Het bericht ‘Gerard van Olphen nieuwe baas APG’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gerard van Olphen nieuwe baas APG»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, al helemaal in tijden waarin gepensioneerden keihard worden gepakt, het volstrekt ongepast is dat er 566.000 euro jaarsalaris wordt betaald aan een directeur bij de pensioenbelegger van het ABP?
Allereerst distangeer ik mij van de suggestie dat gepensioneerden «keihard worden gepakt». Los daarvan heb ik eerder aangegeven dat het goed zou zijn als APG zou kijken naar een neerwaartse bijstelling van het salaris van de nieuwe bestuursvoorzitter. APG heeft inmiddels bekend gemaakt dat het salarisniveau ten opzichte van de voorganger is gedaald met circa 10%. De nieuwe bestuursvoorzitter ontvangt geen variabele beloning of bonus.2
Tegelijkertijd ben ik mij er van bewust dat het kabinet niet gaat over de hoogte van de beloningen van bestuurders van marktpartijen. De hoogte van het salaris van de bestuursvoorzitter van APG is een zaak van APG en haar aandeelhouders.
Wat is er afgesproken over een eventuele ontslagvergoeding, gezien de riante vertrekbonussen uit het verleden bij APG?2
Of er iets is afgesproken over een eventuele ontslagvergoeding is mij niet bekend.
Bent u bereid in gesprek te gaan met betrokkenen en daarmee uw invloed aan te wenden om deze belachelijke salarisafspraak ongedaan te maken? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet heeft geen zeggenschap over de salarisafspraken van APG. De bestuursvoorzitter van APG valt niet onder de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.
De arrestatie van enkele demonstranten te Spijkenisse |
|
Michiel van Nispen (SP), Liesbeth van Tongeren (GL), Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat afgelopen zaterdag enkele demonstranten in Spijkenisse zijn gearresteerd en vervolgens een arrestant is overgedragen aan de vreemdelingenpolitie?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Mijn reactie treft u hieronder aan.
Wat was de aanleiding voor deze arrestaties? Welke dreiging voor de openbare orde ging er van deze demonstranten uit om een ambtelijk bevel te geven?
In zijn bericht geeft de burgemeester van Nissewaard aan dat de politie in eerste instantie deze demonstranten de ruimte heeft gegeven. Toen er echter een dreigende sfeer ontstond tussen voor- en tegenstanders is de groep demonstranten gevraagd zich naar de locatie te begeven die bestemd was voor tegenstanders. De burgemeester van Nissewaard heeft deze locatie en een locatie voor voorstanders, aangewezen middels het Aanwijzingsbesluit Wet Openbare Manifestaties. De politie heeft de demonstranten drie keer gevorderd om naar de hen toegewezen locatie te gaan. Zij hebben hier geen gehoor aan gegeven. Tevens nam het volume van het protest door deze groep demonstranten toe. Zij zijn vervolgens aangehouden op grond van artikel 2.1.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Nissewaard, inzake samenscholing en ongeregeldheden.
Welke redenen bestonden er om deze demonstranten op te houden voor verhoor?
Uit de ontvangen informatie heb ik begrepen dat van de tien demonstranten die zijn aangehouden, er negen op diezelfde dag zijn heengezonden. Eén demonstrant wilde zich echter niet identificeren. Zij leek geen Nederlands te spreken of verstaan. Ze gaf slechts in het Engels aan niets te willen zeggen. Haar nationaliteit kon daardoor niet worden vastgesteld. Daarom is zij zondagochtend, conform vastgesteld beleid, overgedragen aan de vreemdelingenpolitie om haar identiteit vast te stellen. Nadat zij was overgedragen bleek zij toch Nederlands te spreken en kon de politie haar identificeren. Hierna is zij heengezonden. Betrokkene heeft niet in vreemdelingenbewaring gezeten.
Waarom is besloten om een demonstrant aan de vreemdelingenpolitie over te dragen? Is het waar dat er geen enkele aanleiding was om te veronderstellen dat er sprake was van een vermoeden van illegaal verblijf in Nederland? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om in het vervolg van deze onwettige toepassing van vreemdelingenrechtelijke dwangmiddelen af te zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Staat dit ingrijpen niet op gespannen voet met het recht op vrijheid van meningsuiting zoals gewaarborgd in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden (EVRM)? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat in de toekomst de uitingsvrijheid van een ieder gewaarborgd is?
Zoals blijkt uit mijn antwoorden op bovenstaande vragen is dit niet het geval. Naast het recht van demonstratie en van meningsuiting, heeft eenieder tevens de plicht vorderingen van de politie op te volgen, zich te houden aan Algemene Plaatselijke Verordeningen en zich te legitimeren jegens de politie in de redelijke uitoefening van diens taken.
De bewapening van politie en marechaussee |
|
Fred Teeven (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen over het bericht «We zijn een schietschijf voor terroristen»?
Ja.
Hoe beoordeelt u de zwaardere bewapening van de politie en het opleiden van 150 extra specialistische politieschutters vanwege de huidige terreurdreiging in relatie tot die antwoorden?1
Inzet van mensen en middelen is continu onderwerp van (her)overweging binnen de uitvoerende diensten waaronder de Politie, in afstemming met mij en het bevoegd gezag. De versnelde opleiding van specialistische schutters past in de huidige terrorisme dreiging. Per situatie wordt beoordeeld in welke uitrusting, waaronder de bewapening, de bewaking en beveiliging wordt uitgevoerd. De Politie is binnen haar taakgebied in het gehele geweldsspectrum inzetbaar. De zwaardere bewapening wordt alleen gedragen indien daartoe aanleiding is.
Vanwege de specifieke situatie van het EU-voorzitterschap in Amsterdam, door de internationale uitstraling van het evenement en de aanwezigheid van een groot aantal Europese Ministers is ervoor gekozen om incidenteel de specialistische schutters van de Politie in te zetten.
Deelt u de mening dat niet alleen politieagenten maar ook marechaussees zo volledig mogelijk moeten worden uitgerust, enerzijds om hun taak zo effectief mogelijk te kunnen uitvoeren en anderzijds om hun eigen veiligheid te kunnen waarborgen? Bent u eveneens van mening dat zwaardere bewapening een effectievere reactie op potentiële aanslagen, zoals die in Parijs van vorig jaar, mogelijk maakt? Bent u ten slotte ook van mening dat opschaling van de bewapening bij dergelijke aanslagen – die niet voorkomen hebben kunnen worden – per definitie te laat is en de meest effectieve reactie dus in de weg staat? Graag een toelichting.
De uitrusting en de bewapening van de Politie en de Koninklijke Marechaussee dienen passend te zijn met het oog op de taak die zij uitvoeren en hun eigen veiligheid. In de antwoorden op uw vragen over het bericht «We zijn een schietschijf voor terroristen» (TK, vergaderjaar 2015–2016, aanhangsel 1296) heb ik daarbij aangegeven dat de uitrusting en de bewapening wordt aangepast indien hier aanleiding voor is.
Ter voorkoming van een terroristische aanslag en om te zorgen voor een adequate respons in geval van een aanslag wordt er momenteel een palet aan zowel zichtbare als onzichtbare maatregelen getroffen. Bewakings- en beveiligingsmaatregelen zijn een onderdeel van de integrale aanpak van terrorisme. Per situatie wordt beoordeeld welke daarvoor ter beschikking staande mensen en middelen worden ingezet. Bewapening is hier een onderdeel van.
Waarom worden politieagenten die publiek toegankelijke plaatsen bewaken in de huidige situatie zwaarder uitgerust dan marechaussees die soortgelijke locaties onder verhoogde dreiging bewaken? Acht u dit onderscheid gerechtvaardigd? Deelt u de mening dat bij een gelijk dreigingsniveau de bewapening van de Nationale Politie en de Koninklijke Marechaussee met elkaar in overeenstemming moet zijn? Graag een toelichting.
Het beveiligingsconcept dat wordt uitgevoerd door de Koninklijke Marechaussee en de Politie rond de verschillende locaties wordt bepaald op grond van specifieke informatie over dreiging en risico. Deze informatie kan verschillen per situatie en locatie. De uitrusting, waaronder de bewapening, maakt onderdeel uit van het beveiligingsconcept. De situatie, dreiging en risico zijn bepalend voor de wijze waarop Politie en/of Koninklijke Marechaussee worden ingezet. Zowel de Politie als de Koninklijke Marechaussee beschikken daarbij over voor de situatie passende bewapening en uitrusting.
Bent u van mening dat marechaussees op hetzelfde niveau moeten worden uitgerust als politieagenten bij de uitvoering van soortgelijke taken? Zo ja, bent u voornemens marechaussees die specifieke objecten beveiligen net zoals de politie zichtbaar uit te rusten met zwaardere dienstwapens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze maatregel per direct door te voeren?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat marechaussees die momenteel worden ingezet bij de bewaking van specifieke objecten reeds getraind zijn in het gebruik van zwaardere wapens? Klopt het dus ook dat voor het uitrusten van marechaussees met zwaardere bewapening geen aanvullende opleidingen/maatregelen nodig zijn en dat deze maatregel dus relatief eenvoudig kan worden doorgevoerd? Is het noodzakelijk de Nationale Politie voor het hogere geweldsspectrum wel apart te trainen en uit te rusten? Is dit niet de taak van de Koninklijke Marechaussee?
Het is de verwachting dat de huidige dreiging een langdurig karakter heeft. Dit vraagt flexibele inzetmogelijkheden van de Politie en de Koninklijke Marechaussee die beiden binnen haar taakgebied binnen het gehele geweldsspectrum inzetbaar zijn. Vanwege dit langdurige karakter is tussen de (regio)burgemeesters, NCTV, de korpsleiding van de Politie en de Commandant van de Koninklijke Marechaussee afgesproken dat de Koninklijke Marechaussee de bewaking en beveiliging van bepaalde objecten waar eventueel snelle opschaling nodig is, uitvoert. In het kader van de versterking veiligheidsketen (TK, vergaderjaar 2014–2015, 29 754, nr.302), wordt voor bewaken en beveiligen gefaseerd extra personeel aangenomen. Eind 2016 is de geplande formatie-uitbreiding afgerond.
Beschikt de krijgsmacht momenteel over voldoende marechaussees om de kerntaken van de Koninklijke Marechaussee probleemloos uit te kunnen voeren? Zo nee, kunt u de tekorten specificeren? Tot welke gevolgen leiden die tekorten momenteel? Verwacht u al die tekorten op te kunnen vangen met extra instroom van opgeleide marechaussees? Zo ja, per wanneer? Zo nee, op welke wijze wordt dan getracht alle tekorten weg te werken?
Op basis van de huidige situatie en de opdrachtstelling vanuit het gezag, is de Koninklijke Marechaussee in staat haar kerntaken uit te voeren. Wel is er sprake van krapte. Tussen de gezagen wordt in het licht van actuele ontwikkelingen regelmatig de prioritering van de inzet van Koninklijke Marechaussee besproken. Ten aanzien van de geplande formatie-uitbreiding voor bewaken en beveiligen, in het kader van de versterking veiligheidsketen (TK, vergaderjaar 2014–2015, 29 754, nr.302), wordt gefaseerd extra personeel aangenomen. Mocht blijken dat de uitvoering van de kerntaken van de Kmar in het geding komt, dan zullen de wenselijkheid en de mogelijkheid van nieuwe aanvullende maatregelen vanzelfsprekend opnieuw worden beoordeeld.
Er zijn mogelijkheden om vanuit de derde hoofdtaak van Defensie bijstand te verlenen bijvoorbeeld vanwege capaciteitsredenen of indien de nationale veiligheid er om vraagt. Zo wordt op dit moment de Koninklijke Marechaussee bij Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) ondersteund door personeel van het Commando Landstrijdkrachten en Luchtstrijdkrachten.
Is een nadere prioriteitsstelling mogelijk? Kunnen andere onderdelen van Defensie, behorend tot de land- en zeestrijdkrachten, meer worden ingezet voor assistentie van de Koninklijke Marechaussee?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich de motie Teeven/Knops (Kamerstuk 34 300 X nr. 62) over het door de krijgsmacht laten leveren van een bijdrage aan het bewaken van de Europese en Nederlandse grenzen, alsmede de bestrijding van mensensmokkel? Welke stappen zijn naar aanleiding van deze motie reeds gezet en welke stappen bent u nog voornemens te zetten? Graag een toelichting.
Ja. Over de uitvoering van deze motie bent u op 23 februari per brief geïnformeerd.
Welke mogelijkheden ziet u nog meer voor de inzet van andere krijgsmachtonderdelen ter ondersteuning van de Koninklijke Marechaussee, bijvoorbeeld bij het Mobiel Toezicht Veiligheid, zodat de Koninklijke Marechaussee voldoende capaciteit beschikbaar heeft en houdt om haar kerntaken volledig uit te kunnen voeren? Kunt u concrete voorbeelden noemen van mogelijkheden op dit terrein?
Zie antwoord vraag 7.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg politie voorzien op 10 februari a.s?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk aan u verzonden.
Het sluiten van overwegen door ProRail |
|
Eppo Bruins (CU), Eric Smaling (SP), Martijn van Helvert (CDA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de overweg Laantje van Alverna?1
Ja.
Deelt u de mening dat ProRail en de in de Stuurgroep vertegenwoordigde organisaties tot een vergelijk moeten komen over de weging van het recreatieve belang van (particuliere) overwegen, waarbij integraal en gebiedsgericht wordt gekeken? Zo ja, bent u bereid daar bij ProRail op aan te dringen?
Mijn aanpak van Niet Actief Beveiligde Overwegen (NABO’s) in het Programma NABO is er juist op gericht om gebiedsgericht en integraal naar overwegveiligheid te kijken. Bij het voornemen tot het wijzigen van een NABO wordt volgens de procedure advies gevraagd aan de Stuurgroep Infrastructurele Barrièrewerking2. De weging van de verschillende belangen (inclusief het recreatieve belang) wordt door de spoorweg- en wegbeheerder gedaan in het licht van de lokale situatie. Daar waar onduidelijkheid over de definities bestaat, ga ik met ProRail en de overige leden van de Stuurgroep om tafel om te komen tot een vergelijk. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Wat is de huidige status van de door de Stuurgroep in opdracht van ProRail opgestelde QuickScan over 100 niet actief beveiligde overwegen? Deelt u de mening dat deze QuickScan niet eenzijdig door ProRail aan de kant mag worden geschoven?
Van ProRail heb ik vernomen dat de genoemde Quickscan een consulterend karakter had en dat er geen concreet voornemen van ProRail was om de genoemde overwegen op te heffen. Ik hecht eraan dat ProRail de adviezen van de Stuurgroep serieus meeweegt in de besluitvorming en dus niet eenzijdig aan de kant schuift. Bij alle voornemens van ProRail om in samenwerking met de wegbeheerder een overweg op te heffen, wordt volgens de procedure advies ingewonnen bij de Stuurgroep Infrastructurele Barrièrewerking, waarbij gebruik wordt gemaakt van de inzichten die uit de Quickscan naar voren komen. Net als ProRail vind ik het belangrijk dat dit zorgvuldig gebeurt.
Deelt u de mening dat het openbaar dan wel particulier zijn van een overweg vaak geen goed criterium is om te bepalen of een overweg moet worden gesloten of niet? Bent u bereid er bij ProRail op aan te dringen dat het vanuit een bredere blik beziet of het gewenst is dat een overweg open blijft of gesloten moet worden, waarbij het recreatieve belang nadrukkelijk meeweegt?
Ja. Of een overweg openbaar of particulier is, is niet relevant voor de overweging of en op welke wijze een overweg aangepakt moet worden, maar uitsluitend voor de daarbij te volgen procedure. Als ProRail vanuit veiligheidsoptiek het voornemen heeft een overweg te saneren, dan volgt er een brede belangenafweging, waarin ook de financiële consequenties en de recreatieve belangen met betrokkenheid van de Stuurgroep Infrastructurele Barrièrewerking worden meegenomen.
