De misstanden bij distributiecentra |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van Eenvandaag?1
Ik vind het van groot belang dat mensen in hun werk goed behandeld worden. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet mogen werkzaamheden geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer. Het is de taak van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen en om de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. De Inspectie SZW houdt toezicht op naleving van de Arbeidsomstandighedenwet. Werknemers, waaronder ook flexwerkers, kunnen een klacht indienen als de zorg van de werkgever niet voldoet aan de wet.
Zijn een aantal van de bij Eenvandaag gemelde gevaren aanleiding om het werk vanwege onmiddellijk gevaar stil te leggen? Zo nee, waarom niet?
Stillegging kan op basis van artikel 28 van de Arbeidsomstandighedenwet als een daartoe aangewezen toezichthouder ernstig gevaar constateert op de locatie waar wordt gewerkt. De Inspectie SZW kan dit alleen op basis van eigen waarneming.
Onderzoek naar aanleiding van meldingen van concrete klachten kan leiden tot het nemen van maatregelen, zoals het stilleggen van het werk, of het opleggen van sancties.
De Arbeidsomstandighedenwet geeft werknemers de mogelijkheid om het werk ook zelf stil te leggen, als naar hun oordeel ernstig gevaar dreigt. Hierbij geldt wel de voorwaarde dat het gevaar zo onmiddellijk dreigt dat de Inspectie SZW niet tijdig kan optreden (artikel 29 van de Arbeidsomstandighedenwet).
Was de Inspectie SZW op de hoogte van de klachten? Zo ja, vanaf wanneer? Zo nee, gaat de Inspectie SZW nu onderzoek instellen?
De klachten en overtredingen van de bedrijven, genoemd in de tv-uitzending, zijn niet gemeld bij de Inspectie SZW. De Inspectie SZW kan onderzoek instellen als klachten worden gemeld of meldingen worden gedaan.
Werkgevers zijn verplicht om een arbeidsongeval, waarbij het slachtoffer aan de gevolgen overlijdt, blijvend letsel oploopt of in een ziekenhuis moet worden opgenomen, te melden bij de Inspectie SZW.
Wanneer en op welke locatie is laatste inspectie bij een distributiecentrum geweest? Bij welk bedrijf en op welke locatie was dat? Wat heeft de Inspectie SZW toen geconstateerd?
In december 2015 is de Inspectie SZW een ongevalonderzoek gestart bij een van de vestigingen van Jumbo in Woerden. De aanleiding was een melding van een incident met fusten die van een rollenbaan schoten en een medewerker raakten. Het onderzoek loopt nog.
Bent u bereid om na te (laten) gaan hoe de situatie in andere distributiecentra is? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie analyseert continu of nieuwe risico’s optreden die tot mogelijke aanpassingen van inspectie-inzet aanleiding geven. Deze analyse is gebaseerd op alle bevindingen, signalen, onderzoeken, monitoring en uitkomsten van reactieve inspecties.
De distributiecentra zijn geen doelgroep op zich. De hier bedoelde distributiecentra zijn onderdeel van supermarkten en worden, als supermarkten worden onderzocht, ook betrokken. Zo is er naar aanleiding van klachten van werknemers in 2013 door de Inspectie SZW onderzoek gedaan bij onder meer een distributiecentrum van een andere supermarktketen. In 2016 zijn (her) inspecties gepland in een project binnen de sector Transport en Logistiek. In dat verband is ook aandacht voor distributiecentra.
De signalen uit de uitzending van EenVandaag worden meegenomen bij de voorbereiding van de komende (her) inspecties.
Het bericht dat Amsterdam nee zegt tegen de taaleis in het kader van de bijstand |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de gemeente Amsterdam nee zegt tegen de taaleis in het kader van de bijstand?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht dat de gemeente Amsterdam gratis dierenartsbezoeken voor minima gaat aanbieden?2
Ja.
Deelt u de mening dat het beheersen van de Nederlandse taal cruciaal is voor het succesvol deelnemen aan onze maatschappij?
Ja. Voor een succesvolle deelname aan de samenleving en in het bijzonder de arbeidsmarkt acht ik het beheersen van de Nederlandse taal een groot goed.
Deelt u de mening dat het niet handhaven van de taaleis een succesvolle deelname aan de arbeidsmarkt in de weg staat en hiermee betrokkenen ontneemt van hun kansen?
De arbeidsmarkt is moeilijk toegankelijk voor mensen die de Nederlandse taal niet of beperkt beheersen. De instrumenten uit de Participatiewet geven betrokkenen een handvat om de taal te leren. Dat vergroot hun kansen op een baan.
Wat is uw mening over de wijze waarop de gemeente Amsterdam invulling lijkt te gaan geven aan de verplichte taaleis?
De Participatiewet, waarvan de taaleis onderdeel uitmaakt, is gedecentraliseerd aan de gemeenten. Dit betekent dat het ook primair aan de Amsterdamse gemeenteraad is om binnen de juridische kaders van de wet invulling te geven aan het beleid ten aanzien van bijstandsgerechtigden. Het afnemen van taaltoetsen is daarvan een onderdeel.
Deelt u de mening dat het bizar is dat de gemeente Amsterdam wel gratis bezoeken bij dierenartsen voor minima aanbiedt, en hier 400.000 euro voor begroot voor 9 maanden, en tegelijkertijd stelt dat het niet genoeg middelen heeft om handhaving van de wettelijke taaleis in de Participatiewet te financieren?
De verlening van bijzondere bijstand is zowel beleidsmatig als financieel gedecentraliseerd aan de colleges van burgemeester en Wethouders van gemeenten. Het is dan ook een expliciete bevoegd- en verantwoordelijkheid van de colleges om – gelet op de individuele omstandigheden van het geval – te beoordelen of en zo ja in welke mate er voor bepaalde kosten bijzondere bijstand wordt verstrekt.
De extra kosten die voor gemeenten optreden als gevolg van de taaleis in de Participatiewet zijn naar verwachting beperkt. Voor een belangrijk deel kunnen de werkzaamheden met beperkte extra kosten worden geïntegreerd in de reguliere werkprocessen. Zo leggen bijstandsgerechtigden bijvoorbeeld bij een bijstandsaanvraag nu ook al diverse documenten over. Het toevoegen van de genoemde documenten die het vereiste taalniveau onderbouwen, zorgt nauwelijks voor extra werk. Het volgen van de voortgang van de inspanningen wanneer iemand de taaltoets niet gehaald heeft, kan onderdeel van de reguliere contactmomenten zijn.
Een nieuwe activiteit voor gemeenten is het afnemen van de taaltoets voor degenen die niet kunnen aantonen over het vereiste taalniveau te beschikken. Voor de kosten van het afnemen van de taaltoets heeft het Rijk € 5 miljoen per jaar beschikbaar gesteld aan gemeenten.
Welke acties bent u van plan te ondernemen om de wettelijke taaleis vanaf 1 januari 2016 in alle gemeenten volgens de letter én geest van de wet te handhaven?
Zoals aangegeven, is de Participatiewet een gedecentraliseerde wet. Het is primair aan de gemeenteraad om binnen de juridische kaders van de wet invulling te geven aan de taaleis. Het toezicht op de naleving van deze wet is primair aan de ambtenaren die daar bij besluit van het college voor zijn aangewezen. De taaleis in de Participatiewet is nog niet in werking getreden, hoe gemeenten de wet gaan uitvoeren moet de praktijk uitwijzen. Ik vertrouw er vooralsnog op dat gemeenten de wet op een goede manier invullen.
Informele zorg en persoonsgebonden budgetten |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven welke handvatten de wet aan gemeenten en burgers biedt om wel of niet een persoonsgebonden budget (pgb) te verstrekken, en in het bepalen van de omvang van het pgb met betrekking tot het regelen van ondersteuning binnen het informele netwerk van bijvoorbeeld partner of buren?
In de Jeugdwet en Wmo 2015 is geregeld dat een pgb ook kan worden ingezet om ondersteuning binnen het informele netwerk te kunnen betalen. Gemeenten hebben daarbij beleidsvrijheid om, binnen de daartoe geldende wettelijke kaders, in de verordening vast te leggen in welke situaties en onder welke voorwaarden een pgb mogelijk is. Daarbij is het niet mogelijk om in de verordening het gebruik van het pgb voor niet-professionele zorg geheel uit te sluiten. Voor de Wmo 2015 is het alleen mogelijk voorwaarden te stellen aangaande het tarief.
Gemeenten kunnen de hoogte van het tarief voor het pgb bepalen. Hierbij kunnen zij differentiatie aanbrengen binnen de tarieven. Gemeenten kunnen in de verordening onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door professionele hulpverleners en die door het sociale netwerk.
In hoeverre klopt het dat, bij wet, een pgb voor informele zorg mogelijk blijft, maar alleen als de eerste 10 uur aan informele zorg voor rekening van het huishouden komt?
Het is aan de gemeente om te oordelen wat in een individuele situatie voor rekening komt van het eigen sociale netwerk. Daar dient een zorgvuldig onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte of hulpvraag van de cliënt aan vooraf te gaan, waarin ook de rol van het netwerk aan de orde komt. Het categoraal uitsluiten van de eerste 10 uur per week van informele ondersteuning of informele jeugdhulp middels een pgb verhoudt zich daarom in mijn ogen niet tot de uitgangspunten van de Wmo 2015 en de Jeugdwet, waarin via een zorgvuldige individuele afweging wordt bezien of ondersteuning of hulp nodig is.
Kunt u aangeven in hoeverre het in lijn met de wet is als gemeenten ervoor kiezen geen pgb meer te verstrekken voor dagbesteding of behandeling in het informele netwerk?
In het algemeen kan een gemeente een pgb niet uitsluiten voor een bepaalde vorm van jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning. Wel kan de gemeente in een individuele casus tot het oordeel komen dat de jeugdhulp of ondersteuning niet passend is of niet van goede kwaliteit is. Het categoraal uitsluiten van de dagbesteding en behandeling van informele ondersteuning middels een pgb verhoudt zich daarom in mijn ogen niet tot de uitgangspunten van de Wmo 2015
en de Jeugdwet, waarin via een zorgvuldige individuele afweging wordt bezien of ondersteuning of hulp nodig is.
Kent u het bericht «wel of geen pgb als je voor je partner of kind zorg»? Wat is uw reactie op het feit dat sommige gemeenten zorg voor kind of partner als gebruikelijke zorg zien, terwijl er toch situaties zijn waarin geen sprake is van «gebruikelijke» zorg, maar van indicatieve zorg?1
Gemeenten kunnen in de verordening nader bepalen wat in dit kader verstaan wordt onder «gebruikelijke hulp» van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Het wordt wenselijk geacht dat gemeenten op het punt van de gebruikelijke hulp beleid ontwikkelen. Het opstellen van een objectief afwegingskader wat betreft de afbakening en inzet van gebruikelijk hulp kan voorkomen dat er sprake is van toeval of van willekeur. Dat laat onverlet dat gemeenten in individuele situaties telkens weer een zorgvuldige afweging dienen te maken en daarbij rekening dienen te houden met de specifieke omstandigheden van de aanvrager.
Kunt u aangeven of het klopt dat gemeenten het criterium «bovengebruikelijke zorg» hebben geschrapt, dat eerder wel door het indicatie-orgaan CIZ gebruikt werd om onderscheid te maken tussen normale zorg en bovengebruikelijke zorg?
In de Jeugdwet en in de Wmo 2015 is de term «bovengebruikelijke zorg» niet opgenomen. Gemeenten kunnen gebruik maken van het protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ waarin deze terminologie wel wordt gebruikt, maar zijn dit niet verplicht. Gemeenten moeten de beslissing tot toekenning van een voorziening of jeugdhulp, en de daarbij behorende hoogte het pgb, blijven motiveren omdat het gaat om een individuele beoordeling.
Bent u bereid met de VNG in gesprek te gaan om te kijken hoe er duidelijkheid kan komen voor gemeenten over wat wel en niet onder normale zorg valt, omdat blijkt dat de belangenvereniging Per Saldo in bijna 200 soortgelijke zaken bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van de gemeente voor het niet toekennen van een pgb en in 90% van de behandelde zaken, tot nu toe, gelijk heeft gekregen?2
Navraag bij Per Saldo leert dat er bij 200 zaken die in brede zin over pgb gaan bezwaar is gemaakt. Deze 200 zaken gaan niet specifiek over informele zorg maar over allerlei zaken rondom pgb. De meeste zaken lopen nog en wachten op een uitspraak. Bij 50 zaken – die in brede zin over pgb gaan – is een uitspraak bekend. Per Saldo heeft in 90% van die 50 zaken gelijk gekregen. Het is nu nog te vroeg om een beeld te krijgen wat gemeenten met die uitspraken doen en of zij hun beleid erop gaan aanpassen. Ik vertrouw erop dat gemeenten als gevolg van een bezwaar hun beleid hierop aanpassen. Ik zal hierover met de VNG in overleg gaan.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg Voortgang trekkingsrecht pgb voorzien op 10 december 2015 te beantwoorden?
Ja.
De belangenvereniging voor mantelzorgers, Mezzo, vindt het belangrijk dat er aandacht is voor de positie van mantelzorgers. «Gemeenten moeten mantelzorgers ondersteunen en waarderen. Tijdens een keukentafelgesprek bespreken gemeente, zorgvrager en mantelzorger de situatie. Wat kan de zorgvrager zelf doen, op welke fronten kan de mantelzorger – en anderen uit het netwerk – inspringen en tegelijkertijd waar is ook ondersteuning vanuit de professionele zorg gewenst. Wanneer de zorg met een pgb kan worden ingekocht, kan de zorgvrager ervoor kiezen om de mantelzorger uit te betalen of om een professional hiervoor in te huren. Het gaat hier dan om geïndiceerde zorg. Als de mantelzorger aangeeft dat de situatie nu of in de toekomst niet meer houdbaar is moet de gemeente hierover een serieus gesprek voeren, maatwerk leveren en mantelzorgers ondersteunen. Daar waar de mantelzorger het niet eens is met uitkomst van het gesprek kan een mantelzorger een bezwaarschrift indienen of zich wenden tot de Wmo-raad of de gemeenteraad», aldus directeur Liesbeth Hoogendijk van Mezzo.
