinderd door kunnen gaan? Zo nee, welke maatregelen worden genomen om de situatie weer te normaliseren?
Alle lever- en complexe niertransplantaties zijn doorgegaan. Het LUMC voert inmiddels deze transplantaties ook zelf weer uit.
Op welke termijn kan de aanvullende en externe evaluatie van de transplantatieprocedures worden verwacht? Kan de Kamer over deze evaluatie worden geïnformeerd?
Het LUMC is verantwoordelijk voor de externe evaluatie van de transplantatieprocedures. De IGZ wordt door het LUMC geïnformeerd over de uitkomsten. De IGZ blijft de situatie met haar reguliere toezicht volgen.
Heeft de Raad van Bestuur van het LUMC volgens u de juiste maatregelen genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft mij laten weten dat het ziekenhuis adequate verbetermaatregelen heeft genomen en dat het ziekenhuis haar goed over de situatie heeft geïnformeerd. Dit heeft er toe geleid dat het transplantatieprogramma weer volledig draait.
Is het mogelijk, gezien het spoedeisende karakter, om deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ik heb mij bij de beantwoording van de vragen goed laten informeren door NTS en IGZ en hiermee rekening houdend zo snel mogelijk geantwoord.
Een dreigend tekort aan een geneesmiddel voor schildklierpatiënten |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) dat het voor schildklierpatiënten bestemde geneesmiddel Thyrax Duotab (levothyroxine) 0,025 mg vanaf februari voor zeker een half jaar niet leverbaar zal zijn?1
Ja.
Klopt het dat het medicijn Thyrax Duotab 0,025 mg vanaf februari niet meer leverbaar is omdat de fabrikant overgaat op een nieuwe productielocatie? Klopt het dat er sprake is van een fout in de planning? Kunt u uiteenzetten hoe deze situatie heeft kunnen ontstaan? Waarom kan de huidige productielijn niet in gebruik blijven tot de nieuwe in werking is getreden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief dd. 18 januari 2016 over dit onderwerp.
Zijn er andere aanwijzingen voor het feit dat de fabrikant Thyrax Duotab niet langer meer wil of kan produceren? Kan het zijn dat de fabrikant meer winst kan behalen met het alternatief dat hij zelf voorstelt, Eltroxin?2
Ik beschik niet over informatie of de fabrikant Thyrax Duotab niet langer meer wil of kan produceren. Daarnaast beschik ik ook niet over informatie wat betreft de winst(ontwikkeling) van de fabrikant. Overigens zou de winst(ontwikkeling) moeten worden bezien in relatie tot de kostenontwikkeling en investeringen van de desbetreffende fabrikant om een gefundeerd oordeel te kunnen vormen. Wat betreft de kosten van de producten kan aangemerkt worden dat het middel Thyrax (€ 0,04267 per stuk van 0,1 mg) een hogere prijs heeft dan Eltroxin (€ 0,04150 per stuk van 0,1 mg).
Klopt het dat de helft van de 350.000 patiënten die dit middel gebruiken al komende maand de gevolgen ondervindt van het niet meer beschikbaar zijn van de 0,025 mg tabletten? Wat zijn deze gevolgen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat patiënten hier zo min mogelijk hinder van ondervinden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief dd. 18 januari 2016.
Deelt u de mening van het CBG, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) en de Schildklier Organisatie Nederland (SON) dat het onnodig wisselen tussen medicijnen met de werkzame stof levothyroxine niet wenselijk is?3 4
Ja. Het omzetten van de patiënt op een ander schildkliergeneesmiddel is in de meeste gevallen ingrijpend en vervelend voor de patiënt.
Welke extra maatschappelijke kosten brengt het omzetten van patiënten met zich mee? Hebben apothekers en huisartsen voldoende capaciteit om de patiënten te begeleiden bij het omzetten?
Het is niet mogelijk een uitspraak te doen over de precieze hoogte van de extra maatschappelijke kosten alsmede de kosten voor patiënten als gevolg van het omzetten van patiënten op een ander schildkliergeneesmiddel. De kosten zullen mede afhankelijk zijn van het optreden van bijwerkingen en hoe snel de patiënt goed ingesteld zal zijn op het nieuwe middel. Dit zal voor elke patiënt verschillend zijn.
Wat betreft de vraag met betrekking tot de capaciteit het volgende. Er zijn ongeveer 10.000 huisartsen in Nederland. In het geval dat alle patiënten die Thyrax slikken langs de huisarts zouden gaan, betekent dit gemiddeld ongeveer 25 extra consulten per huisarts. Hoewel het een extra belasting betreft voor de zorgverlener, lijkt dit niet tot grote capaciteitsproblemen te leiden.
Welke kosten kan het omzetten voor patiënten zelf met zich meebrengen, bijvoorbeeld als gevolg van extra controles die uit het eigen risico betaald moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u in beeld of de twee kleinere leveranciers van levothyroxine het tekort dat nu ontstaat kunnen opvullen? Zo ja, kunt u garanderen dat komend jaar voldoende geneesmiddelen voorradig zullen zijn? Zo nee, kunt u dit zo spoedig mogelijk inzichtelijk maken?
