Het onderzoek van de respectievelijke ministeries naar het ‘te strikte beleid ‘van de provincie Zuid Holland inzake de vestiging van megawinkels |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe kans Decathlon in Forepark»?1
Ja.
Wat is de reden dat u beiden gaat bezien of de provincie Zuid Holland de regels rond de vestiging van detailhandel buiten de gevestigde winkelgebieden niet te strikt interpreteert? Wie is de opdrachtgever voor dit onderzoek?
De sportwinkel Decathlon heeft bij mij een verzoek ingediend om (enkele artikelen van de) Verordening ruimte 2014 van provinciale staten van Zuid-Holland (hierna: de VR) voor te dragen voor vernietiging door de Kroon. Het verzoek is tevens ter kennisgeving gezonden aan de Minister van Economische Zaken en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Bij de beoordeling in het kader van interbestuurlijk toezicht van het verzoek tot vernietiging van de provinciale verordening gaat het niet specifiek om de vraag of Decathlon zich kan vestigen op de beoogde locaties. Onderzocht dient te worden of vestiging van bedrijven die zich in ruimtelijk opzicht niet onderscheiden van de in de limitatieve lijst genoemde branches door Zuid-Holland kan worden tegengehouden in het licht van de Wet ruimtelijke ordening en het Unierecht.
De ministers van IenM, EZ en BZK vinden het aannemelijk dat artikel 2.1.4, derde lid, onderdeel a, van de VR in strijd is met artikel 4.1, eerste lid, van de Wro en menen dat er gerede twijfel is of er wordt voldaan aan regels omtrent de vrijheid van vestiging in de interne markt van de Europese Unie. In de VR is een limitatieve lijst opgenomen van typen bedrijven die uitgezonderd worden van het verbod op vestiging buiten de centra van gemeenten. Dat geeft enerzijds helderheid richting gemeenten en bedrijven, maar heeft anderzijds tot gevolg dat vanwege het limitatieve karakter er geen afzonderlijke ruimtelijke afweging gemaakt kan worden voor andere bedrijven die zich ook willen vestigen buiten de centra, niet op de lijst staan, maar zich vanuit oogpunt van ruimtelijke ordening wellicht niet onderscheiden van de wel in de lijst opgesomde typen branches.
Het voorliggende koninklijk besluit (hierna: KB) is niet een KB tot vernietiging. Het onderzoek naar vernietiging loopt nog, en dit is het onderzoek waar u op doelt. Het van toepassing zijnde Beleidskader schorsing en vernietiging geeft aan hoe op een zorgvuldige wijze gekomen kan worden tot de beslissing over het al dan niet doen van een voordracht tot vernietiging. Besloten is om voorafgaande aan die beslissing, om redenen genoemd in de vorige alinea, een onderdeel van artikel 2.1.4, derde lid, voor te dragen voor schorsing. Daarmee worden mogelijk nadelige gevolgen van de betreffende bepaling, lopende het onderzoek naar vernietiging, voorkomen.
Schorsing van het gehele derde lid van artikel 2.1.4 van de VR zou met zich brengen dat er in het geheel geen uitzonderingen meer mogelijk zijn op het verbod tot nieuwe detailhandel buiten de centra van gemeenten. Schorsing van alleen onderdeel a van het derde lid, zou met zich brengen dat de in dat onderdeel genoemde detailhandel zich niet buiten de centra van gemeenten mag vestigen. Om die reden is er voor gekozen om niet het gehele derde lid te schorsen, maar te volstaan met het schorsen van onderdeel a van het derde lid. Tevens is een voorziening getroffen om ongewenste effecten van de schorsing te voorkomen. De voorziening houdt in dat gedurende de periode van schorsing de limitatieve lijst is uitgebreid met een (open) categorie van soorten bedrijven, namelijk de bedrijven die zich in ruimtelijk opzicht niet onderscheiden van de andere in onderdeel a genoemde bedrijven. Het is aan de gemeenteraad om bij de vaststelling van een bestemmingsplan te beoordelen of, als daarbij voorzien wordt in de mogelijkheid van vestiging van een bedrijf, dat bedrijf zich in ruimtelijk opzicht niet onderscheid van de met name genoemde bedrijven in onderdeel a van het derde lid. Wij kunnen en willen niet beoordelen of Decathlon aan dat criterium voldoet.
