De route tussen wietkweker en coffeeshopouders |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «En dan sta je daar weer met 50.000 euro cash in je hand?1
Mijn standpunt met betrekking tot het gedoogbeleid is bekend. Het gedoogbeleid, waar een meerderheid van uw Kamer zich achter heeft geschaard, omvat alleen het onder strikte voorwaarden verkopen van kleine hoeveelheden cannabis door coffeeshops. Het is de verantwoordelijkheid van de coffeeshophouder om zich aan de gedoogcriteria uit de Aanwijzing Opiumwet te houden en zijn bedrijfsvoering daarop in te richten.
Zijn er cijfers bekend over hoe vaak coffeeshophouders slachtoffer worden van zogenaamde ripdeals? Zo ja, hoe betrouwbaar zijn deze cijfers in verband met vrees voor aangifte doen?
Nee, cijfers over dergelijke delicten worden niet apart bijgehouden. Navraag bij de Nationale Politie (NP) leert dat er voor de periode van 1 januari 2014 tot heden in het informatiesysteem van de NP geen registraties voorkomen die wijzen op coffeeshophouders die het slachtoffer zijn geworden van ripdeals.
Klopt het dat contact met een wietkweker gezien wordt als deelname aan een criminele organisatie? Zo ja, hoe kan een coffeeshophouder volgens u zonder contact met een kweker op een legale manier aan zijn/haar voorraad komen?
Vraag 3 lijkt – ten onrechte – te veronderstellen dat iedere wietkweker lid is van een criminele organisatie. Het klopt niet dat het contact met een wietkweker per definitie gezien wordt als deelname aan een criminele organisatie. Wel is het verkopen en kopen van grote hoeveelheden wiet op grond van artikel 3 van de Opiumwet illegaal. Ook het bezit van wiet is op grond van dit artikel strafbaar, maar voor coffeeshophouders gelden speciale regels voor wat betreft het aanwezig hebben van wiet. Dat bezit wordt gedoogd als de coffeeshophouder zich houdt aan de gedoogcriteria. Zie ook mijn antwoord op vraag 8. De Opiumwet maakt geen onderscheid tussen kwekers en tussenhandelaren. Het OM heeft mij laten weten dat bij de registratie van vervolgingen ter zake van overtreding van de Opiumwet geen gegevens over de specifieke omstandigheden van de overtreding worden geregistreerd.
Bent u bekend met de tussenhandelaren die het contact tussen coffeeshophouders en kwekers regelen? Welke straf staat hierop?
Het fenomeen van handelaren tussen hennepkwekers en coffeeshophouders is bekend bij de politie en hier wordt ook tegen opgetreden. De maximale straf die onder meer op het bezit van en de handel in wiet (zoals bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet) staat, is – afhankelijk van de kwalificatie die aan het delict wordt gegeven – te vinden in artikel 11 van de Opiumwet. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, bijvoorbeeld of een tussenhandelaar bedrijfsmatig handelt, kan de straf variëren van maximaal 1 maand tot 6 jaar gevangenisstraf.
Is bekend hoe vaak tussenhandelaars vervolgd en bestraft worden? Zo ja, kunt u inzicht bieden in de aard en ernst van de straf?
Zie antwoord vraag 3.
Is het ook strafbaar om contact te hebben met een tussenhandelaar wetende dat hij/zij contact met een kweker heeft? Zo ja, welke straf staat hierop en hoe vaak wordt hiervoor vervolgd en bestraft?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de stelling dat er schaarste op de Nederlandse markt is en dat er zelfs vanuit Spanje wiet naar Nederland wordt verscheept?
Ik ben niet bekend met enige schaarste die zou heersen op de Nederlandse markt. Wel is mij bekend dat wiet uit Spanje inderdaad ook naar Nederland wordt getransporteerd. Deze smokkel van wiet is strafbaar op grond van artikel 3, onder A, van de Opiumwet. Overigens is mij ook bekend dat er veel in Nederland geteelde wiet naar het buitenland wordt geëxporteerd.
Hoe denkt u dat een coffeeshophouder zijn/haar shop praktisch kan runnen als er slechts een handelsvoorraad van 500 gram is toegestaan?
Het gedoogbeleid voor coffeeshops houdt in dat onder de strikte voorwaarden die zijn opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet niet strafrechtelijk zal worden opgetreden tegen de verkoop van op lijst II van bij de Opiumwet vermelde hennepproducten. Een van die voorwaarden is de maximale voorraad van 500 gram. Een grotere handelsvoorraad past niet binnen de doelstelling van kleine en beheersbare coffeeshops. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 al heb aangegeven is het de verantwoordelijkheid van de coffeeshophouder om zich aan de gedoogcriteria uit de Aanwijzing Opiumwet te houden en zijn bedrijfsvoering daarop in te richten.
Klopt het dat het voordraaien van joints strafbaar is? Zo ja, wanneer is dat zo en waarom?
Handelingen met betrekking tot cannabis, zoals het draaien van joints vallen onder de verboden van artikel 3 van de Opiumwet, te weten het bewerken en het aanwezig hebben. Voor de strafbaarheid daarvan wordt verwezen naar artikel 11 van de Opiumwet.
Echter, indien deze handelingen worden verricht in een coffeeshop die de gedoogcriteria in acht neemt, in een mate en omvang die kan worden gerekend te behoren tot de normale bedrijfsvoering van een coffeeshop, dan wordt daartegen niet strafrechtelijk opgetreden.
Is er bekend hoe vaak personen of bedrijven die joints voordraaien vervolgd en bestraft worden? Zo ja, kunt u inzicht bieden in de aard en ernst van de straf?
Evenals bij vraag 5 en 6 heeft het OM mij laten weten dat bij de registratie van vervolgingen ter zake van overtreding van de Opiumwet geen gegevens over de specifieke omstandigheden van de overtreding worden geregistreerd.
Is het ook strafbaar om dergelijke personen of bedrijven die joints voordraaien in te huren? Zo ja, welke straf staat hierop en hoe vaak wordt hiervoor vervolgd en bestraft?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht “financiële sector let te weinig op terrorisme, zegt DNB” |
|
Aukje de Vries (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Financiële sector let te weinig op terrorisme, zegt DNB»?1 Klopt dit bericht? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik heb kennis genomen van het bericht. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft naar aanleiding van eigen onderzoek geconcludeerd dat financiële instellingen het risico van integriteitschendingen, waaronder ook witwassen en terrorismefinanciering vallen, onvoldoende aanpakken. Met DNB vind ik dit zorgwekkend.
Hoeveel terrorismefinanciering is voorkomen door de maatregelen en regelgeving in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Op grond van de Wwft moeten onder meer financiële instellingen optreden als «poortwachters» van het financieel systeem. Zij moeten voorkomen dat hun diensten worden misbruikt voor witwassen of terrorismefinanciering. Concreet zijn zij verplicht de achtergrond van hun (potentiële) cliënten te onderzoeken. Verder moeten zij transacties monitoren en bij een vermoeden van witwassen of financieren van terrorisme een melding doen bij de Financial Intelligence Unit – Nederland (de FIU). Die transacties kunnen na analyse door de FIU ter beschikking komen voor opsporing en vervolging. Zo kan de Wwft bijdragen aan het afschrikken van terrorismefinanciering: de pakkans wordt vergroot doordat onder meer financiële instellingen alert moeten zijn en eventuele aanwijzingen moeten melden.
Die meldingsplicht levert ook concrete resultaten op. Naar aanleiding van door de FIU ontvangen meldingen is informatie verstrekt aan onder meer de Dienst Landelijke Recherche en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Verder hebben analyses door de FIU bijgedragen aan het identificeren van jihadisten die vervolgens op de nationale terrorismelijst zijn geplaatst waardoor hun tegoeden zijn bevroren.2 Een schatting hoeveel terrorismefinanciering is voorkomen door deze wetgeving en inspanningen is niet goed te geven.
Op basis van onderzoek van De Nederlandsche Bank (DNB) is gebleken dat met name bij banken, trustkantoren en betaalinstellingen deze controles niet altijd toereikend zijn, zo blijkt uit «Toezicht vooruitblik 2016»; wat zijn daarbij de grootste problemen c.q. knelpunten als het gaat om terrorismefinancieringen? Hoe scoren de verschillende sectoren op dit punt? Wat gaat DNB in 2016 meer doen controle op terrorismefinanciering?
DNB heeft laten weten van oordeel te zijn dat, in het kader van de beheersing van risico’s omtrent terrorismefinanciering, de monitoring en analyse van transacties verbeterd kan worden. Ook is het oordeel van DNB dat de kennis- en informatiepositie van veel instellingen over methoden van terrorismefinanciering verbeterd moet worden. Vooral bij banken en betaalinstellingen (zoals «payment service providers») die te maken hebben met grootschalige geldstromen, dient de analysecapaciteit vergroot te worden, zo laat DNB mij weten. In vergelijking met resultaten van een identificerend onderzoek3 naar terrorismefinanciering dat DNB in 2015 heeft uitgevoerd, ziet DNB overigens wel dat deze sectoren verbeteringen doorvoeren.
Tevens wordt naar aanleiding van dit identificerend onderzoek samengewerkt in een terrorismefinanciering-project van het Financieel Expertise Centrum (FEC). Dit project van het FEC zal resulteren in voorlichting voor financiële instellingen om zo de kennis van deze instellingen te verbeteren. Omdat het gevoelige informatie betreft, zal deze informatie waarschijnlijk niet publiek ter beschikking worden gesteld.
Uit de «Toezicht Vooruitblik 2016» blijkt ook dat DNB verder zal onderzoeken hoe instellingen de analyse van terrorismefinancieringsrisico’s hebben omgezet in concreet beleid en procedures. Ook zal DNB naar de opzet en werking van de transactiemonitoring kijken, waarbij ook zal worden beoordeeld hoe de detectie en analyse van transacties die mogelijk gerelateerd zijn aan terrorismefinanciering functioneert. Daarbij zal worden bekeken hoe instellingen de informatie die zij via het FEC kregen, hebben vertaald in concrete maatregelen.
Klopt het dat DNB vooral kijkt naar processen en procedures? In hoeverre zegt dit iets over het daadwerkelijk kunnen voorkomen van terrorismefinanciering?
De opzet van het toezicht op naleving van de Wwft is dat DNB, en overigens ook de andere Wwft-toezichthouders, kijken naar de werking van beleid, procedures en maatregelen van financiële en andere instellingen (Wwft-instellingen) omtrent het voorkomen van terrorismefinanciering. Door het bevorderen dat Wwft-instellingen hun procedures en maatregelen continu verbeteren, wordt terrorismefinanciering via deze instellingen zo veel als mogelijk beheerst en worden vermoedens van terrorismefinanciering gemeld bij de FIU.
Uit de evaluatie van Nederland door de Financial Action Taskforce (FATF) in 2011 blijkt dat de bestrijding van witwassen en financieren van terrorisme in Nederland ten opzichte van andere landen (ook andere Europese landen) die lid zijn van de FATF op een hoog niveau ligt.4 Inmiddels is de FATF een nieuwe ronde van evaluaties gestart, waarin de nadruk ligt op effectiviteit van wetgeving en beleid. Er is van uit te gaan dat uit die evaluaties zal blijken dat er verschillen zijn in effectiviteit tussen Europese landen. Tegelijk zullen alle bij de FATF aangesloten landen kunnen leren van de uitkomsten van die evaluaties, zodat de effectiviteit in elk van die landen verbeterd kan worden. Daarbij kan ook een rol spelen dat ingevolge de FATF standaarden elk land een nationale risicoanalyse dient uit te voeren; die verplichting is ook opgenomen in de Europese vierde anti-witwasrichtlijn.
Het eerder genoemde FEC is een voorbeeld van een Nederlandse best practice. Het FEC is een samenwerkingsverband van de Autoriteit Financiële Markten, DNB, de FIU, de Belastingdienst, de FIOD, het OM en de nationale politie.
Hoe effectief is de wet- en regelgeving in het kader van de Wwft? In hoeverre zijn er verschillen in effectiviteit tussen de Europese landen als het gaat om het voorkomen van terrorismefinanciering? Wat zijn daarbij de «best practices»?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is het mogelijk om met de Wwft terrorismefinanciering adequaat bij de wortel aan te pakken? In hoeverre is de Nederlandse aanpak de meest optimale manier? Hoe doen andere landen dit?
Zie antwoord vraag 4.
Welke aanvullende maatregelen en regelgeving zouden eventueel nodig zijn om terrorismefinanciering (nog) beter te kunnen bestrijden?
Uit de bevindingen van het toezicht door ondermeer DNB blijkt dat er ruimte is voor verbetering van de uitvoering van bestaande maatregelen en regelgeving. Daardoor kan het voorkomen van financieren van terrorisme verder worden aangeschept. Het is belangrijk dat die stap gezet wordt door de betrokken Wwft-instellingen. De informatievoorziening vanuit het FEC en vanuit de FIU draagt hieraan bij.
