Het artikel ‘Schiphol kan verder met uitbreiding’ |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schiphol kan verder met uitbreiding»?1
Ja
Wat betekent het slopen van Vrachtgebouw 1 voor de ontwikkeling van het vrachtverkeer op Schiphol?
Schiphol en KLM hebben overeenstemming bereikt over de overdracht van een deel van Vrachtgebouw 1 door KLM aan Schiphol zodat de nieuw A-pier daar gerealiseerd kan worden.
Dit heeft geen effect op de ontwikkeling van het vrachtverkeer op Schiphol. Er is voldoende afhandelingscapaciteit aanwezig in de andere gebouwen van KLM en een aantal afhandelingsprocessen zal worden geïntegreerd. Daarnaast zijn er andere afhandelaren die gelijke capaciteit op Schiphol behouden.
Hoe schat u de ontwikkeling van het vrachtverkeer op Schiphol in met de reductie van de Martinair Cargovloot volgend jaar?
De plannen van Air France KLM / Martinair Cargo houden in dat er vanaf 2016 vrachtoperaties worden uitgevoerd met 6 vrachtvliegtuigen (2 Boeing 777F toestellen op Parijs en 4 Boeing 747–400 toestellen op Schiphol). De huidige 5 MD-11’s worden in 2015 en 2016 versneld uitgefaseerd. Daarnaast zullen naar verwachting ook de 15 pax/combitoestellen (op Schiphol) tot 2020 geleidelijk uitgefaseerd worden. Met de geplande vlootvernieuwing en introductie van een nieuwe generatie passagierstoestellen wordt echter weer meer vrachtcapaciteit toegevoegd en kan Air France KLM / Martinair Cargo ook op langere termijn haar positie behouden en versterken als belangrijke speler op de luchtvrachtmarkt. Daarnaast ontwikkelt het totale vrachtverkeer op Schiphol zich positief. Er opereren inmiddels 30 luchtvrachtmaatschappijen via Schiphol en het vrachtvolume op Schiphol is de afgelopen periode bijvoorbeeld meer toegenomen dan op Frankfurt en Londen Heathrow.
Welke waarde kent u toe aan het vrachtverkeer op Schiphol? Bent u van mening dat dit een essentieel onderdeel is van de mainportfunctie van Schiphol? Ziet u ook groeimogelijkheden op andere vliegvelden?
Het netwerk van luchtverbindingen op Schiphol is van groot belang voor onze economie en de positie van de mainport Schiphol. Luchtvracht heeft hierbij een grote rol aangezien dit een belangrijke bijdrage levert aan de optimalisatie van het netwerk van verbindingen door de lucht. Zo is het netwerk vanaf Schiphol van Air France/KLM gebaseerd op het vervoer van een combinatie van zowel passagiers als vracht op haar routes. Deze twee soorten vervoer van zowel Air France KLM als andere luchtvaartmaatschappijen die via Schiphol vracht en/of passagiers vervoeren helpen de positie van de mainport Schiphol te behouden en versterken.
De Actieagenda Schiphol 2016–2025 zal om deze reden ook mede gericht zijn op het belang van luchtvracht en logistiek voor de mainportfunctie van Schiphol.
Daarnaast vervult Maastricht een belangrijke functie in het faciliteren van vrachtvervoer. Daarom wordt voor de luchthaven Maastricht meer ruimte voorzien bij het verkrijgen van landingsrechten en het aantrekken van buitenlandse luchtvaartmaatschappijen. Met een aantal landen worden specifieke akkoorden voorzien om hier invulling aan te geven.
Hoe verhoudt het vrachtverkeer op Schiphol vanuit de mainportgedachte zich ten opzichte van het personenverkeer?
Het mainportbeleid is erop gericht om de schaarse milieucapaciteit op Schiphol zo veel mogelijk te benutten voor het vervoer dat het meeste bijdraagt aan de Nederlandse economie. Daarbij gaat het zowel om het personenvervoer als het vrachtvervoer. Bij het personenvervoer gaat het vooral om het in stand houden op Schiphol van een uitgebreid netwerk van verbindingen met belangrijke economische centra in de wereld. De luchtvrachtverbindingen en -activiteiten op en rond Schiphol zijn ook belangrijk voor de Nederlandse economie. De Actieagenda Schiphol 2016–2025 zal daarom aandacht besteden aan behoud en versterking van dit segment.
Het bericht “Brabant Zorg sluit geen contract af met DSW en Menzis voor wijkverpleging in 2016” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Brabant Zorg sluit geen contract af met DSW en Menzis voor wijkverpleging in 2016» en zo ja, wat vindt u daarvan?1
Ik ken dit bericht. Daarnaast heb ik ook kennis genomen van de reactie van DSW en Menzis op dit bericht. In algemene zin is het jammer als twee partijen onderling niet tot een overeenstemming kunnen komen, in het belang van hun verzekerden. Het is aan partijen om hun eigen afwegingen te maken.
Wijken de maximale tarieven van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) die volgend jaar voor wijkverpleging door zorgverzekeraars gehanteerd gaan worden af van die van dit jaar? Kunnen de verschillen inzichtelijk worden gemaakt?
De maximumtarieven die door de NZa zijn afgegeven voor zowel 2015 als 2016 zijn bekend. De tarieven voor 2016 zijn als gevolg van indexering naar beneden bijgesteld. Dit komt omdat de ontwikkeling van de kosten in 2015 lager is dan vooraf geraamd; daardoor zijn de tarieven voor 2016 ook neerwaarts bijgesteld. De tarieven zijn opgenomen in de tariefbeschikking Verpleging en Verzorging (voor 2015: TB-CU-7098–01 en voor 2016: TB-CU-7119–01).
Wat vindt u ervan dat BrabantZorg stelt dat de vergoeding van de verzekeraars niet toereikend is om cliënten goede zorg (hier wijkverpleging) te kunnen bieden?
In 2016 wordt de wijkverpleging door zorgverzekeraars ingekocht voor de eigen verzekerden en heeft elke zorgverzekeraar zijn eigen zorginkoopbeleid ingezet. Ik heb geen inzicht in de onderbouwing van het standpunt van BrabantZorg en vind het ook niet mijn taak daar een oordeel over te hebben. Ik constateer dat BrabantZorg met DSW en Menzis helaas niet tot een contract heeft kunnen komen. BrabantZorg heeft wel met andere verzekeraars contracten gesloten, net zoals DSW en Menzis ook met andere zorgaanbieders contracten hebben gesloten.
Wat is de consequentie hiervan voor verzekerden bij DSW en Menzis die gebruik maken/moeten maken van wijkverpleging?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht. Dat betekent dat een zorgverzekeraar voldoende zorg moet inkopen voor zijn verzekerden. Deze zorg moet bereikbaar zijn, tijdig geleverd kunnen worden en de kwaliteit dient op orde te zijn. Verzekerden van DSW en Menzis zijn dus altijd verzekerd van goede zorg.
BrabantZorg heeft haar klanten een brief gestuurd waarin wordt uitgelegd wat de gevolgen voor hen zijn. In deze brief worden de mogelijkheden geschetst om te zorgen dat de zorg die de klanten nodig hebben vergoed wordt via een zorgverzekeraar.
DSW heeft mij laten weten dat het feit dat BrabantZorg geen contract met DSW afsluit geen gevolgen heeft voor de zeven verzekerden van DSW. Deze verzekerden zijn door DSW gebeld om ze te informeren dat de zorg gecontinueerd kan worden. De verzekerden van DSW kunnen zorg van BrabantZorg ontvangen als niet-gecontracteerde zorgaanbieder. DSW zal de zorg van BrabantZorg aan haar verzekerden volledig vergoeden.
Menzis heeft mij laten weten dat zij in de regio waar BrabantZorg actief is voldoende zorgaanbieders gecontracteerd heeft voor wijkverpleging waar verzekerden terecht kunnen. Verzekerden die al gebruik maken van de diensten van BrabantZorg kunnen zorg blijven ontvangen van deze aanbieder tegen het restitutietarief. Daarnaast kunnen verzekerden vanuit Menzis bemiddeling ontvangen richting een andere gecontracteerde zorgaanbieder. Als verzekerden van Menzis toch gebruik willen maken van de zorg van BrabantZorg, dan zal hiervoor een vergoeding aan de verzekerde gegeven worden conform artikel 13 van de zorgverzekeringswet. Menzis houdt de ontwikkelingen in de wijkverpleging in deze regio nauwgezet in de gaten.
In de brief van 2 november 2015 «Halfjaarcijfers Wijkverpleging» staat een kopje met de «ontvangen en gedeclareerde zorg»; kunt u omschrijven wat hier precies mee bedoeld wordt? Zit hier ook persoonsgebonden budget (pgb) zorg in en niet gecontracteerde zorg?2
Met ontvangen en gedeclareerde zorg wordt bedoeld dat deze zorg geleverd is en dat deze ook al gedeclareerd is bij de zorgverzekeraar. Daarbij kan het gaan om zorg die gedeclareerd is door gecontracteerde of niet-gecontracteerde zorgaanbieders of om uitgaven PGB’s. Deze uitgaven zijn dus inmiddels bekend bij de zorgverzekeraars. Daarnaast hebben de zorgverzekeraars een schatting gemaakt van de kosten die naar verwachting nog gedeclareerd zullen worden, zowel over de eerste zes maanden als de laatste maanden van 2015.
Beschikt u inmiddels over meer definitieve cijfers wijkverpleging voor het eerste half jaar van 2015?
Onlangs zijn van het Zorginstituut geactualiseerde cijfers ontvangen, gebaseerd op opgaven van zorgverzekeraars. Deze opgaven betreffen de zorg die reeds gedeclareerd is over de eerste negen maanden van 2015 plus een door de verzekeraars gemaakte schatting van de kosten die nog gedeclareerd zullen worden.
(bedragen in € mln)
Opgave
Ontvangen en gedeclareerde zorg
Totaal te verwachten schadelast
O.b.v. de eerste zes maanden 2015
1.162,6
3.152,2
O.b.v. de eerste negen maanden 2015
2.003,9
3.211,8
NB Binnen het kader voor wijkverpleging worden ook uitgaven voor experimenten ketenzorg dementie gerekend. Deze worden nu geraamd op € 6,3 miljoen.
Aangezien het kader 2015 voor wijkverpleging € 3.167,3 miljoen bedraagt (zie VWS-begroting 2016, pagina 198), kan op basis van deze cijfers worden geconstateerd dat verzekeraars verwachten dat het kader met circa € 50 miljoen wordt overschreden. Het betreft echter nog steeds voorlopige cijfers. Pas in het voorjaar van 2016 zal meer zicht ontstaan op de daadwerkelijke realisatie van de uitgaven voor wijkverpleging in 2015.
Kunt u vervolgens de verschillen per regio uiteenzetten, het aantal uren Intensieve Kindzorg (IKZ), het aantal uren palliatieve zorg, pgb-declaraties en niet-gecontracteerde zorg en het aantal uren casemanager dementie? Zo nee, waarom kan dat niet, en hoe kunt u dan in de brief van 2 november 2015 aangeven dat er 15 miljoen euro beschikbare ruimte is?
Er bestaat alleen inzicht in de totale declaraties verpleging en verzorging. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar IKZ, casemanagement dementie en palliatieve zorg. Voor deze onderdelen worden uren verpleging en verzorging gedeclareerd. De declaraties zijn niet op vooraf bepaalde regio’s ingedeeld. De in de brief gemelde ruimte van € 15 miljoen is berekend door het verschil te nemen tussen het kader wijkverpleging 2015 in de VWS-begroting 2016 en de totaal te verwachten schadelast. Uit de nieuwe informatie in het antwoord op vraag 6 kunt u lezen dat er inmiddels geen sprake meer is van een verwachte onderschrijding, maar dat op grond van de nieuwe cijfers verwacht wordt dat het kader met circa € 50 miljoen wordt overschreden.
Hoe verklaart u het verschil met de Vektis-cijfers die 300 miljoen hoger zijn dan de cijfers in diezelfde brief?
De Vektis-cijfers en de opgave van het Zorginstituut verschillen omdat het peilmoment van het Zorginstituut verschilt van de Vektiscijfers. Ik heb meerdere keren aangegeven dat het lopende het jaar niet mogelijk is om conclusies te trekken op basis van voorlopige cijfers. Daarom ben ik ook uiterst voorzichtig met het interpreteren van de cijfers.
Aangezien het inmiddels november 2015 is, het vierde kwartaal van 2015, kan de Kamer de cijfers van het eerste half jaar 2015 inclusief het derde kwartaal ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De cijfers van het Zorginstituut tot en met het derde kwartaal zijn onlangs ontvangen en zijn in mijn reactie op bovenstaande vraag zes opgenomen.
Bent u van mening dat zorg zodanig contracteren en inkopen dat de zorgplicht ook geëffectueerd wordt ook betekent dat er een bepaalde mate van keuzevrijheid is? Bent u van mening dat mensen moeten kunnen kiezen uit meerdere, minstens twee, aanbieders? Zo ja, waarom wel en zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars moeten voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden. Deze zorg moet tijdig geleverd kunnen worden, bereikbaar zijn en de kwaliteit moet op orde zijn. Voor verzekerden mag er geen hinderpaal zijn om zorg af te nemen bij de zorgaanbieder van zijn keuze. Zorgverzekeraars contracteren in de regel meerdere zorgaanbieders in elke regio om daarmee keuzemogelijkheden te bieden aan hun verzekerden.
Hoe zorgt u ervoor dat de zorgverzekeraars ook hun zorgplicht voor de wijkverpleging kunnen invullen?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden, dat geldt voor de wijkverpleging net als voor andere zorg. De NZa houdt hier toezicht op.
Hoe gaat u om met de werking van het Macrobeheersinstrument (MBI), indien de zorgverzekeraar niet in staat is om binnen het huidige budget zijn zorgplicht te vervullen?
De zorgplicht betekent dat iedereen die wijkverpleegkundige zorg nodig heeft, die ook krijgt. Aan de hand van de realisatiecijfers wordt gemonitord hoe het staat met de contractering en of de verwachte schadelast past binnen het kader voor de wijkverpleging. Op basis van de realisatiegegevens van 2015 wordt bekeken of er aanleiding is om het budgettaire kader voor de komende jaren te bespreken.
Voordat het MBI wordt ingezet zullen er verschillende stappen worden doorlopen. Als blijkt dat de som van de tarieven voor de betrokken prestaties over 2015 hoger is dan de vastgestelde grens, komt de toepassing van het MBI in beeld. Hiervoor moeten de realisatiecijfers definitief zijn.
Als eerste worden de oorzaken van de overschrijding geanalyseerd. Komt de overschrijding door een hogere zorgvraag, of zijn er andere oorzaken? Er zal bestuurlijk overleg plaatsvinden met alle partijen om te weten wat de oorzaken zijn voordat besluitvorming over het MBI zal plaatsvinden.
Wanneer geeft u duidelijkheid over de toepassing van het MBI en welk afwegingskader gebruikt u hiervoor?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat één op de drie patiënten vorig jaar het voorgeschreven geneesmiddel niet heeft opgehaald |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eén op de drie haalt apotheekrecept niet op»?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik ken het bericht «Eén op de drie haalt apotheekrecept niet op». Dit bericht is gebaseerd op het rapport van het Nivel naar de aard en omvang van zorgmijden. Dit rapport en mijn reactie hierop heb ik op 28 oktober jl. naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 689, nr. 664). Ik heb in mijn reactie onder andere een opsomming gegeven van de acties die ik onderneem om het afzien van noodzakelijke zorg tegen te gaan.
