Het bericht dat ‘Eritrese meisjes moeten wegblijven uit deze kerk’ en ‘Twintig Eritrese vluchtelingen uit Oranje zwanger na bezoeken aan Rotterdamse kerk?’ |
|
Vera Bergkamp (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eritrese meisjes moeten wegblijven uit deze kerk» en «Twintig Eritrese vluchtelingen uit Oranje zwanger na bezoeken aan Rotterdamse kerk»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat hulpverleners, die Eritrese asielzoekers bijstaan, zich al langer zorgen maken over wat er in deze Eritrees-Orthodoxe Kerk gebeurd? Wat is er gedaan naar aanleiding van deze signalen?
In de periode 2014–2015 is de instroom van Eritrese asielzoekers in Nederland sterk gestegen. Het COA heeft daarom met verschillende organisaties en experts informatie over de Eritrese gemeenschap verzameld en met de opvangmedewerkers gedeeld. Het COA heeft mij gemeld dat zij signalen heeft ontvangen die duiden op mogelijke misstanden bij Eritrese individuen en binnen de Eritrese gemeenschap. Het gaat hierbij om signalen van uiteenlopende aard. Een aantal van de ontvangen signalen heeft betrekking op gebeurtenissen in of rondom de Eritrese kerk in Rotterdam.
Het COA kan de ernst en het waarheidsgehalte van deze signalen niet inschatten en heeft deze signalen gemeld bij de politie en EMM. Tegelijkertijd heeft het COA besloten om een aantal preventieve maatregelen te treffen. Deze maatregelen zijn uit voorzorg genomen en impliceren geenszins een beschuldiging richting bepaalde individuen of organisaties.
Voor wat betreft de signalen van eventueel misbruik in of rondom een kerk in Rotterdam hebben de politie en het Openbaar Ministerie in Rotterdam een oriënterend feitenonderzoek gedaan naar de herkomst van deze signalen. De politie en het Openbaar Ministerie in Rotterdam hebben mij laten weten dat er tot dusver geen aangiftes zijn gedaan en er tot dusver geen verdenking is van strafbare feiten met betrekking tot de Eritrese kerk in Rotterdam. Het Landelijk Parket van het OM zal de mogelijkheden verkennen om de signalen van mogelijke misstanden binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland op landelijk niveau en op multidisciplinaire wijze nader te bezien.
Kunt u aangeven in hoeverre u het wenselijk acht dat (minderjarige) asielzoekers meerdere nachten achtereen weg blijven? Welke stappen worden er gezet als bijvoorbeeld (minderjarige) vrouwelijke asielzoekers neerslachtig terugkomen en geen herinneringen meer hebben? Kunt u aangeven in hoeverre er een vertrouwenspersoon wordt ingeschakeld als asielzoekers niet willen praten over wat er in de tussenliggende periode is gebeurd?
Nidos is als voogdijorganisatie verantwoordelijk voor het geven van toestemming om elders te overnachten. Toestemming wordt gegeven nadat is nagegaan of de plaats waar de minderjarige overnacht ook veilig is. Nidos heeft het COA verzocht geen toestemming te geven voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen om naar de kerkdiensten in de Eritrese kerk in Rotterdam te gaan. Het COA kent geen gesloten locaties en kan dus niet voorkomen dat minderjarigen desondanks de Eritrese kerk in Rotterdam bezoeken. Het COA meldt aan Nidos en politie de vermissing van de minderjarige als hij/zij niet op locatie aanwezig is op de afgesproken momenten. Vervolgens wordt hierop door Nidos actie ondernomen.
Met de minderjarige worden gesprekken gevoerd om te achterhalen wat er zich heeft afgespeeld. Dit kan met de mentor van het COA of jeugdbeschermer. Mits gewenst wordt er gebruik gemaakt van landgenoten. Waar COA meent dat er sprake is van een (strafrechtelijke) misstand, stimuleert het COA de bewoners om aangifte te doen. Het COA stimuleert dit door in gesprek te zijn met bewoners en te ondersteunen in het doen van aangiften. Wanneer bewoners weigeren aangifte te doen, maakt het COA melding van misstanden bij de politie. Dat laatste is in dit geval gedaan.
Heeft u zich op het totaal aantal zwangerschappen, naast de genoemde 21–22, van jonge Eritrese vrouwen die deze kerk bezocht hebben, en de mate waarin deze zwangerschappen vrijwillig zijn ontstaan? Kunt u aangeven, indien u hier geen zicht op heeft, op welke manier u voornemens bent dit inzicht te verkrijgen?
Naar nu bekend is, zijn er ongeveer 25 Eritrese COA-bewoners die melden dat ze ongewenst zwanger zijn. Het merendeel betreft jonge, maar voor de wet volwassen vrouwen. Zij hebben zich gemeld bij GC A. Omdat GC A een medisch beroepsgeheim kent, wordt nadere informatie niet gedeeld met COA. Daarnaast heeft een drietal Eritrese vrouwen gemeld dat zij verkracht zijn. In alle gevallen is niet gezegd dat er een relatie is met de Eritrese kerk in Rotterdam. De vrouwen zijn aangemoedigd om aangifte te doen bij de politie. COA heeft melding gedaan bij politie en het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 hebben politie en OM in Rotterdam onderzoek gedaan naar de signalen van eventueel misbruik in of rondom de Eritrese kerk in Rotterdam.
In hoeverre vindt u dat het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) en Stichting Nidos adequaat gehandeld hebben naar aanleiding van signalen die zij ontvingen over mogelijke misstanden in en rondom deze kerk?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 heeft het COA signalen ontvangen die duiden op mogelijke misstanden bij Eritrese individuen en binnen de Eritrese gemeenschap. Het COA en Nidos zijn verantwoordelijk voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Dit is een kwetsbare groep waarmee extra voorzichtig moet worden omgegaan. Dit betekent dat als er aanwijzingen zijn voor mogelijke misstanden, dat er maatregelen worden genomen om deze groep te beschermen. Op basis hiervan begrijp ik de keuze van het COA en Nidos om uit voorzorg alleenstaande minderjarige vreemdelingen geen verlof te geven om de Eritrese kerk in Rotterdam te bezoeken.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen er bij het COA binnen zijn gekomen over misstanden? In hoeveel procent van de gevallen is er gekozen voor extra begeleiding en in welke vorm en met welke intensiviteit dit is verleend? En in hoeveel procent van de gevallen is er gekozen voor beschermde opvang?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat het beleid is binnen het COA als seksueel misbruik wordt ontdekt, of er vermoedens van seksueel misbruik leven?
Indien COA-medewerkers menen dat er sprake is van een (strafrechtelijke) misstand, stimuleert het COA de betreffende bewoners om aangifte te doen. Wanneer bewoners weigeren aangifte te doen maakt het COA melding van misstanden bij de politie. Daarnaast kan ook extra seksuele voorlichting gegeven worden.
Kunt u aangeven in hoeverre asielzoekers worden begeleid op het gebied van seksuele gezondheid? Op welke manier wordt er aandacht aan preventie, gebruik van voorbehoedsmiddelen en seksueel overdraagbare aandoeningen besteed?
Seksuele gezondheid is een belangrijk thema in de voorlichting die door de GGD aan alle asielzoekers wordt aangeboden. Deze voorlichting wordt gegeven in diverse taalgroepen, mannen en vrouwen apart, met tolk. De voorlichting heeft betrekking op:
Bewoners krijgen de factsheet gezondheidszorg met informatie (beeld en in eigen taal) over hoe de toegang tot gezondheidszorg in Nederland en op locatie is geregeld. Individuele vragen over anticonceptie en soa kunnen worden gesteld bij de zorgverleners. Alle anticonceptie (m.u.v. sterilisatie) wordt vergoed. Condooms worden op verzoek verstrekt.
In hoeverre is er beleid ontwikkeld op het gebied van preventie als het gaat om de aanpak van seksueel misbruik in – en rondom – asielzoekerscentra en/of vluchtelingenopvang voor zowel meisjes en jongens?
Voor incidenten die betrekking hebben op seksueel misbruik schakelt het COA de politie in. Minderjarigen krijgen, net als ook volwassenen, seksuele voorlichting van de GGD. Ook worden er weerbaarheidstrainingen ingezet. Aanvullend geldt voor minderjarigen dat zij, conform het methodisch kader, gesprekken voeren met mentor en jeugdbeschermer waarin seksualiteit en veiligheid onderwerp van gesprek is.
Kunt u aangeven hoe zwangerschapsbegeleiding en kraamzorg is geregeld voor de ruim 20 Eritrese meisjes die zwanger zijn geworden?
Zwangere vrouwen ontvangen de factsheet zwangerschap met informatie (beeld en in eigen taal) over hoe de zwangerschaps- en geboortezorg in Nederland is geregeld. Op (nagenoeg) elke locaties is er een COA-aandachtsfunctionaris zwangere vrouwen die speciale aandacht heeft voor de zwangere bewoonsters en letten op het welzijn van moeder en kind. De werkwijze m.b.t. zwangerschapsbegeleiding en geboortezorg is vastgelegd in landelijk geldende afspraken tussen COA, GC A, verloskundigen/gynaecologen, GGD GHOR, kraamzorg en MCA (Menzis/COA administratie). Deze ketenafspraken zijn in september 2015 geactualiseerd.
Wat is uw reactie op de beweringen dat het onduidelijk is waar deze vrouwen nu zijn? Klopt het dat deze vrouwen niet in het vizier van het COA zijn?
De vrouwen die zwanger zijn hebben zich gemeld bij GC A. GC A kent een medisch beroepsgeheim. De identiteit van de individuele zwangere vrouwen wordt derhalve niet gedeeld met het COA. Het is aan de vrouwen zelf of zij in de gesprekken met het COA medewerkers hun situatie willen bespreken. Het COA weet niet in alle gevallen wie deze vrouwen zijn en kan dus ook niet aangeven of zij nog in Oranje zijn of al zijn uitgestroomd naar een gemeente in Nederland.
Verder heeft het COA, zoals aangeven in antwoord op vraag 2, na de ontvangen signalen extra aandacht gegeven aan alle Eritrese vrouwen in Oranje, middels het geven van groepsvoorlichting door de GGD over seksualiteit en middels individuele gesprekken.
Op welke termijn verwacht u dat de politie en het openbaar ministerie met hun bevindingen naar buiten zullen treden? Is hiervoor een tijdspad gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat uit Eritrea gevluchte vrouwen mogelijk zijn gedwongen tot seks rondom een bezoek aan de Eritrees-orthodoxe kerk |
|
Attje Kuiken (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over het mogelijke seksuele misbruik van uit Eritrea gevluchte minderjarige vrouwen rondom een bezoek aan de Eritrees-orthodoxe Tewahdo-kerk in Rotterdam?1
Ja.
Wanneer bent u door het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) op de hoogte gesteld van deze zorgwekkende signalen en welke acties heeft u daarop ondernomen?
Het COA heeft mij op 5 januari gemeld dat zij signalen heeft ontvangen die duiden op mogelijke misstanden bij Eritrese individuen en binnen de Eritrese gemeenschap. Het gaat hierbij om signalen van uiteenlopende aard. Een aantal van de ontvangen signalen heeft betrekking op gebeurtenissen in of rondom de Eritrese kerk in Rotterdam.
Het COA kan de ernst en het waarheidsgehalte van deze signalen niet inschatten en heeft deze signalen gemeld bij de politie en EMM. Tegelijkertijd heeft het COA besloten om een aantal preventieve maatregelen te treffen. Deze maatregelen zijn uit voorzorg genomen en impliceren geenszins een beschuldiging richting bepaalde individuen of organisaties.
Voor wat betreft de signalen van eventueel misbruik in of rondom een kerk in Rotterdam hebben de politie en het Openbaar Ministerie in Rotterdam een oriënterend feitenonderzoek gedaan naar de herkomst van deze signalen. De politie en het Openbaar Ministerie in Rotterdam hebben mij laten weten dat er tot dusver geen aangiftes zijn gedaan en er tot dusver geen verdenking is van strafbare feiten met betrekking tot de Eritrese kerk in Rotterdam. Het Landelijk Parket van het OM zal de mogelijkheden verkennen om de signalen van mogelijke misstanden binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland op landelijk niveau en op multidisciplinaire wijze nader te bezien.
Centreren de signalen zich rondom deze kerkgemeenschap en alleen in Rotterdam, of zijn er redenen om aan te nemen dat deze praktijken zich ook elders afspelen? Worden er momenteel preventief maatregelen getroffen om dit op andere plekken te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het feit dat het gaat om extra kwetsbare, minderjarige meisjes, reden is om extra begeleiding en personeel vanuit het COA op deze doelgroep te plaatsen? Zo ja, bent u bereid dit tot uitvoering te brengen?
Het COA is samen met Nidos verantwoordelijk voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Dit is een kwetsbare groep. Dit betekent dat als er aanwijzingen zijn voor mogelijke misstanden, er preventief maatregelen worden genomen om deze groep te beschermen. Dat hebben het COA en Nidos in dit geval ook gedaan.
Vanwege de kwetsbaarheid van alleenstaande minderjarige vreemdelingen kent het opvangmodel bij het COA een intensieve 24-uursbegeleiding op de verschillende amv-opvanglocaties. Op deze locaties is reeds extra personeel aanwezig ten opzichte van andere opvanglocaties. Mentoren van het COA dragen zorg voor de dagelijkse begeleiding, houden toezicht en voeren vanuit een specifiek voor deze doelgroep ontwikkelde methode gesprekken met de alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Deze mentoren organiseren de zorg voor de nodige ondersteuning. In samenwerking met de jeugdbeschermer worden afspraken gemaakt met de jongeren.
Wordt er vanuit het COA contact gelegd met Eritrees-orthodoxe kerken, en bent u het eens met de constatering dat, indien dit niet het geval is, dit wel wenselijk is gezien de belangrijke plek die deze kerken innemen als sociaal vangnet voor alleenstaande minderjarige asielzoekers uit Eritrea?
Het COA heeft geen contact gelegd met de Eritrese kerk in Rotterdam. Het COA heeft als alternatief aangeboden om alleenstaande minderjarige vreemdelingen te begeleiden naar een Koptische kerk in Amstelveen.
Weet u of deze slachtoffers aangifte hebben gedaan bij de politie en zo nee, welke acties worden er ondernomen om aangiftebereidheid onder deze groep slachtoffers te vergroten?
Er is tot op heden geen aangifte gedaan. Waar COA meent dat er sprake is van een (strafrechtelijke) misstand, stimuleert het COA de bewoners om aangifte te doen. Het COA stimuleert dit door in gesprek te zijn met bewoners en te ondersteunen in het doen van aangiften. Wanneer bewoners weigeren aangifte te doen, maakt het COA melding van misstanden bij de politie. Dat laatste is in dit geval gedaan.