De recente aanslagen, ondermeer in Parijs en Egypte, hebben geleid tot intensief internationaal overleg over mogelijke aanvullende maatregelen tegen het financieren van terrorisme. Nederland is als financieel centrum nauw betrokken bij dit overleg in met name de EU, de FATF en de Counter-ISIL Finance Group. Dit overleg is nog gaande, maar mij lijkt denkbaar dat bijvoorbeeld de bestaande Europese regulering van grensoverschrijdende geldtransporten wordt aangescherpt.5
Tijdens de JBZ-Raad van 20 november jl. is terrorismefinanciering als een van de prioriteiten benoemd. Op dit moment wordt gewerkt aan voorstellen om te komen tot een versterking van de bevoegdheden van (en samenwerking tussen) FIU’s van verschillende landen, zodat zij snelle toegang hebben tot noodzakelijke gegevens. Daarnaast worden verbeteringen in regulering omtrent non-bancaire betaaldiensten en een effectievere werkwijze van bevriezing van tegoeden door de gehele EU voorgestaan.
Welke plannen zijn er op Europees en/of internationaal niveau om terrorismefinanciering nog beter te kunnen voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Een blokkade die goederen van India naar Nepal tegenhoudt |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat er sprake is van een blokkade van India naar Nepal?1
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de tekorten die volgens de berichten ontstaan onder meer aan brandstof, gas en medicijnen in Nepal?2
Het is mij bekend dat er sinds eind september 2015 een blokkade is bij een aantal grensovergangen tussen India en Nepal.
Klopt het NOS bericht van 1 oktober jl. dat meldt dat uw ministerie eerder dit jaar om bijstand is gevraagd door een particuliere hulporganisatie, die met ingezamelde goederen voor Nepal de grens niet over konden? Zo ja, wat was uw reactie op dit verzoek? Zijn er ook andere hulporganisaties getroffen door de problemen op de grens?
Het is ons bekend dat een particuliere hulporganisatie – die humanitaire goederen had ingezameld ten behoeve van de slachtoffers van de aardbevingen in Nepal – problemen ondervond bij de inklaring van deze goederen in de haven van Kolkata, India. De NOS heeft op 1 oktober jl. over deze kwestie bericht. De problemen bleken veroorzaakt te worden doordat de door de Indiase autoriteiten gevraagde papieren voor inklaring niet volledig en/of juist bleken te zijn. De kosten voor de opslag van de lading in Kolkata liepen door het oponthoud op. De Nederlandse honorair consul in Kolkata en de Nederlandse ambassadeur in New Delhi hebben geïntervenieerd in deze kwestie. Betrokken partijen zijn tot een oplossing gekomen in deze kwestie. Er hebben zich verder geen andere hulporganisaties gemeld met concrete problemen met inklaring van goederen in India.
Hoe bestempelt u de onlangs uitgesproken woorden van de Nepalese premier Oli dat hij de blokkade ziet als een tegenreactie op de nieuwe Nepalese Grondwet die volgens India de Mashesi, een etnische minderheid in Nepal met een Indiase oorsprong, discrimineert?
De nieuwe Nepalese Grondwet is met een grote meerderheid goedgekeurd door de Constituerende Assemblee. Van de 598 vertegenwoordigers stemden 507 voor de nieuwe Grondwet, onder wie een groot aantal Madhesi vertegenwoordigers. Daarmee werd de nieuwe Grondwet op 20 september 2015 een feit. Op 21 september beklaagde India zich over het gebrek aan inclusiviteit in de nieuwe Nepalese Grondwet. Een dag later gaf India aan zich zorgen te maken over de veiligheid van grenstransporten. De facto zijn de blokkades op een aantal grensovergangen tussen India en Nepal eind september 2015 begonnen, volgens India omdat zij vrezen voor de veiligheid van hun chauffeurs.
Hoe beschouwt u de redenering van de Indiase overheid dat de vrachtwagens bij de grens van Nepal niet stilstaan vanwege een vermeende blokkade, maar omdat chauffeurs bang zijn om slachtoffer te worden van geweld in Nepal, en dat diezelfde overheid van mening is dat Nepal in dialoog moet gaan met de Madhesi?
De dialoog tussen de Nepalese regeringspartijen en de Madhesi
vertegenwoordigers (Samyukta Loktantrik Madhesi Morcha) is al enige tijd aan de gang, maar heeft vooralsnog niet tot overeenstemming geleid. De problemen aan de Indiaas-Nepalese grens duren voort. Op basis van de beschikbare informatie kan ik de redenering van de Indiase overheid dat vrachtwagens bij de grens van Nepal stilstaan vanwege de angst van chauffeurs om slachtoffer te worden van geweld in Nepal ontkennen noch bevestigen.
Welke gevolgen hebben de problemen aan de grens voor de bestrijding van de gevolgen van de aardbevingen in Nepal in april 2015? Worden dezelfde mensen nu twee keer slachtoffer van een gebeurtenis waar zij geen controle over hebben?
Door de grensblokkade wordt de aanpak van de gevolgen van de aardbeving zeer bemoeilijkt. Wegens het tekort aan medicijnen sluiten verschillende Nepalese ziekenhuizen hun deuren. Ook bereikt als gevolg van de blokkade slechts een deel van de noodzakelijke hulpgoederen Nepal. De problemen hebben derhalve gevolgen voor het openbare leven en voor de verstrekking van humanitaire hulp, die nog steeds nodig is.
Welke stappen gaat u, via organisaties en/of in internationaal verband, ondernemen om er zorg voor te dragen dat de inwoners van Nepal zo snel mogelijk kunnen beschikken over brandstoffen, gas, medicijnen en hulpgoederen?
Nederland zal waar mogelijk deze kwestie aan de orde stellen, in EU-verband en in samenspraak met gelijkgezinde landen. De Nederlandse ambassade in New Delhi probeert bij concrete problemen rondom Nederlandse hulpgoederen te faciliteren. De secretaris-generaal van de VN Ban Ki Moon heeft op 11 november jl. alle partijen opgeroepen de grensblokkade onmiddellijk op te heffen. Hij onderstreepte het recht van Nepal op vrije doorgang van goederen, een land-locked country,wegens humanitaire redenen en riep alle partijen op de belemmeringen zo spoedig mogelijk op te heffen.
Het verdwijnen van de blauwe envelop, het gebruik van de berichtenbox en de ouderenservice van de ouderenbonden |
|
Carola Schouten (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u met ons vernomen dat het meldpunt over het afschaffen van de blauwe envelop al meer dan 500 klachten ontvangen heeft, terwijl het alleen nog maar digitaal in de lucht is en nog niet eens verschenen is in de bladen van de organisaties die meedoen (KBO, PCOB en ANBO)?1
Ik heb vernomen dat bij het meldpunt van de Unie KBO, ANBO en PCOB (verder: ouderenbonden) meer dan 500 meldingen binnengekomen zijn, met name van de eigen vrijwilligers. Uit informatie van de ouderenbonden blijkt dat het veelal gaat om zorgen over de invoering van volledig digitaal verkeer. De Belastingdienst heeft intensief overleg met de ouderenbonden over de wijze waarop aan deze zorgen (in aanvulling op de ondersteuning die genoemd is in het antwoord op vraag 2) tegemoetgekomen kan worden.
Herinnert u zich de waarschuwingen bij het wetsvoorstel over het afschaffen van de blauwe envelop over de voorspelbare problemen bij mensen die over onvoldoende computervaardigheden beschikken en nu niet meer in staat zullen zijn zelfs eenvoudige belastingzaken zelf te regelen?
Bij de behandeling van het wetsvoorstel EBV is door een aantal partijen terecht aandacht gevraagd voor de positie van mensen die niet of minder zelfredzaam zijn bij het digitaal regelen van hun toeslag- of belastingzaken. Ik heb in antwoord daarop uiteengezet dat uit onderzoek blijkt dat zelfredzaamheid vaak niet afhankelijk is van de vraag of communicatie op papier of digitaal plaatsvindt, maar van andere beperkingen. De hulpvragers hebben in grote meerderheid vooral moeite met de complexiteit van belasting- en toeslagzaken. Daarnaast ben ik uitgebreid ingegaan op de wijze waarop de Belastingdienst, zelf en in samenwerking met andere organisaties, mensen ondersteunt bij de overstap naar digitale communicatie. Dat kan zowel zijn door het bieden van hulp bij het digitaal vaardig worden, als bij het helpen om digitaal zaken te doen met de Belastingdienst. Ook de betrokken organisaties worden daarbij ondersteund. Uitgangspunt is dat voor iedereen een oplossing wordt gezocht.
Op dit moment wordt deze lijn ook in de praktijk gebracht:
Deelt u de mening dat de ouderenservice van de ouderenbonden een waardevolle manier is voor ouderen die vaak niet in staat zijn om hun belastingzaken zelf helemaal af te handelen?
Jazeker!
Wilt u de ouderenservice zo spoedig mogelijk uitsluitsel geven over de continuering van de ouderenservice, zodat de vele vrijwilligers weer vele mensen kunnen helpen?
De Belastingdienst heeft al in september 2014 namens mij overleg gevoerd met de ouderenbonden over de financiële bijdrage aan de belastingservice. Daarbij is toegelicht dat ik de financiële bijdrage, conform de in 2009 door mijn voorganger ingezette lijn ten aanzien van partijen die hulp bij aangifte verleenden, na 2015 zou beëindigen. Dit om ongelijkheid tussen deze partijen onderling, en ten opzichte van andere maatschappelijke en commerciële partijen die ondersteuning verlenen, te vermijden. In het overleg is aangegeven dat de Belastingdienst de bonden uiteraard op andere wijze zou blijven ondersteunen bij hun werk. Dit mede op basis van een breder beleid van de Belastingdienst voor ondersteuning van intermediaire partijen bij hun hulp aan belastingplichtigen en toeslaggerechtigden (zowel bij het digitaal als op andere wijze zaken doen met de Belastingdienst). De bonden is in dat licht gevraagd om een plan te maken over voortzetting van hun belastingservice, zodat op basis daarvan ook gesproken zou kunnen worden over de door de Belastingdienst te bieden ondersteuning. De Belastingdienst heeft ondersteuning aangeboden bij het opstellen van zo’n plan. Dit jaar is een aantal keer overleg gevoerd met de bonden over een concept-plan.
Op 10 november jongstleden hebben de ouderenbonden aan de Belastingdienst een herzien plan toegezonden. Mede op basis hiervan is de Belastingdienst verder in gesprek met de ouderenbonden over de ondersteuning. Ondertussen heb ik besloten om voor het jaar 2016 alsnog een financiële bijdrage aan de ouderenbond te verstrekken, om de ouderenservice in deze overgangperiode niet in gevaar te brengen. Daarnaast is dit jaar een extra een bijdrage verleend voor het geven van een training om de digitale vaardigheden van de door de bonden ingezette vrijwilligers op een hoger plan te krijgen.
Ik hecht zeer aan het voortzetten van de ouderenservice en een bijdrage daaraan van de Belastingdienst. Vanwege een gelijk speelveld tussen ondersteunende partijen zal dit echter niet meer zijn in de vorm van financiële, maar van concrete ondersteuning, zoals die ook aan andere maatschappelijke intermediairs wordt verleend. Hierbij kan gedacht worden aan toegesneden informatie, opleiding en faciliteiten voor authenticatie.
Deelt u de mening dat het ook in het belang van de Belastingdienst en de belastingtelefoon is dat deze vele vrijwilligers hun werk doen en daarmee veel vragen, late en foutief ingevulde formulieren en navorderingen voorkomen?
Ja, om die reden investeert de Belastingdienst ook in ondersteuning van intermediaire partijen zoals de ouderenbonden.
Wilt u er zorg voor dragen dat de machtiging voor het invullen van de formulieren voor deze mensen op een eenvoudige en veilige manier geregeld is?
Ja. Zoals ook eerder met de ouderenbonden is besproken, wordt op dit moment door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (die het beheer voert over voorzieningen van de generieke digitale infrastructuur) gewerkt aan het ontwikkelen van een machtigingsvoorziening die burger-organisatiemachtigingen ondersteunt. Naar verwachting zal deze in de loop van 2016 beschikbaar zijn.
Klopt het dat de eerste berichten, namelijk het continueringsbericht van de toeslagen voor de jaarwisseling alleen in de berichtenbox zal binnenkomen
Zoals besproken wordt het digitale berichtenverkeer stapsgewijs ingevoerd. Daarbij wordt begonnen met minder tijdkritische berichten, en geldt voor ieder document een periode van ten minste twee jaar waarin naast het digitale bericht ook een papieren versie wordt verstuurd. Het eerste document dat «puur digitaal» gaat is – zoals ook besproken in de debatten in de Tweede en Eerste Kamer – is het continueringsbericht van toeslagen voor 2016. Dat wordt vanaf eind deze maand alleen nog in de Berichtenbox op MijnOverheid bezorgd en op het portaal MijnToeslagen geplaatst. Ook in 2013 en 2014 zijn deze berichten al in de Berichtenbox bezorgd, naast verzending per papieren post en plaatsing op het portaal MijnToeslagen. Hiermee is voor dit bericht de gewenningsperiode van twee jaar gehanteerd.