Wilt u het rapport van het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nivel), waar in het artikel naar verwezen wordt, voorzien van uw reactie naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel geld wordt er verspild door niet-opgehaalde medicijnen en ingeplande afspraken met medisch specialisten waarbij de patiënt niet komt opdagen?
Met betrekking tot de medisch specialistische zorg kan ik het volgende melden. In 2010 heeft het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG) een inschatting gemaakt van de totale zorgkosten van no show. Uitgaande van een no show percentage van 5 à 10% kwamen zij op een bedrag van € 300 miljoen over alle sectoren. Het aandeel van ziekenhuiszorg hierbij is onbekend. Uit de «Voortgangsbrief kostenbewustzijn» van juni jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 624) blijkt dat de no show cijfers de afgelopen jaren zijn gedaald en aanzienlijk lager liggen dan de percentages die het iBMG heeft gebruikt in haar berekening. Zo ligt in algemene ziekenhuizen de no show op 2,7% en in UMC’s op 3,64%. Het is echter onduidelijk of deze percentages betrekking hebben op poliklinische bezoeken of klinische opnames. Daarom is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel geld verspild wordt doordat patiënten niet komen opdagen bij een afspraak met een medisch specialist.
Hoewel de precieze cijfers onbekend zijn, zetten (de koepels van) ziekenhuizen zich ervoor in om de no show terug te dringen. Zo hebben de Nederlandse vereniging van ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) begin 2014 een handreiking «Hoe om te gaan met No-Show binnen uw instelling» opgesteld en verspreid onder hun leden.
Het is niet mogelijk om het precieze bedrag te bepalen dat gemoeid is met niet-opgehaalde medicijnen. Het gros van de voorgeschreven middelen betreft geregistreerde medicatie (bron: SFK. Data en feiten 2015). Deze medicatie wordt, indien niet opgehaald door de patiënt, teruggeboekt in de voorraad en niet gedeclareerd bij de zorgverzekeraar. Omdat de medicatie de apotheek niet heeft verlaten, kan deze medicatie opnieuw worden verstrekt. Een uitzondering hierop zijn de magistrale bereidingen. Deze medicatie wordt specifiek voor de patiënt bereid en kan daardoor in de regel niet worden hergebruikt. Het NIVEL maakt in haar onderzoek geen onderscheid tussen geregistreerde en magistraal bereide medicatie. Daarom weten we niet hoeveel van de magistraal bereide geneesmiddelen niet wordt opgehaald en is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel geld wordt verspild door niet-opgehaalde medicijnen.
Wilt u een opsomming geven van de acties die u onderneemt om zorg mijden te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het idee om apothekers de mogelijkheid te bieden een (symbolisch) bedrag voor gemaakte kosten wegens het niet afhalen van medicijnen in rekening te brengen (via zorgverzekeraars) bij cliënten die hun recept niet komen ophalen, om zo zorg mijden tegen te gaan?
In mijn brief van 28 oktober jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 664) beschrijf ik verschillende mogelijkheden om mijding van noodzakelijke zorg te voorkomen. Hierbij zie ik een rol voor zorgaanbieders weggelegd. In een goede behandelrelatie kunnen zorgaanbieders namelijk door het geven van goede voorlichting en uitleg eraan bijdragen dat mensen minder afzien van noodzakelijke zorg. Apothekers kunnen bijvoorbeeld vragen over geneesmiddelen beantwoorden en begeleiding geven bij een goed en veilig (langdurig) geneesmiddelgebruik.
Het in rekening brengen van een (symbolisch) bedrag bij het niet afhalen van medicijnen acht ik geen passend instrument om zorgmijding tegen te gaan. Naar verwachting leidt dit tot extra administratieve lasten en ook frustratie bij patiënten, omdat zij niet zullen begrijpen waarom ze een rekening krijgen. Patiënten hebben het geneesmiddel immers niet opgehaald en het geneesmiddel kan in het gros van de gevallen (zie mijn antwoord op vraag 3) aan een andere patiënt worden verstrekt. Ik verwacht dat het idee tot klachten van patiënten over apothekers en verzekeraars leidt zonder dat het daadwerkelijk een effectief instrument is om zorgmijding tegen te gaan.
De integriteitsregels van de advocatuur |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de tuchtrechter over de uitleg van artikel 10a Advocatenwet?1
Ja.
Klopt het dat alleen procespartijen een beroep kunnen doen op de integriteitsregels en kernwaarden van advocaten zoals verwoord in artikel 10a? Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak?
De kernwaarden, zoals verwoord in artikel 10a van de Advocatenwet, geven zowel uitdrukking aan de verantwoordelijkheid van de advocaat en de daarmee verbonden privileges als aan het waarborgen van een goede rechtsbedeling. Het belang van een goede rechtsbedeling is te zien als een kerndoel waaruit de kernwaarden voortvloeien. Hoewel de kernwaarden met ingang van 1 januari 2015 zijn vastgelegd in artikel 10a van de Advocatenwet,2 zijn deze niet nieuw. In de praktijk waren advocaten al gebonden aan de kernwaarden. Gedeeltelijk waren deze neergelegd in de gedragsregels.
Met het codificeren van de kernwaarden is een toetsingskader ontstaan voor de toegang tot het beroep, de beroepsregulering, de beroepsuitoefening en het tuchtrecht. De kernwaarden geven een richtsnoer voor het handelen van de individuele advocaat, alsmede voor de advocatuur in het algemeen. Dit komt niet alleen tot uitdrukking bij de beschrijving van de kernwaarden, maar ook bij het bepaalde in artikel 10a, tweede lid, van de Advocatenwet, waarin is neergelegd dat de Nederlandse Orde van Advocaten met het oog op een goede rechtsbedeling een behoorlijke beroepsuitoefening bevordert. Dit doet de Orde door bijvoorbeeld aandacht aan de kernwaarden in de beroepsopleiding te besteden en door het opstellen van gedragsregels die een nadere invulling geven aan de kernwaarden.
Voordat de kernwaarden in de wet waren vastgelegd, zagen de lokale dekens erop toe dat de advocatuur de kernwaarden naleefde. Nadien is dit niet anders geworden. Indien een rechtzoekende een klacht indient tegen een advocaat, onderzoekt de lokale deken deze klacht. De lokale deken probeert daarbij steeds een bemiddelende rol te spelen. De klacht wordt aan de tuchtrechter voorgelegd als het de deken niet lukt de klacht in der minne te schikken. Buiten het geval van een klacht kan de deken op eigen titel bezwaren tegen een advocaat ter kennis brengen van de raad van discipline. Wie kunnen klagen volgt uit artikel 46 van de Advocatenwet3. In het algemeen kan gesteld worden dat volgens het advocatuurlijke tuchtrecht een ieder, die klaagt dat hij of zij door een handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang kan worden getroffen, een klacht kan indienen.
In welk opzicht beschermt artikel 10a het maatschappelijk belang en in welke opzicht het partijbelang?
Zie antwoord vraag 2.
Wie, behalve procespartijen, kunnen een beroep doen op de naleving van integriteitsregels die het maatschappelijk belang dienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het op grond van artikel 10a toelaatbaar als advocaten en partijen processtukken en proceshandelingen zoveel mogelijk op elkaar afstemmen met het oog op een zekere uitkomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zal niet treden in deze individuele zaak. Voor zover uit de uitspraak kan worden opgemaakt, is de raad van discipline niet gebleken dat het tussen de KNB en S. gevoerde proces op welke manier dan ook is vervalst c.q. dat sprake is van een «opzetje» tussen partijen en hun raadslieden. Het zal van het concrete geval afhangen of, en zo ja, in hoeverre het op elkaar afstemmen van proceshandelingen klachtwaardig is. Hetzelfde geldt voor de vraag of er belangenverstrengeling is ingeval beide partijen toestemming geven tot deze afstemming. Het is uiteindelijk aan de tuchtrechter om hier een oordeel over te geven.
In hoeverre is (de schijn van) belangenverstrengeling toelaatbaar indien partijen daar beiden toestemming voor hebben gegeven? Indien dit het geval is, betekent dat dan niet dat advocaten in de praktijk in strijd met de integriteitsregels kunnen optreden zolang beide procespartijen daarmee akkoord zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ' Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat de grote verzekeraars nog niet kunnen zeggen met welke ziekenhuizen ze volgend jaar een contract hebben, terwijl de in het hoofdlijnenakkoord afgesproken deadline van 19 november 2015 inmiddels is verstreken?
In het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg is afgesproken dat zorgverzekeraars voor 19 november alle informatie over ingekochte zorg beschikbaar moeten stellen voor patiënten. Hierbij moet ook duidelijk worden welke zorg ze (nog) niet hebben ingekocht, zodat de patiënt een weloverwogen keuze kan maken voor een zorgverzekeraar. De NZa houdt hier toezicht op. De huidige situatie knelt in dat opzicht niet met het hoofdlijnenakkoord. De patiënt kan bij elke polis zien welk zorgaanbod onder zijn polis valt en waar nog geen zekerheid over is. Dat is cruciaal om te kunnen kiezen. Ik vind het tempo van contracteren teleurstellend en zal partijen vragen om hierop maatregelen te nemen.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor verzekerden, nu verzekeraars weliswaar hun polissen hebben bekend gemaakt, maar nog onduidelijk is welke ziekenhuizen onder de polis vallen?
Zorgverzekeraars zijn – conform de regelgeving van de NZa (Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten) – verplicht hun verzekerden goed te informeren over contractering bij zorgpolissen. Deze regelgeving is onlangs aangescherpt; hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont. Zorgverzekeraars moeten hun verzekerden informeren of er sprake is van gecontracteerde zorg. En zo ja, voor welke vormen van zorg en bij welke ziekenhuizen er sprake is van gecontracteerde zorg. Op basis van deze informatie kan de verzekerde besluiten te switchen naar een andere zorgverzekeraar. De NZa houdt toezicht op deze transparantie door de zorgverzekeraar.
Wanneer een zorgverzekeraar aangeeft met bepaalde aanbieders een contract te hebben mag de verzekerde daar vanuit gaan.
Welke oplossingen zijn er voor verzekerden als zij nu een polis afsluiten op basis van onvolledige keuze-informatie, en naderhand tot de conclusie komen dat zij een onjuiste verzekering hebben afgesloten? Kunt u deze oplossingen bij verzekeraars afdwingen op basis van uw bevoegdheden?
Zorgverzekeraars moeten hun verzekerden informeren of er sprake is van gecontracteerde zorg. En zo ja, voor welke vormen van zorg en bij welke ziekenhuizen er sprake is van gecontracteerde zorg. Wanneer een zorgverzekeraar aangeeft met bepaalde aanbieders een contract te hebben mag de verzekerde daar vanuit gaan. In het geval dat de zorgverzekeraar aangeeft met een bepaalde aanbieder een contract te hebben en vervolgens in de loop van het jaar blijkt dat deze zorgaanbieder toch niet wordt gecontracteerd, mag de verzekerde ook na 1 januari zijn verzekering opzeggen en overstappen naar een andere zorgverzekeraar. Immers, de polisvoorwaarden op basis waarvan de verzekerde de zorgverzekeraar heeft gekozen, blijken dan niet te kloppen. Ook moet de genoten zorg van de verzekerde bij de betreffende zorgaanbieder worden vergoed door de zorgverzekeraar. Ik ga er vanuit dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders tot het uiterste zullen gaan om het niet zo ver te laten komen.
Wat zijn volgens u de achterliggende redenen dat er dit jaar zoveel verzekeraars en ziekenhuizen nog niet klaar zijn met de contractering? Betreft het alleen administratieve problemen met de Diagnose Behandel Combinaties (DBC's), zoals de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) beweert, of zijn er meer oorzaken aan te wijzen, zoals een grotere belangentegenstelling tussen ziekenhuizen en verzekeraars en de vergoeding van dure medicijnen?
Uit verschillende berichtgeving en door navraag bij partijen heb ik vernomen dat er een aantal zaken is waardoor de contractering dit jaar stroef verloopt. Volgens partijen zijn onder andere de oplopende kosten van dure geneesmiddelen een knelpunt bij de contractering. Ik heb hier nog geen eenduidig beeld van. Ik heb daarnaast het beeld dat ook de datum van 19 november werkt als een drukmiddel in de onderhandelingen en dat partijen erg laat beginnen met deze onderhandelingen en veel contracten slechts voor 1 jaar worden gesloten, waardoor het proces ieder jaar opnieuw plaats moet vinden.
Jaarlijks wordt in het Bestuurlijk Overleg over het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg met partijen besproken hoe het met de contractering staat. Dit jaar vindt dit overleg in december plaats. Daarbij zal ook worden besproken wat de knelpunten zijn en welke verbeteringen er mogelijk zijn om tijdig tot contracten te komen.
Wanneer verwacht u dat de contracten tussen ziekenhuizen en verzekeraars wel rond zijn?
Ik weet niet wanneer de contracten tussen ziekenhuizen en verzekeraars rond zijn. Ik vind het van groot belang dat zij hun contractering snel afronden. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben er ook belang bij dat de contractering snel is afgerond. Uit navraag bij zorgverzekeraars blijkt, dat er nu iedere dag contracten bij komen.
Wat vindt u ervan dat de NZa nu al aangeeft dat ze niet gaat handhaven? Vindt u dat de NZa, mede gelet op de onvolledige keuze-informatie voor verzekerden, wel zou moeten handhaven?
Zorgverzekeraars moeten voor 19 november alle informatie over ingekochte zorg beschikbaar stellen voor de patiënten. Hierbij moet ook duidelijk worden welke zorg ze (nog) niet hebben ingekocht. Ik heb niet de indruk dat dit niet gebeurt. De NZa houdt hier zoals gezegd toezicht op. VWS heeft navraag gedaan bij de NZa en de NZa geeft aan dat zij hier zo nodig wel op handhaaft.
Welke beleidsmatige conclusies trekt u uit de nu ontstane situatie?
Ik concludeer dat dit jaar op 19 november een groot deel van de contractering voor 2016 nog niet is afgerond. Verzekerden moeten op basis van zoveel mogelijk informatie een weloverwogen keuze kunnen maken. Daarom vind ik het van belang dat verzekeraars en aanbieders hun contractering tijdig afronden.
Jaarlijks wordt in het Bestuurlijk Overleg over het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg met partijen besproken hoe het met de contractering staat. Daarbij wordt ook besproken welke verbeteringen mogelijk zijn in het systeem om tijdig tot contracten te komen. Ik zal partijen vragen maatregelen te nemen en ook nagaan wat de mogelijkheden verder zijn.
Kinderarbeid bij goudwinning voor de elektronicasector |
|
Roelof van Laar (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het rapport «Gold from Children’s Hands – Use of child-mined gold by the electronics sector» van SOMO dat gemaakt is in opdracht van de coalitie Stop Kinderarbeid?
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat volgens de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) minstens 1 miljoen kinderen wereldwijd in de mijnbouw werken, dat het in Mali om circa 200.000 kinderen in de goudmijnbouw gaat en dat het aantal kindarbeiders in de goudmijnbouw in Mali en andere landen aanzienlijk groeit? Wat bent u van plan te doen tegen deze misstanden?
