Het bericht ‘Europese stresstest bevestigt kwetsbaarheden pensioenfondsen’ |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Europese stresstest bevestigt kwetsbaarheden pensioenfondsen» op de website van De Nederlandsche Bank (DNB)?1
Ja.
In hoeverre onderschrijft u het beeld dat Nederlandse pensioenfondsen kwetsbaar zijn voor schokken op de financiële markten omdat pensioenfondsen in de huidige lage-rente-omgeving nauwelijks beschikken over buffers en een hoger risicoprofiel hanteren? Deelt u de mening dat de resultaten van de stresstest van de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EIOPA) in de huidige lage-rente-omgeving zeer zorgelijk zijn voor pensioenfondsen, deelnemers en gepensioneerden?
EIOPA laat zien dat pensioenfondsen kwetsbaar zijn voor nieuwe financiële schokken. De afgelopen jaren zijn door de financieel-economische crisis de dekkingsgraden van pensioenfondsen sterk gedaald, waardoor zij niet of nauwelijks meer over buffers beschikken om nieuwe financiële klappen op te vangen. Ook heeft Nederland ten opzichte van andere Europese landen relatief veel pensioenvermogen opgebouwd. Fondsen beleggen dit vermogen deels in zakelijke waarden om een hoger rendement te realiseren met als keerzijde dat zij beleggingsrisico lopen. Bovendien is met een belegging in aandelen het risico van een dalende rente niet afgedekt.
Pensioenfondsen hebben meestal een uitkeringsovereenkomst aan hun deelnemers toegezegd. Het ftk heeft tot doel dat fondsen deze uitkeringsbelofte zo goed mogelijk nakomen. Om ervoor te zorgen dat ook op de lange termijn voldoende geld beschikbaar blijft voor het nakomen van deze belofte, wordt de actuele waarde van de pensioenverplichtingen berekend op basis van de risicovrije marktrente. De risicovrije rente geeft immers het rendement weer dat een belegger zou mogen verwachten van een zo veilig mogelijke belegging in een bepaalde periode. Aan de hand van de risicovrije markrente kan zo op een objectieve wijze worden vastgesteld hoeveel geld er nu voor een toekomstig pensioen van een bepaalde toegezegde hoogte gereserveerd moet zijn. Niet alleen voor de huidige pensioenen, maar ook voor pensioenen die bijvoorbeeld pas over veertig jaar moeten worden uitgekeerd. Bij de huidige lage rentestand zal er voor alle deelnemers in een pensioenfonds meer geld gereserveerd moeten worden dan bij een hoge rentestand. Dat is geen gevolg van het ftk, maar van de lage rentestand op de financiële markten. Iedereen die in de toekomst een vooraf gedefinieerd doelvermogen of een uitkering van een bepaalde hoogte wil realiseren, ontkomt niet aan de financiële realiteit dat er bij een lage rente meer geld gereserveerd zal moeten worden. Bij de aanpassing van het financieel toetsingskader (ftk) in 2015 is de waardering van pensioenverplichtingen dan ook niet gewijzigd.
Wel zijn in het ftk verschillende maatregelen genomen om bij de sturing van pensioenfondsen meer stabiliteit in te bouwen. Door de invoering van de beleidsdekkingsgraad is de beleidsmatige sturing niet afhankelijk van dagkoersen, maar van een 12-maands voortschrijdend gemiddelde waarde van de bezittingen en verplichtingen. De gewijzigde herstelsystematiek stelt pensioenfondsen in staat om de gevolgen van «schokken» op de financiële markten en bij de levensverwachting beter gespreid in de tijd te kunnen verwerken. De toepassing van een ufr in de rentetermijnstructuur zorgt voor meer stabiliteit bij het waarderen van verplichtingen met zeer lange looptijden (> 20 jaar). Het aangepaste ftk kan financiële risico’s niet wegnemen, maar voorkomt wel dat pensioenfondsen op basis van dagkoersen ingrijpende maatregelen moeten nemen.
Naar aanleiding van de motie Vermeij heeft DNB de renteafdekking door pensioenfondsen onderzocht. Het onderzoek laat zien dat het afdekken van het renterisico ook na de aanpassing van het ftk een functie heeft. De aanpassing van het ftk heeft wel de spanning verminderd tussen enerzijds de wens om nominale kortingen te voorkomen en anderzijds het streven naar koopkrachtbehoud. Dit kan voor pensioenfondsen aanleiding zijn om een andere afweging te maken over de mate waarin zij hun renterisico afdekken. Daarom hebben fondsen met een reservetekort de eenmalige mogelijkheid gekregen om hun renteafdekking (deels) af te bouwen, zonder dat zij tegelijkertijd hun beleggingen in zakelijke waarden hoeven te verminderen.
Klopt het dat het oude Financieel Toetsingskader (FTK) rentegevoelig was? Klopt het tevens dat het huidige FTK nog steeds rentegevoelig is? Kunt u uw mening ook plaatsen in de context van de motie Vermeij c.s.2 die ingaat op de vraag of en in welke mate renteafdekkingen in het huidige FTK tot problemen zouden kunnen leiden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om inzicht te geven hoe het op dit moment staat met de buffers van onze pensioenfondsen? Bent u ook bereid om in kaart te brengen hoe het komt dat pensioenfondsen een relatief hoog risicoprofiel hebben en welke gevolgen zo een hoog risicoprofiel zou kunnen hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja. In mei zal ik u een update sturen van de financiële positie van de pensioenfondsen, inclusief een appreciatie van het kabinet. Daarin zal ook worden ingegaan op het risicoprofiel van pensioenfondsen.
Uit de stresstest van EIOPA blijkt dat de Nederlandse pensioensector een relatief grote portefeuille zakelijke waarden kent en het renterisico beperkt afgedekt wordt; in hoeverre zouden pensioenfondsen er profijt van kunnen hebben om al dan niet eenmalig de mogelijkheid te krijgen om hun strategisch beleggingsbeleid aan te kunnen passen?
In het kader van de aanpassing van het ftk per 1 januari 2015 hebben fondsen die niet over voldoende buffer beschikken, maar wel voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen, reeds de mogelijkheid gekregen om hun strategisch beleggingsbeleid eenmalig risicovoller te maken. De uitkomsten van de stresstest van EIOPA geven aan dat fondsen hun beleggingsbeleid wellicht juist minder risicovol zouden moeten maken door de portefeuille zakelijke waarden te verkleinen en/of de renteafdekking te vergroten. Fondsen kunnen hun beleggingsbeleid altijd minder risicovol maken.
Welke opties ziet u in het huidige FTK om pensioenfondsen de ruimte te geven om om te kunnen gaan met de huidige lage-rente-omgeving? Kunt u hierbij reflecteren op het aanpassen van het risicoprofiel, het verlengen van de herstelplannen, de aanpassing van de UFR en de striktere (reken)regels van het FTK?
Zoals bij het antwoord op vraag 4 aangegeven zal ik in mei een rapportage sturen over de financiële positie van pensioenfondsen, inclusief een appreciatie van het kabinet waarin ook zal worden ingegaan op de mogelijkheden om binnen het huidige wettelijke kader om te gaan met de huidige ongunstige omstandigheden voor pensioenfondsen.
Hoe kijkt u naar de constatering van de stresstest van EIOPA dat in veel landen de risico's vooral bij de werkgevers blijken te liggen terwijl in Nederland vooral de deelnemers last hebben van de gevolgen van de lage dekkingsgraden? In hoeverre acht u dit als wenselijk?
De inhoud van de pensioenovereenkomst is in Nederland een afspraak tussen sociale partners. Het is aan hen om afspraken te maken over de hoogte van de pensioenopbouw en de financiële opzet die daarbij hoort. Daarbij kunnen zij eventueel afspraken maken over bijstortingen van de werkgever. Het financieel toetsingskader stelt vervolgens financiële randvoorwaarden, waardoor die afspraken zo goed mogelijk nagekomen kunnen worden. Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief «hoofdlijnen van een toekomstig pensioenstelsel» zijn werkgevers in Nederland de afgelopen jaren steeds minder vaak bereid om het risico te dragen van oplopende pensioenlasten. Daar speelt de vergrijzing een rol bij. In het verleden konden tegenvallers, zoals lage beleggingsrendementen, nog relatief gemakkelijk worden opgevangen met een verhoging van de pensioenpremies. Tegenwoordig is dat lastiger, mede omdat er door vergrijzing minder premiebetalers zijn en in Nederland een relatief hoog pensioenvermogen is opgebouwd. Daarnaast hebben de aanvullende pensioenen in Nederland een relatief hoog ambitieniveau. In andere landen vallen de resultaten die EIOPA heeft berekend vaak mee, omdat het door pensioenfondsen opgebouwde vermogen daar relatief beperkt is.
Kunt u nader toelichten hoe DNB van plan is om extra op te letten dat pensioenfondsen realistisch zijn over hun financiële positie en hun deelnemers hierover eerlijk en helder informeren?
DNB en AFM voeren in het kader van hun toezichtstaken onderzoek uit. Een belangrijk onderwerp van het toezicht in 2016 is de financiële opzet van pensioenfondsen en de communicatie daarover richting de deelnemers. Het gaat daarbij om de vraag of pensioenfondsen hun deelnemers goed informeren over de kansen op koopkrachtbehoud en of zij voorkomen dat deelnemers verkeerde verwachtingen hebben over de hoogte van hun toekomstige pensioeninkomen. Hiertoe wordt de financiële opzet van pensioenfondsen geanalyseerd en wordt gekeken naar de manier waarop die wordt vertaald in informatie richting de deelnemers. Evenwichtige communicatie vereist dat als er een materiële kans bestaat dat in de komende jaren gekort moet worden of dat deelnemers geen tot weinig indexatie kunnen verwachten, deelnemers hierover goed worden geïnformeerd. Ook de Wet Pensioencommunicatie, die per 1 juli 2015 van kracht is geworden, draagt eraan bij dat deelnemers in een pensioenregeling beter in staat worden gesteld om een goede financiële planning voor hun oude dag te maken.
Personeelstekorten bij de Koninklijke Marechaussee |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) |
|
|
|
|
Welke maatregelen gaat u nemen om personeelstekorten zoals bij de paspoortcontrole op Schiphol in de toekomst te voorkomen?1
Er is inderdaad veel druk op de KMar-capaciteit ontstaan. Deze druk is enerzijds ontstaan door de toegenomen vraag naar KMar-capaciteit in het kader van beheersen en controleren van de migratiestromen en de bestrijding van terrorisme. Anderzijds is het aantal passagiers dat gebruik maakt van Schiphol in de afgelopen jaren fors gestegen. De KMar doet er alles aan om lange wachtrijen op Schiphol te voorkomen. De «passagiersdoorstroming» is dagelijks onderwerp van gesprek tussen de KMar en Schiphol. In deze gesprekken wordt ingegaan op de capaciteitsinzet, prioritering en stroomlijning van processen. Ook wordt gekeken naar innovatieve manieren om het grensproces te optimaliseren. Hierbij worden echter geen concessies gedaan aan de kwaliteit van de grensbewaking en aan de veiligheid van de luchthavens.
Klopt het dat vanwege personeelstekorten bij de Koninklijke Marechaussee veelvuldig met personeel moet worden geschoven? Welke prioritering wordt daarbij aangehouden?
Door de actuele ontwikkelingen rond terrorismebestrijding en de toegenomen migratiestromen, is de inzet van de KMar-capaciteit geïntensiveerd. In de brieven van 18 september en 9 november 2015 (Kamerstukken II 2015/16 32 317, nr. 322 en 19 638, nr. 207), 8 februari 2016 (Kamerstuk 19 637, nr. 2122) en 23 februari (Kamerstuk 2016Z03866) bent u hierover geïnformeerd. Voor zowel de grensbewakingstaak als de bewaken- en beveiligingstaak is de inzet van KMar-capaciteit geherprioriteerd en hebben personele verschuivingen plaatsgevonden.
Kunt u aangeven hoe de omvang van het personeelsbestand bij de Koninklijke Marechaussee zich de komende jaren naar verwachting ontwikkelt?
Zoals gemeld in de Kamerbrief «versterking van de veiligheidsketen» van 27 februari 2015 (kenmerk 3807309) wordt de KMar-capaciteit uitgebreid met zes pelotons voor de bewaking en beveiliging van bepaalde objecten met een hoog risico profiel. Snelle opschaling in het geval van een hogere dreiging is daarmee ook mogelijk op langere termijn. Op dit moment wordt gefaseerd extra personeel geworven en opgeleid. Dit extra personeel is naar verwachting eind 2016 ingestroomd bij defensie. In afwachting hiervan is, zoals gesteld in het antwoord bij vraag 2, voor de bewakings- en beveiligingstaak KMar-capaciteit geherprioriteerd.
Kunt u procentueel en in aantallen VTE’s inzichtelijk maken voor welke taken de Koninklijke Marechaussee over 2016 wordt ingezet?
De toebedeling van de KMar-capaciteit aan de verschillende taken gebeurt op basis van jaarprognoses. De precieze invulling in de dagelijkse praktijk is afhankelijk van verschillende factoren en fluctueert. Voor 2016 kan indicatief worden gesteld dat de operationele KMar-capaciteit uit ongeveer 4.475 VTE bestaat. 55% wordt ingezet voor de grenspolitietaak, 32% voor Bewaken en Beveiligen en 13% voor (inter)nationale en militaire politietaken. Met het oog op de huidige ontwikkelingen wordt nauwgezet gekeken naar taakinvulling, inzet en verdringing. Hierover wordt frequent overleg gevoerd met Veiligheid en Justitie.
Kunt u per maand aangeven hoeveel VTE's van de Koninklijke Marechaussee in 2016 worden ingezet in het buitenland? Kunt u daarbij onderscheid maken per (militaire) missie/operatie/detachering? Bent u bereid om deze mensen terug te halen c.q. niet uit te zenden, omdat ze hier in Nederland hard nodig zijn?
KMar-personeel wordt ook ingezet bij internationale vredesoperaties en politiemissies. Hiervoor zijn zij opgeleid, getraind en bevoegd. Dit gebeurt onder het bevoegd gezag van Defensie. Gedurende 2015 waren gemiddeld 50 marechaussees op uitzending. Naast deze inzet wordt de KMar ook internationaal (onder gezag van V&J) ingezet voor Frontex, dit betrof in 2015 circa 18 VTE. Volledigheidshalve wordt ter aanvulling verwezen naar de Kamerbrief over de Nederlandse inzet in Frontex-operaties in 2016 en de ontplooiing van het Border Security Team in de Frontex-operatie Poseidon (Kamerstuk II 2015/16 32 317, nr. 379), en zo ook mijn brief over de uitvoering van de motie-Teeven/Knops van 23 februari (kamerstuknummer 2016 Z03866). Verder worden marechaussees ingezet voor bijzondere beveiligingsopdrachten op een aantal Nederlandse ambassades en bij buitenlandbezoeken van hoogwaardigheidsbekleders. Hier worden, vanwege de operationele gevoeligheid, verder geen mededelingen over gedaan.
Is de Koninklijke Marechaussee nog wel voldoende in staat om de aanhoudende stroom migranten/asielzoekers en de voortdurende terreurdreiging het hoofd te bieden, zonder andere taken en geoefendheid te verwaarlozen?2
Op basis van de huidige situatie en de opdrachtstelling vanuit de gezagen, is de KMar in staat haar kerntaken uit te voeren en de daarvoor benodigde geoefendheid te handhaven. Wel is er sprake van krapte. Tussen de gezagen wordt regelmatig de prioritering van de inzet van KMar besproken. Als blijkt dat de uitvoering van de kerntaken van de KMar in het geding komt, worden de wenselijkheid en mogelijkheid van prioritering en of aanvullende maatregelen vanzelfsprekend beoordeeld.