Deze digitale bezorging is vergezeld gegaan van een communicatiecampagne in januari 2014 met onder andere radiospotjes en het verzenden van een brief aan alle toeslaggerechtigden met informatie over digitale post en het belang van het activeren van het MijnOverheidaccount met Berichtenbox.
Hoeveel belastingplichtigen en/of toeslaggerechtigden zijn er in Nederland (van 18 jaar en ouder)?
Er zijn circa 7 miljoen toeslaggerechtigden en circa 12 miljoen belastingplichtigen voor de inkomstenbelasting.
Hoeveel belastingplichtigen en/of toeslaggerechtigden hebben een berichtenbox aangemaakt?
Op 20 november waren 2,1 miljoen MijnOverheidaccounts (met Berichtenbox) geactiveerd. Sinds de start van de communicatiecampagne rond invoering van de Wet EBV is het aantal met gemiddeld 150.000 per week toegenomen.
Hoeveel belastingplichtigen en/of toeslaggerechtigden hebben de afgelopen twee weken hun berichtenbox gecontroleerd?
In de periode van 6 tot 20 november hebben 479.685 burgers hun Berichtenbox geraadpleegd.
Hoeveel mensen zullen dus een bericht van de Belastingdienst over de continuering van hun toeslag krijgen en hoeveel zullen dat bericht tijdig lezen en hoeveel mensen zullen het niet tijdig (binnen twee weken zoals u wilt) lezen?
Op basis van het aantal mensen dat de afgelopen twee weken de Berichtenbox heeft gecontroleerd kan geen betrouwbare inschatting worden gemaakt van het aantal mensen dat hun toeslagberekening in de Berichtenbox al dan niet (tijdig) zal lezen. Dit omdat nog geen post is bezorgd en mensen dus de afgelopen twee weken geen directe prikkel hadden om de Berichtenbox te controleren. Overigens zal de uitbetaling van toeslagen sowieso plaatsvinden los van de vraag of mensen hun bericht hebben ingezien of niet.
Hoeveel procent van de ambtenaren bij de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën heeft de berichtenbox aangemaakt en gebruikt hem?
Over het aantal medewerkers van de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën dat de Berichtenbox heeft geactiveerd en gebruikt, worden geen cijfers bijgehouden, evenmin als voor medewerkers van andere overheidsorganisaties. Het gebruik van de Berichtenbox betreft hun contact met de overheid als privépersoon en staat los van hun werk bij de Belastingdienst, het Ministerie van Financiën of een andere overheidsorganisatie.
Bent u van mening dat het gebruik van de berichtenbox zodanig hoog is dat het verantwoord is om bepaalde brieven nu alleen nog maar via de berichtenbox aan mensen te doen toekomen?
Zoals ik ook bij de behandeling van de Wet EBV heb opgemerkt gaat digitalisering van de samenleving onverminderd voort. De Belastingdienst gaat daarin mee en wil ook mensen daarin meenemen. In dat licht meen ik dat het noodzakelijk is om nu de eerste stap te zetten naar het alleen digitaal verzenden van brieven naar de Berichtenbox. De Berichtenbox zal als digitale brievenbus voor de burger immers juist meerwaarde hebben indien daarin ook daadwerkelijk alle post van de overheid bezorgd wordt. Wie alles op papier blijft ontvangen, zal zijn Berichtenbox niet snel gaan gebruiken. De overgang naar digitaal berichtenverkeer verloopt zoals gezegd wel stap voor stap: geleidelijkheid is hierbij het sleutelwoord. De adaptatie door burgers wordt continu gemonitord en op basis daarvan wordt besloten of een volgende stap gezet kan worden.
Om te zorgen dat de eerste volledig digitale bezorging van toeslagberichten in de Berichtenbox ook verantwoord plaatsvindt, begint de Belastingdienst met het bericht over de continuering van toeslagen. Voor het merendeel van de toeslaggerechtigden wordt op basis hiervan de toeslag ongewijzigd voortgezet. Als op basis van dit bericht de toeslag onverhoopt lager wordt, zal de betrokkene dat maximaal vier weken later, bij de uitbetaling merken. In dat geval kan hij een wijziging van zijn situatie doorgeven en daarnaast binnen zes weken bezwaar maken. De beschikking wordt namelijk op een zodanig tijdstip in de toekomst gedateerd dat na de betaaldatum nog de volledige wettelijke bezwaartermijn geldt.
Verder voorziet de Belastingdienst, zoals eerder aangegeven, in intensieve communicatie over deze eerst stap naar volledig digitaal verkeer en in ondersteuning van degenen die hulp nodig hebben om deze stap te zetten. Voor toeslaggerechtigden heeft deze communicatie onder meer plaatsgevonden door middel van de (op papier verzonden) jaarbrief toeslagen. In de jaarbrief zijn zij behalve over mogelijke wijzigingen in hun toeslag, geïnformeerd zijn over activering van hun Berichtenbox en de ondersteuning die zij daarbij kunnen krijgen.
Kunt u deze vragen vóór 1 december 2015 beantwoorden, omdat er bij de ouderenservice echt behoefte is aan zekerheid?
Met deze beantwoording heb ik aan uw verzoek voldaan.
De Niet Invasieve Prenatale Test (NIPT) via Prenacheck |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is u bekend dat een Googlezoekopdracht op «NIPT» als eerste resultaat geeft de bedrijfsadvertentie van «Prenacheck», waar ouders buiten de TRIDENT studie om een NIPT in Duitsland kunnen bestellen? (de TRIDENT studie is een Nederlandse studie voor de evaluatie van de Niet Invasieve Prenatale Test. NIPT wordt uitgevoerd in de acht Universitair Medische Centra in Nederland door het NIPT consortium. TRIDENT staat voor «Trial by Dutch laboratories for Evaluation of Non-Invasive Prenatal Testing»)
Ja, dat is mij bekend. De website van Prenacheck is sinds 25 november 2015 niet meer online bereikbaar. De IGZ volgt de ontwikkelingen rondom de website.
Vindt u er dat er voldoende aandacht is voor voorlichting en begeleiding van zwangere vrouwen via de website van «Prenacheck»?
Voorlichting, counseling en begeleiding bij prenatale screening moet zorgvuldig en in contact met een professional plaatsvinden. Het geven van beperkte informatie op een website voldoet niet aan de kwaliteitseisen en waarborgen die we hebben voor de prenatale screening die door Nederlandse zorgverleners binnen het screeningsprogramma wordt aangeboden.
Deelt u de mening dat ouders op de website van «Prenacheck» onvolledig over de gevolgen van een positieve testuitslag en over een leven met het syndroom van Down worden geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat weet u over de «Prenacheck»? Op welke wijze werken Nederlandse zorgorganisaties samen met deze organisatie? Valt het handelen van «Prenacheck» onder de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO)?
Wat ik weet over de «Prenacheck» heb ik gelezen op de website. Daaruit kan ik niet opmaken op welke wijze Nederlandse zorgorganisaties samenwerken met Prenacheck. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft de wettelijke taak toe te zien op de naleving van de WBO. De IGZ toetst na melding van een mogelijke overtreding van de WBO. Indien de IGZ een overtreding van de WBO vaststelt, kan zij hiervan aangifte doen bij het OM. De website van Prenacheck is inmiddels niet meer operationeel.
Wat voor bedrijf is «U-Diagnostics B.V.»? Vindt u het ook zorgelijk dat dit bedrijf ook een directe link heeft met de website bloedwaardentest.nl?1
«U-Diagnostics B.V.» is een laboratorium. De IGZ verricht momenteel nader onderzoek bij deze organisatie in het kader van de melding over de website bloedwaardentest.nl (mogelijke overtreding van de WBO).
Wilt u naar aanleiding van het onderzoek dat u uitvoert naar de website bloedwaardentest.nl ook onderzoek doen naar «Prenacheck»?
De IGZ blijft volgen of de website van Prenacheck weer beschikbaar wordt en is bezig met het onderzoek naar de bloedwaardentest.nl en «U-Diagnostics».
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Medische ethiek/Afbreking zwangerschap op 16 december a.s.?
Beantwoording is helaas niet gelukt voor 16 december 2015.
Het bericht dat thuizorgorganisatie (TSN) loonsverlaging moet terugdraaien voor 4300 thuiszorgmedewerkers |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ook zo blij met de overwinning van honderden thuiszorgmedewerkers die maandenlang actie hebben gevoerd tegen de loondump waarmee zij geconfronteerd zijn door TSN? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De situatie bij TSN Thuiszorg is ernstig en leidt tot grote zorgen. Ik constateer dat de wettelijke waarborgen voor de rechten van medewerkers in de praktijk goed functioneren. Op dat punt ben ik tevreden.
Vindt u het een wenselijk gevolg van uw beleid dat thuiszorgorganisaties salarissen van thuiszorgmedewerkers onterecht willen verlagen met 20% tot 30%? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik constateer dat de waarborgen zoals opgenomen in de relevante sociale zekerheidswetgeving, zekerheid bieden voor thuiszorgmedewerkers dat hun salaris niet zonder meer kan worden gekort door thuiszorgorganisaties.
Wat betekent deze gerechtelijke uitspraak voor andere thuiszorgorganisaties die ten onrechte loonsverlaging willen toepassen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De rechter heeft uitspraak gedaan voor deze casus en daarbij geconstateerde omstandigheden. In hoeverre dat voor andere thuiszorgorganisaties betekenis heeft kan niet in algemene zin worden aangegeven.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van FNV-bestuurder G. van Dijk: «Het is absurd dat we elke keer via de rechter de uitbetaling van het normale loon moeten afdwingen»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Een gang naar de rechter dient bij voorkeur voorkomen te worden. Werkgevers dienen zich aan de wettelijke voorschriften te houden.
Welke mogelijkheden zijn er van overheidswege om te voorkomen dat er steeds gerechtelijke procedures nodig zijn om tot een fatsoenlijk loon voor thuiszorgmedewerkers te komen? Bent u bereid van deze mogelijkheden gebruik te maken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u precies ondernemen?
Het is van groot belang dat de inkoopprocedure zorgvuldig verloopt. Daartoe heb ik naar aanleiding van de afgesproken gezamenlijke aanpak met FNV, CNV en ActiZ ben ik voornemens een AMvB op artikel 2.6.6 van de WMO voor te bereiden. Die hoofdlijnen zal ik de komende periode met betrokken partijen verder uitwerken en zo spoedig mogelijk naar uw Kamer zenden.
Bent u bereid te bevorderen dat de «Wet van 21 mei 2012, houdende voorstel van wet van het lid Leijten tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning ter bevordering van de kwaliteit van de huishoudelijke verzorging en ter invoering van basistarieven voor de huishoudelijke verzorging» (Staatsblad 2012, nr. 226) – dat vervallen is na het van kracht worden van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 – weer wordt ingevoerd, zodat alle gemeenten gehouden zijn goede basistarieven te regelen, zodat loondump voorkomen wordt? Zo nee, waarom niet?
In de brief van de Minister en mij over de resultaten van het zorgoverleg3 is opgenomen dat de waarborgen voor medewerkers uit hoofde van de wetsvoorstellen Kant/Leijten worden verankerd in de Wmo 2015. Dit is inmiddels gebeurd en bij de parlementaire behandeling van de Wmo 2015 ook zo besproken met uw Kamer. Wettelijk is vastgelegd dat gemeenten reële tarieven vaststellen, die aanbieders in staat stellen de arbeidsvoorwaarden die horen bij de van toepassing zijnde cao te betalen. De teksten uit de Wmo zijn anders dan in de Wmo 2015, omdat de reikwijdte van de gemeentelijke verantwoordelijkheid in de Wmo 2015 breder is dan de reikwijdte van het wetsvoorstel Kant/Leijten over huishoudelijke verzorging. In artikel 2.6.6 wordt een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, geregeld. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om nadere regels te stellen. Na overleg met de FNV, de CNV en de VNG hebben wij afgelopen vrijdag een pakket aan maatregelen voorgesteld waaronder een AMvB op grond van artikel 2.6.6. Dat pakket maatregelen biedt naar oordeel van de betrokken partijen voldoende waarborgen voor het hanteren van een tarief waarmee aanbieders hun personeel in reguliere banen en tegen fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden kunnen inzetten.
Het vergoeden van telers bij plantenziekten |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek bruinrot rozen uitgebreid»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe uw aanpak, en met name door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), van bruinrot bij rozen tot zover is geweest?