Het bericht VNG-pilot toch in strijd met Drank-en Horecawet |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het persbericht van STAP (organisatie die zich inzet voor het terugdringen van de gevolgen van overmatig alcoholgebruik in de samenleving) waarin staat dat de blurring-pilot van de VNG (waardoor het in 50 gemeenten gedoogd zal gaan worden dat winkeliers en dienstverleners alcohol schenken en horecaondernemers meer detailhandel bedrijven) wel degelijk in strijd is met de Drank- en Horecawet?1
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak in antwoord op eerdere vragen dat het overtreden van functiescheidingsregels van de Drank- en Horecawet in de blurring-pilot verboden is?2 In hoeverre staat u hier nog steeds achter?
Ja, ik heb op 28 april 2015 een brief aan uw kamer gestuurd over G4 plannen die zouden leiden tot supermarktbars en caféwinkels. Ik heb in deze brief gezegd dat het gedogen van de verboden in de Drank- en Horecawet (DHW) onder de huidige wet niet mogelijk is en dat iedere pilot leidt tot een overtreding van de wet. Ik sta hier nog steeds achter.
Kent u de uitspraak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat de Drank- en Horecawet niet wordt opgenomen in de Experimentenwet voor gemeenten? In hoeverre deelt u deze uitspraak?
Ik ken de uitspraak van mijn collega en ik deel deze volledig.
Hoe kan het dat in de uitnodiging die de VNG aan gemeenten stuurde toch duidelijk staat aangegeven dat geëxperimenteerd mag worden met mengvormen van horeca en retail? Hoe kan het dat in de uitnodiging die de VNG aan gemeenten stuurde staat dat het gedogen van overtredingen op het verbod op de verkoop en het schenken van alcohol in winkels, het verbod op het organiseren van een proeverij van alcoholische drank en het verbod op verkoop van producten in een horeca-inrichting wordt onderzocht?
Ik heb iedere keer benadrukt dat gedogen van de verboden niet mogelijk is en leidt tot een overtreding van de wet. Dit is ook op meerdere momenten aan de VNG medegedeeld. Ik heb ook aan de VNG laten weten uiteraard bereid te zijn om te bekijken welke mogelijkheden de bestaande wettelijke kaders bieden. (bijlage)3
Onderkent u dat op basis van uw eerdere uitspraken legale pilots met het overtreden van de Drank- en Horecawet niet mogelijk zijn, en de uitnodiging van de VNG in strijd is met de wet?
Pilots zijn alleen mogelijk binnen de wettelijke kaders. Ik ga er dan ook vanuit dat de VNG pilot binnen deze kaders blijft. Ik heb hierover ook een brief gestuurd aan de voorzitter van de VNG.
Hoe gaat u optreden tegen de VNG en deelnemende gemeenten die met de blurring-pilot de Drank- en Horecawet overtreden?
Ik ga er vanuit dat er alleen geëxperimenteerd wordt binnen de wettelijke kaders. Mocht dit niet het geval zijn dan zal ik deelnemende gemeenten hierop aanspreken.
Het bericht “Drama’s na IBAN-fout onopgelost” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drama’s na IBAN-fout onopgelost»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht? Welke afspraken lagen er met de bankensector c.q. de Betaalvereniging om het foutief overboeken te verminderen? Wat is daarvan terecht gekomen?
Naar ik heb begrepen zijn de Consumentenbond en de Betaalvereniging met elkaar in gesprek geweest om te bespreken hoe het aantal overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer verder kan worden gereduceerd. De besprekingen tussen de Consumentenbond en de Betaalvereniging hebben echter aan de zijde van de Consumentenbond tot nog toe niet tot bevredigende resultaten geleid.
Welke oplossingen zijn er mogelijk voor het verminderen van het foutief overboeken? Welke partijen moeten daarvoor actie ondernemen?
Om een antwoord te kunnen geven op de vraag welke maatregelen kunnen worden genomen om het aantal overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer verder terug te dringen, is het zaak dat nader in kaart wordt gebracht wat op dit moment, grofweg anderhalf jaar na de afronding van de overgang op IBAN, de precieze aard en omvang van het probleem is. De Betaalvereniging heeft toegezegd om vanaf 1 januari a.s. dit te inventariseren. Ik vertrouw erop dat als de resultaten daarvan bekend zijn, de Consumentenbond en de Betaalvereniging op constructieve wijze een vervolg zullen geven aan hun bespreking.
In hoeverre klopt het dat de Betaalvereniging op 10 juni 2015 op haar website nog heeft gezegd: «Betaalvereniging Nederland en de Consumentenbond gaan nu met elkaar in gesprek om te onderzoeken of de resterende verkeerde overboekingen nog beter voorkomen of makkelijker teruggeboekt kunnen worden.»? Wat is daarvan terecht gekomen c.q. gaat daarvan nog terecht komen?
Zie antwoord vraag 2.
De Betaalvereniging spreekt in de media dat de banken niet controleren of bij een overboeking de juiste naam bij het IBAN-nummer staat en dat dit te maken heeft met juridische beperkingen, klopt dat? Om welke juridische beperkingen gaat het dan? Hoe kunnen die worden weggenomen?
Voorop staat dat het primair aan de opdrachtgever is om te controleren of hij het juiste IBAN van de begunstigde heeft ingevoerd. Dit is in lijn met de richtlijn betaaldiensten,2 die stelt dat de betaaldienstleverancier mag uitgaan van de juistheid van het opgegeven rekeningnummer, en niet aansprakelijk is als dat rekeningnummer onjuist blijkt. Het zijn niet zo zeer juridische beperkingen die in de weg staan aan het uitvoeren van naam-nummercontrole, als wel dat een dergelijke controle vanuit operationele overwegingen onwenselijk is, omdat dat zou leiden tot vertraging bij het verwerken een substantieel aantal betaalopdrachten.3
Hoeveel foutieve overboekingen zijn er op dit moment nog per maand (in april 2014 waren het ruwweg 4.500 per maand, later daalde dat aantal tot 1.500 per maand)? Welke problemen zijn er op dit moment nog bij het snel c.q. direct kunnen terug storten van foutieve overboekingen? In hoeveel gevallen (per maand) kan het geld niet terug gekregen worden door degene die een foutieve overboeking heeft gedaan?
Door het gebruik van IBAN is het aantal overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer significant afgenomen.4 Het is – als gevolg van het controlegetal in het IBAN – vrijwel uitgesloten dat door een typefout in het IBAN een betaling op een onbedoeld rekeningnummer terecht komt. De voornaamste bron van foutieve overboekingen is dat, bij de conversie van de oude gironummers naar IBAN, degene die de conversie van het rekeningnummer verricht een ander gironummer opgeeft dan hij had bedoeld, waardoor hij of zij een ander IBAN teruggekoppeld krijgt dan de bedoeling was.
Hetgeen in de weg staat aan het direct terugstorten van overboekingen die abusievelijk naar een verkeerd rekeningnummer zijn gedaan, is dat de bank van de begunstigde niet gerechtigd is om het bedrag zonder akkoord van de rekeninghouder terug te boeken. De banken hebben weliswaar een procedure ingericht voor het terugvorderen van onjuiste overboekingen, voor het daadwerkelijk terugboeken van het geld is medewerking van de betreffende rekeninghouder nodig. De Betaalvereniging heeft mij geïnformeerd dat aan de hand van deze procedure ruim 80% van overboekingen naar een onbedoeld rekeningnummer worden teruggestort door de ontvanger. Van de ontvangers die weigeren mee te werken aan het terugstorten van het geld, krijgt de overschrijver na 21 dagen de gegevens van de ontvanger. In die gevallen kan de overschrijver buiten het interbancaire proces om het geld terugvorderen van de ontvanger.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Betaalvereniging en de Consumentenbond over deze problematiek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en kunt u de uitkomst daarvan dan terugmelden aan de Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de goede doelen en de IBAN-nummers, want tot 1 februari 2016 zouden de grote retailbanken voor goede doelen de nummerconversie in de internetbankomgeving blijven aanbieden? In hoeverre is er een definitieve oplossing voor dit probleem?
In 2014 heb ik bij de Europese Commissie aangegeven dat Nederland gebruik zou gaan maken van de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen voor het verplichte gebruik van IBAN. Deze «goededoelenwaiver» biedt donateurs van goede doelen de mogelijkheid om tot 1 februari 2016 de speciale actienummers (bijvoorbeeld giro 555) te blijven gebruiken in plaats van het IBAN. De Nederlandsche Bank heeft evenwel aangegeven vooralsnog geen prioriteit te geven aan de handhaving van de verplichting tot het gebruik van IBAN, zodat de goede doelen en de banken extra tijd krijgen om naar een definitieve oplossing te zoeken. Gezien het maatschappelijk belang dat is gemoeid bij tijdelijke voortzetting van het gebruik van de huidige actienummers en het feit dat de doelstellingen van de SEPA-verordening mijns inziens daar niet mee worden geschaad, kan ik de Nederlandsche Bank steunen in haar benadering.
Welke problemen zijn er verder op dit moment nog als gevolg van SEPA c.q. IBAN waarvoor nog oplossingen moeten worden gevonden?
Alhoewel er – gezien de omvang – niet van een groot maatschappelijk probleem gesproken kan worden, zijn bij DNB ongeveer 150 gevallen bekend van zogenaamde IBAN-discriminatie, waarbij bedrijven ten onrechte onderscheid maken tussen Nederlandse en buitenlandse IBANs. Ik heb met DNB afgesproken dat zij de bij hen bekende gevallen blijft monitoren en instellingen die zich op meer structurele wijze hier schuldig aan maken erop attenderen dat het niet is toegestaan onderscheid te maken naar het land van oorsprong van een IBAN.
Ten slotte wil ik voor de goede orde nog wel vermelden dat ook een tweede vrijstelling per 1 februari 2016 vervalt. Deze heeft betrekking op de zgn. kansspelincasso, een vorm van incasseren waarbij de debiteur geen recht heeft op terugboeking. Dit betekent dat de loterijen die op dit moment gebruik maken van de kansspelincasso vanaf 1 februari a.s. over zullen moeten stappen op de gewone incasso.
Het personeelstekort bij Defensie |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Defensie zit met personeelstekort»?1
Ja.
Klopt het dat dit jaar slechts 86% van de openstaande vacatures bij Defensie is gevuld? Klopt het dat alle krijgsmachtonderdelen, behalve de Koninklijke Marechaussee, problemen ondervinden bij het vullen van vacatures?
De militaire organisatie is voor 94 procent gevuld (peildatum 1 juli). Deze vulling is vertaald in een externe wervingsopdracht, die dit jaar voor 86 procent wordt gerealiseerd. Dit is inclusief de Koninklijke Marechaussee. Hiermee wordt niet de volledige instroombehoefte gedekt. De onderrealisatie wordt opgevangen met meer doorstroom en een beperking van de uitstroom van militairen. Voorts maakt Defensie gebruik van alternatieve mogelijkheden om de organisatie te vullen, zoals de inzet van reservisten, externe inhuur en het beperkt toestaan van nadienen (zie vraag 6).
Kunt u per krijgsmachtonderdeel een gedetailleerd overzicht geven van de vacatures die moeilijk vulbaar zijn, voor zowel technisch als niet-technisch personeel?
De personeelsrapportage (Kamerstuk 34 300-X, nr. 17 d.d. 27 oktober 2015) bevat in deel 3 paragraaf 3.4 een overzicht van de schaarstecategorieën per defensieonderdeel.
Kunt u toelichten of evenementen als Techbase een positief effect hebben op de instroom van moeilijk te verkrijgen technisch personeel? Op welke wijze toetst Defensie dit? Hoe worden bezoekers van dergelijke evenementen verder betrokken gehouden bij carrièrekansen bij Defensie? Kunt u inzicht geven in hoeveel van de bezoekers uiteindelijk kiest voor een baan bij de krijgsmacht?
Techbase 2015 had als doelstellingen het bevorderen van het vullen van vacatures voor technisch personeel en het profileren van Defensie als werkgever met hoogwaardige technische capaciteiten. Tot nu toe hebben 254 deelnemers aan Techbase 2015 gesolliciteerd bij Defensie. Bij grote evenementen, zoals Techbase, is er een periode voor, tijdens en na het evenement, waarin geïnteresseerde jongeren solliciteren. Veel belangstellenden solliciteren bijvoorbeeld pas als ze bijna klaar zijn met hun opleiding. Om die reden wordt 1 mei 2016 gezien als een belangrijk ijkpunt voor het totale aantal sollicitanten dat Techbase 2015 heeft opgeleverd. Dan is ook vast te stellen of de eerste doelstelling is behaald. Een grootscheeps evenement zoals Techbase 2015 werkt bovendien nog jaren door, bijvoorbeeld omdat deelnemers pas later bij Defensie solliciteren na afloop van hun (voor)opleiding.
Klopt het dat Defensie oudere werknemers langer inzet («nadienen») om voor ongevulde vacatures te compenseren? Zo ja, om hoeveel personen gaat het? Welke gevolgen heeft dit voor deze werknemers? Worden zij op specifieke wijze gecompenseerd?
Vanwege de grootscheepse reorganisaties is vanaf 2011 het recht op nadienen, in overleg met de centrales van overheidspersoneel, bevroren om onnodige overtolligheid te helpen voorkomen. In incidentele gevallen kan van dit beleid worden afgeweken wanneer het leeftijdsontslag van een militair de continuïteit van de bedrijfsvoering op onaanvaardbare wijze beïnvloedt. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als het om unieke specialistische kennis gaat. Het besluit tot nadienen kan alleen door de Hoofddirecteur Personeel worden genomen. Voor de betrokken militair betekent het dat hij maximaal twee jaar later met leeftijdsontslag gaat. Er is geen additionele voorziening getroffen voor nadienende militairen.