Dit vind ik een zeer zorgelijk gegeven. Het probleem van kinderarbeid is breder dan alleen de (goud)mijnbouwsector. Volgens de meest recente cijfers van de ILO (2013) zijn er wereldwijd nog steeds 168 miljoen kinderen bij betrokken1. De inzet van het kabinet tegen kinderarbeid is verwoord in de recente kamerbrieven naar aanleiding van de initiatiefnota van het lid Van Laar (Kamerstuk 33 963 nrs. 5 en 7).
Stemt u in met de aanbeveling van het rapport om de verantwoordelijkheid van de elektronicasector voor het bestrijden van kinderarbeid uit te breiden naar landen die goud exporteren dat bij de vervaardiging van producten als mobiele telefoons, laptops en computers wordt gebruikt, naast «conflict-affected areas»? Hoe bent u van plan dit te bevorderen?
Stemt u ook in met de aanbeveling dat de inspanningen voor due diligence door bedrijven bij conflictmineralen versterkt moeten worden, dat smelterijen daarin een actieve rol moeten spelen, dat kinderarbeid en andere arbeidsrechten moeten worden opgenomen in het «conflict free smelters program» en dat daarbij de OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas moet worden toegepast? Hoe bent u van plan dit te bevorderen?
De inzet voor conflictvrije mineralen heeft tot de ontwikkeling van verschillende initiatieven geleid, zoals het Conflict Free Smelters Program (CFSP). Ik ben bereid om dit onderwerp in gesprekken met de leden van het CFSP op te brengen en hen te vragen hoe zij omgaan met kinderarbeid en of zij meerwaarde zien in het verbreden van CFSP en kinderarbeid middels dit initiatief aan te pakken. Dat kinderarbeid niet uitgebreid terugkomt in CFSP, wil niet zeggen dat CFSP-leden individueel of binnen andere initiatieven niets tegen kinderarbeid doen.
Bent u van plan om zowel individuele bedrijven als bedrijven in georganiseerd verband aan te spreken op de noodzaak om kinderarbeid in de goudmijnbouw te bestrijden, meer openheid te geven over de herkomst van het goud en andere grondstoffen en mee te werken aan lokale oplossingen die kinderen naar school helpen?
In het traject om te komen tot een IMVO-convenant voor de goudsector is het ministerie in nauw overleg met onder meer enkele bedrijven uit de elektronicasector. Deze bedrijven zijn zich bewust van de uitdagingen op onder meer het gebied van kinderarbeid en hebben toegezegd mogelijke stappen om tot verbetering te komen te gaan inventariseren. Deze stappen worden vastgelegd in het IMVO-sectorconvenant Goud, dat voor de zomer 2016 getekend zou moeten zijn. De genoemde transparantie, het vergroten van keteninzicht en wat partijen gezamenlijk kunnen doen aan het verbeteren van lokale omstandigheden zijn zeker onderwerp van gesprek tussen betrokkenen.
Bent u bereid om in het kader van het EU-voorzitterschap een actieve rol te spelen in het betrekken van andere EU-lidstaten bij het bestrijden van kinderarbeid? Bent u van plan om dit onderwerp op de door uw ministerie georganiseerde conferentie EU and Global Value Chains zowel plenair als in het desbetreffende panel aan de orde te stellen en de Europese Commissie en de lidstaten op te roepen tot gezamenlijke actie?
Ja. Nederland zet in op aanname van EU-Raadsconclusies over kinderarbeid tijdens het Nederlandse voorzitterschap. 2016 is hiervoor een logisch moment, omdat dit jaartal de deadline is die in The Hague Roadmap for Eliminating the Worst Forms of Child Labour is gesteld. Raadsconclusies zijn een goede manier om zowel andere EU-lidstaten als de EU-instellingen te betrekken bij de aanpak van kinderarbeid. De conclusies zouden onder andere kunnen dienen om best practicesuit te dragen, zoals het door Nederland ondersteunde programma voor Child Labour Free Zonesvan de Coalitie Stop Kinderarbeid.
De conferentie die in Amsterdam op 7 december 2015 wordt georganiseerd, richt zich op wat de EU kan doen – met name in haar handels- en ontwikkelingssamenwerkingbeleid – om mondiale waardeketens te verduurzamen. De ergste mensenrechten- en milieuschendingen vinden vooral in productielanden plaats. Kinderarbeid is hiervan een voorbeeld. De conferentie draagt praktijkvoorbeelden aan (zoals IMVO-sectorconvenanten en initiatieven om de private sector te ontwikkelen) die dergelijke mensenrechten- en milieuschendingen aanpakken in specifieke mondiale waardeketens. Als goede praktijkvoorbeelden van IMVO en private sector ontwikkeling naar EU niveau worden opgeschaald en worden gestimuleerd in (onder andere) het EU hulp- en handelsbeleid, zorgt dat voor een evenwichtiger speelveld voor koplopersbedrijven en meer invloed op de verduurzaming van mondiale waardeketens. Hiermee zijn mogelijke oplossingen voor misstanden in de keten, zoals kinderarbeid, onderdeel van de conferentie.
Bent u bereid met de Organisatie voor Economische Samenwerking in Europa (OESO) te bespreken of zij een grotere rol kan spelen bij het bestrijden van kinderarbeid via de haar ter beschikking staande middelen, programma’s en contacten?
De OESO maakt al veel werk van standaarden en hulpmiddelen voor bedrijven in de bestrijding van kinderarbeid. De verantwoordelijkheid van bedrijven om bij te dragen aan de uitbanning van kinderarbeid is onderdeel van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen2 en specifiek voor de delfstoffensector de OESO Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas.3 Hiermee biedt de OESO handvatten voor het bedrijfsleven om de ergste vormen van kinderarbeid in mijnbouw tegen te gaan. Nederland zal de OESO in een volgende bijeenkomst van de Working Party on Responsible Business Conductaanmoedigen dit waardevolle werk voort te zetten in de vorm van due diligence guidancevoor sectoren waarin kinderarbeid een probleem vormt.
Bent u bereid om in het kader van de ontwikkelingssamenwerking met partnerland Mali bij te dragen aan programma’s van maatschappelijke organisaties en/of de overheid om kinderarbeid in gebieden met goudmijnbouw terug te dringen en het onderwijs te verbeteren?
Het huidige Meerjarig Strategisch Plan (MJSP) voor Mali ligt vast tot en met 2017 en investeert in drie thematische sectoren: veiligheid en justitie, water en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Over de resultaten is uw Kamer vorige maand per brief geinformeerd (kst 33 625 nr. 183).
Naast de reguliere inzet op gebied van ontwikkelingssamenwerking in partnerland Mali besteedt Nederland aandacht aan het thema kinderarbeid. Vanuit het mensenrechtenfonds levert Nederland een bijdrage aan de bestrijding van kinderarbeid in de goudmijnbouwsector in Mali, namelijk via het programma Child Labour Free Zonesvan de Coalitie Stop Kinderarbeid.
Bent u van plan om over kinderarbeid en arbeidsomstandigheden bij de (artisanale) goudwinning ook het gesprek aan te gaan met de regeringen van andere landen waar veel kinderen in de goudmijnbouw werken zoals Burkina Faso, Ghana, Tanzania, de Democratische Republiek Congo, Soedan, Oeganda, Zimbabwe en Peru en zo mogelijk afspraken te maken over oplossingen en ondersteuning van programma’s?
Tijdens mijn bezoeken zal ik dit onderwerp zeker aandacht geven. Ook de ambassades zullen er in voorkomende gevallen over spreken met de autoriteiten. Waar mogelijk zal ik ook bijdragen aan oplossingen.
Gaat u zich inzetten om de onderhavige kwestie ook onderdeel te laten zijn van een mogelijk convenant met betrekking tot Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) in de goudmijnbouw en de elektronicasector?
Ja. Branchevereniging Federatie Goud en Zilver (FGZ), individuele bedrijven (waaronder bedrijven uit de sieraden en juwelensector, de financiële sector, en de elektronicasector), maatschappelijke organisaties, de vakbeweging en de overheid verkennen momenteel wat de mogelijkheden zijn om een IMVO-convenant voor de goudsector af te sluiten.
Als belangrijke stap in het proces om tot dat convenant te komen zullen betrokken partijen naar verwachting op 4 december 2015 het zogenaamde «contourenconvenant Goud» ondertekenen. Ondertekenaars van dit contourenconvenant streven ernaar om voor de zomer van 2016 tot een IMVO-sectorconvenant Goud te komen dat voldoet aan het SER advies IMVO-convenanten en waarmee partijen in gezamenlijkheid afspraken maken over het oplossen van problemen in de goudketen.
Bent u bereid om in het nieuwe beleid voor duurzaam inkopen een actieve aanpak te eisen van kinderarbeid en slechte arbeidsomstandigheden bij de productie van goud en andere grondstoffen in de elektronicasector?
Het plan van aanpak maatschappelijk verantwoord inkopen dat op 11 september jl. aan de Tweede Kamer is aangeboden is gericht op de overheid. Een structurelere toepassing van de Internationale Sociale Voorwaarden bij de inkoop maakt onderdeel uit van het plan. Ik hoop dat dit plan zowel opdrachtgevers (overheid) als opdrachtnemers (bedrijfsleven) bewuster worden van de risico’s in (internationale) productieketens, zoals kinderarbeid en slechte arbeidsomstandigheden. Zo is bijvoorbeeld de MVO Risico Checker van MVO Nederland aangepast voor overheidsinkopers.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg IMVO van 3 december 2015 te beantwoorden?
Ja.
Het weigeren van een stageplaats vanwege de seksuele geaardheid |
|
Roos Vermeij (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen stage voor Bas, want hij heeft een vriend»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk en onacceptabel is dat iemand een stage geweigerd wordt vanwege de seksuele geaardheid?
Discriminatie is onacceptabel. Discriminatie en uitsluiting zijn verboden en een strafbaar feit. De beoordeling of in deze specifieke casus sprake is van discriminatie is aan het College voor de Rechten van de Mens (College) of de rechter. Ik roep iedereen die gediscrimineerd wordt dan ook op om aangifte bij de politie te doen en een klacht in te dienen bij het College. Discriminatie is niet alleen heel kwetsend, het is ook verboden. Door aangifte te doen en een klacht in te dienen wordt een duidelijke grens getrokken en kan een oordeel over deze zaak worden gegeven.
Kunt u toelichten hoe u deze vorm van (arbeidsmarkt)discriminatie door ondernemingen bestrijdt?
Het bestrijden van discriminatie vraagt niet alleen om een continue aandacht en een gezamenlijke aanpak, maar ook om tijd en een omslag in denken. Het kabinet heeft daarom in mei 2014 het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie2 gepresenteerd. Dit actieplan bevat 42 acties om discriminatie op de arbeidsmarkt te bestrijden. Acties die niet alleen door de rijksoverheid worden genomen, maar ook door werkgevers(organisaties) en werknemersorganisaties, gemeenten, politie en onderwijsinstellingen. Acties die zowel zien op de repressieve kant als op de preventieve kant. Hierdoor wordt zowel ingezet op het voorkomen van discriminatie door het creëren van meer bewustwording als op de bestrijding hiervan door discriminatie stevig aan te pakken wanneer dit zich voordoet.
Op 1 september 2015 is de Tweede Kamer door middel van de Voortgangsrapportage actieplan arbeidsmarktdiscriminatie geïnformeerd over de voortgang van dit actieplan3. In deze voortgangsrapportage is toegelicht dat de uitvoering van alle 42 maatregelen van het actieplan in volle gang is. Het enkel toezien op de uitvoering van deze maatregelen is echter niet voldoende. Het tegengaan en voorkomen van arbeidsmarktdiscriminatie vergt namelijk, zoals eerder al benoemd, een continue aandacht én inspanning. Om die reden zijn er in 2015 nog zes aanvullende acties aan het plan toegevoegd, waardoor het actieplan thans 48 acties omvat. Vijf van de 48 acties zijn specifiek gericht op het tegengaan van discriminatie van lesbiennes, homos, biseksuelen en transgenders (LHBT’s), waaronder het steunen van het initiatief van Workplace Pride om een benchmark te ontwikkelen die de voortgang van LHBT diversiteitsbeleid in bedrijven meet en het (indirect) financieren van campagnes en projecten met het specifieke doel om arbeidsmarktdiscriminatie van LHBT’s tegen te gaan.
In hoeverre is er vanuit de overheid ondersteuning voor iemand die vanwege de seksuele geaardheid een stageplaats of werk geweigerd wordt?
Iedereen die zich gediscrimineerd voelt, kan terecht bij een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV). Op grond van artikel 2, eerste lid, sub a, van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) hebben zij mede tot taak onafhankelijke bijstand te verlenen aan personen bij de afwikkeling van hun klachten over discriminatie.
Ook kan eenieder die zich gediscrimineerd voelt een klacht indienen bij het College, al dan niet bijgestaan door een ADV. Iedereen kan ook contact opnemen met het College met vragen over discriminatie of mensenrechten.
Kunt u voorbeelden geven van Nederlandse ondernemingen waar diversiteitsbeleid hoge prioriteit lijkt te hebben?
De Stichting van de Arbeid heeft op 2 juli 2015 het diversiteitscharter gepresenteerd. Het diversiteitscharter is een verzameling van organisaties die zich door ondertekening van het charter verplichten gelijke kansen en diversiteit in hun organisatie op een positieve wijze actief te bevorderen. De organisatie zegt daarmee toe concrete, zelf geformuleerde maatregelen te ondernemen die een evenwichtige personeelssamenstelling en een inclusieve bedrijfscultuur te bevorderen. Op 25 november 2015 hebben nog 21 nieuwe werkgevers het diversiteitscharter ondertekend. Daarmee telt het diversiteitscharter binnen vijf maanden al ruim 40 organisaties, zowel publiek als privaat, die actief werk maken van diversiteitsbeleid binnen de eigen organisatie. Een overzicht van de ondertekenaars is terug te vinden op www.diversiteitinbedrijf.nl.
Wat zijn volgens u de goede praktijkvoorbeelden voor ondernemingen met betrekking tot diversiteitsbeleid die kansrijk lijken?
In opdracht van mijn ministerie is het afgelopen jaar onderzoek gedaan naar internationale en nationale «best practices» specifiek op het vlak van het bevorderen van de culturele diversiteit. De resultaten van dit onderzoek bieden een schat aan informatie voor werkgevers over het stimuleren van culturele diversiteit binnen hun organisatie en kan hen, indien zij hierin willen investeren, in ondersteunen. Zo zijn in de resultaten onder meer voorbeelden opgenomen van de wijze waarop vijf organisaties good principles hebben vormgegeven.
De resultaten van het onderzoek zijn samen met de voortgangsrapportage actieplan arbeidsmarktdiscriminatie4 op 1 september jongstleden aan u aangeboden en zullen breed worden verspreid. Zo is het onderzoek onder meer aangeboden aan het diversiteitscharter voor plaatsing op hun website. In 2016 zal in overleg met werkgevers worden bezien welke aanvullende activiteiten in vervolg op dit onderzoek kunnen worden opgepakt.
Daarnaast draagt ook het diversiteitscharter bij aan de kennisdeling over goede praktijkvoorbeelden voor ondernemingen met betrekking tot diversiteitsbeleid. Het diversiteitscharter organiseert hiertoe meerdere malen per jaar kenniskringen en netwerkbijeenkomsten.