Er zijn meerdere leveranciers van levothyroxine die hebben aangegeven dat zij (een deel van) het tekort kunnen opvangen. De meeste leveranciers hebben daarbij aangegeven dat zij ook op continue basis kunnen blijven leveren.
Heeft de houder van de handelsvergunning conform artikel 49, lid 7, van de Geneesmiddelenwet het CBG minimaal twee maanden voor het uit de handel nemen van Thyrax Duotab 0,025 mg geïnformeerd? Zo nee, heeft het CBG hier actie op ondernomen?
Op 11 december 2015 werd het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) voor het eerst geïnformeerd door Aspen over een mogelijke tekort als gevolg van die wijziging. Op 17 december heeft naar aanleiding hiervan overleg plaatsgevonden tussen het CBG en Aspen. Tijdens dit overleg werd duidelijk dat het tekort vanaf februari zou gaan spelen. Het CBG heeft de firma Aspen Pharma erop aangesproken dit een zorgelijke situatie te vinden.
Is het te verwachten tekort na de melding aan het CBG aan de orde geweest in de werkgroep geneesmiddelentekorten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen om adequaat en actief in te spelen op de problemen die zijn ontstaan?
Na de melding aan het CBG over een verwacht tekort aan Thyrax Duotab 0,025 mg is de werkgroep niet bij elkaar gekomen. Wel is er nadat bekend is geworden dat er mogelijk een tekort zou ontstaan direct een operationeel team (OT) opgericht met daarin vertegenwoordigers van het CBG, de IGZ, Lareb en het Ministerie van VWS. Dit team heeft in nauwe samenwerking de problematiek in kaart gebracht en naar oplossingen gekeken. Hiertoe is de mogelijkheid tot opnieuw opstarten van de productielocatie in Nederland onderzocht en zijn farmaceuten van andere levothyroxine bevattende geneesmiddelen benaderd met de vraag in hoeverre zij (een deel van) de markt van Thyrax konden overnemen. Andere partijen van de werkgroep zijn door leden van het OT en webberichten op de hoogte gehouden.
In het eerstvolgende overleg van de werkgroep tekorten zal de Thyrax casus op de agenda staan en zal gekeken worden welke lessen wij hieruit kunnen trekken voor de toekomst.
Klopt het dat Aspen Pharma Trading Ltd als vergunninghouder op basis van artikel 49, lid 9, van de Geneesmiddelenwet de wettelijke plicht heeft om ervoor te zorgen dat het geneesmiddel voor apotheken en groothandelaren in voldoende mate continu voorradig is om in de behoeften van patiënten in Nederland te kunnen voorzien?
Ja de vergunninghouder heeft een inspanningsverplichting om het geneesmiddel waar de handelsvergunning betrekking op heeft in voldoende mate voorradig te hebben.
Op welke wijze heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gehandhaafd op het niet nakomen van de wettelijke plicht van de vergunninghouder om ervoor te zorgen dat een geneesmiddel in voldoende mate voorradig is? Heeft de IGZ direct een boete van 45.000 euro opgelegd, zoals in de «Beleidsregels bestuurlijke boete Minister VWS» staat voorgeschreven? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft zich in eerste instantie gericht op het bijdragen aan een oplossing voor zich voordoende tekorten.
De IGZ beschouwt de berichtgevingen over de beschikbaarheid van het middel Thyrax als melding en doet hier nu onderzoek naar. In dit onderzoek wordt expliciet meegenomen of sprake is van overtreding van de geneesmiddelenwet (artikel 49 lid 9). Lopende het onderzoek kunnen de IGZ en ik over de mogelijke uitkomst en eventuele inzet van handhaving niets zeggen. Uit het onderzoek zal moeten blijken of de betrokken farmaceut zorg heeft gedragen voor een voldoende mate aan voorraad en zal ook moeten blijken of een boete wordt opgelegd.
Deelt u de mening dat de reden die de vergunninghouder aanvoert, namelijk de overgang naar een nieuwe productielocatie, zonder voorzorgsmaatregelen te nemen maatschappelijk onverantwoord is, mede omdat een dergelijk tekort te voorzien en dus te voorkomen is?
Ik wil voor de beantwoording van deze vraag het onderzoek van de IGZ afwachten en niet nu al vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek.
Heeft het CBG contact opgenomen met de European Medicines Agency (EMA) over dit tekort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties zijn hieruit voortgekomen?
Het Europees geneesmiddelagentschap EMA is op 14 januari 2016 door het CBG geïnformeerd over dit tekort. Omdat Thyrax een nationaal geregistreerd product is kan de EMA maar in zeer beperkte mate bijdragen in een eventuele oplossing. Thyrax is ook in Portugal geregistreerd. Het CBG heeft daarom de Portugese registratie autoriteit, Infarmed, geïnformeerd over de ontstane situatie in Nederland.
Klopt het dat er de laatste jaren een toename in aantallen, duur en ernst van de geneesmiddelentekorten is? Zo ja, kunt u hiervan de cijfers geven? Zo ja, kunt u uiteenzetten waardoor dit wordt veroorzaakt, en op welke wijze u dit probeert te voorkomen?