In het kader van de uitwerking van het eerste deelresultaat arbeidsvoorwaarden zal in de loop van 2016 nader met de centrales van overheidspersoneel worden gesproken over het nadienen in relatie tot de nieuwe diensteinderegeling.
Klopt het dat bij sommige functies de werkdruk significant toeneemt, doordat personeel extra taken moet uitvoeren in verband met onopgevulde vacatures? Is dit momenteel de enige manier om de operationele gereedheid op peil te houden? Klopt het ook dat personeel om die reden besluit de krijgsmacht te verlaten? Zo ja, wat doet Defensie om dit te voorkomen?
Bij de defensieonderdelen ervaart een deel van het personeel meer werkdruk. De IGK stelt dit ook vast in zijn jaarverslag. De werkdruk wordt veroorzaakt door verminderde vulling maar ook doordat het aantal functies sinds 2011 is afgenomen. Daarnaast is een deel van het personeel niet altijd beschikbaar voor de reguliere functie in verband met opleidingen, uitzendingen en (langdurige) ziekte. De organisatie blijft echter streven naar een hogere vullingsgraad door onder andere het stimuleren van een verlengde functieduur en het terugdringen van het ziekteverzuim. Ook het onlangs toegevoegde budget voor de versterking van de basisgereedheid zal de afname van de werkdruk bevorderen.
Defensiemedewerkers die in 2014 de organisatie hebben verlaten, zijn drie maanden na hun formele ontslag gevraagd naar de redenen van vertrek. In de personeelsrapportage over 2014 is een overzicht opgenomen van de tien voornaamste redenen van ontslag op eigen verzoek. Als voornaamste redenen worden genoemd de interessantere mogelijkheden buiten Defensie, de beperkte loopbaan- en ontwikkelingsmogelijkheden bij Defensie en de reorganisatie. Werkdruk komt in deze top tien niet voor.
Op welke wijze denkt u volgend jaar meer van de openstaande vacatures te kunnen vervullen? Wordt binnen Defensie nagedacht over alternatieve, innovatieve manieren om personeel te werven? Zo ja, kunt u daarvan voorbeelden noemen?
Defensie investeert door middel van multimediale wervingscampagnes en evenementen in de permanente zichtbaarheid als werkgever met een grote verscheidenheid aan technische functies. Bovendien is er in wervingscampagnes voor hoger opgeleiden speciale aandacht voor de technische officiersfuncties. Er wordt voortdurend nagedacht over alternatieve en innovatieve manieren om personeel te werven en te benaderen. Voorbeelden hiervan zijn:
Het bericht “Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen»?1
Ja.
Bent u het eens met de kritiek van de patiëntenkoepel NPCF, verwoord in de brief «Wat heb je aan een nieuwe zorgpolis als je niets weet over het gecontracteerde aanbod»?2
Ik neem aan dat u hiermee doelt op de brief die de NPCF over de contractering 2016 op 23 november aan Zorgverzekeraars Nederland heeft verzonden (bijlage 1).3 In de link verwijst u namelijk naar een cursus over social media en communicatie.
Ik ben het met NPCF eens dat het voor verzekerden heel belangrijk is dat zorgverzekeraars transparant zijn over de inhoud van hun polissen, inclusief welke zorgaanbieders ze wel en wel ze niet hebben gecontracteerd. Ze zijn daartoe ook verplicht.
Wat is uw mening over het feit dat verzekeraars verzekerden tijdig een compleet aanbod moeten kunnen doen, inclusief een overzicht moeten kunnen geven van de gecontracteerde zorgaanbieders, maar dat dit op dit moment nog niet het geval is?
Zorgverzekeraars zijn uit hoofde van de Wet marktordening gezondheidszorg verplicht informatie openbaar te maken over de eigenschappen van aangeboden producten en diensten op zodanige wijze dat deze gegevens voor consumenten gemakkelijk vergelijkbaar zijn. Hieronder valt ook informatie over contractering bij zorgpolissen en of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking. Deze verplichting is uitgewerkt in de Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Deze regeling is onlangs aangescherpt, hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont.
Op 19 november moeten de polisvoorwaarden voor patiënten duidelijk zijn. Deze zes weken termijn staat in de Zorgverzekeringswet (Zvw). De verzekerde kan op de polis zien welke zorg de zorgverzekeraar aanbiedt. Alle zorg die daarop staat aangegeven moet in ieder geval door de zorgverzekeraar worden geleverd.
Als een zorgverzekeraar in de polis aangeeft dat de zorg van een bepaald ziekenhuis vergoed wordt, dan kan de patiënt daar vanuit gaan.
Als de zorgverzekeraar op 19 november nog met een ziekenhuis in onderhandeling is en nog niet zeker is of er een contract wordt afgesloten en als dat gevolgen heeft voor de vergoeding, dan moet de zorgverzekeraar dit melden. Dan kan de verzekerde op basis van alle relevante informatie besluiten wel of niet voor deze zorgverzekeraar te kiezen.
Zorgverzekeraars kunnen ziekenhuizen met wie zij geen contract hebben toch als «gecontracteerd» opnemen in de communicatie naar de patiënt. De patiënt kan er dan vanuit gaan dat de zorg van deze instelling vergoed wordt alsof het een gecontracteerde instelling betreft. Sommige verzekeraars geven aan dat ze in onderhandeling zijn. De verzekerde weet dan dat het niet zeker is of er een contract wordt afgesloten en kan op basis van deze informatie besluiten.
Wat vindt u ervan dat bijvoorbeeld de vier grote verzekeraars nog niet kunnen zeggen met welke ziekenhuizen zij volgend jaar een contract hebben, en dat een ziekenhuis aangeeft er nog met geen enkele zorgverzekeraar uit te zijn?
Zorgverzekeraars hebben op 19 november van dit jaar een deel van de ziekenhuizen nog niet gecontracteerd. Verzekerden moeten op basis van zoveel mogelijk informatie een weloverwogen keuze kunnen maken. Verzekeraars moeten aan verzekerden duidelijkheid geven over de gevolgen daarvan voor de polis.
Ik vind het van groot belang dat verzekeraars en aanbieders hun contractering snel afronden. Uit navraag bij zorgverzekeraars blijkt dat er nu iedere dag contracten bij komen. Sommige verzekeraars hebben aangegeven dat de zorg voor alle ziekenhuizen vergoed zal worden, ongeacht of de contractering wel of niet rond komt.
Het heeft bij mij, maar ook bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars, zeker de voorkeur om op 19 november klaar te zijn met het gehele contracteerproces.
Ik heb in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont aangegeven dat ik in overleg treedt met aanbieders en verzekeraars om afspraken te maken over de contracteringstermijnen- en processen.
Welke oorzaken heeft deze vertraging van contracteren volgens u? Hoe ziet u het verschil tussen dit jaar en voorgaande jaren? Hoe komt het dat in voorgaande jaren slechts enkele verzekeraars en ziekenhuizen rond dit tijdstip nog niet klaar waren met contracteren en dit jaar een fors deel van de zorgverzekeraars en ziekenhuizen nog geen contracten hebben afgesloten? Welke conclusie verbindt u aan het feit dat al jaren contracteren pas laat in het jaar plaatsvindt?
Uit verschillende berichtgeving en door navraag bij partijen heb ik vernomen dat er een aantal zaken is waardoor de contractering dit jaar stroef verloopt. Partijen noemen onder andere de oplopende kosten van dure geneesmiddelen als knelpunt bij de contractering. Ik sluit niet uit dat de deadline van 19 november ook werkt als een drukmiddel richting verzekeraars in de onderhandelingen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven vind ik het van groot belang dat de contracten zoveel mogelijk voor 19 november worden afgesloten. Ik zal daarover nader in gesprek gaan met betrokken partijen.
Welk belang hecht u aan een termijn van 6 weken voor de verzekerden om een keuze te kunnen maken? Welke voordelen biedt deze termijn volgens u? Deelt u de mening dat verzekerden en patiënten deze termijn nodig hebben om een weloverwogen keuze te kunnen maken op basis van juiste en belangrijke informatie? Acht u het nodig deze termijn van 6 weken wettelijk te borgen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Wanneer zullen volgens u alle zorgverzekeraars patiënten kunnen informeren welke zorgaanbieders zij hebben gecontracteerd? Wat betekent dat voor verzekerden en voor het moment waarop zij een weloverwogen keuze voor een polis kunnen maken? Welk perspectief biedt u de verzekerde die op dit moment dus nog geen gefundeerde keuze kan maken?
Zie antwoord vraag 6.
Wat kunnen de gevolgen zijn voor verzekerden die nu een keuze voor een polis voor 2016 maken, zonder dat alle contracten zijn afgesloten? Wordt door uw ministerie verzekerden geadviseerd te wachten met het maken van een keuze tot volledige informatie beschikbaar is? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Het is aan verzekerden zelf om te bepalen welke informatie voor hen van belang is bij het maken van een keuze voor een polis. De informatie die de verzekeraar aan de verzekerde geeft moet kloppen, daar ziet de NZa op toe.
Is het volgens u een optie een termijn van 6 weken, waarbinnen verzekerden de tijd moeten hebben om een keuze te maken voor de zorgpolis, in te laten gaan vanaf moment dat het aanbod daadwerkelijk gereed is, en verzekerden op deze manier op basis van volledige informatie een keuze kunnen maken? Zo nee, waarom niet? Welke termijn acht u nodig voor verzekerden om een goede keuze te kunnen maken?
Dit is geen goede optie. Zorgverzekeraars kunnen ook in de loop van het contractjaar nog een nieuwe zorgaanbieder contracteren als dat in het belang is van zijn verzekerden. Verzekerden moeten hun keuze dus baseren op de informatie die eind van het jaar beschikbaar is. Het aanbod kan daarna nog ruimer worden, dat is dan in het voordeel van de verzekerden. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven moet de zorgverzekeraar alle zorg die met de polis in het vooruitzicht is gesteld vergoeden aan de verzekerde.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven vind ik het van groot belang dat de contracten zoveel mogelijk voor 19 november worden afgesloten. Ik zal daarover nader in gesprek gaan met betrokken partijen.
Wanneer bovenstaande optie niet mogelijk is, wat vindt u dan van de mogelijkheid verzekerden minimaal het recht te geven op hetzelfde pakket als vorig jaar bij hun huidige verzekeraar, als zorgverzekeraars laat zijn met contracteren? Deelt u de mening dat dit een noodzakelijke stok achter de deur is voor zorgverzekeraars om tijdig duidelijkheid te bieden aan de verzekerden? Hoe kan dit vormgegeven worden?
Uit mijn antwoord op vraag 9 kunt u opmaken dat een dergelijke optie niet nodig is. Het is ook niet nodig om een extra stok achter de deur te organiseren, zorgverzekeraars hebben er nu al alle belang bij om zo tijdig mogelijk duidelijkheid te bieden aan verzekerden. Immers, als zij dat niet doen dan lopen zij het risico dat verzekerden voor een andere zorgverzekeraar kiezen die dat wel doet. Het is echter niet alleen aan zorgverzekeraars om tijdig duidelijkheid te kunnen bieden, zorgverzekeraars zijn bij de contractering afhankelijk van de zorgaanbieders om tijdig een contract de kunnen sluiten. Overigens verandert het basispakket ook al elk jaar, waardoor de suggestie ook niet praktisch is.
Kunt u deze oplossingen bij verzekeraars afdwingen op basis van uw bevoegdheden als stelselverantwoordelijke?
Nee, dit kan ik niet afdwingen. Zorgverzekeraars moeten aan hun zorgplicht voldoen. Maar verder is het een zaak van zorgaanbieders en zorgverzekeraars om contracten te sluiten. Daar ben ik geen partij in.
Wat is uw mening over het feit dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet handhaaft op dit punt? Hoe is dat volgens u mogelijk, aangezien de NZa vorig jaar partijen nog had opgeroepen haast te maken en eerder te beginnen met de onderhandelingen? Welke mogelijkheden heeft de NZa volgens u om hierop in te grijpen, en waarom doet zij dit nu niet? Hoe kan de NZa volgens u verzekerden tegemoet komen?3
De NZa heeft in haar Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten vastgelegd dat zorgverzekeraars op 19 november kenbaar moeten maken met welke zorgaanbieders voor welke vormen van zorg een contract is afgesloten voor de betreffende polis en of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking. Daarnaast moeten zorgverzekeraar transparant zijn bij welke zorgaanbieders plafondafspraken zijn gemaakt. Op die manier weet een verzekerde bij het afsluiten van een polis of en in welke mate een eventuele arts van zijn voorkeur gecontracteerd is en welke gevolgen dit heeft voor de vergoeding. Een verzekerde kan daar dan bij het afsluiten van een polis rekening mee houden. De NZa zal erop toezien dat zorgverzekeraars dit doen en daar zo nodig op handhaven. Als de zorgverzekeraar zich niet aan de afspraak houdt dan kan de NZa de zorgverzekeraar hierop aanspreken en een sanctie opleggen op basis van de regeling «informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars voor consumenten». Dit is het geval als de zorgverzekeraar zich in het algemeen niet aan de afspraken houdt. NZa heeft hiervoor signalen nodig.
In welke mate kunt u garanderen dat verzekerden recht hebben op zorg op de locatie die volgens de verzekeraar is gecontracteerd (of in het geval van restitutiepolissen, daadwerkelijk vrije keuze in zorgaanbieders hebben), en dat zij niet onaangenaam verrast worden door budgetplafonds, waardoor ze als verrassing toch niet ergens anders terecht kunnen?4
Zie antwoord vraag 12.
Is naar uw mening voor een verzekerde duidelijk en begrijpelijk aangegeven op de sites van alle zorgverzekeraars of deze met een budgetplafond werken, en wat daarvan de gevolgen zijn? Zo nee, welke actie wordt ondernomen richting zorgverzekeraars die hier niet aan voldoen?