Bent u bereid om geen enkele asielzoeker meer tot Nederland toe te laten en de Koninklijke Marechaussee in te zetten voor grensbewaking in plaats van voor het faciliteren van de asieltsunami?
Zoals eerder gemeld door mijn collega Dijkhoff, (Aanhangsel van de handelingen 2015/2016, nr.136) worden asielaanvragen op individuele basis beoordeeld. Als een asielzoeker geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag, maar enkel vanwege economische motieven een asielaanvraag doet, wordt deze afgewezen en verkrijgt de asielzoeker geen verblijfsrecht in Nederland.
Kunt u deze vragen separaat en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Kentekenregistratie (in Kampen en Zwolle) om fietsgebruik te bevorderen |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kentekenregistratie om fietsgebruik in Kampen en Zwolle te bevorderen»?1
Ja.
Is voorafgaand aan de start van de kentekenregistratie een privacy impact analyse gedaan? Zo ja, is deze gedeeld met de Autoriteit Persoonsgegevens en bent u bereid deze ook met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Een PIA (Privacy Impact Assessment) is alleen voor de rijksoverheid verplicht als het gaat om ontwikkeling van nieuwe wetgeving en beleid waarmee de bouw van nieuwe ICT-systemen of de aanleg van grote databestanden wordt voorzien. Daarvan is hier geen sprake. Het gaat hier om een project dat is uitgevoerd door de regionale overheid. Een PIA is niet door de Provincie Overijssel doorlopen en kan derhalve ook niet gedeeld worden.
Is automobilisten de gelegenheid geboden zich vooraf af te melden voor de registratie?
Wegbeheerders kunnen, voor zover dat noodzakelijk is voor de goede vervulling
van hun publieke taak, kentekenregistraties laten plaatsvinden op voorwaarde dat voldaan wordt aan de eisen die vastgelegd zijn in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp, artikel 8, aanhef en onder e).
Het is voor automobilisten niet mogelijk om zich af te melden voor deze kentekenregistraties, zowel niet vooraf als achteraf. Een kentekenhouder kan zich alleen afmelden voor het schriftelijk benaderen door de projectorganisatie. Een automobilist die bezwaar heeft en niet wil meedoen kan in het Nationaal Postregister aangeven niet meer benaderd te willen worden. Daarmee kunnen burgers hun adresgegevens laten blokkeren voor ongevraagde geadresseerde reclamepost. Zij zullen dan niet meer benaderd worden voor deelname.
Ligt het in de lijn der verwachting dat kentekenregistratie om fietsgebruik te bevorderen ook in andere gemeenten wordt geïntroduceerd? Zo ja, over welke gemeenten gaat dit en binnen welk tijdsbestek acht u het waarschijnlijk dat de registratie operationeel wordt?
De komende twee jaar worden er, als onderdeel van het programma Beter Benutten, door regionale overheden meerdere projecten uitgevoerd gericht op het stimuleren van fietsgebruik. Deze projecten voldoen aan de voorwaarden van de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Om de privacy conform de wet te borgen is door mijn ministerie samen met experts de privacy referentie architectuur ontwikkeld die bij deze projecten wordt toegepast.
De verwachting is dat bij enkele van deze fietsstimuleringsprojecten kentekenregistraties ten behoeve van werving en nulmeting worden uitgevoerd. Dit geldt in ieder geval voor het fietsstimuleringsproject van de gemeente Breda. Het is op dit moment nog niet met zekerheid te zeggen voor welke andere projecten dit ook zal gelden, omdat deze projecten nog opgezet en aanbesteed dienen te worden. Het is verder aan de aanbestedende partij en/of de inschrijvende marktpartijen om de keuze te maken of gebruik wordt gemaakt van kentekenregistraties of van andere methoden voor het registreren en werven van deelnemers.
Het bericht “Te hoge hypotheken verstrekt door verwarring over regels” |
|
Roald van der Linde , Aukje de Vries |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Te hoge hypotheken verstrekt door verwarring over regels»?1
Ja.
Klopt het dat instellingen bewust Nationale Hypotheek Garantie-hypotheken tot 106% loan-to-value hebben verstrekt op basis van minieme energiebesparende maatregelen? Handelden zij daarmee in strijd met wet- en regelgeving? Is het waar dat de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) deze praktijk heeft gesanctioneerd?
Het klopt dat een aantal instellingen hypotheken hebben verstrekt met een LTV van 106% zonder dat de volledige extra financieringsruimte is besteed aan energiebesparende maatregelen. Dit is in strijd met de ministeriële regeling hypothecair krediet.
Het WEW heeft mij geïnformeerd dat het voorstelbaar is dat de door het WEW opgestelde Voorwaarden en Normen ten aanzien van NHG omtrent de toepassing van de norm «Energiebesparende Voorzieningen» tot verwarring heeft kunnen leiden. Aangezien een groot deel van de hypotheken in de Nederlandse markt met NHG wordt verstrekt, en het WEW daardoor een autoriteit in de woningmarkt is, kan dit een rol gespeeld hebben bij de onjuiste toepassing van de wet- en regelgeving door een aantal hypotheekverstrekkers. Om mogelijke verwarring terstond weg te nemen, heeft het WEW de relevante passage omtrent energiebesparende voorzieningen in de toelichting verduidelijkt, een persbericht uitgegeven en contact opgenomen met de hypotheekverstrekkers.
Kunnen huizenbezitters de dupe worden van deze situatie? Voldoet hun hypotheek nog aan de voorwaarden voor fiscale aftrekbaarheid? Wordt deze aftrekbaarheid geheel of ten dele beperkt? Kunnen huizenbezitters hun hypotheekverstrekkers aansprakelijk stellen voor eventuele schade?
Huizenbezitters lopen geen fiscale schade op indien de lening is aangewend voor de eigen woning. De LTV-ratio is daarbij als zodanig niet van belang. De lening moet bijvoorbeeld zijn gebruikt voor de aankoop van een eigen woning of voor de verbouwing van een eigen woning. Ook is fiscale aftrek mogelijk als de lening wordt besteed aan bepaalde (financierings)kosten bij de aankoop van de eigen woning.
Het WEW heeft laten weten dat een onjuiste toepassing van de uitzondering voor energiebesparende voorzieningen geen consequentie heeft voor de bescherming van consumenten met een NHG-hypotheek.
Welke gevolgen zou deze praktijk naar uw mening moeten hebben voor de bestaande regeling? Is de uitzondering voor energiebesparende maatregelen bij de hypotheeknormering houdbaar? Of ligt juist een algemene verruiming van enkele procenten meer voor de hand?
Nadat het signaal kwam dat door bepaalde hypotheekverstrekkers op foutieve wijze omgegaan werd met de uitzondering voor energiebesparende maatregelen is het WEW op de hoogte gesteld van het feit dat zijn Voorwaarden en Normen voor hypotheken met NHG op dit punt tot verwarring leiden in de markt. Het WEW heeft naar aanleiding hiervan de toelichting bij de Voorwaarden en Normen aangepast waarmee de onduidelijkheid is weggenomen.
De uitzondering voor energiebesparende maatregelen bestaat omdat de overheid energiebesparing op verantwoorde wijze wil stimuleren. Een algemene verruiming van de loan-to-value ratio (LTV-ratio) zou leiden tot een groter restschuldrisico en ingaan tegen de ingezette verlaging van de LTV-ratio tot 100% in 2018.
Wat is, meer in het algemeen, uw oordeel over de fraudegevoeligheid van stimuleringsmaatregelen voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving, zeker nu hiervoor € 100 miljoen extra ter beschikking komt? Is het mogelijk om bij een verbouwing of renovatie een objectief beeld te krijgen van de afzonderlijke kosten van verduurzaming? Wie controleert dat? Zou de fraudegevoeligheid toe- of juist afnemen als subsidies worden gekoppeld aan concrete stappen in het energielabel?
De fraudegevoeligheid van stimuleringsmaatregelen wordt bepaald door veel factoren: de criteria om in aanmerking te komen voor een bepaalde stimuleringsmaatregel, de doelgroep, indieningsvereisten en controle- en frauderegime. Het koppelen van subsidies aan concrete stappen in het energielabel sec zegt weinig over de fraudegevoeligheid. Bij stimuleringsmaatregelen voor een renovatie kan bijvoorbeeld gewerkt worden met normbedragen voor de kosten van verduurzamingsmaatregelen, gebaseerd op ervaringscijfers. Op die manier zijn de kosten objectief te maken. Wanneer met een normbedrag wordt gewerkt, is een aparte controle van de kosten van verduurzaming niet nodig.
Hypotheekverstrekkers dienen met betrekking tot de uitzondering voor energiebesparende maatregelen te controleren of de hypotheekaanvraag daadwerkelijk voldoet aan de wettelijke regels. Gangbaar met betrekking tot hypothecaire kredietverstrekking voor nieuwbouw en verbouwingen is dat niet onmiddellijk de hele lening wordt overgemaakt, maar dat deze in een depot wordt geplaatst en pas wordt uitgekeerd op het moment dat er daadwerkelijk kosten worden gemaakt.
Welke afspraken maakt u naar aanleiding van deze praktijk met de Autoriteit Financiele Markten (AFM), de Stichting WEW en de hypotheekverstrekkers?
De Autoriteit Financiële Markten heeft als onafhankelijke toezichthouder een eigenstandige rol. Naar aanleiding van het signaal dat enkele hypotheekverstrekkers foutief hypotheken hebben verstrekt is contact geweest met zowel de AFM als het WEW. De AFM heeft aangegeven de omvang van de problematiek te zullen inventariseren. Verdere vervolgstappen zijn aan de AFM.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft het WEW besloten de toelichting op de Voorwaarden en Normen aan te passen, waarmee eventuele onduidelijkheid over de extra leenruimte in het geval van een energiebesparende voorziening per 8 januari jl. is weggenomen. De stichting WEW heeft tevens hypotheekverstrekkers op dezelfde dag hierover rechtstreeks ingelicht en zal bij de eerstvolgende aanpassing van de normen en voorwaarden deze volledig in lijn brengen met de ministeriële regeling hypothecair krediet.
De toekomst van de ambulancezorg en het definitieve rapport “Ordening ambulancezorg” van Zorgconsultancybureau SiRM |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waarom het definitieve onderzoeksrapport «Ordening ambulancezorg» van SiRM de datum 29 september 2015 draagt, terwijl de Kamer dit rapport pas ontving op 17 december jl.?1 2
De analyse van onderzoeksbureau SiRM is een onderdeel van de interne beraadslagingen en van de besprekingen die het ministerie heeft gevoerd met Ambulancezorg Nederland (AZN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN). Mijn voornemen was de analyse van SiRM aan uw Kamer aan te bieden als bijlage bij mijn standpuntbepaling over de toekomstige ordening van de ambulancezorg. Daar dit laatste meer tijd bleek te vergen dan voorzien heb ik besloten de SiRM-analyse zonder beleidsstandpunt in december 2015 aan uw Kamer te sturen.
Erkent u dat de attentiewaarde van het rapport vele malen groter was geweest wanneer u het apart aan de Kamer had aangeboden, in plaats van als bijlage bij een verzamelbrief? Waarom is daar niet voor gekozen?
Nee, in een verzamelbrief wordt, net zoals in andere brieven zou worden gedaan, het rapport duidelijk en expliciet aan de Kamer aangeboden.
Wanneer is de opdracht voor dit onderzoek geformuleerd en verstrekt? Hoe luidde deze opdracht?
De opdracht aan SiRM is op 10 juli 2015 verstrekt. In overleg met AZN en ZN is aan SiRM gevraagd om de voor- en nadelen van twee ordeningsscenario’s voor het functioneren van de ambulancezorg en voor de veldpartijen in beeld te brengen door middel van deskresearch en gesprekken met partijen. Daarnaast is gevraagd deze voor- en nadelen te bespreken in een bijeenkomst met het ministerie en de koepelorganisaties (AZN en ZN). De betreffende ordeningsscenario’s zijn beschreven in mijn brief aan uw Kamer van 17 juni 20153. De scenario’s onderscheiden zich van elkaar op het punt van de verantwoordelijkheid voor de keuze van de regionale ambulancevoorzieningen in de regio (Minister of de zorgverzekeraars).
Wat vindt u ervan dat het onderzoek is uitgevoerd door een bekend en actief lid van de VVD?
De opdracht is verleend aan SiRM, een gerenommeerd onderzoeksbureau op het gebied van regulering van markten. Ik acht de professionele integriteit van dat bureau hoog. In het algemeen geldt dat het Ministerie van VWS bij het gunnen van opdrachten geen controle uitvoert op de politieke voorkeuren van onderzoekers.
Wie waren er bij de bijeenkomst van 15 september op het Ministerie van VWS aanwezig om het concept-rapport te bespreken?
Bij die bespreking waren, naast de onderzoekers, medewerkers van het ministerie en vertegenwoordigers van AZN en ZN aanwezig.
Kunt u het verslag van de bespreking van 15 september naar de Kamer sturen?
Van dat overleg is geen schriftelijk verslag opgesteld. Tijdens het overleg hebben de onderzoekers de analyse toegelicht en zijn partijen in de gelegenheid gesteld verhelderende vragen te stellen.
Wie zaten er in de begeleidingscommissie van dit onderzoek?
Het onderzoek is begeleid door medewerkers van het ministerie. Zoals in mijn antwoorden op de vragen 1 en 5 aangegeven zijn de koepelorganisaties betrokken geweest bij de opdrachtformulering en de bespreking van de resultaten van de analyse.
Hoeveel concept-versies van dit rapport zijn op het ministerie besproken totdat het rapport definitief werd vastgesteld? Kunt u de concept-rapporten naar de Kamer sturen, inclusief het commentaar van uw ministerie daarop? Zo nee, waarom niet?
Na de opdrachtverlening is nog telefonisch contact geweest met SiRM over de reikwijdte van het onderzoek. SiRM heeft op 4 september 2015 een eerste concept van de analyse aan het ministerie toegestuurd. Dit concept betrof een feitelijke beschrijving van de uitkomsten van deskresearch en van de gevoerde gesprekken. Het concept is op 8 september besproken en gedurende die bespreking heeft het ministerie aan SiRM gevraagd de rapportage aan te vullen met een (transparante en objectieve) weging van de argumenten in beide scenario’s. SiRM heeft hiervoor een aanvulling op het conceptrapport gemaakt die op 10 september aan het ministerie is gestuurd. Het conceptrapport met aanvulling is vervolgens besproken in de bijeenkomst van 15 september waar de vragen 5 en 6 naar verwijzen. Na bespreking heeft SiRM de rapportage definitief gemaakt en aangeboden aan het ministerie.
De lijn vanuit het ministerie is om conceptrapporten niet openbaar te maken maar alleen definitieve rapporten openbaar te maken.
Kunt u verklaren waarom u stelt dat er geen draagvlak zou zijn voor de publieke variant, terwijl in het onderzoeksrapport vermeld wordt dat «De meeste geïnterviewden beschouwen ambulancezorg als een nutsvoorziening (publieke functie). Ze zijn van mening dat dit onder de invloed van een ministerie moet blijven»?3 4
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de vaststelling dat ambulancezorg een publiek belang is en de wijze waarop dat publiek belang vervolgens wordt gewaarborgd. De kwaliteit en bereikbaarheid van ambulancezorg is zonder meer een publiek belang. Ook in de huidige situatie stelt de overheid via regulering eisen aan verschillende aspecten van ambulancezorg. Maar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering is in een groot aantal regio’s belegd bij private partijen. Een dergelijke waarborging van het publieke belang geldt overigens voor het overgrote deel van de Nederlandse zorg. Alle regionale ambulancevoorzieningen, ongeacht of zij publiek of privaat zijn georganiseerd, dienen zich aan de geldende regels te houden.