Het COA spreekt frequent met leden van de Eritrese gemeenschap (en amv’s in het bijzonder) op locaties om meer inzicht te krijgen in wat er speelt binnen deze (gesloten) gemeenschap.
Wordt er, gezien het feit dat het COA deze gevallen ook gemeld heeft bij het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel, extra aandacht besteed aan de mogelijkheid dat deze slachtoffers in handen vallen van mensenhandelaren en krijgen de minderjarige meisjes in dit licht extra bescherming?
Er zijn vooralsnog geen signalen die wijzen op mensenhandel. De signalen worden gedeeld met het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel om zo ketenbreed een goed beeld te krijgen van hetgeen zich hier voordoet. Mocht er een signaal zijn dat er een relatie is met mensenhandel dan wordt de minderjarige in de hiervoor bestemde beschermde opvang van het COA geplaatst.
Wat voor slachtofferhulp en zorg wordt er actief geboden aan de slachtoffers, zijnde de vanuit Eritrea gevluchte (vermoedelijk) seksuele misbruikte minderjarige vrouwen rondom een bezoek aan de Eritrees-orthodoxe Tewahdo-kerk in Rotterdam?
De volgende hulp wordt geboden aan vrouwen die ongewenst zwanger zijn:
Wat wordt er gedaan om de daders op te sporen en te bestraffen?
Zie antwoord vraag 2.
De penibele situatie waarin onderwijsinstelling Kikidio als aanbieder van onderwijs voor hoogbegaafde kinderen, verkeert |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief en/of statement van Kikidio, waarin zij als school voor begaafde kinderen aangeeft niet langer financieel het hoofd boven water te kunnen houden? Zo ja, hoe beoordeelt u dit zorgwekkende signaal van Kikidio, met name vanwege de gevolgen voor de leerlingen en hun ouders die hiermee mogelijk zonder een bij deze doelgroep passend onderwijsaanbod komen te zitten?
Ik heb kennis genomen van deze brief. Kikidio is een kleinschalig initiatief dat nu een oplossing biedt voor enkele hoogbegaafde basisschoolleerlingen met een extra ondersteuningsvraag. Deze school voldoet sinds het moment dat de school is aangemerkt als «school in de zin van de Leerplicht 1969» aan de eisen zoals die in het Toezichtkader niet bekostigd primair onderwijs zijn vastgelegd. Dit houdt in dat leerlingen die bij Kikidio onderwijs volgen, voldoen aan de leerplicht. In de afgelopen periode zijn enkele kinderen overgestapt naar een plek in het bekostigd onderwijs. Vanwege het beperkte aantal kinderen dat er onderwijs volgt, mede omdat scholen en samenwerkingsverbanden zelf steeds meer alternatieven organiseren voor hoogbegaafde leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte, geeft Kikidio aan in financiële problemen te komen. OCW heeft hier in de afgelopen weken met Kikidio over gesproken. Er vindt op korte termijn een vervolgoverleg plaats met de samenwerkingsverbanden primair onderwijs in de regio om te bespreken hoe de expertise van Kikidio in de regio kan worden ingezet.
Hoe verhoudt deze penibele situatie zich tot de uitvoering van de motie Ypma1 over financiering van maatwerkoplossingen zoals Kikidio? Kunt u aangeven hoe u dit in relatie tot elkaar beziet?
Op dit moment is het niet mogelijk om met onderwijsbekostiging onderwijs bij kleinschalige inititieven te volgen, wel is het mogelijk om deskundigheid in te kopen. Daarmee kan een samenwerkingsverband of school een leerkracht of onderwijsmateriaal van Kikidio inkopen om bijvoorbeeld in te zetten in een plusklas. In de brief over onderwijs op een andere locatie heb ik aangekondigd het wettelijk mogelijk te willen maken dat in uiterste gevallen, als het samenwerkingsverband niet zelf in een passend aanbod kan voorzien, de bekostiging van een aanbod op kleinschalige initiatieven toe te staan.2 Hiervoor is een wetswijziging nodig.
Deelt u de mening dat een succesvolle maatwerkoplossing zoals Kikidio en de kinderen die daar gebaat bij zijn, gebaat zijn bij het wegnemen van financieringsdrempels, zoals beoogd met de motie van het lid Ypma? Zo ja, wat betekent dit concreet voor uw inzet? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het uitgangspunt dat er voor elk kind met een extra ondersteuningsbehoefte een passende plek moet worden aangeboden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de school en bij het samenwerkingsverband. Als zij niet zelf in een passend aanbod kunnen voorzien, wil ik het mogelijk maken dat er met onderwijsbekostiging onderwijs bij een kleinschalig initiatief wordt gevolgd.
Deelt u de mening dat hoogbegaafde leerlingen vaak tussen de wal en het schip vallen en een organisatie als Kikidio van groot belang is, ook vanwege hun reeds 13 jaar lange ervaring, het feit dat ze voldoen aan inspectietoezicht en werken met bevoegde docenten, die allen met hart en ziel onder het cao loon werken omdat ze geloven in de noodzaak van hun werk?
Nee, ik deel de mening dat hoogbegaafde leerlingen vaak tussen wal en schip vallen niet. Scholen en samenwerkingsverbanden zijn, ondersteund door het Informatiepunt Onderwijs & Talentontwikkeling, in toenemende mate in staat om hoogbegaafde leerlingen binnen de basisondersteuning en in bijvoorbeeld plusklassen het onderwijs te bieden dat zij nodig hebben en dat past bij hun mogelijkheden.
Is er onlangs gesproken met Kikidio over de penibele situatie waarin deze onderwijsorganisatie verkeert? Ziet u een oplossing op korte termijn, waardoor deze onderwijsorganisatie kan blijven bestaan? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dit gesprek alsnog aan te gaan?
Er is in januari 2016 met Kikidio gesproken over de situatie waarin de school verkeert. Met hen is afgesproken dat er op korte termijn met ondersteuning vanuit OCW een gesprek wordt gefaciliteerd met de samenwerkingsverbanden primair onderwijs in de regio om te bespreken hoe de expertise van Kikidio in de regio kan worden ingezet. De accountmanagers passend onderwijs van de betreffende samenwerkingsverbanden zullen bij dat gesprek aanwezig zijn.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het binnenkort plaatsvindende Algemeen overleg over Passend Onderwijs?
Ja.
De hoge werkdruk in het basisonderwijs |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de uitspraken van verschillende leerkrachten in het basisonderwijs dat zij door de werkdruk steeds meer in een «overlevingsstand» zitten? Wat zijn volgens u de gevolgen daarvan voor de leerkracht en het onderwijs in het algemeen?1 2
Ik vind dat zorgelijk. De leraar is de spil van het onderwijs. Een te hoge werkdruk heeft negatieve gevolgen op het werkplezier van de leerkracht en daarmee op de kwaliteit van het onderwijs.
Waarom heeft u in het verleden geen actie ondernomen na eerdere signalen dat het niet goed ging met de leerkrachten in het onderwijs, onder andere na recente CBS-cijfers die aantonen dat leerkrachten het hoogste burn-outcijfer hebben van alle beroepsgroepen?3
De afgelopen tijd heb ik diverse maatregelen getroffen die direct of indirect van invloed kunnen zijn op het verminderen van de werkdruk van leerkrachten. Deze maatregelen richten zich op het versterken van de kwaliteit van leraren, het ondersteunen van onderwijspersoneel, slim inzetten van ICT en het verminderen van de regeldruk.
In 2013 is het Nationaal Onderwijs Akkoord (NOA) gesloten met de Stichting van het Onderwijs. In het NOA zijn afspraken gemaakt over onder andere het terugdringen van de werk- en regeldruk en het vergroten van de autonomie van onderwijspersoneel. Vanuit het NOA zijn extra financiële middelen vrijgemaakt om leerkrachten te ondersteunen. Zo is er vanaf 2015 structureel € 50 miljoen beschikbaar voor uitbreiding van het aantal conciërges en klassensassistenten.
Samen met vakbonden en sectorraden heb ik de Regeldrukagenda 2014–2017 opgesteld. Bij de totstandkoming is samen met deze partijen bekeken waar de grootste knelpunten op het gebied van regeldruk zitten. Met betrekking tot deze knelpunten zijn gezamenlijke acties afgesproken en ondernomen. Met de regeldrukagenda verdwijnen regels of worden regels versimpeld. Daarnaast wordt op schoolniveau ingezet op acties die de (ervaren) regeldruk verminderen. In de eerste helft van 2016 komt er, als onderdeel van de regeldrukagenda, een onderzoek naar de grootste veroorzakers van registratieverplichtingen. Er wordt op korte termijn in de sector po een meldpunt geopend waar leraren hun registratieverplichtingen kunnen melden. Als meldingen binnenkomen dan wordt vanaf de leraar de hele lijn terug gevolgd naar de bron van de verplichting. Dat kunnen bijvoorbeeld zijn het ministerie, de inspectie, het schoolbestuur of de schoolleider. Met de veroorzaker wordt vervolgens naar oplossingen gezocht, die zoveel mogelijk moeten leiden tot het schrappen of vereenvoudigen van de registratie.
Wat is uw oordeel over de uitspraak in de uitzending van Monitor dat er roofbouw gepleegd wordt op een hele beroepsgroep? Welke consequenties heeft dit voor de kwaliteit van het basisonderwijs? Kunt u dit toelichten?
Ik deel deze uitspraak niet. Wel is hoge werkdruk een signaal dat ik serieus neem. Vandaar dat ik al diverse maatregelen genomen heb, al dan niet samen met sectororganisaties en bonden (zie vraag 2).
Bent u het eens met de analyse dat sinds de jaren negentig scholen steeds meer op afstand zijn gezet en leerkrachten daardoor steeds minder inspraak krijgen in de scholen, er meer verantwoordingsdruk is en dat dit alles geleid heeft tot een hogere werkdruk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het niet eens met deze uitspraak. Vanuit het scholenveld ontstond een toenemende behoefte aan een terugtredende overheid en meer autonomie voor de school. Dit heeft geleid tot de invoering van de lumpsum. Door invoering daarvan is veel vrijheid gegeven aan besturen en scholen om naar eigen inzicht het onderwijs vorm te geven. Bij deze vrijheid hoort een bepaalde mate van verantwoording. Verantwoording staat echter niet gelijk aan een hoge werkdruk. Samen met verschillende partners werk ik aan het zo laag mogelijk maken van deze verantwoordingslast. Zie antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat uw beleid alsmede het toezicht van de Inspectie, wantrouwen in de hand werken? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit gevoel van wantrouwen wordt weggenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. We hebben een systeem gebaseerd op vertrouwen, waarin veel ruimte is voor scholen. Het systeem van inspectietoezicht is risicogericht. Pas wanneer resultaten van leerlingen, financiële analyses of andere signalen daar aanleiding toe geven, vindt verdiepend onderzoek plaats.
Bent u van mening dat alles meetbaar gemaakt moet worden in het onderwijs omtrent resultaten en leerrendementen? Levert dit daadwerkelijk een bijdrage aan de kwaliteit van het onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Niet alles hoeft meetbaar gemaakt te worden. Analyse van resultaten helpt leraren wel hun onderwijs te verbeteren en het aanbod beter af te stemmen op de behoeften van de leerlingen. Het is aan de leerkrachten om hier bewuste keuzes in te maken.
Wat is uw oordeel over de uitspraak dat alles meetbaar maken een illusie is en vooral nutteloos administratief werk oplevert? Kunt u hierop een toelichting geven?
Niet alles in het onderwijs hoeft meetbaar te zijn. Dat neemt niet weg dat het meten en analyseren van onderwijsresultaten waardevolle informatie oplevert, die de scholen kunnen gebruiken om hun onderwijs te verbeteren.
Hoe zijn de door u genoemde «fantoomregels» ontstaan en welke rol heeft het ministerie daarbij gehad?
Met «fantoomregels» doel ik op regels waarvan leerkrachten of schoolleiders ten onrechte denken dat ze zijn opgelegd door de inspectie of het ministerie. Om ervaren regeldruk die voortkomt uit onduidelijkheid van sommige regels te voorkomen, zetten wij in op toegankelijke, heldere en overzichtelijke onderwijswetgeving.4 Ook het voorkomen van misverstanden over de werkwijze in het toezicht heeft de continue aandacht van de inspectie. Daarbij gaat het niet alleen om het wegnemen van misverstanden, maar met name ook om het gesprek op gang te brengen over wat bestuurders, schoolleiders en leraren zelf nodig vinden voor goed onderwijs.
Welke taken en handelingen kunnen volgens u geschrapt worden?
Het is niet aan mij om aan te geven welke taken en handelingen geschrapt kunnen worden. Leraren weten vaak zelf het beste welke administratieve handelingen in hun ogen overbodig zijn. Daarover kunnen ze in gesprek gaan met hun schoolleider en/of bestuur. Als zij stuiten op regelgeving die in hun ogen overbodig is, kunnen zij dat aangeven bij het meldpunt registratieverplichtingen. Dan kan ik dat zorgvuldig bekijken en waar mogelijk actie ondernemen in het versimpelen of schrappen van regelgeving.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat leraren ophouden met overbodige administratie? Indien u niets onderneemt, is het dan niet gratuit om te zeggen dat leraren de vele administratie niet langer hoeven te pikken?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat 84 procent van de docenten zegt een hoge werkdruk te ervaren? Wat is uw analyse en reactie op het feit dat 56% van de docenten de werkdruk in het onderwijs onacceptabel hoog vindt?4
De ervaren werkdruk van leraren in het in het primair onderwijs is volgens dit onderzoek hoog. Ik vind dat zorgelijk. Aanpak van werkdruk vraagt om maatwerk en is in grote mate iets dat binnen scholen zal moeten worden aangepakt. Vakbonden en sectorraden erkennen dit ook. Daarom is het noodzakelijk dat de werkdruk, regeldruk en administratieve lasten van leraren, scholen en besturen wordt verminderd. Hiertoe heb ik verschillende acties uitgezet en afspraken gemaakt met betrokken partijen. Zie antwoord op vraag 2.
Hoe verklaart u de toename van de ervaren werkdruk ten opzichte van 2012?
Werkdruk is een veelkoppig probleem. Er is niet één oorzaak voor aan te wijzen. Daardoor is het ook niet mogelijk om een eenduidige verklaring te geven voor deze toename.
Wat is volgens u de invloed van het passend onderwijs op de werkdruk voor leerkrachten in het basisonderwijs?