In hoeverre wordt bij het nieuwe proces – in het kader van de nieuwe Omgevingswet – om te komen tot afspraken tussen ProRail en andere belanghebbenden rekening gehouden met het recreatieve belang van wandel- en fietsroutes?
Daar wordt rekening mee gehouden. In het kader van de nieuwe Omgevingswet wordt op dit moment gewerkt aan afspraken tussen ProRail, betrokken overheden en andere belanghebbenden (waaronder de recreatieve belangenverenigingen) over belang, behoud en onderhoud van goede recreatieve routestructuren, waaronder wandel- en fietsroutes. Het streven is dit jaar tot landsdekkende afspraken te komen.
Wat bedoelt u met de zin: «In het algemeen geldt voor de weggebruiker dat hij – indien hij geen rechthebbende is – een particuliere overweg niet mag passeren» (antwoord 4, 7 en 8 op de genoemde eerdere vragen)? Betekent dit dat (recreatieve) wandelaars en fietsers geen recht (meer) hebben om particuliere overwegen te passeren?
Particuliere overwegen mogen in principe alleen betreden worden door de rechthebbende(n). Dat een overweg particulier is, kan bijvoorbeeld kenbaar worden gemaakt met een bordje met de tekst «eigen weg». Uitzonderingen zijn gevallen waar de particuliere weg openbaar is geworden conform de Wegenwet en gevallen waar met de rechthebbende(n) afspraken zijn gemaakt over het betreden van de overweg.
Op welke wijze geeft ProRail invulling aan de afspraak dat de voorgenomen sluitingen van niet actief beveiligde overwegen worden voorgelegd aan de Landelijke Stuurgroep Infrastructurele Barrièrevorming? (2) Hoe beoordeelt u in dit kader de recente sluitingen van de volgende twee overwegen: de overweg op Landgoed Middachten (de Steeg, Rheden, Gelderland) (waar een overweg in een landgoed was opengesteld in het kader van de Natuurschoonwet) en de niet actief bewaakte overweg in Diepenveen (Salland, Overijssel)?
ProRail handelt conform de met de Stuurgroep Infrastructurele Barrièrewerking afgesproken procedure. Wanneer ProRail vanuit veiligheidsbelang een voornemen heeft tot het saneren van een overweg (zowel openbaar als particulier), zal zij dit voorleggen aan de Stuurgroep.
De in de vraag genoemde overwegen zijn niet gesaneerd. In het kader van het project Uniformering Particuliere Overwegen (UPO) zijn bij deze overwegen bordjes en hekwerken geplaatst, zodat duidelijkheid blijft bestaan over de status van deze overwegen. Over UPO is de Stuurgroep in 2013 geïnformeerd. Er wordt dus conform afspraken gehandeld door ProRail.
Niettemin constateer ik dat er tussen ProRail en de overige leden van de Stuurgroep Infrastructurele Barrièrewerking over sommige definities uit de procedure onduidelijkheid bestaat. Daarnaast constateer ik dat het volgens de wet handhaven van particuliere overwegen in sommige situaties tot verwarring leidt bij recreatieve belangenorganisaties. Om die reden ga ik in overleg met de betrokken partijen om waar nodig te komen tot duidelijkheid. Ik verwacht hier dit voorjaar meer duidelijkheid over te hebben en zal hierover uw Kamer informeren.
Welke lessen – anders dan snel overgaan tot het sluiten van particuliere overgangen en het plaatsen van borden met als doel de verjaring te stuiten – trekt ProRail uit de casus Laantje van Alverna? Acht u dit afdoende lessen?
De casus Laantje van Alverna houdt in dat de particuliere overweg bij het Laantje van Alverna door verjaring openbaar is geworden, omdat aannemelijk is gemaakt dat de weg feitelijk heeft opengestaan voor verkeer voor een aaneengesloten periode van 30 jaar en dat de openbaarheid niet is gestuit door middel van bordjes Eigen Weg, Private Weg en dergelijke. Deze uitspraak heeft dan ook specifiek betrekking op de casus van het Laantje van Alverna. De les die door ProRail uit de casus Laantje van Alverna getrokken is, is dat ProRail bevestigd is in haar bewustzijn dat behoud van het particuliere karakter van overwegen handhaving vereist en dat de status van een overweg voor iedereen duidelijk moet zijn. Daarom is al voor de uitspraak van de Raad van State het project UPO gestart. Daarmee worden situaties, zoals die bij het Laantje van Alverna is ontstaan, in de toekomst voorkomen.
Kunnen particuliere overwegen die de afgelopen periode zijn gesloten, in de toekomst weer opengesteld worden, bijvoorbeeld als uit het innovatieve onderdeel van programma Niet Actief Beveiligde Overwegen kosteneffectieve oplossingen voortkomen?
Dat is niet mijn ambitie. Mijn aanpak ten aanzien van NABO’s is er vanwege het verhoogde veiligheidsrisico op gericht het aantal NABO’s op het reizigersnet in de toekomst verder terug te brengen. Daarbij past het niet om in het geval een overweg is gesaneerd deze weer open te stellen.
Deelt u de mening dat de normen van de kennisorganisatie CROW voor maximale maaswijdten in principe ook van toepassing dienen te zijn op spoorwegen en dat, in lijn met de motie over het meewegen van belangen van fietsers en wandelaars bij tracébesluiten (Kamerstuk 33 888, nr. 9), bij afwijking van deze normen dit duidelijk gemotiveerd dient te worden?
De CROW publicatie betreft een handreiking en geen bindende norm. Het hanteren van deze handreiking moet steeds afgewogen worden tegen de belangen van overwegveiligheid en de lokale situatie. Wanneer sprake is van het eventueel opheffen van een overweg, al dan niet in combinatie met een alternatieve ontsluiting, worden ook de richtlijnen van het CROW3 betrokken ten aanzien van de barrièrewerking van infrastructuur en de maaswijdte van het netwerk voor langzaam verkeer. Bij het afwijken van deze richtlijnen wordt dit beargumenteerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Spoorveiligheid/ERTMS voorzien op 3 februari 2016?
Zie mijn brief aan uw Kamer d.d. 3 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1353).
Het bericht dat gemeenten mensen met problematische schulden niet helpen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van De Monitor over mensen in schulden die niet geholpen worden door gemeenten?1
De Wgs (Wet gemeentelijke schuldhulpverlening) staat het categoriaal uitsluiten van groepen mensen niet toe. Via onder meer de Verzamelbrief gemeenten vraag ik hier regelmatig aandacht voor en heb ik verhelderd wat de wet voorschrijft als het gaat om toegang tot de Wgs.
De verantwoordelijkheid voor het beleid op het terrein van armoede en schuldhulpverlening is primair belegd bij gemeenten. Aangezien schuldenproblematiek tot hoge kosten kan leiden op andere terreinen binnen het sociale domein, zoals maatschappelijke opvang of jeugdzorg, hebben zij belang bij een breed toegankelijke schuldhulpverlening. Ik ondersteun gemeenten daarbij door via de website www.effectieveschuldhulp.nl en via de Verzamelbrief gemeenten handvatten aan te reiken. Het onderzoek Huishoudens in de rode cijfers 20153, dat in opdracht van mij is uitgevoerd en onder meer aanbevelingen voor laagdrempelige gemeentelijke schuldhulpverlening bevat, is hier een voorbeeld van.
Daarnaast gaat de evaluatie van de Wgs die momenteel gaande is, in op de toegankelijkheid van de schuldhulpverlening. Op basis van de uitkomsten zal ik samen met betrokken partijen bezien of en, zo ja, welke maatregelen nodig zijn om knelpunten op het gebied van toegang op te lossen.
Welke maatregelen gaat u nemen tegen gemeenten die strengere eisen stellen aan mensen die schuldhulp aanvragen dan in de wet is opgenomen? Wat heeft u gedaan sinds uw antwoord op eerdere vragen, waarin u stelt dat het niet past dat mensen niet (langer) geholpen worden, simpelweg omdat zij niet aan de voorwaarden van het aanwezige ondersteuningsproduct kunnen voldoen?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel mensen per jaar om hulp bij schulden bij de gemeenten vragen? Hoeveel mensen vragen hierbij vergeefs om hulp en worden niet geholpen? Hoeveel mensen moeten lang wachten op hulp? Als u dit niet kunt, bent u dan bereid dit in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat wachtlijsten een negatief effect hebben op de situatie voor mensen met schulden en dat daarmee hun schuldproblemen worden vergroot? Zo ja, binnen welke termijn vindt u dat hulp inhoudelijk en effectief moet zijn gestart en welke maatregelen gaat u nemen om snelle en adequate schuldhulp voor iedereen mogelijk te maken?
Lange wacht- en doorlooptijden hebben een negatief effect op de motivatie van zowel mensen met schulden als schuldeisers. Daarom kent de Wgs ook een maximumwachttijd van 4 weken van hulpvraag tot eerste gesprek en een verplichting om de hulpvrager inzicht te bieden in de doorlooptijden. De termijn tot het daadwerkelijk starten van hulp is afhankelijk van de individuele situatie en het type hulp waar iemand voor in aanmerking komt. Omdat het maatwerk betreft is een algemene uitspraak hierover niet goed mogelijk.
Wat is uw reactie op het bericht dat slecht functionerende bewindvoerders de oorzaak zijn van een toename van de schulden? Welke maatregelen gaat u nemen om mensen te beschermen tegen slecht functionerende bewindvoerders?
Het slecht functioneren van sommige bewindvoerders was een belangrijke aanleiding voor de door de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ingediende Wet wijziging curatele, bewind en mentorschap (Stb. 2013, 414). Daarom bevat de wet de verplichting voor beschermingsbewindvoerders die drie of meer personen onder hun hoede hebben, om aan kwaliteitseisen te voldoen. De kwaliteitseisen uit deze wet en het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren (Stb. 2014, 46) zijn in werking getreden op 1 april 2014. Voor bestaande bewindvoerders geldt een overgangstermijn van twee jaar om aan de eisen te voldoen (tot 1 april 2016). Professionele kandidaat-bewindvoerders komen alleen voor benoeming in aanmerking wanneer zij voldoen aan de kwaliteitseisen. Eenmaal benoemd dienen bewindvoerders jaarlijks aan te tonen dat zij aan de eisen voldoen, onder meer door een verslag van een accountant te overleggen.
De controle op het voldoen aan de kwaliteitseisen is inmiddels door de rechtspraak gecentraliseerd. Met ingang van 1 januari 2016 vindt de jaarlijkse kwaliteitscontrole plaats door het Landelijk Kwaliteitsbureau Curatoren, Bewindvoerders en Mentoren, dat is ondergebracht bij de Rechtbank Oost-Brabant. De centralisatie zorgt ervoor dat de toetsing eenduidiger en efficiënter kan plaatsvinden. Kantonrechters blijven verantwoordelijk voor de benoeming van bewindvoerders in individuele zaken en blijven toezicht houden in die zaken. Alle rechtbanken en kantonrechters worden door het Landelijk Kwaliteitsbureau op de hoogte gesteld wanneer een kandidaat-bewindvoerder niet voldoet aan de kwaliteitseisen. Als uit de jaarlijkse controle blijkt dat een bewindvoerder niet langer aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet, dan worden alle rechtbanken en kantonrechters daarvan eveneens op de hoogte gesteld. Afhankelijk van de tekortkoming in de gestelde eisen kan aan de bewindvoerder een hersteltermijn worden gesteld. Het niet (langer) voldoen aan de kwaliteiteisen is een grond voor ontslag (vgl. artikel 1:448, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek).
Tijdens een rondetafelgesprek over bewindvoering en schuldhulpverlening op 3 december 2015 in de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie is geopperd om een openbare lijst van «goedgekeurde» bewindvoerders bij te houden. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft hierop bij brief van 19 februari 20164 aan de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie geantwoord dat het aan de praktijk is om dergelijke ideeën nader te onderzoeken. De Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap wordt drie jaar na inwerkingtreding geëvalueerd. Daarbij zal nadrukkelijk aandacht worden geschonken aan de handhaving van de kwaliteitseisen. De werklast bij de kantonrechters zal ook bij deze evaluatie aan bod komen.
Wat is uw reactie op het bericht dat de werklast bij het kantongerecht te hoog is om tijdig in te grijpen wanneer er sprake is van slecht functionerende bewindvoerders? Welke maatregelen gaat u nemen om deze situatie op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de gemiddelde € 57.000 schuld van de armste 10 procent ten opzichte van de gemiddeld € 950.000 vermogen van de rijkste 10 procent een grote en ontoelaatbare ongelijkheid weerspiegeld?3 Zo ja, op welke wijze gaat u deze ongelijkheid verkleinen? Zo nee, hoe kwalificeert u deze situatie?
Wanneer gekeken wordt naar de verdeling van vermogen wordt het onderste deel van de vermogensverdeling bevolkt door huishoudens met een hoog inkomen (voornamelijk tweeverdieners) en een hoge hypotheekschuld. Over het algemeen hebben zij nog het nodige spaargeld op de bank. De daling van de huizenprijs heeft voor deze mensen een relatief grote impact gehad, waardoor de ongelijkheid de afgelopen jaren is toegenomen. In 2014 is de ongelijkheid voor het eerst weer gestabiliseerd. Nu de huizenprijzen weer stijgen, kan deze groep wellicht een betere plek in de vermogensverdeling innemen.
Een andere groep die tot de onderkant van de vermogensverdeling behoort, is een groep die vanwege het lage inkomen nauwelijks vermogen opbouwt, en dus een verhoogd risico loopt op problematische schulden. Deze groep kan indien nodig gebruik maken van het vangnet van onze verzorgingsstaat (een beperkte financiële buffer is uiteraard wel wenselijk).
Aan de bovenkant van de vermogensverdeling gaat het veelal om oudere huizenbezitters die hun eigenwoningschuld geheel of grotendeels hebben afgelost. Voor 99% van de huishoudens met vermogen zit dit vermogen voornamelijk in onroerend goed.
Essentieel bij het beoordelen van vermogensongelijkheid is niet of iedereen evenveel heeft, maar of dit een hindernis vormt voor sociale mobiliteit en sociale ontwikkeling.
Het kabinet zet zich er voor in om de kansen voor iedereen in Nederland zo gelijk mogelijk te verdelen. Nederland doet het internationaal gezien op dit punt heel goed met zijn uitgebreide verzorgingsstaat met toegankelijke zorg, onderwijs en betaalbare woningen.
Deelt u de mening dat de enorme maatschappelijke kosten die per jaar gemoeid zijn met problematische schulden een veel grotere investering voor het voorkomen van armoede en schulden noodzakelijk maakt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Bestrijding van armoede en schulden blijft onverminderd een prioriteit. Het kabinet trekt hier jaarlijks 100 miljoen euro extra voor uit. Daarmee worden niet alleen gemeenten, maar via een subsidieregeling ook projecten van maatschappelijke organisaties zoals Stichting Vluchtelingenwerk, de Stichting Urgente Noden en de Vereniging Schuldhulpmaatje ondersteund.