Bent u ervan op de hoogte dat verschillende buitenlandse multinationals een «Chief Diversity Officer» aanstellen om een cultuuromslag op het gebied van diversiteit te bewerkstelligen?2 Zo ja, wat vindt u van dit fenomeen en ziet u mogelijkheden om de «Chief Diversity Officer» ook in Nederland gemeengoed te laten worden?
De functie van «Chief Diversity Officer» die binnen een aantal organisaties in het leven is geroepen is mij bekend. De Chief Diversity Officer bewaakt als een inclusiestrateeg de inpassing van diversiteit binnen een organisatie. Alle initiatieven om diversiteit op de werkvloer te bevorderen hebben mijn waardering.
Dat geldt ook voor dit initiatief.
Een divers personeelsbestand kan een belangrijke bijdrage leveren aan het tegengaan van discriminatie op de werkvloer en is daarmee van grote waarde. Het diversiteitscharter dat door de Stichting van de Arbeid is opgericht en op 2 juli 2015 aan het publiek is gepresenteerd draagt hier op een concrete wijze aan bij. Zoals bij het antwoord bij vraag 5 al benoemd, verbinden organisaties die het diversiteitscharter ondertekenen zich aan de doelstelling om gelijke kansen en diversiteit in hun organisatie actief te bevorderen. Gestreefd wordt naar aansluiting van minimaal 150 organisaties bij het charter in de komende drie jaar, zodat ook binnen Nederland diversiteitsbeleid gemeengoed wordt.
Het bericht dat milieuzones in steden worden tegengewerkt |
|
Duco Hoogland (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schultz werkt milieuzones in steden tegen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving?
Zoals ook in het bericht is aangegeven is geen sprake van tegenwerking. Op 3 maart 2015 heeft de Raad van State advies uitgebracht. Dit advies gaf aanleiding tot diepgaand beraad. De planning was erop gericht dat het aangepaste RVV 1990 per 1 januari 2016 in werking zou treden. Op 17 december heeft uw Kamer de motie Visser (VVD) (Kamerstuk 34 300 XII, nr. 64) aangenomen, waarin de regering wordt verzocht om de grondslag voor gemeentelijke milieuzones ten behoeve van personenauto’s op te heffen. Om uitvoering te geven aan de motie Visser zal uit de voorgenomen wijziging het voorstel tot uitbreiding van het milieuzonebord naar personenauto’s worden geschrapt.
Deelt u de mening dat de beslissingsruimte van gemeenten om een milieuzone in te stellen, onder meer om schonere lucht te bewerkstelligen, niet op oneigenlijke gronden door de rijksoverheid ingeperkt mag worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente is en blijft verantwoordelijk voor het treffen van lokale maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren en kan daarbij overgaan tot het instellen van een milieuzone. Bij de besluitvorming worden proportionaliteit en draagvlak meegewogen.
Kunt u de Kamer toezeggen dat de gevraagde borden en andere benodigdheden op tijd geleverd zullen worden aan gemeenten om de milieuzones zoals gepland te kunnen openen? Zo nee, waarom niet?
De planning was erop gericht dat het aangepaste RVV 1990 per 1 januari 2016 in werking zou treden. Om uitvoering te geven aan de motie Visser zal uit de voorgenomen wijziging het voorstel tot uitbreiding van het milieuzonebord naar personenauto’s worden geschrapt.
Hoe wilt u er voor zorgen dat automobilisten makkelijker dan nu het geval is weet kunnen hebben van welke zones ze wel en niet mogen betreden?
Het toegangsregime van milieuzones is een lokale afweging die tussen gemeenten kunnen verschillen. Het is dan ook in eerste instantie de verantwoordelijkheid van gemeenten om hierover zorgvuldig te communiceren. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om dit vanuit het Rijk te doen.
Is er Nederlands onderzoek naar systemen die dit vergemakkelijken? Zo ja, zijn hierbij ook goede voorbeelden betrokken zoals het Duitse systeem, waar gewerkt wordt met milieustickers2, of de kentekenpalen zoals de stad Rotterdam hiervoor gebruikt? Zo nee, kunt u hier een dergelijk onderzoek naar (laten) verrichten?3
In het verleden is ervoor gekozen om niet aan te sluiten bij het Duitse systeem, omdat in Nederland slechts in een zeer beperkt aantal steden een milieuzone geldt en het Duitse systeem grotere administratieve lasten en kosten met zich brengt voor zowel burgers als bedrijfsleven. Ik zie geen aanleiding om hier onderzoek naar te verrichten.
Het bericht dat steun voor KLM schadelijk is voor Schiphol |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht »Steun voor KLM schadelijk voor Schiphol» en «Waarom zou je concurrentie KLM tegenhouden?»?1
Ja.
Herkent u de geuite kritiek over gebrekkige medewerking van de Nederlandse overheid? Zo nee, waarom niet?
Emirates heeft een aanvraag ingediend om met ingang van 1 februari 2016 haar avondvlucht naar Dubai te mogen uitvoeren met een Airbus A380 in plaats van de huidige Boeing B777. Deze aanvraag heb ik recentelijk goedgekeurd. De afwegingsgronden zijn gebaseerd op het luchtvaartverdrag tussen Nederland en de V.A.E. Alleen als wordt aangetoond dat de maatschappijen uit de V.A.E. zich niet houden aan de bepalingen van het luchtvaartverdrag, zijn er mogelijkheden om een tweede dagelijkse vlucht met een A380 tegen te houden. Het luchtvaartverdrag tussen Nederland en de V.A.E. dateert uit 1990, met een aanvulling hierop in 2000, en heeft een liberaal karakter. Er gelden geen beperkingen ten aanzien van het aantal luchtvaartmaatschappijen, het aantal vluchten, het type toestel of het aantal stoelen dat wordt aangeboden.
Het verdrag bepaalt inderdaad dat het aanbod afgestemd wordt op de vraag en dat de diensten van andere luchtvaartmaatschappijen niet op een onredelijke wijze worden getroffen. Ik heb de aanvraag van Emirates voor een tweede A380 laten toetsen aan de bepalingen van het verdrag. Uit dit onderzoek blijkt dat de inzet van een tweede A380 een relatief beperkte capaciteitsuitbreiding tot gevolg heeft en er geen aanwijzingen zijn om de inzet van een tweede A380 tegen te houden. Er zijn geen significante effecten op de netwerkkwaliteit van Schiphol. Uiteraard blijf ik de ontwikkelingen op de vervoersmarkt tussen Nederland en de V.A.E. nauwlettend volgen.
Overigens wil ik wijzen op het belang van een gezamenlijke Europese aanpak. De lidstaten hebben de Europese Commissie opgeroepen tot mandaatvoorstellen voor de Golfstaten. Op 7 december jl. heeft de Europese Commissie het langverwachte Aviation Package gepubliceerd met daarin ondermeer voorstellen voor mandaten voor luchtvaartonderhandelingen met de Golfstaten. Dat is een belangrijke stap omdat in de mandaten een clausule over eerlijke concurrentie kan worden opgenomen. Het is aan de transportministers van de Lidstaten om de inhoud van de mandaten vast te stellen. Zo kunnen zij vinger aan de pols houden voor wat hun nationale belangen betreft.
Klopt het bericht dat luchtvaartmaatschappij Emirates (hierna: Emirates) mogelijk met een tweede A380 op Schiphol wil gaan vliegen? Zo ja, wanneer is dit of wordt dit besluit genomen, door wie en op basis van welke afwegingsgronden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in de luchtvaartovereenkomst met de Verenigde Arabische Emiraten is afgesproken dat de aangeboden capaciteit in balans moet zijn met de vraag op de markt? In hoeverre wordt deze balans met de eventuele komst van een tweede A380 gewaarborgd? Wat betekent de komst voor de versterking van de netwerkkwaliteit van Schiphol?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Schiphol met haar rewardprogramma Emirates actief aangetrokken heeft, ook voor de eventuele komst van een tweede A380? Om hoeveel geld ging het hierbij? Is dit generiek en staand beleid van Schiphol dat wordt toegepast? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik vind het van belang dat Schiphol zich inzet voor een optimale netwerkkwaliteit. Een airline reward programma kan daar aan bijdragen. Schiphol heeft aangegeven dat dit het doel is van dat programma. Het airline reward programma van Schiphol bestaat al sinds 2007. Ook veel andere luchthavens hanteren dergelijke tijdelijke regelingen om luchtvaartmaatschappijen tegemoet te komen in de kosten voor de opstart van een nieuwe operatie. Het programma geeft bijvoorbeeld voor maximaal twee jaar een beloning bij het opstarten van een nieuwe route.
Het programma staat open voor alle luchtvaartmaatschappijen, dus ook voor Nederlandse maatschappijen. Het programma wordt jaarlijks door Schiphol voorgelegd aan luchtvaartmaatschappijen in het kader van de totstandkoming van de tarieven en voorwaarden en wordt bekostigd uit de opbrengsten van de commerciële activiteiten. Als luchtvaartmaatschappijen vinden dat het programma niet aan de wettelijke vereisten voldoet kunnen ze daarover een klacht indienen bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De ACM heeft op dit moment nog geen klachten ontvangen. De financiële omvang van dit programma wordt door Schiphol als bedrijfsvertrouwelijk aangemerkt. Ik heb hierover geen nadere informatie.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie-Visser/Leenders (Kamerstuk 31 936, nr. 278) inzake het overleg met de andere EU-lidstaten? Ondergraaft Nederland niet het zo noodzakelijke gemeenschappelijke Europese front door als enige land in Europa, vooruitlopend op het onderhandelmandaat, geen landingsrechten meer te verlenen? Deelt u de mening dat deze positie van Nederland als spelbreker onwenselijk is, omdat dit buitenlandse carriers de mogelijkheid geeft om Europese landen en maatschappijen tegen elkaar uit te spelen, wat zowel schadelijk is voor de mainportpositie Schiphol als voor onze home carrier KLM?
Ik heb de motie Visser/Leenders uitgevoerd. In de Kamerbrieven van 2 juni 2015 (Kamerstuk 31 936, nr. 269) en van 25 september 2015 (Kamerstuk 31 936, nr. 296) heb ik u geïnformeerd dat, met het oog op de voorziene EU-onderhandelingen met de Golfstaten, Nederland in beginsel voorlopig geen eigen onderhandelingen met derde landen voert vanaf het moment dat een breder Europees onderhandelingsmandaat wordt voorbereid. Dat zou immers de onderhandelingspositie van de EU verzwakken, zeker waar het grote «hub»-luchthavens betreft. Daarom heb ik mijn collega’s in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk geïnformeerd over de Nederlandse lijn en hen opgeroepen om deze lijn over te nemen. Ook is gevraagd om gezamenlijk druk te houden op het proces om te komen tot het onderhandelingsmandaat voor de Europese Commissie. In aanvulling hierop heeft Nederland deze zomer tijdens diverse bijeenkomsten met andere lidstaten en de Europese Commissie benadrukt dat het volgens ons wenselijk is om in de aanloop naar het onderhandelingsmandaat een eensgezinde EU-positie te handhaven en geen individuele onderhandelingen met de Golfstaten te voeren teneinde de toekomstige EU-onderhandelingspositie niet te schaden. Inmiddels heeft de Europese Commissie op 7 december 2015 als onderdeel van het «Aviation Package» een aantal verzoeken tot mandaatverlening gepresenteerd waaronder een mandaat voor de Golfstaten. Deze zullen de komende periode onder Nederlands voorzitterschap worden besproken.
Hoeveel landingsrechten zijn door de genomen maatregel om voorlopig geen landingsrechten meer toe te kennen geweigerd en heeft u inzicht waar deze aanvragen wel toegekend zijn? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderhandelmandaat en hoe staat het met de validatie van het Amerikaanse rapport over zichtbare en onzichtbare subsidies aan Golfmaatschappijen?
De luchtvaartautoriteiten van Qatar en Saoudi Arabië hebben recent aanvragen ingediend voor extra verkeersrechten naar/via/vanuit Nederland. Ik heb geen inzicht in hoeverre vergelijkbare aanvragen bij andere landen ingediend zijn. Op 7 december 2015 heeft de Commissie als onderdeel van het Aviation Package een aantal verzoeken tot mandaatverlening presenteren, waaronder een mandaat voor de Golfstaten. De Amerikaanse autoriteiten hebben nog geen uitspraak gedaan over de beweringen van de drie grote Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen jegens de drie Golfmaatschappijen. Nederland heeft de Europese Commissie verzocht om het bewijsmateriaal van de drie Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen te onderzoeken en te beoordelen en deze bevindingen mee te nemen in de voorbereiding van haar mandaatverzoek.
Kunt u een overzicht geven van de opgelegde overheidsheffingen en wet- en regelgeving in Dubai, Europa en Nederland welke van invloed zijn op de concurrentiepositie van de Nederlandse en Europese luchtvaart? Deelt u de mening dat wet- en regelgeving in Nederland en Europa de concurrentiepositie van onze luchtvaartsector moeten bevorderen? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen en gaat u ondernemen?
De jaarlijkse «Benchmark luchthavengelden en overheidsheffingen» bevat een overzicht van de havengelden, ATC-heffingen en overheidsheffingen op Schiphol en 10 andere grote luchthavens, waaronder Londen Heathrow, Parijs Charles de Gaulle, Frankfurt, Istanbul en Dubai. De benchmark is in februari met de Kamer gedeeld2. De benchmark laat zien dat er wat betreft overheidsheffingen grote verschillen zijn tussen luchthavens. Substantiële passagiersbelastingen zijn er alleen in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk. Daarnaast zijn er op sommige luchthavens overheidsheffingen voor security (Parijs Charles de Gaulle, Frankfurt, München en Madrid) en geluid (Schiphol, Parijs Charles de Gaulle, Frankfurt). Overigens komt het ook voor dat de doorberekening van security- en/of geluidgerelateerde kosten via de havengelden van luchthavens plaatsvindt. Op Schiphol bijvoorbeeld via de security service charge. Uit de benchmark is af te leiden dat overheidsheffingen vooral op de Londense luchthavens, Frankfurt, München en Parijs Charles de Gaulle een relatief grote invloed hebben op de totale prijs die luchtvaartmaatschappijen betalen voor een bezoek aan een luchthaven. Op de luchthaven Dubai zijn geen overheidsheffingen.
Ten aanzien van uw verzoek voor een overzicht van de opgelegde wet- en regelgeving in de V.A.E., Nederland en andere Europese landen wil ik aangeven dat er veel verschillende wet- en regelgeving bestaat in deze landen die van invloed kan zijn op de concurrentiepositie van Nederlandse en Europese luchtvaart. Dat zou zeer uitgebreid onderzoek vergen waarbij het de vraag is of het leidt tot de gewenste helderheid. Veel regelgeving gaat immers ook verder dan mijn beleidsterrein. Gedacht kan worden aan fiscale en arbeidsrechtelijke aspecten die van invloed kunnen zijn op de concurrentiepositie van de Nederlandse en Europese luchtvaartsector. Zo heffen de Verenigde Arabische Emiraten bijvoorbeeld geen inkomens- en vennootschapsbelasting.
Indien het luchtvaartspecifieke wet- en regelgeving betreft zijn we als Nederland verder voor een groot deel afhankelijk van de keuzes die binnen Europa en of op mondiaal niveau worden gemaakt. Daarbij speelt de Nederlandse overheid zo veel als mogelijk een rol in het totstandkomingproces.