In de achtste voortgangsrapportage passend onderwijs van 4 december 2015, heb ik u geïnformeerd over de bureaucratie die ouders en scholen ervaren, op basis van de Eenmeting ervaren bureaucratie die is uitgevoerd in het kader van de evaluatie passend onderwijs.6 Uit de resultaten komt naar voren dat de algemene lijn wat betreft ervaren bureaucratie bij scholen vergelijkbaar is met de situatie van vóór de invoering van passend onderwijs. Net als bij de nulmeting, ervaart men de administratieve en overlegtaken rond de extra ondersteuning van leerlingen als behoorlijk tijdrovend, maar ook als nuttig en niet erg ingewikkeld. De administratieve taken vindt men meer tijd kosten dan de overlegtaken. Nieuwe taken rond de leerlingenzorg vindt men relatief ingewikkeld. Net als in de nulmeting valt op dat er grote verschillen zijn tussen respondenten in de ervaren bureaucratie.
Ook blijkt uit het rapport dat de ervaren doelmatigheid (nut en helderheid van taken en procedures) gelijk is gebleven. De ervaren taakbelasting (tijd en complexiteit van procedures) is echter toegenomen en ook in rechtstreekse vragen geven respondenten aan dat sprake is van een toename van de bureaucratie.
De wet biedt ruimte om processen eenvoudig in te richten en onnodige bureaucratie te voorkomen. Onnodige bureaucratie lijkt voort te komen uit de overgang en inrichting van passend onderwijs. In de voortgangsrapportage heb ik aangekondigd dat er komende periode extra aandacht is voor het voorkomen en terugdringen van (onnodige) bureaucratie. Hiertoe is een werkgroep ingericht om creatieve oplossingen te bedenken om de bureaucratie te verminderen. Een eerste mogelijke oplossing wordt gezien in de samenwerking tussen scholen voor (v)so en samenwerkingsverbanden. Elk jaar vragen scholen voor (v)so voor al hun leerlingen een toelaatbaarheidsverklaring aan: dit kan eenvoudiger worden gemaakt, door met het samenwerkingsverband samen de dossiers voor aanvraag door te lopen.
Hoe beoordeelt u het feit dat leerkrachten de hoge werkdruk met name toeschrijven aan de combinatie van te grote klassen en te veel zorgleerlingen?
De invloed van de invoering van passend onderwijs heeft waarschijnlijk in het begin geleid tot een toename van de ervaren taakbelasting. Zie vraag 13.
De indeling en vorming van groepen is bij uitstek een aangelegenheid die maatwerk op het niveau van de school vraagt. Dat kan ik niet centraal regelen. Voor de indeling van de groepen maken schoolbesturen en schoolleiders afwegingen op basis van onderwijsvisie, leerlingenpopulatie, de vaardigheden van de leraren en de visie van de medezeggenschapsraad.
Wat is volgens u het effect van deze hoge werkdruk? Ziet u redenen om in te grijpen?
Een hoge werkdruk kan leiden tot meer ziekteverzuim, een grotere kans op burn-out klachten en minder werkplezier. Dit is niet goed voor zowel de leerkracht als het onderwijs. Daarom is het noodzakelijk dat de werkdruk, regeldruk en administratieve lasten van leraren, scholen en besturen verminderd worden. Zie antwoord op vraag 2.
Herkent u alle signalen die in de uitzending en in het rapport genoemd worden en erkent u deze ook? Begrijpt u vervolgens dat leerkrachten weinig vertrouwen in u als Staatssecretaris hebben?5
Er is geen simpele oplossing voor de aanpak van werk- en regeldruk. Dat blijkt wel uit het feit dat dit al jaren speelt. Het is noodzakelijk dat we dit gezamenlijk aanpakken: OCW, sectororganisaties, bonden schoolbesturen, schoolleiders en leraren. Indien de huidige aanpak nog tot onvoldoende resultaat leidt, dan is het noodzakelijk dat we gezamenlijk bespreken welke aanvullende maatregelen nodig zijn.
Bent u nog steeds van mening dat het passend onderwijs zorgvuldig is ingevoerd, met alle gevolgen van dien? Waarom?
Elk half jaar rapporteer ik aan de Tweede Kamer over de stand van zaken van de invoering van passend onderwijs. In de eerder genoemde rapportage die ik op 4 december naar de Tweede Kamer heb gestuurd, staat dat in het afgelopen jaar stappen zijn gezet om meer kinderen passende onderwijsondersteuning en zorg te bieden. In veel regio’s is een beweging op gang gekomen, waardoor het vaker lukt om kinderen een passende plek te bieden. Steeds meer gebeurt dat op een reguliere school. De praktijk in veel samenwerkingsverbanden laat zien dat het lukt om binnen de huidige kaders passend onderwijs te realiseren.
Maar er zijn grote verschillen tussen scholen en samenwerkingsverbanden. Nog niet alle scholen en samenwerkingsverbanden nemen hun verantwoordelijkheid. Ze benutten niet altijd de ruimte die het wettelijke kader biedt. In genoemde rapportage is daarom een aantal acties opgenomen om de uitvoering van passend onderwijs te verbeteren.
Dragen kleinere klassen volgens u bij aan het verminderen van de werkdruk voor leraren? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 14.
Het bericht dat het Nederlands Forensisch Instituut versleutelde berichten op telefoons kan kraken |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «PGP-encrypted Blackberrys aren’t immune to being cracked?»1
Ja.
Wat voor software gebruikt het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) om de versleuteling te kraken?
Zoals bij de beantwoording van eerdere vragen aan uw Kamer is medegedeeld2, brengt het verstrekken van informatie over welke specifieke software de opsporingsdiensten gebruiken grote risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen. Ik kan daarover derhalve geen mededelingen doen. Ten aanzien van onbekende kwetsbaarheden verwijs ik naar hetgeen daarover is gezegd in het AO Cybersecurity op 20 januari jongstleden.
Wat voor techniek gebruikt de software om de versleuteling te kraken? Gebruikt de software onbekende kwetsbaarheden in de versleutelingssoftware?
Zie antwoord vraag 2.
In de brief over het kabinetsstandpunt inzake encryptie staat dat het «niet wenselijk is om beperkende wettelijke maatregelen te nemen ten aanzien van de ontwikkeling, de beschikbaarheid en het gebruik van encryptie binnen Nederland»; bent u het ermee eens dat het tevens niet wenselijk is om als overheid onbekende kwetsbaarheden in encryptiesoftware te misbruiken?
De brief met het kabinetsstandpunt gaat over het niet-instellen van wettelijk verplichte beperkingen rondom encryptie. Dat is te onderscheiden van het gebruiken van (onverplicht) bestaande kwetsbaarheden ten behoeve van de opsporing in een concreet geval. Ten aanzien van de omgang met onbekende kwetsbaarheden, ofwel zero-days, heb ik reeds toegezegd in een brief nader in te zullen gaan op de wijze waarop de overheid omgaat met deze kwetsbaarheden.
De Special Olympic World Games |
|
Carla Dik-Faber (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de Special Olympics World Games; een uniek en wereldwijd sportevenement voor sporters met een verstandelijke handicap, waaronder sporters met het syndroom van Down?
Ja, ik ken de Special Olympics World Games. Aan het begin van de voorbereidingsperiode van de zomereditie afgelopen zomer in Los Angeles heb ik voor de sporters een videoboodschap ingesproken om ze veel succes en plezier toe te wensen.
Bij de editie daarvoor in Athene (2011) was ik zelf aanwezig om ze persoonlijk aan te moedigen. Ik denk nog altijd met veel plezier terug aan het enthousiasme van alle sporters, begeleiders en staf in de sportieve strijd van de World Summer Games.
Is u bekend dat bij de Special Olympics World Summer Games in Los Angeles afgelopen zomer de Nederlandse équipe maar liefst 17 gouden medailles heeft binnen gehaald?1 Bent u ook trots op de prestatie van deze sporters?
Ja, ik ben op de hoogte van de goede resultaten die het Nederlandse team heeft behaald. De 65 sporters die naar Los Angeles zijn afgereisd hebben in 13 takken van sport deelgenomen en daarbij niet alleen 17x goud, maar ook 33x zilver en 20x brons gewonnen. En niet te vergeten nog de vele vaantjes voor de vierde t/m achtste plaats. De Staatssecretaris van VWS heeft na afloop van de Special Olympics bij de huldiging in Utrecht de sporters toegesproken en gefeliciteerd met hun uitstekende prestatie. Van de Nederlandse begeleiders heb ik begrepen dat daarnaast ook het zelfvertrouwen en de zelfredzaamheid is toegenomen van de deelnemers. Ook hebben ze betere sociale vaardigheden opgedaan. Ik ben daarom ontzettend trots op alle 65 sporters en hun begeleiders, coaches en de sponsoren die dit mede mogelijk hebben gemaakt.
Is u bekend dat komende World Winter Games in 2017 in Oostenrijk worden gehouden? Op welke manier kunt u de sporters die zullen meedoen aan de World Winter Games een hart onder de riem steken bij het trainen en de voorbereidingen die ze komend jaar zullen treffen?
Ik weet dat in 2017 de Special Olympics World Winter Games in maart in Oostenrijk plaatsvinden. Ik zal mij inzetten om net zoals tijdens de voorbereiding van de World Summer Games in Los Angeles de sporters een hart onder de riem te steken. Afhankelijk van mijn agenda of die van de Staatssecretaris is het wellicht mogelijk om volgend jaar de Winter Games te bezoeken en de sporters persoonlijk aan te moedigen. Ik heb dat met veel plezier in Athene gedaan en ik hoop dit ook weer in Oostenrijk te kunnen doen.
Wat vindt u van het idee om komende World Winter Games in Oostenrijk met een delegatie van de regering onze sporters aan te moedigen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘PAR fractie eist duidelijkheid over begroting HNO’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Niet lenen voor HNO»?1
Ja.
Kent u het bericht «Nederlandse miljoenen gaan Curaçaos zieke zorgstelsel niet beter maken»?2
Ja.
Kunt u herhalen wat toen uw antwoord was op de kritiek dat het College Financieel Toezicht zijn grenzen te buiten zou gaan en dat er te grote risico’s zouden worden genomen?
Naar aanleiding van de berichtgeving en het debat dat wij hierover hebben gehad bij de behandeling van de begroting 2015 heb ik uw Kamer een brief gestuurd over de aan Curacao verstrekte lening voor het ziekenhuis (Kamerstuk 34 000, nr. 17). In deze brief ga ik ondermeer in op uw kritiek. Ik concludeer daarin als volgt: «Nederland heeft op grond van de consensusrijkswet een verplichte lopende inschrijving op leningen van Curaçao en Sint Maarten. Het Cft toetst de begroting en de leenaanvraag aan de normen conform de Rft. Voortvloeiend uit het voorgaande zijn er zowel aan de voorkant bij het aangaan van de lening, als tijdens de uitvoering van de investering en aan de verslaglegging over de benutting van de lening waarborgen ingebouwd voor een goed verloop van de investering. Het Cft zal de voortgang van deze investering in samenhang met de gehele investeringenportefeuille en met de liquiditeitspositie van Curaçao blijvend monitoren. De verplichte lopende inschrijving die volgt uit de consensusrijkswet wordt hiermee voor zover dat mogelijk is door diezelfde consensusrijkswet gewaarborgd. Het Cft is in dit verband niet meer dan de uitvoerder van de consensusrijkswet en verricht financieel toezicht door gebruik te maken van de waarborgen uit de Rft.»
Kent u het bericht «PAR-fractie eist duidelijkheid over begroting HNO»?3
Ja.
Wat is uw reactie op de budgetoverschrijding van het Hospital Nobo Otrobanda (HNO)?
De bouw van het ziekenhuis is en blijft een autonome aangelegenheid van het land Curacao. Het is aan de regering van Curacao om indien nodig (financiële) maatregelen te nemen ten aanzien van de bouw en het sluitend houden van de businesscase.
Door wie wordt de budgetoverschrijding van het HNO betaald?
Zie het antwoord op vraag 5.
Staat u nog steeds achter uw antwoord bij vraag 3? Zo nee waarom niet?4
Ja.
Overigens heb ik uw Kamer op 6 oktober 2015 de halfjaarrapportage van het Cft over de eerste helft van 2015 toegestuurd. Daarin wordt uitgebreid ingegaan op de voortgang van de bouw van het ziekenhuis.
Snellere overdracht tussen ambulance en ziekenhuis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Digitale ambulanceoverdracht helpt spoedpatiënt»?1
Ja
In hoeverre bent u mening dat overdacht van relevante patiëntgegevens tussen ambulance en ziekenhuis zo snel en nauwkeurig mogelijk moet plaatsvinden?
Ik juich initiatieven toe die er toe leiden dat de snelheid en de accuraatheid van de overdracht van patiëntgegevens tussen partners in de (acute) zorgketen verbeteren. Een goede overdracht van gegevens is immers van groot belang om zo snel mogelijk de juiste (vervolg)behandeling voor de patiënt in te kunnen zetten.
Bent u bereid u in te zetten voor een zo'n kort mogelijke overdracht tussen ambulancezorgverlener en ziekenhuis, zodat de samenwerking in de acute zorgketen verbetert?
Ik heb eerder een meerjarige subsidie aan Nictiz verleend voor het programma e-Spoed, een programma gericht op het verbeteren van de informatievoorziening binnen de acute zorg. Het faciliteren van de informatieoverdracht tussen de verschillende ketenpartners door de ontwikkeling van standaarden is daarvan een belangrijk onderdeel. Het is vervolgens aan de betrokken zorgorganisaties om die standaarden te gaan gebruiken en in te bouwen in hun informatiesystemen. Het Ministerie van VWS is daarnaast deelnemer aan het zogenaamde «platform acute zorg» waarin alle betrokken partijen bij de uitvoering van het programma e-Spoed zijn vertegenwoordigd en dat zich buigt over verdere ontwikkeling en prioriteiten inzake.
Wat vindt u van de innovatieve koppeling van regionale ambulancevoorziening (RAV) IJsselland tussen de ambulance en het digitale patiëntendossier in het ziekenhuis?
Zoals in het bericht van Nictiz wordt vermeld stuurt al meer dan 90% van de regionale Ambulancevoorzieningen patiëntgegevens elektronisch vanuit de ambulance naar de spoedeisende hulp van de ziekenhuizen. Deze vooraankondiging maakt het mogelijk voor de ziekenhuizen zich zo goed mogelijk voor te bereiden op de behandeling van de betreffende patiënt. De koppeling die de Isala Klinieken hebben gemaakt tussen de vooraankondiging vanuit de ambulances en het patiëntendossier van de patiënt geeft de behandelend arts in het ziekenhuis sneller een beeld van de toestand en de medische historie van de betreffende patiënt. Gezien het belang hiervan voor de juiste (vervolg)behandeling lijkt mij dit een goed initiatief dat ik dan ook zeer waardeer. Het betreft hier overigens niet alleen informatie uit de ambulances van RAV IJsselland, maar ook van ambulances uit andere regio’s die met een patiënt naar het Isala rijden.