Zie antwoord vraag 12.
Kinderarbeid en lage lonen bij Nederlandse en in Nederland actieve zaadbedrijven die in India actief zijn |
|
Joël Voordewind (CU), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Soiled Seeds – Child Labour and Underpayment of Women in Vegetable Seed Production in India» van de Landelijke India Werkgroep?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen van het rapport dat een toenemend aantal kinderen – naar schatting 156.000 – in de Indiase groentezaadteelt werkt, dat vrouwen meestal ver onder het officiële minimumloon worden betaald en dat een aantal Nederlandse en in Nederland actieve zaadbedrijven daarbij zijn betrokken?
Dit vind ik een zeer zorgelijk gegeven. Het probleem van kinderarbeid is breder dan alleen de groentezaadteelt. Volgens de meest recente cijfers van de ILO (2013) zijn er wereldwijd nog steeds 168 miljoen kinderen bij betrokken. Hoewel dit betekent dat kinderarbeid sinds 2000 met een derde is gedaald, moet er nog veel gebeuren. De brede inzet van het kabinet tegen kinderarbeid is verwoord in de recente kamerbrieven naar aanleiding van de initiatiefnota van het lid Van Laar (Kamerstuk 33 963, nrs. 5 en 7).
Bovendien is tijdens de behandeling van de BHOS-begroting voor 2016 per amendement van het lid Van Laar een nieuw kinderarbeidfonds van € 5 miljoen in het leven geroepen. Dit fonds is bedoeld om nieuwe multi-stakeholderinitiatieven tegen kinderarbeid te financieren. Uit het fonds kunnen bijdragen van het bedrijfsleven worden verdubbeld, bijvoorbeeld voor projecten specifiek tegen kinderarbeid in de zaadteelt.
Wat vindt u van het feit dat minstens 19 leden van de brancheorganisatie Plantum in India actief zijn, waarvan er slechts 10 een vorm van controle op kinderarbeid onder de 14 jaar hebben, en dat van de meeste bedrijven niet bekend is of zij ook meewerken aan oplossingen om deze kinderen naar onderwijs te begeleiden?2
Van Nederlandse bedrijven verwacht ik dat zij ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart moeten brengen deze aan moeten pakken. Als kinderarbeid in de zadensector als een risico naar voren komt, dan wordt van bedrijven in die sector verwacht dat ze maatregelen nemen.
Branchevereniging Plantum heeft na verschijnen van eerdere rapporten over kinderarbeid in de zadensector eind 2014 geïnventariseerd welke leden in India actief zijn. Met hen is Plantum in gesprek om dit probleem onder de aandacht te brengen en ze bewust te maken van het feit dat hier actie op ondernomen dient te worden. Gezien de urgentie heeft een deel van deze bedrijven beleid ten aanzien van kinderarbeid en een ander deel is dit al aan het ontwikkelen. Plantum ondersteunt haar leden door bijvoorbeeld het organiseren van een bijeenkomst over het invoeren van controle door lokale partijen op het naleven van afspraken met lokale boeren over het uitsluiten van kinderarbeid. Deze maatregelen worden ook genoemd in het rapport «Soiled Seeds – Child Labour and Underpayment of Women in Vegetable Seed Production in India».
De branchevereniging doet het komend jaar een nieuwe inventarisatie van de stand van zaken van de aanpak van kinderarbeid door leden die in India actief zijn.
Om verder invulling te geven aan IMVO wordt met behulp van MVO Nederland in de eerste helft van 2016 een IMVO-risicoanalyse uitgevoerd op grond waarvan bekeken wordt wat verdere maatregelen zouden kunnen zijn. Deze kunnen gaan over loonbetaling en gevaarlijke arbeid door kinderen tussen 14 en 18 jaar en begeleiding naar onderwijs. Hierover wordt onder meer met de Landelijke India Werkgroep contact onderhouden.
Bent u van mening dat Nederlandse zaadbedrijven, die nu in strijd met Conventie 182 van de International Labour Organization (ILO) niets of weinig doen tegen gevaarlijke arbeid van 14 tot 18-jarigen en zodanige prijzen aan boeren betalen dat deze boeren geneigd zijn vrouwen ver onder het minimumloon te betalen, ook deze kwesties actief moeten oppakken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid bedrijven en de brancheorganisatie Plantum aan te spreken op bovengenoemde kwesties? Vindt u een convenant met de brancheorganisatie, bedrijven, maatschappelijke organisaties en de overheid een geschikt middel om daarover nadere afspraken te maken?
Het ministerie is met brancheorganisatie Plantum hierover al in gesprek, ook in relatie tot het traject om te komen tot IMVO-sectorconvenanten. Een sectorconvenant met de zadensector en direct betrokkenen acht ik een geschikt middel om goed om te gaan met kwesties waar het rapport aandacht voor vraagt. De IMVO-convenanten bieden bedrijven in sectorverband de kans om samen met de overheid en andere partijen, zoals ngo’s en vakbonden, kwesties als kinderarbeid en leefbaar loon structureel aan te pakken en daarmee hun invloed (leverage) te vergroten.
Bent u bereid om Indiase organisaties of nieuwe gezamenlijke initiatieven te steunen waarvan gebleken of te verwachten is dat zij een bijdrage kunnen leveren aan het effectief aanpakken van kinderarbeid in de groentezaadteelt en aan het werken aan tenminste het officiële minimumloon, toewerkend naar een leefbaar loon?
Uiteraard ben ik bereid nieuwe initiatieven op hun merites te beoordelen en per geval na te gaan of steun van het ministerie zinvol en mogelijk is. Het nieuwe Kinderarbeidfonds, dat tijdens de BHOS-begrotingsbehandeling in het leven geroepen is, kan hierbij ingezet worden.
Zijn u en uw collega’s bereid om deze kwestie in de bilaterale contacten met India, inclusief in het kader van het Memorandum of Understanding over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), aan te orde te stellen en indien mogelijk samen bij te dragen aan oplossingen?
Ja, ik ben bereid deze kwestie in de daartoe geschikte fora en bilaterale contacten naar voren te brengen.
Ondersteunt u de aanbeveling in het rapport dat bedrijven en brancheorganisaties een effectief klachtenmechanisme zouden moeten hebben om zowel individuele als structurele misstanden actief te kunnen aanpakken en oplossen?
Ja, ik steun de aanbevelingen, die partijen onder meer oproepen te voldoen aan de UNGP’s.
Specifiek wat betreft aanbeveling 7, over leefbaar loon, kan gesteld worden dat opdrachtgevers hun inkooppraktijk zo moeten inrichten dat hun producenten in staat zijn leefbare lonen te betalen aan hun werknemers. Het kunnen betalen van de wettelijke minimumlonen is wel het minste. Als de prijsconcurrentie er nu toe leidt dat boeren een prijs vragen die hen niet in staat stelt de wet na te leven, heeft de opdrachtgever de verantwoordelijkheid de inkooppraktijk zo in te richten dat die wetten wel nageleefd kunnen worden. Een tweede stap is na te gaan of het wettelijk minimumloon op de hoogte ligt van een leefbaar loon en in multi-stakeholderverband stappen te nemen in de richting van een leefbaar loon. Het traject om te komen tot IMVO-convenanten biedt de mogelijkheid om, via brancheorganisatie Plantum, afspraken te maken met de Nederlandse zaadsector over het voldoen aan de UNGP’s.
Onderschrijft u ook de andere aanbevelingen van het rapport en welke mogelijkheden ziet u om aan de uitvoering daarvan bij te dragen?
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) voorzien op 3 december 2015 te beantwoorden?
Per brief van 1 december jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 958) heb ik u geïnformeerd over de redenen waarom ik deze vragen niet voor het AO van 3 december jl. heb beantwoord.
Het bericht dat visverwerkers oude vis oplappen met verboden middelen met waterstofperoxide |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht «Visverwerkers lappen oude vis op met verboden middelen met waterstofperoxide»?1
De titel van het bericht refereert aan de opvatting van een voedingsmiddelentechnoloog dat de betreffende praktijk zou voorkomen. De NVWA kan dit vermoeden niet bevestigen, maar neemt het signaal wel serieus en besteedt hier bij de controles aandacht aan.
Hoe kan een dergelijke gebruik van ontsmettingsmiddelen blijkbaar zowel een publiek geheim zijn als onttrokken worden aan het toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Kunt u uitsluiten dat dit met capaciteitsgebrek te maken heeft? Zo ja, welke onderbouwing heeft u daarvoor?
Het is een verwoording van de aangehaalde voedingsmiddelentechnoloog dat de inzet van waterstofperoxide in de visindustrie een «publiek geheim» is. Dit suggereert dat de inzet van waterstofperoxide illegaal is; dit is niet het geval. Waterstofperoxide kan als technische hulpstof bij de productie van vis (als ontslijmingsmiddel) worden ingezet. De NVWA is bekend met dit gebruik en ziet er op toe dat het gebruik van technische hulpstoffen veilig is.
Wat volgens het artikel onttrokken wordt aan het toezicht van de NVWA is mogelijk illegaal gebruik van middelen om «oude vis op te lappen». De NVWA kent de signalen over dergelijk gebruik, maar kan dat vanuit haar eigen waarnemingen niet bevestigen. Wel zal zij de komende tijd meer aandacht aan dit mogelijke gebruik geven. Er zijn geen capaciteitsproblemen die de NVWA belemmeren deze extra aandacht te geven.
Wanneer is besloten om het middel Mucusol en/of andere ontsmettende middelen met waterstofperoxide toe te laten of te gedogen voor het ontslijmen en/of ontsmetten van vis? Welke redenen lagen daaraan ten grondslag? Betrof dit een bedrijfsspecifieke of sectorbrede toestemming?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van de vragen door het Kamerlid Van Gerven (ingezonden 20 november 2015). In aanvulling hierop meld ik u dat het geoorloofd zijn van Mucusol als ontslijmingsmiddel geldt voor alle bedrijven en alle formuleringen van producten met waterstofperoxide, zolang het gebruik kan worden aangemerkt als technische hulpstof en het gebruik daarvan veilig is.
Waarom gaat de NVWA pas vanaf volgend jaar controleren? Hoeveel vertraging zit er in dit geval en in het algemeen tussen het opvangen van signalen en het overgaan tot toezicht?
De controle van de NVWA is continu; er is geen sprake van dat de NVWA pas in 2016 zou beginnen met controleren. Wel is het juist dat extra nadruk op het toezien op het juiste gebruik van waterstofperoxide (en andere stoffen met een decontaminerende werking) in 2016 in het reguliere werkproces van de NVWA wordt opgenomen. Dit laat onverlet dat de NVWA ook in de resterende tijd in 2015 in haar toezicht aandacht aan dit punt geeft.
Heeft het gebruik van middelen met waterstofperoxide per definitie een ontsmettend effect, zoals voedingsmiddelentechnologen en de Consumentenbond zeggen, of zijn er, zoals de NVWA blijkbaar van oordeel was, wijzen waarop het gebruikt kan worden voor ontslijmen zonder dat het een ontsmettend effect heeft?
Waterstofperoxide heeft in werkzame concentraties altijd een decontaminerend effect; ook de NVWA is zich hiervan bewust. De mate waarin dit effect optreedt kan variëren, afhankelijk van de formulering en concentratie waarin het wordt gebruikt. Voor de overheid was bij het in dit geval geoorloofd-verklaren van waterstofperoxide niet de afwezigheid van een decontaminerend effect bepalend, maar de werkzaamheid van de stof als ontslijmingsmiddel en de veiligheid van het gebruik.
Kunt u uitsluiten dat er vis ter consumptie beschikbaar is gesteld die daarvoor niet in aanmerking zou zijn gekomen als deze niet met het middel Mucusol of andere ontsmettingsmiddelen behandeld was? Zo nee, waarom niet en welk risico is er geweest voor de volksgezondheid?
Nee, dat kan ik niet uitsluiten. De NVWA onderzoekt of van dergelijk illegaal gebruik sprake is. Het gebruik van waterstofperoxide voor het ontslijmen van vis resulteert niet in een gevaar voor de volksgezondheid.
Bij het gebruik van andere middelen zou dit anders kunnen liggen. Onderzoek van de NVWA zal moeten aantonen of illegale behandelingen plaatsvinden en of deze praktijken gevaar voor de volksgezondheid zouden kunnen opleveren.
De uitzending van Radar ‘Kinderopvangtoeslag’ |
|
Linda Voortman (GL), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending «Kinderopvangtoeslag»?1
Ja
Bent u van mening dat het rechtvaardig en conform beleid is dat een gezin waarbij een van de ouders volledig arbeidsongeschikt is bevonden, er geen enkele uitzicht is op verbetering van de situatie en deze ouder in een AWBZ-instelling woont, geen kinderopvangtoeslag ontvangt wanneer de andere ouder gaat werken?
Voor gezinnen waarvan bij een van de ouders sprake is van een ernstige medische situatie en de ouders hierdoor niet voor de kinderen kunnen zorgen acht ik het van groot belang dat zij ondersteuning kunnen krijgen.
Gezinnen waarvan een van de ouders niet werkt en vanwege sociale of gezondheidsredenen tijdelijk niet in staat is om voor de kinderen te zorgen, kunnen gebruik maken van Sociaal Medische Indicatie (SMI). Dit betekent dat gemeenten een (financiële) vergoeding kunnen bieden aan de betreffende gezinnen, zodat de kinderen naar de kinderopvang kunnen blijven gaan en de ouder(s) kunnen blijven werken. Kinderopvang kan dan een (tijdelijke) oplossing bieden om de ouders te ontlasten en de ontwikkeling van het kind niet te schaden. Vanuit het Rijk wordt jaarlijks 28 miljoen euro toegevoegd aan het Gemeentefonds voor de uitvoering van SMI.