Het kabinet geeft daarnaast onverkort uitvoering aan de agenda maatregelen schuldenbeleid. De afgelopen periode zijn daarin belangrijke stappen gezet, waarvan de resultaten inmiddels zichtbaar worden. Zo zijn met ingang van 1 januari 2016 alle gerechtsdeurwaarders op grond van een KBvG-verordening verplicht aangesloten op het beslagregister. In het beslagregister worden derdenbeslagen (beslagen op loon, uitkering en toeslagen) geregistreerd. Hiermee wordt beter inzicht verkregen in de afloscapaciteit van de schuldenaar zodat beter afgewogen kan worden of het nemen van incassomaatregelen (met de bijbehorende kosten) zal leiden tot voldoening van de vordering. Het is de bedoeling om ook overheidsschuldeisers – die hun vorderingen niet via een gerechtsdeurwaarder innen – te laten aansluiten op het beslagregister. Inzicht in incassomaatregelen van de overige schuldeisers is van groot belang bij het correct vaststellen van de beslagvrije voet. Om een structurele verbetering te bereiken is daarnaast vereenvoudiging van de regels rond de beslagvrije voet noodzakelijk. Eind 2015 heeft uw Kamer hierover een hoofdlijnennotitie ontvangen6. De benodigde wetgeving zal naar verwachting in 2016 aan uw Kamer kunnen worden aangeboden. Ook ten aanzien van het breed wettelijk moratorium is wetgeving in voorbereiding, waarvan de internetconsultatie met voorrang wordt voorbereid. Tot slot is de hierboven reeds genoemde evaluatie van de Wgs in juni 2015 van start gegaan. Het resultaat van de evaluatie, voorzien van een kabinetsreactie, zal uw Kamer voor 1 juli 2016 ontvangen.
Wat gaat u concreet doen om armoede en schulden uit te bannen?
Zie antwoord vraag 8.
Schoonmakers in de hotelbranche die zwaar onderbetaald worden door middel van stukloon |
|
Pieter Heerma (CDA), Roos Vermeij (PvdA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Rambam waarin medewerkers uit de hotelbranche zwaar onderbetaald krijgen door middel van stukloon? (VARA 27 januari 2016)
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat geschetst wordt door Rambam? Zo ja, deelt u de mening dat dat het onacceptabel is dat werknemers niet betaald worden volgens cao-afspraken? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard vind ik het belangrijk dat schoonmaakmedewerkers in hotels een fatsoenlijk en eerlijk loon krijgen. In het verleden is wel gebleken dat de schoonmaaksector kwetsbaar is voor misstanden. De schoonmaak in hotels heeft daarom ook de speciale aandacht van de Inspectie SZW.
De Inspectie SZW houdt onder meer toezicht op de naleving van het wettelijk verplichte minimumloon. Daarnaast hebben sociale partners een belangrijke rol in het voorkomen van onderbetaling van schoonmakers; het toezicht op de naleving van de cao is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sociale partners. Wanneer sociale partners vermoeden dat de cao niet wordt nageleefd, kunnen zij op grond van artikel 10 van de wet AVV bij de Inspectie SZW een verzoek indienen om hier onderzoek naar te doen.
Zijn er in 2015 door de inspectie SZW controles uitgevoerd naar misstanden in de hotelbranche? Zo ja, om hoeveel controles gaat het en hoeveel misstanden zijn er geconstateerd? Zo nee, waarom niet?
In 2015 heeft de Inspectie SZW controles uitgevoerd naar schoonmaak in de hotelbranche. De voorlopige cijfers zijn als volgt. Er zijn 94 zaken gestart die betrekking hadden op hotels en hotel restaurants. Hiervan zijn er 18 nog in onderzoek. Van de 76 afgesloten zaken is in 16 gevallen een overtreding geconstateerd.
Onderhoudt de rijksoverheid zakelijke relaties met hotelketens waar misstanden door de inspectie SZW zijn geconstateerd? Zo ja, bent u bereid om deze relaties in het kader van bijvoorbeeld slecht werkgeverschap te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
In de praktijk kan het voorkomen dat de rijksoverheid gebruik maakt van hotels waar eerder door Inspectie SZW misstanden zijn geconstateerd. Wanneer de Inspectie overtredingen constateert bij hotels wordt een boete of maatregel opgelegd, maar heeft dit niet tot gevolg dat eventuele zakelijke relaties van de rijksoverheid met het betreffende bedrijf worden beëindigd. De achtergrond hiervan is dat met het beboeten van hotels door de Inspectie reeds strafmaatregelen worden genomen.
De rijksoverheid heeft geen rechtstreekse zakelijke relaties met specifieke hotelketens, maar met een intermediair. Wanneer de rijksoverheid gebruik maakt van hotels, worden de reserveringen meestal gedaan via de intermediair. Op de overeenkomst van de rijksoverheid met de intermediair zijn de generieke sociale voorwaarden van toepassing. De intermediair geeft hiermee aan de algemene mensenrechten en fundamentele arbeidsnormen van de International Labour Organisation (ILO) te respecteren.
Voor toekomstige contracten voor inkoop en reservering van hotels zal ik bezien of het mogelijk is om extra verplichtingen op te nemen ten aanzien van de naleving van sociale- en arbeidswetten.
Bent u, naar aanleiding van de uitzending van Rambam, bereid om extra controles naar misstanden in de hotelbranche te laten uitvoeren? Zo ja, wanneer denkt u deze controles uit te kunnen laten voeren door de inspectie SZW? Zo nee, waarom niet?
De schoonmaak in hotels heeft al sinds een aantal jaar extra aandacht van de Inspectie SZW. De Inspectie SZW werkt risicogericht. In haar meerjarenplan heeft zij verschillende risico’s geïdentificeerd die zich kunnen manifesteren binnen de schoonmaaksector, zoals hoge werkdruk, fysiek zwaar werk en illegale tewerkstelling. Daarom heeft zij een inspectieprogramma Schoonmaak ingericht. In 2014 en 2015 heeft de Inspectie SZW haar focus binnen dit programma onder meer gelegd op de schoonmaak van hotels. Er is een interventieteam Schoonmaak opgericht, waarin onder meer samen wordt gewerkt met de Belastingdienst, UWV en gemeenten. Vorig jaar kreeg een grote hotelketen al ruim drie ton boete vanwege misstanden rond het betalen van haar schoonmakers. Ook in 2016 heeft specifiek de schoonmaak van hotels de aanhoudende aandacht van de Inspectie.
De situatie in de Turkse stad Cizre en een strafeis tegen twee journalisten |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van berichten over naar schatting 24 gewonde mensen die sinds ongeveer een week zonder medisch hulp vastzitten in een gebouw in de belegerde stad Cizre, dat vier mensen in dat gebouw reeds overleden zijn en dat de Turkse autoriteiten niet toestaan dat er ambulances naar deze mensen toegestuurd worden?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het verhinderen van medische hulp en het beschieten van het gebouw waarvan bekend is dat er gewonde burgers in zitten in strijd is met het internationaal humanitair recht? Indien neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw afkeuring daarover uit te spreken?
Ik vind deze berichten en de situatie in het zuidoosten van Turkije zeer zorgelijk. Ik herhaal mijn oproep aan partijen om de wapens neer te leggen en het vredesproces te hervatten, zeker nu de burgerbevolking letterlijk tussen twee vuren ligt en mensen, zoals in dit geval, geen medische hulp kunnen krijgen door het voortdurende geweld.
De Turkse regering staat in haar recht om maatregelen te nemen tegen terroristische bedreigingen, ook als die uitgaan van de PKK. Die moeten proportioneel zijn en respect voor mensenrechten en internationaal humanitair recht dient voorop te staan. Nederland en de EU brengen dit zeer geregeld op bij de Turkse autoriteiten en benadrukken dat dit nu te meer klemt nu de burgerbevolking zo lijdt onder de huidige vijandelijkheden.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat de Turkse overheid realiseert dat deze mensen op de kortst mogelijke termijn medische hulp moeten krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn de Turkse ambassadeur te ontbieden om uw zorgen over deze mensenrechtenschending kenbaar te maken? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u verder het bericht «Turks OM eist levenslang tegen journalisten»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat de openbaar aanklager in Turkije tweemaal levenslang en dertig jaar gevangenisstraf tegen de hoofdredacteur en een correspondent van de krant Cumhuriyet eist? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat de twee journalisten volgens het Turkse Openbaar Ministerie schuldig zijn aan een poging tot omverwerping van de staat en spionage en dat zij verder worden beschuldigd van hulp aan een terroristische organisatie en openbaarmaking van staatsgeheimen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het gebruik van terrorismewetgeving in Turkije tegen journalisten? Wordt er in uw ogen misbruik van deze wetgeving gemaakt?
Beide journalisten worden beschuldigd van het samenzweren tegen de regering, lidmaatschap van een terroristische organisatie en militaire spionage vanwege hun berichtgeving over een rechtszaak betreffende vermeende wapentransporten van de Turkse veiligheidsdienst naar strijdende partijen in Syrië. Voor deze aanklachten hanteert Turkije zijn strenge terrorismewetgeving.
Kunt u bevestigen dat deze eis (mede) is gebaseerd op een artikel van de twee journalisten over een wapenleverantie van Turkije aan gewapende strijders in Syrië, mogelijk zelfs strijders van IS of Al Qaida?3 Hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord vraag 8.
Steunt u de oproep van verschillende journalistenorganisaties om de twee Turkse journalisten per direct vrij te laten en alle aanklachten tegen hen in te trekken?4 Indien neen, waarom niet?
De rechter zal zich moeten uitspreken, maar het is een buitengewoon forse aanklacht. Nederland en de EU hechten aan vrijheid van meningsuiting en persvrijheid in Turkije. Dat is een punt waarop Turkije verbetering moet laten zien, en stevige verbetering ook. Het is dan ook niet voor niets dat Nederland dit telkens weer, bilateraal en in EU-verband, in contacten met Turkije opbrengt. Ik onderstreep verder dat iedereen het recht heeft op een eerlijk en transparant proces.
Het onderbrengen van private initiatieven bij bestaande BRIN-nummers |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u er van op de hoogte dat het ROC Amsterdam met een privaat initiatief (Urban Act College) gesprekken voert om dit initiatief onder het BRIN-nummer van het ROC te laten vallen, zodat het initiatief op die manier via het BRIN-nummer van ROC Amsterdam in aanmerking komt voor bekostiging, met afroming van 40% van de bekostiging per student door ROC Amsterdam in verband met overhead? Steunt u deze gang van zaken?1
Ik weet dat ROC van Amsterdam gesprekken voert met Urban Act over het geven van onderwijs aan jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. ROC van Amsterdam en Urban Act zijn in gesprek om te verkennen of en onder welke voorwaarden het tot een samenwerking kan komen binnen de bestaande wet- en regelgeving. Ook medewerkers van mijn ministerie worden daarbij geconsulteerd. Er is nog geen sprake van een definitieve afspraak over de wijze van samenwerken. Navraag bij ROC van Amsterdam door mijn medewerkers leert overigens dat het ROC zich niet herkent in een vorm van samenwerking waarbij 40% van de bekostiging wordt afgeroomd in verband met overhead.
Welke voorwaarden zijn er verbonden aan het onderbrengen van nieuwe private initiatieven bij een onderwijsinstelling die over een BRIN-nummer beschikt? Welke voorwaarden zijn er specifiek in het mbo? Wordt hier onderscheid gemaakt tussen bekostigde instellingen en niet-bekostigde instellingen? Past de werkwijze van ROC Amsterdam binnen die voorwaarden?
Belangrijkste voorwaarde voor het onderbrengen van private activiteiten bij een onderwijsinstelling is dat de bekostiging rechtmatig en doelmatig wordt besteed. Investering in private activiteiten is dan ook alleen toegestaan indien dat aan het bekostigde onderwijs ten goede komt. Ik verwijs hiervoor naar de notitie Helderheid in de bekostiging bve 20042 en de Handreiking publiek/private samenwerking3.
Daarnaast kunnen aan instellingen contractactiviteiten worden verricht, bestaande uit werkzaamheden voor eigen rekening ten behoeve van derden. De rijksbijdrage mag daar dus niet aan worden besteed. Bovendien moet het gaan om werkzaamheden die verband houden met de werkzaamheden waarvoor de bekostiging wordt ontvangen en voor zover de uitvoering van die werkzaamheden daardoor niet wordt geschaad.
Deze voorwaarden gelden niet voor niet-bekostigde instellingen.
Omdat er nog geen sprake is van een samenwerkingsconstructie tussen ROC van Amsterdam en Urban Act kan ik niet beoordelen in hoeverre aan de hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan.
Deelt u de mening dat het op zijn minst vreemd is dat bekostigde instellingen via de «verhuur» van hun BRIN-nummer een verdienmodel creëren door een percentage van de bekostiging af te romen voor «overhead»?
Het via de «verhuur» van hun BRIN-nummer een verdienmodel creëren door een percentage van de bekostiging af te romen voor «overhead» lijkt mij inderdaad niet te passen binnen de wettelijke kaders.
Deelt u de mening dat, als het voor innovatieve private initiatieven gemakkelijker zou zijn om zelf een BRIN-nummer aan te vragen, en op basis daarvan in de toekomst ook in aanmerking te komen voor vraagfinanciering (bekostiging van de deelnemers in plaats van de onderwijsinstelling), deze route via een bekostigd ROC niet nodig zou zijn?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, biedt de huidige wet volop ruimte voor nieuwe private initiatieven, mits gewaarborgd is dat de onderwijsinstelling de eindverantwoordelijkheid voor het onderwijs kan waarmaken. In de praktijk zien wij volop ruimte voor dit soort samenwerkingsverbanden, zoals de centra voor innovatief vakmanschap.
In het mbo zijn geen experimenten met vraagfinanciering voorzien, zoals uit vraag 4 mogelijkerwijs afgeleid zou kunnen worden.
Tot slot merk ik in reactie op uw vraag op dat BRIN-nummers registratienummers zijn, die DUO hanteert in het verkeer met instellingen en scholen. Instellingen krijgen een dergelijk nummer als zij voor bekostiging in aanmerking worden gebracht of, ingeval van niet-bekostigde instellingen, bijvoorbeeld als zij diploma-erkenning krijgen. Iedere private onderwijsinstelling kan een diploma-erkenning verkrijgen, mits de instelling aantoont te voldoen aan de gestelde eisen en kwaliteitswaarborging zoals vastgelegd in de WEB. Hiertoe dient de organisatie een aanvraag in bij DUO.
Bent u er daarnaast van op de hoogte dat de pilot voor vraagfinanciering bij de bedrijfsschool van De Vries Makkum waarschijnlijk niet van de grond gaat komen, omdat men ook hier tegen het feit aanloopt dat het verkrijgen van een BRIN-nummer bijzonder ingewikkeld is, terwijl het bedrijf wel erkend is als leerwerkbedrijf en zelfs is uitgeroepen tot leerwerkbedrijf van het jaar? Wat is hierover uw mening?
Op de toezegging voor de verkenning van een pilot voor de bedrijfsschool van De Vries Makkum zoals gedaan in het AO van 11 november over een responsief mbo zal ik uw Kamer nog informeren. Dat doe ik in ieder geval in de gevraagde brief met de nadere uitvoering van de motie over een verkenning naar op welke wijze ook in het mbo geëxperimenteerd kan worden met vraagfinanciering (Kamerstuk 2015–2016, 30 012, nr. 56).
Deelt u de mening dat het verkrijgen van een BRIN-nummer voor nieuwe initiatieven in het mbo bijzonder ingewikkeld is? Kunt u dit toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is een BRIN-nummer slechts een registratienummer. Dit nummer wordt ten behoeve van de registratiesystemen toegekend aan een niet-bekostigde instelling na het verkrijgen van de diploma-erkenning voor een of meerdere beroepsopleidingen. In de gevraagde brief met de nadere uitwerking van de motie over vereenvoudiging van de aanvraag van een BRIN-nummer zal ik vooral kijken of de procedure voor het aanvragen van diploma-erkenning beroepsonderwijs voor niet-bekostigde instellingen vereenvoudigd kan worden (Kamerstuk 2015–2016, 30 012, nr. 67).