In hoeverre acht u deze werkwijze een verbetering ten opzichte van de huidige praktijk, waarin gegevens vaak alleen inzichtelijk zijn in een portaal dat los staat van het patiëntendossier?
Deze werkwijze zorgt ervoor dat de informatie uit de vooraankondiging automatisch en snel beschikbaar komt in het ZiekenhuisInformatieSysteem (ZIS). De gegevens hoeven niet overgetypt te worden, de kans op fouten neemt daarmee af. En als het een bekende patiënt betreft ziet de arts ook meteen de medische historie van die patiënt. In acute situaties, waar elke seconde telt, kan dit van levensbelang zijn. Daarbij heeft de arts minder administratief werk en is het ook makkelijker om de rapportage te verzenden naar de huisarts. Bovendien is de informatie via het eigen ZIS van het ziekenhuis indien nodig beschikbaar voor andere ziekenhuisafdelingen dan uitsluitend de SEH.
Deelt u de mening dat de werkwijze van RAV IJsselland niet alleen kostbare tijd in spoedsituaties scheelt, maar ook leidt tot een meer zorgvuldige overdracht, omdat alle relevante patiëntgegevens bij aankomst in het ziekenhuis al bekend zijn?
Ja, zie ook de vorige antwoorden.
Hoe gaat u RAV's stimuleren om de werkwijze van RAV IJsselland over te nemen?
Meer dan 90% van de regionale ambulancevoorzieningen (RAV’s) doet al een vooraankondiging naar de ziekenhuizen. Het is nu echter vooral aan de ziekenhuizen om een koppeling te leggen met de gegevens die zij ontvangen vanuit de ambulance en bestaande patiëntendossiers in het ziekenhuisinformatiesysteem. Het ministerie brengt dit in overleggen met de brancheorganisaties van de ziekenhuizen onder de aandacht van de betrokken zorgaanbieders.
Welke eventuele (wettelijke) belemmeringen zijn er voor RAV's die ook met een dergelijk systeem willen gaan werken?
Voor de RAV’s zijn er geen belemmeringen, de meeste RAV’s versturen reeds vooraankondigingen volgens landelijke standaarden aan de ziekenhuizen. Een klein deel van de RAV’s bereidt zich nog voor op aansluiting op de landelijke uniforme systematiek. Aan de kant van ambulancezorg is men dus grotendeels «klaar». Het is aan ziekenhuizen om de geboden informatie via een koppeling rechtstreeks in hun ZIS te ontvangen.
Hoe gaat u deze belemmeringen verhelpen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre deelt u de mening dat terugkoppeling over de staat van de patiënt van ziekenhuis naar ambulance-zorgverlener bijdraagt aan het lerend vermogen en kwaliteit van de acute zorgketen en de ambulance-zorgverlener in het bijzonder? Zo ja, klopt het dat deze terugkoppeling niet is toegestaan, en hoe gaat u dit verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van belang dat Regionale Ambulancevoorzieningen op patiëntniveau een terugkoppeling kunnen krijgen van de uiteindelijke diagnose van het ziekenhuis. Hiermee kan de deskundigheid van de verpleegkundig centralisten van de Meldkamer Ambulancezorg en ambulanceverpleegkundigen nog verder verbeterd worden.
De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) biedt hiervoor echter geen ruimte. Voor terugkoppeling van deze informatie is toestemming van de patiënt nodig.
Het ministerie is in overleg met Ambulancezorg Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen om te bezien of deze informatievoorziening mogelijk is en hoe de toestemming van de patiënt op een goede manier kan worden ingebed.
Drugsafval in landbouwakkers |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Mdma-resten van Xtc-productie gevonden in maïsplanten»1 en «Gedeputeerde belooft drugsafval snel op te ruimen»2?
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat sporen van drugsafval zijn aangetroffen in landbouwgewassen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Koşer Kaya en Bergkamp (beiden D66) aan de Staatssecretarissen van Economische Zaken en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de vondst van MDMA-resten van xtc-productie in maïsplanten vormen de in de planten aangetroffen gehaltes aan amfetamine en MDMA naar het oordeel van bureau risicobeoordeling van de NVWA (bureau) geen gevaar voor de dier- en volksgezondheid. In die zin is het geen reden tot zorg. Dat neemt niet weg dat sporen van drugsafval niet in landbouwgewassen thuishoren. Er wordt dan ook stevig ingezet op het bestrijden van drugscriminaliteit en dumping van drugsafval. Zie ook antwoord op vraag 15.
Welke onderzoeken worden nu uitgevoerd naar de risico’s voor de dier- en volksgezondheid? Bent u bereid de uitkomst van die onderzoeken met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u ondernemen om risico’s voor dier- en volksgezondheid en zorgen daarover weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de omvang van het dumpen van drugsafval in gierkelders? Is de recente informatie over drugsafval in landbouwgewassen voor u aanleiding om onderzoek hiernaar te intensiveren?
Dit is de eerste keer dat geconstateerd is dat er drugsafval in een gierkelder is gedumpt. Ik heb vooralsnog geen indicatie dat er bij meer landbouwbedrijven drugsafval is gedumpt. Ik zie dan ook op dit moment geen reden om extra tijd en middelen te stoppen in het, zonder concrete aanleiding, onderzoeken van arealen en gierkelders. Bij een verdenking van besmetting van gierkelders of gewassen op een bedrijf zal dit worden onderzocht.
Wordt onderzocht welke arealen gewassen bestemd voor voedselproductie besmet zijn met drugsafval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid onderzoek hiernaar te intensiveren?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt onderzoek gedaan naar de bodemgesteldheid? Hoe lang blijft de bodem verontreinigd met afvalstoffen? Hoe voorkomen we dat chemisch materiaal het grondwater bereikt en wie draagt de kosten voor sanering? Worden er gedurende de periode van verontreiniging geen gewassen meer verbouwd?
Van de provincie Noord-Brabant heb ik vernomen dat zij oriënterend onderzoek laat uitvoeren naar de effecten van bodemverontreiniging als gevolg van dumpingen in de natuur en de wijze van aanpak. Uit dit onderzoek zal ook volgen hoe lang de bodem verontreinigd blijft en of er risico bestaat voor het grondwater.
In de Wet bodembescherming (Wbb) is een zorgplicht opgenomen, waarvan het uitgangspunt is dat alle bodemverontreiniging moet worden opgeruimd, in eerste instantie door de veroorzaker en als dit niet mogelijk is door de eigenaar van de grond waar het (drugs)afval is gedumpt. Zij dragen ook de kosten voor de sanering. Zowel gemeente, provincie als Rijk zijn op grond van artikel 95, lid 3 van de Wbb bevoegd gezag in dezen. In de praktijk wordt dit opgepakt door het bevoegd gezag waar de calamiteit wordt gemeld. Meestal is dit de gemeente, maar het kan bijvoorbeeld ook Rijkswaterstaat zijn bij dumpingen in Rijkswateren. De Omgevingsdienst Zuid Oost Brabant (ODZOB) werkt al jaren met een protocol Regeling Verwijdering Calamiteuze Stoffen (RVCS), waarin vastgelegd is hoe gehandeld dient te worden bij het opruimen van afval. Dit protocol is inmiddels uitgebreid met een hoofdstuk over bodembescherming en wordt momenteel in de praktijk getoetst. Het is de bedoeling om dit protocol eerst in Noord-Brabant uit te rollen, alvorens het landelijk te implementeren.
Is u bekend dat vanuit de lucht (in Limburg met vliegtuigen) gezocht wordt naar vermenging van maïsgewassen en wietteelt op akkers? Bent u bereid dit onderzoek te intensiveren?
Ik heb begrepen dat het afgelopen jaar in Limburg met een helikopter is gezocht naar de vermenging van maïsgewassen en wietteelt op akkers. Van de Nationale Politie heb ik vernomen dat de politie-eenheid Limburg tevreden is over deze zoekmethode; door beter zicht kunnen zij wietteelt vanuit de lucht effectiever detecteren dan vanaf de grond. Het is aan lokale en regionale overheden al dan niet de keuze voor deze zoekmethode te maken.
Op welke manier kunnen goedwillende boeren worden ondersteund in het drugs(afval)vrij houden van hun onderneming? Bent u bereid een meldpunt in te richten voor vragen en meldingen van boeren en andere landeigenaren?
Er worden reeds maatregelen genomen om het probleem van deze vorm van drugsafvaldumping tegen te gaan. Zo is er in Noord-Brabant een Projectgroep «Samen Tegen Dumpen» ingesteld. In deze Projectgroep komen onder anderen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten, Politie, NFI, Taskforce Brabant Zeeland, LFO en (chemisch) afvalmanagement samen. Eén van de doelen van deze samenwerking is het op een uniforme manier snel en veilig opruimen van drugsafval en (indirect) het voorkomen van dumpingen door bijvoorbeeld labs op te rollen en koeriers aan te houden. Een vergelijkbaar initiatief in Limburg, het Masterplan «Limburg Drugslab-vrij», bevindt zich momenteel in een verkennende fase. Door dergelijke initiatieven, alsmede vanwege de mogelijkheid informatie te geven aan bijvoorbeeld Meld Misdaad Anoniem of aan het Team Criminele Inlichtingen bij de Politie, zie ik momenteel geen toegevoegde waarde in een nieuw meldpunt.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat het drugsafval in de gierputten nog steeds niet is opgeruimd, bijna een jaar na de ontmanteling van het Xtc-laboratorium? Waarom heeft dit opruimen zo lang geduurd?
Drugsoverlast, en dus ook overlast van drugsafval, moet zoveel mogelijk beperkt worden. Zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 7 is het opruimen van drugsafval in eerste instantie aan de veroorzaker. Indien dit, om welke reden dan ook, niet mogelijk is, valt het opruimen onder de verantwoordelijkheden van de perceeleigenaar. Het is aan de gemeente om hier toezicht op te houden. Ik kan niet beoordelen in hoeverre het opruimen mogelijk langer dan noodzakelijk heeft geduurd. Wel constateer ik dat de met drugsafval vervuilde mest op 29 januari 2016 in opdracht van de perceeleigenaar en in samenspraak met de gemeente is verwijderd.
Hebben omwonenden geen blijvende gezondheidsschade opgelopen doordat het drugsafval zo lang in kelders heeft gelegen? Laat u onderzoeken of lekkage naar het grondwater heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Er zijn in opdracht van de GGD Brabant/Zeeland door het RIVM luchtmetingen uitgevoerd in de directe omgeving van het bedrijf. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen hogere concentraties van vervuilende stoffen zijn aangetroffen in de buitenlucht dan normaal. Wel is er bij het verwijderen van de vervuilde mest kortstondig sprake geweest van enige geuroverlast. De GGD heeft aangegeven dat hiervan geen gezondheidsklachten te verwachten waren.
Het is aan het waterschap en de provincie om te bepalen in hoeverre het noodzakelijk is om respectievelijk het oppervlakte- of grondwater te onderzoeken. Nadat bleek dat de mest op de akker was uitgereden is overwogen het oppervlaktewater te testen. Aangezien er geen mestsporen op omliggende sloten werden aangetroffen is hiervan afgezien.
Deelt u de mening dat de provincie, die nu binnen een week het afval zal opruimen, noch de gemeente mogen opdraaien voor de kosten van het opruimen van drugsafval?
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2627) heb gemeld, ben ik van oordeel dat de schade als gevolg van het dumpen van drugsafval ten laste dient te komen van de dader. Het lukt echter vaak niet om de schade op de dader te verhalen. Ik zie geen mogelijkheid om pluk-ze-gelden van drugscriminelen te laten terugvloeien in een fonds voor het opruimen van drugsafval. De begrotingssystematiek laat dit niet toe. Pluk-ze-gelden vloeien in de algemene middelen. Ik kan dus niet over deze gelden beschikken.
De Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) heeft uitvoering gegeven aan het amendement Cegerek-Dijkstra. In een op 3 december 2015 tussen de Minister van IenM en de provincies afgesloten convenant zijn afspraken gemaakt over het in 2015, 2016 en 2017 door het Rijk jaarlijks beschikbaar stellen van € 1 miljoen voor de kosten van het opruimen van gedumpt drugsafval. In de evaluatie van het convenant in 2016 zullen onder meer de mogelijkheden verkend worden voor de in het amendement beoogde duurzame financieringsoplossing na 2017. Daarmee wordt ook voldaan aan de strekking van de motie Segers c.s.
Bent u bereid de pluk-ze gelden van drugscriminelen te laten terugvloeien in een fonds voor het opruimen van drugsafval, waardoor ook decentrale overheden hier een beroep op kunnen doen?
Zie antwoord vraag 12.
Is het fonds voor opruimen van drugsafval dat door u is ingesteld toereikend? Hoe staat het in dat kader met de uitvoering van de motie-Segers c.s. (Kamerstuk 24 077 nr. 351)? Worden situaties zoals in Someren met de komst van dit fonds voorkomen? Kan met de komst van dit fonds geen discussie meer bestaan over wie de kosten draagt voor het opruimen van drugsafval?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om in Noord-Brabant de strijd tegen drugs te intensiveren? Zo ja, hebben politie en het Openbaar Ministerie voldoende capaciteit om daar die strijd te voeren?
Na verontrustende signalen van OM, politie en het bestuur over fors toenemende drugscriminaliteit in Zuid-Nederland is reeds medio 2014 besloten om capaciteit te labelen om dit probleem aan te pakken. Voor deze aanpak – Intensivering Zuid – is 125 fte binnen de politie en 15 fte binnen het OM gelabeld in speciale ondermijningsteams.
De Intensivering Zuid vergroot de strafrechtelijke slagkracht binnen de integrale aanpak (samenwerking OM, politie, openbaar bestuur, Belastingdienst, FIOD, Douane, Koninklijke Marechaussee, de RIECs en de Taskforce Brabant-Zeeland) om criminele netwerken te verstoren en de productie van hennep en synthetische drugs substantieel terug te dringen. Zo wordt bovendien dumping van drugsafval in het milieu (met gevaar voor mens en dier) teruggebracht en vermenging tussen de boven- en onderwereld bestreden. Tevens draagt het bij aan de bewustwording en beeldvorming van een daadkrachtige overheid. De intensieve samenwerking werpt zijn vruchten af. Het jaarverslag van de intensivering wordt op dit moment samengesteld, over de resultaten zal ik uw Kamer informeren.