Bij de aanpak van Ralstonia solanacearum in snijbloemen is de NVWA verantwoordelijk voor het vaststellen van de omvang van de besmetting, het speuren naar de mogelijke besmettingsbron(nen), het opleggen van maatregelen om de besmetting en het risico op verspreiding in te perken, het toezien op het uitvoeren van de opgelegde maatregelen en tot slot ziet de NVWA toe op het opleggen van maatregelen om de bacterie op te ruimen zodat een schone herstart van de teelt mogelijk is. Doel van de maatregelen is om de gevolgen zo beperkt mogelijk te houden. Tijdens het onderzoek heeft de NVWA intensief contact met sectororganisaties in Nederland onderhouden. De NVWA informeert ook de Europese Commissie en lidstaten over een eventuele verspreiding via intern verkeer binnen Europa. Ralstonia solanacearum is in de EU namelijk een quarantaine-organisme. Deze organismen zijn schadelijk en moeten worden bestreden.
Kunt u toelichten waarom het zo lang heeft geduurd voordat de NVWA met beschikkingen is gekomen om te ruimen?
Na de eerste melding, halverwege augustus 2015, van Ralstonia solanacearum bij een rozenteeltbedrijf, is de NVWA een onderzoek gestart. In de weken erna breidde dit onderzoek zich uit naar meerdere rozenteeltbedrijven en enkele rozenplantenkwekers. Op dit moment zijn 61 bedrijven onderzocht waarvan er 33 zijn die als definitief niet besmet kunnen worden beschouwd, 10 als definitief besmet, 7 als verdacht, 3 sterk verdacht. Van 8 bedrijven moeten de uitslagen nog volgen. De tracering van besmette leveringen en de «route» van deze leveringen in binnen- en buitenland zijn in kaart gebracht. Daarnaast maken officiële en onafhankelijke monsternames deel uit van het onderzoek, om vast te stellen of planten, of water dat voor de planten wordt gebruikt, wel of niet besmet is. Zowel de tracering van leveringen, als het onderzoek van monsters kost tijd. Het vaststellen of een monster definitief besmet is duurt in de regel in totaal minimaal 4 tot maximaal 10 weken. Nadat van alle monsters die in een bedrijf genomen zijn de uitslag bekend is, wordt een beschikking opgesteld. De duur van het gehele onderzoek hangt sterk af van welke informatie (uitslagen monsteranalyse, tracering, aflevergegevens, etc.) op welk moment beschikbaar is.
Deelt u de mening dat bij quarantaine ziekten de NVWA doortastend en proactief dient op te treden?
Ja. De NVWA onderneemt daartoe verschillende activiteiten om nieuwe schadelijke organisme in een vroeg stadium te signaleren. De NVWA heeft een jaarlijks surveyprogramma (Fytobewaking) dat gericht is op het vaststellen van de status van quarantaineziekten in Nederland. Verder bestudeert de NVWA internationale pest alerts, literatuur en dergelijke, om nieuwe schadelijke organismen zo vroeg mogelijk te signaleren. Ralstonia solanacearum is een quarantaine organisme voor alle gewassen. Zodra bekend werd dat deze besmetting in de rozenteelt voorkwam, is de NVWA gestart met het onderzoek. Dit onderzoek heeft zich in de loop van enkele maanden uitgebreid tot meerdere plantenkwekers en een groot aantal rozentelers.
Bent u bereid om telers tegemoet te komen in de hoge kosten bij vrijwillige ruimingen en ruimingen door de NVWA ten gevolge van quarantaine organismen, zoals bruinrot, aangezien dit mogelijk is op basis van Artikel 4 van de Plantenziektenwet? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt bij schade als gevolg van plantenziektes, zoals dit is verwoord in de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van de Plantenziektewet (Kamerstukken II 1950/51, 1791, nr. 5), is dat deze niet wordt vergoed. De lijn is dat de schade in beginsel behoort te zijn verdisconteerd in het normaal maatschappelijk risico (waaronder het normale bedrijfsrisico). Ook de kosten voor de bestrijdingsmaatregelen komen in beginsel voor eigen rekening.
Bij hoge uitzondering kan schade worden vergoed op basis van artikel 4 van de Plantenziektenwet, die mij de bevoegdheid geeft om een tegemoetkoming van overheidswege te verlenen voor schade die het gevolg is van het toepassen van maatregelen ter voorkoming, verbreiding of bestrijding van schadelijke organismen (bestrijdingsmaatregelen), als deze schade onevenredig zwaar op één of meer personen zou drukken. In onderhavig geval is hier geen sprake van.
Bent u zich bewust van de grote gevolgen van ruimingen voor deze hightech telers van grootbloemige rozen in Nederland?
Bent u bereid om, gezien het belang van de Nederlandse exportpositie, gezamenlijk met de glastuinbouw opnieuw het gesprek aan te gaan over een plantgezondheidsregeling door overheid en sector en over basis hygiëneprincipes met de sector en binnen de EU om teelt en handelsstromen gescheiden te houden?
Mijn voorganger heeft met de verschillende sectororganisaties een intentieverklaring ondertekend om te komen tot een convenant plantgezondheid met afspraken over preventieve maatregelen door het bedrijfsleven zelf en als sluitstuk daarvan een vorm van risicoafdekking zoals een plantgezondheidsfonds. Ik steun die aanpak van harte en ben over de mogelijke inhoud van het convenant intensief in gesprek met de sectororganisaties.
De mogelijke oprichting van een ‘mini-Schengen’ zone |
|
Attje Kuiken (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de voornaamste aanleiding voor de plannen voor een mini-Schengen?1
Het is duidelijk dat de hoge asielinstroom EU lidstaten voor een grote uitdaging stelt en dat Schengen niet functioneert zoals het is bedoeld.
Op 4 december aanstaande zal hier tijdens de JBZ-raad over worden gesproken. In de tussentijd wordt doorlopend op informele en onverbindende wijze met verscheidene landen gesproken met een vergelijkbare migratiedruk over de uitvoering van de genomen maatregelen in reactie op de hoge toestroom van vluchtelingen naar Europa.
Daarbij wordt ook informeel van gedachten gewisseld over onderlinge samenwerking bij eventuele aanvullende maatregelen om Schengen goed te laten functioneren. Dat gaat bijvoorbeeld om versterking van de Schengen buitengrenzen (zoals bewaking, registratie), verscherpt toezicht aan de binnengrenzen en in de grensregio’s en mogelijkheden tot terugkeer en opvang. De inzet van Nederland is er daarbij steeds op gericht om gezamenlijk met 28 lidstaten in de EU en de 26 landen van de Schengenzone tot een aanpak te komen; iedereen heeft daarbij zijn verantwoordelijkheid te nemen.
Hoe vergevorderd zijn deze plannen en welke overwegingen zijn hieraan vooraf gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze zou zo’n mini-Schengenzone ingevuld worden? Hoe verloopt momenteel het denk- en besluitvormingsproces in de EU en het overleg met andere lidstaten hierover?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de Kamer op de hoogte te houden van ontwikkelingen rondom de oprichting van een mini-Schengen zone, waaronder voortgang en overwegingen van de overige betrokken landen?
Zoals gebruikelijk zal ik u informeren over de Europese ontwikkelingen via de geannoteerde agenda’s en verslagen van de JBZ-raad.
Het bericht ‘De kortingsregeling voor een studie aan de Open Universiteit’ |
|
Jasper van Dijk , Harry van Bommel |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht over de kortingsregeling voor een studie aan de Open Universiteit?1
Nee ik ben niet bekend met het bericht in De Ware Tijd. Ik ben wel bekend met de kortingsregeling collegegeld Open Universiteit (KCOU) zoals beschreven in artikel 7.48, zesde lid van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).
Is het waar dat studenten met de Surinaamse nationaliteit die aan de Open Universiteit studeren wel in aanmerking komen voor korting op het collegegeld als zij in Nederland woonachtig zijn maar niet als zij in Suriname woonachtig zijn?
Nee, dat is niet waar. De Open Universiteit heeft mij bericht dat studenten met de Surinaamse nationaliteit in aanmerking komen voor een korting op het wettelijk collegegeld van de Open Universiteit. Het maakt daarbij niet uit of studenten woonachtig zij in Nederland of Suriname. Wanneer iemand op basis van de bepalingen in de WHW in aanmerking komt voor het wettelijk collegegeld, kan die persoon ook in aanmerking komen voor de KCOU, mits hij ook voldoet aan de overige voorwaarden voor de kortingsregeling (bijvoorbeeld geen recht op studiefinanciering). Sinds het afschaffen van het woonplaatscriterium in de WHW per 1 september 2013 komen ook Surinaamse studenten woonachtig in Suriname in aanmerking voor wettelijk collegegeld en dus ook voor de KCOU.
Deelt u de opvatting dat de Open Universiteit een onderwijsinstelling is die «leren op afstand» moet bevorderen?
Ja, ik deel die opvatting. Dit is bovendien in de WHW vastgelegd. In artikel 1.3, vierde lid van de WHW staat de Open Universiteit initiële opleidingen verzorgt in de vorm van afstandsonderwijs.
Deelt u de opvatting dat het wenselijk is dat ook Surinaamse studenten die in Suriname aan de Open Universiteit studeren in aanmerking komen voor de kortingsregeling zodat ook voor minder draagkrachtige studenten zo’n studie mogelijk wordt? Indien neen, waarom niet? Indien ja, gaat u bevorderen dat de Open Universiteit de kortingsregeling ook van toepassing verklaart op studenten die vanuit Suriname aan de Open Universiteit studeren?
Ja, ik deel die opvatting. Het is ook mogelijk voor studenten aan de Open Universiteit met de Surinaamse nationaliteit en woonachtig in Suriname om in aanmerking te komen voor de KCOU, mits zij voldoen aan de geldende wettelijke voorwaarden.
Het bericht ‘Meer drugszaken sneuvelen bij rechter’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het een zorgelijk trend is die door de Raad voor de rechtspraak en Drugsmonitor cijfermatig wordt beschreven, namelijk dat het aantal vrijspraken in drugszaken is toegenomen?1
Het aandeel vrijspraken in Opiumwetzaken wijkt in 2014 niet af van het aandeel vrijspraken bij alle misdrijfzaken, 11%. In mijn beantwoording van de vragen van het lid Helder (PVV) (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 610) over de toename van het totale aantal vrijspraken in strafzaken heb ik reeds gewezen op de diverse onderzoeken die hier de afgelopen jaren naar zijn verricht. Hierin heb ik ook aangegeven dat een aantal factoren naar de mening van het Openbaar Ministerie (OM) een rol hebben gespeeld bij de toename van het aantal vrijspraken in de afgelopen tien jaar. Voor deze factoren verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3 van het lid Helder (PVV).
De mogelijkheid dat een verdachte wordt vrijgesproken is een onderdeel van onze rechtsstaat. Een stijging in het aantal vrijspraken kan zorgelijk zijn, als dit een gevolg is van een te lage kwaliteit van de aangebrachte zaken. Zoals vermeld in de antwoorden op de vragen van het lid Helder (PVV), is dit maar hoogstens ten dele het geval en worden er bijvoorbeeld op het gebied van de strafbeschikkingen maatregelen genomen om de kwaliteit te verbeteren. Voor het overige volgt het OM de ontwikkeling van de vrijspraken en stuurt het erop aan zoveel mogelijk zaken met de juiste opsporings- en strafvorderlijke kwaliteit voor de rechter te brengen.
Deelt u de analyse dat dit zou komen doordat rechters kritischer zouden zijn over het door de overheid gevoerde drugsbeleid? Zo nee, wat is hiervan wel de reden volgens u?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er in de onderzochte periode 1995/2005–2014 substantiële veranderingen geweest in de oriëntatiepunten voor straftoemeting en overige afspraken van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die een verklaring bieden voor de beschreven trend dat geen bestraffing plaatsvindt terwijl druggerelateerde feiten wel bewezen worden verklaard? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven?
De toename van het aandeel schuldigverklaringen zonder straf is niet alleen te zien bij druggelateerde zaken, maar ook bij de andere strafzaken. Overigens gaat het om een bijzonder klein aantal zaken en ligt het aandeel schuldigverklaringen zonder straf bij drugsdelicten niet hoger dan bij andere misdrijven. De Raad voor de Rechtspraak geeft desgevraagd aan dat de ontwikkelingen in de LOVS-oriëntatiepunten in de afgelopen jaren in elk geval geen verklaring bieden voor een toename van het aantal schuldigverklaringen zonder straf bij druggelateerde feiten.
Welke – door diverse kabinetten afgelopen jaren – ingevoerde maatregelen en/of wet- en regelgeving hebben volgens u bijgedragen aan de veronderstelde verandering in de wijze waarop de rechters druggerelateerde feiten beoordelen en bestraffen?