Afgezet tegen het grote aantal van duizenden geneesmiddelen, komen geneesmiddelentekorten relatief weinig voor maar de stijging van het aantal tekorten baart mij weldegelijk zorgen. Nadat de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) op 11 juni 2015 had bericht dat in tien jaar tijd het aantal geneesmiddelentekorten is gestegen van 91 middelen in 2004 naar 527 in 2014, berichtte zij op 18 januari 2016 dat het aantal tekorten van geneesmiddelen in 2015 verder gestegen is naar 625. Het is gelukkig niet zo dat ieder geneesmiddelentekort noodzakelijkerwijs een direct risico vormt voor de patiënt en gezondheidsschade tot gevolg heeft. Dit zal mede afhangen van onder andere de aandoening en de duur van het tekort. Uit de cijfers van Farmanco, een initiatief van de KNMP blijkt dat mede door de grote inspanningen van farmaceutische zorgverleners in 97% van de gevallen een oplossing wordt gevonden voor de patiënt.
De oorzaken van geneesmiddeltekorten zijn divers. Tijdelijke geneesmiddelentekorten ontstaan vaak door productieproblemen of door een toegenomen vraag. Als geneesmiddelen helemaal van de markt worden gehaald, is dit in verreweg de meeste gevallen vanwege economische redenen. Factoren die daarin een rol spelen zijn onder andere de grootte van de markt, de prijs van geneesmiddel en het aantal aanbieders. Nederland is een klein land met een relatief laag medicijn gebruik en lage prijzen. Dat maakt dat de afzetmarkt in Nederland voor fabrikanten gering is.
Als Minister heb ik een systeemverantwoordelijkheid en reken ik het tot mijn taak zorg te dragen voor een goede infrastructuur voor het melden van tekorten en het uitwisseling van informatie tussen alle partijen. Binnen het systeem hebben fabrikanten, groothandels, farmaceutische zorgverleners en zorgverzekeraars ieder een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om geneesmiddelentekorten. Ik breng partijen samen en roep partijen op om zich maximaal in te spannen om tekorten daar waar mogelijk te voorkomen. Dit doe ik onder andere in de werkgroep geneesmiddelentekorten.
Het bericht dat de drinkwaterbron van 1.3 miljoen huishoudens is vervuild |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bron voor drinkwater deel Randstad vervuild met bestrijdingsmiddel», waaruit blijkt dat de drinkwaterbron voor 1,3 miljoen huishoudens in Zuid-Holland is vervuild met het bestrijdingsmiddel dimethoaat?1
Ja.
Is inmiddels bekend hoe de drinkwaterbron vervuild heeft kunnen raken?
De vervuiling is vanuit de polder Bommelerwaard achter het gemaal H.C. Jong via de afgedamde Maas bij het innamepunt terecht gekomen. Over de voortgang ten aanzien van het achterhalen van de oorzaak wil het Waterschap Rivierenland in het belang van het onderzoek verder geen mededelingen doen.
Kunt u toelichten op welke wijze tot de conclusie is gekomen dat er «geen enkel gevaar voor de volksgezondheid» is geweest?
Drinkwaterbedrijven monitoren intensief op de kwaliteit van het in te nemen water. Dit zorgt ervoor dat risico’s, waaronder dreigende overschrijdingen van de inname-norm, steeds in beeld zijn. Hierdoor kunnen drinkwaterbedrijven indien nodig tijdig maatregelen treffen. Zodra de inname-norm wordt overschreden kan
het bedrijf overgaan tot het staken van de inname. Dat is in dit geval ook gebeurd. Drinkwaterbedrijven hebben de mogelijkheid de inname tijdelijk te staken of te beperken, dankzij de toepassing van spaarbekkens, opslag in de duinen of door uit te wijken naar een andere bron. Ook monitoren drinkwaterbedrijven gedurende het gehele productieproces op ongewenste stoffen en doorloopt het ingenomen water tal van zuiveringsstappen. Zo komen ongewenste stoffen niet in het drinkwater terecht waardoor er voor de gebruikers geen gezondheidsrisico’s zijn.
Welk effect heeft de geconstateerde vervuiling voor het leven in de betreffende rivier en het omringende milieu?
De meetgegevens laten zien dat de concentraties tijdelijk hoger zijn geweest dan de ecotoxicologische waterkwaliteitsnorm voor langdurige blootstelling. De hoogst gemeten concentratie was bovendien 4 keer hoger dan de maximaal aanvaardbare concentratie voor piekblootstelling. Dit betekent dat een (tijdelijk) effect op het waterecosysteem niet is uit te sluiten. Vissen zijn minder gevoelig voor directe effecten van dimethoaat. Het is bij grotere normoverschrijdingen te verwachten dat negatieve effecten op kleinere minder opvallende waterorganismen kunnen optreden, zoals kreeftachtigen en insecten. Op grond van de eigenschappen van dimethoaat zijn geen risico’s te verwachten voor het omringende milieu zoals visetende vogels, insecten en zoogdieren.
Welke maatregelen worden genomen om deze vervuiling aan te pakken?