De berichten dat veel vluchtelingenkinderen nog steeds geen onderwijs ontvangen |
|
Loes Ypma (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten in diverse media die aangeven dat het onderwijs aan vluchtelingenkinderen te wensen overlaat?
Ik ben bekend met deze berichtgeving. Voor leerplichtige asielzoekerskinderen die op een bestaande opvanglocatie (AZC) terecht komen, is er al een onderwijsvoorziening en kunnen kinderen snel naar school. Door de sterke instroom van het aantal asielzoekers is het gebruik van noodopvanglocaties echter noodzakelijk. Op deze nieuwe locaties is nog geen onderwijs voorhanden. Het kost tijd om een onderwijsvoorziening in te richten. Uitgangspunt is dat dit gebeurt binnen de termijn van uiterlijk drie maanden na binnenkomst in Nederland, conform de Europese Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten.1
Was u al op de hoogte van de situatie dat het voor scholen onduidelijk is hoeveel kinderen onderwijs nodig hebben en zij zich hierdoor niet kunnen voorbereiden op de komst van vluchtelingenkinderen? Kunt u aangeven hoeveel kinderen op dit moment wachten op onderwijs en hoe lang zij al wachten?
Ja, dat is mij bekend. Ik heb u toegezegd om u voor 1 april 2016 te informeren over het aantal asielzoekersjongeren op school in Nederland.2 Op dit moment is de registratie van asielzoekerskinderen in de diverse opvanglocaties van het COA niet gekoppeld aan de registratie van jongeren in het onderwijs. Ik heb met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgesproken dat deze koppeling, met inachtneming van de privacyregels, tot stand wordt gebracht. Zodra dit gelukt is, komt in beeld welke kinderen naar school gaan en welke nog niet.
Bent u zich bewust van de problemen die deze onduidelijkheid kan geven? Hoe gaat u het tekort aan ondersteuning op het gebied van traumaverwerking, onvoldoende NT21 docenten en te weinig of geen geschikt lesmateriaal zo spoedig mogelijk oplossen?
Ik ben me ervan bewust dat onduidelijkheid over het aantal asielzoekerskinderen tot problemen kan leiden voor de scholen die het onderwijs moeten verzorgen. Daarom streven de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik er naar om die gegevens zo snel mogelijk en structureel ter beschikking te krijgen.
Voor traumaverwerking gelden specifieke afspraken. Gemeenten zijn in principe vanuit de Jeugdwet verantwoordelijk voor de jeugdhulp aan alle kinderen. Dit geldt ook voor de jeugdhulp aan vluchtelingenkinderen. Voor de hulp aan vluchtelingenkinderen die in een opvanglocatie van het COA verblijven, is een afwijkende afspraak gemaakt. Het COA organiseert en financiert in deze gevallen de jeugdhulp. Voor het onderwijs zijn er verschillende organisaties actief die leerkrachten kunnen helpen bij het herkennen van trauma’s, het organiseren van veiligheid in de klas en bij eventuele doorverwijzing.
Ik krijg ook signalen dat er te weinig bevoegde NT2-docenten zijn maar een analyse ontbreekt. Ik heb het CAOP opdracht gegeven om te onderzoeken hoe groot dit tekort nu en in de nabije toekomst is. Daarnaast heb een aantal maatregelen in gang gezet.4 Ik laat uitzoeken of flexibele opleidingsroutes zijn in te richten. Voorts zorgen we ervoor dat meer pabo-gediplomeerden met bijscholing en een ontheffing in aanmerking komen om bevoegd les te geven aan nieuwkomers.
Tot slot heb ik het LOWAN gevraagd om zowel voor het primair onderwijs als het voortgezet onderwijs leskisten te ontwikkelen samen met de diverse onderwijsorganisaties en leerkrachten. Dit lesmateriaal is dit voorjaar gereed en beschikbaar voor de scholen.
Welke mogelijkheden zijn er voor scholen en samenwerkingsverbanden om signalen en vragen door te geven? Hoe gaat u naar scholen communiceren hoe zij aan de aangekondigde ondersteuning kunnen komen en wanneer deze beschikbaar is? Welke extra stappen bent u bereid te ondernemen als de aangekondigde middelen onvoldoende blijken te zijn om scholen te ondersteunen?
Om te zorgen dat alle signalen en vragen over asielzoekersonderwijs mij bereiken, zet ik sinds 1 februari negen ervaren accountmanagers in. De accountmanagers informeren samen met LOWAN en de sectororganisaties scholen en gemeenten over maatwerkfinanciering, geven voorlichting en verspreiden kennis. Daarnaast hebben onderwijswethouders van de G37 onlangs van mij een informatiedocument over asielzoekersonderwijs ontvangen. Ik verspreid dit document door middel van nieuwsbrieven en websites nu breed. Tot slot heeft de PO-Raad een helpdesk ingericht. Samen met de sectororganisaties, het LOWAN en de VNG bezie ik of deze maatregelen afdoende zijn of dat aanvullende activiteiten noodzakelijk zijn.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitwerking van motie Ypma betreffende duidelijke communicatie over maatwerkfinanciering voor onderwijs zowel in opvangcentra als in reguliere scholen2 en met de motie Ypma waarin vragen gesteld worden over het aantal peilmomenten en verstrekking van financiering vanaf één kind in het basisonderwijs?3
De informatie over maatwerkfinanciering heb ik de afgelopen periode breed verspreid door middel van nieuwsbrieven, websites en de aangestelde accountmanagers. Bovendien wordt het informatiedocument regelmatig geactualiseerd.
De scholen voor primair onderwijs kunnen maatwerkfinanciering aanvragen voor het verzorgen van onderwijs aan asielzoekerskinderen. Op basis van de ervaringen met de maatwerkfinanciering pas ik de huidige regelingen aan waarbij ik het aantal peilmomenten en de drempels die nu in de bekostiging zitten, kritisch zal bezien. Ik zal u hierover nader informeren in de eerstvolgende voortgangsrapportage asielzoekersonderwijs. Deze rapportage stuur ik u voor de zomer van 2016 toe.
De ranglijst christenvervolging van Open Doors |
|
Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de ranglijst christenvervolging van Open Doors 2016?
Ja.
Deelt u de conclusie van Open Doors dat de vervolging van christenen wereldwijd wederom is toegenomen?
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen om de toegenomen schendingen van godsdienstvrijheid van religieuze minderheden. Het kabinet maakt zich zorgen om de vreselijke situatie van christenen in door ISIS gecontroleerd gebied en elders, waar grote groepen christenen het moeilijk hebben om hun geloof of levensovertuiging in vrijheid vorm te geven. Over de gehele wereld zijn religieuze groepen slachtoffer van discriminatie en geweld, gepleegd door niet-statelijke actoren en staten. Ook ongelovigen worden vanwege hun levensovertuiging beperkt in hun vrijheid. Nederland veroordeelt, al dan niet in EU-verband, regelmatig de aanslagen op religieuze minderheden.
Wat is uw reactie op het feit dat er afgelopen jaar 7.100 christenen zijn vermoord, 3.000 meer dan het jaar ervoor en dat er zelfs tweemaal zoveel kerken zijn beschadigd of vernietigd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat christenen de meest vervolgde en bedreigde religieuze groepering wereldwijd zijn? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Beleidsmakers hebben regelmatig contact met wetenschappers, maatschappelijk middenveld en experts bij internationale organisaties, zoals bijvoorbeeld VN Speciale Rapporteur voor vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.
Deelt u de opvatting van Kerk in Nood dat de toename van «godsdienstig analfabetisme» van westerse beleidsmakers en de internationale media een vruchtbare dialoog en het maken van doelmatig beleid bemoeilijkt?1 Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het kabinet deelt de grote zorgen over de vervolging van christenen. Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging is al sinds 2007 een prioriteit in het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Naar aanleiding van het amendement godsdienstvrijheid is met de Kamer afgesproken dat er in 2016 tenminste EUR 1 miljoen van het Mensenrechtenfonds bestemd zal zijn voor projecten die zich richten op het bevorderen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. De projecten kunnen zowel via de Nederlandse ambassades als vanuit Den Haag worden geïdentificeerd en gefinancierd.
Oktober jl. sprak ik op uitnodiging van de Griekse Minister van buitenlandse zaken op de Athens Conference on Religious and Cultural Pluralism and Peaceful Coexistence in the Middle East. Ook de mensenrechtenambassadeur besteedt tijdens zijn reizen aandacht aan vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Daarnaast wordt in multilateraal kader, zowel binnen de EU als de VN, actief op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging ingezet. Schendingen ten aanzien van religieuze minderheden, waaronder vele christenen, maakt daar een belangrijk deel van uit. Nederland heeft afgelopen jaar met succes aangedrongen op het stevig verankeren van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in het nieuwe EU Actieplan Mensenrechten en Democratie, dat in juli 2015 is aangenomen, en zet zich nu actief in voor de uitvoering van dit Actieplan.
In hoeverre sluit uw beleid aan op het toegenomen religieus geweld en onderdrukking? Deelt u de mening dat een extra inzet noodzakelijk is? Hoe gaat u hier concreet invulling aan geven?
Het Nederlands beleid voor Irak en Syrië is gericht op alle burgers die lijden onder de gruweldaden die daar gepleegd worden, waaronder vele christenen. Via de verschillende sporen van de internationale coalitie tegen ISIS levert Nederland een bijdrage aan het opnieuw creëren van een veilige thuishaven: onder andere door bij te dragen aan een politieke oplossing in Syrië, de trainingen aan Iraakse special forces en Koerdische Peshmerga, non-lethal steun in zowel Irak als Syrië en de steun die Nederland in Irak levert op het gebied van ontmijning en tegengaan van de dreiging van IED's. Ook is Nederland een van de grootste donoren op het gebied van humanitaire hulp, waardoor een groot aantal vluchtelingen en ontheemden ondersteuning en een veilig onderkomen wordt geboden in de regio. Daarnaast steunt UNAMI een initiatief om de politieke stem van de minderheden in Irak te versterken.
Ziet u de noodzaak om, bijvoorbeeld voor Syrië en Irak, specifiek beleid te ontwikkelen ten aanzien van de christenen? Welke mogelijkheden ziet u, ook gezien de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS, om ervoor zorg te dragen dat christenen onder meer in Irak (onder meer in de Nineveh-vlakte) en in Noordoost-Syrië extra beschermd worden en een veilige thuishaven kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe u uitvoering gaat geven aan het amendement godsdienstvrijheid?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid christenvervolging te adresseren in internationale fora?
De vervolging van christenen heeft grote aandacht van het kabinet. Het kabinet is echter geen voorstander van een VN-onderzoek gericht op één specifieke groep. Het kabinet onderschrijft een inclusieve mensenrechtenbenadering, met aandacht voor alle minderheidsgroepen, waaronder christenen. Vele groeperingen in het Midden-Oosten, niet alleen christenen, worden bedreigd. Een VN-onderzoek zou zich op bedreigingen en groeiende intolerantie ten opzichte van verschillende groeperingen en minderheden moeten richten.
Blijft u, ondanks de zeer verontrustende trend van toenemende christenvervolging, nog steeds tegen een VN-onderzoek naar christenvervolging? Zo ja, waarom?
Een rapport van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN dat op 19 januari jl. uitkwam wijst er onder andere op dat ISIS leden van religieuze minderheden aanvalt. Deze aanvallen lijken deel uit te maken van een beleid dat er op is gericht om dergelijke minderheden te onderdrukken, permanent te verdrijven of te vernietigen. ISIS pleegt op systematische wijze grove mensenrechtenschendingen en hoogstwaarschijnlijk zeer ernstige misdrijven, zoals oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide. Degenen die zich hieraan schuldig hebben gemaakt moeten daarvoor verantwoordelijk worden gehouden.
Deelt u de mening dat het handelen van ISIS ten opzichte van minderheden gelijkstaat aan etnische en religieuze zuivering? Zo ja, wat voor consequenties brengt dit met zich mee? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat de alFitrah-moskee dubieus geld heeft ontvangen |
|
Ronald van Raak , Sadet Karabulut (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Utrechtse alFitrah-moskee dubieus geld heeft ontvangen?1
In zijn algemeenheid doe ik geen uitspraken over concrete casuïstiek. Ik wijs u in dit verband op de antwoorden op vragen van de Utrechtse gemeenteraad waarin het college van Burgemeesters en Wethouders aangeeft dat hen bekend was dat er in het verleden sprake is geweest van een financieringsrelatie tussen Al Fitrah en een Koeweitse instelling.
De geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst verhindert het bekendmaken van informatie over individuele personen of instellingen, waaronder de vraag of er al dan niet onderzoek heeft plaatsgevonden naar een persoon of instelling. De gemeente Utrecht is sinds voorjaar 2014 op de hoogte van donaties aan Al Fitrah vanuit Koeweit. Verder worden er in het openbaar geen mededelingen gedaan over concrete gevallen door de veiligheidsdiensten. De AIVD doet onderzoek naar personen en organisaties die vanwege hun gedragingen een bedreiging vormen van de nationale veiligheid.
Klopt het dat de geldstromen van de alFitrah-moskee zijn gecontroleerd door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de belastingdienst? Zo ja, zijn er eerder verdachte transacties geconstateerd? Zo nee, waarom vond er geen controle plaats?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de alFitrah-moskee contacten met de Revival of Islamic Heritage Society (RIHS) uit Koeweit onderhield toen deze stichting nog op de sanctielijst van het Amerikaans Ministerie van Financiën stond? Zijn deze contacten opgemerkt door de veiligheidsdiensten en zijn er maatregelen genomen? Zo nee, waarom waren de veiligheidsdiensten hier niet van op de hoogte?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is de gemeente Utrecht op de hoogte gebracht van de donaties uit Koeweit aan alFitrah? Heeft dit gevolgen gehad voor de samenwerking tussen de gemeente en de alFitrah-moskee? Is hierover contact geweest tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de veiligheidsdiensten en de gemeente Utrecht?
Zie antwoord vraag 1.
Welke actie gaat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tegen de alFitrah-moskee nemen?2
Het Rijk heeft een ondersteunende functie daar waar het gaat om het versterken van de kennis- en informatiepositie en het fungeren als gesprekspartner met de gemeente over actuele vraagstukken, dilemma’s en mogelijke handelingsperspectieven. In dat kader heeft er ook een expertmeeting plaatsgevonden tussen gemeente, politie en SZW over Al Fitrah om de drie-sporen-aanpak verder door te ontwikkelen. Tevens heeft de Minister van SZW contact gehad met de burgemeester van Utrecht over de zorgelijke geluiden rond de Al Fitrah moskee.