Ik beschik niet over informatie die deze veronderstelde verandering bevestigt dan wel tegenspreekt. Het is een bekend verschijnsel dat er na de invoering van een nieuw wetsartikel, zoals eerder dit jaar artikel 11a van de Opiumwet (strafbaarstelling voorbereidingshandelingen hennepteelt), een periode volgt waarin OM en rechterlijke macht door middel van jurisprudentie de nieuwe norm scherper stellen. Het is voorstelbaar, maar niet problematisch, dat in een beginperiode, waarin een norm nog nader uitgelegd en juridisch geïnterpreteerd moet worden, meer vrijspraken voorkomen.
Ziet u reden om met de Raad voor de rechtspraak in gesprek te gaan om eventuele misverstanden over het door de wetgever bedoelde drugsbeleid op te helderen, teneinde te voorkomen dat zich (verder) in de jurisprudentie een separaat gedoogbeleid ontwikkeld ten aanzien van (bewezen verklaarde) druggerelateerde feiten?
Nee, ik heb geen reden om te veronderstellen dat dergelijke misverstanden bestaan.
Herinnert u zich de motie Oskam, waarin de regering wordt verzocht gemeenten geen enkele ruimte te geven om onderzochte plannen naar gereguleerde wietteelt ook daadwerkelijk in de praktijk te realiseren en uw bevestigende schriftelijke reactie hierop?2
Ja.
Hoe verklaart u dat diverse gemeentes zich nog steeds inspannen dan wel concreet de oprichting van lokale cannabisclubs faciliteren? Hoe beoordeelt u de wijze waarop de gemeente Utrecht naar eigen zeggen de oprichting van een «Social Cannabis Club» faciliteert3 en idem dito de gemeente Amsterdam de oprichting van «The Tree of Life»? Kunt u navraag doen bij beide gemeenten waaruit dit «faciliteren» bestaat en hiervan een overzicht geven?
Ik heb navraag gedaan bij de burgemeester van Amsterdam en de wethouder Volksgezondheid van Utrecht. Zij hebben mij als volgt geïnformeerd:
De gemeente Amsterdam geeft aan «The Tree of Life» op geen enkele manier te faciliteren. De gemeente Amsterdam heeft op verzoek van de gemeenteraad contact gehad met het bestuur van The Tree of Life om te informeren naar hun vorderingen ten aanzien van het aanvragen van een Opiumwetontheffing ex artikel 6 jo 8 van de Opiumwet in het kader van de volksgezondheid. De ontheffing is nog niet bij het Ministerie van VWS aangevraagd.
De gemeente Utrecht heeft in 2013 en 2014 middelen aangewend voor twee aanvragen voor ontheffingen van de Opiumwet bij het Ministerie van VWS voor de beoogde Cannabis Social Club. Hierbij ging het om juridisch advies en overleg, en kosten voor notaris, leges en inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Het ontheffingstraject is in 2014 afgerond en de ontheffingen zijn niet verleend. Er is derhalve geen sprake van (financiële) ondersteuning bij de realisatie van de uitvoering. De gemeenteraad is over het aanwenden van gemeentelijke middelen geïnformeerd en het is aan de gemeenteraad om hierover te oordelen.
Zoals ik heb gesteld in mijn brief5 aan de Kamer in reactie op de motie Oskam is het gemeenten niet toegestaan over te gaan tot het experimenteren met gereguleerde hennepteelt, aangezien het telen van hennep strafbaar is op grond van artikel 3 onder B van de Opiumwet. Indien er sprake is van strafbare feiten ga ik ervan uit dat in voorkomende gevallen het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaat. De gemeenten Utrecht en Amsterdam zijn niet voornemens hennep te telen, een cannabisclub te starten en/of de realisatie van de uitvoering (financieel) te ondersteunen. Ik zie dan ook geen aanleiding om de gemeenten aan te spreken.
Deelt u de mening dat ook al is handhaving nog niet aan de orde omdat geen teeltlocatie is gevonden door genoemde clubs4, het openlijk faciliteren van dergelijke clubs door gemeenten zich niet goed verhoudt met het door u voorgestane drugsbeleid? Kunt u dan ook toezeggen gemeenten zoals Utrecht en Amsterdam hierop aan te zullen spreken? Indien dat laatste geen effect sorteert, welke maatregelen overweegt u dan om het faciliteren van dergelijke wietclubs te stoppen?
Zie antwoord vraag 7.
De geruchten dat er extra geld vrijkomt om de gaten in de begroting van Veiligheid en Justitie te dichten en de door de bezuinigingen ontstane problemen in de strafrechtketen op te lossen |
|
Peter Oskam (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Judith Swinkels (D66), Michiel van Nispen , Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat er extra geld vrij komt voor de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016? Zo ja, om hoeveel geld gaat het en waar komt dat extra geld vandaan?
Is dat extra geld bedoeld voor de politie en dan niet voor de reorganisatie, de afbetaling van de lening ter hoogte van 600 miljoen euro en de onderhandelingen met betrekking tot de cao, maar wel voor het versterken van de kwaliteit van de opsporing en het versterken van de recherche? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor het Openbaar Ministerie (OM), in het bijzonder voor het wegnemen van de door de GalanGroep geconstateerde risico’s voor de primaire werkzaamheden van het OM, voor het verlagen van de druk op werkvoorraden, doorlooptijden, kwaliteit, ICT en voor de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Hoekstra? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de rechtspraak, in het bijzonder voor de dekking van de extra kosten voor digitalisering van de rechtspraak (het KEI-programma), het dekkend financieren van de jaarlijkse zaaksinstroom, het behoud van volwaardige en toegankelijke rechtbanklocaties in het hele land en voor het onderhouden van de kwaliteit van rechtspraak? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor het Nederlands Forensisch Instituut, in het bijzonder voor behoud van expertisegebieden, voorkomen van lange wachttijden en voor innovatie van sporenonderzoek? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de Reclasseringsorganisaties, in het bijzonder voor het voorkomen van wachtrijen, het versterken van het toezicht en het voorkomen van recidive? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Is dat extra geld bedoeld voor de Dienst Justitiële Inrichtingen, in het bijzonder om de oplopende werkdruk onder gevangenispersoneel tegen te gaan en de resocialisatiemogelijkheden in detentie te versterken? Zo ja, welk bedrag heeft u daarvoor in gedachte? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de constatering dat de enorme bezuinigingen op de justitiebegroting te ver zijn doorgeschoten en ten koste gaan van de opsporing, vervolging en berechting van criminelen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een structurele investering in Veiligheid en Justitie van minimaal 200 miljoen euro en specifiek op de punten zoals in bovenstaande vragen aangegeven, noodzakelijk is om de begroting weer fatsoenlijk op orde te krijgen, de oplopende problemen in de strafrechtketen op te lossen en de kwaliteit en capaciteit van de organisaties die Nederland veiliger moeten maken te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat deze structurele investering van 200 miljoen euro los dient te staan van de mogelijke tekorten die ontstaan indien de voorstellen tot verhoging van griffierechten, de eigen bijdragen voor strafproces en detentie en de maatregelen omtrent de gesubsidieerde rechtsbijstand mogelijk niet kunnen rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de kwaliteit van opsporing en vervolging, en de noodzakelijke investeringen daarin, los moet worden gezien van het risico dat de voorstellen tot verhoging van griffierechten, de eigen bijdragen voor het strafproces en detentie en de maatregelen omtrent de gesubsidieerde rechtsbijstand mogelijk niet kunnen rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid hierover vóór vrijdag 20 november 2015 om 12:00uur ‘s middags duidelijkheid te verschaffen aan de Kamer zodat de Kamer het gewijzigde begrotingsvoorstel tijdig voorafgaand aan de begrotingsbehandeling op zijn merites kan beoordelen? Zo nee, bent u ervan op de hoogte dat de Kamer kan besluiten de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie tot nader order uit te stellen zodat de Kamer alsnog duidelijkheid en voldoende gelegenheid krijgt om de begrotingsvoorstel op fatsoenlijke wijze voorafgaand aan de behandeling te bezien?
De uitzending “ Hogere eigen bijdragen ziekenhuis” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u de uitzending van Radar «Hogere eigen bijdragen ziekenhuis» gezien? Zo ja, wat vond u daarvan?1
Ik heb de uitzending van Radar «Hogere eigen bijdragen ziekenhuis» met belangstelling bekeken.
Deelt u de mening dat er over het zogenaamde hinderpaalcriterium en de budgetpolissen veel onduidelijkheid bestaat? Zo ja waarom wel, zo nee waarom niet?
De budget- en naturapolissen van verzekeraars bevatten informatie over de eigen bijdragen die verzekerden moeten betalen als ze gebruik maken van zorg van niet-gecontracteerde aanbieders met inachtneming van het hinderpaalcriterium. Dit houdt volgens de Zvw in dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg niet zo laag mag zijn dat dit een belemmering is voor de verzekerde om zorg te betrekken bij een niet-gecontracteerde zorgaanbieder.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars meer duidelijkheid moeten geven over consequenties van het zogenaamde hinderpaalcriterium bij het afsluiten van een zorgpolis? Hoe wilt u dit bevorderen?
Zorgverzekeraars zijn uit hoofde van de Wet marktordening gezondheidszorg verplicht informatie openbaar te maken over de eigenschappen van aangeboden producten en diensten op zodanige wijze dat deze gegevens voor consumenten gemakkelijk vergelijkbaar zijn. Hieronder valt ook informatie over contractering bij zorgpolissen. Deze verplichting is uitgewerkt in de Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Deze regeling is onlangs aangescherpt; hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont.
Zorgverzekeraars moeten kenbaar maken met welke zorgaanbieders voor welke vormen van zorg een contract is afgesloten voor de betreffende polis. Bovendien moet transparant worden of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking en wat de hoogte van het percentage is van de vergoedingsbeperking.
Zoals aangekondigd in hun actieplan Kern-gezond wijzen de zorgverzekeraars dit jaar consumenten expliciet – via de zogenaamde bijsluiter – op de risico’s van polissen waarvoor een beperkt aantal zorgaanbieders gecontracteerd is (budgetpolissen). Zorgverzekeraars wijzen zowel op het risico dat de verzekerde met deze polis bij minder zorgaanbieders terecht kan, als op het financiële risico dat een verzekerde loopt bij het gebruik maken van niet-gecontracteerde zorg als hij deze zorg niet volledig vergoed krijgt. Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 20 oktober jl. (Kamerstukken II 2015/16, 34 300 XVI, nr. 11).
Zorgverzekeraars gaan de werking van de bijsluiter na het overstapseizoen evalueren, waarbij ook zal worden nagegaan of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Zowel de NZa als VWS zullen ook onderzoek (laten) doen naar het verloop van het overstapseizoen.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars ook de juiste informatie over polissen en bijvoorbeeld het hinderpaalcriterium moeten verstrekken? Wat vindt u ervan dat dit op basis van bovengenoemde uitzending van Radar klaarblijkelijk niet gebeurt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u net als de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) van mening dat er rekenmodellen beschikbaar zouden moeten zijn om te bepalen wat een geschikte vergoeding is? Zo ja, waarom wel, zo nee, waarom niet?
Het hinderpaalcriterium is niet te vervatten in een rekenmodel. De invulling van dat criterium en de jurisprudentie daarover is nog in ontwikkeling.
Wat vindt u ervan dat uit het onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) van juni 2015 blijkt dat er nog budgetpolissen zijn die slechts 50% van de niet-gecontracteerde medisch-specialistische zorg vergoeden?
De NZa heeft recent besloten vast te houden aan het standpunt dat zorgverzekeraars, gegeven het hinderpaalcriterium, zelf een vergoeding mogen bepalen voor niet gecontracteerde zorg. Voor de duiding van het begrip hinderpaal verwijst de NZa naar de bestaande jurisprudentie. Deze jurisprudentie is nog niet uitgekristalliseerd.
De NZa maakt voorts kenbaar hoe zij als toezichthouder op dit onderdeel zal toezien en wil dat zorgverzekeraars een lager percentage dan 75 procent motiveren en zo nodig onderbouwen naar de NZa. Volgens de NZa kan het opnemen van een hardheidsclausule in de modelovereenkomst hierbij ook een rol spelen. Een dergelijke hardheidsclausule moet de verzekerde dan in een concreet geval de mogelijkheid geven om bij de zorgverzekeraar aanspraak te maken op een hogere vergoeding ingeval het in de modelovereenkomst opgenomen vergoedingspercentage vanwege de omstandigheden van het geval een feitelijke hinderpaal vormt voor de toegang tot niet gecontracteerde zorg.
De NZa beoordeelt bij de polissen die in 2016 op de markt worden gebracht of die voldoen aan de wet in het licht van staande jurisprudentie. Indien dat niet het geval is zal de NZa hiertegen optreden en indien nodig handhaven.
Op welke manier heeft de NZa dit jaar er toezicht op gehouden dat een hinderpaal van 50% niet een te grote belemmering is voor patiënten voor het afnemen van niet-gecontracteerde zorg?
Zie antwoord vraag 6.