Het kabinet zet zich ten aanzien van nationale regelgeving in voor een zo laag mogelijke regeldruk en administratieve lasten. Dat geldt zeker ook voor Schiphol, gezien de zware concurrentie in de luchtvaartsector. Bij nieuwe regelgeving wordt in de toelichting aangegeven wat de verwachte effecten voor het bedrijfsleven zijn en wat gedaan is om administratieve lasten zo beperkt mogelijk te houden.
Tot slot is de Kamer eind september geïnformeerd over de komende Actieagenda Schiphol 2016–2025, waarin onder andere het thema «level playing field» aan de orde komt. Dat doet de overheid in overleg met de sector.
Het overtreden van regels van de farmaceutische industrie |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Recordboetes voor verboden reclame farmaceuten»?1
Ja.
Klopt het dat er vorig jaar 836.123 euro aan boetes aan de farmaceutische industrie is uitgedeeld?
In 2014 zijn tien boetes opgelegd voor overtredingen van de reclameregels. Het gaat om een totaalbedrag van 832.799 euro. Zeven boetes (totaal 719.243 euro) zijn opgelegd aan farmaceutische bedrijven en drie aan websitehouders (totaal 113.547 euro). Het ging om overtredingen als het maken van publieksreclame voor een receptgeneesmiddel, reclame voor niet-geregistreerde geneesmiddelen, verboden gunstbetoon en off-label reclame.
Is het u bekend welke overtredingen zijn geconstateerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat dit bedrag in 2014 zo veel hoger ligt dan andere jaren?
Het bedrag is afhankelijk van een aantal factoren. De doorlooptijden van individuele zaken vanaf de constatering van de overtreding tot het daadwerkelijk opleggen van de boete kan soms langer dan een jaar duren. Daarnaast is de hoogte van boetes afhankelijk van de zwaarte en ernst van de overtreding en de grootte van de onderneming.
Waarom komt deze informatie pas openbaar nadat er een WOB-verzoek is ingediend?
Maatregelen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) worden niet actief openbaar gemaakt omdat daar geen wettelijke basis voor is. Het recent bij uw Kamer ingediende wetsvoorstel voor wijziging van de Gezondheidswet voorziet in nieuwe stappen in het verbeteren van de naleving van normen door openbaarmaking van gegevens. Als deze wetswijziging is aangenomen en in werking kan treden zal de mogelijkheid voor actieve openbaarmaking van gegevens verder ingevuld worden door de IGZ.
Wilt u de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) verzoeken om jaarlijks te rapporteren over welke overtredingen er begaan zijn en hoeveel boetes er zijn opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe staat u tegenover het verplichten van farmaceutische bedrijven om actief meer openbaarheid te geven en bent u bereid hiertoe maatregelen te nemen?
Het wetsvoorstel voor wijziging van de Gezondheidswet dat ik in antwoord op vragen 5 en 6 noemde, ziet toe op openbaarmaking van gegevens door de toezichthouder, dat vind ik in deze de geëigende route. In aanvulling daarop staat het bedrijven vrij om vrijwillig inzage te geven in de overtredingen die begaan zijn en welke boetes of waarschuwingen daarop volgden.
Hoeveel capaciteit (fte’s) heeft de IGZ en is dit genoeg capaciteit om in te zetten op de bestrijding van verboden reclamehandelingen of is deze, zoals het bovengenoemde artikel stelt, te beperkt?
Het team reclametoezicht bij de IGZ beschikt over ongeveer 5 fte. Het team is in 2009 na een beleidsevaluatie met 2 fte tot deze capaciteit uitgebreid. Dit team zet haar capaciteit in op het toezicht op naleving van de reclameregels en op het toezicht op het illegaal aanbod van geneesmiddelen op het internet. Ik ben met de IGZ van mening dat deze capaciteit voldoende is voor het onderzoek van meldingen en gericht risicotoezicht op deze onderwerpen.
Bent u bereid om meer fte’s op de bestrijding van verboden reclamehandelingen te zetten? Zo ja, hoeveel en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Welke maatregelen kan en wilt u nemen om ervoor te zorgen dat de farmaceutische bedrijven beter de regels naleven en zich richten op de zorg voor de patiënt in plaats van het maximaliseren van de verkoop van hun medicijn?
Er is al een aantal maatregelen genomen gericht op bevordering van naleving van de reclameregels. Primair is dat het toezicht op naleving van de regels door de IGZ. Daarnaast is er de zelfregulering in de sector door de Code Geneesmiddelenreclame (CGR), waarbij mogelijkheden voor advies- en klachtenprocedures er ook op gericht zijn om naleving van de regels te bevorderen. Samenwerkingsafspraken tussen IGZ en CGR beogen dat de activiteiten van beide organisaties elkaar aanvullen. Deze afspraken zijn voor het jaar 2016 verlengd. Binnen deze afspraken heeft de IGZ overigens nog steeds een eigenstandige bevoegdheid om in te grijpen als zij dat nodig acht.
In dit kader wil ik ook de regels omtrent transparantie van financiële relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven noemen. Het primaire doel van deze transparantie is de patiënt te informeren over eventuele financiële relaties van zijn of haar zorgverlener. Net als de andere maatregelen is transparantie er daarnaast op gericht dat farmaceutische bedrijven, die primair commercieel zijn en daarom marketing zullen bedrijven, zich van oneigenlijke beïnvloeding zullen onthouden. Transparantie is nog volop in ontwikkeling: in 2016 zullen voor het eerst ook financiële relaties tussen artsen en medische hulpmiddelenbedrijven openbaar worden gemaakt.
En daarnaast heb ik recent bij uw Kamer wetsvoorstel voor wijziging van de Gezondheidswet ingediend, zoals ik ook in antwoord 5, 6 en 7 heb aangegeven.
Aanvullende maatregelen acht ik op dit moment niet nodig.
Bent u bekend met de commercials die farmaceutisch bedrijf Mylan uitzendt in de reclamezendtijd van Nederlandse zenders?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat farmaceutische bedrijven reclame uitzenden op Nederlandse zenders?
Reclame moet binnen de daarvoor geldende regelgeving passen. Deze is neergelegd in de algemene reclameregels in de Nederlandse Reclamecode, waarin onder andere staat dat reclame niet misleidend mag zijn. Daarnaast zijn er de specifieke regels die gelden voor reclame voor geneesmiddelen, neergelegd in hoofdstuk 9 van de Geneesmiddelenwet. Hierin worden er eisen gesteld aan reclame voor geneesmiddelen, en wordt deze in een aantal gevallen verboden. Ook worden er in dit hoofdstuk regels gesteld voor gunstbetoon, die nader zijn uitgewerkt in de Beleidsregels gunstbetoon Geneesmiddelenwet. Met deze regelgeving is er sprake van duidelijke grenzen aan reclame door geneesmiddelenfabrikanten.
Waar liggen wat u betreft de grenzen aan reclame door geneesmiddelenfabrikanten?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat reclame door geneesmiddelenfabrikanten niet in het publiek belang is en bent u bereid te onderzoeken op welke wijze reclame-uitingen door fabrikanten van op recept verkrijgbare geneesmiddelen kan worden tegengegaan?
Reclame moet binnen de grenzen van de reclameregels uit de Geneesmiddelenwet blijven. De regels die daar zijn opgenomen geven aan wat wel en niet kan. De IGZ houdt toezicht op naleving van die regels en legt, zoals het artikel waarnaar u verwijst ook duidelijk illustreert, daarbij ook boetes op als er overtredingen worden geconstateerd. Ik ben van mening dat dit systeem afdoende functioneert en vind om die reden aanvullend onderzoek niet nodig.
De aanscherping van de mestregels van GlobalGap |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van GlobalGap om van aangesloten telers te eisen dat zij onbewerkte dierlijke mest slechts tot zes maanden voor de oogst gebruiken en op langere termijn zelfs helemaal niet meer?1
Ja.
Is de veronderstelling juist dat het voornemen van GlobalGap zal leiden tot een substantiële kostenverhoging en een lastige opgave voor betrokken (biologische) akkerbouwers?
De maatregel is een voorzorgsmaatregel die vanuit de markt (de retail) is geïnitieerd ten behoeve van de voedselveiligheid van voedsel dat rauw gegeten wordt. Partijen uit de Nationale Technische Werkgroep GlobalGap (zie ook het antwoord op vraag 5) worden in de gelegenheid gesteld om aan te geven of de maatregel haalbaar is. Indien dit niet het geval is, kan de sector zelf alternatieven aangeven met inachtneming van de voedselveiligheid.
Is de veronderstelling juist dat het voornemen van GlobalGap verschillende doelstellingen van het landbouw- en mestbeleid, zoals het stimuleren van de biologische landbouw, het voorkomen van uitspoeling van mineralen en het inperken van kunstmestgebruik, doorkruist?
GlobalGap stelt bij deze voorgestelde maatregel het belang van voedselveiligheid voorop.
Acht u het voornemen van GlobalGap, gelet op het volksgezondheidsaspect en de impact voor de betrokken akkerbouwers, proportioneel?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord bij vraag 2.
Is er, evenals in het verleden, nog sprake van een platform GlobalGap en een adviserende rol van het Ministerie van Economische Zaken daarbij?
Er is sprake van een platform, te weten de Nationale Technische Werkgroep GlobalGap. Hierin zitten de volgende organisaties vertegenwoordigd: GroentenFruit Huis, DPA (Dutch Produce Association), CBL (Centraal Bureau Levensmiddelenhandel), FrugiVenta, LTO, Vigef, Nefyto en Certificerende Instellingen etc. Het Ministerie van Economische Zaken heeft hier geen zitting en heeft ook geen adviserende rol.
Gaat u in overleg met GlobalGap om ervoor te zorgen dat de eisen van GlobalGap (biologische) akkerbouwers niet onnodig op kosten jagen en het mest- en landbouwbeleid niet doorkruisen?
Het is aan het platform om deze discussie te voeren. Mij is bekend dat hier naar gekeken wordt. De landbouwsector geeft aan zich met deze regels overvallen te voelen, ondanks dat ze zelf deelnemer zijn van het platform en dus actief geïnformeerd worden over voorstellen voor maatregelen zoals genoemd.
Is de veronderstelling juist dat de bij GlobalGap aangesloten supermarktketens gezamenlijk een groot marktaandeel hebben en leveranciers min of meer gedwongen zijn om zich te voegen naar de nieuwe eisen, met bijbehorende kostenverhoging?
GlobalGap is opgericht ten behoeve van de voedselveiligheid, omdat het bewustzijn over voedselveiligheid in de teelt over het algemeen gebrekkig wordt gevonden. In de GlobalGap-eisen zitten voornamelijk markteisen vanuit de retail. De retail gebruikt deze eisen voor een licence to deliver. Het is een wereldwijd systeem en eisen gelden voor alle deelnemers aan GlobalGap uit alle hoeken van de wereld.
In hoeverre wordt ten aanzien van het verbod op misbruik van een economische machtspositie, in de Mededingingswet ook gekeken naar de impact en proportionaliteit van kwaliteitseisen?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) kan op basis van de Mededingingswet handhavend optreden indien sprake is van een economische machtspositie en daar misbruik van gemaakt wordt. Hierbij is het aan de ACM of ook gekeken wordt naar de impact en proportionaliteit van kwaliteitseisen. Een bedrijf kan een vermoed misbruik van een economische machtspositie ter beoordeling voorleggen aan de ACM. Daarnaast is het mogelijk om naleving van de Mededingingswet te vorderen bij de civiele rechter.
Het bericht “financiële sector let te weinig op terrorisme, zegt DNB” |
|
Aukje de Vries (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Financiële sector let te weinig op terrorisme, zegt DNB»?1 Klopt dit bericht? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik heb kennis genomen van het bericht. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft naar aanleiding van eigen onderzoek geconcludeerd dat financiële instellingen het risico van integriteitschendingen, waaronder ook witwassen en terrorismefinanciering vallen, onvoldoende aanpakken. Met DNB vind ik dit zorgwekkend.
Hoeveel terrorismefinanciering is voorkomen door de maatregelen en regelgeving in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Op grond van de Wwft moeten onder meer financiële instellingen optreden als «poortwachters» van het financieel systeem. Zij moeten voorkomen dat hun diensten worden misbruikt voor witwassen of terrorismefinanciering. Concreet zijn zij verplicht de achtergrond van hun (potentiële) cliënten te onderzoeken. Verder moeten zij transacties monitoren en bij een vermoeden van witwassen of financieren van terrorisme een melding doen bij de Financial Intelligence Unit – Nederland (de FIU). Die transacties kunnen na analyse door de FIU ter beschikking komen voor opsporing en vervolging. Zo kan de Wwft bijdragen aan het afschrikken van terrorismefinanciering: de pakkans wordt vergroot doordat onder meer financiële instellingen alert moeten zijn en eventuele aanwijzingen moeten melden.
Die meldingsplicht levert ook concrete resultaten op. Naar aanleiding van door de FIU ontvangen meldingen is informatie verstrekt aan onder meer de Dienst Landelijke Recherche en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Verder hebben analyses door de FIU bijgedragen aan het identificeren van jihadisten die vervolgens op de nationale terrorismelijst zijn geplaatst waardoor hun tegoeden zijn bevroren.2 Een schatting hoeveel terrorismefinanciering is voorkomen door deze wetgeving en inspanningen is niet goed te geven.
Op basis van onderzoek van De Nederlandsche Bank (DNB) is gebleken dat met name bij banken, trustkantoren en betaalinstellingen deze controles niet altijd toereikend zijn, zo blijkt uit «Toezicht vooruitblik 2016»; wat zijn daarbij de grootste problemen c.q. knelpunten als het gaat om terrorismefinancieringen? Hoe scoren de verschillende sectoren op dit punt? Wat gaat DNB in 2016 meer doen controle op terrorismefinanciering?
DNB heeft laten weten van oordeel te zijn dat, in het kader van de beheersing van risico’s omtrent terrorismefinanciering, de monitoring en analyse van transacties verbeterd kan worden. Ook is het oordeel van DNB dat de kennis- en informatiepositie van veel instellingen over methoden van terrorismefinanciering verbeterd moet worden. Vooral bij banken en betaalinstellingen (zoals «payment service providers») die te maken hebben met grootschalige geldstromen, dient de analysecapaciteit vergroot te worden, zo laat DNB mij weten. In vergelijking met resultaten van een identificerend onderzoek3 naar terrorismefinanciering dat DNB in 2015 heeft uitgevoerd, ziet DNB overigens wel dat deze sectoren verbeteringen doorvoeren.
Tevens wordt naar aanleiding van dit identificerend onderzoek samengewerkt in een terrorismefinanciering-project van het Financieel Expertise Centrum (FEC). Dit project van het FEC zal resulteren in voorlichting voor financiële instellingen om zo de kennis van deze instellingen te verbeteren. Omdat het gevoelige informatie betreft, zal deze informatie waarschijnlijk niet publiek ter beschikking worden gesteld.
Uit de «Toezicht Vooruitblik 2016» blijkt ook dat DNB verder zal onderzoeken hoe instellingen de analyse van terrorismefinancieringsrisico’s hebben omgezet in concreet beleid en procedures. Ook zal DNB naar de opzet en werking van de transactiemonitoring kijken, waarbij ook zal worden beoordeeld hoe de detectie en analyse van transacties die mogelijk gerelateerd zijn aan terrorismefinanciering functioneert. Daarbij zal worden bekeken hoe instellingen de informatie die zij via het FEC kregen, hebben vertaald in concrete maatregelen.