Wat voegt naar uw mening dit hernieuwde onderzoek toe aan het eerdere terugkomen op een (voorgenomen) wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waarbij het de provincies onmogelijk gemaakt zou worden een actief detailhandelbeleid te voeren?2
In het door u bedoelde persbericht van het IPO was geschreven dat teruggekomen zou worden/zijn op een voorgenomen wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening. Die berichtgeving was niet juist. Het bedoelde artikel (artikel 3.1.6, vierde lid, van het Bro) is met ingang van 1 juli 2014 in werking getreden. Het artikellid beperkt de provincies niet bij het door haar gevoerde detailhandelsbeleid. Het benadrukt slechts dat het stellen van eisen aan dienstverrichters uiteraard niet in strijd met de Dienstenrichtlijn mag komen. Om een goede beslissing te kunnen nemen over het gedane verzoek wordt onderzoek verricht naar de juistheid van ook andere aangevoerde argumenten tegen bepalingen uit de VR waaruit mogelijk strijd met de Wet ruimtelijke ordening en het Unierecht (dat is niet alleen de Dienstenrichtlijn maar ook artikel 49 van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie, het VWEU).
Wat is naar uw mening onduidelijk aan het advies van de Raad van State dat naar aanleiding van dezelfde casus is gegeven, waarin wordt gesteld dat het doen van economische behoefte onderzoek ter onderbouwing van ruimtelijke beslissingen binnen het kader van de ter zake doende Europese Richtlijn mogelijk is?
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft destijds advies uitgebracht over het voorgestelde artikel 3.1.6, vierde lid, van het Bro (W14.14.0026/IV). De Afdeling merkte daarin op het niet eenvoudig is om overwegingen van ruimtelijke kwaliteit, overlast, bereikbaarheid van voorzieningen, leegstand en leefbaarheid, in de praktijk deugdelijk te kunnen onderscheiden van de economische componenten die niet bij het onderzoek mogen worden betrokken. Naar aanleiding van dat advies heb ik het vierde lid aangepast. Doel van het artikellid was en is om duidelijkheid te verschaffen over het doel van een onderzoek naar de actuele regionale behoefte en in artikel 3.1.6, vierde lid, het verbod van artikel 14, aanhef en onder 5, van de Dienstenrichtlijn en de daarin opgenomen uitzondering, toegespitst op de ruimtelijke ordening, te verwoorden.
Het onderzoek naar aanleiding van het verzoek om voordracht tot vernietiging van (een aantal artikelen van) de VR heeft echter niets te maken met artikel 3.1.6, vierde lid. Inmiddels is het vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat detailhandel niet gezien wordt als een dienst (en dat de Dienstenrichtlijn geen rol speelt bij detailhandel). Dat betekent dat het onderzoek naar de toelaatbaarheid van beperkingen van een bedrijf dat bijvoorbeeld sportartikelen verkoopt in relatie tot het Unierecht zich vooral zal richten op de mogelijke strijdigheid van regels in relatie tot artikel 49 (vrije vestiging) van het VWEU.
Hoe verhoudt zich dit onderzoek tot de beantwoording van eerder gestelde schriftelijke vragen over winkelleegstand,3 met name gelet op hetgeen in het antwoord op vraag 5 gesteld wordt?
Het onderzoek staat los van de beantwoording waaraan u refereert. Ik sta nog steeds achter het antwoord dat ik toen gegeven heb. Inmiddels werken overheid en markt met de Retailagenda samen aan toekomstbestendige winkelgebieden. Ik onderschrijf de uitgangspunten uit de Retailagenda om in te zetten op vitale winkelgebieden en binnensteden. Daarvoor moeten beslissingen onderbouwd worden met de juiste argumenten die voldoen aan Europese en nationale regelgeving.