Welke zorgverzekeraars hanteren een vergoeding van 50% voor niet-gecontracteerde verslavingszorg? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het arrest van het gerechtshof van ’s-Hertogenbosch van 9 juli 2013?
In 2015 worden door twee zorgverzekeringsconcerns acht polissen aangeboden waarbij voor de GGZ een vergoedingspercentage van minder dan 75% van het marktconforme tarief wordt gehanteerd. Voor 2016 heb ik op dit moment nog geen zicht op het aantal polissen met een vergoedingspercentage van minder dan 75%. Op grond van de huidige jurisprudentie valt niet met zekerheid te zeggen of deze vergoedingspercentages al dan niet een hinderpaal opleveren.
Wat vindt u ervan dat de NZa stelt dat mensen die van mening zijn dat de 25% of meer eigen bijdrage een te grote hinderpaal is naar de rechter of geschillencommissie van de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) kunnen stappen?
Het klopt niet dat de NZa dit zo stelt. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 6 en 7 heb aangegeven stelt de NZa dat een zorgverzekeraar een vergoeding van minder dan 75% moet motiveren en zo nodig onderbouwen.
Wanneer verzekerden vinden dat de geboden vergoeding in hun specifieke situatie een hinderpaal vormt kan de verzekerde bezwaar maken bij de zorgverzekeraar. Indien de zorgverzekeraar daar negatief op antwoordt heeft de verzekerde altijd het recht om naar de geschillencommissie (SKGZ) of naar de civiele rechter te stappen. Mensen kunnen bij de geschillencommissie laagdrempelig met hun klachten terecht.
Heeft u er zicht op of er ook voor 2016 nog budgetpolissen worden aangeboden? Als die worden aangeboden, zit er dan een duidelijke bijsluiter bij die te begrijpen is?
Zowel de NZa als VWS zullen het lopende overstapseizoen (laten) onderzoeken. Uit dit onderzoek zal blijken of er polissen met beperkende voorwaarden worden aangeboden voor 2016 en of daar een bijsluiter bij wordt aangeboden en welke informatie die bevat.
Deelt u de mening dat ziekenhuizen en specialistische behandelcentra bij aanvang van de behandeling de plicht hebben om voor de patiënt na te gaan of het ziekenhuis of het specialistisch behandelcentrum ook gecontracteerd is?
Het is de taak van de patiënt zelf om na te gaan of het ziekenhuis of het specialistisch behandelcentrum gecontracteerd is. De patiënt kan dit nagaan door dit na te vragen bij zijn zorgverzekeraar. Ook moeten de zorgverzekeraars op hun website een actueel overzicht publiceren van de zorgaanbieders die gecontracteerd zijn. Dit is te vinden via bijvoorbeeld de «Zorgzoeker» of «Zorgvinder» op de websites van zorgaanbieders.
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft een tool ontwikkeld die zorgaanbieders de mogelijkheid geeft om een polischeck te doen zodat de zorgaanbieder de patiënt/verzekerde voorafgaand aan een behandeling informatie kan geven over de mate van vergoeding op grond van de polis van de patiënt/verzekerde. Dit is de inkijkvoorziening polis verzekerden (IVP). De planning is dat de IVP vanaf 1 januari 2016 beschikbaar komt voor zorgaanbieders, te starten met ziekenhuizen. Ik vind het van belang dat zorgaanbieders met behulp van het IVP hun patiënten/verzekerden goed informeren over de mate van vergoeding op grond van de polis van de patiënt/verzekerde.
Wat vindt u ervan om voor categorieën behandeling een vast percentage als hinderpaal vast te stellen, zodat patiënten niet langer een rechtszaak hoeven te voeren om te weten wat een passende en niet-belemmerende vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg is?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
De reactie op de verzwegen misstanden bij Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) en de handelswijze van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat de betreffende arts X, naast de twee fatale calamiteiten, ook betrokken is bij meer cases, waarbij patiënten onverwachte schade hebben opgelopen? Is de betreffende arts lopende het onderzoek van de Inspectie nog actief op de KNO-afdeling van het UMCU? Zo ja, hoe wordt dan de veiligheid van de afdeling KNO UMCU op dit moment gewaarborgd?
Zijn de twee fatale calamiteiten, alsmede het feit dat er mogelijk gefraudeerd is met betrekking tot de doodsoorzaak, niet voldoende aanleiding om gedurende het onderzoek de KNO-afdeling van het UMCU stil te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u de veiligheid van patiënten van de KNO-afdeling van het UMCU garanderen? Zo ja, waarom doet de Inspectie dan onderzoek? Zo nee, waarom sluit u de afdeling dan niet lopende het onderzoek?
Waar is uw vertrouwen op gebaseerd dat de Raad van Bestuur van het UMCU «adequate maatregelen» zal nemen, gelet op het feit dat hij het eerder geschetste beeld over fatale, niet gemelde calamiteiten en een verziekte werksfeer op de KNO-afdeling niet herkende?
In mijn brief aan uw Kamer heb ik u laten weten dat het beeld dat in deze uitzending is geschetst, een beeld is van een afdeling waarbij het lijkt alsof professioneel handelen, transparantie, kwaliteit en veiligheid voor patiënten en de eigen medewerkers onvoldoende zijn geborgd. Ik heb dan ook de nieuwe voorzitter van de raad van bestuur opgeroepen om indien nodig hier adequate maatregelen op te nemen. Het ziekenhuis heeft zich sinds de TV-uitzending van Zembla toetsbaar opgesteld en het IGZ onderzoek loopt. De IGZ gaat in haar onderzoek na op welke wijze de raad van bestuur van het UMCU met haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van zorg en de aansturing binnen haar organisatie omgaat en of er daadwerkelijk adequate maatregelen zijn genomen.
Is het waar dat het ziekenhuis onderzoek laat doen naar de gebeurtenissen op de KNO-afdeling vanaf 2011? Is het niet logisch dat het ziekenhuis het onderzoek start vanaf het aantreden van het nieuwe hoofd van de KNO-afdeling in 2009, te meer daar vanaf het aantreden van het nieuwe hoofd zich kwaliteitsdiscussies hebben voorgedaan, ook in de periode 2009–2011?
Het UMCU heeft op 9 november 2015 laten weten dat het ziekenhuis alle overlijdensgevallen op de afdeling keel-, neus- en oorheelkunde vanaf 2011 opnieuw gaat bekijken. Het ziekenhuis heeft de IGZ laten weten dat de onderzoekstermijn is verbonden aan de introductie van het elektronisch patiëntendossier in het ziekenhuis. Afhankelijk van het resultaat van dit onderzoek kan de onderzoeksperiode door het ziekenhuis worden uitgebreid. De uitkomsten van dit onderzoek worden gedeeld met de IGZ.
Waarom stelt u dat het «evident» is dat de Inspectie de leiding neemt in het «onafhankelijke» onderzoek naar onder andere de handelwijze van de Inspectie? Is dat niet juist bijzonder vreemd?
Waarom bepaalt de Inspectie de opdracht en samenstelling van de commissie die «onafhankelijk» onderzoek moet doen, naar onder andere de handelwijze van de Inspectie?
Zou het niet beter zijn werkelijk onafhankelijk onderzoek – door u zelf geëntameerd – te doen naar de handelwijze van de Inspectie in deze casus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zou, gezien de ernst van de calamiteiten en het verzwijgen van de werkelijke doodsoorzaak, het onderzoek niet boven elke twijfel verheven moeten worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke periode heeft het onderzoek betrekking? Hoe is die periode bepaald? Bent u bereid de periode van 2009 tot heden te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderzoek naar het gijzelen van mensen die verkeersboetes niet betalen |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is in het algemeen uw reactie op het rapport van de Nationale ombudsman over het gijzelen van mensen die wel willen, maar niet kunnen betalen?1
Mijn reactie op het rapport van de Nationale ombudsman geef ik in een Kamerbrief die samen met deze antwoorden is aangeboden aan uw Kamer.
Kunt u reageren op de verschillende aanbevelingen uit hoofdstuk 7, die zijn aangeduid als sub a tot en met k? Kunt u uw reacties per aanbeveling toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u per aanbeveling aangeven wat de overheid daar op dit moment aan doet en wat er concreet gaat verbeteren of veranderen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u reageren op de constatering van de Ombudsman dat de conclusie van het Openbaar Ministerie (OM) dat er onwil is om te betalen nog steeds slecht wordt onderbouwd, bijvoorbeeld door slechts te stellen dat betrokkene nooit heeft aangegeven om tot betaling bereid te zijn?
Het OM en het CJIB zijn in februari begonnen de gijzeling persoonsgericht te beoordelen en de vordering gijzeling te voorzien van een betere motivering. Hierbij is het uitgangspunt dat alleen een vordering gijzeling wordt ingediend bij de rechtbank voor personen die wel kunnen betalen, maar dat niet willen. In de huidige vordering gijzeling wordt een aantal relevante elementen genoemd op grond waarvan de officier van justitie van oordeel is dat er geen sprake is van betalingsonmacht. Onderdeel daarvan is de vraag of betrokkene eerder heeft aangegeven om tot betaling bereid te zijn. Tezamen met andere elementen, zoals bijvoorbeeld eerder getoond betaalgedrag, vormt dit de grondslag voor de vordering. De rechter bepaalt uiteindelijk of alle informatie die ter zitting is ingebracht voldoende is om iemand te gijzelen. De rechter kan in de uitspraak gemotiveerd aangeven op grond waarvan de gijzeling wel of niet is gerechtvaardigd. Het OM kan – waar mogelijk – de motivering van de rechter meenemen bij toekomstige vorderingen gijzelingen. Zo wordt er continu gewerkt aan het verder verbeteren van de vordering.
Uitgangspunt is dat al in de inningsfase voorzieningen worden geboden aan personen die een sanctie wel willen betalen, maar dit niet in een keer kunnen. Daartoe verruim ik de mogelijkheden om Wahv-sancties in termijnen te betalen. Ook wordt daar waar nodig maatwerk toegepast indien de keten een signaal van betalingsonmacht oppikt. Hiermee dienen evident onredelijke situaties zo veel mogelijk te worden voorkomen.
Hoe constateert het OM dat sprake is van onwil of onmacht en hoe selecteert het OM dus dossiers die voor gijzeling in aanmerking komen?
Het OM beoordeelt op dit moment voorafgaand aan het indienen van een vordering gijzeling bij de rechtbank op basis van bij OM en CJIB beschikbare informatie of er sprake lijkt te zijn van iemand die een sanctie wel kan betalen, maar dat niet wil. Dit kan onder meer blijken uit (eerdere) uitingen van betrokkene, het betaalgedrag van betrokkene en uit raadpleging van het
curatele-, bewindstelling- en insolventieregister. Indien op basis van de beschikbare informatie onvoldoende kan worden ingeschat of betaling van de sanctie bij gijzeling reëel is, wordt de betrokkene sinds november 2015 actief benaderd met het verzoek eventuele betalingsonmacht kenbaar te maken. Wanneer er inderdaad sprake blijkt te zijn van betalingsonmacht wordt bekeken of een betalingsregeling kan worden getroffen. Het betreft een nieuwe maatregel die er toe moet bijdragen dat alleen vorderingen aan de rechter worden voorgelegd van personen van wie op grond van bepaalde feiten en omstandigheden mag worden aangenomen dat zij wel kunnen betalen, maar dat niet willen.
Herkent u de constatering van de Ombudsman dat het invorderingssysteem ervan uit gaat dat de burger zelf in actie komt en contact opneemt bij herhaalde signaleringen door de Rijksdienst voor Wegverkeer (RDW) dat een kenteken niet verzekerd is? Hoe zal worden gestimuleerd dat betrokken overheden actiever in contact treden met deze mensen om (verdere) beboeting en in sommige gevallen problematische financiële problemen te voorkomen?
Zoals ik in de Kamerbrief bij deze antwoorden aangeef, wordt de werkwijze rondom de signalering van niet verzekerde kentekens op dit moment geëvalueerd. De evaluatie zal onder andere op deze vragen een antwoord moeten geven.
Gaat u op advies van de Ombudsman onderzoeken welk bedrag het aangewezen bedrag is voor mensen in financiële problemen om een betaling in termijnen mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de Kamerbrief bij deze antwoorden aangeef, volg ik het effect van de maatregelen nauwlettend en pas ik – waar nodig – mijn beleid aan op nieuwe ontwikkelingen. Daar hoort ook de maatregel «betalen in termijnen» bij. In het wetsvoorstel herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Kamerstukken II 34 086) wordt de mogelijkheid van betaling in termijnen van Wahv-beschikkingen voorgesteld. Hierbij is een evaluatie voorgesteld, uiterlijk drie jaar na inwerkingtreding. Drie jaar betreft een relatief korte termijn die echter wel voldoende tijd geeft om ervaring op te doen met de voorgestelde regeling. De evaluatie zal onder meer zien op de hoogte van het grensbedrag.