Klopt het dat DNB vooral kijkt naar processen en procedures? In hoeverre zegt dit iets over het daadwerkelijk kunnen voorkomen van terrorismefinanciering?
De opzet van het toezicht op naleving van de Wwft is dat DNB, en overigens ook de andere Wwft-toezichthouders, kijken naar de werking van beleid, procedures en maatregelen van financiële en andere instellingen (Wwft-instellingen) omtrent het voorkomen van terrorismefinanciering. Door het bevorderen dat Wwft-instellingen hun procedures en maatregelen continu verbeteren, wordt terrorismefinanciering via deze instellingen zo veel als mogelijk beheerst en worden vermoedens van terrorismefinanciering gemeld bij de FIU.
Uit de evaluatie van Nederland door de Financial Action Taskforce (FATF) in 2011 blijkt dat de bestrijding van witwassen en financieren van terrorisme in Nederland ten opzichte van andere landen (ook andere Europese landen) die lid zijn van de FATF op een hoog niveau ligt.4 Inmiddels is de FATF een nieuwe ronde van evaluaties gestart, waarin de nadruk ligt op effectiviteit van wetgeving en beleid. Er is van uit te gaan dat uit die evaluaties zal blijken dat er verschillen zijn in effectiviteit tussen Europese landen. Tegelijk zullen alle bij de FATF aangesloten landen kunnen leren van de uitkomsten van die evaluaties, zodat de effectiviteit in elk van die landen verbeterd kan worden. Daarbij kan ook een rol spelen dat ingevolge de FATF standaarden elk land een nationale risicoanalyse dient uit te voeren; die verplichting is ook opgenomen in de Europese vierde anti-witwasrichtlijn.
Het eerder genoemde FEC is een voorbeeld van een Nederlandse best practice. Het FEC is een samenwerkingsverband van de Autoriteit Financiële Markten, DNB, de FIU, de Belastingdienst, de FIOD, het OM en de nationale politie.
Hoe effectief is de wet- en regelgeving in het kader van de Wwft? In hoeverre zijn er verschillen in effectiviteit tussen de Europese landen als het gaat om het voorkomen van terrorismefinanciering? Wat zijn daarbij de «best practices»?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is het mogelijk om met de Wwft terrorismefinanciering adequaat bij de wortel aan te pakken? In hoeverre is de Nederlandse aanpak de meest optimale manier? Hoe doen andere landen dit?
Zie antwoord vraag 4.
Welke aanvullende maatregelen en regelgeving zouden eventueel nodig zijn om terrorismefinanciering (nog) beter te kunnen bestrijden?
Uit de bevindingen van het toezicht door ondermeer DNB blijkt dat er ruimte is voor verbetering van de uitvoering van bestaande maatregelen en regelgeving. Daardoor kan het voorkomen van financieren van terrorisme verder worden aangeschept. Het is belangrijk dat die stap gezet wordt door de betrokken Wwft-instellingen. De informatievoorziening vanuit het FEC en vanuit de FIU draagt hieraan bij.
De recente aanslagen, ondermeer in Parijs en Egypte, hebben geleid tot intensief internationaal overleg over mogelijke aanvullende maatregelen tegen het financieren van terrorisme. Nederland is als financieel centrum nauw betrokken bij dit overleg in met name de EU, de FATF en de Counter-ISIL Finance Group. Dit overleg is nog gaande, maar mij lijkt denkbaar dat bijvoorbeeld de bestaande Europese regulering van grensoverschrijdende geldtransporten wordt aangescherpt.5
Tijdens de JBZ-Raad van 20 november jl. is terrorismefinanciering als een van de prioriteiten benoemd. Op dit moment wordt gewerkt aan voorstellen om te komen tot een versterking van de bevoegdheden van (en samenwerking tussen) FIU’s van verschillende landen, zodat zij snelle toegang hebben tot noodzakelijke gegevens. Daarnaast worden verbeteringen in regulering omtrent non-bancaire betaaldiensten en een effectievere werkwijze van bevriezing van tegoeden door de gehele EU voorgestaan.
Welke plannen zijn er op Europees en/of internationaal niveau om terrorismefinanciering nog beter te kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Het duurzaam inkopen van mobiliteit door overheden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeentes leven duurzaam inkoopbeleid niet na» en het daarin genoemde rapport «Goed (Aan)Besteed?, Benchmark duurzaam aanbesteden in WMO-, leerlingenvervoer- en eigen-wagenpark Nederlandse overheden eerste half jaar van 2015»?1
Ja.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat 73% van de leerlingenvervoeraanbestedingen, 83% van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)-aanbestedingen en 80% van de aanbestedingen voor het eigen wagenpark in de eerste helft van 2015 niet voldeden aan de minimumcriteria voor duurzaam inkopen, terwijl u met alle overheden heeft afgesproken die in 2015 100% duurzaam in te kopen?
Voor het toepassen van criteria documenten voor MVI is bestuurlijke ambitie en kennis en ervaring met duurzame gunningcriteria van belang.
In het op 11 september jl. aan uw Kamer gestuurde Plan van aanpak MVI heeft het Kabinet daarom aangegeven de toepassing van instrumenten voor maatschappelijk verantwoord inkopen te willen verbeteren. De ontwikkelrichting voor MVI verschuift daarbij van het toepassen van minimumeisen naar het aanmoedigen en/of uitnodigen van leveranciers om zo duurzaam mogelijke producten en diensten te leveren. Het organiseren van bestuurlijk commitment, monitoring en kennisdeling zijn nadrukkelijk onderdeel van het Plan van aanpak MVI. De adviezen van de Stichting Natuur en Milieu ondersteunen mijns inziens deze aanpak.
Deelt u de mening dat de landelijke minimumeisen die voor duurzaam inkopen van mobiliteit zijn geformuleerd niet meer geschikt zijn om als basis te dienen voor duurzaam inkopen omdat de klimaateisen minder ver gaan dan wat al gangbaar is in de zakelijke markt, de luchteisen zo weinig ambitieus zijn dat zelfs sterk vervuilende dieselvoertuigen (zonder roetfilter) nog als duurzaam gelden en zelfs eenvoudige kosteneffectieve maatregelen zoals zuinige banden ontbreken?
De technologische ontwikkelingen gaan snel. Daarom worden met ingang van 2015 de criteriadocumenten jaarlijks geactualiseerd en aangescherpt. Het criteriadocument voor dienstauto’s werd begin het jaar geactualiseerd. De door de Stichting Natuur en Milieu voorgestelde wijzigingen zijn in de aangescherpte criteriadocumenten van april 2015 verwerkt. Kosteneffectieve opties zoals eco-rijden en zuinige en stille banden behoren tot de daarin opgenomen minimumeisen en er zijn scherpe CO2-eisen gesteld per voertuigklasse.
De criteriadocumenten voor leerlingenvervoer en vraagafhankelijk vervoer zijn uit 2011. Daarom wordt op de site van PIANOo in plaats daarvan verwezen naar de criteria voor dienstauto’s en de andere transportdiensten, die in 2015 zijn geactualiseerd, zodat deze worden gehanteerd. De criteria voor leerlingenvervoer en vraagafhankelijk vervoer worden geactualiseerd in het eerste kwartaal van 2016.
Deelt u de mening dat daarnaast de landelijke criteria voor een hogere duurzaamheidsambitie dan de landelijke minimumeisen (de gunningscriteria) voor overheden onvoldoende concreet zijn en daardoor geen goed handvat bieden voor overheden met een serieuze duurzaamheidsambitie?
Die mening deel ik niet. De observaties in het rapport lijken deels gebaseerd te zijn op de verouderde criteria. Ik ben echter graag bereid om in overleg met medeoverheden te bezien of concreter invulling gegeven kan worden aan duurzame gunningscriteria. Zie ook mijn antwoord bij vraag 3.
Bent u bereid op korte termijn de minimumeisen aan te scherpen en de gunningscriteria te concretiseren en hierin ook standaard alle kosteneffectieve opties die zonder meer toepasbaar zijn (zoals zuinige banden) op te nemen?
In het criteriadocument voor dienstauto’s van april 2015 zijn de voorstelde kosteneffectieve opties opgenomen. Zie verder mijn antwoorden bij vraag 3 en 4.
Bent u bereid om in het kader van het SER energieakkoord met decentrale overheden afspraken te maken zodat gemeenten en andere overheden uiterlijk in 2016 er in slagen hun mobiliteit 100% duurzaam in te kopen?
In het kader van de uitwerking van het Plan van aanpak MVI zal ik met medeoverheden verkennen hoe invulling gegeven kan worden aan duurzame mobiliteit.
Deelt u de mening dat een goede jaarlijkse monitoring van de voortgang van duurzaam inkopen bij alle overheden noodzakelijk is? Bent u bereid deze monitoring uit te voeren en de resultaten openbaar te maken?
Zoals vermeld staat in het Plan van aanpak MVI wordt in afstemming met andere overheden momenteel een Benchmark MVI opgezet. De resultaten hiervan zullen worden gedeeld.
Bent u bereid de criteria voor duurzaam inkopen jaarlijks te checken en waar nodig te actualiseren?
Eind 2014 / begin 2015 is een actualisatie van de criteria uitgevoerd. Jaarlijks zal een actualisatie en aanscherping van criteriadocumenten plaatsvinden.
Deelt u de mening dat toegankelijke informatie en ondersteuning voor inkopers van belang is voor het halen van de doelstellingen van duurzaam inkopen? Welk maatregelen gaat u nemen om de website van PIANOo op deze punten te verbeteren?2 Welke aanvullende activiteiten gaat u daarnaast ontplooien om gemeenten te ondersteunen en te faciliteren?
Die mening deel ik. Vanuit de behoefte van zowel de markt als de overheid aan eenduidigheid in terminologie, uitgangspunten, criteria, taal en instrumenten is er een centraal loket voor maatschappelijk verantwoord inkopen ingericht bij PIANOo. Daar kunnen alle overheidsinkopers (Rijk en medeoverheden) terecht met vragen over maatschappelijk verantwoord inkopen, zowel via de site als via een vragenloket.
In april 2015 is op de website van PIANOo een nieuw webdossier voor MVI gelanceerd. Dit dossier biedt inkopers informatie over de duurzaamheidthema’s (milieu, sociaal, economie en specifieke onderwerpen als circulair en Biobased), hoe duurzaamheid te integreren in het inkoopproces en voor circa 45 productgroepen specifieke duurzaamheidsinformatie (milieu en sociale aspecten).
Daarnaast worden komende jaren regelmatig bijeenkomsten in het land gehouden om medeoverheden te informeren over maatschappelijk verantwoord inkopen en zijn in het Plan van aanpak MVI een tiental acties opgenomen gericht op het verbeteren van kennis, instrumenten en opleiding van inkopers en opdrachtgevers.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de stemmingen over de begroting Infrastructuur en Milieu voor het jaar 2016 in verband met het amendement Dik-Faber (Kamerstuk 34 300-XII nr. 9) en het bij de behandeling daarvan toegezegde overzicht van de beschikbare budgetten voor duurzaam inkopen de afgelopen 5 jaar en de komende jaren, uitgesplitst per jaar?
Ik heb mij ingespannen voor een tijdige beantwoording. Als gevolg van de noodzakelijke interdepartementale afstemming is dit helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Krijgt vermeende subsidiefraude in vissector toch een strafrechtelijk staartje?’ |
|
Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Krijgt vermeende subsidiefraude in vissector toch een strafrechtelijk staartje?»1
Ja.
Is de betreffende subsidie inmiddels teruggevorderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en voor welk bedrag is er inmiddels geld ontvangen?
Nee. De Europese Commissie vorderde de subsidie terug op grond van de bevinding dat een investering een langere looptijd heeft dan de projectperiode. Dit betekent dat de restwaarde van het subsidiebedrag afgetrokken moet worden. De lijn die het Ministerie van Economische Zaken destijds gehanteerd heeft, is dat bij dergelijke innovatieve investeringsregelingen de investeringskosten volledig kunnen worden toegerekend aan het project. In de subsidievoorwaarden is dan ook niet aangegeven dat de restwaarde in mindering moet worden gebracht van het subsidiebedrag. Het instellen van een terugvordering zou in dit geval indruisen tegen algemene rechtsbeginselen (gewettigd vertrouwen en rechtszekerheid).
In uw antwoorden op eerdere vragen inzake «Verspilde miljoenenvissubsidies in de Peel» heeft u gezegd dat er altijd aangifte wordt gedaan bij het Openbaar Ministerie inzake fraude; waarom is hier geen aangifte gedaan? Gaat u alsnog aangifte doen?2
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO.nl) doet aangifte bij het Openbaar Ministerie indien er aanwijzingen zijn dat er sprake is van fraude. Ik heb geen aanwijzingen dat er hier sprake is van strafbare feiten.
Bij het uitgeven van Europese vissubsidies wordt een foutenmarge geconstateerd van maar liefst 10,4 procent; is dit percentage nog bijgesteld, om welk bedrag in euro’s gaat het, en welk percentage van de visserijsubsidie-uitgaven in Nederland beslaat dit (als percentage van de uitgegeven euro’s)? Kunt u zo exact mogelijk aangeven om wat voor soort fouten het gaat? Wordt in al deze gevallen de subsidie teruggevorderd? Zo nee, wanneer wel en in hoeveel procent van de gevallen wordt subsidie teruggevorderd? Welk bedrag aan foutief uitgegeven subsidies is daadwerkelijk teruggevorderd en welk bedrag is daadwerkelijk terug op de rekening ontvangen? Kunt u deze bedragen zowel in euro’s als in procenten geven?
Oorspronkelijk was er inderdaad sprake van een foutenpercentage van 10,4% (€ 3,3 mln). Daarnaast was er zoals aangegeven in de Nationale Verklaring 2015 (Kamerstuk 34 150, nr. 2) nog sprake van onzekerheid over € 5,7 mln. Hierover is extern advies ingewonnen. Dit heeft ertoe geleid dat deze € 5,7 mln is bijgesteld naar € 3,7 mln waarmee het foutenpercentage is uitgekomen op 22,2% (€ 7 mln). Dit zijn percentages ten opzichte van het gecontroleerde totaal aan subsidiabele kosten in 2014. De visserijsubsidie uitgaven waren voor gehele Europees Visserij Fonds programmaperiode begroot op 120 mln (waarvan € 48,6 mln EU-bijdrage). Ik heb in mijn brief van 11 juni 2015 (Kamerstuk 34 150, nr. 5) aangegeven op welke wijze de problematiek wordt aangepakt. Inmiddels zijn alle fouten en betwiste bedragen gecorrigeerd en opgelost. Zoals gemeld in de voortgangsrapportage Gemeenschappelijk Visserijbeleid van 9 december jl. heeft de Europese Commissie onlangs aangegeven dat de herstelacties van Nederland als voldoende te beschouwen om nieuwe declaraties uit te kunnen betalen.
De fouten waren divers van aard. Deels betreft het onterechte declaraties van subsidieontvangers, een deel van de fouten is procedureel van aard. Dit betreffen interpretaties van regelgeving, zoals het bepalen van de redelijkheid van kosten, wijzigingen in een project, afschrijvingskosten, eigen arbeid, inkomsten uit projecten en direct aan het project toerekenbare kosten.