Zoals in antwoord 2 is aangegeven is de oorzaak nog niet achterhaald. Wel gaat Waterschap Rivierenland er vanuit dat de bron van de vervuiling gestopt is. Dit op basis van monitoringresultaten in de polder en bij het innamepunt.
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat bestrijdingsmiddelen voor land- en tuinbouw geen enkel risico vormen voor het drinkwater?
Incidenten zijn nooit uit te sluiten en vormen geen directe aanleiding voor aanscherping van het reguliere beleid. Dat beleid is verwoord in de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» en is gericht op het reduceren van de milieubelasting als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In deze nota zijn onder
meer maatregelen aangekondigd voor de landbouw om de waterkwaliteit te verbeteren. Dit zijn onder andere het verbreden van de verplichte teeltvrije zone, het verhogen van het percentage driftreductie van 50% naar 75% in de open teelten en het verplichten van het zuiveren van afvalwater door de glastuinbouw.
Het bericht dat extra geld nodig is voor de N35 |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) |
|
|
|
|
Bent u bekend met onderstaand bericht?1
Ja
Klopt de bewering dat het Rijk nauwelijks geld beschikbaar stelt voor de aanpak van de N35, terwijl de N35 wel eigendom van het Rijk is? Zo ja, waarom is dat?
Nee, de afgelopen jaren is in totaal circa 600 mln Euro in de N35 geïnvesteerd, waarvan circa 450 mln Rijksgeld. Zo zijn de projecten Almelo-Wierden en de Salland Twentetunnel opgeleverd, worden de werkzaamheden op het traject Wijthmen-Nijverdal en Zwolle-Wijthmen gestart en is het traject N35 Nijverdal-Wierden in planstudie.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de provincie Overijssel om gezamenlijk tot een plan te komen om deze weg aan te pakken? Zo, nee waarom niet?
Veelvuldig overleg ik met de provincie Overijssel over de projecten op de N35, die zijn genoemd in het antwoord op vraag 2. Er is voor mij geen aanleiding om aanvullend hierop een gesprek met de provincie Overijssel te initiëren. Uit de systematiek die wij met elkaar hebben afgesproken om investeringen op het hoofdwegennet te prioriteren zijn, na afronding van de lopende projecten, geen knelpunten op de N35 meer aanwezig.
Indien de provincie een onderwerp wenst te agenderen en hier ook de financiering voor beschikbaar heeft, wil ik met de regio in gesprek gaan over mogelijke extra maatregelen.
Deelt u de mening dat wegen zoals de N35 erg belangrijk zijn voor bereikbaarheid en de doorstroming in de provincies, en daarom ook meer aandacht en ondersteuning van het Rijk verdienen? Zo nee, waarom niet?
Mijn aandacht en ondersteuning gaat uit naar het totale hoofdwegennet, dus ook naar de N35. Dat blijkt ook uit de 450 mln. Euro die ik investeer in verschillende projecten op deze weg. De N35 krijgt daarmee voldoende aandacht en ondersteuning. De motie van het lid Van Helvert (TK 29 398, 2014–2015, nr. 453) om meer geld te investeren in delen van de N35 is in maart 2015 verworpen.
De vervuiling van een drinkwaterbron in Zuid-Holland |
|
Wassila Hachchi (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) , Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bron voor drinkwater deel Randstad vervuild met bestrijdingsmiddel»?1
Ja.
Hoeveel incidenten van watervervuiling met bestrijdingsmiddelen worden elk jaar geconstateerd? Kunt u dit uiteenzetten voor minstens de afgelopen vijf jaar uitgesplitst per aangetroffen stof, de mate waarin waterkwaliteitsnormen overschreden worden en het gevaar van dit gif voor de natuur en de gezondheid van mens en dier?
In het Maasstroomgebied (locaties Afgedamde Maas, Grensmaas en Heel, Lateraalkanaal) leidt de overschrijding van de norm voor bestrijdingsmiddelen voor de inname van drinkwater vrijwel jaarlijks tot een innamestop of -beperking die varieert van enkele dagen tot een maand. De afgelopen jaren ging het om de stoffen dimethoaat (actueel incident), diuron, dimethomorf, chloorpyrifos en cypermethrin. Ook bij het innamepunt Lekkanaal bij Nieuwegein is vrijwel jaarlijks sprake van een innamestop of -beperking van een dag tot een maand. Hier ging het om de stoffen metolachloor, isoproturon, tetrapropylammonium, glyfosaat en chloortoluron.
De norm voor de inname van oppervlaktewater voor de bereiding van drinkwater is 0,1 microgram/liter. De mate van aangetroffen normoverschrijdingen varieert. Bijvoorbeeld bij een incident met dimethomorf in 2012 bedroeg de maximale concentratie bij het innamepunt 2,6 microgram/liter. Bij het actuele incident met dimethoaat was dit 0,29 microgram/liter. Drinkwaterbedrijven nemen maatregelen die ervoor zorgen dat ongewenste stoffen niet in het drinkwater terecht komen. Onder meer door intensief te monitoren op de kwaliteit van het oppervlaktewater en zo nodig de inname van oppervlaktewater tijdelijk te staken of te beperken. Ook wordt door de drinkwaterbedrijven gedurende het gehele productieproces gemonitord op ongewenste stoffen en doorloopt het ingenomen water tal van zuiveringsstappen. Risico’s voor de volksgezondheid worden hiermee tot een minimum beperkt.