Deelt u de mening dat nieuwe innovatieve aanbieders in het mbo bij kunnen dragen aan meer maatwerk in het mbo en bent u dus bereid te onderzoeken op welke wijze de huidige procedure van het verkrijgen van een BRIN-nummer dergelijke initiatieven bemoeilijkt en hoe de onnodige drempels weggenomen kunnen worden?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 6.
Welke lessen trekt u voor het mbo uit de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap die voorstellen doet om het starten van scholen in het funderend onderwijs te vergemakkelijk om innovatie te bevorderen?2
Bij de totstandkoming van de WEB is gekozen voor een gesloten stelsel van bekostigde instellingen en kunnen nieuwe instellingen alleen bij wet voor bekostiging in aanmerking worden gebracht. Binnen de kaders van de WEB hebben bekostigde instellingen overigens wel volop ruimte voor vernieuwing. Dit laat de praktijk ook zien. Het stelsel in het funderend onderwijs is niet vergelijkbaar met het stelsel van het mbo: de genoemde brief met voorstellen leidt daarmee ook niet tot voorstellen die gekopieerd kunnen worden voor het mbo.
Het bericht ‘Eritrese intimidatie in Nederland breidt zich uit’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving omtrent het dictatoriale regime in Eritrea en de invloeden in Nederland?1
Ja.
Is bij de behandeling van asielaanvragen van vreemdelingen met de Eritese nationaliteit specifiek en voldoende aandacht voor de vraag of betrokkene al dan niet aanhanger is van het dictatoriale regime in Eritrea?
Ja. De IND besteedt in alle fasen van haar proces aandacht aan elementen die relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag, inclusief informatie over banden met het regime uit het land waar een vreemdeling afkomstig is. Voor de beoordeling van een asielaanvraag maakt de IND gebruik van alle tot haar beschikking staande informatie, waaronder de informatie die de vreemdeling zelf verstrekt en ook informatie uit algemene informatiebronnen.
Deelt u de mening dat vreemdelingen die aanhanger zijn van het dictatoriale regime in Eritrea niet tegelijkertijd een asielstatus kunnen krijgen omdat zij beweren te moeten vrezen voor ditzelfde regime?
Bij de beoordeling van de individuele asielaanvraag staat de vraag centraal of de vreemdeling gegronde vrees voor vervolging heeft als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico loopt te worden onderworpen aan, onder meer, executie, marteling, onmenselijk of vernederende behandeling, dan wel dat de algemene veiligheidssituatie dermate slecht is dat niemand veilig terug kan keren. De actor van vervolging kan de overheid zijn, maar ook derden betreffen. Bij de beoordeling wordt alle op dat moment bekende informatie betrokken. Indien een aanhanger van het Eritrese regime zich op een vrees voor vervolging beroept kan niet op voorhand asielbescherming worden ontzegd. Wel zal kritisch naar de asielaanvraag worden gekeken en zal de vreemdeling aannemelijk moeten maken op basis waarvan hij die vrees heeft.
In hoeverre is uitzetting van uitgeprocedeerde Eritreeërs mogelijk? Is uitzetting mogelijk wanneer er sprake is van aanhangers van het dictatoriale regime in Eritrea, aangezien een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden (EVRM) in dat geval niet aannemelijk is?
Gedwongen terugkeer van uitgeprocedeerde Eritreeërs is op dit moment nog niet aan de orde. Aangenomen wordt dat bij gedwongen terugkeer, zowel na legale als illegale uitreis, een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM aanwezig is.
Wordt de Immigratie- en Naturalisatiedienst op de hoogte gesteld als er signalen zijn dat iemand met een asielstatus aanhanger is van het dictatoriale regime in Eritrea, bijvoorbeeld door de veiligheidsdiensten? Indien dit onvoldoende gebeurt, bent u dan bereid hierover in overleg te treden met zowel de Minister van Veiligheid en Justitie als met de Minister van Binnenlandse Zaken? Indien dit wel gebeurt, heeft het dan ook gevolgen voor het verblijfsrecht? Zo ja, hoeveel verblijfsvergunningen zijn in de afgelopen vijf jaar om die reden ingetrokken?
De AIVD heeft in het belang van de nationale veiligheid als taak om onderzoek te verrichten met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten, aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. Als hier sprake van is kan de AIVD ketenpartners zoals de IND handelingsperspectief bieden door bijvoorbeeld het uitbrengen van een ambtsbericht. Over individuele gevallen doe ik in het openbaar geen mededelingen.
Kunt u aangeven in hoeverre in EU-verband, ook in navolging van de Valetta-top, afspraken worden gemaakt met veilige Afrikaanse landen in de nabijheid van Eritrea om opvang aldaar te realiseren, zodat alle asielaanvragen van Eritreeërs niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard op grond van veilig derde land?
In EU-verband wordt via verschillende trajecten ingezet op de verbetering van de vluchtelingenbescherming in de Hoorn van Afrika. In het kader van de Valletta-Top is voor de Hoorn van Afrika, net als voor Noord-Afrika, een EU Programma voor Regionale Ontwikkeling en Bescherming (RDPP) overeen gekomen. Het RDPP, waarvoor Nederland in de regio als «trekker» optreedt, richt zich behalve op bescherming en weerbaarheid van vluchtelingen ook op de behoeften van de gastgemeenschappen. Zo beoogt het programma kansen op onderwijs en werkgelegenheid voor zowel vluchtelingen als gastgemeenschappen te versterken. Het programma moet in de komende maanden van start gaan. Kernlanden zijn Ethiopië, Soedan en Kenia. Op dit moment vangt Ethiopië naar schatting van WFP en UNHCR ruim 35.000 Eritrese vluchtelingen op en Sudan meer dan 100.000. Ook zijn in Valletta afspraken gemaakt over verbetering van de asielprocedures in de deelnemende landen, waaronder dus de landen in de Hoorn.
Verder heeft de EU onlangs een Gemeenschappelijke Agenda inzake Migratie en Mobiliteit (CAMM) ondertekend met Ethiopië, waarin ook afspraken zijn gemaakt op het terrein van internationale bescherming, zowel gericht op versterking van het asielsysteem, als op verbetering van de opvangomstandigheden. Op dit moment worden de eerste stappen gezet voor de implementatie van de CAMM als startsein voor een breed partnerschap met Ethiopië.
In de Procedurerichtlijn staat een aantal voorwaarden waaraan moet zijn voldaan alvorens een derde land als «veilig derde land» kan worden aangemerkt.
Bovenstaande trajecten zijn onlangs van start gegaan. Er is nog een weg te gaan tot de omstandigheden in de regio zodanig zijn dat asielaanvragen van Eritreëers niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard op grond van eerder verblijf in een veilig derde land.
Kentekenregistratie (in Kampen en Zwolle) om fietsgebruik te bevorderen |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kentekenregistratie om fietsgebruik in Kampen en Zwolle te bevorderen»?1
Ja.
Is voorafgaand aan de start van de kentekenregistratie een privacy impact analyse gedaan? Zo ja, is deze gedeeld met de Autoriteit Persoonsgegevens en bent u bereid deze ook met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Een PIA (Privacy Impact Assessment) is alleen voor de rijksoverheid verplicht als het gaat om ontwikkeling van nieuwe wetgeving en beleid waarmee de bouw van nieuwe ICT-systemen of de aanleg van grote databestanden wordt voorzien. Daarvan is hier geen sprake. Het gaat hier om een project dat is uitgevoerd door de regionale overheid. Een PIA is niet door de Provincie Overijssel doorlopen en kan derhalve ook niet gedeeld worden.
Is automobilisten de gelegenheid geboden zich vooraf af te melden voor de registratie?
Wegbeheerders kunnen, voor zover dat noodzakelijk is voor de goede vervulling
van hun publieke taak, kentekenregistraties laten plaatsvinden op voorwaarde dat voldaan wordt aan de eisen die vastgelegd zijn in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp, artikel 8, aanhef en onder e).
Het is voor automobilisten niet mogelijk om zich af te melden voor deze kentekenregistraties, zowel niet vooraf als achteraf. Een kentekenhouder kan zich alleen afmelden voor het schriftelijk benaderen door de projectorganisatie. Een automobilist die bezwaar heeft en niet wil meedoen kan in het Nationaal Postregister aangeven niet meer benaderd te willen worden. Daarmee kunnen burgers hun adresgegevens laten blokkeren voor ongevraagde geadresseerde reclamepost. Zij zullen dan niet meer benaderd worden voor deelname.
Ligt het in de lijn der verwachting dat kentekenregistratie om fietsgebruik te bevorderen ook in andere gemeenten wordt geïntroduceerd? Zo ja, over welke gemeenten gaat dit en binnen welk tijdsbestek acht u het waarschijnlijk dat de registratie operationeel wordt?
De komende twee jaar worden er, als onderdeel van het programma Beter Benutten, door regionale overheden meerdere projecten uitgevoerd gericht op het stimuleren van fietsgebruik. Deze projecten voldoen aan de voorwaarden van de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Om de privacy conform de wet te borgen is door mijn ministerie samen met experts de privacy referentie architectuur ontwikkeld die bij deze projecten wordt toegepast.
De verwachting is dat bij enkele van deze fietsstimuleringsprojecten kentekenregistraties ten behoeve van werving en nulmeting worden uitgevoerd. Dit geldt in ieder geval voor het fietsstimuleringsproject van de gemeente Breda. Het is op dit moment nog niet met zekerheid te zeggen voor welke andere projecten dit ook zal gelden, omdat deze projecten nog opgezet en aanbesteed dienen te worden. Het is verder aan de aanbestedende partij en/of de inschrijvende marktpartijen om de keuze te maken of gebruik wordt gemaakt van kentekenregistraties of van andere methoden voor het registreren en werven van deelnemers.
Het bericht dat er sprake is van belangenverstrengeling bij het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten over de vermeende belangenverstrengeling bij Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN)?1
Ja.
Is het waar dat de voormalige directeur van ECN naast zijn fulltime baan bij het energieonderzoekscentrum, in 2008 vier windmolens heeft gekocht en geëxploiteerd? Wat vindt u van het feit dat het management van ECN hierover geïnformeerd bleek en geen conflicterende belangen zag? Is hierbij naar uw mening sprake van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet?
Voor het project Burgervlotbrug, waaraan de Volkskrant refereert, is in 2006 een subsidie aangevraagd in het kader van de MEP-regeling. De subsidiebeschikking voor de exploitatie van vier windmolens is in 2007 afgegeven aan de toenmalige eigenaar en had een looptijd van 2006–2016. Op 8 september 2008 heeft de toenmalige eigenaar verzocht de subsidiebeschikking over te dragen aan Burgerwind C.V. vanwege de verkoop van de windmolens. Burgerwind B.V. was de beherend vennoot van Burgerwind C.V. en had als aandeelhouder de heer Stam. Toen de heer Stam de windmolens in 2008 overnam, was de subsidiebeschikking dus al afgegeven. Het windpark is na de overdracht van de subsidie gebouwd en in gebruik genomen op 15 juni 2009 door Burgerwind C.V. In mei 2014 is de subsidiebeschikking door verkoop van de windmolens weer overgegaan op een derde eigenaar.
ECN speelt een belangrijke rol in Nederland op het gebied van energieonderzoek en is een belangrijke adviseur van de rijksoverheid. Ik benadruk dat bij ECN geen sprake mag zijn – of de schijn mag worden gewekt – van belangenverstrengeling of kwesties die afbreuk doen aan de integriteit. Dit raakt immers de status van ECN als onafhankelijk instituut.
De heer Stam was geen directeur van de Stichting ECN maar namens ECN gedetacheerd als directeur ECN Wind Energy Facilities B.V., een deelneming van de Stichting ECN die de testlocatie Wieringermeer beheert. ECN Wind Energy Facilities B.V. doet hoogwaardig technisch onderzoek dat nodig is voor de certificering van windturbines. De heer Stam droeg als directeur van deze ECN-deelneming geen verantwoordelijkheid voor beleidsadvisering en -onderzoek. Dit is ondergebracht bij ECN Beleidsstudies, een apart onderdeel van de Stichting ECN.
Uit navraag bij ECN blijkt dat de nevenwerkzaamheden van de heer Stam in januari 2009 zijn getoetst door ECN. Het toenmalige management van ECN zag hierin geen conflicterende belangen. Met de feiten die ECN nu tot zijn beschikking heeft, handhaaft het deze conclusie en stelt het dat de heer Stam geen voorkennis heeft gehad die hij heeft gebruikt voor persoonlijke financieel gewin ten behoeve van de privéexploitatie van windmolens. Ik heb geen informatie waaruit blijkt dat het tegendeel waar is. ECN constateert wel dat de schijn van belangenverstrengeling is ontstaan en dat dit onwenselijk is. Het komt voor dat ECN Beleidsstudies ook experts van de technische units raadpleegt om technische kennis te leveren ter onderbouwing van hun rapporten. Zo heeft ook de heer Stam een bijdrage geleverd aan minimaal twee rapporten, waarbij hij inbreng heeft geleverd over technische aspecten van de berekening van vollasturen en energieproductie. Dit was in 2003 en in 2006 en had geen relatie met de activiteiten die de heer Stam ondernam bij Burgerwind. Gezien het feit dat binnen ECN technische units en beleidsadvies met elkaar samenwerken is het op zijn minst noodzakelijk dat een helder toetsingskader wordt gehanteerd om de suggestie weg te nemen dat sprake kan zijn van belangenverstrengeling.
ECN is tot de conclusie gekomen dat het toetsingskader, en het proces ter borging daarvan, aanscherping behoeft. Nevenwerkzaamheden worden nu vastgelegd bij indiensttreding en daarna niet up-to-date gehouden. In het toetsingskader wordt verder geen rekening gehouden met de mogelijke schijn van belangenverstrengeling, ook wanneer er aantoonbaar geen sprake is van belangenverstrengeling. ECN heeft besloten het toetsingskader aan te scherpen en een onafhankelijk advies te vragen over de vereisten waaraan dit toetsingskader moet voldoen en hoe zij dit het best kunnen borgen.
Ik zal er in samenspraak met de Raad van Toezicht van ECN op toezien dat dit proces gedegen en onafhankelijk plaatsvindt en voor de zomer is afgerond. Ik heb ECN gevraagd om de uitkomst van dit proces met mij te delen, waarna ik zal oordelen of ik – op basis van de rol die ECN voor mijn ministerie vervult – het aangescherpte toetsingskader acceptabel vind. Los hiervan ben ik bezig met een onderzoek naar de toekomst van ECN, waarover ik uw Kamer per brief van 4 december 2015 heb geïnformeerd. Onderdeel van dit onderzoek is onder meer de huidige positionering van ECN Beleidsstudies.
Was u op de hoogte van het feit dat een adviseur van het ministerie, namens ECN betrokken bij onder meer de plaatsing en subsidiëring van windmolens, privé actief was in de sector waarin hij ook werkte? Is u om toestemming gevraagd?
Nee, ik ben hier niet van op de hoogte gesteld door ECN tot nadat het artikel in de Volkskrant op 23 januari jl. is gepubliceerd. Het is geen onderdeel van mijn beleid dat ECN nevenwerkzaamheden van medewerkers aan mij meldt. Het kabinet heeft kaders gesteld voor financieel beheer bij instellingen met een publiek belang. Het toezicht op nevenwerkzaamheden maakt geen onderdeel uit van dit normenkader. Dit toezicht is geregeld via de CAO van ECN.
Waren en zijn er naast de genoemde directeur verantwoordelijk voor Wind Energy Facilities BV van ECN, nog andere winddeskundigen die de overheid adviseren en tegelijkertijd privé activiteiten binnen de windsector ontplooien? Op welke wijze en was u daar van op de hoogte? Wanneer bijt dit elkaar en wanneer niet volgens u?