In de regel worden alle subsidies teruggevorderd als het voorzienbaar en aan te rekenen is aan de subsidieontvanger. Dit wordt per dossier zorgvuldig bekeken door RVO.nl. Ik kan geen uitspraak doen over het percentage en het bedrag aan terugvorderingen, omdat dit proces op dossierniveau nog loopt.
Kunt u de bevindingen van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) in deze zaak naar de Kamer sturen?
Door OLAF is deze zaak niet teruggekoppeld aan EZ. In de regel hoeft OLAF alleen aan de aanklager terug te koppelen wat er met zijn of haar klacht is gedaan. De aanklager heeft aan EZ laten weten dat OLAF de zaak als afgehandeld beschouwt omdat er al een financiële correctie bij genoemd project was voorgesteld door de Europese Commissie.
Wat is uw beleid inzake het terugvorderen van subsidies die op onterechte gronden zijn toegekend? Is er rijksbreed beleid?
Bij Europese fondsen geldt dat niet EU-conforme subsidie in principe wordt teruggevorderd.
De belangrijkste overweging bij het niet terugvorderen is gelegen in de inschatting dat het terugvorderingsbesluit in een beroepsprocedure standhoudt. Deze inschatting houdt sterk verband met de vraag in hoeverre de geconstateerde fout voor de begunstigde voorzienbaar en verwijtbaar is en of de algemene rechtsbeginselen in acht zijn genomen. EZ sluit aan bij hetgeen hiertoe door het rechtscollege in haar jurisprudentie is overwogen. Per geval zal hieraan worden getoetst.
In welke gevallen wordt de deurwaarder ingeschakeld? Is in dit geval de deurwaarder ingeschakeld om de onterecht ontvangen subsidie terug te krijgen?
In gevallen dat er een terugvordering is ingesteld, en conform de incassoprocedure na een termijn van ongeveer 7 weken nog geen terugbetaling is ontvangen, wordt de deurwaarder ingeschakeld.
In dit geval is er geen terugvordering ingesteld.
In uw brief inzake de subsidieverlening aan een tilapiakwekerij van 27 oktober 2014 (Kamerstuk 21 501-32 nr. 812) schrijft u dat de Europese Commissie oorspronkelijk het hele bedrag à € 1.059.323,48 terug wilde, maar dat dit na onderhandelingen met Nederland is bijgesteld tot € 1.002.246,00; heeft Nederland hiermee ingestemd? Welke afspraak is uiteindelijk gemaakt en waarom pleitte Nederland voor een lager bedrag?
De Europese Commissie wilde het totale EU-deel van € 1.059.323,48 terugvorderen vanwege het niet voldoen aan de instandhoudingsplicht van vijf jaar. De Europese Commissie heeft uiteindelijk de correctie op de instandhoudingsplicht achterwege gelaten als gevolg van het standpunt van EZ dat bij een dergelijk innovatieproject niet geeist kan worden dat de subsidieontvanger een verliesgevend project in stand moet houden.
De Europese Commissie vindt echter wel dat de restwaarde van de investering in mindering moet worden gebracht op de subsidie. Alleen de afschrijvingskosten tijdens de projectduur komen volgens de Europese Commissie voor subsidie in aanmerking. Dit verklaart waarom uiteindelijk niet het hele bedrag is gecorrigeerd door de Europese Commissie.
Wat heeft u gedaan met de constatering van de Algemene Rekenkamer dat het foutenpercentage langjarig hoog is en met de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer3 (onder andere op pagina 24) om verbeteringen aan te brengen onder andere op het gebied van managementverificaties?
Zie ook antwoord op vraag 4. Afgelopen periode is er door vooral RVO.nl veel werk verzet om de nodige verbeteringen aan te brengen in de managementverificaties. De herstelacties hadden ook betrekking op dossiers van voorgaande jaren (fonds is gestart in 2008). De Auditdienst Rijk heeft in zijn rapportages aan de Europese Commissie de door RVO.nl genomen maatregelen als voldoende beoordeeld.
Inmiddels heeft Eurocommissaris Vella in een gesprek met mijn voorganger aangegeven tevreden te zijn met de herstelacties van Nederland.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie Polderman (Kamerstuk 32 123 XIV nr. 49) die verzoekt de regering haar subsidiebeleid zodanig in te richten dat subsidies aan de visserijsector enkel nog ten goede komen aan innovaties die bijdragen aan een duurzame visserij? Worden bij nieuwe visserij-innovatiesubsidies substantiële duurzaamheidseisen gesteld?
In antwoord op die motie heb ik aangegeven (Kamerstuk 32 123 XIV, nr. 193) dat het toen geldende Europees Visserijfonds als voorwaarde stelde dat projecten moeten bijdragen aan de bevordering van duurzame ontwikkeling van de visserij om in aanmerking te komen voor financiële ondersteuning. In het huidige Europese Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) is duurzame ontwikkeling eveneens van groot belang, zowel voor de visserij- als voor de aquacultuursector. Een adviescommissie zal de ingediende projecten beoordelen onder andere op basis van de mate van duurzaamheid. Dat betekent dat hoe meer een innovatie bijdraagt aan verduurzaming, hoe groter de kans is dat het project wordt goedgekeurd.
Ik verwijs u tevens naar de brief van 4 november 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 812) voor wat betreft de duurzaamheidseisen die bij nieuwe visserij-innovatiesubsidies worden gesteld.
De toegankelijkheid van acute psychische zorg in Zeeland |
|
Joyce Vermue (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het voornemen om de Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis (PAAZ afdelingen) in Vlissingen en Terneuzen met ingang van 1 december 2015 te sluiten1 en die om te vormen tot intensieve zorg thuis?
Ik ben op de hoogte van de aanstaande plannen rondom de PAAZ afdelingen in Vlissingen en Terneuzen.
De PAAZ in Terneuzen sluit per 1 december 2015 haar intramurale capaciteit. Deze plaatsen verdwijnen niet allemaal; ruim 40% van de huidige intramurale capaciteit in Terneuzen wordt op die datum verplaatst naar Kloetinge, op het terrein van Emergis.
De ambulante zorg in de thuissituatie of op de polikliniek blijft behouden in Terneuzen en deze wordt versterkt met onder andere intensieve behandeling thuis. Deze ambulante «Intensive Home Treatment-teams» (IHT-teams) zijn in staat om intensieve behandelingen thuis uit te voeren, met als doel om crisisopname zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast kan een cliënt na een opname intensief worden begeleid.
De overige functies van de PAAZ in Terneuzen, zoals de crisisfunctie en de consultatiefunctie voor medisch specialisten in het ziekenhuis, blijven in de huidige vorm bestaan totdat er een kwalitatief goed alternatief is opgebouwd.
De PAAZ in Vlissingen gaat pas medio 2016 haar klinische capaciteit afbouwen zodat de afbouw van de totale klinische capaciteit geleidelijk plaatsvindt. Wel wordt in januari, vanwege een reeds geplande verbouwing van locatie Vlissingen, tijdelijk een deel van de beddencapaciteit (10 bedden) van de PAAZ naar Kloetinge verhuisd.
Deze veranderingen vinden plaats in nauwe samenwerking met andere betrokken partijen zoals Emergis en Zeeuwse Gronden, huisartsen, gemeenten en cliëntvertegenwoordiging.
In hoeverre kan iedere inwoner van Zeeland indien nodig binnen 45 minuten acute psychiatrische zorg krijgen?
De 45-minuten norm is een norm voor het ambulancevervoer voor de medisch-specialistische zorg; deze is niet van toepassing op de acute GGZ. In de GGZ worden als algemeen geldende norm de afspraken uit het convenant tussen GGZ Nederland en de politie uit 2012 gehanteerd. Die afspraken houden in dat 80% van de aanmeldingen voor de crisisdienst van patiënten die in acute psychische nood verkeren binnen 2 uur, en 100% binnen drie uur, door de crisisdienst moeten zijn beoordeeld. Hier vormt Zeeland geen uitzondering op. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u tijdige toegang tot de acute geestelijke gezondheidszorg (ggz) blijvend garanderen?
De zorgverzekeraars hebben een wettelijke zorgplicht. Dit betekent dat zij ervoor moeten zorgen dat hun verzekerden zorg of een vergoeding van zorg krijgen als zij daar recht op hebben. Daarbij hoort ook dat deze zorg tijdig verleend kan worden. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt toezicht op de naleving van de zorgplicht; het laatste rapport van de NZa over de naleving van de zorgplicht heb ik u onlangs aangeboden (Kamerstuk 29 689, 677). In dit rapport geeft de NZa aan dat de uitkomsten van de enquête naar de wachttijden in de acute GGZ geen verontrustend beeld opleveren. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat dit in de beoogde situatie anders is.
Op welke manier worden inwoners van de regio betrokken bij de besluitvorming en zijn hun behoeften uitgangspunt?
De commissie Toekomstige Zorg Zeeland heeft deze zomer zijn «Visie op zorg in Zeeland in 2025» uitgebracht. Ook de GGZ is hierin meegenomen. Hoewel de genoemde veranderingen in de GGZ al in gang waren gezet, zijn deze in lijn met het rapport van de commissie Toekomstige Zorg Zeeland. De commissie heeft aangegeven bewust te hebben gekozen voor het perspectief van de Zeeuwse burger, omdat in de ogen van de commissie de behoeftes van de burger, nu en in de toekomst, leidend moeten zijn voor de vormgeving van de zorg. In een aantal werksessies hebben de inwoners van Zeeland hiervoor input geleverd.
Op welke manier wordt in dit besluitvormingsproces al rekening gehouden met de motie Bouwmeester/Bruins Slot over zeggenschap over zorg in de regio?2
De genoemde motie is zeer recent, deze is op 10 november jl. aangenomen. Het besluit om de PAAZ afdelingen van Terneuzen en Vlissingen te sluiten is voor die tijd voorbereid. Zoals u kunt lezen in mijn antwoord op vraag 4 neemt dat echter niet weg dat de inwoners van Zeeland betrokken zijn bij het opstellen van de «Visie op zorg in Zeeland in 2025», waar de genoemde veranderingen mee in lijn zijn. Meer in het bijzonder worden patiënten- en familie-organisaties, huisartsen en politiek actief betrokken bij de vormgeving van de herinrichting van het Zeeuwse GGZ-landschap. Ook worden de genoemde partijen de komende periode nadrukkelijk betrokken bij de monitoring van de gemaakte afspraken.
Wilt u deze vragen, in verband met de voorgenomen sluiting, vóór 1 december 2015 beantwoorden?
Ja.
Het voornemen om Arabische verkeersborden te introduceren |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Misschien Arabische verkeersborden Oranje»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat er serieus wordt overwogen om Arabische verkeersborden te introduceren?
De officiële verkeersborden in Nederland zijn alle opgenomen in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Er zijn geen plannen om hier Arabische verkeersborden in op te nemen.
Deelt u de mening dat dit de wereld op zijn kop is en dat het niet zo moet zijn dat Nederland zich aanpast aan asielzoekers maar dat dit andersom moet zijn?
Zie antwoord op vraag 2.
Begrijpt u dat dit voornemen, zeker na de enorme hoeveelheid asielzoekers die kleine gemeenten krijgen te verwerken, opnieuw bijdraagt aan het gevoel van vervreemding bij de lokale bevolking?
De lokale wegbeheerder kan worden geconfronteerd met een gevaarlijke verkeerssituatie. Omdat hij verantwoordelijk is voor de verkeersveiligheid op wegen onder zijn beheer is het zijn taak om maatregelen te nemen, gericht op de specifieke problemen.
Bent u bereid om de introductie van Arabische verkeersborden in Nederland te allen tijde tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Een blokkade die goederen van India naar Nepal tegenhoudt |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat er sprake is van een blokkade van India naar Nepal?1
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de tekorten die volgens de berichten ontstaan onder meer aan brandstof, gas en medicijnen in Nepal?2
Het is mij bekend dat er sinds eind september 2015 een blokkade is bij een aantal grensovergangen tussen India en Nepal.
Klopt het NOS bericht van 1 oktober jl. dat meldt dat uw ministerie eerder dit jaar om bijstand is gevraagd door een particuliere hulporganisatie, die met ingezamelde goederen voor Nepal de grens niet over konden? Zo ja, wat was uw reactie op dit verzoek? Zijn er ook andere hulporganisaties getroffen door de problemen op de grens?
Het is ons bekend dat een particuliere hulporganisatie – die humanitaire goederen had ingezameld ten behoeve van de slachtoffers van de aardbevingen in Nepal – problemen ondervond bij de inklaring van deze goederen in de haven van Kolkata, India. De NOS heeft op 1 oktober jl. over deze kwestie bericht. De problemen bleken veroorzaakt te worden doordat de door de Indiase autoriteiten gevraagde papieren voor inklaring niet volledig en/of juist bleken te zijn. De kosten voor de opslag van de lading in Kolkata liepen door het oponthoud op. De Nederlandse honorair consul in Kolkata en de Nederlandse ambassadeur in New Delhi hebben geïntervenieerd in deze kwestie. Betrokken partijen zijn tot een oplossing gekomen in deze kwestie. Er hebben zich verder geen andere hulporganisaties gemeld met concrete problemen met inklaring van goederen in India.
Hoe bestempelt u de onlangs uitgesproken woorden van de Nepalese premier Oli dat hij de blokkade ziet als een tegenreactie op de nieuwe Nepalese Grondwet die volgens India de Mashesi, een etnische minderheid in Nepal met een Indiase oorsprong, discrimineert?
De nieuwe Nepalese Grondwet is met een grote meerderheid goedgekeurd door de Constituerende Assemblee. Van de 598 vertegenwoordigers stemden 507 voor de nieuwe Grondwet, onder wie een groot aantal Madhesi vertegenwoordigers. Daarmee werd de nieuwe Grondwet op 20 september 2015 een feit. Op 21 september beklaagde India zich over het gebrek aan inclusiviteit in de nieuwe Nepalese Grondwet. Een dag later gaf India aan zich zorgen te maken over de veiligheid van grenstransporten. De facto zijn de blokkades op een aantal grensovergangen tussen India en Nepal eind september 2015 begonnen, volgens India omdat zij vrezen voor de veiligheid van hun chauffeurs.
Hoe beschouwt u de redenering van de Indiase overheid dat de vrachtwagens bij de grens van Nepal niet stilstaan vanwege een vermeende blokkade, maar omdat chauffeurs bang zijn om slachtoffer te worden van geweld in Nepal, en dat diezelfde overheid van mening is dat Nepal in dialoog moet gaan met de Madhesi?
De dialoog tussen de Nepalese regeringspartijen en de Madhesi
vertegenwoordigers (Samyukta Loktantrik Madhesi Morcha) is al enige tijd aan de gang, maar heeft vooralsnog niet tot overeenstemming geleid. De problemen aan de Indiaas-Nepalese grens duren voort. Op basis van de beschikbare informatie kan ik de redenering van de Indiase overheid dat vrachtwagens bij de grens van Nepal stilstaan vanwege de angst van chauffeurs om slachtoffer te worden van geweld in Nepal ontkennen noch bevestigen.
Welke gevolgen hebben de problemen aan de grens voor de bestrijding van de gevolgen van de aardbevingen in Nepal in april 2015? Worden dezelfde mensen nu twee keer slachtoffer van een gebeurtenis waar zij geen controle over hebben?