Uit de Bestrijdingsmiddelenatlas (www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl) blijkt dat op meer dan de helft van de meetlocaties de ecologische norm in oppervlaktewater wordt overschreden voor 1 of meer gewasbeschermingsmiddelen. Dit beeld is gebaseerd op de meest recente meetgegevens en is de laatste jaren onveranderd. In de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst is als doel geformuleerd dat het aantal van deze overschrijdingen in 2018 ten minste moet zijn gehalveerd en dat in 2023 nagenoeg geen normoverschrijdingen meer voorkomen. Het effect voor natuur en milieu dat door deze normoverschrijdingen ontstaat, hangt sterk af van het type gewasbeschermingsmiddel en de hoogte en de frequentie van de overschrijdingen. De exacte duiding welke effecten wanneer zullen optreden is derhalve lastig. Er zijn in deze eeuw geen incidenten bekend waarbij massale vissterfte is opgetreden door gewasbeschermingsmiddelen. Het is bij grotere normoverschrijdingen te verwachten dat negatieve effecten op kleinere minder opvallende waterorganismen kunnen optreden, zoals kreeftachtigen en insecten.
Bieden u en de desbetreffende opsporingsdiensten ondersteuning aan waterleidingbedrijf Dunea en het Waterschap Rivierlanden bij het vinden van de vervuiler? Zo nee, waarom niet?
De bron van de verontreiniging ligt in de Bommelerwaard. Het Waterschap Rivierenland is hier verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Daarmee staat het waterschap aan de lat voor nader onderzoek en bestuursrechtelijke handhaving voor wat betreft de lozing in de Bommelerwaard. De Afgedamde Maas ontvangt het water uit de Bommelerwaard. Rijkswaterstaat is voor de Afgedamde Maas verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en heeft, waar mogelijk binnen bevoegdheid en expertise, haar hulp aangeboden aan het waterschap.
Welke civiele, bestuurlijke en strafrechtelijke maatregelen kunnen eventueel tegen de vervuiler getroffen worden?
Het Waterschap Rivierenland heeft voor de aanpak van de lozing in de Bommelerwaard bestuurlijke handhavingsinstrumenten tot haar beschikking, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom. Mocht het
gaan om strafrechtelijke handhaving, dan is dit een zaak van het Openbaar Ministerie. Dunea en het Waterschap kunnen een privaatrechtelijke verhaalsactie instellen tegen de veroorzaker voor de extra kosten.
Het bericht ‘Bontkragen van kinderjassen vol schadelijk gif’ |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Pia Dijkstra (D66), Stientje van Veldhoven (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bontkragen van kinderjassen vol schadelijk gif»1 en de daarmee samenhangende uitzending van het consumentenprogramma Kassa?2
Ja
Onderschrijft u de conclusie uit het in het bericht genoemde onderzoek dat er sprake is van slechte etikettering van producten die bont bevatten, namelijk dat er veelal op basis van het label niet valt op te maken of er überhaupt sprake is van bont of nepbont en daarnaast of er sprake is of kan zijn van de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het aanwezige bont? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om actie te ondernemen door te onderzoeken hoe de etiketteringsvereisten zo snel mogelijk kunnen worden aangepast, in nationaal dan wel in Europees verband?
Er zijn gevallen bekend waarbij kleding niet is geëtiketteerd volgens de etiketteringsvoorschriften uit de Textielverordening 1007/2011. Artikel 12 van deze verordening geeft voorschriften met betrekking tot textielproducten met niet uit textiel bestaande delen van dierlijke oorsprong. De aanwezigheid van deze delen dient op het etiket of merk te worden vermeld met de uitdrukking «Bevat niet uit textiel bestaande delen van dierlijke oorsprong». Om hoeveel producten het gaat is niet bekend.
In 2014 vond er door de Europese Commissie een evaluatie plaats van de Textielverordening op grond waarvan de Commissie zou besluiten om de Textielverordening al dan niet te wijzigen. Vanuit Nederland is ingebracht dat de labelling begrijpelijker zou moeten zijn voor de consument en dat op kleding en textielproducten waarin bont is verwerkt moet komen te staan «bevat bont». Verder is gevraagd om de Zwitserse etiketteringsmethode in beschouwing te nemen als de verordening wordt gewijzigd. In Zwitserland moet in het etiket staan welke diersoort er in de textielproducten of kleding is verwerkt, de productiewijze ervan en welk land van herkomst het dierlijk product heeft. Op grond van de binnengekomen reacties van de lidstaten heeft de Commissie echter besloten om de verordening niet te wijzigen.