Ik ben van mening dat gemeenten bij uitstek het beste instaat zijn om te beoordelen of in de individuele situatie het wenselijk is om SMI toe te kennen. Hierbij kunnen gemeenten integraal vanuit het sociaal domein per gezin bekijken hoe het beste maatwerk kan worden verleend. Het is aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders te controleren inzake de uitvoering van SMI.
Bent u van mening dat het rechtvaardig en conform beleid is dat een gezin waarbij de niet-werkende ouder aantoonbaar niet voor de kinderen kan zorgen en dat ook in de toekomst niet zal kunnen, geen kinderopvangtoeslag ontvangt wanneer de andere ouder gaat werken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat in bovengenoemde situaties, de ouders recht zouden moeten hebben op kinderopvangtoeslag?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat bij de totstandkoming van de wet op de kinderopvangtoeslag voor dergelijke gevallen iets zou worden geregeld, maar dit uiteindelijk doorgeschoven is naar de gemeenten?
Bij de totstandkoming van de Wet kinderopvang in 2005 is ervoor gekozen gemeenten verantwoordelijk te maken voor de uitvoering van gezinnen met een SMI. Uit gesprekken met gemeenten in 2013/14 bleek dat zij zich over het algemeen goed kwijten van hun taak. De meeste middelgrote en grote gemeenten hebben hun SMI-beleid vertaald in gemeentelijke verordeningen en beleidsregels. Uit het onderzoek van Regioplan in 2014 bleek dat ongeveer 10% van de gemeenten geen uitgewerkt SMI-beleid heeft. Uit gesprekken met een aantal van deze gemeenten bleek dat zij mensen toch proberen te helpen met een passende oplossing op maat. Dat maatwerk kunnen juist gemeenten leveren. Het onderzoek van Regioplan heeft mij twee aandachtspunten gegeven waarmee ik aan de slag ben gegaan: het vergroten van de bekendheid van SMI binnen het gemeentelijke domein en de financiële toegankelijkheid tot SMI. Op dit moment loopt een campagne van Kindermediair om de bekendheid van SMI te vergroten. Ook wordt onderzocht hoe het met de financiële toegankelijkheid staat. Gemeenten kunnen bij een helpdesk hun vragen over SMI kwijt. Begin 2016 vinden er bijeenkomsten plaats waarin gemeenten hun SMI-beleid met elkaar kunnen bespreken. Ik zie veel goede ontwikkelingen bij gemeenten en ben bereid waar nodig extra ondersteuning te bieden in 2016. Dit met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van gemeenten voor SMI.
Ziet u een mogelijkheid om een zware zorgindicatie van de ouder op te nemen in de lijst van zaken die gelijkgesteld zijn aan werk, net als nu het geval is voor het volgen van een re-integratietraject, opleiding of inburgeringscursus?
Nee, die mogelijkheid zie ik niet. Gemeenten hebben eigen middelen vanuit het Gemeentefonds, die ze in kunnen zetten om gezinnen waarin een van de partners een zorgindicatie heeft te ondersteunen. Dit vergt flexibiliteit en creativiteit bij gemeenten om bepaalde gemeentelijke regelingen, waaronder het SMI-budget, en voorzieningen met elkaar te combineren. Het is vanuit de zorgplicht die gemeenten voor hun inwoners hebben, om passende oplossingen op maat te bieden, zodat mensen niet tussen wal en schip belanden. Ik heb gezien dat gemeenten daarin kunnen slagen.
Zo niet, deelt u de mening dat de Belastingdienst hier ruimte voor maatwerk moet kunnen bieden voor gezinnen die tussen wal en schip vallen? Bent u bereid een hardheidsclausule in te stellen die de Belastingdienst deze bevoegdheid geeft?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan de plenaire behandeling van de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2016?
Ja
De voornemens voor een nieuwe helikopterhaven in Eemshaven |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten op de site van Groningen Seaports rondom hun ambitie om een helikopterhaven tegen de Waddenzee aan te bouwen voor helikopterservices voor het Gemini windpark?1
Ja.
In hoeverre klopt het argument dat het milieu gespaard wordt omdat de vliegtijd naar Gemini vanuit Den Helder 7 minuten langer zou zijn dan vanuit Eemshaven? In hoeverre wordt die besparing (deels) teniet gedaan doordat helikopters eerst verticaal naar 1.500 voet moeten klimmen voordat ze de Waddenzee kunnen oversteken, de minimale vlieghoogte die ook is voorgeschreven voor de twee General Aviation corridors naar vliegveld Ameland?
Voor de milieuaspecten met betrekking tot de realisatie van de heliport wordt door Groningen Seaports een milieueffectrapport opgesteld, waarin alle milieueffecten in beeld worden gebracht. Deze milieueffectrapportage is nog niet helemaal afgerond, waardoor het in dit stadium niet mogelijk is te beoordelen of de effecten (verstoring) op natuur en omgeving als gevolg van de helikoptervluchten aanvaardbaar zullen zijn.
Hoe beoordeelt u het voornemen om een helikopterhaven voor middelzware helikopters neer te zetten, pal aan de rand van de Waddenzee, waarbij de bestemming van de daar geprojecteerde helikoptervluchten altijd het doorkruisen van dit natuurgebied vereisen?
In de Structuurvisie Waddenzee (SVW) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is opgenomen dat ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten in het waddengebied niet voorzien in nieuwe vliegvelden.
Dit verbod is opgenomen met het oog op de bescherming van de natuurwaarden en de landschappelijke kwaliteiten van de Waddenzee. Alvorens de gemeente Eemsmond het bestemmingsplan kan wijzigen om de heliport mogelijk te maken, is ontheffing van deze regel nodig. Deze ontheffing kan door mij in overeenstemming met de Minister van EZ worden afgegeven.
Of ontheffing kan worden verleend, kan pas worden beoordeeld wanneer deze daadwerkelijk door de gemeente Eemsmond is aangevraagd. Naar verwachting zal de aanvraag om ontheffing begin 2016 worden ingediend.
In hoeverre heeft zo’n helikopterhaven een reële toekomst vanuit de wetenschap dat alle verder geplande windparken in de Noordzee meer westelijk zullen zijn gelegen, en een helikopterhaven aan de Eemshaven daar dus nimmer een betekenis voor kan hebben?
De Eemshaven is al langer een basishaven voor de offshore-windindustrie, waarbij men zich richt op de Duitse windparken gezien de locatie van de Eemshaven ten opzichte van Duitse windparken in de Noordzee. Een van de potentiële klanten van de heliport (Siemens) heeft aangegeven de Eemshaven als serviceport te willen gebruiken voor het in aanbouw zijnde windpark Gemini en vervolgens wellicht als hub voor andere (Duitse) windparken.
Klopt het, in het licht van de voorgaande vraag, dat eerst maar in twee à vier vluchten per dag wordt voorzien, en klopt het dat een deel van die vluchten niet uitgevoerd kan worden omdat deze heliport alleen onder «Visual Flight Regulations» (VFR) bruikbaar zal zijn, en dus geen vluchten kan uitvoeren bij duister en minder goed weer, wanneer alleen onder «Instrument Flight Regulations» (IFR) gevlogen kan worden?
Voor het aanleggen van deze heliport is een Luchthavenbesluit noodzakelijk. Het bevoegd gezag voor dit besluit ligt bij de Provincie Groningen. Met de wet Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML) is in 2009 het bevoegd gezag over helikopterplatforms gedecentraliseerd.
Initiatiefnemer Groningen Seaports heeft bij de provincie Groningen aangegeven, dat op de langere termijn maximaal 15 vluchten per dag zullen worden verzorgd. Het exact aantal uit te voeren vluchten is afhankelijk van het aantal windparken dat vanuit de Eemshaven zal worden bediend.
Het definitieve verzoek voor het afgeven van een Luchthavenbesluit zal, na afronding van het milieueffectrapport, waarschijnlijk begin 2016 door Groningen Seaports bij de Provincie Groningen worden ingediend.
Zal er op het veld verkeersleiding zijn, c.q. zal het veld voorzien zijn van alle boarding-voorzieningen en de daarbij behorende veiligheidsmaatregelen, zoals gebruikelijk in de offshore?
De ILT geeft, na toetsing van het definitieve plan voorafgaand aan de exploitatie en indien akkoord, een Verklaring Veilig Gebruik Luchtruim (VVGL) af. Na realisatie van de heliport zal de ILT toetsen of de inrichting van het terrein voldoet aan de Regeling Veilig Gebruik Luchthavens en andere Terreinen (RVGLT).
Bent u bekend met de inspanningen die de overheid (in casu het Ministerie van Defensie), tezamen met het (offshore- en windenergie-) bedrijfsleven, heeft geleverd om vliegveld de Kooy open te kunnen houden vanwege het meervoudige belang voor werkgelegenheid, defensietaken en de 24/24-uurs «Search and Rescue»-taken voor het redden van mensen?
Ja.
Hoe beoordeelt u, in het licht van het rendabel kunnen houden van de infrastructuur in Den Helder, de consistentie van beleid om voor één toepassingsgebied (het Gemini windpark), waarnaast géén reële markt zal bestaan, een extra vliegveld te bouwen dat benutting van vliegveld Den Helder verlaagt?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 4.
Het bericht dat Rijkswaterstaat glyfosaat gaat gebruiken op de kribben in de IJssel |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Rijkswaterstaat gebruikt middel dat slecht is voor water»?1
Ja.
Welk onderzoek naar de verwijdering van boomwortels heeft ten grondslag gelegen aan de toestemming om glyfosaat, de werkzame stof in onkruidbestrijder Roundup, te gebruiken om ongewenste planten- en bomengroei te bestrijden op de kribben in de IJssel?
De grondslag voor het mogen gebruiken van glyfosaat houdende gewasbeschermingsmiddelen is de toelating die door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is verleend. Op dit moment is Roundup, met hierin de werkzame stof glyfosaat, toegestaan voor onder meer de behandeling van stobben van afgezaagde bomen en struiken. Er is op dit moment wettelijk gezien dus geen sprake van een uitzonderingspositie.
Desalniettemin gebruikt Rijkswaterstaat bij voorkeur geen gewasbeschermingsmiddelen bij beheer en onderhoud. Hierop wordt voor het aansmeren van stobben soms een uitzondering gemaakt, bijvoorbeeld om de instandhouding van de voor de waterveiligheid belangrijke kribben te bewerkstelligen. Door het mechanisch verwijderen van dikke wortelpakketten in kribben kan ernstige schade ontstaan.
Het ontwerpbesluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden verbiedt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Eerst op verhardingen, met ingang van het groeiseizoen 2016, en later in november 2017 voor professioneel gebruik op niet-verhardingen. In de brief van 6 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 227) aan de Kamer is al aangekondigd aan de hand van enkele voorbeeldsituaties dat daar een uitzondering wordt voorzien voor de periode dat dit noodzakelijk is. Het gaat dan onder andere om situaties waar nog geen zicht is op de uitvoerbaarheid van alternatieven en/of waar veiligheidsissues spelen. Dit is ook het geval als het vanwege de stabiliteit van de constructie niet mogelijk is om ver ontwikkelde houtige opslag in waterbouwkundige constructies uit te trekken of uit te graven. Deze uitzondering is voorzien en zal worden opgenomen in de Ministeriële Regeling onder het besluit waarin de uitzonderingen nader worden uitgewerkt.
Welke vormen van het verwijderen van boomwortels op de kribben zijn overwogen? Is daarbij naast gedegen terugsnoeien gekeken naar het totaal vernieuwen van de kribben, waarbij de boomwortels uit de grond worden getrokken? Zo nee, waarom niet?
Het totaal vernieuwen van de kribben is niet als alternatief overwogen, omdat dit een onevenredig ingrijpende en omvangrijke maatregel zou zijn. Het beheer en onderhoud zo uitvoeren dat geen wortelpakketten meer tot ontwikkeling komen, door middel van terugsnoeien en afzagen, vergt intensief beheer dat niet altijd en overal uitvoerbaar is. Dit geldt met name voor situaties waarbij de begroeiing al ver ontwikkeld is. Omdat Rijkswaterstaat belang hecht aan een duurzaam beheer van de waterwerken, worden de mogelijkheden en consequenties onderzocht van deze intensievere manier van onderhoud waarmee de toepassing van glyfosaat kan worden voorkomen.
Is bij het te nemen besluit rekening gehouden met het feit dat op een aantal plekken water uit de IJssel wordt gebruikt om drinkwater van te maken? Op welke wijze zijn de drinkwaterbedrijven betrokken bij het genomen besluit?
Bij het behandelen van stobben in kribben en dijken wordt glyfosaat heel gericht met een kwast aangebracht op de zaagsneden van stobben. Het middel wordt alleen toegepast in het groeiseizoen omdat het anders niet werkzaam is. Het waterpeil is dan ook voldoende laag om beheer en onderhoud uit te kunnen voeren. Daarnaast gebeurt het behandelen van de stobben alleen bij droge weersomstandigheden en gelijkluidende voorspellingen.
Op grond van voorgaande overwegingen is de belasting van het oppervlaktewater verwaarloosbaar. De kans op overschrijding van waterkwaliteitsnormen, inclusief de normen die gelden voor de bereiding van drinkwater uit oppervlaktewater, is verwaarloosbaar klein. Betrokkenheid van de drinkwaterbedrijven bij het besluit is daarom niet nodig.
Is de bedoeling van het aanstrijken van de stobben met glyfosaat dat zij daardoor «verdwijnen»? Zo ja, om hoeveel stobben gaat het en hoeveel glyfosaat is daarbij nodig om het traject tussen Brummen en Bronkhorst te schonen? Zo nee, waarom wordt dan gekozen om de stobben aan te strijken?
Het is de bedoeling dat de stobben door het aanstrijken niet meer uitlopen en dat de wortelpakketten niet dikker worden. Na verloop van tijd zullen de stobben geleidelijk afsterven en inderdaad verdwijnen.