Uit navraag bij ECN is gebleken dat twee medewerkers, naast hun werkzaamheden voor ECN, actief zijn (geweest) in een coöperatie die windmolens exploiteert. Hiervan is één medewerker nog steeds werkzaam bij ECN. De coöperatie heeft volgens de informatie die bekend is bij ECN enkele tientallen leden en de uitgekeerde bedragen zijn gering. Deze activiteiten zijn gemeld aan het management van ECN en akkoord bevonden. ECN heeft een nieuwe uitvraag naar nevenwerkzaamheden onder zijn medewerkers gedaan om de registratie up-to-date te brengen. Na deze uitvraag zullen alle nevenwerkzaamheden van medewerkers worden getoetst aan het nieuwe toetsingskader, dat ECN op gaat stellen.
ECN moedigt medewerkers aan om zelf bij te dragen aan de verwezenlijking van de missie die het instituut heeft, door bij te dragen aan de transitie naar een meer duurzame samenleving, bijvoorbeeld door deelname in energiecoöperaties. Zolang er geen sprake is van belangenverstrengeling, staat het werknemers in de (semi)publieke sector vrij om activiteiten op het gebied van duurzame energie te ontplooien en daarmee – binnen de gestelde voorwaarden – gebruik te maken van het aangeboden instrumentarium vanuit de rijksoverheid. Afhankelijk van de aard en het type van de organisatie dient daarbij een helder integriteitsbeleid te bestaan en in acht te worden genomen om zowel belangenverstrengeling en de schijn daarvan te voorkomen.
Wat vindt u van het feit dat (ook) een aantal accountants en adviseurs, gespecialiseerd in windenergie en adviseur van de overheid op dit terrein, heimelijk via een speciaal daartoe opgericht genootschap investeerden in het windpark van de ECN directeur? Is hierbij sprake van ongewenste kartelvorming? Is hierbij sprake geweest van handelen met voorkennis?
Het kantoor WEA Accountants, waar in het artikel in de Volkskrant aan gerefereerd wordt, is volgens mijn informatie betrokken geweest als adviseur, accountant en intermediair bij Burgerwind C.V. Verder heeft dit kantoor een adviserende rol gespeeld richting ECN Wind Energy Facilities B.V. Volgens ECN bestaat er geen relatie tussen het kantoor WEA en de Stichting ECN, waar ECN Beleidsstudies deel van uitmaakt. Op basis van deze informatie kan ik niet opmaken dat sprake is van kartelvorming en handel met voorkennis. Mocht hier aanleiding toe bestaan, dan is het aan de Autoriteit Financiële Markten en de Autoriteit Consument en Markt om hier verdere uitspraken over te doen.
Wat vindt u van het feit dat bij ECN, al enige jaren verlieslijdend en voor een groot deel draaiend op overheidssubsidie, drie directieleden fors meer verdienden dan volgens de Wet normering topinkomens is toegestaan? Vindt u het op zijn plaats, dat daarnaast ook nog eens wordt bijgebeund door een directielid?
ECN is een semipubliek instituut dat valt onder de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). De leden van de directie van ECN moeten voldoen aan de norm die in deze wet is gesteld. De wet voorziet echter ook in overgangsregelingen om inkomens die bij invoering van de wetgeving boven de norm liggen af te bouwen. Met ECN zijn afspraken gemaakt om de beloning van de drie directieleden die boven de norm verdienen af te bouwen en deze afspraken vallen binnen de kaders van de wet. De heer Stam is niet één van deze drie directeuren. Naast de drie directieleden, waarvoor een overgangsregeling van kracht is, voldoen alle werknemers aan de WNT.
Deelt u de mening dat deze vorm van subsidiemisbruik niet bevorderlijk is voor het draagvlak van windenergie en voor de noodzakelijke overgang naar een duurzame maatschappij in zijn algemeenheid?
Uiteraard deel ik uw mening dat iedere vorm van subsidiemisbruik het draagvlak ondermijnt van de doelen die de betreffende subsidie nastreeft. In het ontwerp, de uitvoering en de handhaving van subsidieregelingen wordt daarom getracht subsidiemisbruik te voorkomen dan wel op te sporen. In het geval van de subsidie aan Burgerwind is geen subsidiemisbruik geconstateerd.
Denkt u dat mensen met een kleine portemonnee de komende jaren vol enthousiasme hun Opslag Duurzame Energie op de energierekening willen betalen, in de wetenschap dat dit geld zoals nu blijkt, ten goede komt aan royaal verdienende directeuren die de overheid zelf adviseren over de opzet van het betreffende subsidieprogramma?
Ik deel de stellingname over de besteding van de Opslag Duurzame Energie (ODE) niet. De ODE wordt sinds 1 januari 2013 door burgers en bedrijven betaald. In de wet ODE is vastgelegd dat de heffing is ingevoerd om het stimuleren van de productie van duurzame energie te financieren. Zo worden de ODE-middelen gebruikt om de uitgaven aan de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+), de Investeringssubsidie Duurzame Energieproductie (ISDE) en de Hernieuwbare Energieregeling te bekostigen. Deze subsidieregelingen zijn dusdanig ingericht dat deze bijdragen aan een kosteneffectieve besteding van de ODE. Op deze manier worden de kosten voor burgers en bedrijven beperkt. De opbrengst uit de Opslag Duurzame Energie komt niet ten goede aan directeuren van ECN.
Bent u bereid een gedragscode op te stellen waardoor bedrijven/onderzoekscentra en (semi)-overheidsinstellingen extra getoetst en bevraagd worden op de wijze waarop personeelsleden hun kennis, kunde en tijd aanwenden voor privé activiteiten binnen de sector waarin zij werkzaam zijn? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat momenteel geen gedragscode integriteit vanuit de rijksoverheid en mijn ministerie die direct van toepassing is op ECN. Bij de rijksoverheid is wel sprake van een geldende gedragscode integriteit voor eigen medewerkers. Ik vraag de Raad van Toezicht van ECN deze gedragscode te betrekken bij de aanscherping van het toetsingskader en zal dit ook betrekken bij mijn beoordeling van het toetsingskader zoals ik deze heb omschreven in het antwoord op vraag 2. Ik acht het op dit moment niet opportuun om een nieuwe gedragscode op te stellen. De verantwoordelijkheid om de integriteit te waarborgen ligt bij de Raad van Toezicht en directie van ECN.
Hoeveel conflicten rond de plaatsing van windmolens/windparken op land hebben zich in 2015 voorgedaan en wat was hierbij de oorzaak?
Dit is niet in zijn algemeenheid te beantwoorden. Bij grote ruimtelijke projecten zoals windparken is vrijwel altijd sprake van conflicterende belangen en voor- en tegenstanders. Het bevoegd gezag heeft de taak om al deze belangen goed en zorgvuldig af te wegen.
Hoeveel succesvolle plaatsingen van windmolens/windparken op land zijn er geweest in 2015 en wat was hierbij de oorzaak?
Er zijn in 2015 110 windturbines geplaatst met een vermogen van circa 400 MW.
Bent u bereid de verdere uitbreiding van windmolens/windparken op land tijdelijk te bevriezen, om vervolgens een meer door de bevolking gedragen invulling van duurzame energieopwekking verder te gaan? Past dit in uw voornemen in het Energierapport2 om de bevolking vaker te raadplegen?
Nee, ik kan en wil de realisatie van windenergie op land niet bevriezen. Het kabinet zet zich in om de doelstellingen uit het Energieakkoord te realiseren en hiertoe behoort ook de realisatie van de beoogde 6000 MW windenergie op land in 2020, waarvan momenteel ruim 3000 MW is gerealiseerd. In mijn visie op omgevingsmanagement, die ik op 1 februari jl. aan uw Kamer heb gestuurd, geef ik aan hoe ik omwonenden eerder en beter wil betrekken bij projecten. Het bevriezen van projecten van hogerhand is bovendien niet mogelijk. Gemeenten en provincies zijn bevoegd gezag voor alle windprojecten kleiner dan 100 MW en zij beslissen over het al dan niet doorgaan van die projecten. Ik zie overigens overal in het land steeds meer lokaal gedragen initiatieven voor windprojecten. Deze ontwikkeling is dus geen toekomstmuziek, maar al volop aan de gang.
Het bericht “Te hoge hypotheken verstrekt door verwarring over regels” |
|
Aukje de Vries (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Te hoge hypotheken verstrekt door verwarring over regels»?1
Ja.
Klopt het dat instellingen bewust Nationale Hypotheek Garantie-hypotheken tot 106% loan-to-value hebben verstrekt op basis van minieme energiebesparende maatregelen? Handelden zij daarmee in strijd met wet- en regelgeving? Is het waar dat de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) deze praktijk heeft gesanctioneerd?
Het klopt dat een aantal instellingen hypotheken hebben verstrekt met een LTV van 106% zonder dat de volledige extra financieringsruimte is besteed aan energiebesparende maatregelen. Dit is in strijd met de ministeriële regeling hypothecair krediet.
Het WEW heeft mij geïnformeerd dat het voorstelbaar is dat de door het WEW opgestelde Voorwaarden en Normen ten aanzien van NHG omtrent de toepassing van de norm «Energiebesparende Voorzieningen» tot verwarring heeft kunnen leiden. Aangezien een groot deel van de hypotheken in de Nederlandse markt met NHG wordt verstrekt, en het WEW daardoor een autoriteit in de woningmarkt is, kan dit een rol gespeeld hebben bij de onjuiste toepassing van de wet- en regelgeving door een aantal hypotheekverstrekkers. Om mogelijke verwarring terstond weg te nemen, heeft het WEW de relevante passage omtrent energiebesparende voorzieningen in de toelichting verduidelijkt, een persbericht uitgegeven en contact opgenomen met de hypotheekverstrekkers.
Kunnen huizenbezitters de dupe worden van deze situatie? Voldoet hun hypotheek nog aan de voorwaarden voor fiscale aftrekbaarheid? Wordt deze aftrekbaarheid geheel of ten dele beperkt? Kunnen huizenbezitters hun hypotheekverstrekkers aansprakelijk stellen voor eventuele schade?
Huizenbezitters lopen geen fiscale schade op indien de lening is aangewend voor de eigen woning. De LTV-ratio is daarbij als zodanig niet van belang. De lening moet bijvoorbeeld zijn gebruikt voor de aankoop van een eigen woning of voor de verbouwing van een eigen woning. Ook is fiscale aftrek mogelijk als de lening wordt besteed aan bepaalde (financierings)kosten bij de aankoop van de eigen woning.
Het WEW heeft laten weten dat een onjuiste toepassing van de uitzondering voor energiebesparende voorzieningen geen consequentie heeft voor de bescherming van consumenten met een NHG-hypotheek.
Welke gevolgen zou deze praktijk naar uw mening moeten hebben voor de bestaande regeling? Is de uitzondering voor energiebesparende maatregelen bij de hypotheeknormering houdbaar? Of ligt juist een algemene verruiming van enkele procenten meer voor de hand?
Nadat het signaal kwam dat door bepaalde hypotheekverstrekkers op foutieve wijze omgegaan werd met de uitzondering voor energiebesparende maatregelen is het WEW op de hoogte gesteld van het feit dat zijn Voorwaarden en Normen voor hypotheken met NHG op dit punt tot verwarring leiden in de markt. Het WEW heeft naar aanleiding hiervan de toelichting bij de Voorwaarden en Normen aangepast waarmee de onduidelijkheid is weggenomen.
De uitzondering voor energiebesparende maatregelen bestaat omdat de overheid energiebesparing op verantwoorde wijze wil stimuleren. Een algemene verruiming van de loan-to-value ratio (LTV-ratio) zou leiden tot een groter restschuldrisico en ingaan tegen de ingezette verlaging van de LTV-ratio tot 100% in 2018.
Wat is, meer in het algemeen, uw oordeel over de fraudegevoeligheid van stimuleringsmaatregelen voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving, zeker nu hiervoor € 100 miljoen extra ter beschikking komt? Is het mogelijk om bij een verbouwing of renovatie een objectief beeld te krijgen van de afzonderlijke kosten van verduurzaming? Wie controleert dat? Zou de fraudegevoeligheid toe- of juist afnemen als subsidies worden gekoppeld aan concrete stappen in het energielabel?
De fraudegevoeligheid van stimuleringsmaatregelen wordt bepaald door veel factoren: de criteria om in aanmerking te komen voor een bepaalde stimuleringsmaatregel, de doelgroep, indieningsvereisten en controle- en frauderegime. Het koppelen van subsidies aan concrete stappen in het energielabel sec zegt weinig over de fraudegevoeligheid. Bij stimuleringsmaatregelen voor een renovatie kan bijvoorbeeld gewerkt worden met normbedragen voor de kosten van verduurzamingsmaatregelen, gebaseerd op ervaringscijfers. Op die manier zijn de kosten objectief te maken. Wanneer met een normbedrag wordt gewerkt, is een aparte controle van de kosten van verduurzaming niet nodig.
Hypotheekverstrekkers dienen met betrekking tot de uitzondering voor energiebesparende maatregelen te controleren of de hypotheekaanvraag daadwerkelijk voldoet aan de wettelijke regels. Gangbaar met betrekking tot hypothecaire kredietverstrekking voor nieuwbouw en verbouwingen is dat niet onmiddellijk de hele lening wordt overgemaakt, maar dat deze in een depot wordt geplaatst en pas wordt uitgekeerd op het moment dat er daadwerkelijk kosten worden gemaakt.
Welke afspraken maakt u naar aanleiding van deze praktijk met de Autoriteit Financiele Markten (AFM), de Stichting WEW en de hypotheekverstrekkers?
De Autoriteit Financiële Markten heeft als onafhankelijke toezichthouder een eigenstandige rol. Naar aanleiding van het signaal dat enkele hypotheekverstrekkers foutief hypotheken hebben verstrekt is contact geweest met zowel de AFM als het WEW. De AFM heeft aangegeven de omvang van de problematiek te zullen inventariseren. Verdere vervolgstappen zijn aan de AFM.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft het WEW besloten de toelichting op de Voorwaarden en Normen aan te passen, waarmee eventuele onduidelijkheid over de extra leenruimte in het geval van een energiebesparende voorziening per 8 januari jl. is weggenomen. De stichting WEW heeft tevens hypotheekverstrekkers op dezelfde dag hierover rechtstreeks ingelicht en zal bij de eerstvolgende aanpassing van de normen en voorwaarden deze volledig in lijn brengen met de ministeriële regeling hypothecair krediet.
Het onderzoeksrapport naar statiegeld van de Universiteit Wageningen |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Wagenings onderzoek statiegeld onzorgvuldig» en «Hoe de lobby aanschuift»?1 Wat is uw reactie op deze artikelen?
Ja, ik heb kennis genomen van beide artikelen.
Het artikel «Wagenings onderzoek statiegeld onzorgvuldig» heeft betrekking op het oordeel van de onafhankelijke Commissie Wetenschappelijk Integriteit (CWI) van de Wageningen Universiteit (WUR). Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) is geen opdrachtgever van het destijds uitgevoerde onderzoek en heeft geen betrokkenheid bij de klachten die bij de CWI zijn ingediend. Het ministerie heeft, naast de publicatie van de WUR op haar website, geen verdere kennis van deze zaak. Voor nadere informatie verwijs ik u naar de WUR.
Het tweede artikel «Hoe de lobby aanschuift» beoogt de gang van zaken te schetsen rond de toezending aan de Tweede Kamer van een concept-rapport van de WUR in maart-april 2012.
Mijn reactie op de artikelen heb ik opgenomen in de paragraaf «Gang van zaken rond het WUR-onderzoek uit 2012» in de begeleidende brief bij de Kamervragen van het lid Çegerek (28 januari 2016); het lid Dijkstra (3 februari 2016) en het lid Dik-Faber (3 februari 2016).