De bedoelde publieke variant zou een stap verder gaan, daarbij zou de daadwerkelijke uitvoering van de ambulancezorg in alle regio’s in handen van een publieke partij worden gebracht. Dit zou een behoorlijke herschikking van de bestaande situatie met zich meebrengen omdat in deze variant de huidige private aanbieders van ambulancezorg hun positie zouden verliezen.
Waarom is in het onderzoek niet gekeken naar gevolgen voor de arbeidsmarkt en positie van personeel bij de twee onderzochte stelselkeuzes? Kunt u uw antwoord toelichten?
In beide scenario’s zou periodiek bezien moeten worden welke aanbieders het alleenrecht krijgen om ambulancezorg in de regio aan te bieden. Dat zou dus ook in beide scenario’s periodiek kunnen leiden tot aanpassingen in de structuur van het zorgaanbod, los van de vraag wie (overheid of zorgverzekeraars) verantwoordelijk is voor de keuze voor de regionale ambulancevoorziening. Afhankelijk van het te kiezen model zou daaromtrent moeten worden afgewogen of, en zo ja welke, eisen eventueel zouden worden gesteld rond de overname van personeel door nieuwe vergunninghouders.
Overigens is in hoofdstuk vier van het rapport wel aandacht besteed aan de positie van het personeel.
Waarom zegt u tijdens de laatste begrotingsbehandeling dat u vooralsnog geen voorstander bent van een stelselverandering voor de ambulancezorg, terwijl u uitdrukkelijk onderzoek heeft laten doen naar een nieuw stelsel van inkoop via zorgverzekeraars?5
De onderzochte varianten zie ik niet als een stelselverandering in de ambulancezorg. Beide varianten houden de bestaande hoofdlijnen van de ordening van de ambulancezorg in stand. Er blijft sprake van een regionale indeling van de ambulancezorg met daarbinnen een partij die per regio het alleenrecht heeft om ambulancezorg aan te bieden. Ook in de huidige situatie contracteren zorgverzekeraars de aangewezen aanbieders van ambulancezorg en maken daarbij afspraken over prestaties, samenwerking met ketenpartners en de daarvoor benodigde budgetten. Verzekeraars zijn 100% risicodragend voor de uitgaven aan ambulancezorg. In een dergelijke context waarin verzekeraars ook verantwoordelijk zijn voor een goede zorginkoop in de gehele (acute) zorgketen, vind ik het passend om daarbij ook te onderzoeken in hoeverre een grotere rol van verzekeraars bij de keuze van de regionale ambulancevoorzieningen de zorg in de regio’s zou kunnen verbeteren. Daarnaast hebben we momenteel een tijdelijke ambulancewet die moet worden vervangen door een definitieve ambulancewet. Het is in mijn ogen verantwoord om ter voorbereiding daarvan goed na te denken en advies te vragen over de mogelijkheden en de consequenties.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Ambulancezorg voorzien op 18 februari 2016?
Ja.
De signalen dat DNA-onderzoeken door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zijn vertraagd |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ruim 250 DNA-onderzoeken zijn vertraagd?1
Het is spijtig dat er inderdaad rond de 250 DNA-onderzoeken zijn vertraagd, een combinatie van verschillende elkaar versterkende factoren is hier debet aan. Zo was de werkdruk voor de ontstane vertraging al hoog door de werkzaamheden rond de MH17. Dit in combinatie met het ziekteverzuim, de reorganisatie en een hogere instroom rond Kerst hebben geleid tot deze vertraging. Een vertraging die inmiddels is teruggebracht tot 74 onderzoeken. Ter verduidelijking merk ik op dat het NFI ongeveer 1.000 DNA-onderzoeken per week worden verwerkt, in 2015 bedroeg het aantal DNA-onderzoeken 49.239.
Om het effect van deze vertraging te minimaliseren zijn er verschillende maatregelen genomen om deze achterstanden in te lopen. Zo wordt onder andere tijdelijk extra capaciteit ingezet via samenwerking met andere instituten en worden vacatures zo snel mogelijk ingevuld. Daarnaast wordt in nauwe samenwerking met Politie en OM bekeken welke zaken met prioriteit onderzocht moeten worden. Hierdoor wordt zoveel mogelijk voorkomen dat bijvoorbeeld zittingsdata niet worden gehaald. Met de ingezette maatregelen wordt het vertraagde werk zo snel mogelijk ingehaald.
Om knelpunten in de capaciteit op te vangen heb ik vanaf dit jaar € 5 miljoen extra budget vrijgemaakt voor forensisch onderzoek.
Klopt het dat de afgesproken tijd voor DNA-onderzoek in de meeste gevallen met maximaal drie maanden wordt overschreden? Zo nee, hoe lang zijn onderzoeken dan wel vertraagd?
Nee. Jaarlijks worden er circa 50.000 DNA-onderzoeken opgeleverd. Ten aanzien van 269 onderzoeken waarover in januari 2016 is gecommuniceerd, bedraagt de vertraging maximaal drie maanden. Op dit moment is dit reeds teruggebracht tot 74 onderzoeken. De verwachting is dat deze vertraagde onderzoeken binnen een maand zullen zijn afgehandeld. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 1 en 4 zijn diverse maatregelen genomen om het effect van deze vertraging te minimaliseren.
Klopt het dat tijdelijk extra capaciteit moet worden vrijgemaakt voor het doen van DNA-onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom maar tijdelijk en wat zijn de kosten voor het inzetten van extra capaciteit? Waar wordt deze capaciteit vandaan gehaald?
Ja, omdat de huidige bezettingsgraad van deze onderzoeksafdeling lager is dan normaal is tijdelijk extra capaciteit vrijgemaakt om de achterstanden in te lopen. Deze extra capaciteit is gecreëerd door de interne detachering van een deskundige tijdelijk terug te draaien. Daarnaast is er tijdelijk 1 externe NRGD-geregistreerde2 deskundige ingehuurd. De kosten worden betaald vanuit het reguliere budget dat onder andere gereserveerd is voor vacante functies die wegens de reorganisatie (nog) niet konden worden ingevuld.
Wat zijn de redenen dat er vertraging is opgelopen bij de DNA-onderzoeken? Hoe kan het dat deze vertraging niet is voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er geen sprake kan zijn van een tijdelijk hoge instroom, aangezien er een limiet is aan de instroom door middel van afspraken gemaakt in de service level agreement? Zo nee, waarom niet? Kunt u een overzicht geven van de instroomcijfers van de laatste jaren?
De service level agreement (SLA) biedt beperkt ruimte voor flexibiliteit en fluctuaties in de instroom per maand. Dit mechanisme werkt over het algemeen naar tevredenheid van het NFI en opdrachtgevers. De werkdruk door de instroom rond de kerst was relatief hoog gelet op de lagere beschikbare capaciteit. Samen met de andere factoren kon hierdoor de huidige situatie ontstaan.
De instroom van DNA-onderzoeken in 2015 bedroeg 49.239 en in 2014 43.002. De lagere instroom in 2014 is te verklaren door de werkzaamheden in verband met het identificatieonderzoek rond de ramp met MH17. Dat werk wordt niet bij de reguliere instroomcijfers meegeteld.
Hoe hoog is het ziekteverzuim bij de afdeling Humane Biologische Sporen van het NFI? Kunt u de cijfers daarvan over de afgelopen vijf jaar tot en met nu geven? Hoe verklaart u dit ziekteverzuim?
Het ziekteverzuim bij de afdeling Humane Biologische Sporen (HBS) betrof de afgelopen jaren:
2011
3,0%
2012
3,2%
2013
3,5%
2014
5,1%
2015
4,6%
Hiermee ligt het ziekteverzuim van de afdeling sinds 2014 hoger dan het verzuim binnen het NFI in zijn geheel (2013: 3,6% en in 2014: 3,6%), maar is deze niet hoger dan die van de rijksoverheid (2013: 5% en in 2014: 5,2%). De hoogte van het ziekteverzuim heeft meerdere oorzaken. Het ziekteverzuim wordt deels verklaard door niet-werkgerelateerde factoren en deels door werkgerelateerde factoren. De werkgerelateerde factoren zien op een grote werkvoorraad bij de afdeling door bijvoorbeeld een aantal omvangrijke zaken, het doorvoeren van een nieuwe werkwijze en de onzekere periode die de reorganisatie met zich meebrengt.
Hoe kan de hoge werkdruk, het ziekteverzuim en het capaciteitstekort worden opgelost als er tegelijkertijd moet worden bezuinigd op het NFI? Hoe doorbreekt u deze onwenselijke situatie?
De capaciteit zoals voorzien in de nieuwe organisatiestructuur is toereikend om regulier werkaanbod aan te kunnen. Het NFI wordt nu gereorganiseerd, hetgeen gepaard gaat met tijdelijke knelpunten. Zoveel mogelijk knelpunten zijn inmiddels opgevangen met nieuwe tijdelijke of structurele medewerkers waardoor het de verwachting is dat de werkvoorraad zal dalen.
Daarnaast is er ondertussen een overeenkomst gesloten tussen de Algemeen Directeur van het NFI en de Ondernemingsraad ten aanzien van de reorganisatie. De vakbonden zijn op basis van die afspraken akkoord gegaan met het ingaan van de volgende fase van de reorganisatie. De nieuwe organisatie start per 1 april.
Wat zijn de gevolgen van de hoge werkdruk voor de kwaliteit en de zorgvuldigheid van de onderzoeken?
De kwaliteit van het onderzoek staat bij het NFI voorop. Hier worden dan ook geen concessies aan gedaan. In elke stap van het DNA-onderzoek zijn controlestappen ingebouwd om de kwaliteit te waarborgen.
Hoe wordt in de toekomst voorkomen dat de afdeling Humane Biologische Sporen elk jaar weer te maken krijgt met overbelasting? Waarom komt er geen structurele oplossing?
De beoogde capaciteit in de nieuwe organisatie is toereikend om regulier werkaanbod aan te kunnen. Naast tijdelijke maatregelen ontwikkelt de afdeling structurele verbeterinitiatieven (zowel op werkwijzen als op digitalisering), waardoor de robuustheid van de bedrijfsvoering verder wordt verbeterd. Daarnaast heb ik vanaf 2016 € 5 miljoen extra beschikbaar gesteld voor het forensisch onderzoek. Dit kan onder andere gebruikt worden voor extra capaciteit op onderzoeksgebieden waar daar behoefte aan is.
Hoe staat de vertraging in het DNA-onderzoek in verhouding tot de belofte dat de kernproductie onverkort overeind blijft ondanks de bezuiniging op het NFI?2
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de reorganisatie is uitgesteld? Zo ja, klopt het dat daardoor geen vacatures kunnen worden ingevuld? Hoe wordt dan het tekort aan capaciteit structureel opgelost?
Ja. Inmiddels is er een overeenkomst tussen de Algemeen Directeur en de Ondernemingsraad waarbij de vakbonden op basis van die afspraken akkoord zijn gegaan met het ingaan van de verplichte fase van het «Van Werk Naar Werk»-traject. De nieuwe organisatie zal nu ingaan op 1 april 2016, een kwartaal later dan de eerder beoogde ingangsdatum.
Het klopt deels dat de (rechtspositionele) procedures leidde tot vertraging in het vervullen van vacatures. Daarnaast is het vanwege de specialistische aard van het werk niet altijd makkelijk geschikt personeel te vinden en deze direct volledig in te zetten. Nieuwe medewerkers krijgen een inwerk- en opleidingsperiode die soms langer dan twee jaar duurt.
Welke gevolgen heeft de reorganisatie voor andere afdelingen binnen het NFI? Hoe gaat u voorkomen dat ook andere afdelingen te maken krijgen met te hoge werkdruk en capaciteitsgebrek?
Voor alle onderdelen geldt dat de beoogde capaciteit in de nieuwe organisatie toereikend zal zijn om regulier werkaanbod aan te kunnen. Daarbij zal door inzet van vroegtijdige signalering mogelijke vertraging zoveel als mogelijk worden voorkomen. Ook de vanaf dit jaar beschikbare extra middelen dragen hieraan bij.
Waarom heeft de Kamer nog steeds niet de driemaandelijkse signalering forensisch onderzoek ontvangen? Bent u bereid om deze signalering voor zover deze al klaar is alsnog aan de Kamer te doen toekomen?
De driejaarlijkse signalering wordt momenteel opgesteld onder leiding van prof. S. Zouridis van de Universiteit van Tilburg. Momenteel vindt inhoudelijk overleg plaats in de expertgroep met daarin vertegenwoordigers van OM, Politie, NFI, particuliere instituten en het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Omdat dit de eerste signalering is waarin wezenlijk strategische vraagstukken behandeld worden wil ik daarvoor ook voldoende gelegenheid bieden. Eerst na afronding zal ik de driejaarlijks signalering aan de Kamer doen toekomen. Ik streef ernaar dit voor het zomerreces aan uw Kamer aan te beiden.
Bent u bereid om een onderzoek te laten doen naar de managementcultuur binnen het NFI en de manier waarop met personeel wordt omgegaan? Zo nee, waarom niet gezien de vele klachten die al maandenlang de ronde doen over de patstelling tussen personeel en management en het hoge ziekteverzuim?
Ja. De Algemeen directeur van het NFI en de Ondernemingsraad hebben reeds afspraken gemaakt over de inhoud en uitvoering van een dergelijk onderzoek.
Het weren van journalisten bij informatieavonden in asielzoekerscentra (azc's) |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Journalisten geweerd bij informatieavonden azc»?1
Ja.
Hoe duidt u de brandbrief van het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren, waarin onder meer wordt gesteld: «In een open en democratische samenleving is het aan de journalistiek zelf om te bepalen waar verslag van wordt gedaan, hoe dat wordt gedaan en welke middelen worden ingezet»?
Zoals ook geantwoord op de vragen van de leden Taverne en Azmani (beiden VVD) (Kamervragen 2016Z01713 d.d. 28-01-2016) hebben gemeenten omtrent informatiebijeenkomsten over asielzoekerscentra afwegingen gemaakt die het aantal aanwezige journalisten beperken, het aantal camera’s beperken of alleen schrijvende of lokale media toelaten. Redenen hiervoor zijn veiligheidsaspecten, de beperkte ruimte waar de bijeenkomst wordt gehouden of het willen voorkomen dat inwoners zich niet durfden uit te spreken door de aanwezigheid van een veelvoud aan camera’s.
Daarbij begrijp ik van deze gemeenten ook dat er allerlei maatregelen zijn genomen om de media wel hun werk te laten doen. Hierbij kunt u denken aan een livestream in een nabije ruimte, persconferenties achteraf of het achteraf breed beschikbaar stellen van beelden.
Deelt u de visie dat door de beperkingen die gemeenten aan journalisten opleggen, inzake verslaglegging informatieavonden azc's, de persvrijheid in het geding is? Kunt u uw antwoord toelichten?
In onze democratische rechtsstaat moeten journalisten vrij hun werk kunnen doen. De vrijheid van meningsuiting en informatiegaring en -verspreiding is een groot goed en wordt beschermd door artikel 7 van de Grondwet en diverse verdragen. Alleen specifieke redenen, zoals veiligheid of beperkte locatieruimte, kunnen aanleiding zijn de pers te weren of niet iedereen binnen te laten. Dergelijke maatregelen dienen echter proportioneel te worden genomen. Ik heb vooralsnog geen reden om aan te nemen dat de genomen maatregelen disproportioneel waren.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te bewerkstelligen dat er te allen tijde volwaardig journalistiek verslag kan worden gedaan van dit soort informatieavonden?
Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid om bij de organisatie van informatieavonden een proportionele afweging te maken tussen veiligheid en openheid. Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 2 begrijp ik van gemeenten dat zij dit ook als zodanig proberen te doen. Gemeenten zullen de gemaakte keuzes ook moeten verantwoorden aan de gemeenteraad.
De brief van commissievoorzitter Juncker aan de Turkse regering met beloftes over de toetredingsonderhandelingen van Turkije tot de EU |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van Europese Commissievoorzitter Juncker van 29 november jl. aan de Turkse premier Davutoglu over de afspraken die zij gemaakt hebben?1
Ja.
Wanneer kende u voor het eerst de inhoud van de brief?
Een kopie van de brief werd op 30 november 2015 door de Commissie aan de EU-lidstaten verstrekt. Over de inhoud ervan is uw Kamer voor het eerst geïnformeerd in het verslag van de EU Turkije Top van 29 november, dat uw Kamer op 2 december is toegegaan (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1063).
Herinnert u zich dat u op 7 december jl. aan de Kamer meedeelde: «Naast het reeds gepresenteerde voorbereidende document voor hoofdstuk 31 (gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid), is de Commissie van plan in het voorjaar van 2016 ook voorbereidende documenten voor de hoofdstukken 15 (energie), 26 (onderwijs en cultuur) en de rechtsstaatshoofdstukken 23 en 24 voor te bereiden.»?2
Ja.
Klopt het dat Commissievoorzitter Juncker op 29 november jl. een paar stappen verder gaat dan wat u op 7 december jl. aan de Tweede Kamer meedeelde, namelijk dat de Commissievoorzitter zichzelf committeert om in het eerste kwartaal het voorbereidend werk voor de genoemde hoofstukken af te ronden?
Nee. De Commissievoorzitter committeert zich tot het afronden van het voorbereidende werk voor het openen van de hoofdstukken. Dit houdt concreet in dat de Commissie de voorbereidende documenten zal afronden, zoals ik aan uw Kamer heb meegedeeld. Volledigheidshalve verwijs ik naar mijn brief van 26 november 2015 (Kamerstuk 23 987, nr. 153).
Waarom vond u het onnodig om de Tweede Kamer in te lichten dat de Europese Commissie een commitment is aangegaan (en niet slechts plannen heeft), dat de Commissie de voorbereidende documenten wil afronden voor 1 april (en niet 21 juni) 2016 en dat de voorbereiding niet alleen een voorbereiding is maar ook een afronding van het voorbereidende werk voor het openen van onderhandelingen met Turkije?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven welke conclusies de Europese Commissie zelf trekt over rechtsstaat en democratie in de jaarlijkse voortgangsrapportage, die net voor 29 november jl. verscheen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 2015, die uw Kamer op 4 december 2015 toeging (Kamerstuk 23 987, nr. 154).
Bent u nog steeds van mening dat de EU de IPA-steun aan Turkije zou moeten korten of stoppen vanwege de mensenrechtensituatie, zoals u meerdere malen gemeld heeft de afgelopen maand?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief van 6 januari jl. inzake de situatie in Zuidoost-Turkije (Kamerstuk 32 623, nr. 160).
Hoe beoordeelt u de mensenrechtensituatie in Zuidoost-Turkije?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief van 6 januari jl. inzake de situatie in Zuidoost-Turkije (Kamerstuk 32 623, nr. 160).
Kunt u zich voorstellen dat Nederland zou instemmen met het openen van rechtsstaathoofdstukken 23 en 24 bij de huidige stand van zaken?
Zoals ik de Kamer meermaals heb geïnformeerd (zie o.a. de Kamerbrief van 24 maart 2014 (Kamerstuk 23 987, nr. 143), mijn brief van 27 oktober 2015 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1028) en mijn brief van 4 december 2015 (Kamerstuk 23 987, nr. 154)) zet Nederland in op behandeling van de rechtsstaatshoofdstukken 23 en 24. Deze hoofdstukken vormen het belangrijkste kader om op structurele wijze hervormingen van de rechtsstaat in Turkije aan te kaarten en te bevorderen. Op deze hoofdstukken ligt overigens een unilaterale (Cypriotische) blokkade.
Welke voorwaarden heeft Nederland gesteld aan de openingsijkpunten voor de opening van rechtsstaathoofdstukken 23 en 24?
Openingsijkpunten zijn voorwaarden die gesteld worden aan de opening van een hoofdstuk, wanneer een land nog onvoldoende voorbereid is voor de start van onderhandelingen op het betreffende beleidsterrein. Vaststelling van openingsijkpunten gebeurt op voorstel van de Commissie en na instemming van de Raad. De beoordeling van de openingsijkpunten voor het openen van een hoofdstuk is pas aan de orde als de Commissie het betreffende voorbereidende document voor een hoofdstuk presenteert. Voor de rechtsstaatshoofdstukken is dit nog niet het geval. Volledigheidshalve verwijs ik naar mijn brief van 26 november 2015 (Kamerstuk 23 987, nr. 153).
Kunt u voor elk van de Kopenhagencriteria aangeven of Turkije eraan voldoet?
Over de mate waarin Turkije aan de criteria voor EU-lidmaatschap voldoet, rapporteert de Commissie jaarlijks in haar uitbreidingspakket. De Kamer wordt hierover ieder jaar geïnformeerd in een kabinetsappreciatie, laatstelijk bij brief van 4 december 2015 (Kamerstuk 23 987, nr. 154). Zoals de Commissie in haar voortgangsrapportage en het kabinet in de recente kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket benadrukt, is er in Turkije zeker op het terrein van de politieke Kopenhagencriteria sprake van serieuze tekortkomingen. Het doorvoeren van verdere ingrijpende hervormingen is dan ook absolute noodzaak. Turkije kan pas toetreden tot de Europese Unie als het voldoet aan alle strenge voorwaarden. Het is volstrekt duidelijk dat dit op dit moment niet het geval is.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en de antwoorden ten minste 24 uur voor het volgende Algemeen overleg over de Raad Algemene Zaken, gepland op 10 februari 2016, aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Nederlandse patiëntgegevens in Belgische gevangenis |
|
Leendert de Lange |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Patiëntgegevens op straat»1 en van de artikelen «Belgische gevangenen werken met Nederlandse patiëntendossier» en «Ziekenhuis «onaangenaam verrast» dat dossiers naar gevangenis gingen»?2
Ja.
Wat is uw reactie op de berichten dat Nederlandse patiëntendossiers terecht zijn gekomen in een Belgische gevangenis? Kunt u de reactie nader onderbouwen met een oordeel?
Zie de antwoorden van de Minister van VenJ en mij op de vragen 3 een 4 van lid Oosenburg over dit zelfde onderwerp (ingezonden 27 januari 2016).
Deelt u de mening dat het een zeer ongewenste situatie is dat patiëntendossiers in handen komen van Belgische gedetineerden? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit direct te laten stoppen?
Zie de antwoorden van de Minister van VenJ en mij op vraag 4 van lid Oosenburg over dit zelfde onderwerp (ingezonden 27 januari 2016).
Bent u van mening dat de Isala Klinieken in Zwolle en het Amphia Ziekenhuis in Breda regels hebben overtreden door medisch dossier aan derden te geven zonder de uitdrukkelijke toestemming van de patiënt? Zo ja, welke wettelijke regels zijn overtreden?
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te oordelen of in deze situaties de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is overtreden. De Autoriteit Persoonsgegevens kan hier dan indien nodig tegen optreden.
Wat is uw oordeel over het feit dat het Isala Ziekenhuis in een reactie laat weten dat niet kan worden uitgesloten dat «gevangenen de patiëntendossiers toch hebben gezien» en dat als ze hadden geweten dat gedetineerden bij de werkzaamheden zouden worden betrokken ze «mogelijk» een andere keuze hadden gemaakt?
Het is de primaire verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om dit proces zorgvuldig te regelen en hier een bewerkersovereenkomst voor op te stellen waarin precies is vastgelegd wie wat doet en dat dit conform wet- en regelgeving gebeurt. Indien dit proces niet goed is verlopen, is het in eerste instantie aan het ziekenhuis om de dienstverlener hier op aan te spreken. Bij eventuele overtreding van de wet- en regelgeving is het aan de Autoriteit Persoonsgegevens om in actie te komen.
Ziet u gronden om maatregelen te nemen tegen de betrokken ziekenhuizen? Zo ja, bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft mij al aangegeven dat zij aandacht hebben voor de wijze waarop de bewerkersovereenkomsten zijn gesloten bij die ziekenhuizen die nog in transitie zijn van papieren naar digitale dossiers. Het is de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen zelf om te onderzoeken of zij hiertoe voldoende maatregelen hebben getroffen. Ook heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg aangegeven de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen een brief te sturen om ziekenhuizen op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
Heeft u inmiddels contact gehad met de betrokken ziekenhuizen om de onwenselijke situatie stop te zetten? Zo ja, op welke wijze gaan de ziekenhuizen de betrokken patiënten informeren?
Zie mijn reactie bij vraag 5, indien de regels zijn overtreden is het de verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen om de patiënten hierover te informeren. De Autoriteit Persoonsgegevens is de toezichthouder die beoordeelt of, en zo ja welk, optreden is gewenst.
Ziet u nog een rol voor de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) om hier nader onderzoek naar te doen? Zo ja, gaat de IGZ dit onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het feit dat 5.600 dossiers van patiënten van het Sint Anna Ziekenhuis in Geldrop en 100 dossiers van patiënten van het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis in Nijmegen via een algemeen toegankelijke internetlink voor iedereen zichtbaar zijn geweest? Kunt u de reactie nader onderbouwen met een oordeel?
Dit had niet mogen gebeuren en is zeer onwenselijk. De informatiebeveiliging van patiëntgegevens moet voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Ziekenhuizen zijn hier zelf voor verantwoordelijk en moeten voldoende maatregelen treffen om dergelijke incidenten te voorkomen. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet toe op de naleving. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet toe op de veldnorm over informatiebeveiliging in de zorg wanneer de kwaliteit van zorg in het geding is als gevolg van het onveilig omgaan met medische persoonsgegevens. Indien persoonsgegevens daadwerkelijk zijn ingezien door derden die niet bevoegd waren tot kennisneming, komt de meldplicht van artikel 34a Wbp in beeld en zal de verantwoordelijke moeten bezien of hij de Autoriteit Persoonsgegevens in kennis dient te stellen van het datalek en in sommige gevallen ook de betrokken patiënten van wie de gegevens zijn gelekt.
Bent u van mening dat het Sint Anna Ziekenhuis in Geldrop en het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis in Nijmegen regels hebben overtreden door elektronische patiëntgegevens uit te wisselen met een derde partij via een onbeveiligde internetlink? Zo ja, welke wettelijke regels zijn overtreden?
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om hierover te oordelen, zie ook mijn antwoord op vraag 9.
Ziet u gronden om maatregelen te nemen tegen de betrokken ziekenhuizen? Zo ja, bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mijn taak om maatregelen te nemen tegen de betrokken ziekenhuizen. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens en de Inspectie voor de Gezondheidszorg en aan om toezicht te houden op de hier in het geding zijnde wet- en regelgeving en zo nodig te handhaven. Wel heb ik de Inspectie voor de Gezondheidszorg gevraagd om hier bij inspectiebezoeken nadrukkelijker op te letten.
Heeft u inmiddels contact gehad met de betrokken ziekenhuizen om deze onwenselijke situatie stop te zetten? Zo ja, op welke wijze gaan de ziekenhuizen de betrokken patiënten informeren?
Sinds 1 januari 2016 geldt er op grond van artikel 34a Wbp een meldplicht voor datalekken. Organisaties moeten een melding doen bij de Autoriteit Persoonsgegevens zodra zij een ernstig datalek hebben en in sommige gevallen ook de personen inlichten van wie de gegevens zijn gelekt. Het is de verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen om te bezien of melding hier op zijn plaats is. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft beleidsregels opgesteld om organisaties te helpen bij het bepalen of er sprake is van een datalek dat zij moeten melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens en eventueel aan de betrokkenen (Beleidsregels meldplicht datalekken, Stcrt. 2015, nr 46128).
Ziet u nog een rol voor de IGZ om hier nader onderzoek naar te doen? Zo ja, gaat de IGZ dit onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn eerdere antwoorden. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft mij al aangegeven dat zij aandacht hebben voor de wijze waarop de bewerkersovereenkomsten zijn gesloten bij die ziekenhuizen die nog in transitie zijn van papieren naar digitale dossiers. Hiertoe zal de inspectie tevens de ziekenhuizen en veldpartijen op het belang van zorgvuldigheid bij het bewaken van de vertrouwelijkheid van medische gegevens wijzen door een brief te sturen aan de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen. Het is de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen zelf om te onderzoeken of zij hiertoe voldoende maatregelen hebben getroffen.
Kunt u een overzicht geven van de wet- en regelgeving waaraan medische instellingen moeten voldoen bij het laten digitaliseren van patiëntendossiers door derde partijen? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de bescherming van het medisch beroepsgeheim en de werking en reikwijdte van een geheimhoudingsplicht?
In de Wbp staan regels over het verwerken van persoonsgegevens. Wanneer er sprake is van bijzondere persoonsgegevens (zoals gegevens betreffende iemands gezondheid) stelt de Wbp extra waarborgen. Aanvullend op de Wbp zijn voor wat betreft het medisch beroepsgeheim de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst van toepassing.
Medische instellingen zijn verantwoordelijk voor de informatiebeveiliging van patiëntgegevens. Deze patiëntgegevens vallen ook onder het medisch beroepsgeheim. De instellingen moeten uiterst zorgvuldig met deze gegevens omgaan. Wanneer zij medische dossiers laten digitaliseren door derde partijen, zal met deze partijen zorgvuldige afspraken worden gemaakt en een bewerkersovereenkomst worden gesloten. Een zogenaamde bewerker mag niets anders met de gegevens doen, dan datgene waarvoor opdracht is verstrekt. Daarnaast is de bewerker gehouden tot geheimhouding van de persoonsgegevens.
Kunt u een overzicht geven van de wet- en regelgeving waaraan bedrijven moeten voldoen die in opdracht van medische instellingen patiëntendossiers digitaliseren? Zijn die bevoegd om zonder nadrukkelijke toestemming van de opdrachtgever werk aan derden uit te besteden?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u voornemens om de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van digitalisering van patiëntendossiers nog eens tegen het licht te houden? Zo ja, op welke punten verdient de huidige praktijk aanscherping? Zo nee, waarom niet?
Nee, de regels zijn voldoende duidelijk. Ziekenhuizen moeten er voor zorgen dat zij die regels nakomen, ook als zij werk uitbesteden aan derden. De Wbp biedt daarvoor handvaten. Toetsing aan die regels geschiedt in eerste instantie door de Autoriteit Persoonsgegevens. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft een rol als de kwaliteit van zorg in het geding komt als gevolg van het onveilig omgaan met medische persoonsgegevens. Ondersteunend aan dit bestaande stelsel wordt op dit moment gewerkt aan de ontwikkeling van een ZORG-Cert, die zich richt op het voorkomen en genezen van netwerk gerelateerde veiligheidsincidenten. Een Cert is een Computer Emergency Response Team. Dit is een gespecialiseerd team van ICT-professionals, dat in staat is snel te handelen in het geval van een beveiligingsincident met computers of netwerken.
Het artikel “Wie houdt gemeenten in toom?” |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Wie houdt gemeenten in toom»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat gemeenten met geldnood veelal de onroerendezaakbelasting (OZB) verhogen om de gaten in hun begroting op te vullen?