Het is niet mogelijk exact aan te geven hoeveel glyfosaat nodig is om het traject tussen Brummen en Bronkhorst te behandelen. Op basis van ervaringsgegevens verwacht de gecontracteerde aannemer 1 liter glyfosaat per kilometer oever te gebruiken.
Klopt het dat door het aanstrijken met het middel glyfosaat watervervuiling veroorzaakt die ver boven de norm ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze is deze activiteit getoetst aan de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening en aan de waterkwaliteitseisen die gelden voor het water dat voor de drinkwatervoorziening wordt onttrokken?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze wordt tegemoet gekomen aan de uitspraak van het Europese Hof (HvJEU 1 juli, C-416/13) dat heeft bepaald dat wanneer een overheid een vergunning voor een specifiek project wil verlenen, de vergunning getoetst moet worden aan de waterkwaliteitseisen van de Kaderrichtlijn Water?
Er is bij dit type beheer en onderhoudswerk geen sprake van een vergunningsplicht, wel zijn er voorschriften voor veilig en duurzaam gebruik (zie antwoord 4, 6 en 7).
Op welke wijze is vastgelegd dat er een uitzondering gemaakt mag worden voor het bestrijden van ongewenste planten- en bomengroei als de veiligheid in het geding is? Wat is in dit geval de definitie van veiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is naar uw mening de veiligheid voor schippers in het geding en neemt de kans op overstromingen toe, wanneer gekozen wordt om struiken te verwijderen en bomen terug te snoeien, terwijl de stobben van gekapte bomen op de rivierkribben niet definitief worden verwijderd?
Wanneer stobben niet worden behandeld, lopen deze telkens uit en zal periodiek en intensief snoeien nodig zijn om het vrije zicht voor de scheepvaart te behouden. Daarbij kan de diktegroei van de wortelpakketten blijven doorgaan. Uiteindelijk kunnen de wortelpakketten de steenbekleding van de kribben uit elkaar drukken. Hierdoor komt de stabiliteit en de functie van de kribben in het geding. Kribben zijn belangrijk om de stroming te reguleren en zo dijken te ontzien en de vaarweg op diepte te houden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Wetgevingsoverleg Water dat gepland staat op 30 november 2015?
Tijdens het Wetgevingsoverleg Water heb ik reeds met uw Kamer over dit onderwerp gesproken.
De ethische aanvaardbaarheid van het houden van dieren in dolfinaria |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat SeaWorld San Diego per 2017 stopt met de orkashows?1 Bent u verder op de hoogte van het nieuws dat vorige maand is besloten het Tampere Dolfinarium in Finland te sluiten, in beide gevallen als gevolg van teruglopende bezoekersaantallen door een toename van de publieke weerstand tegen het uitbuiten van dieren voor menselijk vermaak? Hoe duidt u deze maatschappelijke trend?
Ja.
In hoeverre vindt u het ethisch gezien nog van deze tijd om dieren in gevangenschap te houden omwille van vermaak?
Voor het antwoord op deze vragen wil ik u verwijzen naar Kamerstukken 28 286 nr. 781 d.d. 2 februari 2015, 28 286 nr. L d.d. 3 februari 2015, 28 286 nr. 797 d.d. 13 maart 2015 en 28 286 nr. M d.d. 7 april 2015. Deze Kamerstukken betreffen vragen en antwoorden van de fracties van de Eerste Kamer en de Tweede Kamer naar aanleiding van het verbod op deelname met zoogdieren behorende tot wilde diersoorten aan circussen en andere tentoonstellingen en op het vervoer van die dieren ten behoeve daarvan.
Steunt u de oproep van verschillende leden van de Commissie Milieubeheer van het Europees parlement, waarin zij oproepen tot een Europees verbod op dolfinaria?2 Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, gezien het feit dat landen als Oostenrijk, India, Cyprus, Ierland, Tsjechië, Slowakije, Estland, Letland, Hongarije, Polen en Luxemburg dolfinaria al verboden hebben, met een voorstel te komen dolfinaria in Nederland te verbieden?
Nee. Het Dolfinarium in Harderwijk gaat op verantwoorde wijze om met de dolfijnen, ook tijdens de trainingen. Ik wil u verder verwijzen naar de genoemde Kamerstukken in de beantwoording van vraag 2 en 3.
Bent u bekend met het rapport «The Case Against Marine Mammals in Captivity» van de World Society for the Protection of Animals, waarin staat dat de levens van zeezoogdieren in gevangenschap armoedig zijn en het publiek een niet-representatief beeld van de dieren krijgt?3 Onderschrijft u deze conclusies? Zo nee, op basis van welke onderzoeken komt u tot een andere conclusie?
Ja. Ik onderschrijf niet het beeld dat geschetst wordt met het rapport in het geval van het Dolfinarium in Nederland. Ieder in gevangenschap levend dier leeft onder meer beperkingen dan een dier dat in de vrije natuur leeft en dat zou consequenties kunnen hebben voor het beeld dat een bezoeker krijgt van de dieren. Daarom rust op de houder de plicht om de mogelijkheid te creëren dat het dier zoveel mogelijk het soorteigen gedrag kan vertonen op basis van de regelgeving over dierentuinen uit het Besluit houders van dieren, die ook van toepassing is op het Dolfinarium. Ook dienen de dieren op een verantwoorde wijze gehouden te worden met het oog op het welzijn en de gezondheid. Daarnaast biedt het Dolfinarium op grond van de dierentuinregelgeving een educatief en informatief programma aan. Daarbij worden de dieren zoveel mogelijk binnen de biologische en ecologische context geplaatst.
Bent u bekend met het feit dat uit het rapport «The Case Against Marine Mammals in Captivity» blijkt dat slechts 14 procent van het publiek vindt dat het bekijken van zeezoogdieren in gevangenschap educatief is?4 Is de educatieve functie van dolfinaria daardoor volgens u niet achterhaald?
Ja. De educatieve functie van het Dolfinarium is mijns inziens niet achterhaald. Recreatie in dierentuinen, waar ook het Dolfinarium toe behoort, biedt juist een lage drempel om het publiek in aanraking te laten komen met educatie over de dieren, de kwetsbaarheid van de natuur, etc. Ik wil u verder verwijzen naar de genoemde Kamerstukken in de beantwoording van vraag 2 en 3. Dat 14% van de respondenten in het Canadese onderzoek, gehouden onder inwoners van Vancouver, het aanschouwen van walvisachtigen educatief vond, doet hier niets aan af.
Hoe beoordeelt u de conclusies uit het rapport «EU Zoo Inquiry: Dolphinaria» dat het fundamentele probleem met dolfinaria is dat ze als commerciële ondernemingen functioneren, waarbij de zeezoogdieren primair op hun economische waarde worden beoordeeld?5
In Nederland wordt het welzijn en de gezondheid van de dieren in dierentuinen via regelgeving geborgd. Daar wordt het Dolfinarium op gecontroleerd. In 2014 heeft de NVWA na een melding het Dolfinarium geïnspecteerd op dierenwelzijn en diergezondheid. Hierbij waren twee externe dierenartsen met specifieke expertise aanwezig. Daarbij werden geen overtredingen vastgesteld.
Deelt u de conclusie uit het rapport «EU Zoo Inquiry: Dolphinaria» dat de mortaliteit van tuimelaar-kalven in gevangenschap significant hoger is dan in het wild, vanwege de onnatuurlijke omgeving die de gezondheid van de dieren schaadt? Zo nee, hoe verklaart u dan het hoge sterftecijfer in dolfinaria?
Uit het rapport kan ik niet de omvang afleiden van geboorten en overlijdens, de oorzaken van de sterfte, verschillen per instelling, etc. Ik kan de conclusie dan ook niet beoordelen.
Heeft u de brief van Free Morgan Foundation ontvangen, waaruit blijkt dat het dierenpark Loro Parqui voornemens is om te fokken met de in het wild geboren orka Morgan, terwijl dit in strijd is met de wet (artikel 8, lid 3, onder g, van Verordening nr. 338/97)?6 Bent u bereid de in de brief voorgestelde maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Deze brief heb ik ontvangen en zal ik binnenkort beantwoorden.
Het bericht dat de autofabrikant de automobilist overal volgt |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met onderstaand bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat de privacy van automobilisten in het geding is? Zo nee, waarom niet?
Op het gebied van privacy geeft de Europese richtlijn 95/46/EG regels voor het verwerken van persoonsgegevens. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Ook autofabrikanten moeten zich houden aan de wet- en regelgeving. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Het is aan haar om te oordelen of de Wbp wordt nageleefd.
Hoe oordeelt u over het feit dat het niet bekend is wat de autofabrikanten doen met de verzamelde data?
Veel bedrijven, binnen en buiten het mobiliteitsdomein, verzamelen data om hun producten of diensten te verbeteren. Het is daarbij uiteraard belangrijk dat ze data gebruiken op een wijze die in overeenstemming is met wet- en regelgeving en hier maximale transparantie en keuzevrijheid over bieden richting hun klant.
Voor het verwerken van persoonsgegevens geeft de Wbp regels, zoals de informatieplicht. De informatieplicht houdt in dat de fabrikant de identiteit en doeleinden van de verwerking meedeelt en nadere informatie verstrekt voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder ze worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen. De betrokkene kan dan zijn recht op inzage, correctie, verwijdering van of verzet tegen het verwerken van de persoonsgegevens uitoefenen.
Deelt u de mening dat automobilisten zelf moeten kunnen bepalen of zij en, zo ja, welke informatie zij naar derden versturen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben er voorstander van dat automobilisten zelf invloed hebben op het verzamelen en gebruik van persoonsgegevens die henzelf betreffen en dus geïnformeerde toestemming geven voor het gebruik van hun persoonsgegevens.
Bent u bereid dit probleem aan te pakken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zowel vanuit de overheid als de industrie is er een groot belang om de privacy van weggebruikers te borgen. Dit is een continu proces en heeft daarom voortdurend mijn aandacht. Zo is bijvoorbeeld recent door de samenwerkende overheden in Beter Benutten een Privacy Referentiearchitectuur2 opgesteld om overheden en bedrijfsleven handvatten te bieden hoe binnen de kaders van de wet op verantwoorde wijze met persoonsgerelateerde data kan worden omgegaan.
Daarnaast wil ik graag benadrukken dat overheden, autofabrikanten, dienstverleners en toeleveranciers op nationale en internationale schaal samenwerken voor doorontwikkeling van beleid en uitvoeringspraktijk. Tijdens het Europese voorzitterschap zal ik ook verdere kennisontwikkeling en internationale afstemming over de borging van privacy onder de aandacht brengen. Tijdens het AO Transportraad van 2 december jl. heb ik toegezegd de Kamer op regelmatige basis nader te informeren over de privacyaspecten van zelfrijdende auto's.
Het bericht ‘Vrij spel voor kinderhandelaren’ inzake illegale adoptie uit Nepal |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrij spel voor kinderhandelaren»?1
Ja.
Wat is uw mening over de in het artikel genoemde voorbeelden van misstanden rondom adoptie?
In het genoemde bericht wordt een zorgelijk beeld geschetst van mensensmokkelaars en kinderhandelaren die misbruik zouden maken van de chaotische situatie na de aardbeving van eind april in Nepal. Weeskinderen zouden worden geronseld voor dwangarbeid, prostitutie en illegale adoptie. Tegelijkertijd maak ik uit het artikel op dat de Nepalese autoriteiten, die verantwoordelijk zijn voor het aanpakken van deze situatie, de problematiek serieus nemen en diverse maatregelen hebben getroffen.
Hoeveel adopties vanuit Nepal naar Nederland zijn er geweest sinds de aardbeving die Nepal eind april 2015 trof?
Nederland adopteert sinds 2009 niet meer uit Nepal. In 2008 werd voor het laatst geadopteerd uit Nepal. Het betrof toen drie kinderen. In de jaren daarvoor werden jaarlijks slechts één of twee kinderen geadopteerd.
Is het aantal adopties uit Nepal sinds de aardbeving toegenomen? Zo ja, waaruit bestaat deze toename, zowel in aantallen als de reden voor adoptie?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het mogelijk dat ook Nederlandse paren kinderen illegaal uit Nepal halen? Zo ja, hoe kan dit en wat u daartegen? Zo nee, kunt u bevestigen dat dit daadwerkelijk niet gebeurt?
Ik kan niet uitsluiten dat hier Nederlanders bij betrokken zijn. Het kenmerk van illegaal handelen is immers dat het zich buiten het zicht van de overheid voordoet. Wanneer er evenwel illegale opneming van een kind door een Nederlander zou plaatsvinden, zal het voor de afreis van het kind naar Nederland nodig zijn dat de betrokkenen zich tot een Nederlandse ambassade wenden voor afgifte van een reisdocument. Voor Nederland is in Nepal uitsluitend een honorair Consulaat aanwezig. Hier kunnen geen reguliere Nederlandse paspoorten worden aangevraagd, maar uitsluitend noodreisdocumenten. In 2014 zijn er geen en in 2015 zijn er slechts twee laissez passers aan minderjarigen verstrekt door het Consulaat in Nepal. Hierbij was geen sprake van illegaal handelen, maar betrof het de rechtmatige verstrekking van nooddocumenten aan Nederlandse kinderen. Dit sluit evenwel niet uit dat een illegaal door Nederlanders opgenomen kind op een Nepalees reisdocument Nepal zou zijn uitgereisd. Overigens zal de koop van een kind met het oog op opneming in het gezin in het algemeen een strafbare vorm van illegale adoptie opleveren.
Acht u het mogelijk dat ondanks het feit dat Nepal het Haags Adoptieverdrag heeft ondertekend, er toch onregelmatigheden met betrekking tot legale adoptie mogelijk zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u dit uitsluiten?