Is er iets veranderd aan uw houding ten opzichte van 2013 waarin u toentertijd in de beantwoording op vraag 6 stelde dat de verantwoordelijkheid van het opstellen van een detailhandel visies en ruimtelijke structuurvisies primair bij regionale overheden ligt en dat u hen, conform de motie De Vries, hebt opgeroepen hiermee actief aan de slag te gaan»?4 Ligt de verantwoordelijkheid voor het opstellen van detailhandel – en ruimtelijke structuur visies inderdaad bij de provincies? Ligt de besluitvorming in dat verband eveneens bij de provincies? Zo nee, waarom niet?
Nee, mijn houding is niet veranderd. De provincies zijn actief aan de slag gegaan. Zij zijn ook actief in het kader van de gezamenlijke Retailagenda van overheid- en marktpartijen. De verantwoordelijkheid voor het opstellen van ruimtelijke en detailhandelvisies en de bijbehorende besluitvorming ligt bij provincies en gemeenten.
Bent u nu, in tegenstelling tot in december 2013, wel bereid een Rijksstructuurvisie Detailhandel op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik sta nog steeds achter het antwoord dat ik toen gegeven heb. Het Rijk ondersteunt de regionale overheden en de marktpartijen inmiddels gericht in het kader van de Retailagenda.
Het pleidooi van de NOV om de prijsverhoging van de VOG niet voor vrijwilligers te laten gelden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Prijsverhoging VOG niet voor vrijwilligers»?1
Ja.
Herinnert u zich dat met ingang van 1 maart 2016 de prijs van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) omhoog gaat van 30,05 euro naar 41,35 euro? Herinnert u zich dat ook de prijs van een digitale VOG omhoog gaat, namelijk van 24,55 naar 33,85 euro?
Ja.
Bent u het eens met de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV), die aangeeft dat de tarieven van de VOG’s nu al voor veel vrijwilligersorganisaties als te hoog worden ervaren? Hoe beoordeelt u de verhoging van de tarieven voor het aanvragen van een VOG in relatie tot de wens tot meer betrokkenheid van vrijwilligers in onze samenleving?
Ik besef dat de tariefverhoging van de VOG een tegenvaller kan zijn voor een aantal vrijwilligersorganisaties. De afgelopen 10 jaar is het VOG-tarief echter gelijk gebleven (er heeft bijvoorbeeld geen correctie op prijsinflatie plaatsgevonden). Verder wordt ook de gratis VOG-regeling gefinancierd uit de tariefsverhoging. Mede daarom vind ik de tariefsaanpassing reëel. De tariefsverhoging is generiek en geldt voor iedere aanvrager, ongeacht betaald- of onbetaald werk, of de hoogte van het inkomen. De effecten van de tariefsverhoging voor het aantal VOG-aanvragen, de participatie van vrijwilligers of anderszins ken ik niet, want de verhoging gaat per 1 maart 2016 in.
Een specifieke grote groep vrijwilligers hoeft niet te betalen voor een VOG, omdat ze gebruik kan maken van de gratis VOG-regeling. Hiermee wil ik, in combinatie met preventiebeleid, seksueel misbruik in het vrijwilligerswerk voorkomen. Uit onderzoek van het Verwey Jonker Instituut is gebleken dat kinderen en mensen met een verstandelijke beperking het meeste risico lopen om slachtoffer te worden van seksueel misbruik. Daarom komen vrijwilligers die met deze doelgroepen werken in aanmerking om deel te nemen aan de gratis VOG-regeling. Omdat in de praktijk met name voor (kleine) vrijwilligersorganisaties de financiële en organisatorische uitdaging wat groter blijkt te zijn om preventiebeleid (waaronder de VOG) door te voeren, is de gratis VOG voor vrijwilligers van deze organisaties bestemd.
Ik kies daarmee bewust voor een focus op vrijwilligers uit bepaalde organisaties die met eerdergenoemde kwetsbare groepen werken. In de jaren 2012 en 2013 zette de helft van de bevolking van 15 jaar en ouder zich in als vrijwilliger voor een organisatie of vereniging.2 Ik zie geen ruimte op de begroting van mijn ministerie om voor miljoenen vrijwilligers de gratis VOG ter beschikking te stellen, dan wel om opnieuw een tariefsverhoging door te voeren voor de reguliere VOG om de gratis-VOG voor een bredere doelgroep te bekostigen.