De onroerende zaakbelasting (OZB) is een algemene belasting. De besteding van de opbrengst is vrij. De hoogte van het tarief van de onroerende zaakbelasting en daarmee de opbrengst is onderdeel van de begroting die jaarlijks in gemeenten besproken wordt en vastgesteld door de gemeenteraad. Hoewel de OZB relatief makkelijk naar boven of naar beneden kan worden bijgesteld, ligt dit in de lokale politiek gevoelig. De gemeenteraad kijkt dan ook kritisch naar tariefsverhoging. Uiteindelijk is dit democratisch gelegitimeerde orgaan het beste in staat om te beoordelen welk tarief en daarmee welke opbrengst past bij de lokale situatie.
Wat vindt u ervan dat deze gaten in de begroting veelal het gevolg zijn van de gedecentraliseerde taken die gemeenten sinds 2015 op hun bordje hebben gekregen maar waar tegelijkertijd een substantiële korting van 25% van het totale budget aan gekoppeld is?
Voor deze veronderstelling geeft het artikel geen grond. Het kabinet gaat ervan uit dat de budgetten die gemeenten ontvangen voor de decentralisaties voldoende zijn om de nieuwe taken in het sociaal domein uit te voeren.
Ziet u een rol voor u zelf weggelegd in dit kader? In hoeverre is het volgens u gewenst dat de kortingen op het gemeentefonds wat betreft de gedecentraliseerde taken worden teruggedraaid? Bent u bereid hierover na te denken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Erkent u dat, door het specifiek verhogen van de OZB op bedrijfspanden, het hele ideaal van het decentraliseren van overheidstaken verloochend wordt, daar immers veel ondernemers in een andere gemeente wonen dan waar hun bedrijfspand gelegen is, en zij daardoor niets in te brengen hebben over een mogelijke OZB verhoging op hun bedrijfspand maar deze vervolgens wél verplicht zijn om te betalen?
Allereerst merk ik op dat het gerechtvaardigd is dat ook ondernemers, die niet stemgerechtigd zijn in de heffende gemeente, meebetalen aan gemeentelijke voorzieningen, aangezien zij ook baat hebben bij deze voorzieningen. Het gaat in het huidige stelsel uiteraard om de maatvoering, een bevoegdheid die lokaal is belegd. De gemeenteraad heeft daarentegen op haar beurt onder andere baat bij voldoende economische bedrijvigheid in de gemeente, om zo aantrekkelijk mogelijk te blijven voor inwoners en bedrijven. Bij een hervorming van het gemeentelijk belastinggebied kunnen ook mogelijkheden worden onderzocht om afwenteling op niet-stemgerechtigden te voorkomen.
Bent u bereid om naar deze problematiek te kijken om zo ondernemers tegenmoet te komen in deze onrechtvaardige behandeling en hen meer medezeggenschap te geven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat gemeenten met geldnood in toenemende mate grijpen naar de «sluipmoordenaar» «precariobelastingen» om de gaten in hun begroting op te vullen?
Voor de afschaffing van precario op nutsnetwerken geldt dat dit het beste kan worden geregeld bij een grotere hervorming/verruiming van het gemeentelijk belastinggebied. Daarin kunnen de effecten worden opgevangen.
Zoals aangegeven in mijn brief aan de Tweede Kamer inzake precariobelasting van 10 februari 2016 (Kamerstuk 33 962, nr. 183) stuur ik hierop vooruitlopend dit voorjaar een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer om er in ieder geval voor te zorgen dat met ingang van 1 januari 2017 de tarieven voor precario op nutsnetwerken niet verder oplopen en het aantal gemeenten dat deze vorm van precario heft, niet verder stijgt. Het wetsvoorstel gaat uit van afschaffing, maar biedt gemeenten nog tien jaar de mogelijkheid om maximaal het op 1 januari 2016 in hun gemeente geldende tarief te hanteren. Na uiterlijk tien jaar is geen precarioheffing meer mogelijk op nutsnetwerken. Deze periode kan worden bekort bij een grotere hervorming/verruiming van het gemeentelijk belastinggebied.
Bent u van plan om eindelijk eens echt actie te ondernemen tegen deze steeds maar toenemende precariobelastingen? Kunt u concreet aangeven welke acties u op dit punt ondernomen heeft, welke acties binnenkort op het programma staan, en wanneer u verwacht dat aan dit al langslepende precariodrama eindelijk een einde komt?
Zie antwoord vraag 7.
De privacyschending door ziekenhuizen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Datalek ziekenhuizen treft ruim 158.000 patiënten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat vanwege de gebrekkige omgang met en beveiliging van persoonsgegevens de privacy van de desbetreffende patiënten is geschonden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
In hoeverre is het toegestaan om bij de overgang naar papierloos werken privacygevoelige data te laten scannen door buitenlandse digitaliseringsbedrijven?
Dit is toegestaan als ziekenhuizen zich aan de geldende wet- en regelgeving houden. Het gaat dan vooral om de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De regels staan toe dat een ziekenhuis een zogenaamde bewerker inschakelt om in te scannen. De wet verplicht het ziekenhuis om hiervoor een zogenaamde bewerkersovereenkomst af te sluiten. In die overeenkomst worden onder andere afspraken gemaakt over de beveiliging en geheimhouding. Los van de overeenkomst bepaalt de wet ook dat de bewerker verplicht is tot geheimhouding. In het hele proces blijft het ziekenhuis verantwoordelijk: zij moet voldoende maatregelen nemen om te borgen dat de bewerker zich aan de afgesproken regels rond beveiliging en geheimhouding houdt en dat de afspraken daarover worden nageleefd.
Deelt u de mening dat het onacceptabel en onverantwoordelijk is dat het werk van het Belgische digitaliseringsbedrijf iGuana is uitbesteed aan sociale werkplaatsen en gedetineerden in Belgische gevangenissen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het onacceptabel dat ziekenhuizen onzorgvuldig met patiëntendossiers omgaan. Ook moet rekening worden gehouden met de beeldvorming en moeten patiënten erop kunnen vertrouwen dat dit op een zodanige manier gebeurt dat de bescherming van medische informatie voldoende is gegarandeerd. Ik heb begrepen dat het uitvoeren van deze werkzaamheden in gevangenissen en sociale werkplaatsen inmiddels niet meer voorkomt. Het bedrijf dat de werkzaamheden voor de ziekenhuizen uitvoerde gaf aan te voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om toe te zien op de naleving van de Wbp en zo nodig te handhaven. Indien de kwaliteit van zorg in het geding komt kan de Inspectie voor de Gezondheidszorg ook in actie komen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft mij al aangegeven dat zij aandacht hebben voor de wijze waarop de bewerkersovereenkomsten zijn gesloten bij die ziekenhuizen die nog in transitie zijn van papieren naar digitale dossiers. Ook heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg aangegeven de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen een brief te sturen om ziekenhuizen op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
Deelt u de mening dat privacy een prijs heeft, oftewel dat het kostenaspect nooit een argument mag zijn om digitalisering van privacygevoelige data bij de goedkoopste dienstverlener onder te brengen? Zo ja, welke maatregelen treft u om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de ziekenhuizen om te bepalen in hoeverre de dienstverlener voldoet aan de geldende wet- en regelgeving. Het kostenaspect mag er nooit toe leiden dat onzorgvuldig wordt omgegaan met privacygevoelige informatie.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of dossiers na inscanning daadwerkelijk zijn vernietigd?
Het vernietigen van patiëntendossiers moet conform de geldende wet- en regelgeving gebeuren. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om hierop toezicht te houden. Ook hierbij geldt dat ziekenhuizen zich bewust moeten zijn van de privacygevoeligheid van dit proces.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens specifieke middelen om uitbesteding van werkzaamheden door digitaliseringsbedrijven te controleren dan wel aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dit te verbeteren?
De Autoriteit Persoonsgegevens beschikt op grond van de Wbp over voldoende toezichthoudende en handhavende bevoegdheden om toezicht te houden op de naleving van de wetgeving inzake bescherming van persoonsgegevens en om zo nodig de naleving ervan met behulp van (bestuursrechtelijke) sancties af te dwingen. Deze bevoegdheden stellen de Autoriteit ook in staat om indien nodig op te treden tegen een verantwoordelijke die bij uitbesteding van werkzaamheden aan een zogeheten bewerker (artikel 1 onder de Wbp) in strijd handelt met de Wbp.
Experimenten op psychiatrische patiënten van GGZ Noord-Holland-Noord (GGZ NHN) |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Governancecommissie, waaruit blijkt dat de Raad van Bestuur van GGZ NHN op twee punten de Zorgbrede Governancecode heeft geschonden?1
Ik vind het positief dat er een uitspraak van de governancecommissie ligt over deze kwestie.
Wat vindt u ervan dat de goede naam van de klokkenluider die de onrechtmatige experimenten op psychiatrische patiënten aan het licht bracht, door de Raad van Bestuur van GGZ NHN door het slijk is gehaald?
GGZ NHN heeft mij laten weten dat zij geen mededelingen hebben gedaan over de medewerker die een en ander aan de orde heeft gesteld.
Klopt het dat GGZ NHN sinds de uitspraak op 24 november jongstleden nog op geen enkele wijze toenadering heeft gezocht tot de klokkenluider? Zo ja, waarom niet? Zo nee, op wat voor manier dan wel, en wat waren hiervan de resultaten?
GGZ NHN heeft aangegeven dat zij nog geen contact heeft opgenomen met de betreffende medewerker omdat er nog lopende onderzoeken zijn. Zo loopt er nog een onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. GGZ NHN heeft aangegeven de resultaten daarvan af te wachten.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak op dit punt, en op welke wijze zou er volgens u aan eerherstel van de voormalig werknemer gewerkt dienen te worden? Bent u bereid hier de Raad van Bestuur van GGZ NHN op aan te spreken?
De governancecommissie heeft geconcludeerd dat de Zorgbrede Governancecode is geschonden. De Zorgbrede Governancecode is van de sector zelf. Het is niet aan mij om het naleven van de code te handhaven. Wel is het zo dat GGZ Nederland van zijn leden vraagt dat zij de code implementeren en naleven. Ik heb GGZ Nederland eerder ook al opgeroepen om deze kwestie nader te onderzoeken, waarop zij de governancecommissie heeft ingeschakeld.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak op dit punt, en op welke termijn zal er wel een klokkenluidersregeling in werking treden bij GGZ NHN?
GGZ NHN geeft aan dat op 17 maart 2015 de raad van bestuur de «Klokkenluidersregeling GGZ Noord-Holland-Noord» heeft vastgesteld. Dit na instemming van de medezeggenschapsraad. Deze regeling is volgens de Raad van Bestuur bekend gemaakt aan alle medewerkers via de besluitenlijst en door de medezeggenschapsraad via haar «headlines»«.
Men heeft aangegeven dat deze wijze van communiceren binnen de instelling gebruikelijk is en dat medewerkers gewend zijn om op deze wijze geïnformeerd te worden.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak voor GGZ NHN in het algemeen en de Raad van Bestuur in het bijzonder? Zijn zij op de vingers getikt door de Raad van Toezicht? Zo ja, op wat voor manier? Zo nee, wat vindt u van het functioneren van de Raad van Toezicht?
GGZ NHN geeft aan dat er in vergaderingen van het bestuur en de raad van toezicht aandacht is geweest voor deze kwestie. Daarnaast hebben de voorzitter en de vicevoorzitter van de Raad van Toezicht apart met het bestuur over de kwestie gesproken. Daarbij kwamen het bestuur en de raad van toezicht tot dezelfde conclusies geeft GGZ NHN aan. De Raad van toezicht moet erop toezien dat de Raad van Bestuur deze omissie herstelt en conform de governancecode handelt.
Worden er door de branchevereniging naar aanleiding van de uitspraak nog sancties opgelegd aan de GGZ NHN? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
GGZ Nederland heeft mij laten weten dat van schending van de code op het eerste punt inmiddels geen sprake meer is, aangezien de instelling sinds 15 maart 2015 wel aan deze verplichting voldoet. Dit neemt niet weg dat ten tijde van de melding er wel sprake was van schending van de code. Het bestuur van GGZ Nederland heeft mij gezegd dat zij GGZ NHN heeft aangesproken op dit punt. Gezien de constatering van de commissie dat een klokkenluidersregeling inmiddels is geïmplementeerd, ziet GGZ Nederland geen reden meer voor sancties in de richting van GGZ NHN. GGZ Nederland heeft voor dit standpunt gekozen omdat naar het oordeel van GGZ Nederland GGZ NHN de melding serieus heeft genomen. GGZ NHN heeft onder andere een onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren naar vermoedens van misstanden.
Klopt het dat GGZ NHN pas in maart 2015 een klokkenluidersregeling van kracht heeft doen worden, maar dat het personeel nog niet geattendeerd is op het bestaan van de klokkenluidersregeling? Wat vindt u van de datum van introduceren van de klokkenluidersregeling en de bekendmaking daarvan?
Zie antwoord vraag 5.
Zou het niet goed zijn als GGZ NHN verplicht wordt de uitspraak van de Governancecommissie intern te verspreiden, zodat enerzijds betreffende medewerker gezuiverd wordt, en anderzijds bekend wordt dat er enige bescherming voor klokkenluiders bestaat? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten? Zo ja, op welke termijn moet de werkgever dit intern bekend maken?
GGZ NHN wil de uitspraak actief bekend maken zodra ook het rapport van de inspectie bekend is, zodat deze in samenhang gelezen kunnen worden.
Heeft u naar aanleiding van deze casus, waarbij een klokkenluider ten onrechte ontslagen werd en een spreekverbod opgelegd kreeg, nog altijd blind vertrouwen in het «zelfreinigend vermogen» van zorginstellingen?
GGZ Nederland heeft mij gemeld, dat zij in deze casus aanleiding zien voor een herhaalde oproep aan de leden om de Zorgbrede Governancecode, en in het bijzonder het hebben van een klokkenluidersregeling, te implementeren.
Daarmee vind ik niet dat deze casus de conclusie rechtvaardigt dat zelfregulering niet werkt. Als de Zorgbrede Governancecode niet had bestaan, had deze uitspraak er niet gelegen en waren er geen maatregelen genomen.
Aandachtspunt van de code is wel dat de naleving daarvan nog te vrijblijvend is. Alleen als er een concreet geschil op tafel ligt, wordt de code getoetst. Ik ben daarom verheugd met de mededeling van de Brancheorganisaties Zorg (BoZ) dat ook zij dit als een knelpunt ervaren. Bij de herijking van de code wordt ook gekeken naar manieren om die vrijblijvendheid te verminderen.
Lopen er momenteel nog meer onderzoeken naar deze casus door bijvoorbeeld de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) of de Medisch Ethische Toetsingscommissie (METC)? Hebben de onderzoeken betrekking op de vraag of het experiment voldoet aan de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO)?
De CCMO is op een eerder moment nagegaan of de toetsing door de METC van het onderzoeksprotocol op de juiste manier heeft plaatsgevonden en heeft geen onvolkomenheden gevonden in de primaire beoordeling. Hierover bent u geïnformeerd in mijn brief van 29 oktober 2015.
Op dit moment legt de IGZ de laatste hand aan het inspectieonderzoek naar de medisch wetenschappelijk studie die heeft plaatsgevonden bij GGZ NHN. De IGZ onderzocht of GGZ NHN en haar medewerkers zich hebben gehouden aan het onderzoeksprotocol en aan de bestaande wet- en regelgeving, waaronder de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO). In mijn brief van 29 oktober 2015 heb ik u geïnformeerd dat het onderzoek door de IGZ langer ging duren dan oorspronkelijk gepland. Begin februari heeft de IGZ haar conceptrapportage voor correctie op feitelijke onjuistheden voorgelegd aan de betrokken partijen. De IGZ verwacht het rapport eind eerste kwartaal 2016 te kunnen vaststellen. Bij de IGZ loopt geen ander onderzoek naar deze casus.