Heeft u gezien de vrees van de Nepalese overheid voor mensensmokkelaars en kinderhandelaren die misbruik van de chaotische situatie misbruik zouden maken de voorgeschreven regels en procedures voor adoptie uit Nepal extra aangescherpt of verscherpt toegepast? Zo ja, hoe heeft u dit gedaan? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat in het geval van adoptie het belang van het kind voorop staat en dat het feit dat de voorgeschreven regels en procedures zijn gevolgd niet in alle gevallen hoeft te betekenen dat dat belang ook daadwerkelijk voorop heeft gestaan, bijvoorbeeld in het geval er corruptie in het spel was? Zo ja, waarom en welke gevolgen verbindt u daar in het geval van Nepal specifiek aan? Zo nee, waarom niet?
Acht het beginsel dat adopties vanuit landen die het Haags Adoptieverdrag hebben ondertekend te vertrouwen zijn in alle gevallen voldoende? Zo ja, waarom en ook specifiek in het geval van Nepal? Zo nee, waarom niet en wat doet u daar specifiek in het geval van adoptie uit Nepal aan?
Toeslagpartners van ernstig zieke mensen die geen kinderopvangtoeslag ontvangen |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat een ouder met een zieke partner in een AWBZ-instelling of thuis geen kinderopvangtoeslag ontvangt, terwijl de zieke partner niet in staat is om te werken, deel te nemen aan een re-integratie-traject dan wel te voorzien in de opvang van de kinderen?1
Voor gezinnen waarvan een van de ouders niet werkt en vanwege sociale of gezondheidsredenen tijdelijk niet in staat is om voor de kinderen te zorgen acht ik het van groot belang dat zij ondersteuning kunnen krijgen. Gezinnen kunnen in deze situatie gebruik maken van Sociaal Medische Indicatie (SMI). Dit betekent dat gemeenten een (financiële) vergoeding kunnen bieden aan de betreffende gezinnen, zodat de kinderen naar de kinderopvang kunnen blijven gaan. Kinderopvang kan dan een (tijdelijke) oplossing bieden om de ouders te ontlasten en de ontwikkeling van het kind niet te schaden. Ik vind dit een groot goed.
Gemeenten zijn bij uitstek het beste instaat om te beoordelen of in de individuele situatie, gelet op alle omstandigheden, het wenselijk is om SMI toe te kennen. Hierbij kunnen ze integraal vanuit het gemeentelijke domein bekijken hoe het beste maatwerk kan worden verleend. Ik acht maatwerk in dit soort gevallen de beste oplossing.
Doordat gemeenten beleidsvrijheid hebben om maatwerk te verlenen, kunnen verschillen tussen gemeenten ontstaan. Uit het onderzoek Kinderopvang en sociaal medische indicatie(2014) van Regioplan3 blijkt dat de meeste gemeenten twee doelen centraal hebben staan, namelijk het ontlasten van ouders met een handicap of chronische ziekte en
het ondersteunen van kinderen die door de thuissituatie een ontwikkelingsachterstand lijken op te lopen. Ook komt uit het onderzoek naar voren dat 90% van de gemeenten beleid voert op SMI. Ongeveer 10% van de gemeenten heeft niets geregeld in beleidsregels, verordeningen e.d. Uit gesprekken met een aantal van deze gemeenten bleek dat zij mensen toch proberen te helpen met een passende oplossing op maat.
Ik zie in steeds meer gemeenten een ontwikkeling waarin SMI als mogelijke oplossing bij sociale wijkteams in beeld komt. Dat vind ik een goede ontwikkeling. Op deze wijze kan een hulpvraag van een gezin op een zo breed mogelijke wijze binnen het sociale domein worden opgepakt. Ik zie geen problemen ten aanzien van rechtsongelijkheid bij de uitvoering van het SMI-beleid bij gemeenten. De uitvoering van SMI is ook een voorbeeld hoe gemeenten hun ingezetenen kunnen helpen met gebruikmaking van eigen verordeningen en beleidsregels, maar zonder de basis van landelijke wet- en regelgeving. Daarbij heeft de gemeenteraad de rol om de uitvoering van het SMI-beleid te controleren.
Het voorbeeld zoals die in de uitzending van Radar werd getoond, vragen om flexibiliteit en creativiteit bij gemeenten om bepaalde gemeentelijke regelingen en voorzieningen met elkaar te combineren. Uit contacten met gemeenten de afgelopen maanden is in soortgelijke casussen gebleken dat oplossingen mogelijk zijn, maar misschien niet altijd voor de hand liggen. 1k besef dat dit niet altijd eenvoudig is.
Naar aanleiding van het onderzoek van Regioplan ben ik gestart om enkele aandachtspunten rondom SMI beleid op te pakken. Ik heb Kindermediair dit jaar opdracht gegeven om de bekendheid van het instrument SMI bij gemeenten te vergroten en te onderzoeken hoe het staat met de financiële toegankelijkheid. Er zijn nieuwsbrieven verzonden naar gemeenten, kinderdagverblijven en Centra voor Jeugd en Gezin. Begin 2016 wordt een tweetal bijeenkomsten voor gemeenten georganiseerd en een bijeenkomst voor kinderopvangorganisaties en wijkteams. Gedurende de gehele campagne staat een helpdesk open bij Kindermediair waar gemeenten en andere organisaties met vragen terecht kunnen. Zoals ik uw Kamer in een brief van 3 juli 20144 heb toegezegd, beoordeel ik in 2016 de stand van zaken met betrekking tot SMI, vooral ten aanzien van de financiële toegankelijkheid.
Is het beoogd dat in een dergelijke situatie een ouder voor vergoeding van de kosten van de kinderopvang terecht kan bij de gemeente voor een sociaal medische indicatie waarbij iemand met een ziekte van langdurige en niet voorbijgaande aard wordt ondersteund wanneer hij of zij niet in staat is om te werken? Hoe beoordeelt u het feit dat gemeenten nogal verschillend hiermee omgaan en er hierdoor rechtsongelijkheid ontstaat tussen mensen in verschillende gemeenten?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u voornemens om een uitzondering te maken in de regeling voor kinderopvangtoeslag wanneer een toeslagpartner vanwege ziekte – langdurig of in het geheel – niet meer in staat is om deel te nemen aan het arbeidsproces, zodat de partner de mogelijkheid heeft om deel te nemen aan het arbeidsproces en niet in financiële zin hiertoe belemmerd wordt? Zo nee, waarom niet?3
Indien een toeslagpartner ziek is of vanwege sociale redenen niet in staat is om te werken en ook niet voor de kinderen kan zorgen, ben ik van mening dat maatwerkverlening middels SMI door gemeenten de beste oplossing is om kinderen indien nodig toch naar de kinderopvang te laten gaan. Ik acht dat landelijke wetgeving niet het passende beleidsinstrument is voor betreffende individuele situaties.
Zoals ik in mijn antwoord bij vraag 1 en 2 heb aangegeven beoordeel ik in 2016 de stand van zaken met betrekking tot SMI, vooral ten aanzien van de financiële toegankelijkheid.
Kunt u de Kamer van een overzicht voorzien van het aantal toeslagpartners die vanwege ziekte – langdurig of in het geheel – niet meer in staat zijn om deel te nemen aan het arbeidsproces en waarbij de andere ouder geen recht heeft op kinderopvangtoeslag? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken hoeveel mensen vanwege deze en vergelijkbare redenen niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag en wat de financiële consequenties zijn wanneer deze ouders hun recht op kinderopvangtoeslag wel kunnen verzilveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen cijfers beschikbaar over het aantal toeslagpartners die vanwege ziekte – langdurig of in het geheel – niet meer in staat zijn om deel te nemen aan het arbeidsproces en waarbij de andere ouder geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Wel blijkt uit onderzoek van Regioplan dat in 2012 grofweg 3300 SMI-aanvragen waren toegekend. Zoals ik in mijn antwoord bij vraag 1 en 2 heb aangegeven beoordeel ik in 2016 de stand van zaken met betrekking tot SMI, vooral ten aanzien van de financiële toegankelijkheid.
Bent u van plan om mensen die vanwege deze lacune met een forse inkomensachteruitgang te maken hebben gekregen (met terugwerkende kracht) te compenseren? Zo nee, waarom niet?
SMI is de maatwerkoplossing in die situatie dat een toeslagpartner in verband met medische of sociale redenen niet kan werken en de zorg voor zijn kinderen niet aan kan. Gemeenten krijgen hier jaarlijks € 28 mln. voor. Ik ben niet van plan om dit beleid te wijzigen.
Bent u bereid om deze vragen voor de plenaire behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2016 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Consument weet niet dat hypotheek tussentijds omlaag kan’ |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Consument weet niet dat hypotheek tussentijds omlaag kan»?1
Ja.
Wat is er volgens u de oorzaak van dat het merendeel van de huiseigenaren geen idee heeft dat het tientallen euro’s per maand kan besparen op de hypotheek?
Tijdens het AO over de Staat van de Woningmarkt d.d. 26 november jongstleden, heb ik aangegeven met hypotheekverstrekkers in overleg te treden over het wijzen van consumenten op de mogelijkheden omtrent het in aanmerking komen voor een lagere hypotheekrente indien de hypotheekschuld door aflossing of waardevermeerdering van de woning is gedaald ten opzichte van de waarde van de woning. Ik zal u hierover in het voorjaar van 2016 informeren. Hierbij zal ik tevens ingaan op het punt van het al dan niet automatisch aanpassen van hypotheekrentes in het geval een bepaalde hypotheekschuld ten opzichte van de waarde van de woning is bereikt.
Waarom dalen hypotheekrentes niet automatisch wanneer een bepaalde hypotheekschuld ten opzichte van de waarde van de woning is bereikt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om banken ertoe te bewegen consumenten proactief te wijzen op de mogelijkheden van een lagere rente, indien de hypotheekschuld ten opzichte van de waarde van de woning is afgenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat steeds meer kinderen opgroeien in de bijstand |
|
John Kerstens (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer kinderen groeien op in de bijstand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling is? Kunt u nader toelichten hoe het komt dat er steeds meer kinderen opgroeien in de bijstand? Wat zouden volgens u de gevolgen voor deze kinderen kunnen zijn?
Alle kinderen verdienen het om mee te kunnen doen en zich te ontwikkelen, ongeacht de financiële situatie van het gezin waarin zij opgroeien. De stijging van het aandeel kinderen dat opgroeit in een gezin waarvan de bijstand de voornaamste inkomensbron is, is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de gevolgen van de economische crisis, zoals baanverlies. Ook komen mensen in de bijstand die scheiden van hun partner en voorheen afhankelijk waren van zijn of haar inkomen.
In Nederland beschikken we over een gedegen sociaal zekerheidsstelsel met de bijstand als vangnet. Financiële beperkingen in combinatie met minder gunstige of onvoorziene omstandigheden, zoals schulden, baanverlies of een scheiding, kunnen wel tot kans op armoede en sociale uitsluiting leiden. Een beperkt besteedbaar inkomen betekent in de praktijk vaak dat het gezin inlevert op sociale activiteiten.
Vorige week heb ik de publicatie «Armoede en sociale uitsluiting 2015» van het CBS in ontvangst mogen nemen waarin de meest recente cijfers over armoede staan. Hieruit blijkt dat het aantal kinderen in een gezin met een laag inkomen in 2014 is gestegen. De stijging is aanzienlijk lager dan voorgaande jaren en het CPB, dat de ramingen voor deze publicatie heeft verzorgd, verwacht een lichte daling van het aantal huishoudens met een laag inkomen in 2015 en 2016. De publicatie geeft verder aan dat er een sterke stijging is van het aantal huishoudens dat langdurig een laag inkomen heeft. Ook het aantal kinderen in een gezin met een langdurig inkomen is gestegen.
Deze CBS publicatie heeft ook gekeken naar generationele verbanden zoals het inkomen van de ouders. Uit onderzoek blijkt dat de relatie tussen het inkomen van ouders en het kind beperkt is. Opgroeien in een gezin met een laag inkomen geeft weliswaar een grotere kans op een laag inkomen in het latere leven van het kind, maar voor 83% van de kinderen die opgroeide in een gezin met een laag inkomen geldt dat zij zelf later deel uitmaken van een huishouden met een inkomen boven de lage-inkomensgrens.
Deelt u de mening dat werk voor de ouders de meest duurzame oplossing is om armoede te voorkomen en dat wanneer dit niet lukt het armoedebeleid van gemeentes er op gericht moet zijn dat deze kinderen op een fatsoenlijke manier kunnen participeren?
Ja.
Kunt u toelichten wat er tot nu toe gedaan is om ervoor te zorgen dat kinderen niet in armoede hoeven te leven? Welke gezinsondersteunende maatregelen treffen gemeenten op dit moment om kinderen gelijke kansen te geven, zodat zij mee kunnen doen aan sport en cultuur maar bijvoorbeeld ook hun verjaardag kunnen vieren? Welke inkomensondersteunende maatregelen treffen gemeenten op dit moment om te voorkomen dat kinderen in armoede moeten opgroeien?
Omdat werk de beste weg uit armoede is, zet het kabinet in op het verhogen van arbeidsparticipatie (onder meer via de Participatiewet, de banenafspraak en het Europees Sociaal Fonds). Met de wet hervorming kindregelingen wordt werken voor eenoudergezinnen vanuit een bijstandsuitkering meer lonend.
Daarnaast heeft het kabinet, ondanks de economische crisis, extra structurele middelen ter beschikking gesteld voor het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek (vanaf 2015 jaarlijks 100 miljoen euro). Een deel van deze middelen is beschikbaar voor maatschappelijke organisaties die zich onder meer inspannen om te zorgen dat kinderen mee kunnen doen. Zo is er subsidie verstrekt aan het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds en is er een specifieke Sportimpuls voor kinderen in lage inkomensbuurten in het leven geroepen.
Het grootste deel van deze middelen is beschikbaar gesteld aan gemeenten. Ik heb gemeenten daarbij opgeroepen om zich met name in te zetten voor kinderen die onvoldoende kunnen meedoen, bijvoorbeeld in de vorm van een kindpakket zoals voorgesteld door de Kinderombudsman.