Welke gevolgen heeft de uitspraak van de Tweede Kamer, dat Nederlandse gebedshuizen niet langer vanuit Saudi-Arabië, Koeweit en Qatar mogen worden gefinancierd, voor de alFitrah-moskee? Bent u bereid om deze geldstromen bij alle Nederlandse gebedshuizen snel te blokkeren?3
Over de uitvoering van de motie Karabulut/Potters informeer ik u via de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. Deze brief kan de Tweede Kamer dit voorjaar tegemoet zien.
De “ADHD-epidemie” |
|
Vera Bergkamp (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er sprake is van een verviervoudiging van ADHD-medicatie in de afgelopen tien jaar? Kunt u aangeven wat uw reactie hierop is, en hoe u deze stijging van medicatiegebruik duidt?1
Ja. In het advies van de Gezondheidsraad «ADHD: medicatie en maatschappij»(juli 2014) is reeds melding gemaakt van een forse stijging van het gebruik van methylfenidaat bij ADHD. Voor het gebruik van methylfenidaat verwijzen we tevens naar het antwoord van de Minister van VWS op vraag 5 van het Kamerlid Ziengs (VVD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 635). Deze forse stijging in het gebruik van medicatie bij ADHD de afgelopen jaren is zorgelijk, alhoewel de Gezondheidsraad in haar advies geen duidelijke verklaring heeft gevonden voor de toename in het gebruik. Toegenomen prestatiedruk en afgenomen tolerantie van afwijkend gedrag lijken volgens de raad belangrijke oorzaken van de groeiende hulpvraag.
Deelt u de mening dat onnodige medicalisering, zeker voor jongeren, bijzonder onnodig, zelfs schadelijk kan zijn, en zoveel mogelijk voorkomen dient te worden? Zo ja, bent u voornemens hierop actie te ondernemen?
Jongeren met psychische problemen moeten gepaste zorg ontvangen. In november 2015 heb ik in de Voortgangsbrief gedecentraliseerd jeugdstelsel (Kamerstuk 31 839, nr. 497) het «Plan van Aanpak Gepaste Zorg» beschreven. In dit «Plan van Aanpak Gepaste Zorg,» van november 20152 zijn verschillende acties benoemd om te bewerkstelligen dat jongeren zoveel mogelijk gepaste zorg ontvangen. Het plan is opgesteld in nauwe samenwerking met de ouderverenigingen Balans en de Nederlandse Vereniging voor Autisme, partijen uit het zorg- en onderwijsveld en de Ministeries van VWS en OCW.
Deelt u voorts de mening dat met het medicaliseren van drukke kinderen de bandbreedte voor wat als «normaal gedrag» beschouwd kan worden steeds verder wordt vernauwd? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de Kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad die in december 2014 naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 25 424, nr. 258), heb ik daar een uitvoerige reactie op gegeven en activiteiten beschreven die in gang zijn of worden gezet. Een van die activiteiten is het in het antwoord op vraag 2 genoemde «Plan van Aanpak Gepaste Zorg».
In hoeverre deelt u de zorgen van jeugd- en kinderpsychiaters die vorig jaar aan de bel trokken en een pleidooi hielden om geneesmiddelen, zoals Ritalin en Concerta, minder (snel) voor te schrijven?2 Deelt u de mening dat deze uitspraak in lijn is met een eerder rapport van de Gezondheidsraad, waarin bezorgdheid over de sterke toename van ADHD-pillen al werd geuit?3 Kunt u aangeven wat u sindsdien heeft gedaan om de sterke toename te analyseren?
Deze zorgen liggen in lijn met het eerder genoemde rapport van de Gezondheidsraad. In het rapport van de Gezondheidsraad worden trends gesignaleerd, waaronder de sterke toename van medicatie. Daarmee zijn we met alle betrokken partijen aan de slag gegaan. In januari 2015 is een intentieverklaring getekend door de betrokken partijen uit de zorg- en onderwijswereld en in november 2015 is het eerder in antwoord op vraag 2 genoemde «Plan van Aanpak Gepaste Zorg» door alle betrokken partijen bestuurlijk geaccordeerd.
Wat vindt u van de uitspraak van prof.dr. Robert Vermeiren, hoogleraar Kinder- en Jeugdpsychiatrie dat toediening van ADHD-medicatie alleen mag plaatsvinden in combinatie met grondige diagnostiek en andere gedragsmatige behandelingen?4 Indien u hier geen zicht op heeft, bent u dan bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Goede diagnostiek en behandeling zijn belangrijk. Voor de diagnosticering en behandeling van ADHD hebben de betrokken beroepsgroepen multidisciplinaire richtlijnen en een standaard opgesteld. Hierbij kan tevens verwezen worden naar het antwoord op vraag 8 van het lid Ziengs (VVD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 635).
Bent u voornemens stappen te zetten om afnemende tolerantie jegens druk, impulsief en ongecontroleerd gedrag van kinderen en/of jongvolwassenen tegen te gaan, waar – aldus de Gezondheidsraad – sprake van is?5 Zo nee, waarom niet?
In het «Plan van Aanpak Gepaste Zorg» dat in het antwoord op vraag 2 genoemd is, wordt hier aandacht aan besteed. Er zullen onder andere expertmeetings en een landelijke bijeenkomst georganiseerd worden over diagnosedruk.
De uitwerking van de dienstverleningsovereenkomst-vrijstelling (DVO-vrijstelling) |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het commentaar van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) op het Belastingplan 2016 (in het bijzonder het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2016), waarin de NOB aandacht vraagt voor het mogelijk niet realiseren van de beoogde verruiming van de vrijstelling van vpb-plicht?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Belastingdienst aan individuele belastingplichtigen kenbaar heeft gemaakt dat integraal aan het concurrentie-criterium zal moeten worden getoetst, voordat de DVO-vrijstelling (vrijstelling voor dienstverleningsovereenkomsten) op de betreffende activiteit van toepassing is?
In de wet Overige fiscale maatregelen 20162 (hierna OFM 2016) is de zogenoemde objectvrijstelling voor dienstverleningsovereenkomsten aangepast (hierna: de DVO-vrijstelling). Deze objectvrijstelling is in de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen opgenomen door aanname van het amendement Dijkgraaf.3 Tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel Vpb-plicht overheidsondernemingen4 is gebleken dat er door de wetstechnische vormgeving zeer specifieke gevallen denkbaar waren, waarop de beoogde vrijstelling niet van toepassing zou zijn. Dit in tegenstelling tot de bedoeling van het amendement. De in de OFM 2016 opgenomen aanpassing had tot doel om de wettekst aan te laten sluiten op de bedoeling van het amendement. Hiermee is er een specifieke objectvrijstelling in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) opgenomen. Een objectvrijstelling zorgt ervoor dat het resultaat van een activiteit van een lichaam wordt vrijgesteld. De objectvrijstelling in casu regelt het navolgende. Activiteiten die door een overheidslichaam op basis van een dienstverleningsovereenkomst voor een ander overheidslichaam worden verricht, zijn vrijgesteld indien deze activiteiten bij de dienstafnemer kunnen worden aangemerkt als activiteiten verricht in verband met de uitoefening van een overheidstaak of een publiekrechtelijke bevoegdheid waarmee niet in concurrentie wordt getreden. Het maakt daarbij – na de wijziging in de OFM 2016 – niet meer uit of door de dienstafnemer met die overheidstaak of publiekrechtelijke bevoegdheid een onderneming zou worden gedreven of niet als het de taak of bevoegdheid zelf had verricht.
Zowel uit deze wettekst, als uit de toelichting op het amendement blijkt dat de activiteit waarop deze vrijstelling ziet, ziet op overheidstaken waarmee niet in concurrentie wordt getreden. De Belastingdienst handelt in overeenstemming met het voorgaande. Dit is ook in lijn met doel en strekking van de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen, namelijk een gelijk speelveld. Het concurrentiecriterium in de overheidstakenvrijstelling is daarvoor een wezenlijk element.
Hoe verhoudt zich dit tot uw opmerking in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 20162, inhoudende dat de door u gekozen formulering de voorkeur geniet boven de door de NOB in haar commentaar voorgestelde tekst omdat deze aanmerkelijk korter is en naar de mening van het kabinet tot hetzelfde eindresultaat leidt? Dreigt nu toch de situatie te ontstaan waar de NOB de aandacht voor heeft gevraagd?
Er bestaat naar mijn mening geen verschil van inzicht met de Orde. De Orde vraagt zich, naar aanleiding van het op dat moment al ingediende wetsvoorstel OFM 2016, in het commentaar af of met die wijziging wordt gerealiseerd wat het kabinet beoogt. Hieruit kan ik niet anders dan opmaken dat de – in het antwoord op vraag 2 beschreven – bedoeling duidelijk was, maar dat een verschil van inzicht bestond over de wijze waarop dat in een wettekst zou moeten worden vervat. In het genoemde commentaar stelt de Orde een alternatieve tekst voor. Zoals ik in de nota naar aanleiding van het verslag6 heb aangegeven is met de voorgestelde tekst hetzelfde bereikt als hetgeen de Orde noemt, waarbij de inmiddels aangenomen tekst aanzienlijk korter is. Ik zie geen aanleiding om de wettekst op dit punt alsnog aan te passen, aangezien dit materieel niet tot een wijziging leidt voor belanghebbenden en voor de uitvoering.
Hoe pakt dit uit in de situatie van een Buitengewoon Opsporingsambtenaar (een BOA) die in gemeente A de openbare orde handhaaft en dit, op basis van een dienstverleningsovereenkomst tussen gemeente A en gemeente B, ook in gemeente B doet? Is in die situatie de DVO-vrijstelling van toepassing?
De activiteiten van een BOA in dienst van de gemeente A kwalificeren voor de gemeente A niet als het drijven van een onderneming. Dit volgt onder meer uit het SVLO product «Activiteitenlijst gemeenten».7 Toepassing van de DVO-vrijstelling heeft dan tot gevolg dat het verrichten van werkzaamheden door deze BOA in gemeente B evenmin tot de heffing van vennootschapsbelasting leidt.
Klopt het dat in het geval van de BOA, als de gemeente zelf een BOA in dienst heeft, dit wordt gezien als concurrentie met particuliere beveiligingsorganisaties (immers, de gemeente had er ook voor kunnen kiezen een dergelijke organisatie in te huren in plaats van zelf een BOA in dienst te nemen)?
De bevoegdheden en de functies van buitengewone opsporingsambtenaren zijn divers en verdeeld over zes werkterreinen, te weten: 1) openbare ruimte, 2) milieu, welzijn en infrastructuur, 3) onderwijs, 4) openbaar vervoer, 5) werk, inkomen en zorg en 6) generieke opsporing8. In de praktijk is een BOA op één van deze werkterreinen werkzaam. Daarbij zal naar de aard van deze werkterreinen van feitelijke in concurrentietreden geen sprake zijn. Indien deze ambtenaar echter wordt ingezet voor beveiligingswerkzaamheden, dan is hij niet werkzaam op één van de werkterreinen van een BOA. Deze activiteit kan afhankelijk van de feiten en omstandigheden bij de gemeente A al tot het drijven een onderneming leiden. Als sprake is van het drijven van een onderneming is hierop bij de gemeente A de overheidstakenvrijstelling niet van toepassing, aangezien beveiligingswerkzaamheden ook door private ondernemers worden uitgeoefend en dus met hen in concurrentie kan worden getreden. De DVO-vrijstelling leidt er vervolgens niet toe dat deze activiteit toch buiten de heffing kan vallen, indien deze op basis van een dienstverleningsovereenkomst voor een andere gemeente wordt verricht. Dat is ook niet de bedoeling van deze bepaling. Een andersluidende opvatting zou er dan toe kunnen leiden dat gemeenten voor elkaar via dienstverleningsovereenkomsten over en weer te belasten activiteiten zouden kunnen gaan verrichten die dan buiten de heffing zouden blijven. En dat zou weer afbreuk doen aan het streven naar een gelijk speelveld.
Deelt u de mening van mening dat de DVO-vrijstelling niet zo geïnterpreteerd moet worden dat iedere activiteit die een publiekrechtelijke rechtspersoon of privaatrechtelijk overheidslichaam aan de markt zou hebben kunnen uitbesteden c.q. daar zou hebben kunnen inkopen buiten de DVO-vrijstelling zal blijven, ook in de situatie dat de opdrachtgever bij «zelf doen» met de betreffende activiteit geen onderneming in fiscale zin drijft?
Nee.
Zo ja, bent u bereid dit alsnog duidelijk te communiceren en zo nodig de wet aan te passen zodat de vrijstelling doet wat deze beoogt te doen?
Zie antwoord op vraag 6.
Zo nee, bent u het ermee eens dat het amendement Dijkgraaf dan een dode letter is geworden en er geen recht wordt gedaan aan de toelichting op het amendement waarin staat dat het enkele feit dat gekozen wordt voor een dienstverleningsovereenkomst niet automatisch tot gevolg mag hebben dat men niet in aanmerking komt voor de vrijstelling van vpb-plicht? Als dat zo is, hoe gaat u dan zorgen dat de letter weer levend wordt?3
De DVO-vrijstelling is naar mijn mening geen dode letter. Ter illustratie wijs ik in dat verband op mijn antwoord op vraag 4, waarin een casus is uitgeschreven waarin de DVO-vrijstelling toepassing zal vinden.
Het geweld, intimidatie en pestgedrag tegen homoseksuele asielzoekers in asielzoekerscentra |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Homoseksuele vluchtelingen lastiggevallen in noodopvang» en het bericht «Homoseksuele asielzoekers ook hier weggepest»?1
Ja.
Deelt u de constatering dat ondanks de goede voornemens van de regering om pestende, intimiderende en/of aanrandende asielzoekers aan te pakken in plaats van homoseksuele asielzoekers in safehouses te plaatsen, het pesten, intimideren en aanranden van homoseksuele asielzoekers nog steeds plaatsvindt in de asielopvang? Zo nee, waarom niet?
De verhoogde instroom van vreemdelingen veroorzaakt op diverse fronten fricties. Dit brengt logischerwijs spanningen met zich mee.