Door de grensblokkade wordt de aanpak van de gevolgen van de aardbeving zeer bemoeilijkt. Wegens het tekort aan medicijnen sluiten verschillende Nepalese ziekenhuizen hun deuren. Ook bereikt als gevolg van de blokkade slechts een deel van de noodzakelijke hulpgoederen Nepal. De problemen hebben derhalve gevolgen voor het openbare leven en voor de verstrekking van humanitaire hulp, die nog steeds nodig is.
Welke stappen gaat u, via organisaties en/of in internationaal verband, ondernemen om er zorg voor te dragen dat de inwoners van Nepal zo snel mogelijk kunnen beschikken over brandstoffen, gas, medicijnen en hulpgoederen?
Nederland zal waar mogelijk deze kwestie aan de orde stellen, in EU-verband en in samenspraak met gelijkgezinde landen. De Nederlandse ambassade in New Delhi probeert bij concrete problemen rondom Nederlandse hulpgoederen te faciliteren. De secretaris-generaal van de VN Ban Ki Moon heeft op 11 november jl. alle partijen opgeroepen de grensblokkade onmiddellijk op te heffen. Hij onderstreepte het recht van Nepal op vrije doorgang van goederen, een land-locked country,wegens humanitaire redenen en riep alle partijen op de belemmeringen zo spoedig mogelijk op te heffen.
Het onderschatte gevaar van koolmonoxide |
|
Henk van Gerven , Farshad Bashir (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid «Koolmonoxide- onderschat en onbegrepen gevaar»?1
Het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) over koolmonoxide geeft een goede en uitvoerige analyse van de problematiek. Wij zijn de OvV hiervoor zeer erkentelijk. Momenteel werken de minster van VWS en ik aan een kabinetsstandpunt waarin een reactie op het rapport wordt gegeven. Het kabinetsstandpunt wordt in het voorjaar 2016 gestuurd aan de Tweede Kamer.
Hoe is het mogelijk dat in 46% van de ongevallen er een moderne of goed onderhouden cv-installatie bij is betrokken? Was deze informatie al eerder bij u bekend omdat het beeld altijd is geweest dat het om oude of slecht onderhouden geisers en cv-ketels zou gaan?
Uit het OvV-onderzoek blijkt dat de aanleg en het onderhoud van de cv-installaties niet altijd goed wordt uitgevoerd, waardoor ongevallen ook vaak plaatsvinden bij jonge en periodiek onderhouden toestellen.
De mogelijkheid dat er ook bij jonge en onderhouden cv-toestellen ongevallen kunnen plaatsvinden, was bekend. Nieuw is dat het OvV-rapport aangeeft dat het hierbij gaat om relatief veel ongevallen. Het bestaande beeld dat de problematiek van koolmonoxide vooral speelt bij oude en slecht onderhouden toestellen wordt herzien.
Bent u het met de constatering van de Onderzoeksraad voor Veiligheid eens dat de overheid meer zou kunnen doen om bewoners te beschermen tegen de gevaren die verbrandingsinstallaties met zich meebrengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 1
Welke wettelijke eisen, al dan niet Europees, gelden nu voor verbrandingsinstallaties, zowel wat betreft de techniek als de volksgezondheid? Welke aanvullende eisen gaat u stellen in het kader van veiligheid en volksgezondheid?
Het Bouwbesluit stelt eisen aan de verbrandingsluchttoevoer en rookgasafvoer als in een bouwwerk een verbrandingstoestel aanwezig is. Deze eisen worden gesteld uit oogpunt van gezondheid en beogen dat bij het gebruik van een toestel geen voor de gezondheid schadelijke omstandigheden kunnen optreden. Uitgangspunt bij deze eisen is dat het verbrandingstoestel zelf veilig is. De veiligheid van toestellen is geregeld via Europese productregelgeving. Gastoestellen moeten voldoen aan de eisen die volgen uit de Richtlijn Gastoestellen en verbrandingstoestellen op vaste brandstoffen aan de eisen die volgen uit de Richtlijn Bouwproducten. De installatie van deze toestellen moet plaatsvinden volgens voorschriften van de producent. In samenhang met de voorschriften die het Bouwbesluit stelt aan de verbrandingsluchttoevoer en rookgasafvoer kan daarmee een veilige installatie worden geïnstalleerd die geen gevaar voor de gezondheid oplevert.
Voor wat betreft de mogelijkheden voor aanvullende eisen zullen wij u nader informeren in het kabinetsstandpunt.
Bent u voornemens verplichte opleverkeuringen in te stellen bij de aanleg en periodieke keuringen van de verbrandingsinstallaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij zijn niet voornemens om verplichte opleverkeuringen bij de aanleg of periodieke keuringen van verbrandingsinstallaties in te stellen. De OvV doet daartoe ook geen aanbeveling. De OvV doet de aanbeveling om te komen tot een wettelijke erkenningsregeling. Hierover informeren wij u nader in het kabinetsstandpunt.
Waarom zijn op dit moment niet alle testresultaten van koolmonoxidemelders openbaar en hoe kunnen consumenten weten of ze een betrouwbare melder hebben of kopen?
De onveilige melders zijn op last van de nationale autoriteiten (in Nederland: de NVWA) uit de handel genomen en er zijn publiekswaarschuwingen uitgegaan. Alle onveilige melders uit de Europese steekproef zijn terug te vinden op de Rapex-website: http://ec.europa.eu/consumers/safety/rapex/alerts/main/index.cfm?event=main.search. (De jaartallen 2014 én 2015 aanvinken en bij het veld «product» de term «carbon monoxide» invullen).
Consumenten die willen weten of hun melder veilig is, kunnen zich wenden tot de fabrikant. Die moet de veiligheid van zijn product kunnen aantonen met documenten, zoals onafhankelijke onderzoeksrapporten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle koolmonoxidemelders betrouwbaar, effectief en in elke woning aanwezig zijn?
In het kabinetsstandpunt zullen wij u hierover nader informeren.
Hoe ziet de voorlichting van de overheid aan bewoners, installateurs en hulpverleners er nu uit en op welke wijze gaat u deze verbeteren? Wordt er bijvoorbeeld een actieve publiekscampagne gestart?
In het verleden heeft het Ministerie van BZK (en voorheen het Ministerie van VROM) handreikingen uitgebracht over de koolmonoxide problematiek bij open verbrandingstoestellen. Daarnaast verstrekt het BZK subsidie aan de Brandwondenstichting, die (in samenwerking met de Brandweer) op diverse manieren het bewustzijn over de gevaren van de koolmonoxide creëert en vergroot.
Over toekomstige, nieuwe campagnes zullen we u in het kabinetsstandpunt nader informeren.
Kunt u bij elke van de zes concrete aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid aangeven of u deze aanbeveling gaat uitvoeren, en zo ja hoe?
In het kabinetsstandpunt zullen wij u hierover nader informeren.
Kunt u de Kamer elk half jaar op de hoogte houden van de voortgang van de uitvoering van uw acties voor bewoners, eigenaren, fabrikanten, installateurs en hulpverleners?
In het kabinetsstandpunt zullen wij u hierover nader informeren.
Het sjoemelen met spitsmijden |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het sjoemelen van automobilisten met spitsmijden?1
Ja, ik heb de berichtgeving daarover in het AD gelezen.
Hoe kan het dat het mogelijk is om kinderlijk eenvoudig een poging te ondernemen om de regels te ontduiken?
Projecten gericht op spitsmijden zijn inmiddels een beproefd concept om mensen te stimuleren om over hun reiskeuze na te denken en om (tijdelijk) de verkeersdruk te verminderen, zoals bijvoorbeeld tijdens wegwerkzaamheden. Bij elk van deze projecten is fraudebestrijding een belangrijk aspect. Ik verwijs hiervoor ook naar het eindrapport Mobiliteitsprojecten (Kamerstuk 32 500-A, nr. 81) dat ik u in juni 2011 heb gestuurd.
Het spitsmijdenproject Wild! Van de spits is een initiatief van de Verkeersonderneming Rotterdam. Het project volgt een vaste systematiek en controle om deelnemers te belonen dan wel uit te sluiten van beloningen en deelname. De controles zijn er op gericht om deelnemers die niet voldoen aan de voorwaarden uit te sluiten van een beloning en van verdere deelname. Niet kan worden uitgesloten dat er deelnemers zijn die bewust de regels overtreden. Die mogelijkheid bestaat bij iedere regeling en ieder systeem.
De Verkeersonderneming voert maandelijks gegevenscontroles uit, voorafgaand aan de betaling van een beloning.
Een beloning wordt uitgekeerd als een deelnemer voldoet aan de gestelde voorwaarden. De controles richten zich op de juistheid van kentekens en aantallen voertuigen van deelnemers.
Daarnaast vinden er data-analyses plaats om bijzondere afwijkingen in het mijdingsgedrag van deelnemers te constateren en een deelnemer hierop zo nodig te bevragen. Deze aanpak leidt ertoe dat deelnemers een beloning ontvangen als aan de voorwaarden van spitsmijden is voldaan. In de situatie dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan (bijvoorbeeld bij niet reageren op informatieverzoeken, verkeerde informatie aanleveren of bij afwijkend gedrag) wordt geen beloning uitgekeerd en wordt de deelnemer uitgesloten van deelname.
Waarom is volgens de woordvoerder geen sprake van sjoemelen als blijkt dat mensen bewust de verkeerde gegevens invullen om wel geld te krijgen en in de spits te blijven rijden?
De woordvoerder van de Verkeersonderneming heeft aangegeven dat in het project waarborgen zijn ingebouwd om deelnemers die niet voldoen aan de voorwaarden uit te sluiten. Of daarbij sprake is van fraudeleus handelen is moeilijk vast te stellen en om die reden heeft de woordvoerder terughoudend gereageerd. Bijvoorbeeld een deelnemer kan vergeten zijn om een tweede auto op zijn adres door te geven. Dat is in strijd met de voorwaarden voor deelname, maar dat wil niet zeggen dat de deelnemer ook daadwerkelijk met die tweede auto moedwillig in de spits gereden heeft om alsnog een beloning te verdienen.
Deelt u de mening dat deze pogingen tot fraude betekenen dat mensen zich diskwalificeren om in de toekomst nog deel te nemen aan dit project?
Ja, ik deel de mening. In dit project kunnen deelnemers die eerder zijn uitgesloten niet nog een keer deelnemen.
Kunt u de Kamer nader informeren over de omvang van de pogingen tot fraude in relatie tot het gehele project en de effectiviteit ervan?
Aan het project Wild! Van de spits nemen tot nu toe 12.638 unieke deelnemers deel. Op basis van de controles of de deelnemers voldoen aan de gestelde voorwaarden zijn 949 deelnemers (dit betreft in totaal 7,5%) uitgesloten van deelname. In het antwoord op vraag drie heb ik aangegeven dat het feitelijk vaststellen van moedwillig fraudeleus handelen moeilijk is.
Uit evaluatie blijkt dat spitsmijdenprojecten effectief zijn. In het project Wild! Van de spits ervaren reizigers dat je gedrag kunt aanpassen en dat er alternatieven bestaan om één of meerdere keren per week de spits te mijden.
Het project kent een gunstige kosten/baten verhouding met dagelijks 5.000 deelnemers die de spits mijden. Drie maanden na afronding van het eerste spitsmijdenproject (Wild! Van de spits) bleek uit een meting dat bijna 90% van de automobilisten niet terugkeerde in de spits.
Zoals toegezegd kom ik in het overleg over het MIRT in het voorjaar 2016 terug op het programma Beter Benutten.
De risico’s van koolmonoxidevergiftiging door cv-installaties |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wat zijn de oorzaken van koolmonoxidevergiftiging»?1 Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp, die u op 12 januari 2015 aan de Tweede Kamer zond?2
Ja.
Deelt u de conclusie dat koolmonoxidevergiftiging een onderschat probleem is en betrekt u deze conclusie ook op u zelf? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) over koolmonoxide geeft een goede en uitvoerige analyse van de problematiek. Wij zijn de OvV hiervoor zeer erkentelijk. Momenteel werken de minster van VWS en ik aan een kabinetsstandpunt waarin een reactie op het rapport wordt gegeven. Het kabinetsstandpunt wordt in het voorjaar 2016 gestuurd aan de Tweede Kamer.
Bent u ook geschrokken van de bevindingen van het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat ongeveer de helft van de koolmonoxideongevallen zich voordoet bij gastoestellen jonger dan 10 jaar en ruim twee derde bij toestellen die periodiek onderhouden worden of nieuw zijn? Zo nee, waarom niet?
Uit het OvV-onderzoek blijkt dat de aanleg en onderhoud van de cv-installaties niet altijd goed wordt uitgevoerd, waardoor ongevallen ook vaak plaatsvinden bij jonge en periodiek onderhouden toestellen. Dat er ook bij jonge en onderhouden CV-toestellen ongevallen kunnen plaatsvinden, was bekend. Nieuw is dat uit het OvV-rapport volgt dat het hierbij gaat om relatief veel ongevallen. Het bestaande beeld dat de problematiek van koolmonoxide vooral speelt bij oude en slecht onderhouden toestellen wordt daarom herzien. In het kabinetsstandpunt zullen wij u nader informeren.
Onderschrijft u de analyse van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat de overheid de regie in handen moet nemen omdat het aantal betrokkenen met tegengestelde belangen te groot is om de verantwoordelijkheid volledig bij de branche te leggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u die regie vorm geven?
In het kabinetsstandpunt zullen wij u hierover nader informeren.
Wilt u zo snel mogelijk de volledige testgegevens van koolmonoxidemelders openbaar maken, zodat duidelijkheid ontstaat voor mensen die zo’n melder willen aanschaffen? Op welke wijze gaat er informatie verstrekt worden aan bewoners, eigenaren, installateurs en hulpverleners over de gevaren van koolmonoxide en de manier waarop die verkleind kunnen worden?
De onveilige melders zijn op last van de nationale autoriteiten (in Nederland: de NVWA) uit de handel genomen en er zijn publiekswaarschuwingen uitgegaan. Alle onveilige melders uit de Europese steekproef zijn terug te vinden op de Rapex-website: http://ec.europa.eu/consumers/safety/rapex/alerts/main/index.cfm?event=main.search. (De jaartallen 2014 én 2015 aanvinken en bij het veld «product» de term «carbon monoxide» invullen).
Over toekomstige informatiecampagnes zullen we u in het kabinetsstandpunt nader informeren.
Welke mogelijkheden ziet u voor betere Europese eisen voor verbrandingstoestellen, zodat deze veiliger worden en afslaan bij te hoge concentraties koolmonoxide? Hoe gaat u hieraan werken?
In het kabinetsstandpunt zullen wij u hierover nader informeren.
Deelt u de mening dat het nodig is om een wettelijk verplichte uniforme erkenningsregeling te ontwerpen voor installateurs, die verbrandingsinstallaties aanleggen en onderhouden? Zo nee, welk gelijkwaardig alternatief heeft u hiervoor? Zo ja, welke stappen gaat u hiervoor ondernemen en wanneer verwacht u een dergelijke regeling in te kunnen laten gaan?
In het kabinetsstandpunt zullen wij u hierover nader informeren.
Bent u van plan om een reactie te geven op het volledige rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid? Zo ja, wanneer verwacht u deze reactie te publiceren?
Het kabinetsstandpunt is in voorbereiding en wordt naar verwachting in het voorjaar 2016 aan de Tweede Kamer gestuurd.