Herkent u het in de artikelen geschetste beeld dat medewerkers van uw ministerie zich intensief hebben bemoeid met de totstandkoming van een onderzoeksrapport van de Universiteit Wageningen? Zo nee, hoe zou u de relatie tussen uw ambtenaren en de Universiteit Wageningen in dezen beschrijven?
In de periode vanaf 21 maart 2012 heeft een aantal betrokken partijen in het statiegelddossier commentaar geleverd op de kostenonderbouwing van het statiegeldsysteem in het rapport, waaronder het ministerie. Binnen het Ministerie van
IenM is op ambtelijk niveau de opdracht gegeven contact te leggen met de onderzoekers van de WUR. Doel van het contact met de WUR was, om een zo volledig mogelijk beeld te schetsen van de kosten van het statiegeldsysteem. Daarnaast heeft het ministerie de WUR gevraagd de afronding van het onderzoek te bespoedigen, zodat het ministerie, conform de toezegging tijdens het vervolg AO van 27 maart, het rapport tijdig naar de Kamer kon toesturen.
Het Ministerie van IenM heeft aan de onderzoekers van de WUR de optie voorgelegd om naast de gehanteerde bedrijfsmatige kosten, ook een kostenberekening van het statiegeldsysteem vanuit algemeen maatschappelijk perspectief op te nemen. Dit is vanuit overheidsperspectief een gebruikelijke benaderingswijze. Zo zijn bepaalde bedrijfskosten zoals belastingen vanuit maatschappelijk perspectief neutraal, omdat er belastinginkomsten tegenover staan. Bepaalde meevallers bij de bedrijfskosten van het statiegeldsysteem, zoals niet ingeleverde statiegeldflessen of -bonnetjes, zijn vanuit maatschappelijk perspectief geen meevallers. Niet ingeleverde statiegeldflessen moeten buiten het statiegeldsysteem alsnog afgevoerd worden waaraan voor de maatschappij als geheel kosten zijn verbonden.
De WUR heeft op basis van de commentaren van betrokken partijen het conceptrapport geactualiseerd en op 6 april 2012 aan het Ministerie van IenM aangeboden.2 Deze geactualiseerde versie van het WUR-rapport is op 10 april 2012 aan de Tweede Kamer verstuurd.3
Voor mijn bevindingen en mijn opvatting over de gang van zaken verwijs ik u naar de begeleidende brief.
Speelde naar uw mening in de beschreven bemoeienis van uw ambtenaren met het onderzoek van de Universiteit Wageningen de wens van toenmalig staatsecretaris Atsma om het statiegeld af te schaffen een rol? Zo nee, hoe duidt u dan de strekking van het artikel dat hij de tegenstanders van statiegeld met dit rapport de benodigde argumenten zou geven?
De bemoeienis van het ministerie met het onderzoek van de WUR had als doel om een zo volledig beeld te schetsen van de kosten van het statiegeldsysteem. Daarnaast heeft het ministerie de WUR gevraagd de afronding van het onderzoek te bespoedigen, zodat het ministerie, conform de toezegging tijdens het vervolg AO van 27 maart, het rapport tijdig naar de Kamer kon toesturen.
Zoals mijn voorgangers ook hebben aangegeven, wordt er gestuurd op de te bereiken doelen van de Raamovereenkomst en de daaraan verbonden prestatieafspraken met het bedrijfsleven.
Wat is uw reactie op de in het artikel aangehaalde voorlopige conclusie dat statiegeld het duurste systeem van allemaal is en dat deze conclusie al vaststond voor het onderzoek begonnen was? Deelt u de mening dat, als dit inderdaad het geval is, het onderzoek op zijn zachtst gezegd onzorgvuldig is uitgevoerd?
De stelling «dat statiegeld het duurste systeem van allemaal is», is niet afkomstig uit het rapport van de WUR. De beoordeling van de kwaliteit van het door de WUR uitgevoerde onderzoek is aan de CWI (zie ook de beantwoording van vraag 1).
Welke implicaties heeft het oordeel van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit dat met het rapport blijk is gegeven van «onvoldoende zorgvuldige wetenschapsbeoefening» voor uw mening over dit rapport en welke concrete gevolgen verbindt u hieraan in de verdere besluitvorming over de toekomst van het statiegeld in Nederland?
De beoordeling van de kwaliteit van het door de WUR uitgevoerde onderzoek is aan de CWI (zie ook de beantwoording van vraag 1).
In de beleidsafweging rond het al dan niet vrijgeven van statiegeld speelt het argument van de kosten van het systeem geen rol. Het uitgangspunt is dat er op doelen wordt gestuurd. Het statiegeld is door de Staatssecretaris niet vrijgegeven, omdat niet voldaan is aan een prestatiegarantie, de kosten van het systeem speelden hierbij geen rol. In de Raamovereenkomst Verpakkingen zijn zeven prestatiegaranties opgenomen waaraan het verpakkende bedrijfsleven zou moeten voldoen om de vrijheid te krijgen om het instrument statiegeld al dan niet in te zetten. Deze prestatiegaranties zijn door de Kamer ingebracht (motie van der Werf (TK, 2011–2012, 20 872, nr. 87). In 2015 bleek dat aan één van de prestatiegaranties niet is voldaan (pvc in verpakkingen in supermarkten). Daarop is door de toenmalige Staatssecretaris besloten het statiegeld niet vrij te geven.
Deelt u de mening dat het vernietigende oordeel van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit funest is voor het draagvlak voor de Raamovereenkomst Verpakkingen? Zo nee, waarom niet?
De beoordeling van de kwaliteit van het door de WUR uitgevoerde onderzoek is aan de CWI (zie ook de beantwoording van vraag 1).
De Raamovereenkomst verpakkingen bevat geen in werking zijnde passages meer die over statiegeld gaan. De Raamovereenkomst regelt met name dat verpakkingen verduurzaamd en gerecycled worden, dat zwerfafval bestreden wordt en dat de sector daarvoor verantwoordelijk is.
De voortgang van de Raamovereenkomst wordt op verzoek van de Tweede Kamer jaarlijks aan uw Kamer gerapporteerd zodat u zich een oordeel kan vormen over de wijze waarop de Raamovereenkomst voldoet aan de verwachtingen.
De Raamovereenkomst is voor verpakkingen een invulling van de ambities van het Rijk voor de transitie naar een circulaire economie.
De resultaten tot nu toe laten zien dat de afspraken over het geheel genomen goed uitgevoerd worden en dat er nog een aantal uitdagingen is die opgepakt worden door de verantwoordelijke partijen. Het gaat hier om de recycledoelstellingen van glas en hout en het opstellen van de brancheverduurzamingsplannen voor alle branches.
De eerstvolgende rapportage zal ik binnenkort aan de Tweede Kamer aanbieden waarin ik ook zal ingaan op de hierboven genoemde doelen en uitdagingen.
Voor mijn bevindingen en mijn opvatting over de gang van zaken verwijs ik u naar de begeleidende brief.
Deelt u de mening dat het een gemiste kans is dat de milieuorganisaties geen partij zijn in de Raamovereenkomst Verpakkingen, zoals in andere maatschappelijke akkoorden als het Energieakkoord voor duurzame groei wel het geval is? Zo ja, bent u voornemens om u er in een eventueel vervolg op deze Raamovereenkomst voor in te spannen deze organisaties daar deel van uit te laten maken?
De Raamovereenkomst bevat afspraken gemaakt voor 10 jaar tussen de drie partijen die allen een directe verantwoordelijkheid hebben in het vergroten van de recycling van afval, het verduurzamen van verpakkingen en het bestrijden van zwerfafval.
In de Raamovereenkomst Verpakkingen is afgesproken om in 2017 een evaluatie uit te voeren. Deze evaluatie wordt nu gestart zodat de resultaten begin 2017 beschikbaar zijn. Ik zal bij de evaluatie van de Raamovereenkomst alle relevante partijen, waaronder de milieuorganisaties vragen om hun visie op hoe de kunststof verpakkingsketen verder gesloten kan worden, zoals aangegeven in de brief aan de Kamer van 18 juni 2015.
Kunt u deze vragen ieder apart beantwoorden?
Ja.
De nieuwe onthullingen rondom de Teevendeal |
|
Michiel van Nispen (SP), Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bereid, in afwachting van het nieuwe onderzoek van de commissie-Oosting, de volgende vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Was u ten tijde van het debat over het rapport van de commissie Oosting op 16 december 2015 op enigerlei wijze op de hoogte van het feit dat de zoektocht naar het bonnetje begin juni 2014 moest worden gestaakt?
Nee.
In hoeverre was u in het Kamerdebat over het onderzoek naar professor Maat op 20 januari 2016 reeds op de hoogte van de nieuwe onthullingen van Nieuwsuur dat het onderzoek naar de back-up waarin de gegevens getraceerd konden worden moest worden stopgezet? In hoeverre heeft dit uw houding in dit debat beïnvloed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 19 januari nam de heer Haan, journalist van Nieuwsuur, contact op met de Directie Voorlichting van mijn ministerie. De heer Haan heeft toen kenbaar gemaakt over welk onderwerp hij voornemens was te publiceren. De heer Haan vroeg om een gesprek met de secretaris-generaal van mijn ministerie om de inhoud toe te lichten. Op 20 januari is de afspraak voor dit gesprek bevestigd. Op 22 januari heeft een gesprek plaatsgevonden van de heer Haan met de secretaris-generaal in aanwezigheid van een medewerker van de Directie Voorlichting waarin de heer Haan enkele geanonimiseerde mails van begin juni 2014 overhandigde. Diezelfde dag ontving ik een afschrift van de brief van de heer Oosting aan de heer Haan, waarvan de geanonimiseerde mails onderdeel uitmaakten.
Ten tijde van het Kamerdebat over het onderzoek naar professor Maat op 20 januari 2016 was ik niet op de hoogte van de inhoud van de publicatie van Nieuwsuur en heeft dit derhalve mijn houding in het debat niet beïnvloed. Wel was ik er van op de hoogte dat er op 22 januari een gesprek zou plaatsvinden tussen mijn secretaris-generaal en de heer Haan waarin de inhoud van de publicatie zou worden toegelicht. De secretaris-generaal heeft mij direct na afloop van dit gesprek geïnformeerd over hetgeen de heer Haan heeft toegelicht.
Bent u bereid te garanderen dat de betrokken ICT-medewerkers op geen enkele wijze negatieve consequenties kunnen of zullen ondervinden van het feit dat zij openheid van zaken zullen geven over de gang van zaken, ook niet als blijkt dat zij zich eerder om wat voor reden dan ook niet gemeld hebben bij leidinggevenden van het ministerie of de commissie Oosting?
Ja. Hiervoor verwijs ik naar mijn brief van 29 januari jl. welke reeds aan uw Kamer is overhandigd.
Het bericht ‘Een nieuwe baan en tóch het UWV op je dak: 'Het lijkt verdorie wel Kafka'’ |
|
Pieter Heerma (CDA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Een nieuwe baan en tóch het UWV op je dak: «Het lijkt verdorie wel Kafka»?1
Het leidend principe in de WW is dat tegenover het recht op een uitkering (sollicitatie)verplichtingen staan. Alleen in specifieke omstandigheden is sprake van een ontheffing of vrijstelling van deze verplichtingen. Inkomstenverrekening in de WW stimuleert werkhervatting in een lager betaalde baan. In dat geval heeft de WW meer het karakter van een loonaanvulling. Met de Wet werk en zekerheid (Wwz) is geregeld dat wanneer een werkloze werknemer (voor dezelfde urenomvang) een lager betaalde baan accepteert, betrokkene voor een periode van 3 maanden vrijstelling van de sollicitatieplicht heeft. Het is niet zo dat, zoals in het bericht wordt geschetst, een werknemer zijn hele arbeidsverleden zou kunnen verliezen als hij zijn uitkering stop zet. Mogelijk is er sprake van een misverstand in de berichtgeving. Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u uiteenzetten op grond van welke regels een sollicitatieplicht geldt voor mensen die al een baan hebben gevonden, maar daarnaast nog een kleine WW-uitkering hebben?
Op grond van de artikelen 24 en 26 WW heeft een WW-gerechtigde verplichtingen zoals bijvoorbeeld de sollicitatie- en re-integratieplicht.
Is de sollicitatieplicht in dit geval een uitvloeisel van de Wet Werk en Zekerheid (Wwz), of zou deze ook voor inwerkingtreding van de Wwz van toepassing zijn geweest?
Ook voor de inwerkingtreding van de Wwz was sprake van een sollicitatieplicht voor de WW-gerechtigde die een uitkering ontving naast een baan. Met de Wwz is een vrijstelling van de sollicitatieplicht geïntroduceerd voor de eerste drie maanden in de situatie dat betrokkene voor dezelfde urenomvang als voorheen gaat werken.
Heeft de herziening van het dagloonbesluit in 2015 invloed gehad op de toepassing van de sollicitatieplicht?
Nee. De manier waarop het dagloon wordt vastgesteld is niet van invloed op de toepassing van de sollicitatieplicht.
Herkent u het feit dat het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) adviseert om de WW-uitkering niet stop te zetten, omdat dan bij het niet verlengen van een tijdelijk contract het hele arbeidsverleden niet meer zou gelden? Kunt u uiteenzetten hoe de regelgeving hieromtrent werkt?
Nee. Ik vermoed dat er sprake is van een misverstand in de berichtgeving. Een werknemer bouwt arbeidsverleden op door te werken in loondienst. Een WW-uitkering duurt minimaal 3 maanden. Afhankelijk van het opgebouwde arbeidsverleden kan de WW-uitkering langer zijn. Per gewerkt kalenderjaar wordt op basis van het aantal verloonde uren of dagen gekeken of dat jaar meetelt voor de bepaling van het arbeidsverleden. Wanneer een WW-gerechtigde een nieuwe baan vindt en na 6 maanden werken opnieuw werkloos wordt, ontstaat in de regel een nieuw recht op WW-uitkering. Wanneer betrokkene voldoet aan de jareneis (4-uit-5-eis) is de duur van deze uitkering ten minste gelijk aan de duur van dat eerdere recht op WW, omdat het reeds opgebouwde arbeidsverleden opnieuw meetelt voor de bepaling van de duur van de uitkering.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat mensen ervoor moeten kiezen om ongewild hun uitkering te behouden, alleen om de reden dat zij anders in de toekomst mogelijk uitkeringsrechten verliezen? Welke mogelijkheden ziet u om dit te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe groot is de effectiviteit van de sollicitatieplicht voor mensen die reeds een nieuwe baan hebben gevonden, maar daarnaast nog een kleine WW-uitkering hebben?
De effectiviteit van de sollicitatieplicht voor mensen die reeds een baan hebben is niet onderzocht. Echter, veel uitstroom uit de WW vindt plaats doordat WW-gerechtigden gaan werken via een uitzendbureau. Er is een grote variatie in vormen van uitzendarbeid: kort- en langdurige arbeid, in kleine en grotere urenomvang. Ook voor werknemers die op zoek zijn naar werk voor een korte periode, zogenaamde opvularbeid, of een kleine baan, in urenomvang, zijn er mogelijkheden. Ik ben van mening dat tegenover een recht op uitkering ook verplichtingen staan. Als mensen een uitkering ontvangen, mag van hen gevraagd worden dat ze inspanningen verrichten om uit die uitkering te geraken.
Hoe groot is de effectiviteit is van de sollicitatieplicht voor mensen die reeds een arbeidscontract hebben dat over uiterlijk 3 maanden ingaat, maar dan toch die 3 maanden een sollicitatieplicht hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Indien u het antwoord op de vragen 7 en 8 niet bekend is, bent u dan bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw oordeel over de kosten en baten van de sollicitatieplicht voor mensen met een kleine WW-uitkering? Weegt het resultaat op tegen de bureaucratie bij het UWV en de inspanningen en ergernis van de uitkeringsgerechtigde?