Het onderwerp is ook aangekaart bij de brancheorganisaties van Nederlandse kleding- en textielsector waarmee sinds begin 2014 overleg is over het onderwerp dierenwelzijn. Met de brancheorganisaties is de afspraak gemaakt dat zij met hun leden zullen bekijken hoe zij consumenten beter kunnen informeren over het gebruik van echt of imitatie bont en van angorawol (zie mijn brief d.d. 18 december 2014, vergaderjaar 2014–2015, kamerstuk 28 286, nr. 777). De gemaakte afspraak heeft tot op heden nog niet tot concrete resultaten geleid. Het thema dierenwelzijn wordt ook onderdeel van het convenant Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen dat de sector wil sluiten met de overheid, vakbonden en enkele NGO’s. De inzet van de Nederlandse overheid is onder andere dat voor consumenten bij aankoop van kleding of textiel duidelijk en direct zichtbaar moet zijn of er bont, angorawol of andere product(en) van dierlijke oorsprong in zitten. Zie ook mijn brief d.d. 1 februari 2016, vergaderjaar 2015–2016, TK 26 485, nr. 216.
Voor wat betreft uw vraag over gevaarlijke stoffen in consumentenproducten verwijs ik u naar de Warenwet waarin expliciet gemeld wordt dat producten geen gevaar voor de volksgezondheid mogen vormen bij normaal en te verwachten gebruik. Een aanpassing van de etiketteringsvereisten is daarmee niet relevant omdat het al verboden is producten te verhandelen wanneer deze stoffen in zodanige concentraties aanwezig zijn dat zij een gevaar vormen voor de volksgezondheid.
Bent u bereid om tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap het onderwerp van slechte etikettering van dit soort producten, alsmede de slechte informatievoorziening over de mogelijke gevaren van dit soort producten aan te kaarten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit aankaarten en op welke termijn kan de Kamer resultaten verwachten van uw inspanningen op dit punt?
Nederland heeft reeds een poging ondernomen in 2014 ten tijde van de evaluatie van de Textielverordening 1007/2011. Zie het antwoord op vraag 2.
Zoals ik in antwoord op vraag 2 al gemeld heb is verhandelen van producten die bij een normaal of te verwachten gebruik een gezondheidsrisico vormen niet toegestaan. Naar mijn mening is het daarom niet nodig om hier Europees extra aandacht aan te geven.
Deelt u de mening dat in een welvarend land als Nederland de consument er te allen tijde vanuit moet kunnen gaan dat de inspectiediensten die dit land kent, zoals in dit geval de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), hun taak adequaat uitvoeren en de consument adequaat bescherming bieden? Zo nee, waarom niet?
Burgers in Nederland mogen verwachten dat het toezicht en de handhaving van voldoende intensiteit en effectiviteit zijn. Dit laat onverlet dat de producent verantwoordelijk is voor de veiligheid van het door hem geleverde product. Dit betekent ook dat hem bekend moet zijn dat zijn product geen schadelijke stoffen boven de vastgestelde normen bevat.
Bent u bereid de NVWA te verzoeken onderzoek te laten uitvoeren naar de aanwezigheid van giftige stoffen in bontkragen van kinderjassen alsmede naar de gezondheidseffecten daarvan op korte en lange termijn, aanvullend op het zeer korte onderzoek dat de NVWA reeds heeft uitgevoerd naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van Kassa en de Bont voor de Dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de resultaten van dit aanvullende onderzoek verwachten?
Ik heb de NVWA verzocht haar risico-inschatting van het onderzoek van Kassa te laten toetsen door het RIVM. Dit instituut heeft naar de risico-inschatting van de NVWA gekeken en concludeert dat de beoordeling door de NVWA aannemelijk is. Ik hecht er hierbij aan te benadrukken dat de beoordelingen worst-case hebben plaatsgevonden; dit betekent dat ook bij de hoogst mogelijke blootstellingen nog geen gezondheidseffecten verwacht worden. De NVWA voert op dit moment een formele risico-beoordeling uit, waarbij ook aanvullende informatie, zoals de in de uitzending van Kassa! genoemde Italiaanse rapporten in de overwegingen worden meegenomen.
Bent u bereid om, wanneer uit een aanvullend onderzoek van de NVWA gelijksoortige resultaten blijken als uit het onderzoek van Kassa en de Bont voor de Dieren, een terugroepactie te overwegen? Zo nee, waarom niet?
De gevonden concentraties liggen niet boven de geldende wettelijke normen en vormen naar de mening van de NVWA en het RIVM geen gezondheidsrisico. Terugroepen is daarom niet aan de orde. Wanneer de NVWA in haar risicobeoordeling tot de conclusie komt dat de jassen wel een risico inhouden voor de volksgezondheid zal de toezichthouder op passende wijze actie ondernemen.
Deelt u de mening dat het principe «de vervuiler betaalt» ook in dit geval leidend moet zijn, en dat hieruit voortvloeit dat de bewijslast voor de aanwezigheid van schadelijke stoffen in bontkragen te allen tijde bij producent ligt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat de huidige wet- en regelgeving inderdaad zo is opgesteld dat de NVWA moet kijken naar het product als geheel om te beoordelen of er sprake is van te hoge concentraties giftige stoffen, en niet de mogelijkheid heeft om te kijken naar slechts een bepaald deel van het product, zoals een bontkraag, om daar vervolgens andere conclusies in termen van handhaving aan te verbinden?