De veiligheid van bewoners en medewerkers en de leefbaarheid in de opvanglocaties blijven daarbij prioritair voor het COA. Hierbij is er bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen zoals LHBT’s. Het COA neemt in geval van incidenten (straf)maatregelen en stimuleert bewoners, in geval van mogelijk strafbare feiten, tot het doen van aangifte. Conform mijn toezegging tijdens het algemeen overleg Opvang, Terugkeer en Vreemdelingenbewaring op 19 januari jl. zal uw Kamer uiterlijk in maart worden geïnformeerd over de aangescherpte aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers. Hierbij zal het gehele scala van maatregelen inzichtelijk worden gemaakt: van de COA huisregels en de sanctieregeling van het COA tot en met de strafrechtelijke aanpak.
Klopt het dat dit probleem nog niet is opgelost omdat niet elk slachtoffer van intimidatie, pestgedrag en/of aanranding aangifte durft te doen?
Het doen van aangifte is belangrijk. Bij een (mogelijk) strafbaar feit zal het COA het slachtoffer stimuleren om aangifte te doen en het slachtoffer daarbij desgewenst begeleiding bieden. Desondanks zal niet iedere bewoner aangifte durven te doen. Het COA kan in geval van een mogelijk strafbaar feit een melding doen bij de politie of aangifte doen als getuige. Het COA bespreekt binnenkort met relevante partijen, waaronder het COC, op welke wijze de voorlichting aan bewoners, onder andere over het doen van aangifte, nog verder verbeterd kan worden. Doel hiervan is mede om de meldingsbereidheid van incidenten te vergroten en de drempel tot het doen van aangifte te verlagen.
Ook zonder dat aangifte wordt gedaan zijn er diverse mogelijkheden om de daders te straffen, afhankelijk van de zwaarte van het delict. Het COA kan er, zowel bij lichte incidenten als bij strafbare feiten, voor kiezen om de daders te sanctioneren op basis van het Reglement Onthouding Verstrekkingen (ROV). Het ROV is het sanctiebeleid van het COA en geeft het kader op basis waarvan het COA verstrekkingen aan haar bewoners kan onthouden en maatregelen kan toepassen in geval van overlast. De meest zware ROV-sanctie is het stopzetten van de opvang voor kortere of langere duur, dan wel definitief.
Onder voorwaarden kan een veroordeling wegens een ernstig misdrijf tot gevolg hebben dat een verblijfsvergunning wordt ingetrokken dan wel niet wordt verleend. Uw Kamer is per brief geïnformeerd over de aanscherping van het beleid ter zake.2
Hoe vaak is afgelopen jaar door een asielzoeker aangifte gedaan van een tegen hem door een andere asielzoeker gepleegd strafbaar feit, en in hoeveel gevallen hebben deze aangiftes geleid tot vervolging?
Bij aanhoudingen van verdachten wordt geregistreerd op geboorteplaats/-land en eventueel aanvullend op nationaliteit. Er wordt niet apart geregistreerd op categorieën, zoals bijvoorbeeld «asielzoekers». Om die reden kan er niet worden bezien in hoeverre aangiftes hebben geleid tot vervolging.
Bent u bereid uw eerder gekozen standpunt te wijzigen en slachtoffers van geweld, intimidatie of pestgedrag in asielzoekerscentra de mogelijkheid van een safehouse te bieden, nu blijkt dat het nog niet lukt om de daders tijdig en adequaat te isoleren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht aan het standpunt dat het geen meerwaarde heeft om te voorzien in een aparte opvang voor kwetsbare groepen asielzoekers. Dit past niet bij de wijze waarop wij in Nederland samenleven en doet ook geen recht aan de positie van deze groepen. Isolatie van kwetsbare groepen of slachtoffers uit die groepen is een verkeerd signaal en zou een stigmatiserend effect kunnen hebben.
Laat het duidelijk zijn, zowel het aanpakken van de daders als het beschermen van de slachtoffers zijn voor het kabinet belangrijke uitgangspunten. Uitgangspunt is dat de dader/overtreder naar een andere locatie wordt overgeplaatst, zodat het slachtoffer veilig is. Slachtoffers willen niet altijd de dader aanwijzen, soms is ook niet te achterhalen wie een incident heeft veroorzaakt. In die gevallen zal het COA zorgdragen voor een veilige plek binnen de opvang waar het slachtoffer kan verblijven. Als een slachtoffer direct gevaar loopt en het COA is van mening dat de veiligheid niet gegarandeerd kan worden door plaatsing elders van dader of, desgewenst, het slachtoffer, zal het COA het bestaande proces volgen dat ook wordt gehanteerd bij crisisplaatsing van vrouwen in een blijf van mijn lijf huis.
Hoe bent u voornemens de motie Azmani2 uit te voeren, waarin de Kamer vraagt om een apart regime voor veroordeelde vreemdelingen die niet kunnen worden uitgezet?
Conform mijn toezegging tijdens het algemeen overleg op 19 januari jl. zal uw Kamer uiterlijk in maart worden geïnformeerd over de aangescherpte aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers. Hierbij zal het gehele scala van maatregelen inzichtelijk worden gemaakt; van de huisregels en de sanctieregeling van het COA tot en met de strafrechtelijke aanpak.
Welke andere maatregelen heeft u reeds genomen om daders beter en sneller aan te pakken, en welke maatregelen gaat u hiertoe nog nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Banden tussen moskee Utrecht en aan Al Qa’ida gelieerde instelling’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banden tussen moskee Utrecht en aan Al Qa’ida gelieerde instelling»?1
Ja.
Waar heeft de door u aangekondigde «snelle actie tegen deze moskee» van afgelopen december uit bestaan en als u nog niets heeft gedaan, waarom dan niet?2
Op 23 december 2015 heeft dit op lokaal niveau onder andere geresulteerd in een gesprek tussen de burgemeester en voorzitter van stichting Al Fitrah. Tijdens dit gesprek is Al Fitrah aangesproken op en geconfronteerd met hun gebrek aan openheid en samenwerking met gemeente en partners. Met Al Fitrah is afgesproken dat zij opener en transparanter zullen zijn over hun werkwijze. Dit geldt ook voor de financiering van de stichting.
Daarnaast is er tijdens het overleg met de burgemeester en Al Fitrah ook afgesproken, dat Al Fitrah meewerkt aan een onderzoek naar de (pedagogische) effecten van hun lesaanbod op kinderen/jongeren. Naar aanleiding van de resultaten hiervan zal samen met Al Fitrah gekeken worden naar eventuele extra inspanningen om radicalisering tegen te gaan.
Er is periodiek contact tussen burgemeester en voorzitter van de stichting om te monitoren of de gemaakte afspraken worden nagekomen.
Het Rijk heeft een ondersteunende functie daar waar het gaat om het versterken van de kennis- en informatiepositie en het fungeren als gesprekspartner met de gemeente over actuele vraagstukken, dilemma’s en mogelijke handelingsperspectieven. In dat kader heeft er ook een expertmeeting plaatsgevonden tussen gemeente, politie en SZW over Al Fitrah om de drie-sporen-aanpak verder door te ontwikkelen.
Hoeveel moskeeën in Nederland worden direct of indirect gefinancierd vanuit het buitenland en om welke moskeeën, stichtingen en landen gaat het hier?
Er wordt geen algemeen overzicht bijgehouden van welke moskeeën financiering ontvangen uit het buitenland. Verder worden er in het openbaar geen mededelingen gedaan over concrete gevallen door de veiligheidsdiensten. Indien personen of organisaties vanwege hun gedragingen een bedreiging vormen van de nationale veiligheid, dan doet de AIVD daar onderzoek naar.
Bent u bereid de Al Fitrah-moskee per direct te sluiten, alsmede alle andere moskeeën die gelieerd zijn aan dubieuze stichtingen, en de voorgangers uit te zetten? Zo neen, waarom niet?
Sluiting van een instelling is mogelijk als dit voor openbare orde noodzakelijk is, onder de voorwaarde gesteld in artikel 2:20, eerste lid, BW. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel.
Het uitzetten van personen uit Nederland kan aan de orde zijn wanneer de betreffende persoon geen Nederlander is en niet meer voldoet aan de voorwaarden die aan het verblijf worden gesteld. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als is vastgesteld dat de betreffende persoon een actueel gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid.
Het bericht ‘Inzet ID-scanners bij leeftijdscontrole tabak in strijd met Wet bescherming persoonsgegevens’ |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Inzet van ID-scanners bij de leeftijdscontrole bij de aankoop / verkoop van tabak in strijd is met de Wet bescherming persoonsgegevens»?1
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft mij hierover gemeld dat het niet zo is dat alle ID-scanners automatisch in strijd zijn met de Wet bescherming persoonsgegevens. Van belang is welke gegevens worden gescand en hoe de scanner wordt toegepast. Eventuele strijdigheid met de wet hangt dus af van de omstandigheden van het geval.
Was u reeds op de hoogte van het feit dat de inzet van ID-scanners bij leeftijdscontrole bij de verkoop / aankoop van tabak in strijd is met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)? Wanneer en hoe bent u van dit bericht op de hoogte gesteld en welke acties heeft u vervolgens genomen?
Wat ik over deze systemen weet, heb ik u gemeld en staat in het Trimbos rapport «Leeftijdsverificatie in het vizier» dat ik uw Kamer 3 juli 2014 gestuurd heb. Hierin werd gesteld dat nog onduidelijk was of de verwerking van
gegevens bij deze apparaten is toegestaan volgens de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 1. Voor mij is van belang dat verkooppunten de leeftijdsgrens naleven. Hoe zij dat doen laat ik aan hen. Natuurlijk dienen zij daarbij de geldende wet- en regelgeving in acht te nemen. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet hier op toe.
Deelt u de mening van de heer Hollemans dat «de branche de politiek jarenlang op het verkeerde been heeft gezet met de vermeende rekenproblematiek onder kassières»? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Verstrekkers dienen zich aan de wet te houden. Hoe en met welk instrument zij dat doen is aan hen. Het is niet aan de overheid om een bepaald systeem voor te schrijven.
Gaat u ingrijpen en voorkomen dat deze ID-scanners nog langer worden ingezet als leeftijdscontrole-middel? Zo ja, wat gaat u precies doen en wanneer gaat u actie ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens is krachtens de EU-privacyrichtlijn en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de onafhankelijke toezichthouder op de Wbp. Zij bepaalt zelf waarnaar zij onderzoek doet en/of zij ergens optreedt. Zij beslist ook zelf over de prioriteitsstelling in onderzoek en handhaving.
Kunt u aangeven of de Autoriteit Persoonsgegevens gaat handhaven op de constatering dat de inzet van de ID-scanners in strijd is met de Wbp? Op welke termijn wordt er actie ondernomen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om de naleving van de leeftijdsgrens bij het (ver)kopen van tabak nu wel op een effectieve en legale wijze plaats te laten vinden? Hoe gaat u de leeftijdscontrole op orde krijgen?
Ik heb uw Kamer bij brief van 23 juni 2015 gemeld dat ik ontevreden ben met de nalevingcijfers van de leeftijdsgrens bij de verkoop van tabaksproducten. Ik heb er bij de branche op aangedrongen de naleving te verbeteren. Medio dit jaar kijk ik of de naleving is verbeterd en informeer ik uw Kamer over eventuele vervolgstappen. Hierop wil ik nu niet vooruitlopen.
Zoals aan uw Kamer medegedeeld, is het toezicht door de NVWA op naleving van de leeftijdsgrenzen voor tabak geïntensiveerd. Daarnaast heb ik u gemeld dat ik kort na het uitkomen van de slechte nalevingscijfers de branches hierop heb aangesproken.
Deelt u de mening dat het overlaten aan de markt van de leeftijdscontrole bij de verkoop van tabaksproducten niet heeft gewerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Een reclame-event voor accountants dat meetelt als permanente educatie (PE)-activiteit |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het reclame-event Getwalk waar accountants voor deelname 5 PE-punten in het vooruitzicht worden gesteld?1
Ja.
Deelt u de mening, dat het tegen betaling van 598,95 euro luisteren naar sales pitches werkelijk niets te maken heeft met permanente educatie? Kunt u aangegeven hoe het dan kan, dat accountants 5 PE-punten in het vooruitzicht worden gesteld voor deelname aan een reclame-event?
Het is van belang voorop te stellen dat de NBA de verantwoordelijkheid heeft voor de kwaliteit van het PE-stelsel en de beoordeling van PE-activiteiten. Ten aanzien van deze casus heeft de NBA al op eigen initiatief actie ondernomen. De organisator kon het evenement promoten met de mogelijkheid tot het verkrijgen van gecertificeerde PE-punten, omdat hij een door de NBA erkende leerinstelling is voor het organiseren van PE-activiteiten. De NBA heeft de mogelijkheid om individuele PE-activiteiten desalniettemin af te keuren. Ten aanzien van dit evenement heeft de NBA, nadat zij bekend werd met de negatieve signalen, de organisatoren inhoudelijke vragen gesteld en twee medewerkers naar het evenement gestuurd om poolshoogte te nemen. Naar aanleiding daarvan heeft de NBA geconcludeerd dat aan het evenement inderdaad geen gecertificeerde PE punten kunnen worden toegekend. Promotie van producten en permanente educatie zijn twee heel verschillende dingen. De NBA moet zeer kritisch blijven bij het toekennen van gecertificeerde PE-punten.
De weg naar kwaliteitsverbetering van de accountantscontrole, die met de Wet toezichtaccountantsorganisaties en de oprichting van de NBA is ingezet, is een nog lopend proces waarbij al belangrijke stappen zijn gezet. Dat scholing (waaronder de permanente educatie) hierbij een belangrijk aandachtspunt blijft, blijkt uit de maatregelen hieromtrent die in de Wta zijn opgenomen en door de NBA zijn genomen en nog worden voorbereid (zie antwoord vragen 5 en 6).
Vindt u ook, dat de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) op voorhand moet uitsluiten dat voor een dergelijk evenement PE-punten kunnen worden toegekend? Bent u bereid de NBA aan te spreken op hun halfslachtige houding in deze casus?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening, dat de kwaliteit van de accountantscontrole nog steeds dient te worden verbeterd, dat serieuze scholing daar een belangrijke rol in speelt, maar dat bovenstaande evenementen niet bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit? Bent u het er mee eens dat het toekennen van PE-punten voor dit soort evenementen de kwaliteitsslag die de sector moet maken ondermijnt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke acties worden ondernomen om ervoor te zorgen dat in het vervolg voor dit soort evenementen geen PE-punten in het voorzicht kunnen worden gesteld dan wel worden toegekend?