Zie antwoord vraag 7.
De benoeming van de voorzitter van Raad van Toezicht van de NPO |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Poolse toestanden bij de NPO»?1 Wat vindt u van de kritiek van professor N. van Eijk, hoogleraar media- en telecommunicatierecht aan de Universiteit van Amsterdam?
Ja, ik ben bekend met het bericht. Ik ben het met de heer Van Eijk eens dat de benoemingen bij de publieke omroep transparant moeten zijn en geen onderwerp van politieke willekeur. Nederland voldoet aan Europese maatstaven, zoals neergelegd in aanbevelingen van de Raad van Europa.2 Ik herken mij derhalve niet in de kop van het opiniestuk van de heer Van Eijck.
Niettemin zijn in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met het toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst in zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer vragen gesteld over de rol van de overheid bij benoemingen.3 De Tweede Kamer heeft met de motie Mohandis/Segers verzocht om te komen met voorstellen om de bestuurders van de NPO niet meer te laten benoemen door de Minister, maar direct en alleen door de Raad van Toezicht.4 Daarnaast zijn diverse fracties in de Eerste Kamer van mening dat de sterkere sturing door de raad van bestuur van de NPO gepaard moet gaan met een grotere afstand van de overheid tot benoemingen bij de publieke omroep. Daar ben ik het mee eens. Ik heb daarom onder meer toegezegd de instemming van de Minister bij benoemingen van de raad van bestuur van de NPO en de RPO te zullen schrappen en een serieuze verkenning te doen naar de procedures voor benoemingen in de gehele publieke mediasector.5 Ik ga op korte termijn verkennen hoe de rol van de Minister daarin kan worden beperkt. Hierbij worden de benoemingsprocedures tegen het licht gehouden van de raden van toezicht van de NPO, de RPO en van de andere publieke mediaorganisaties (de NOS, NTR, Ster, het Commissariaat voor de Media en het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek). Bij het wijzigen van de rol van de Minister bij de benoemingsprocedures van de raad van toezicht van de NPO moet rekening worden gehouden met de stelselverantwoordelijkheid van de Minister voor de NPO als zelfstandig bestuursorgaan. Het uitgangspunt bij deze wijziging is een open en transparante procedure, zonder directe benoeming van de leden van de raad van toezicht door de Minister.
Verder merk ik op dat bij alle kandidaten voor de raad van toezicht NPO is gekeken naar huidige en vroegere politieke activiteiten en nevenactiviteiten. Beoordeeld is of en in welke mate die belemmerend zouden kunnen zijn voor het onafhankelijk functioneren als toezichthouder bij de publieke omroep. De leden zullen geen politieke activiteiten (meer) verrichten die niet te verenigen zijn met het lidmaatschap van de raad van toezicht van de NPO.
Is bij de benoeming van de nieuwe voorzitter van de Raad van Toezicht van de NPO rekening gehouden met zijn nevenfunctie als voorzitter van de Raad van Bestuur van de UWV?2
Ja, bij de selectie door het wervingsbureau en de benoemingsadviescommissie is nadrukkelijk gekeken naar de functie van de heer Bruins als voorzitter van de raad van bestuur van het UWV. Er is door de benoemingsadviescommissie ook met de heer Bruins over gesproken. Daarbij is gekeken naar mogelijke wettelijke incompatibiliteiten. Ook is beoordeeld of zijn positie als voorzitter van het UWV gevolgen kan hebben voor het functioneren van de heer Bruins als voorzitter van de raad van toezicht NPO en omgekeerd. Geconstateerd is, ook aan de kant van het UWV, dat dit niet zo is.
Op welke wijze is deze nevenfunctie in lijn met artikel 2.6 lid f van de Mediawet, waarin staat dat lidmaatschap van de Raad van Toezicht onverenigbaar is met een dienstbetrekking bij een dienst, instelling of bedrijf vallende onder de verantwoordelijkheid van een Minister?
Zoals ik eerder ook al in het debat met de Eerste Kamer heb aangegeven, valt een functie bij een zelfstandig bestuursorgaan niet onder de onverenigbaarheid die in de vraag geciteerd wordt. Artikel 2.6, eerste lid, onderdeel f, van de Mediawet 2008 kent een gebruikelijke en vergelijkbare formulering als in andere wetten. Belangrijkste voorbeeld daarbij is de Wet incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement (artikel 1, tweede lid, onderdeel d). Uit die wet volgt dat alleen sprake is van een onder de verantwoordelijkheid van een Minister werkzame instelling, dienst of bedrijf, indien:
Zelfstandige bestuursorganen vallen hier niet onder, hetgeen uitdrukkelijk in de wetsgeschiedenis is opgemerkt:
«Niet tot instellingen, diensten en bedrijven in eerder vermelde zin worden die instanties gerekend, die hun taken niet in hiërarchische ondergeschiktheid aan een Minister vervullen: de organen van functioneel bestuur. Bij deze organen kan worden onderscheiden tussen de in de Grondwet geregelde vormen van functioneel bestuur (waterschappen, openbare lichamen voor beroep en bedrijf en andere openbare lichamen) en de zgn. «zelfstandige bestuursorganen». Deze oefenen hun taak uit zonder dat er sprake is van een hiërarchische ondergeschiktheid aan een Minister.»7 Dit wordt bevestigd door het feit dat bijvoorbeeld bij het Commissariaat voor de Media in artikel 7.4 van de Mediawet 2008, waar een identieke regeling is opgenomen, de NPO apart is uitgezonderd. Dat ware niet nodig geweest als de NPO, immers ook een zelfstandig bestuursorgaan, al onder de algemene omschrijving «vallende onder de verantwoordelijkheid van een Minister» zou vallen. Hetzelfde geldt bij de regeling voor het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek in artikel 8.5 van de Mediawet 2008.
Verder is het zo dat bij bestuursleden van zelfstandige bestuursorganen geen sprake is van een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de Mediawet 2008. Zo valt het personeel van zelfstandige bestuursorganen onder dezelfde bezoldiging- en rechtspositieregels als ambtenaren bij ministeries (artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen), terwijl voor leden van een zelfstandig bestuursorgaan een zelfstandige bezoldiging en rechtspositie wordt vastgesteld (artikel 14 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen).
Tot slot merk ik op dat tot 1 januari 2016 een voormalig lid van de raad van toezicht van de NPO tevens bijzonder lid van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid was. De Onderzoeksraad is een zelfstandig bestuursorgaan dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie. Dit bevestigt dat het lidmaatschap van een zelfstandig bestuursorgaan te verenigen is met het lidmaatschap van de raad van toezicht van de NPO.
Bent u van mening dat de benoeming van de nieuwe voorzitter van de raad van toezicht van de NPO in overeenstemming is met de herziene Mediawet zoals deze nu in de Eerste Kamer ligt, en met de profielschets? Zo ja, waarom? Zo nee, wat zijn hiervan de consequenties?
Ja. De benoeming van de nieuwe voorzitter en de andere leden van de raad van toezicht heeft plaatsgevonden onder de huidige Mediawet, maar daarbij is toepassing gegeven aan de procedure die in het wetsvoorstel dat nu in de Eerste Kamer ligt wettelijk wordt vastgelegd. Er is een profielschets opgesteld waarin de deskundigheden en competenties van de raad van toezicht als geheel en van individuele leden zijn beschreven. Die profielschets is gepubliceerd. De benoemingsadviescommissie heeft kandidaten voorgedragen die niet alleen voldoen aan de profielschets van de individuele leden, maar die ook gezamenlijk voldoen aan de profielschets voor de raad van toezicht als geheel. Ik heb de voordracht van de benoemingsadviescommissie in zijn geheel overgenomen.
De signalen dat DNA-onderzoeken door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zijn vertraagd |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ruim 250 DNA-onderzoeken zijn vertraagd?1
Het is spijtig dat er inderdaad rond de 250 DNA-onderzoeken zijn vertraagd, een combinatie van verschillende elkaar versterkende factoren is hier debet aan. Zo was de werkdruk voor de ontstane vertraging al hoog door de werkzaamheden rond de MH17. Dit in combinatie met het ziekteverzuim, de reorganisatie en een hogere instroom rond Kerst hebben geleid tot deze vertraging. Een vertraging die inmiddels is teruggebracht tot 74 onderzoeken. Ter verduidelijking merk ik op dat het NFI ongeveer 1.000 DNA-onderzoeken per week worden verwerkt, in 2015 bedroeg het aantal DNA-onderzoeken 49.239.
Om het effect van deze vertraging te minimaliseren zijn er verschillende maatregelen genomen om deze achterstanden in te lopen. Zo wordt onder andere tijdelijk extra capaciteit ingezet via samenwerking met andere instituten en worden vacatures zo snel mogelijk ingevuld. Daarnaast wordt in nauwe samenwerking met Politie en OM bekeken welke zaken met prioriteit onderzocht moeten worden. Hierdoor wordt zoveel mogelijk voorkomen dat bijvoorbeeld zittingsdata niet worden gehaald. Met de ingezette maatregelen wordt het vertraagde werk zo snel mogelijk ingehaald.
Om knelpunten in de capaciteit op te vangen heb ik vanaf dit jaar € 5 miljoen extra budget vrijgemaakt voor forensisch onderzoek.
Klopt het dat de afgesproken tijd voor DNA-onderzoek in de meeste gevallen met maximaal drie maanden wordt overschreden? Zo nee, hoe lang zijn onderzoeken dan wel vertraagd?
Nee. Jaarlijks worden er circa 50.000 DNA-onderzoeken opgeleverd. Ten aanzien van 269 onderzoeken waarover in januari 2016 is gecommuniceerd, bedraagt de vertraging maximaal drie maanden. Op dit moment is dit reeds teruggebracht tot 74 onderzoeken. De verwachting is dat deze vertraagde onderzoeken binnen een maand zullen zijn afgehandeld. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 1 en 4 zijn diverse maatregelen genomen om het effect van deze vertraging te minimaliseren.
Klopt het dat tijdelijk extra capaciteit moet worden vrijgemaakt voor het doen van DNA-onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom maar tijdelijk en wat zijn de kosten voor het inzetten van extra capaciteit? Waar wordt deze capaciteit vandaan gehaald?
Ja, omdat de huidige bezettingsgraad van deze onderzoeksafdeling lager is dan normaal is tijdelijk extra capaciteit vrijgemaakt om de achterstanden in te lopen. Deze extra capaciteit is gecreëerd door de interne detachering van een deskundige tijdelijk terug te draaien. Daarnaast is er tijdelijk 1 externe NRGD-geregistreerde2 deskundige ingehuurd. De kosten worden betaald vanuit het reguliere budget dat onder andere gereserveerd is voor vacante functies die wegens de reorganisatie (nog) niet konden worden ingevuld.
Wat zijn de redenen dat er vertraging is opgelopen bij de DNA-onderzoeken? Hoe kan het dat deze vertraging niet is voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er geen sprake kan zijn van een tijdelijk hoge instroom, aangezien er een limiet is aan de instroom door middel van afspraken gemaakt in de service level agreement? Zo nee, waarom niet? Kunt u een overzicht geven van de instroomcijfers van de laatste jaren?
De service level agreement (SLA) biedt beperkt ruimte voor flexibiliteit en fluctuaties in de instroom per maand. Dit mechanisme werkt over het algemeen naar tevredenheid van het NFI en opdrachtgevers. De werkdruk door de instroom rond de kerst was relatief hoog gelet op de lagere beschikbare capaciteit. Samen met de andere factoren kon hierdoor de huidige situatie ontstaan.
De instroom van DNA-onderzoeken in 2015 bedroeg 49.239 en in 2014 43.002. De lagere instroom in 2014 is te verklaren door de werkzaamheden in verband met het identificatieonderzoek rond de ramp met MH17. Dat werk wordt niet bij de reguliere instroomcijfers meegeteld.
Hoe hoog is het ziekteverzuim bij de afdeling Humane Biologische Sporen van het NFI? Kunt u de cijfers daarvan over de afgelopen vijf jaar tot en met nu geven? Hoe verklaart u dit ziekteverzuim?
Het ziekteverzuim bij de afdeling Humane Biologische Sporen (HBS) betrof de afgelopen jaren:
2011
3,0%
2012
3,2%
2013
3,5%
2014
5,1%
2015
4,6%
Hiermee ligt het ziekteverzuim van de afdeling sinds 2014 hoger dan het verzuim binnen het NFI in zijn geheel (2013: 3,6% en in 2014: 3,6%), maar is deze niet hoger dan die van de rijksoverheid (2013: 5% en in 2014: 5,2%). De hoogte van het ziekteverzuim heeft meerdere oorzaken. Het ziekteverzuim wordt deels verklaard door niet-werkgerelateerde factoren en deels door werkgerelateerde factoren. De werkgerelateerde factoren zien op een grote werkvoorraad bij de afdeling door bijvoorbeeld een aantal omvangrijke zaken, het doorvoeren van een nieuwe werkwijze en de onzekere periode die de reorganisatie met zich meebrengt.
Hoe kan de hoge werkdruk, het ziekteverzuim en het capaciteitstekort worden opgelost als er tegelijkertijd moet worden bezuinigd op het NFI? Hoe doorbreekt u deze onwenselijke situatie?
De capaciteit zoals voorzien in de nieuwe organisatiestructuur is toereikend om regulier werkaanbod aan te kunnen. Het NFI wordt nu gereorganiseerd, hetgeen gepaard gaat met tijdelijke knelpunten. Zoveel mogelijk knelpunten zijn inmiddels opgevangen met nieuwe tijdelijke of structurele medewerkers waardoor het de verwachting is dat de werkvoorraad zal dalen.
Daarnaast is er ondertussen een overeenkomst gesloten tussen de Algemeen Directeur van het NFI en de Ondernemingsraad ten aanzien van de reorganisatie. De vakbonden zijn op basis van die afspraken akkoord gegaan met het ingaan van de volgende fase van de reorganisatie. De nieuwe organisatie start per 1 april.
Wat zijn de gevolgen van de hoge werkdruk voor de kwaliteit en de zorgvuldigheid van de onderzoeken?
De kwaliteit van het onderzoek staat bij het NFI voorop. Hier worden dan ook geen concessies aan gedaan. In elke stap van het DNA-onderzoek zijn controlestappen ingebouwd om de kwaliteit te waarborgen.
Hoe wordt in de toekomst voorkomen dat de afdeling Humane Biologische Sporen elk jaar weer te maken krijgt met overbelasting? Waarom komt er geen structurele oplossing?
De beoogde capaciteit in de nieuwe organisatie is toereikend om regulier werkaanbod aan te kunnen. Naast tijdelijke maatregelen ontwikkelt de afdeling structurele verbeterinitiatieven (zowel op werkwijzen als op digitalisering), waardoor de robuustheid van de bedrijfsvoering verder wordt verbeterd. Daarnaast heb ik vanaf 2016 € 5 miljoen extra beschikbaar gesteld voor het forensisch onderzoek. Dit kan onder andere gebruikt worden voor extra capaciteit op onderzoeksgebieden waar daar behoefte aan is.
Hoe staat de vertraging in het DNA-onderzoek in verhouding tot de belofte dat de kernproductie onverkort overeind blijft ondanks de bezuiniging op het NFI?2
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de reorganisatie is uitgesteld? Zo ja, klopt het dat daardoor geen vacatures kunnen worden ingevuld? Hoe wordt dan het tekort aan capaciteit structureel opgelost?
Ja. Inmiddels is er een overeenkomst tussen de Algemeen Directeur en de Ondernemingsraad waarbij de vakbonden op basis van die afspraken akkoord zijn gegaan met het ingaan van de verplichte fase van het «Van Werk Naar Werk»-traject. De nieuwe organisatie zal nu ingaan op 1 april 2016, een kwartaal later dan de eerder beoogde ingangsdatum.