Kunt u uitleggen waarom u stelt dat het vervolgonderzoek bij GGZ NHN mocht doorlopen, omdat het onderzoek observationeel zou zijn, en daarmee niet WMO-plichtig, terwijl in het onderzoeksprotocol en de onderzoeker wel in de onderzoeksopzet schrijven dat het vervolgonderzoek WMO-plichtig is?2
De vervolgstudie bij GGZ NHN betrof een observationeel onderzoek. De onderzoeker was tot het oordeel gekomen dat de studie niet WMO-plichtig is en om die reden was dit onderzoek niet voorgelegd aan de METC of de CCMO.
De manier waarop een en ander is beschreven in het onderzoeksprotocol en de informatiebrief voor de patiënt heeft wel vragen opgeworpen of dit oordeel terecht was. Om deze reden heeft de IGZ het protocol en de informatiebrief voor de patiënt alsnog aan de CCMO voorgelegd om hier advies over te geven. De CCMO heeft eveneens geconcludeerd dat de studie niet onder de reikwijdte van de WMO valt.
Onderzoekt de IGZ dit vervolgonderzoek ook, nu zij onderzoekt of het eerste onderzoek voldoet aan alle wettelijke eisen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer worden resultaten van dit onderzoek verwacht?
Het onderzoek van de IGZ richt zich op de eerste studie, die onder de reikwijdte valt van de WMO. De tweede studie maakt geen onderdeel uit van het onderzoek van de inspectie, omdat deze niet onder de reikwijdte valt van de WMO. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 12.
Klopt het dat de IGZ erop gewezen is dat er vervolgonderzoek plaatsvindt met proefpersonen? Wanneer, door wie precies, en wat heeft de IGZ met die informatie gedaan? Kunt u een tijdslijn geven?
IGZ was vanaf het begin van haar onderzoek (april 2015) op de hoogte dat deelnemers aan de eerste studie na afloop daarvan gevraagd waren om deel te nemen aan het vervolgonderzoek. In het protocol en de patiënteninformatie van de eerste studie stond dat al vermeld. Er is tijdens de inspectiebezoeken aan de instelling in mei 2015 een inschatting gemaakt of het vervolgonderzoek extra risico’s en belasting met zich meebracht voor de deelnemers. De bestaande informatie gaf geen aanleiding om de vervolgstudie stop te zetten. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 12 beschreven heb, bleek de wijze waarop een en ander in het onderzoeksprotocol en de informatiebrief voor de patiënt beschreven was vragen op te roepen of deze studie onder de reikwijdte van de WMO valt. Om deze reden is in december 2015 dit aspect toch nog voorgelegd aan de CCMO, die in januari 2016 heeft geoordeeld dat dit onderzoek niet onder de reikwijdte van de WMO valt.
Wordt het vervolgonderzoek gedaan met dezelfde patiëntenpopulatie? Kunt u aangeven waarin het onderzoek en het vervolgonderzoek overeenkomen met elkaar, en op welke punten zij verschillend zijn?
Het oorspronkelijke onderzoek betrof een gerandomiseerde cross-over studie, waarbij patiënten door toeval werden ingedeeld in een groep die placebo kregen toegediend of in een groep die memantine kregen toegediend naast de behandeling met clozapine. Elke patiënt heeft in opeenvolgende periode beide behandelingen gehad (clozapine met en zonder memantine). Dit betekent dat ze gedurende een bepaalde periode een andere behandeling zouden krijgen dan ze daarvoor gewend waren.
Voor het vervolgonderzoek zijn alleen patiënten gevraagd die hadden deelgenomen aan het eerste onderzoek. Als de patiënten in de eerdere studie een gunstige werking van memantine hadden ervaren kregen ze de keuze om deze therapie voort te zetten. Ik vind het van belang op te merken dat dit een therapie betreft die al een plek heeft in de bestaande behandelrichtlijn.
De effecten van deze behandeling werden tijdens het vervolgonderzoek gemonitord. Deze procedures maakten deel uit van de standaard zorg of waren niet dermate belastend voor de patiënt dat er sprake zou zijn van een handeling (of experimenteel onderzoek) in de zin van de WMO.
Op welke wijze is getoetst of deelnemers aan het onderzoek wilsbekwaam zijn? Is dit onderzoek gedaan in de verplichte aanwezigheid van meerdere mensen, zoals bekende hulpverleners en familie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze vragen maken onderdeel uit van het inspectieonderzoek en zullen worden beantwoord in het rapport van de IGZ.
Klopt het dat het aanvankelijke onderzoek een ambulante patiëntenpopulatie kende, die ook is uitgebreid naar mensen die in een instelling wonen? Is de uitbreiding van de deelnemers goed verlopen, en zijn ze bijvoorbeeld goed getest op wilsbekwaamheid?
Nee, de inclusie van ambulante en niet-ambulante patiënten verliep parallel. De onderzoeksrapportage van de onafhankelijke onderzoekscommissie die door GGZ NHN was ingesteld, heeft in 2015 geconcludeerd dat de proefpersonen niet allemaal ambulante patiënten waren. De vraag in hoeverre de proefpersonen ambulant waren en of de wilsbekwaamheid zorgvuldig is vastgesteld, is onderdeel van het inspectieonderzoek.
Welk onderzoek doet de IGZ precies naar de GGZ NHN, en wanneer zal dat onderzoek afgerond zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 11.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de OVV aangeeft dat hij niet gesproken heeft met de Oekraïense verkeersleider die de MH17 begeleidde om het moment van de aanslag omdat de Oekraïense verkeerleiding en/of autoriteiten dat weigerden?1
Het rapport van de OVV geeft daar geen uitsluitsel over. De OVV heeft voor zijn onderzoek de beschikking gehad over de tapes met gesprekken tussen de luchtverkeersleiding van Oekraïne met MH17 en het telefoonverkeer tussen de Oekraïense luchtverkeersleiding en de Russische luchtverkeersleiding over de begeleiding van vlucht MH17. Daarnaast heeft de OVV in het kader van het onderzoek naar «Vliegen over conflictgebieden» (deel B van het rapport MH17 Crash) gesproken met vertegenwoordigers van de luchtverkeersleiding in Oekraïne.
Hoe beoordeelt u het feit dat de heren Muller en Joustra tijdens de hoorzitting in de Tweede Kamer aangeven dat zij niet helemaal zeker wisten of er met de verkeersleider gesproken hadden, de laatste persoon die contact gehad had met de MH17?
Zie het antwoord bij vraag 1.
De OVV heeft in de «MH17 Onderzoeksverantwoording» aangegeven over voldoende informatie te beschikken om de bevindingen en conclusies die in de rapporten zijn gepresenteerd te onderbouwen. Het kabinet heeft geen enkele aanwijzing of reden om te twijfelen aan de methodologie, noch aan de conclusies van de OVV.
Bent u op de hoogte van het feit dat de heer Riemens, directeur van luchtverkeersleiding Nederland, in de Kamer verklaarde dat het volledig standaard en volgens de procedure van de International Civil Aviation Organization (ICAO) is dat de luchtverkeersleider na een incident/accident gehoord (en overigens ook beschermd) wordt?2
Het kabinet is op de hoogte dat de heer Riemens dat heeft ingebracht tijdens de Hoorzitting van 22 januari 2015.
In dit kader stelt ICAO annex 13 geen exacte eisen aan wie moeten worden gehoord ten behoeve van ongevallenonderzoek. Het internationale onderzoek is uitgevoerd volgens de richtlijnen van ICAO.
Heeft de OVV op enig moment voor de publicatie aan u kenbaar gemaakt dat zij er niet in slaagde te spreken met de luchtverkeersleider van de MH17?
Nee, de Onderzoeksraad voor Veiligheid is onafhankelijk.
Kent u enig ander onderzoek de afgelopen 20 jaar waarin de onderzoekers na een vliegramp niet met de luchtverkeersleider mochten praten? Zo, ja kunt u dan zeggen bij welk onderzoek dat het geval was?
Binnen Nederland is de OVV leidend in het onderzoek naar de oorzaak van luchtvaartincidenten. De OVV heeft laten weten dat de OVV bij deze onderzoeken altijd de gesprekken kan voeren die de OVV noodzakelijk acht voor het onderzoek. Luchtvaartincidenten die zich voordoen buiten Nederland, worden onderzocht door de luchtvaartautoriteiten van andere landen. Of het bij die onderzoeken voorkomt dat gesprekken niet gevoerd kunnen of mogen worden, is ons niet bekend.
Heeft de OVV op enig moment in contacten met de Nederlandse regering gevraagd om hulp bij het verkrijgen van informatie/gegevens voor het onderzoek van Nederland, Oekraïne, Maleisië, Rusland of enige andere partij, zoals bijvoorbeeld radar-en satellietdata, een interview met de luchtverkeersleider of andere zaken? Zo ja, kunt u daarvan de details geven?
De OVV is een onafhankelijke onderzoeksinstantie en heeft het onderzoek geheel zelfstandig uitgevoerd. Wel heeft de Nederlandse regering het onderzoek gefaciliteerd. Op verzoek van de OVV heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken er op diverse momenten tijdens het onderzoek aan bijgedragen dat de OVV zijn werk kon doen. Bijvoorbeeld door gesprekken in Maleisië en Oekraïne mede mogelijk te maken.
Herinnert u zich dat u bij eerdere vragen de vraag wanneer de Nederlandse regering op de hoogte gesteld is van het feit dat Rusland zich niet aan de ICAO regels gehouden heeft met de radarbeelden en ze naar eigen zeggen vernietigd heeft, ontwijkend beantwoordde door te stellen dat het bij het uitkomen van de onderzoeksrapporten bekend geworden is dat de Russische Federatie geen radargegevens heeft verstrekt?
Zoals destijds is aangegeven, schrijft de OVV in zijn onderzoeksrapport daarover het volgende: De Russische Federatie heeft geen radargegevens verstrekt. De burgerluchtvaartautoriteit van de Russische Federatie verklaarde dat geen radargegevens waren opgeslagen en dat het opslaan hiervan volgens nationale regelgeving ook niet vereist was aangezien de crash had plaatsgevonden buiten Russisch grondgebied (MH17 Crash, pagina 44–46 en pagina 178–179).
Wanneer is de Nederlandse regering op de hoogte gesteld van het feit dat Rusland geen primaire radargegevens van de MH17 wilde (en/of kon) verstrekken aan de OVV?
Bij het uitkomen van de onderzoeksrapporten is bekend geworden dat de de radargegevens van de Russische Federatie niet beschikbaar waren.
Kunt u aangeven of en welke actie u ondernomen heeft toen duidelijk werd dat Rusland geen (ruwe) primaire radardata ter beschikking wilde/kon stellen aan de OVV?
Dit werd zoals gesteld in het antwoord op vraag 7en 8 bekend bij het uitkomen van het OVV-rapport. De OVV heeft nadrukkelijk aangegeven dat het ontbreken van deze gegevens geen consequenties heeft gehad voor de conclusies over de toedracht van de ramp. Om deze reden ziet het kabinet geen aanleiding verdere stappen te ondernemen. Wel vindt het kabinet het, zoals aangegeven op eerdere Kamervragen (beantwoording Kamervragen over OVV onderzoekers die geen primaire radargegevens hebben ontvangen 2015Z22114, vraag3, van belang de bewaarplicht van dergelijke gegevens in ICAO-kader aan de orde te stellen.
Was de Nederlandse overheid op de hoogte van het feit dat bepaalde radarinstallaties in Oost Oekraïne in juli 2014 ofwel in onderhoud waren ofwel vernietigd waren?
Nee, dit was niet bij de Nederlandse overheid bekend.
Welke informatie precies was beschikbaar bij de Nederlandse overheid over niet functionerende radarsystemen (primair en/of secundair) in Oost Oekraïne tussen 1 januari 2014 en 17 juli 2014 en wat is er met die informatie vervolgens gedaan?
Voor zover kan worden nagegaan was daar niets over bekend.
Bent u ervan op de hoogte dat Victoria Nuland (onderminister in de Amerikaanse regering) op 17 december 2014 gezegd heeft dat: «Andrei, first to your point with regard to U.S. intelligence at the time of the Malaysian airliner’s tragic shoot down, first, just to say to you that – just to remind you that Secretary Kerry on I believe it was July 21st, it was the Saturday after the shoot down, gave a very detailed discussion of what we knew from our own assets, including providing considerable detail with regard to the trajectory of the firing (...). And he made clear at that time that we believed it was shot down by a Buk missile from separatist-held territory. We stand by that. We have given all of our information, including our classified information, to the Dutch, who are the investigators [and to] ICAO, the International Civil Aviation Organization. So any efforts to say that we have not are also untrue. There will be, I believe, in the context of the Dutch case, when they roll it out – they are likely to ask us to declassify some of that, and I think we will be able to help in that regard.»?3
Volgens de website van het State Department heeft mevrouw Nuland dit inderdaad geantwoord op een vraag van een Russische journalist.
Heeft u contact gehad met de Amerikaanse regering en heeft u haar verzocht het bewijsmateriaal te declassificeren? Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten?
Op Nederlands verzoek hebben de Amerikaanse autoriteiten gerubriceerde radar- en satellietinformatie, die afkomstig is van hun inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gedeeld met de MIVD. Zowel de OVV als het OM heeft daarvan vertrouwelijk kennis kunnen nemen via de MIVD. Voor zover deze gegevens van essentieel belang zijn voor het strafrechtelijk onderzoek, worden zij door middel van ambtsberichten aan het OM ter beschikking gesteld.
Bewijsgaring en daarop gerichte rechtshulpverzoeken zijn naar hun aard vertrouwelijk. Openbaarmaking zou inzicht geven in de loop van het onderzoek en lopende besprekingen met aangezochte staten onder druk kunnen zetten. Om die reden kunnen wij uw Kamer niet in detail melden welke informatie tot nu toe van welke partij is gevraagd of gekregen. Op dit moment heeft het OM laten weten dat het op dit punt geen nadere ondersteuning nodig heeft van het kabinet.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en tenminste 24 uur voor het debat over de radargegevens de antwoorden aan de Kamer doen toekomen?
Ja
Het bericht 'Poging tot matchfixing in eredivisie' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Wat vindt u van de pogingen van een Nederlandse productiemaatschappij om professionele voetbalspelers te benaderen met het verzoek of men bereid is wedstrijden te manipuleren?1
Ik keur deze handelwijze af.
Weet u met welk specifiek verzoek en welke frequentie spelers benaderd zijn, en gaat dit om alle betaald voetbalorganisaties? Zo ja, welk verzoek en hoe vaak was dat? Kunt u mij informeren over opzet en inhoud van het onderzoek van het Openbaar Ministerie?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft een signaal gekregen dat een speler benaderd zou zijn door mensen die geld boden om de wedstrijd te beïnvloeden. Daarop is een strafrechtelijk onderzoek gestart. Over de vraag op wie het onderzoek zich richt, doet het OM geen mededelingen. Fraude in de sport is een van de prioriteiten van het OM. Alle signalen die het OM ontvangt, worden onderzocht op aanknopingspunten voor strafrechtelijk onderzoek.
Vindt u dat alle pogingen tot het manipuleren van wedstrijden, of het nou gaat om sportief, financieel of journalistiek gewin, afkeuringswaardig zijn, of steunt u elk onderzoek naar het opsporen van matchfixing, corruptie of fraude binnen de sport? In hoeverre maakt dat in strafrechtelijke zin verschil?