Herinnert u zich dat er een uitzondering is gemaakt voor vrijwilligersorganisaties die werken met jongeren en/of mensen met een verstandelijke beperking? Kunt u aangeven waarom deze organisaties niet hoeven te betalen voor het aanvragen van VOG’s en organisaties die werken met vluchtelingen, laaggeletterden, ouderen etc. wel? Deelt u de mening dat dit verschil eigenlijk niet uit te leggen is?
Zie antwoord vraag 3.
Is het – in het licht van de gewenste participatiesamenleving – niet heel wenselijk om het aanvragen van een VOG voor alle vrijwilligersorganisaties gratis te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om vóór 1 maart 2016 een quick scan uit te voeren naar de financiële gevolgen voor vrijwilligersorganisaties en de Kamer over de resultaten daarvan te informeren?
Nee, ik ben niet bereid de quick scan uit te voeren. Hoofdzakelijk omdat ik niet voornemens ben om, op basis van uitkomsten van een quick scan, een uitbreiding van de doelgroep voor de gratis VOG-regeling te heroverwegen. Dit mede vanwege in bovenstaand antwoord genoemde overwegingen.
Daarnaast zie ik ook twee praktische punten. Ten eerste is het de vraag of een quick scan het gewenste resultaat kan leveren. Vrijwilligersorganisaties zijn divers, bijvoorbeeld in aantal vrijwilligers, leden, eventuele subsidies en bijdragen, hoogte van de contributie en deelname aan de gratis VOG-regeling. Dit maakt het vrijwel onmogelijk om met een quick scan een algemene uitspraak te doen over de financiële gevolgen van de tariefverhoging voor vrijwilligersorganisaties in den brede. Ten tweede gaat de tariefsverhoging in per 1 maart 2016. Vóór deze datum een quick scan uitvoeren en hierover informeren dient geen doel, daar het om de gevolgen van de verhoging gaat.
Het rapport ‘Racisme, antisemitisme en extreemrechts geweld in Nederland’ |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stijging racistische incidenten» en de Vierde rapportage racisme, antisemitisme, en extreemrechts geweld in Nederland. Incidenten, aangiftes, verdachten en afhandeling in 2014»?1
Ja.
Hoe komt het dat er sprake is van een zeer grote stijging van het aantal meldingen van racistische incidenten? In hoeverre is er sprake van een betere registratie door de politie en in hoeverre is er daadwerkelijk sprake van een toename van racisme?
Het kabinet spant zich in om racisme te voorkomen en te bestrijden. In het nieuwe interdepartementale actieprogramma tegen discriminatie krijgt dit verder vorm.
Met mijn brief van 16 november 20152, heb ik de Kamer geïnformeerd over de «Discriminatiecijfers politie 2014» en «Cijfers in Beeld 2014» waarin de discriminatiecijfers van het Openbaar Ministerie (OM) zijn opgenomen.
De politie werkt doorlopend aan een verbetering van de registratie van discriminatie, mede ingegeven door nieuwe internationale en nationale afspraken en inzichten. De verbeteringen hebben voor de Discriminatiecijfers politie 2014 geleid tot een nieuwe methodiek van dataverzameling. Een toelichting hierop is gegeven in de hierboven genoemde brief.
Keerzijde hiervan is echter dat door de nieuwe landelijke werkwijze een vergelijking met de cijfers van de voorgaande jaren veelal niet meer kan worden gemaakt. Ik verwacht dat wanneer de komende jaren aan de hand van deze nieuwe landelijke eenduidige werkwijze wordt gerapporteerd, een vergelijking wel mogelijk zal zijn.