Het klopt deels dat de (rechtspositionele) procedures leidde tot vertraging in het vervullen van vacatures. Daarnaast is het vanwege de specialistische aard van het werk niet altijd makkelijk geschikt personeel te vinden en deze direct volledig in te zetten. Nieuwe medewerkers krijgen een inwerk- en opleidingsperiode die soms langer dan twee jaar duurt.
Welke gevolgen heeft de reorganisatie voor andere afdelingen binnen het NFI? Hoe gaat u voorkomen dat ook andere afdelingen te maken krijgen met te hoge werkdruk en capaciteitsgebrek?
Voor alle onderdelen geldt dat de beoogde capaciteit in de nieuwe organisatie toereikend zal zijn om regulier werkaanbod aan te kunnen. Daarbij zal door inzet van vroegtijdige signalering mogelijke vertraging zoveel als mogelijk worden voorkomen. Ook de vanaf dit jaar beschikbare extra middelen dragen hieraan bij.
Waarom heeft de Kamer nog steeds niet de driemaandelijkse signalering forensisch onderzoek ontvangen? Bent u bereid om deze signalering voor zover deze al klaar is alsnog aan de Kamer te doen toekomen?
De driejaarlijkse signalering wordt momenteel opgesteld onder leiding van prof. S. Zouridis van de Universiteit van Tilburg. Momenteel vindt inhoudelijk overleg plaats in de expertgroep met daarin vertegenwoordigers van OM, Politie, NFI, particuliere instituten en het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Omdat dit de eerste signalering is waarin wezenlijk strategische vraagstukken behandeld worden wil ik daarvoor ook voldoende gelegenheid bieden. Eerst na afronding zal ik de driejaarlijks signalering aan de Kamer doen toekomen. Ik streef ernaar dit voor het zomerreces aan uw Kamer aan te beiden.
Bent u bereid om een onderzoek te laten doen naar de managementcultuur binnen het NFI en de manier waarop met personeel wordt omgegaan? Zo nee, waarom niet gezien de vele klachten die al maandenlang de ronde doen over de patstelling tussen personeel en management en het hoge ziekteverzuim?
Ja. De Algemeen directeur van het NFI en de Ondernemingsraad hebben reeds afspraken gemaakt over de inhoud en uitvoering van een dergelijk onderzoek.
De reeks van incidenten bij de kerncentrale Tihange |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Omstreden kernreactor Tihange opnieuw uitgevallen»»?1
Ja.
Hoe schat u de veiligheidssituatie bij de kerncentrale bij Tihange in, nu de kerncentrale alweer is stilgelegd als gevolg van een lekkage, kort nadat de centrale in december al stil was gelegd vanwege duizenden scheurtjes in kernreactor 2?
De Belgische toezichthouder heeft na uitgebreid onderzoek toestemming gegeven voor het opstarten van de kernreactor Tihange 2 in december vorig jaar. Op 24 januari 2016 is de reactor Tihange 2 preventief in warme stilstand gebracht als reactie op een lekkage in de machinezaal. Het lek vond plaats in het niet-nucleaire deel van de reactor en had geen gevolgen voor de nucleaire veiligheid. Nucleaire veiligheid wordt geborgd doordat dergelijke storingen niet leiden tot ongevallen of gevaar voor de omgeving, maar tot een gecontroleerde automatische afschakeling of door het inschakelen van een back-up systeem. De ANVS heeft op aanvraag duiding gehad over deze storing van het Belgische Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC). Het FANC gaf aan dat deze storing geen gevolgen had voor de veiligheid van de kernreactor of de omgeving.
Kunt u een overzicht geven van de incidenten die zich de afgelopen drie jaar bij de kerncentrales Doel en Tihange hebben voorgedaan?
Nucleaire incidenten en ongevallen worden ingeschaald volgens de internationale INES schaal (http://www.autoriteitnvs.nl/onderwerpen/ines). Deze inschaling loopt van INES-1 (storing) tot INES-7 (zwaar ongeval). België hanteert net als Nederland een systeem waarbij ook ongewone gebeurtenissen zonder veiligheidsrelevantie worden gerapporteerd, in België worden deze de «N-nul» meldingen genoemd. Het Belgische Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) houdt incidenten bij voor de Belgische reactoren. Het FANC publiceert deze incidenten op de website (www.fanc.fgov.be) en in haar jaarrapporten. In de Belgische kerncentrales Doel en Tihange hebben zich de afgelopen jaren alleen incidenten voorgedaan die zijn ingeschaald op INES-1 niveau. In 2015 waren dit er 8, in 2014 waren het er 4 en in 2013 waren dit er 10. Het FANC publiceert geen statistieken van de N-nul meldingen. Dergelijke gebeurtenissen hebben geen relevantie voor de nucleaire veiligheid, de lekkage van 24 januari in Tihange 2 was een dergelijke gebeurtenis maar ook kleine persoonlijke ongelukken waarbij een ambulance nodig is op het terrein van de kerncentrale vallen hieronder.
Bent u bereid u aan te sluiten bij de juridische stappen die Maastricht en Aken gaan zetten?2 Zo nee, waarom niet?
Nee, ik sluit niet aan bij de genoemde juridische stappen. De nucleaire veiligheid in België is een nationale verantwoordelijkheid van de Belgen. In mijn gesprek met onder andere de burgemeester van Maastricht op 18 januari jl. heb ik aangegeven dat ik juridische stappen van gemeenten beschouw als een zaak van de gemeenten zelf.
Welke ondersteuning kunt u Maastricht bieden in de juridische stappen tegen de Belgische kerncentrales?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Belgische senator dat de Nederlandse zorgen «bangmakerij en stemmingmakerij» zijn?3
Ik heb begrip voor de gevoelens van onrust bij de bevolking in met name de grensregio’s. De complexiteit van nucleaire installaties en de aandacht van de media maken het niet altijd duidelijk of een bedrijfsmatige storing iets is waar (potentieel) gevaar in schuilt of niet. Daarom heb ik gevraagd of de ANVS en de Veiligheidsregio’s en de Belgische autoriteiten in contact willen treden om te kijken hoe het versterken van de informatiepositie kan bijdragen aan het verminderen van de zorgen en onrust.
Hoe veilig zijn de kerncentrales van Tihange en Doel volgens u?
Het onafhankelijke Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) houdt toezicht op de veiligheid van de betreffende reactoren. Het FANC is van oordeel dat de centrales voldoen aan de veiligheidseisen zijn. Ik heb geen aanwijzing dat het oordeel van het FANC niet klopt.
Alcoholcontroles in het verkeer |
|
Marith Volp (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending van EenVandaag waarin aandacht wordt besteed aan alcoholcontroles in het verkeer?1
Ja.
Hoeveel alcoholcontroles in het verkeer vinden jaarlijks plaats? Kunt u hierbij onderscheid maken naar tijdstip en dagen van de controles? Is de in de uitzending genoemde hoeveelheid van tien procent van de controles die ’s nachts plaatsvinden juist?
De politie voert alcoholcontroles uit met (georganiseerde) verkeersfuiken en individuele controles2. Het aantal alcoholcontroles verschilt per jaar. In 2015 waren er in totaal 3.752 controles (tabel 1).
In onderstaande tabellen 1 en 2 zijn de alcoholcontroles per dagdeel in absolute aantallen en als percentages van het totale aantal controles per jaar weergegeven. Uit deze overzichten blijkt dat het merendeel van de alcoholcontroles in de avond en nacht plaatsvindt en dat het percentage waaraan gerefereerd wordt in de uitzending niet juist is. Overigens eindigen veel avondcontroles in de nacht, waardoor het niet mogelijk is om exact aan te geven hoeveel controles in de nacht hebben plaatsgevonden.
In tabel 3 is het aantal controles per dag weergegeven. Hieruit blijkt dat de meeste controles plaatsvinden op vrijdag en zaterdag.
Ochtend
Middag
Avond
Nacht
Fuik
Individueel
Fuik
Individueel
Fuik
Individueel
Fuik
Individueel
Totaal
401
91
698
88
2.921
272
1.027
289
5.787
430
108
804
94
3.061
211
1.087
255
6.050
398
101
753
86
3.021
192
1.259
215
6.025
346
87
586
28
2.627
126
1.082
165
5.047
227
60
439
72
1.928
119
771
136
3.752
Ochtend
Middag
Avond
Nacht
8,50%
13,58%
55,18%
22,74%
8,89%
14,84%
54,08%
22,18%
8,28%
13,93%
53,33%
24,46%
8,58%
12,17%
54,55%
24,71%
7,65%
13,62%
54,56%
24,17%
maandag
dinsdag
woensdag
donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
Totaal
468
514
524
761
1.346
1.232
942
5.787
459
480
540
748
1.336
1.396
1.091
6.050
480
462
514
688
1.366
1.335
1.180
6.025
367
349
453
560
1.033
1.283
1.002
5.047
272
260
289
419
867
957
688
3.752
Bij hoeveel van deze controles werd een overtreding geconstateerd? Kunt u hierbij onderscheid maken naar tijdstip en dagen van de controles?
Voor de dagen en dagdelen waarop de controles zijn uitgevoerd, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 met bijbehorende tabellen. In de politieregistratie wordt niet apart bijgehouden hoeveel overtredingen per controle worden geconstateerd.
Klopt het dat de pakkans na middernacht aanzienlijk kleiner is, zoals de Vereniging verkeersslachtoffers beweert? Zo ja, welke acties onderneemt u om de pakkans ’s nachts te vergroten?
De politie werkt informatiegestuurd en zet op basis daarvan op locaties en tijden gericht verkeerscontroles in. Op deze wijze wordt gepoogd het alcoholgebruik in het verkeer terug te dringen. Zoals aangegeven blijkt uit de informatie van de politie dat controles om deze reden met name in de avond en nacht worden uitgevoerd. Uit onderstaande tabel 4 en tabel 5 blijkt tevens dat geconstateerde misdrijven op die tijdstippen aanzienlijk hoger zijn.
Ochtend
Middag
Avond
Nacht
2011
3.017
2.954
13.384
26.602
2012
3.456
3.045
11.657
22.437
2013
3.568
2.960
10.049
19.069
2014
3.515
2.748
8.805
16.421
2015
3.344
2.498
7.242
13.773
Ochtend
Middag
Avond
Nacht
2011
6,6%
6,4%
29,1%
57,9%
2012
8,5%
7,5%
28,7%
55,3%
2013
10,0%
8,3%
28,2%
53,5%
2014
11,2%
8,7%
28,0%
52,1%
2015
12,5%
9,3%
27,0%
51,3%
Hoeveel van de controles vinden plaats via een traditionele verkeersfuik en hoeveel van de controles vinden plaats naar aanleiding van (individuele) meldingen of gedrag? Is er bij de meer individuele controles sprake van een hoger percentage overtreders?
Voor de aantallen controles met een verkeersfuik of individuele controle verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1. Bij de registratie van het misdrijf «rijden onder invloed» wordt geen onderscheid gemaakt tussen verdachten die zijn aangehouden naar aanleiding van een individuele controle of een verkeersfuik. Derhalve kan ik geen antwoord geven op de vraag of bij de individuele controles sprake is van een hoger percentage overtreders dan bij de controle via de verkeersfuik.
Het bericht “Directeur verdiende aan gesubsidieerde windmolens” |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Directeur verdiende aan gesubsidieerde windmolens»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de voormalige directeur van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN), dat onder andere adviseert over de hoogte van de subsidies, zelf meer dan 1 miljoen euro verdiende aan deze subsidies?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 van het lid Smaling (SP) is de heer Stam geen directeur van ECN, maar van directeur ECN Wind Energy Facilities B.V. De heer Stam was derhalve niet verantwoordelijk voor advisering over de hoogte van subsidies. De hoogte van de winst die gemaakt is op de exploitatie van de betreffende windmolens is mij niet bekend. Voor de MEP-subsidies, waar de heer Stam gebruik van heeft gemaakt, lag het risico van de elektriciteitsprijs bij de ondernemer. Bij een hoge elektriciteitsprijs leidt dat tot een voordeel voor de exploitant, bij een lage elektriciteitsprijs tot een nadeel. In de systematiek van de SDE+ is dit risico bij de Staat gelegd. Overigens is op 16 augustus 2010 vast komen te staan dat voor dit project geen sprake was van overstimulering op grond van het Europese Milieusteunkader.
Deelt u de mening dat de activiteiten van onder andere de heer Stam en Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) op zijn minst de schijn hebben van belangenverstrengeling en zowel ECN als de betrokken overheden een «FIFA-imago» geven, waar dit soort praktijken ook hoogtij vieren? Zo ja, welke acties bent u bereid te nemen om dergelijke twijfelachtige constructies te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 van het lid Smaling heb toegelicht ben ik het eens met de conclusie van ECN dat de schijn van belangenverstrengeling is gewekt. Ik ben in dat antwoord ook ingegaan op de acties die ECN neemt en hoe ik wil waarborgen dat dit instituut het integriteitsbeleid op orde krijgt.
Bent u van mening dat het onderzoek van de Volkskrant aantoont dat kennis van bij ECN werkzaam zijnde personen is misbruikt voor persoonlijk financieel gewin? Zo nee, waarom niet en wanneer is dat dan volgens u wel het geval? Graag een gemotiveerd antwoord.
Nee, ik heb geen informatie gevonden waaruit blijkt dat gebruik is gemaakt van voorkennis of beïnvloeding door advisering met een persoonlijk financieel gewin tot gevolg. Zie verder mijn antwoord op vraag 2 van het lid Smaling.
Maakt u zelf of maken uw directe familieleden ook gebruik van subsidieregelingen of belastingvoordelen op windmolens, zonnepanelen of energiebesparing? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel daarmee tot op heden is verdiend?
Nee.
Zijn er in Nederland nog meer projecten met betrekking tot «duurzame energie» waarvan eigenaren gedeeltelijk of volledig werkzaam zijn in de publieke sector? Zo ja, kunt u aangeven wie dit zijn, wat zij jaarlijks verdienen aan hun twijfelachtige nevenfuncties en hoeveel overheidssubsidies betreffende projecten ontvangen? Graag een gemotiveerd antwoord.
Zolang er geen sprake is van belangenverstrengeling, staat het werknemers in de publieke sector vrij om activiteiten op het gebied van duurzame energie te ontplooien en daarmee – binnen de gestelde voorwaarden – gebruik te maken van het aangeboden instrumentarium vanuit de rijksoverheid. Afhankelijk van de aard en het type van de organisatie dienen daarbij extra bepalingen in acht te worden genomen om ook de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. De gegevens waarom wordt verzocht heb ik niet beschikbaar.
Deelt u de mening dat het onderzoek van de Volkskrant wederom aantoont dat er aan windhandel een vies luchtje hangt en dat het de eigenaren van windmolens niet om «duurzaamheid» te doen is, maar om juist zo veel mogelijk euro’s binnen te halen via overheidssubsidies? Zo nee, waarom niet?
Veel investeringen in hernieuwbare energie zouden zonder subsidie niet rendabel zijn. De Algemene Rekenkamer heeft vorig jaar in haar onderzoek naar de SDE+ gekeken naar de beweegredenen van ondernemers om hernieuwbare energieprojecten te ontwikkelen. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de subsidie uit de SDE+ zeer belangrijk is (8 op een schaal van 1 tot 10). Andere redenen betreffen de verwachte voordelen voor de marktpositie en het groene imago, en de overtuiging bij te dragen aan een duurzame wereld en de realisering van de afspraken uit het Energieakkoord. Dat ondernemers verdienen aan windmolens is inherent aan hun rol, ze lopen immers ook risico's met de uitvoering van windprojecten.