Elke poging om de integriteit van de sport aan te tasten keur ik af. Het is aan het OM om te beoordelen of daar een strafrechtelijk vervolg aan moet worden gegeven.
Op grond waarvan zijn de acties van de betrokken productiemaatschappij mogelijk strafbaar? Wanneer kan het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaan, en overweegt u dat verzoek te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het goed dat de KNVB direct clubdirecties en arbiters heeft ingelicht? Zijn er inmiddels meer spelers die de KNVB hebben ingelicht over pogingen tot manipulatie?
Ja. Als er signalen zijn dat iets of iemand inbreuk probeert te maken op de integriteit van de sport, dan is het begrijpelijk dat KNVB, clubdirecties en arbiters elkaar daarvan op de hoogte brengen. Het is immers in ieders belang dat de competitie eerlijk verloopt. Het OM heeft een signaal gekregen dat een speler benaderd zou zijn door mensen die geld boden om de wedstrijd te beïnvloeden.
Mocht de beantwoording van bovenstaande vragen worden belemmerd door het feit dat er een strafrechtelijk onderzoek in deze loopt, wilt u deze vragen dan beantwoorden na afloop van het strafrechtelijk onderzoek of een eventueel strafrechtelijk vervolgtraject»?
Daar kan ik nu nog geen toezegging over doen. Dit is afhankelijk van het onderzoek van het OM.
Problemen rond de huisvesting van Internationale Schakelklas (ISK-) leerlingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat er naast de problemen rond bekostiging van leerkrachten ook problemen bestaan ten aanzien van het vinden van adequate huisvesting voor ISK leerlingen? Wat is er hiervan bij u bekend?
In het voortgezet onderwijs zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het verzorgen van onderwijshuisvesting, ook voor wat betreft de onderwijshuisvesting van leerplichtige asielzoekerskinderen. In de meeste gevallen vindt de gemeente adequate huisvesting voor deze jongeren, maar ik ben mij ervan bewust dat dit in een beperkt aantal gevallen moeizaam verloopt.
In hoeveel gemeenten bestaat er, volgens u een dringende behoefte aan onderwijshuisvesting voor vluchtelingenkinderen in het voortgezet onderwijs?
Het gesprek over onderwijshuisvesting voor vluchtelingenkinderen is in eerste instantie een gesprek tussen school, gemeente en het COA. Het Ministerie van OCW speelt hierbij geen rol. Er zijn mij echter enkele gevallen bekend waarin de betrokken gemeenten en scholen niet op korte termijn adequate huisvesting kunnen realiseren.
Wat is de status van de in het algemeen overleg inzake de bekostiging van onderwijs aan vluchtelingenkinderen en asielzoekers d.d. 2 december jl. aangehaalde gesprekken tussen de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Veiligheid en Justitie over een bijdrage in de huisvesting van vluchtelingleerlingen in het voortgezet onderwijs? Kunt u dit toelichten?1
Voor het voortgezet onderwijs wordt de mogelijkheid onderzocht om op korte termijn een regeling te ontwerpen, die naar analogie aan de OHBA-regeling voor het primair onderwijs met normbedragen werkt en een oplossing biedt voor de problematiek van de onderwijshuisvesting in gemeenten waar grootschalige noodopvang van asielzoekers voor korte duur wordt gerealiseerd.
Bestaan er al mogelijkheden om de regeling Onderwijshuisvestingsbudgetten Asielzoekers (OHBA) in te zetten voor het voortgezet onderwijs? Zo ja, zijn deze bekend bij de gemeenten? Zo nee, bent u bereid de OHBA-regeling ook beschikbaar te stellen voor het voortgezet onderwijs? Kunt u dit toelichten?2
Zie antwoord vraag 3.
Bent u er zich van bewust dat gemeenten, zoals Enschede en Nijmegen, in de knel komen te zitten wanneer een bijdrage vanuit de rijksoverheid uitblijft? Op welk termijn verwacht u hier een oplossing voor te hebben?
Ik ben mij ervan bewust dat sommige gemeenten er niet in slagen om adequate onderwijshuisvesting te realiseren. Ik ben op dit moment dan ook met deze gemeenten en schoolbesturen in gesprek om te bezien of een maatwerkoplossing nodig is voor onderwijshuisvesting van asielzoekersleerlingen die in COA-opvang verblijven, vooruitlopend op de onder vraag 3 en 4 bedoelde regeling.
Hoe gaat u de nu meest nijpende problemen – zoals in Enschede waar in maart vijftig 15- tot 18-jarige vluchtelingenkinderen gehuisvest worden en voor wie nog geen adequate onderwijshuisvesting is geregeld – aanpakken?3
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten op welke wijze de huisvesting van onderwijs op dit moment precies wordt gefinancierd?
De verantwoordelijkheid voor de onderwijshuisvesting in het po en vo is gedecentraliseerd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding van de schoolgebouwen. Het bijbehorende budget maakt onderdeel uit van het Gemeentefonds. Voor het primair onderwijs is onder andere het aantal jongeren dat staat ingeschreven bij de gemeente bepalend voor de hoogte van de uitkering. Voor het voortgezet onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs is de uitkering grotendeels gekoppeld aan het aantal leerlingen dat staat ingeschreven bij scholen op het grondgebied van de gemeente. De schoolbesturen ontvangen voor het onderhoud (binnen en buiten) en de aanpassing van het gebouw een vergoeding via de lumpsum.
Het bericht over financiering van veroordeelde terroristen door de Palestijnse Autoriteiten |
|
Han ten Broeke (VVD), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Palestinians using foreign aid to fund anti-Israel terror, Hotovely says»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de beweringen van de Israëlische onderminister van Buitenlandse Zaken Hotovely dat de Palestijnse Autoriteiten maandelijks 400 tot 3.500 dollar overmaken naar veroordeelde Palestijnse terroristen en hun familieleden, en dat volgens de Wereldbank de 21,7 miljard dollar aan steungeld die de Palestijnse Autoriteit tussen 1993 en 2013 ontving, niet is gebruikt voor economische en sociale ontwikkeling in de Palestijnse gebieden, maar voor het bekostigen van infrastructuur en wapens die zijn gebruikt voor terroristische doeleinden? Deelt u de analyse dat de internationale gemeenschap op basis van deze gegevens haar donorbeleid zou moeten heroverwegen?
De uitspraken van onderminister Hotovely zijn geheel voor haar rekening. De Wereldbank heeft geen rapport gepubliceerd waarin het stelt dat de steun van de internationale gemeenschap gebruikt zou zijn voor terroristische doeleinden, in plaats van sociale en economische doelstellingen. Onderminister Hotovely trekt zelf deze conclusie, maar schrijft die niet toe aan de Wereldbank.
De Wereldbank heeft in 2011 al geoordeeld dat de Palestijnse instituties in staat zijn de functies van een staat uit te voeren. Volgens de Wereldbank is de grootste belemmering voor verdere economische en sociale ontwikkeling de Israëlische bezetting.
Hotovely verwijst in haar ingezonden brief onder meer naar een bericht van het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken van juli 2014, dat gebruik maakte van cijfers uit 2011 en 2012, dus voordat de verantwoordelijkheid voor de betalingen werd overgedragen van de Palestijnse Autoriteit (PA) naar de PLO.
In twee moties-Voordewind/Van der Staaij wordt de regering verzocht de druk op de PLO op te voeren teneinde af te zien van het financieren van veroordeelde Palestijnen; in hoeverre werpt de recente berichtgeving een nieuw licht op doel en inhoud van deze moties? Op welke manier is en wordt uitvoering gegeven aan deze moties?2 3
Het kabinet blijft van mening dat de uitkeringen aan alle Palestijnse gedetineerden afhankelijk zou moeten zijn van de sociaaleconomische behoefte van de gevangene en zijn gezin. Door het verbinden van de lengte van de straf aan de hoogte van de uitkering van alleen de «politieke» gevangenen wordt de indruk gewekt dat gewelddadige acties gericht tegen Israël worden ondersteund of beloond.
Het kabinet blijft het beleid van de PLO aankaarten in bilaterale gesprekken met de PA en de PLO, zoals onlangs en marge van het Nederlands-Palestijns bilateraal forum. In deze gesprekken benadrukte de PLO de betalingen als sociaal vangnet te beschouwen.
Tevens heeft het kabinet deze kwestie met de EU-partners besproken. De zorg dat het Palestijnse systeem van betalingen aan gevangenen een incentive zou kunnen zijn voor geweld, wordt slechts door een enkele EU-lidstaat gedeeld. Binnen de EU wordt er op gewezen dat de steun onder de Palestijnse bevolking voor het systeem heel groot is en bestaat er nauwelijks steun voor het opvoeren van de druk op de PLO om het systeem aan te passen. Zie ook de antwoorden op de vragen gesteld op 9 oktober 2015 (Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2015–2016, nr. 567), gedateerd op 13 november 2015.
Het bericht dat de Slowaakse overheid geen Nationaal Actieplan LHBTI gelijkheid aanneemt |
|
Pia Dijkstra (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat de Slowaakse overheid ervoor heeft gekozen om geen «National Action Plan on LGBTI Equality» aan te nemen?1
Ja.
Bent u bekend met het gegeven dat Nederland samen met Malta en Slowakije een trojka vormt rondom het EU-voorzitterschap?
Ja.
Bent u van mening dat een trojka rondom het EU-voorzitterschap er is zodat gewaarborgd wordt dat bepaalde beleidsmatige beslissingen niet zes maanden na het Nederlandse voorzitterschap plots een volledig andere richting in gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederland, Slowakije en Malta hebben voorafgaand aan het Nederlandse EU Voorzitterschap een trio verklaring gendergelijkheid ondertekend. Nederland en Malta hebben daarin ook acties geformuleerd op het terrein van LHBTI beleid. Slowakije is niet voornemens speciale aandacht te besteden aan LHBTI tijdens haar voorzitterschap. Dit staat de Nederlandse en Maltese prioriteiten niet in de weg.
Kunt u aangeven hoe deze recentelijke ontwikkelingen in Slowakije stroken met het emancipatiebeleid van Malta en Nederland? Erkent u dat hier grote verschillen tussen zitten? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen het komende half jaar?
Het is evident dat tussen EU-lidstaten het emancipatiebeleid verschilt. Tussen sommige landen zijn die verschillen nog erg groot. Daarom streeft Nederland in de rol als EU voorzitter, rekening houdend met het krachtenveld, naar raadsconclusies die het politiek draagvlak onder de lidstaten bevestigt voor het onlangs gepresenteerde LHBTI Actieplan van de Europese Commissie. Ik blijf mij inspannen voor de verbetering van de positie van LHBTI in Europa.
Op welke manier wilt u er, samen met Malta, voor zorgen dat de positie van de LHBTI stevig zal verbeteren in het komende halfjaar in Slowakije?
Zie antwoord vraag 4
Deelt u de mening dat het een grote stap zou zijn als de Slowaakse overheid zich in zou zetten voor het verbeteren van de positie van de LHBTI-gemeenschap?
Ja.
Voorlichting aan asielzoekers in Nederland |
|
Linda Voortman (GL), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Klopt het dat het voornemen om voorlichting te geven op asielzoekerscentra (azc’s), zoals blijkt uit de brief1, zich beperkt tot de kwetsbare groep van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen en transgender personen (LHBT’s)? Zo ja, waarom? Zo nee, in hoeverre wordt er ook aandacht besteed aan andere kwetsbare groepen zoals aan christenen en vrouwen?
Het COA is op dit moment in overleg met verschillende partijen om te bezien in hoeverre bestaand voorlichtingsmateriaal voor bewoners over discriminatie, grondrechten en het doen van aangifte verder verbeterd kan worden. Dit betreft een breed pakket aan voorlichting dat ook gericht is op de positie van christenen, atheïsten en andere minderheden. Daartoe organiseert COA begin maart, in samenspraak met het Ministerie van V&J en mijn departement een studiemiddag voor relevante partijen, waaronder het COC (LHBT-belangen) en Stichting Gave (belangen van christenen).
Bovendien organiseer ik op 9 maart vanuit mijn verantwoordelijkheid voor Emancipatie een ronde tafel bijeenkomst voor Nederlandse (vluchtelingen)vrouwenorganisaties om een beter beeld te krijgen van de problematiek rond gendergelijkheid in de asielopvang.
Bent u bereid om te voorzien in een integraal lespakket waarin de omgangsvormen richting alle kwetsbare groepen in Nederland worden besproken?
Zie antwoord vraag 1.
Bij hoeveel incidenten met betrekking tot LHBT's zijn asielzoekers betrokken geweest in het afgelopen jaar? Hoeveel asielzoekers zijn betrokken geweest bij incidenten waarbij christen en vrouwen het slachtoffer zijn geweest? Hoe registreert u deze incidenten? Hoe bent u van plan de Kamer hierover in te lichten?
De seksuele gerichtheid van een bewoner wordt in de systemen van het COA niet geregistreerd. Het COA registreert de aard van een incident, maar niet de achtergrond ervan. Bij aanhoudingen van verdachten wordt geregistreerd op geboorteplaats/-land en eventueel aanvullend op nationaliteit. Er wordt niet apart geregistreerd op categorieën, zoals «asielzoekers». Om die reden kan niet worden nagegaan in hoeverre asielzoekers als dader of slachtoffer betrokken zijn geweest bij incidenten.
Vinden er meer incidenten plaats op nieuwe opvanglocaties, zoals de nood- en crisisopvang, vergeleken met de reguliere bestaande azc-locaties? Zo nee, waaruit blijkt dit? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit verschil aan te pakken?
Op 30 januari jl. heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer geïnformeerd over de registraties bij COA opvang locaties. Uitgangspunt voor dit rapport zijn de meldingen bij bestaande asielzoekerscentra en noodopvanglocaties van het COA. Op 2 februari jl. heeft de politie een lijst gepubliceerd met aantallen incidenten per locatie. Uit deze cijfers is niet direct op te maken dat op grotere locaties – zoals noodopvang locaties – relatief meer incidenten plaatsvinden. Uitgangspunt is dat de veiligheid op alle opvanglocaties altijd geborgd is. Dat kan bij zowel kleine als grote locaties. Daartoe vindt goede afstemming plaats met gemeente, politie en (de beveiliging bij) COA.
Het gevoel van veiligheid is van wezenlijk belang voor de bewoners van opvanglocaties, met name ook voor kwetsbare groepen. Juist daarom moeten bewoners bij iedere opvangmedewerker terecht kunnen als zij zich bedreigd voelen of geconfronteerd zijn met concrete situaties van discriminatie, pesterijen of bedreigingen. Alle opvangmedewerkers kunnen op deze manier de rol van vertrouwenspersoon vervullen. In het in 2014 tussen het COA en het COC gesloten convenant is dit ook zo afgesproken. Zo nodig ondersteunt het COA medewerkers hierin door middel van voorlichting en training. Het is van belang dat alle COA medewerkers in de opvang voldoende vaardigheden hebben om als vertrouwenspersoon op te treden. Het kabinet ziet dan ook geen meerwaarde in een afzonderlijke vertrouwenspersoon.
Welke maatregelen gaat u nemen om de veiligheid van de bovengenoemde groepen beter te garanderen, in het bijzonder bij grootschalige (nood)opvanglocaties? Bent u bereid, bijvoorbeeld door een pilot, een onafhankelijk vertrouwenspersoon aan te stellen om te bezien of de lage meldingsbereidheid verhoogd kan worden?
Zie antwoord vraag 4.