Uit het onderzoek naar kindpakketten dat ik onlangs naar uw Kamer heb gestuurd, blijkt dat vrijwel alle onderzochte gemeenten (93 procent) deze extra middelen benutten voor financiering van het kindpakket. Overigens hanteren gemeenten niet altijd de term kindpakket, terwijl wel sprake is van een bundeling van kindvoorzieningen met soortgelijke strekking. Uit het genoemd onderzoek blijkt dat het overgrote deel van de gemeenten vindt dat hun werkwijze rondom het kindpakket ertoe leidt dat voorzieningen beter bij jongeren en kinderen terecht komen. Het hart van het kindpakket bestaat vaak uit voorzieningen die erop gericht zijn om kinderen mee te laten doen. Bij de uitvoering van het kindpakket werken gemeenten vaak samen met maatschappelijke organisaties (bijvoorbeeld Leergeld, Jeugdsportfonds, Jeugdcultuurfonds of de stichting Jarige Job). Verder kunnen gemeenten op basis van de Gemeentewet een stadspas verstrekken, ook aan kinderen, om deelname aan maatschappelijke, culturele en sportieve voorzieningen te bevorderen.
Naast bovenstaande instrumenten, die er op gericht zijn om te bevorderen dat kinderen kunnen meedoen, hebben gemeenten de mogelijkheid om aanvullende inkomensondersteuning c.q. gezinsondersteunende maatregelen te treffen. Om ervoor te zorgen dat de inkomensondersteuning terecht komt bij mensen die het echt nodig hebben, is met het in werking treden van de Participatiewet het categoriaal verstrekken van inkomensondersteuning beperkt en is de nadruk komen te liggen op de intensivering van de individuele aanvullende inkomensondersteuning (bijzondere bijstand) door gemeenten.
Welke extra mogelijkheden ziet u om kinderen met gelijke kansen te laten opgroeien? Hoe gaat u deze mogelijkheden bij de gemeenten stimuleren?
Ik zal gemeenten in de volgende verzamelbrief actief attenderen op de uitkomsten van het onderzoek naar de ervaringen met het kindpakket en hen daarbij oproepen om speciale aandacht te besteden aan het betrekken van kinderen bij het kindgericht armoedebeleid en aan het bereiken van kinderen. Daarnaast zal ik in 2016 en 2017, evenals in 2014 en 2015, middelen beschikbaar te stellen om projecten van maatschappelijke organisaties te stimuleren en daarbij met name ook projecten te ondersteunen die zich richten op het terugdringen van armoede onder kinderen2.
Voorts zal het kabinet naar aanleiding van het aanvaarde amendement Van Dekken en Yücel3 5 miljoen euro extra beschikbaar stellen om meer kinderen uit gezinnen met een laag inkomen de kans te geven om mee te doen aan sportactiviteiten.
De voorgenomen proef met een peilverhoging in het Lauwersmeer |
|
Barbara Visser (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «peil Lauwersmeer in maart omhoog»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Zijn volgens u de risico’s voldoende in kaart gebracht van deze proef, zodanig dat er geen schade ontstaat voor omwonenden en ondernemers, waaronder boeren en recreatieondernemers die reeds bezwaren hebben geuit? Moeten deze risico’s voldoende inzichtelijk worden gemaakt? Zijn er ook risico’s met betrekking tot de veiligheid van de omwonenden? Kunt u deze punten nader toelichten?
De proef van twee jaar bestaat uit een peilverhoging van 41 cm gedurende een periode van 6–8 weken vanaf 15 februari 2016. De proef vloeit voort uit het beheerplan Natura 2000 Lauwersmeer, dat breed bestuurlijk gedragen wordt door Rijk en regio. Met de variatie in het peil wordt beoogd de rietbiotoop in stand te houden en te verbeteren, waardoor het dichtgroeien van het Lauwersmeer wordt voorkomen in het belang van zeldzame vogels die in dit gebied nog voorkomen.
De proef wordt uitgevoerd binnen de veiligheidsmarges die het waterschap Noorderzijlvest nu ook al voor dit gebied hanteert. De proef is ondergeschikt aan het veiligheidsregiem. Indien het uit een oogpunt van veiligheid, gelet op verwachte weersomstandigheden etc., niet verantwoord is het peil in de proefperiode op -52 NAP te houden, gebeurt dat ook niet en wordt gewoon het streefpeil van -93 NAP aangehouden. Voor een veilig peilbeheer kijkt het waterschap 5 dagen vooruit.
Wat betekent een proef met een peilverhoging voor het feit dat het Lauwersmeer is aangewezen als waterbergingsgebied? Betekent een hoger peil minder waterberging in tijden van ernstige wateroverlast? Wat is daarover uw mening in relatie tot het gegeven dat waterbergingsgebieden dienen als buffer in tijden van ernstige wateroverlast?
Lauwersmeer is een bergboezem. De proef is volkomen ondergeschikt aan het waterveiligheidsbelang en kan alleen uitgevoerd worden als dat kan binnen geldende waterveilgheidsnormen. De capaciteit van de bergboezem wordt tijdig op het oorspronkelijke niveau gebracht, indien extreme afvoersituaties worden voorzien. Het waterschap Noorderzijlvest stemt nauw af met het Wetterskip Fryslân.
Bent u bereid om met de provincie en het waterschap te overleggen over de voorgenomen proef met als doel het voorkomen van schade voor omwonenden en ondernemers en het waarborgen van de functie van waterbergingsgebied? Zo nee, waarom niet?
De proef met een peilverhoging in het Lauwersmeer betreft een regionaal project waar provincies en waterschap bevoegd gezag zijn. Ik zal de zorgen en vragen die u heeft aan de provincie Groningen doorgeleiden.
In het geval de proef van start gaat en er toch toch sprake is van schade, worden omwonenden en ondernemers volledig gecompenseerd voor de schade die zijn ondervinden waaronder de directe schade maar ook schade in de bedrijfsvoering? Zo nee, bent u bereid om u sterk te maken voor volledige schadecompensatie in geval er enige schade optreedt als gevolg van de proef? Zo nee, waarom niet?
Voor het geval als gevolg van de proef schade mocht ontstaan, kan een beroep worden gedaan op de schaderegeling die de provincies hebben getroffen. Onafhankelijke schade-experts zullen beoordelen of schadevergoeding kan worden verkregen. Omtrent de inhoud van deze schaderegeling verwijs ik u naar de betrokken provincies. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Het bericht dat gebruikers van Popcorn Time schadeclaims kunnen verwachten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op de artikelen «Popcorn Time-paniek: krijg je een schadeclaim op de mat?»1 en «Brein: snel boetes voor Popcorn Time-gebruikers»?2
In de voornoemde artikelen wordt terecht opgemerkt dat voor zowel het uploaden als het downloaden van auteursrechtelijk beschermde prestaties voorafgaande toestemming van rechthebbenden is vereist. Zonder die toestemming is sprake van een auteursrechtinbreuk. De handhaving van het auteursrecht is in beginsel een privaatrechtelijke aangelegenheid. De collectieve handhaving geschiedt door Stichting BREIN namens daarbij aangeslotenen, groepen recht – en belanghebbenden uit de audio, film, video en interactieve software industrie. Die stichting heeft meermaals aangegeven zich te richten op aanbieders van illegaal materiaal (waaronder eerste/grote uploaders). Het staat rechthebbenden uiteraard vrij om het auteursrecht individueel te handhaven. Stichting Brein heeft de verwachting uitgesproken dat die individuele handhaving vaker zal gaan gebeuren en dat de pijlen daarbij ook op inbreukmakende eindgebruikers zullen worden gericht. Dutch Filmworks, een individuele rechthebbende, heeft dat bevestigd. Tot op heden heeft dit er evenwel nog niet toe geleid dat een zo’n eindgebruiker ook daadwerkelijk in rechte is gedaagd.
Wat is uw mening over de verwachting van Stichting Brein dat rechthebbenden vaker schadeclaims zullen indienen tegen individuele gebruikers van download- en streamingdiensten?
Het is technisch mogelijk voor rechthebbenden om IP-adressen van Popcorn Time-gebruikers die inbreuk op het auteursrecht maken, te verzamelen. Om aan de daarmee corresponderende NAW-gegevens te komen is de hulp van de betrokken internet-providers nodig. Wanneer internet-providers deze gegevens niet willen verschaffen dan kunnen zij daartoe door de rechter worden verplicht op vordering van rechthebbenden. De rechter zal alle betrokken belangen (waaronder de privacy van de eindgebruiker en de handhaving van het intellectuele eigendomsrecht van de rechthebbende) zorgvuldig tegen elkaar afwegen alvorens daartoe te besluiten. Ook het eventuele eigenstandige belang van de internet-provider kan in die afweging worden betrokken.
Individuele rechthebbenden die na deze tussenkomst van de rechter over de benodigde NAW-gegevens beschikken, spelen blijkbaar met de gedachte inbreukmakende eindgebruikers schikkingsvoorstellen te sturen. Natuurlijk zijn de eindgebruikers niet gehouden daarmee in te stemmen. Partijen kunnen hun eventuele geschil bij de rechter laten voorkomen. Het is dan aan de rechter om te bepalen of sprake is van een inbreuk, of daardoor schade is geleden en in hoeverre die alsdan voor vergoeding in aanmerking komt.
In welke mate is de hoeveelheid illegaal verkregen auteursrechtelijk beschermd werk toegenomen sinds torrentstreamingdiensten als Popcorn Time, Streamio en Kodi in populariteit zijn gegroeid?
Ten eerste zij opgemerkt dat Kodi (voorheen XBMC) op zichzelf beschouwd geen onrechtmatig open source mediacenter betreft. Popcorn Time en het daaraan verwante Stremio zijn diensten die het uitwisselen van auteursrechtelijk beschermd materiaal faciliteren zonder de daarvoor benodigde toestemming van rechthebbenden. De films en series worden gestreamd via de bittorrent technologie, waarbij gebruikers zowel up- als downloaden terwijl toestemming van rechthebbenden daarvoor in de regel ontbreekt. Die diensten zijn vanwege hun gebruiksgemak naar verluidt zeer populair. Ik beschik niet over informatie aan de hand waarvan kan worden gekwantificeerd in hoeverre dit tot een toename van illegaal uitgewisselde films en series heeft geleid. Vast staat dat rechthebbenden door die diensten schade lijden en dat individuele rechthebbenden, zoals Dutch Filmworks, dientengevolge met de gedachte spelen ook gebruikers ervan ter verantwoording te roepen. Streamingdienst Popcorn Time kreeg in 2014 veel media aandacht. Zij meldde 1.3 miljoen gebruikers te hebben en is daarmee een belangrijke illegale concurrent voor legale digitale filmdiensten. Dat heeft een negatieve invloed op de omzet in home entertainment. Bij de financiering van films investeren filmdistributeurs (DVD en online) vooraf veelal door middel van minimum garanties die later door de illegale concurrentie niet kunnen worden terugverdiend. Leden van de brancheorganisatie NVPI zien dat terug in stagnerende digitale omzetten. De illegaliteit kan dus een negatief effect hebben op de financiering en totstandkoming van nieuwe films. Ik beschik niet over informatie die de omvang van de schade aangeeft die door illegale streaming van films wordt veroorzaakt. Volgens Considerati die in opdracht van de filmindustrie onderzoek heeft gedaan, zou de schade door downloaden uit illegale bron 78 miljoen per jaar bedragen.
Hoe groot is het aantal schadeclaims dat in de afgelopen vijf jaar is ingediend tegen individuele gebruikers van illegaal verkregen auteursrechtelijk beschermd werk?
Voor zover mij bekend, zijn de afgelopen vijf jaar geen schadeclaims ingediend tegen inbreukmakende eindgebruikers.
Verwacht u dat de in de artikelen vermelde toename van het aantal schadeclaims van filmdistributeurs en producenten tegen gebruikers van Popcorn Time zal leiden tot een toename van het aantal schadeclaims van andere soorten rechthebbenden?
Er zijn mij geen aanwijzingen bekend die de verwachting staven dat ook andere rechthebbenden dan filmdistributeurs en producenten schadevergoeding van eindgebruikers gaan vorderen voor het uitwisselen van auteurs- en nabuurrechtelijk beschermd materiaal zonder de daarvoor in principe benodigde toestemming. Dat filmproducenten en -distributeurs daartoe wellicht wel aanleiding zien heeft te maken met het specifieke bij vraag 3 geduide financieringsmodel.
Bent u nog steeds van mening dat illegaal downloaden of streamen niet vervolgd moet worden, maar dat het uploaden zelf bestraft dient te worden?
Vast staat dat het up- en downloaden van auteursrechtelijk beschermde prestaties zonder voorafgaande toestemming van rechthebbenden een inbreuk behelst. De handhaving van het auteursrecht is in beginsel een privaatrechtelijke aangelegenheid of dat nu collectief of individueel geschiedt. De handhaving is aan de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Auteurswet neergelegde regels gebonden. De rechter kan worden verzocht om te oordelen of die regels juist zijn toegepast.
Wat is uw mening over de huidige status van legaal digitaal aanbod van auteursrechtelijk beschermd werk?
Voor de positie van de auteursrechthebbende makers is een breed online aanbod van muziek en films dat legaal, gebruiksvriendelijk en betaalbaar is, van wezenlijk belang. Het is verheugend dat op www.thecontentmap.nl een alomvattende verzameling met legaal aanbod wordt aangeboden. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een financiële bijdrage geleverd aan een auteursrechtbewustmakingscampagne die tot doel heeft het belang daarvan te benadrukken bij de aanbieders van content, evenals het belang van goede voorlichting voor consumenten (met name jongeren). Consumenten moeten beseffen dat muziek en films niet gratis zijn. Een relatief klein bedrag per maand levert hun legale muziek met goede kwaliteit, service en gemak op waarvoor rechthebbenden worden beloond.