Daarnaast wil ik benadrukken dat de berichten gaan over het aantal door de politie geregistreerde racistische incidenten. De toename van het aantal door de politie geregistreerde incidenten kan, naast een toename van het aantal daadwerkelijke incidenten, ook afhangen van andere factoren zoals de maatschappelijke aandacht voor racisme en een verandering in de meldingsbereidheid. Ten aanzien van dit laatste is van belang dat het kabinet de laatste jaren heeft benadrukt dat het belangrijk is dat mensen die discriminatie en racisme ervaren dit ook melden. Alleen op deze manier kunnen degenen die zich schuldig maken aan discriminatie ter verantwoording worden geroepen en als de discriminatie is bewezen, worden aangepakt. Bovendien bieden meldingen van discriminatie inzicht in de aard en omvang van het probleem.
Er zijn door de politie over 2014 in totaal 5.721 discriminatoire incidenten geïdentificeerd. De discriminatiegrond ras (2.987) komt het meeste voor. De politie registreerde daarnaast 358 incidenten met een antisemitische grondslag en 279 incidenten met godsdienst als grondslag. Ten aanzien van het aantal gericht antisemitische incidenten (van 61 in 2013 naar 76 in 2014) en moslimdiscriminatie (van 150 in 2013 naar 206 in 2014) is een stijging waarneembaar. Op deze gronden is een vergelijking met voorgaande jaren wel mogelijk vanwege de beschikbaarheid van eerdere rapporten, waarbij ten opzichte van onderhavig rapport een vrijwel identieke methode is gehanteerd.
Uit de OM-cijfers in «Cijfers in Beeld» blijkt dat er sinds 2009 sprake is van een daling van het aantal ingestroomde discriminatiefeiten; in 2014 is er echter weer een aanzienlijke stijging ten opzichte van 2013 te zien. Desondanks is het aantal ingestroomde feiten nog altijd lager dan in de jaren voor 2009. Het is op dit moment nog onduidelijk wat de oorzaak is van de lagere aantallen ingestroomde feiten in 2013 en de jaren daaraan voorafgaand. Hier wordt door het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) OM onderzoek naar gedaan.
Het aandeel van de discriminatiegrond ras is bij het OM in 2014 net als in voorgaande jaren het hoogst en omvat 47% van alle ingestroomde feiten. De grond ras omvat meerdere groepen op wie de discriminatie gericht kan zijn. 30% van de feiten betreft antisemitisme, 14% is gericht tegen personen van Afrikaanse afkomst.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat dat aantal incidenten al jarenlang stijgt? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om deze tendens te keren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de inzet van de strafrechtelijke discriminatieverboden zeer beperkt is? Zo ja, waarom is dat zo? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Discriminatie is bij wet verboden (artikel 137c – 137g en 429quater Wetboek van Strafrecht). Indien sprake is van een van de in deze artikelen genoemde vormen van discriminatie, volgt een strafrechtelijke beoordeling. Veruit het grootste gedeelte van strafrechtelijke discriminatiezaken betreft echter commune feiten met een discriminatoir aspect.
Is het waar dat delicten met een discriminatoir aspect nog niet goed door het Openbaar Ministerie worden geregistreerd? Zo ja, waarom is dat en wanneer wordt dit verbeterd? Zo nee, wat is er dan niet waar?
In «Cijfers in Beeld» wordt gerapporteerd over de bij het OM ingestroomde en afgedane discriminatiefeiten; feiten die instromen en worden afgedaan op grond van één van de discriminatieartikelen uit het Wetboek van Strafrecht (Sr.): artikel 137c, 137d, 137e, 137f, 137g of 429quater Sr. Het onderscheid tussen het aantal ingestroomde feiten en het aantal zaken dient in het oog te worden gehouden; één zaak kan meerdere feiten omvatten, bijvoorbeeld als aan één verdachte in een zaak twee discriminatiefeiten ten laste wordt gelegd.
Tevens dienen de discriminatiefeiten onderscheiden te worden van de commune delicten met een discriminatoir aspect. Dit zijn delicten zoals mishandeling en vernieling, waarbij een discriminatoir aspect een rol speelt, bijvoorbeeld als motief op de achtergrond. Sinds 1 januari 2015 is een begin gemaakt met de registratie van commune delicten met een discriminatoir aspect. Hoewel deze registratie om verschillende redenen nog niet volledig is doorgevoerd, zal naar verwachting in het rapport «Cijfers in Beeld 2015» wel een indicatie gegeven kunnen worden van het aantal commune delicten met discriminatoir aspect dat is ingestroomd.