Deelt u de mening dat het treffen van een betalingsregeling slechts de eerste stap is naar een beter gijzelingsbeleid waar het gaat om verkeersboetes? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u nog meer van plan te gaan nemen?
Ja, ik deel die mening. De maatregelen die worden genomen, licht ik toe in de Kamerbrief die samen met deze antwoorden is aangeboden aan uw Kamer.
Gelderland megastallenland |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Gelderland wordt megastallenland» en «Megaveel megastallen op komst in Gelderland»?1 2
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de aantallen megastallen in Gelderland in de afgelopen vier jaar, per diersoort?
Uit het meest recent beschikbare overzicht van het aantal grote stallen van Alterra Wageningen UR (Analyse megastallen en megabedrijven in 2005, 2010 en 2013 van februari 2015) blijkt dat tussen 2010 en 2013 het aantal grote stallen op basis van de 300 NGE-norm (prijsniveau 2004) in Gelderland is toegenomen van 48 naar 66.
Voor de ontwikkeling van het aantal grote stallen per diersoort in Gelderland verwijs ik u naar bovengenoemd rapport (http://www.wageningenur.nl/nl/Dossiers/dossier/megastallengroeiendebedrijven.htm.) Het totaal aantal grote stallen in Nederland nam in deze periode toe van 456 naar 618. Ik verwijs u tevens naar de Kamerbrief van 16 april 2015 over de omvang van het aantal stallen (Kamerstuk 28 973, nr. 165).
Hoeveel aanvragen voor megastallen lopen er momenteel in Gelderland?
Aanvragen voor vergunningen voor de bouw van nieuwe stallen worden ingediend in het kader van de wetgeving op het vlak van ruimtelijke ordening, milieu en natuur waarvoor gemeenten en provincies het bevoegd gezag zijn. Het Rijk houdt deze gegevens niet bij.
Kunt u een overzicht geven van de groei van het aantal megastallen in Nederland in de afgelopen vijf jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de aantallen megastallen jaarlijks structureel bij te houden en de Kamer hierover te informeren?
De schaalgrootte van stallen hangt nauw samen met de lokale inpassing in de lokale omgeving en is onderdeel van het decentrale omgevingsbeleid waarvoor provincies en gemeenten het bevoegd gezag zijn. Ik zie dan ook geen aanleiding om structureel het aantal grote stallen te monitoren.
Waar blijft het beloofde wetsvoorstel dat overheden de mogelijkheid geeft om stallen te maximeren op aantallen, op basis van volksgezondheidscriteria? Kunt u aangeven waarom het zo lang heeft moeten duren?
Het bedoelde wetsvoorstel inzake de Wet dieren heeft raakvlakken met het omgevingsrecht en de Omgevingswet. Bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de Omgevingswet in de Tweede Kamer is dit voorstel op een aantal onderdelen gewijzigd, mede door amendementen, in het bijzonder ook betreffende de toepassing van het voorzorgbeginsel en de bescherming van de gezondheid. Bij de begrotingsbehandeling van Economische Zaken, onderdeel Landbouw en Natuur op 2 en 3 december 2015 heb ik aangegeven te willen bekijken op welke manier het voorgenomen wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid meerwaarde heeft boven wat nu al geregeld is in de Omgevingswet, mede na amendering, en hierover de Tweede Kamer begin 2016 te informeren.
Bent u bereid met de provincie Gelderland de mogelijkheden tot een standstill in het afgeven van vergunningen voor megastallen te bespreken?
In het kabinetstandpunt over de toekomst van de intensieve veehouderij (Kamerstuk 28 973, nr. 134, dd. 14 juni 2013) is aangegeven dat de lokale omstandigheden, de totale belasting van een gebied en randvoorwaarden die aan de veehouderijproductie worden gesteld, bepalend zijn voor de omvang van de veehouderij en de schaalgrootte van veehouderijlocaties. Het advies van de Gezondheidsraad uit 2012 en de eerste tussentijdse resultaten van het onderzoek «Veehouderij en gezondheid van omwonenden» geven geen indicatie van een relatie tussen gezondheidsrisico’s voor omwonenden en de grootte van stallen.
De milieu en ruimtelijk ordeningswetgeving, waarvoor provincies en gemeenten het bevoegd gezag zijn, biedt reeds een basis voor het op regionaal en lokaal niveau beperken van de effecten van veehouderijbedrijven op de kwaliteit van de leefomgeving. Provincies en gemeenten kunnen bijvoorbeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening via het bouwblok een maximum stellen aan de stalgrootte en beperkingen opleggen aan de vestiging of uitbreiding van veehouderijen. Het is in het kader van het gedecentraliseerde omgevingsbeleid aan provincies en gemeenten om te besluiten in hoeverre zij gebruik willen maken van de mogelijkheden om het omgevingsbeleid ten aanzien van de vergunningverlening voor grote stallen te wijzigen.
Bent u bereid om in overleg te treden met provincies en gemeenten om gedurende de voorbereiding van de Wet Volksgezondheid en Dieraantallen, niet mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen voor stallen groter dan 300 NGE (Nederlandse Grootte Eenheid, maat voor de economische omvang van een agrarisch bedrijf) en één bouwlaag?
Zie antwoord vraag 7.
De economische positie van makers van reclamedeuntjes |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jasper van Dijk , Astrid Oosenbrug (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Money money money, maar niet voor de maker»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de topman van een van de reclamemuziekbureaus dat hij zich «gedwongen voelt om als componist van reclamemuziek op te worden opgevoerd, omdat de grote internationale concurrenten ook zo te werk gaan»?
Ondernemingen dienen zich te houden aan het wettelijk kader van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de Mededingingswet, waaronder het verbod op misbruik van een economische machtspositie. Op grond van het verbod op misbruik van een economische machtspositie mogen ondernemingen die beschikken over een economische machtspositie daarvan geen misbruik maken, bijvoorbeeld door concurrenten uit te sluiten of afnemers uit te buiten. Het is aan de Europese Commissie en de Autoriteit Consument & Markt (ACM) om in individuele gevallen te bepalen of sprake is van een overtreding van het VWEU of de Mededingingswet. Als makers van reclamemuziek of reclamemuziekbureaus vinden dat sprake is van oneerlijke concurrentie, dan kunnen zij een klacht hierover indienen bij de Europese Commissie en/of de ACM. Indien de Europese Commissie en/of de ACM daartoe aanleiding zien, zullen zij een mededingingsrechtelijk onderzoek starten.
Wat is uw reactie op de constatering van ruim tien componisten dat er in de wereld van de reclamemuziek «de facto een monopolie voor een paar partijen is»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de geschetste handelwijze van BumaStemra en de omroepen als het gaat om contracten en afspraken met componisten van reclamemuziek?
Buma/Stemra is geen partij bij de overeenkomst die componisten en tekstschrijvers sluiten met een opdrachtgever. Buma/Stemra meldde desgevraagd dat als een lid meent dat een ander ten onrechte bij Buma aanspraak maakt op een muziekwerk, het lid Buma kan verzoeken de kwestie te onderzoeken via de zogeheten dubbelclaimprocedure. Mocht een lid menen dat zijn muziekwerk is gebruikt in een ander werk zonder dat daarvoor toestemming is verleend dan kan dat lid zich wenden tot de Vaste Commissie Plagiaat van Buma/Stemra. In beide gevallen moet de maker de klacht dus kenbaar maken aan Buma/Stemra. Bij Buma/Stemra zijn over deze kwestie geen klachten ingediend. Buma/Stemra zegt uit eigen beweging een onderzoek in te stellen indien duidelijk is dat een lid volstrekt ten onrechte auteursrecht claimt ten aanzien van het werk van een ander. Wij zullen deze kwestie onder de aandacht van het College van Toezicht Auteursrechten brengen.
Met betrekking tot het gebruik van een zogeheten «kickbackbeding» (de verplichting voor een maker om een deel van zijn uit hoofde van zijn makerschap van een collectieve beheersorganisatie, zoals Buma/Stemra, ontvangen inkomsten af te dragen aan een opdrachtgever) verwijzen wij u naar de antwoorden gegeven op kamervragen van het lid Harbers (VVD)2. Per 1 juli jl. is de Wet auteurscontractenrecht in werking getreden. In de toelichting bij het door die wet ingevoerde artikel 25f Auteurswet (Aw) is een kickbackbeding genoemd als voorbeeld van een voor de maker onredelijk bezwarend beding. Voor omroepen en andere opdrachtgevers geldt in de voorkomende gevallen de Auteurswet – met inbegrip van de daarin via de Wet auteurscontractenrecht opgenomen bepalingen. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 5. Als een omroep meent dat Buma een onredelijke hoge vergoeding hanteert voor het muziekgebruik van de omroep, dan staat het de omroep vrij om de redelijkheid van het tarief ter beoordeling voor te leggen aan de rechter. Conform de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisatie auteurs- en naburige rechten dient de rechter de geschillencommissie toezicht in de gelegenheid te stellen hierover advies uit te brengen.
Hoe kan de Auteurswet bijdragen aan de verbetering van de economische positie van deze groep makers?
Sinds de inwerkingtreding van de Wet auteurscontractenrecht kent de Auteurswet een hoofdstuk 1a (artikel 25c tot en met 25h Aw) waarin bepalingen zijn opgenomen inzake de exploitatieovereenkomst. Op grond van artikel 25f Aw is een voor de maker onredelijk bezwarend beding in de overeenkomst waarin auteursrecht wordt overgedragen of exclusief wordt gelicentieerd, vernietigbaar. In de memorie van toelichting worden de gedwongen winkelnering (de verplichte aansluiting bij een aan de exploitant gelieerde muziekuitgever zonder dat de maker hier enig voordeel uit heeft) en de hiervoor genoemde kickbackbedingen genoemd als voorbeelden van een voor de maker onredelijk bezwarend beding.
Deelt u de mening dat het bij uitstek de taak van Buma/Stemra is om de aangesloten componisten en tekstschrijvers te allen tijde en op alle fronten bij te staan om de economische positie te beschermen en te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Kernactiviteiten van een collectieve beheersorganisatie (cbo), zoals Buma/Stemra, zijn de verlening van licenties aan gebruikers, het houden van toezicht op het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal en de inning en verdeling van geïnde bedragen voor de exploitatie van dit materiaal. Deze activiteiten dragen bij aan de bescherming en verbetering van de economische positie van de aangesloten rechthebbenden, in casu componisten en tekstschrijvers en hun uitgevers. Buma/Stemra kan bepalen dat zij als cbo tot taak heeft aangesloten rechthebbenden bij te staan in hun belangenbehartiging. Het bestuur en de aangesloten rechthebbenden bij Buma/Stemra kunnen daartoe beslissen.
Bent u bereid de componisten van reclamemuziek als kleine ondernemers te ondersteunen om hun structureel zwakke onderhandelingspositie naar de paar grote spelers in de markt voor reclamemuziek te versterken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Juist met het oog op het verbeteren van de zwakke onderhandelingspositie van de maker/natuurlijke persoon in de relatie met de exploitant van zijn werken is recent de Wet auteurscontractenrecht in werking getreden. De wet biedt de maker instrumenten om op te komen tegen een exploitant van zijn auteursrecht indien deze hem onredelijk behandelt. Het is aan de maker om gebruik te maken van deze instrumenten. Bij invoering van de wet is aan uw Kamer toegezegd dat de wet binnen vijf jaar wordt geëvalueerd. Aan de hand van de resultaten uit de evaluatie, kan worden bezien of de wet aanpassing behoeft.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Nationale ombudsman zich negatief heeft uitgelaten over de praktijk in Nederland om burgers die hun boetes niet kunnen betalen van hun vrijheid te beroven, het zogenaamde gijzelen?
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en op de stellingname van de Nationale ombudsman in dezen?
Mijn reactie op het rapport «Gegijzeld door het systeem» van de Nationale ombudsman geef ik in een Kamerbrief die samen met deze antwoorden is aangeboden aan uw Kamer.
Deelt u de conclusie dat er beter niet gegijzeld kan worden?
De Nationale ombudsman stelt vast dat gijzeling niet mag worden ingezet bij mensen die boetes niet kunnen betalen. Die conclusie deel ik.
Het uitgangspunt is en blijft dat boetes betaald moeten worden en dat dwangmiddelen ingezet kunnen worden om dat doel te bereiken. Gijzeling moet echter gericht worden ingezet om personen tot betaling te bewegen indien zij een boete wel kunnen betalen, maar dit niet willen.
Deelt u de opvatting dat het probleem veel beter eerder aangepakt moet worden, dat wil zeggen dat het veel beter is oog te hebben voor de persoonlijke omstandigheden van mensen en dat het vruchtbaarder is om eerder te beginnen met het aanbieden van een persoonlijk betalingstraject of schuldsaneringsprogramma?