Het verdwijnen van 300 banen bij het Medisch Spectrum Twente (MST) mede vanwege 239 miljoen kostende nieuwbouw |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bij het MST-ziekenhuis in Enschede 300 banen verdwijnen, terwijl vorige week nog de 239 miljoen euro kostende nieuwbouw werd geopend?1 2
Het is aan ziekenhuizen zelf om beslissingen te nemen over eventueel noodzakelijke nieuwbouw en de afwegingen die daarbij worden gemaakt over bijvoorbeeld de inrichting van de organisatie. Ik acht het niet mijn verantwoordelijkheid om in detail op de hoogte te zijn van de (nieuwbouw)plannen van het Medisch Spectrum Twente (MST) ziekenhuis en het onderliggende financiële begroting. Uiteraard is het betreurenswaardig dat zoveel mensen hun baan kwijtraken. Ik heb begrepen dat er gesprekken zijn tussen het ziekenhuis en de vakbond(en).
Klopt het bericht dat een deel van het begrotingstekort, dat verantwoordelijk is voor de ontslaggolf, is te wijten aan de 239 miljoen euro kostende nieuwbouw? Zo ja, hoe groot is dat deel?3
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel van de tot 30 miljoen euro oplopende structurele bezuiniging is een rechtstreeks gevolg van de 239 miljoen euro kostende nieuwbouw? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Was het bedrag van 239 miljoen euro voorzien evenals de daarbij behorende kapitaallasten voor aanvang van de nieuwbouw? Zo ja, was de voorgenomen bezuiniging dan bekend toen besloten werd de nieuwbouw toch door te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat was de oorspronkelijke begroting van de nieuwbouw van het MST-ziekenhuis? Zijn er onverwachte tegenvallers geweest? Zo ja, welke waren dat, en wat hebben die gekost? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is er bij de financiering van de 239 miljoen euro kostende nieuwbouw gebruik gemaakt van zogeheten renteswaps, evenals bij het Isala-ziekenhuis in Zwolle, waarbij 25 miljoen euro aan zorggeld in rook is opgegaan?4
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft u, of het MST-ziekenhuis, gedaan met de waarschuwingen uit 2012 van de voorzitter van de Raad van Bestuur van de Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) dat de nieuwbouwplannen het MST-ziekenhuis zullen uitdraaien op een financiële ramp?5
Zie antwoord vraag 1.
Kunt aangeven hoe de kapitaallasten van het MST-ziekenhuis zich zowel in relatieve als in absolute zin hebben ontwikkeld in de periode sinds de afschaffing van het bouwregime (2008) tot op heden? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over deze informatie. Voor het boven tafel halen van deze informatie zullen de jaarverslagen van het MST ziekenhuis van circa 10 jaar moeten worden bekeken. Ik sluit niet uit dat er aanvullend navraag moet worden gedaan bij het ziekenhuis om deze gegevens te verifiëren en om zo nodig extra gegevens op te vragen. In het kader van het zo laag mogelijk houden van de administratieve lasten acht ik dat niet wenselijk. Mede met het oog op de wettelijke verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en ziekenhuis.
Klopt het dat zorginstellingen ten tijde van het bouwregime minder betaalden dan de reguliere marktrente, en dat zij vandaag de dag juist meer betalen? Kunt u aangeven wat de gemiddelde percentages destijds waren, en welke dat nu zijn?
Ik heb geen compleet overzicht van de gemiddelde marktrenteontwikkelingen voor zorginstellingen. Wel voert het CBS jaarlijks in opdracht van het Ministerie van VWS een onderzoek uit naar de renteontwikkelingen bij specifiek AWBZ-zorginstellingen, laatstelijk gepubliceerd in het voorjaar van 2015 als «Rente ontwikkelingen zorginstellingen 1987–2013»6. Daaruit valt op te maken dat de rentepercentages waartegen instellingen lenen, sinds de aankondiging van de afschaffing van het bouwregime in april 2005 over de gehele periode genomen zijn gedaald. In de periode 2005–2013 is het verschil tussen de rente waartegen zorginstellingen hun langlopende leningen sluiten en het rentepercentage van de jongste tienjarige staatslening nagenoeg stabiel gebleven. Ik kan hieruit niet afleiden dat de afschaffing van het bouwregime heeft geleid tot hogere marktrentes voor zorginstellingen.
Hoeveel zou de gemiddelde rente voor zorginstellingen bedragen wanneer er nog wel sprake zou zijn van collectieve borging, zoals het waarborgfonds voor de zorgsector?
In tegenstelling tot wat de vraag suggereert, is er nog steeds sprake van borging van investeringen door het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ) met achterborg vanuit de overheid. In 1999 is het WFZ opgericht door de toenmalige koepels van intramurale zorginstellingen, met hulp van de rijksoverheid, om de financierbaarheid van investeringen in zorgvastgoed te verbeteren. De basisgedachte achter het WFZ is dat de deelnemers onderling garant staan voor de rente- en aflossingsverplichtingen van ieder van hen. Het Rijk staat borg voor het geval het WFZ-garantievermogen en een beroep op de obligoverplichting van de deelnemende instellingen tekort mocht schieten. Er is geen enkele reden te veronderstellen dat een rechtstreekse Rijksgarantie tot lagere kapitaallasten of minder risico voor instellingen zou leiden dan de huidige getrapte constructie, waarbij het WFZ garant staat en het Rijk de rol van achterborg vervult.
Hoe verklaart u de stijging van kapitaallasten van zorginstellingen van 25% in de periode sinds de afschaffing van het bouwregime in 2008 tot aan 2013? Hoe is de ontwikkeling van kapitaallasten in diezelfde periode bij de Rijksgebouwendienst?6
De stijging moet worden gezien tegen de achtergrond van de algehele groei van de zorgsector in diezelfde periode. De kapitaallasten van zorginstellingen, zoals gedefinieerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), bestaan uit afschrijvingen, huurkosten en financieringslasten (rente en aflossing). De ontwikkeling van de kapitaallasten als percentage van de totale bedrijfslasten is in de periode 2007–2013 gelijk gebleven (10,2% in 2007 ten opzichte van 10,3% in 2013). Daarnaast werd voor 2012 een relatief lange afschrijvingstermijn van 50 jaar gehanteerd voor zorgvastgoed. Na 2012 wordt deze termijn gerelateerd aan de werkelijke economische levensduur (richtlijn 30 jaar). Ook dit heeft mogelijk geleid tot hogere afschrijvingen. In de periode 2008–2013 zijn de kapitaallasten voor het Rijksvastgoedbedrijf (rente en afschrijvingen) in absolute zin nagenoeg constant gebleven.
Erkent u dat er in 2013 1,1 miljard euro meer is uitgegeven aan kapitaallasten dan in 2008; het jaar dat het bouwregime voor de curatieve zorg werd afgeschaft? Erkent u voorts dat die 1,1 miljard euro was bestemd voor de zorg?
Het genoemde bedrag van circa 1,1 miljard euro is te berekenen op basis van de tabel zoals opgenomen in beantwoording van de vragen in het kader van het schriftelijk overleg over het evaluatieonderzoek naar het Waarborgfonds voor de Zorgsector (Kamerstuk 34 000 XVI, nr. 116). Zoals aangegeven bestaan kapitaallasten niet enkel uit rentekosten, maar ook uit afschrijvingen en huurkosten. Dit geld is gebruikt om gebouwen, benodigd voor het leveren van zorg, te bekostigen. Ik wijs er op dat in 2010 de effecten van het afschaffen van het bouwregime zijn geëvalueerd door Plexus en BKB. Een van de belangrijkste bevindingen was dat het beleid leidt tot doelmatiger bouw en gebruik van vastgoed, met een besparing van € 300 tot € 390 miljoen per jaar in de cure.
Is er voor u een bovengrens voor de hoeveelheid geld bestemd voor zorg, die weglekt naar de financiële sector? Zo ja, hoeveel? Zo nee, hoe kunt u dit rijmen met uw streven naar zinnige en zuinige zorg?7
Er is geen publieke eis of norm gesteld voor de rente die banken aan zorginstellingen vragen. De rente die banken vragen komen in de markt tot stand. Hierbij spelen verschillende factoren een rol, bijvoorbeeld het financieel risico dat de betreffende financier loopt. Een zorginstelling wordt gedwongen zijn investering goed te onderbouwen. Het samenspel tussen bank en zorginstelling draagt bij aan de totstandkoming van zinnige en zuinige zorg. Een hoger eigen vermogen van zorginstellingen zal het risico verlagen en dus de rente ook. Dat is zinnig en zuinig besteden van premiegeld. Een wetsvoorstel dat investeringsmogelijkheden in de zorg vergroot wordt momenteel parlementair behandeld.
Een onderzoek naar een anti IS-strijder |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is de stand van zaken en wat zijn de door het Openbaar Ministerie (OM) ingezette bevoegdheden ten aanzien van de anti IS-strijder die afgelopen week in het nieuws kwam?1
Het strafrechtelijk onderzoek naar de Nederlandse verdachte Jitse A. loopt nog. Over de stand van zaken van het onderzoek en de ingezette bevoegdheden kan ik daarom geen mededeling doen. Wel kan ik melden dat de verdachte direct na zijn aanhouding is voorgeleid aan de rechter-commissaris en in bewaring is gesteld. Op verzoek van het OM is de voorlopige hechtenis door de rechter-commissaris geschorst, op voorwaarde dat de verdachte zijn paspoort inlevert, het land niet verlaat en zich elke week meldt bij de politie. Dit om te voorkomen dat hij opnieuw afreist naar Syrië om deel te nemen aan het gewapende conflict.
Zijn u meer gevallen bekend van veteranen en/of andere Nederlandse burgers die op dit moment vrijwillig – niet zijnde in dienst bij het leger – meestrijden tegen IS? Is voorafgaand contact met hen geweest en/of overleg over de (on)mogelijkheden hiertoe en/of (on)wenselijkheid hiervan?
Over individuele casussen en de manier waarop daarmee is omgegaan, kan ik geen uitspraken doen.
Hoe beoordeelt u in het algemeen het afreizen van Nederlandse veteranen richting Syrië en Irak om daar (aan de kant van bijvoorbeeld de Koerden) mee te strijden jegens IS? Wat is de wijze waarop de Nederlandse Staat met hen omgaat nadat zij weer terug in Nederland zijn?
Het kabinet zet zich in om via politieke, diplomatieke en militaire middelen ISIS te bestrijden. Voor Nederlanders die buiten de inzet van Nederlandse militairen naar Syrië reizen en daar deelnemen aan gewelddadige acties, kan het OM, waar opportuun, overgaan tot strafvervolging. Het kan hierbij, naast vervolging voor terroristische misdrijven, bijvoorbeeld ook gaan om vervolging voor commune misdrijven.
Kunt u in uw antwoord op de vorige vraag betrekken de uitlating van het OM ten aanzien van de beslissing in 2014 tot het niet vervolgen van enkele motorclubleden: «Vroeger was het in dienst treden bij buitenlandse strijdkrachten strafbaar, nu is het niet langer verboden. Je mag alleen niet deelnemen aan een strijd tegen Nederland»?2
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de leden Bontes en Van Klaveren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015-2016, nr. 1787).
Welke juridische beperkingen en mogelijkheden, ook die van het oorlogsrecht (waaronder de Geneefse conventie), zijn van toepassing op de in vraag 2 genoemde personen?
Artikel 205 van het wetboek van Strafrecht stelt het aanwerven voor vreemde krijgsdienst of een gewapende strijd, zonder toestemming van de Koning, strafbaar. Burgers mogen niet deelnemen aan een gewapend conflict op grond van de Geneefse Conventies. Leden van een niet-statelijke partij bij een gewapend conflict genieten bepaalde minimum-garanties bij gevangenneming en moeten zich houden aan bepaalde gedragsregels tijdens het gevecht, maar hebben geen combattantenrecht of -privilege zoals militairen van de krijgsmacht.
Wat zijn de stappen die sinds de totstandkoming van en conform het actieplan Jihadisme (augustus 2014) worden genomen jegens teruggekeerde jihadstrijders? Deelt u de mening dat het vastzetten van iedere teruggekeerde jihadstrijder verstandig en gerechtvaardigd is, gelet op de verdenking van het plegen van oorlogsmisdaden en de potentiële dreiging van jihadstrijders jegens ons Koninkrijk? Hoeveel van de teruggekeerde jihadisten verblijven momenteel in detentie?
Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is er onder andere op gericht om alle beschikbare middelen bij de landelijke en lokale partner aan te wenden om eventuele risico’s die van terugkeerders uit kunnen gaan weg te nemen. Politie en AIVD maken een inschatting van de potentiële dreiging die van onderkende terugkeerders uitgaat. Bij een terugkeerder is een merkbare interventie gewenst. Het uitgangspunt is dan ook direct aanhouden van terugkeerders en veilig stellen van bewijsmateriaal. Het OM kan, waar opportuun, overgaan tot strafvervolging. Waar nodig houden politie en AIVD terugkeerders scherp in beeld, blijven zij alert op ontwikkelingen en delen zij relevante informatie waar mogelijk.
Terugkeerders worden daarnaast in het lokale domein regelmatig besproken in een multidisciplinair casusoverleg. Hierin werken de betrokken landelijke en lokale partijen (strafrechtelijk en bestuurlijk) intensief samen met het doel informatie uit te wisselen en een pakket met de meest effectieve maatregelen samen te stellen. Deze aanpak is altijd maatwerk en verschilt dus van persoon tot persoon. De casusoverleggen dragen binnen gemeenten bij aan een integraal beeld van de gekende (potentiële) uitreizigers en terugkeerders. De NCTV heeft bij deze casusoverleggen een adviserende rol en brengt, waar nodig, expertise in.
Indien het Openbaar Ministerie over gaat tot strafrechtelijke vervolging naar aanleiding van verdenking van terroristisch misdrijf, wordt betrokkene in voorarrest of na veroordeling geplaatst op de Terrorismeafdeling. In het geval van terugkeerders geldt het uitgangspunt dat zij deel hebben genomen aan de jihadistische strijd en daarmee aangemerkt kunnen worden als verdachte van een terroristisch misdrijf (mits voldoende bewijslast). Zonder tussenkomst van de rechter kan iemand niet gedetineerd worden.
Detentie op de Terrorismeafdeling draagt eveneens bij aan het verminderen van de eventuele dreiging die een terugkeerder voor de maatschappij kan vormen.
Indien momenteel niet iedere teruggekeerde jihadstrijder (preventief) wordt vastgehouden bij terugkeer in Nederland, hoe verhoudt zich dat dan volgens u met het optreden van het OM zoals bedoeld in de eerste vraag?
Het is niet toegestaan om op eigen gelegenheid naar een strijdgebied zoals dat in Syrië af te reizen en daar deel te nemen aan de gewapende strijd. Het deelnemen aan die strijd kan zowel commune, terroristische als oorlogsmisdrijven opleveren. Het is niet toegestaan dat een persoon zonder rechtsgrond (zoals die bijvoorbeeld bestaat voor de krijgsmacht) een ander doodt.
Bij een terugkeerder is een snel merkbare interventie gewenst. Het uitgangspunt is dan ook direct aanhouden van terugkeerders en veilig stellen van bewijsmateriaal. Het OM kan, waar opportuun, overgaan tot strafvervolging. Het kan hierbij, naast vervolging voor terroristische misdrijven, bijvoorbeeld ook gaan om vervolging voor commune misdrijven.
Wat is de actuele stand van zaken ten aanzien van het aantal teruggekeerde jihadisten en daarop gestarte strafrechtelijke onderzoeken?
In totaal lopen er in Nederland op dit moment ruim 80 aan jihadisme gerelateerde onderzoeken naar circa 110 verdachten. Een deel hiervan betreft strafrechtelijke onderzoeken gericht op terugkeerders uit het strijdgebied. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kan ik geen nadere mededelingen doen.