De NVWA dient te kijken naar het complete product als het om handhaving van de geldende normen gaat. Uiteraard moet hierbij altijd gekeken worden of de producten ondanks dat zij aan de norm voldoen niet toch nog een risico voor de volksgezondheid vormen. Dat is in dit geval beoordeeld en de NVWA heeft geconstateerd dat hiervan geen sprake is.
Deelt u de mening dat de NVWA proactief had moeten melden dat er sprake is van (veel te) hoge concentraties giftige stoffen in de bontkragen van kinderjassen en dat een extern onderzoek zoals dat van Kassa en de Bont voor de Dieren eigenlijk niet nodig zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de NVWA niet alleen de wet moet handhaven maar ook moet kijken of een product dat zoals bijvoorbeeld in dit geval als geheel wel voldoet aan de wettelijke eisen en normen daarenboven op onderdelen ook veilig is. Dat was in deze casus het geval. Ik vind voor deze casus dan ook dat de NVWA voldoende geacteerd heeft en zie geen reden om de financiering van de NVWA op basis van deze casus uit te breiden.
Deelt u de mening dat dit hoort bij een moderne invulling van de inspectietaak, waarbij er weliswaar enkel binnen de bestaande wettelijke kaders wordt gehandhaafd, maar opvallende zaken en/of misstanden wel degelijk proactief worden gemeld, zodat hier desgewenst actie op kan worden ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Zo ja, bent u bereid om te laten onderzoeken of er aanvullende financiële dan wel personele middelen nodig zijn zodat de NVWA deze taak adequaat kan uitoefenen of kan blijven uitoefenen? Zo nee, waarom bent u niet bereid tot een dergelijke «APK-keuring»?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de Kamer een uitgebreide, afzonderlijke reactie te doen toekomen op de resultaten van het door Kassa en de Bont voor de Dieren uitgevoerde onderzoek naar gif in bontkragen van kinderjassen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn mag de Kamer deze reactie ontvangen?
De NVWA voert op dit moment een formele risico-beoordeling uit. hierover wordt eind maart een advies verwacht dat via het normale kanaal (website NVWA) gepubliceerd zal worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Duurzaamheid en milieu voorzien op 28 januari 2016?
Het is helaas niet gelukt de vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg Duurzaamheid en milieu.
De Al Fitrah moskee in Utrecht |
|
Pieter Heerma (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat de salafistische Al Fitrah-moskee in Utrecht banden onderhoudt of heeft onderhouden met de organisatie Revival of Islamic Heritage Society (RIHS) uit Koeweit, die door de Amerikaanse overheid tot voor kort in verband werd gebracht met Al-Qaida?
In zijn algemeenheid doe ik geen uitspraken over concrete casuïstiek. Ik wijs u in dit verband op de antwoorden op vragen van de Utrechtse gemeenteraad waarin het college van Burgemeesters en Wethouders aangeeft dat hen bekend was dat er in het verleden sprake is geweest van een financieringsrelatie tussen Al Fitrah en een Koeweitse instelling.
Kunt u bevestigen dat de Al Fitrah-moskee geld heeft ontvangen van de International Islamic Charity Organization uit Koeweit, welke organisatie banden onderhoudt of heeft onderhouden met Revival of Islamic Heritage Society?
Zie antwoord vraag 1.
Indien het antwoord op bovenstaande vragen bevestigend luidt, welke maatregelen bent u dan voornemens te nemen jegens deze moskee?
Buitenlandse financiering van instellingen, religieus, maatschappelijk of anderszins, is in principe niet onwenselijk of strafbaar. Nederland kent geen algemeen verbod op buitenlandse financiering van moskeeverenigingen c.q. algemene religieuze verenigingen en instellingen. Indien er aanwijzingen zijn dat financiële middelen worden gebruikt om direct of indirect steun te verlenen aan terroristische activiteiten of bij een ernstig vermoeden van beïnvloeding door buitenlandse financiering, die een gevaar vormt voor de democratische rechtsorde danwel de nationale veiligheid, kan verder onderzoek door relevante autoriteiten plaatsvinden (OM, politie of AIVD).
Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de gemeente, politie, jongerenwerk en stichting Al Fitrah. Met de voorzitter van Al Fitrah is afgesproken dat de stichting opener en transparanter zal zijn over haar werkwijze en financiering. Tevens is er afgesproken dat er periodiek contact zal zijn tussen burgemeester en de voorzitter van de stichting om te monitoren of de gemaakte afspraken worden nagekomen.
Is de bewering van imam Suhayb Salam juist dat de Belastingdienst en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) de inkomsten van deze moskee (al eerder) «hebben gecheckt»?1 Kunt u toelichten welke bevindingen zij hebben gedaan ten aanzien van buitenlandse financiering, op welk moment dat was en of vervolgens concrete stappen genomen zijn om ongewenste financiering te stoppen?
De geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst verhindert het bekendmaken van informatie over individuele personen of instellingen, waaronder de vraag of er al dan niet onderzoek heeft plaatsgevonden naar een persoon of instelling. De gemeente Utrecht is sinds voorjaar 2014 op de hoogte van donaties aan Al Fitrah vanuit Koeweit. Verder worden er in het openbaar geen mededelingen gedaan over concrete gevallen door de veiligheidsdiensten. De AIVD doet onderzoek naar personen en organisaties die vanwege hun gedragingen een bedreiging vormen van de nationale veiligheid.
Kunt u nagaan bij de gemeente Utrecht sinds wanneer de gemeente op de hoogte is van de donaties vanuit Koeweit aan Al Fitrah?2 Is deze informatie ook gedeeld met de betrokken veiligheidsdiensten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de Al Fitrah-moskee voldoet aan de wettelijke verplichting om haar financiële jaargegevens online te publiceren?
De stichting Al Fitrah heeft niet de ANBI-status. Alle instellingen die de ANBI-status hebben zijn vermeld in een openbaar register dat te raadplegen is via de website van de Belastingdienst. De ANBI-status brengt een publicatieverplichting van de financiële gegevens en andere gegevens met zich mee. Nu de ANBI-status ontbreekt, is er fiscaal geen publicatieverplichting.
Indien dat niet het geval is, kunt u aangeven of de status van Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) van deze moskee inmiddels al is ingetrokken? Indien dat niet het geval is, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u nagaan of het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) de afgelopen jaren contact heeft gehad met de Al Fitrah-moskee over de financiering? Zo ja, hoe vaak, en wat hebben deze gesprekken opgeleverd?
Voor zover bekend maakt Al Fitrah geen onderdeel uit van het CMO. Eventuele contacten zijn ons verder onbekend.
Hoe beoordeelt u de activiteiten van de Al Fitrah-moskee, waaronder de activiteiten van de aan de moskee gelieerde organisaties, in het licht van de aangenomen moties in de Kamer omtrent salafistische organisaties?4
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. De aanpak van problematische gedragingen en activiteiten wordt ook nader uitgewerkt in deze brief die de Tweede Kamer dit voorjaar tegemoet kan zien.
Hoe verhoudt zich uw stellingname dat wel degelijk iets te doen is tegen de (salafistische) invloed zich tot de bewering van de burgemeester van Utrecht «nauwelijks iets te kunnen»?
Zie antwoord vraag 9.
Is door de veiligheidsdiensten (Openbaar Ministerie, AIVD, Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid) dan wel in het kader van BIBOB-wetgeving in het verleden onderzoek uitgevoerd naar deze moskee en/of een of meerdere van de aan deze moskee gelieerde organisaties: «Al-Istiqaamah» (welzijn), een «kinderwebsite», «Dar al-Hudaa» (taal- en islamles), «Instituut voor Opvoeding en Educatie», «Bayt al Khair» (voedselbank) en de «Stichting Hoogwaardig Islamitisch Onderwijs»?5 Zo ja: wat is hieruit voorgekomen? Zo nee, deelt u de mening dat nader onderzoek verstandig zou zijn gelet op de vragen die rijzen over de georganiseerde activiteiten? Wat is de stand van zaken ten aanzien van ingestelde onderzoeken?
Over het al dan niet lopen van een strafrechtelijk of inlichtingenmatig onderzoek doet het kabinet geen mededeling. De NCTV beschikt niet over de bevoegdheid om een dergelijk onderzoek te verrichten.
Kunt u nagaan bij de gemeente Utrecht welke maatregelen, behalve het gesprek aangaan met het moskeebestuur, de burgemeester van Utrecht tot nu toe heeft genomen tegen zowel de Al Fitrah-moskee, de aan de moskee gelieerde organisaties alsmede tegen imam Suhayb Salam?
De gemeente Utrecht volgt al geruime tijd het drie-sporen-beleid dat het kabinet hanteert waar het omstreden salafistische organisaties betreft. Bij Al Fitrah komt dit als volgt tot uiting:
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de burgemeester van Utrecht dat de gemeente de moskee tot nu toe «met rust» heeft gelaten en gedacht werd «het valt allemaal wel mee en komt wel goed»?6
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u het optreden van imam Suhayb Salam gelet op zijn salafistische predikingen en uw eerdere toezeggingen om krachtig op te treden tegen zogeheten haatimams?7
Predikers uit visumplichtige landen, die oproepen tot haat en geweld, wordt een visum geweigerd. Ook ten aanzien van niet-visumplichtige predikers neemt het kabinet het standpunt in dat het onacceptabel dat zij onverdraagzaam gedachtegoed in Nederland propageren. Hier is dan ook aandacht voor in de drie-sporen-aanpak zoals beschreven in de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek». Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. De aanpak van problematische gedragingen en activiteiten wordt nader uitgewerkt in deze brief die de Tweede Kamer dit voorjaar tegemoet kan zien.
Is al eerder onderzoek geweest naar mogelijk strafbare feiten dan wel mogelijke verstoring van de openbare orde gepleegd door deze imam? Wat zijn de uitkomsten hiervan geweest en gevolgen voor de mate waarin hij in alle vrijheid kan prediken in Nederland?
Over het al dan niet lopen van een strafrechtelijk onderzoek doet het kabinet geen mededeling.