Zoals ik in mijn brief van 5 juni jl. (Tweede Kamer 2014/15, 29 279, nr. 244) heb benoemd, moeten voorzieningen worden geboden aan personen die een boete wel willen, maar niet kunnen betalen. In de Kamerbrief die samen met deze antwoorden is aangeboden, meld ik dat ik reeds de nodige maatregelen heb getroffen en welke aanvullende maatregelen ik tref.
Wat kost een gemiddelde gijzeling de staatskas?
Zoals ik op 29 april 2015 (Tweede Kamer 2014/15, Aanhangsel Handelingen, nr. 2133) op Kamervragen van lid Kooiman en lid Van Nispen heb geantwoord, is het belangrijk dat boetes worden betaald. Dat acht ik van groot belang voor de geloofwaardigheid van de rechtspleging en rechtshandhaving. Het dwangmiddel gijzeling wordt toegepast als ultimum remedium om betrokkene te bewegen tot betaling over te gaan. De kosten van het instrument zijn hierbij van ondergeschikt belang. Gezien de verschillende kosten die in het voortraject worden gemaakt valt de vraag naar de kosten die gemoeid zijn met het gijzelen van mensen die hun sanctie niet hebben betaald, niet eenduidig te beantwoorden.
Kunt u zich voorstellen dat het middel hier zijn doel voorbij schiet?
Zie antwoord vraag 5.
Thuisonderwijs |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met de brief inzake thuisonderwijs van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam aan de gemeenteraad?1
Wat is uw reactie op de nieuwe beleidslijn van de gemeente Rotterdam om ouders die geen informatie verschaffen over de uitwerking van het recht op onderwijs, zelfs indien zij voldoen aan de vereisten voor vrijstelling op grond van de Leerplichtwet, aan te melden bij de Raad voor de Kinderbescherming voor onderzoek inzake kinderbeschermingsmaatregelen? Hoe verhoudt dit beleid zich tot uw uitspraak dat gemeenten op generlei wijze dwang mogen uitoefenen, alsmede tot het wetenschappelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie?2
Wat is uw reactie op het feit dat de gemeente het ontbreken van een toelichting van het recht op onderwijs door ouders categorisch als grond voor het inschakelen van de kinderbescherming beschouwt, terwijl de wetgever hiertoe geen reden heeft gezien en ouders bewust vrijheid heeft gelaten? Bent u bereid de gemeente erop te wijzen dat het niet aan haar is de juridische kaders inzake leerplicht, recht op onderwijs en kinderbescherming te bepalen, mede in het licht van het feit dat nationale overheden hierbij volgens internationale jurisprudentie een ruime mate van beleidsvrijheid hebben?
In hoeverre is het acceptabel dat de gemeente het ontbreken van informatie over het recht op onderwijs per definitie als grond voor het aanvragen van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming ziet, zonder dat er concrete signalen zijn dat in de praktijk daadwerkelijk een bedreigende situatie voor de kinderen bestaat? Acht u dit in overeenstemming met de eisen van zorgvuldigheid die bij een ingrijpend verzoek om onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming geboden zijn?
In hoeverre zijn de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van ouders geborgd wanneer gemeenten op beleidsmatig niveau gaan bepalen wanneer informatievoorziening over en uitwerking van het recht op onderwijs met het oog op de verantwoordelijkheid voor kinderbescherming toereikend zijn? Kan een wettelijke regeling uitblijven wanneer de stellingname van de gemeente Rotterdam wordt gevolgd?
Het bericht 'Taxfree shoppen bestaat niet op Schiphol' |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Taxfree shoppen bestaat niet op Schiphol»?1
Ja.
Kunt u toelichten in hoeverre ondernemingen en Schiphol op dit moment mogen adverteren met «taxfree prijzen»?
In zijn algemeenheid geldt dat consumenten op grond van de regels over oneerlijke handelspraktijken (Afdeling 3A van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) op juiste en niet misleidende wijze geïnformeerd dienen te worden over de belangrijkste kenmerken, waaronder de prijs(opbouw), van een product of dienst. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Of het adverteren met «taxfree prijzen» al dan niet is toegestaan en of sprake is van misleiding, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en vergt een waardering van de feiten van het geval. Dit laatste is aan de ACM en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen.
Ook zijn in de Nederlandse Reclame Code regels vastgelegd waar reclame aan moet voldoen. De regels zijn opgesteld in overleg met partijen die samen het adverterend bedrijfsleven vormen namelijk: adverteerders, reclameadviesbureaus en media. Wanneer consumenten menen dat sprake is van een misleidende reclame-uiting kunnen zij een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie (RCC).
Overigens hebben de ACM en de RCC mij laten weten dat zij geen meldingen en klachten hebben ontvangen over reclame-uitingen op Schiphol omtrent «taxfree prijzen».
Deelt u de mening van de Consumentenbond dat het adverteren door ondernemingen met «taxfree prijzen», terwijl de consument wel btw-plichtig is en niet goedkoper uit is ten opzichte van de reguliere prijs waartegen het product elders in het land wordt verkocht, misleiding suggereert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Reclame Code Commissie te verzoeken om naar het adverteren met de term «taxfree prijzen» een onderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet?
De RCC is een privaat instituut met een eigen verantwoordelijkheid waar ik geen zeggenschap over heb. Wel heb ik deze Kamervragen onder de aandacht van de Stichting Reclame Code (SRC) gebracht. De SRC heeft mij laten weten dat er op korte termijn een verkennend gesprek zal plaatsvinden met een vertegenwoordiging van de taxfree winkeliers op Schiphol, verenigd in See Buy Fly, om de mogelijkheid van een onderzoek in de vorm van een monitoringsproject te bespreken.
De splitsing van Delta en de positie van de kerncentrale Borssele |
|
Jan Vos (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over overleg op uw ministerie over de splitsing van Delta en de positionering van de kerncentrale in Borssele?1
Ja.
Herinnert u zich het debat over het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet (Kamerstukken 34 199) op 30 september en 6 oktober, waarin de woordvoerders van verschillende fracties in verschillende bewoordingen hebben gevraagd om een zorgvuldige invoering van de splitsing, met daarbij bijzondere aandacht voor de positie van de kerncentrale?
Ja.
Hoe beoordeelt u in dit kader de overgangstermijn van een jaar die ACM aan Delta gecommuniceerd heeft?
Met de uitspraak van de Hoge Raad van 26 juni 2015 inzake de Wet onafhankelijk netbeheer (Won) is vast komen te staan dat de bepalingen uit de Won, die voorschrijven dat de Nederlandse netwerkbedrijven in publieke handen blijven en geen onderdeel mogen uitmaken van een groep waar ook een productie- en leveringsbedrijf deel van uitmaakt, rechtsgeldig zijn. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer heb aangegeven, heeft dit tot gevolg dat de energiebedrijven die nog niet gesplitst waren, waaronder DELTA, alsnog hun productie- en leveringsbedrijven moeten scheiden van het netwerkbedrijf (Kamerstuk 30 212, nr. 81). Op dit moment maken zowel het DELTA netwerkbedrijf als het productie- en leveringsbedrijf en de 70% deelneming van DELTA in de N.V. Elektriciteits Produktie maatschappij Zuid-Nederland (EPZ) deel uit van de DELTA Groep. EPZ is de vergunninghouder van de kerncentrale Borssele en bestaat verder uit een kolencentrale (inmiddels gesloten) en een windpark te Borsele. De overige 30% van EPZ is sinds 2011 in handen van Essent. Als invulling van de aangenomen motie van de leden Van Tongeren en Vos (Kamerstuk 34 199, nr. 75) heb ik de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in overweging gegeven om in haar handhavingsbesluit ten aanzien van splitsing voldoende ruimte te bieden om tot een oplossing te komen voor het eigendom en de ontmanteling van de kerncentrale Borssele.
Het is aan DELTA om voor de ACM onderbouwd inzichtelijk te maken hoeveel tijd zij nodig acht om de splitsing te realiseren. DELTA heeft de ACM voorzien van schriftelijke informatie over termijnen om tot splitsing te komen. Op basis van een zorgvuldige weging van die informatie heeft de ACM eind oktober een voorlopige begunstigingstermijn, gericht op het groepsverbod uit de Won, vertrouwelijk gedeeld met DELTA. DELTA heeft de gelegenheid om mondeling te reageren op deze concept termijn. De ACM kan deze reactie meewegen bij het nemen van haar handhavingsbesluit. Naar verwachting zal de ACM het handhavingsbesluit, dat de begunstigingstermijn gaat bevatten, eind dit jaar nemen. Het is niet aan mij om daarover uitlatingen te doen of een oordeel te vellen.
Is het waar dat al aan het einde van dit jaar alle opties verkend zullen zijn, zoals in het krantenbericht staat?
Ik streef ernaar dat de positie van de kerncentrale Borssele in alle gevallen goed geborgd blijft. De eerste verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij DELTA en haar aandeelhouders, te weten de Zeeuwse provincie en gemeenten die gezamenlijk het volledige aandelenkapitaal bezitten (vertegenwoordigd in de «Aandeelhouderscommissie»). Zoals ik tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet meermaals heb benadrukt, voelt het kabinet zich medeverantwoordelijk om ervoor te zorgen dat de kerncentrale Borssele op een verantwoorde manier blijft produceren tot aan de voorziene buitengebruikstelling eind 2033. Het is een gezamenlijk belang dat de kerncentrale in bedrijf blijft en inkomsten genereert om daarmee eigenstandig de buitengebruikstelling en amovering te bekostigen. Zoals ik uw Kamer heb aangegeven, ben ik bereid om daar mijn bijdrage aan te leveren. Met DELTA en de Aandeelhouderscommissie is een proces overeengekomen om te komen tot een onderbouwde analyse en een heldere weging van mogelijke alternatieven. Het overleg van ambtenaren van mijn ministerie met vertegenwoordigers van de Aandeelhouderscommissie, waaraan het nieuwsbericht refereert, is daar onderdeel van. Ik hecht in de eerste plaats aan zorgvuldigheid, maar streef ernaar om dit proces voortvarend te doorlopen en zal uw Kamer tijdig informeren over relevante ontwikkelingen.
Ik hecht eraan om te benadrukken dat van een ongewenste wijziging van zeggenschap in de kerncentrale Borssele geen sprake kan zijn. Op nucleaire installaties in het algemeen en de kerncentrale Borssele in het bijzonder is een omvangrijk pakket aan wet- en regelgeving van toepassing, met het toezicht en de handhaving die daarbij hoort. De Kernenergiewet stelt onder andere eisen aan de nucleaire veiligheid, stralingsbescherming, non-proliferatie en de betrouwbaarheid en solvabiliteit van de vergunninghouder en exploitant van een kerncentrale. Daar ziet de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) op toe. Ook kan ik op basis van de Elektriciteitswet een wijziging in de eigendom van de kerncentrale Borssele weigeren of daaraan voorschriften verbinden, op grond van overwegingen van openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid. Aanvullend zijn in de zogeheten «Borsseleconvenanten» afspraken overeengekomen over het blijvend garanderen van publieke invloed en zeggenschap in de kerncentrale Borssele, ook in het geval van een (voorgenomen) wijziging van de aandeelhouders van vergunninghouder EPZ. In de bijlage bij deze brief is een overzicht opgenomen van de betreffende convenanten2. De Staat wordt vroegtijdig betrokken bij alle zaken die de publieke belangen betreffen en heeft de bevoegdheid om een ongewenste wijziging van zeggenschap in de kerncentrale Borssele te blokkeren.
Wanneer zal er duidelijkheid zijn over de positie van de kerncentrale? Hoe wordt daarbij de motie van Gent uit 2009 betrokken, die zegt dat de kerncentrale in overheidshanden moet blijven?2
Voor het eerste deel van uw vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4. Ten aanzien van uw vraag over het betrekken van de motie Van Gent (Kamerstuk 28 982, nr. 78) kan ik het volgende melden. Met de motie Van Gent werd de regering met het oog op de veiligheid verzocht alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat zowel het juridisch als economisch eigendom van de kerncentrale Borssele in overheidshanden zou blijven. De situatie van 100% economisch en juridisch eigendom is niet meer aan de orde sinds de aandelentransactie tussen DELTA en RWE in EPZ waarover uw Kamer op 30 september 2011 is geïnformeerd door de toenmalige Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Kamerstuk 28 982, nr. 125). De regering heeft middels de zogeheten «Borssele convenanten» uitvoering gegeven aan deze motie. Daarmee zijn afspraken overeengekomen over het blijvend garanderen van publieke invloed en zeggenschap in de kerncentrale Borssele, ook in het geval van een (voorgenomen) wijziging van de aandeelhouders van vergunninghouder EPZ.
Is een nationalisatie van de kerncentrale een optie om de publieke belangen bij de kerncentrale veilig te stellen? Kunnen Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) en EBN hierbij een rol spelen?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Heeft het kabinet overwogen (een deel van) de opbrengst van ABNAMRO te besteden aan een nationalisatie van de kerncentrale?
Zie mijn antwoord op vraag 4.