Momenteel wordt een herziening van het PE-stelsel door de NBA voorbereid. Hiermee wordt beoogd ervoor te zorgen dat de PE die accountants volgen altijd goed aansluit bij hun werkzaamheden en carrière. Ook krijgen hierdoor andere dan de thans gecertificeerde instellingen de ruimte om PE-activiteiten aan te bieden, hetgeen het aanbod ten goede komt. De stelselherziening voorziet in de invoering van een PE-stelsel, waarin niet langer leerinstellingen worden erkend, maar de programma’s die gegeven worden. De NBA kan hierdoor kritischer naar de toekenning van PE-punten aan cursussen kijken, hetgeen de kwaliteit van de PE-cursussen voor accountants ten goede komt. Leden van de NBA moeten in het nieuwe stelsel een persoonlijk ontwikkelingsplan maken of een passend beroepsprofiel kiezen en op basis daarvan de PE en daarbij behorend leerprogramma’s volgen. Daarnaast zullen accountants ook verplicht kennistoetsen afleggen, waarvan de eindtermen zijn gebaseerd op de eindtermen van de Commissie Eindtermen Accountantsopleiding en de bevindingen van de AFM en de Raad van toezicht van de NBA. Voor de invoering van het nieuwe PE-stelsel, die naar verwachting in 2017 kan plaatsvinden, vindt in 2016 een pilot plaats. Eerste verplichte kennistoetsen hebben reeds in 2014 plaatsgevonden.
In het toezicht van de AFM op accountantsorganisaties wordt er reeds gelet op de koppeling tussen kwaliteit en scholing. De AFM ziet erop toe dat accountantsorganisaties, als onderdeel van het stelsel van kwaliteitsbeheersing, de kennis en vaardigheden van hun accountants op peil houden. Hierdoor worden accountantsorganisaties ook zelf gedwongen kritisch te kijken naar de opleidingen die hun accountants volgen. Daarnaast is het nu al praktijk dat de NBA erop let dat er in PE-cursussen aandacht wordt gegeven aan door de AFM geconstateerde tekortkomingen bij accountantsorganisaties.
Hoe kijkt u in het algemeen aan tegen de kwaliteit van het «cursusaanbod»? Bent u bereid met de sector in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat de bijscholing er ook echt toe leidt dat accountants betere kwaliteit leveren? Is alleen aanwezigheid bij evenementen dan voldoende of vindt u ook dat opgedane kennis moet worden getoetst?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat sport voor kinderen onbetaalbaar wordt |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het ernstig is dat een groeiend aantal Nederlanders geen sportclubs meer kan betalen voor hun kinderen?1
Ja, sport moet betaalbaar zijn voor iedereen. Daarom wordt de motie van Van Dekken (Kamerstuk 33 750-XVI, nr. 55) uitgevoerd en ondersteun ik samen met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het Jeugdsportfonds met een meerjarensubsidie van ruim € 1,2 miljoen om sport toegankelijk te houden voor kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen.
Wat vindt u ervan dat het Jeugdsportfonds afgelopen jaar ruim 42.000 kinderen, bijna een kwart meer jongeren dan het jaar daarvoor, heeft geholpen om te kunnen sporten door financieel bij te dragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het positief dat het Jeugdsportfonds via zijn regionale en lokale geledingen in staat is steeds meer middelen te verwerven, waardoor voor een toenemend aantal kinderen dat opgroeit in een gezin met een laag inkomen sporten mogelijk wordt/blijft.
Hoe oordeelt u over het bericht dat de contributies van sportclubs al jarenlang fors zijn verhoogd, omdat de lasten waar sportclubs mee te maken hebben zijn gestegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een van de belangrijkste uitgaven die sportverenigingen doen is de uitgave aan huur die zij aan de gemeente betalen. Eerder heb ik u het rapport van het Mulier Instituut toegestuurd over de uitgaven van gemeenten aan sport (Kamerstuk 30 234, nr. 138). Over heel Nederland bezien blijven deze gelijk, maar zonder inflatie correctie. Er zijn gemeenten waar bezuinigd wordt op de sport. Gemeenten zijn echter autonoom in hun beslissingen omtrent de uitgaven aan sport. De Stichting Waarborgfonds sport geeft aan dat hoewel zij vinden dat de rek er bij de verenigingen uit is, zij ook zien dat het percentage verenigingen waarvan zij de financiële situatie als problematisch of matig waarderen, nagenoeg gelijk gebleven is.3 Er lijkt dus een stabilisatie plaats te vinden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de stichting Waarborgfonds Sport dat de rek er bij veel verenigingen uit is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er zicht op welke (soorten) sportverenigingen moeite hebben het hoofd boven water te houden, en zijn hierin verschillen te zien in bepaalde regio’s? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
NOC*NSF heeft in de Sportaanbiedersmonitor 20154 de verenigingen ook gevraagd naar de financiële armslag. Zij concluderen dat met name de verenigingen met 100 tot 500 leden minder financiële armslag hebben. Het is echter niet bekend of hierin ook regionale verschillen zijn. NOC*NSF zet zich momenteel in om beter inzicht te krijgen in alle ontwikkelingen rondom sportverenigingen. De resultaten van de Sportaanbiedersmonitor zijn vrij beschikbaar voor iedereen.
Deelt u de mening dat het belang van meer en beter bewegingsonderwijs groot is, gelet op het feit dat steeds meer ouders geen geld meer hebben om hun kinderen te laten sporten, en de school dé plek is waar alle kinderen de mogelijkheid krijgen te leren sporten en bewegen? Zo neen, waarom niet?
School is een van de plekken waar kinderen veel zijn en kunnen (leren) bewegen. Mijn collega van Onderwijs heeft met de onderwijsraden de ambitie uitgesproken dat vanaf 2017 iedere basisschoolleerling 2 lesuren bewegingsonderwijs per week ontvangt, gegeven door een bevoegd (vak)docent. Scholen die nu al twee uur geven worden aangemoedigd om te streven naar 3 lesuur. Ik ondersteun deze ambitie.
Welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat de lasten voor sportverenigingen niet buitensporig hoog worden, en dat alle kinderen kansen en mogelijkheden krijgen om te kunnen sporten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven zijn met name de banden tussen de gemeente en de sportvereniging van groot belang. Ik volg de uitgaven van gemeenten aan de sport op de voet. Wel zijn gemeenten zoals eerder aangegeven autonoom in hun beslissingen.
Sinds 4 januari kunnen verenigingen gebruik maken van de subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties, hiermee kunnen verenigingen flink besparen op de energielasten.
Lokale sportaanbieders kunnen subsidie aanvragen via het subsidieprogramma Sportimpuls waarvan een groot deel bestemd is voor het deelprogramma Sportimpuls Jeugd in lage inkomensbuurten. Voorts zal het kabinet naar aanleiding van het aanvaarde amendement Van Dekken en Yücel (Kamerstuk 34 300, nr. 17) 5 miljoen euro extra beschikbaar stellen om meer kinderen uit gezinnen met een laag inkomen de kans te geven om mee te doen aan sportactiviteiten.
Het bericht ‘De kindermaag gamet lekker mee’ |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «De kindermaag gamet lekker mee»?1
Het belangrijkste doel van voedingsreclame is om meer consumptie voor die producten te bewerkstelligen. Dit wordt ook aangegeven in het onderzoek. Een van de uitkomsten van het onderzoek laat zien dat dit principe, door middel van een online spelletjes voor een bepaald product of merk (advergame), deels werkt. Deze uitkomst is in lijn met eerdere onderzoeken. Overigens geeft de onderzoeker hierbij ook nadrukkelijk aan dat kinderen die de advergame speelden met hoogcalorische snacks niet meer aten dan de kinderen die de advergame speelden met fruit; deze kinderen aten beiden vervolgens meer, zowel van hoogcalorische snacks als in het algemeen. Ook aten de kinderen die de advergame speelden met fruit niet meer van het fruit dan de andere kinderen. De algemene conclusie die het onderzoek meegeeft is dus dat kinderen meer hoogcalorisch voedsel eten na het spelen van een advergame waarin überhaupt voedsel wordt gepromoot. De resultaten laten tevens zien dat de hoeveelheid hoogcalorische snacks die kinderen aten na het spelen van een advergame waarin hoogcalorisch voedsel werd gepromoot niet per se geassocieerd wordt met het BMI, noch met de gezondheid of het welzijn, van kinderen twee jaar later. De onderzoeksresultaten gaan tenslotte niet in op het feit of de effectiviteit van reclame, via bijvoorbeeld advergames, een causaal verband heeft met het niet herkennen van de game als reclame door kinderen.
De uitkomsten van het onderzoek neem ik serieus. Een gezonde leefstijl van de jeugd is een prioriteit in mijn beleid. In het kader van omgaan met verleidingen en reclamevormen is het van belang dat kinderen enerzijds ontzien worden van misleidende reclamevormen, maar tegelijkertijd ook weerbaar opgroeien. Zoals de heer Folkvord, hoofdonderzoeker, in het door u genoemde artikel aangeeft, zijn reclame en marketing voor voedingsmiddelen een onlosmakelijk onderdeel van ons leven. We komen er mee in aanraking op straat, in de supermarkt, maar ook online via games en sociale media. Ik ben het met de heer Folkvord eens dat de verantwoordelijkheid voor verstandig omgaan met voedingsreclame gericht op kinderen bij ouders en/of verzorgers ligt in het kader van de opvoeding. Daarbij is het belangrijk om kinderen optimaal voor te bereiden op een gezonde en kritische deelname aan de maatschappij. Hier zijn, ook in de toekomst, reclame en marketing onderdeel van. Het is daarom belangrijk dat kinderen handelingsperspectief aangereikt krijgen om hier effectief en weerbaar mee om te gaan. Voor een uitvoerigere visie op voedingsreclame gericht op kinderen en weerbaarheid, en hoe ik op deze thema’s inzet, verwijs ik u naar mijn brief van 6 juli 2015 (Kamerstuk 32 793, nr. 194).
Naast de rol die ouders, maar ook bijvoorbeeld scholen, kunnen spelen op dit thema, hebben de industrie en mediapartijen ook een belangrijke rol op het gebied van verantwoorde marketing. Via de Reclamecode voor Voedingsmiddelen (artikel 8 en verder) hebben de industrie en mediapartijen zelfregulerende afspraken gemaakt over dit onderwerp. Hierin is onder andere afgesproken geen reclame te richten op de doelgroep kinderen tot 7 jaar, en slechts onder bepaalde (voedings)criteria op de doelgroep tussen de 7 en 13 jaar. Belangrijk is om te benadrukken dat hierbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen mediavormen: games vallen hier ook onder. En ook sluikreclame, zoals in advergames het geval kan zijn, is niet toegelaten vanuit onder meer de Kinder- en Jeugdreclamecode.
De afspraken uit de bovenstaande codes zijn onderdeel van de huidige zelfregulering op dit thema. Het past bij de verantwoordelijkheid van de industrie en mediapartijen om regelmatig de gemaakte afspraken te herzien, en in te spelen op de actualiteit. De berichtgeving over de rol van social media en games bij reclame voor voedingsmiddelen, maar ook de rol van idolen zoals K3, zijn dergelijke actualiteiten. In de huidige zelfregulering is de inzet via games overigens al meegenomen in de reclamecodes.
Het onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen richt zich op het effect van advergames op eetgedrag, niet op de vraag of dergelijke reclames in games ook daadwerkelijk aangetroffen worden in Nederland. Een effectieve zelfregulering valt of staat bij de naleving door de industrie en mediapartijen zelf. Momenteel heeft de voedingsindustrie het vertrouwen om afspraken te maken over voedingsreclame gericht op kinderen, en er voor te zorgen dat men zich hier aan houdt. Ik heb nog geen signalen ontvangen dat de huidige afspraken van de Reclamecode onvoldoende zijn om te voorkomen dat de industrie de grenzen van de regels opzoekt via advergames reclame wordt gemaakt voor: de Reclame Code Commissie heeft hierover vooralsnog ook geen klachten ontvangen. Hieruit volgt dat wetgeving op dit gebied momenteel dan ook niet aan de orde is. Momenteel laat ik wel onderzoek doen naar de naleving van de voedingsindustrie op onder andere social media, internet en games. Hieruit moet blijken of dergelijke advergames, maar ook voedingsreclame via andere media, vóórkomen in Nederland en hoe effectief de zelfregulering is op het voorkomen van dergelijke online reclamevormen gericht op kinderen. Ik heb de onderzoekers uiteraard in kennis gesteld van de onderzoeksresultaten uit Nijmegen.
Op 9 oktober 2015 heb ik met de Alliantie Stop kindermarketing ongezonde voeding gesproken over dit thema. Dit was een constructief gesprek, waarbij aangegeven werd dat een overleg met de industrie over dit thema van belang is. Dit voorjaar zal ik, als vervolg op het overleg met de Alliantie, in overleg gaan met de FNLI en een aantal bestuursleden vanuit de voedingsindustrie over voedingsreclame gericht op kinderen. Hierbij zal ik actuele voorbeelden aan de orde stellen en zullen tevens de resultaten van mijn onderzoek naar aangetroffen vormen van voedingsreclame gericht op kinderen via onder andere internet, games en social media, besproken worden. Uiteraard doe ik u dit onderzoek ook toekomen.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen, bijvoorbeeld dat kinderen na het spelen van spelletjes waar reclame van snoep- of snackfabrikanten in verstopt zit 55% meer snoepen dan kinderen die spelletjes speelden waarin geen reclame was verstopt? Verbazen deze resultaten u? Neemt u deze uitkomsten serieus? Zo ja, wat gaat u naar aanleiding van deze resultaten ondernemen? Zo nee, waarom neemt u deze resultaten niet serieus?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het ernstig is dat deze snoepspelletjes zo effectief zijn omdat kinderen het reclameaspect in het spel niet herkennen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat doet u op dit moment al om het snoep- en snackfabrikanten onmogelijk te maken (sluik)reclame te maken, gericht op kinderen? Bent u van mening dat u voldoende doet om (de gezondheid van) kinderen hierin te beschermen? Wat onderneemt u tegen dit soort reclames? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het relevant is kinderen bewust en weerbaar te maken, maar dat het te gemakkelijk is als overheid verder geen stappen te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u tevens de conclusie dat het overlaten aan bedrijven niet werkt, omdat bij zelfregulering bedrijven elke keer op zoek gaan naar een manier om onder de regels uit te komen, bijvoorbeeld door het ontwikkelen van spelletjes met daarin de door de industrie verstopte reclameboodschappen? Gaat u dan nu zelf ook serieus actie ondernemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het beïnvloeden van kinderen door snoep- en snackfabrikanten door middel van deze spelletjes in gaat tegen het welzijn van kinderen? Gaat u dit soort reclames verbieden? Bent u hiertoe bereid?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u er nu eindelijk voor zorgen dat niet meer de marketeers winnen, maar dat de gezondheid van de kinderen op de eerste plek wordt gezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.