Is het waar dat er ten opzichte van 2014 «veel minder OM-afdoeningen en gerechtelijke uitspraken zijn geweest» voor delicten met een discriminatoir karakter? Zo ja, in hoeverre komt dat en waar is dat anders dan administratieve redenen uit te verklaren? Zo nee, wat is er niet waar?
De cijfers over 2015 zijn, als gesteld, nog niet bekend. Het Landelijk Expertisecentrum Discriminatie meldde aan het OM dat met een OM-afdoening in 2014 145 discriminatiefeiten werden afgedaan, in 2013 90 feiten en in 2012 131 feiten. In 2014 waren er 77 rechterlijke uitspraken, in 2013 89 en in 2012 85.
In hoeveel gevallen was er in 2014 sprake van respectievelijk aangifte, vervolging en veroordeling wegens aan racisme, antisemitisme of moslimhaat gerelateerde delicten?
Bij brief van 16 november 2015 heb ik u geïnformeerd over de rapporten «Discriminatiecijfers Politie 2014» en «Cijfers in Beeld 2014». In het rapport «Discriminatiecijfers Politie» wordt uitgebreid ingegaan op het aantal bij de politie geregistreerde incidenten. Incidenten betreffen zowel aangiftes als mutaties (melding of eigen waarneming). Het OM gaat over de vervolging van strafbare feiten. Het rapport «Cijfers in beeld» geeft een overzicht van het aantal vervolgingen dat door het OM is ingesteld op grond van discriminatie. Omdat het OM pas sinds afgelopen jaar commune feiten met een discriminatoir aspect registreert, zijn er over 2014 geen gegevens voorhanden over de aantallen commune delicten met een aan racisme, antisemitisme of moslimhaat gerelateerd aspect die het OM heeft vervolgd.
Het bericht dat de gemeente Dordrecht schoonmakers wil ontslaan om hun werkzaamheden uit te laten voeren door mensen met een uitkering en/ of werkers van de sociale werkvoorziening |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat vijftig schoonmakers in Dordrecht worden ontslagen en dat hun werk wordt overgenomen door mensen met een uitkering en/of werkers van de sociale werkvoorziening?1
Uit informatie van de Gemeenschappelijke Regeling (GR) Drechtsteden begrijp ik dat de GR Drechtsteden voor 2016 opnieuw heeft bezien hoe zij uitvoering wil geven aan de schoonmaak van gemeentelijke gebouwen. In die afweging is, volgens de GR Drechtsteden, meegenomen hoe er een verbinding gemaakt kan worden met de maatschappelijke taken van de gemeente en de voorbeeldrol die gemeenten hierin te vervullen hebben. Hierbij gaat het vooral om het realiseren van een inclusieve arbeidsmarkt waarin ook kwetsbare mensen deelnemen aan het arbeidsproces.
De GR Drechtsteden heeft laten weten dat zij formeel geen arbeidsrelatie heeft met de medewerkers van het schoonmaakbedrijf. Zij heeft het huidige schoonmaakcontract met een commercieel schoonmaakbedrijf, conform opzegtermijn, niet verlengd.
Er is door de GR Drechtsteden voor gekozen om de schoonmaaktaken binnen de organisatie, die nu worden uitgevoerd door een commercieel schoonmaakbedrijf, op een andere manier te organiseren binnen de organisatie zelf, door functies of werkzaamheden aan te passen aan de mogelijkheden van werknemers uit de doelgroep die vallen onder de Participatiewet. Er wordt onder andere tijd en ruimte gecreëerd om de werknemers via jobcoaching en (sociale) begeleiding te ondersteunen op de werkvloer.
De keuze voor inbesteding of aanbesteding door gemeenten voor leveranciers en dienstverleners is een zaak van de gemeente zelf. Ik ga er vanuit dat gemeenten zorgvuldig en met inachtneming van de wet- en regelgeving handelen, onder meer met betrekking tot de bescherming van werknemers en de regels rond aanbestedingen.
Welke ruimte biedt de Participatiewet aan gemeenten om bestaand personeel te ontslaan om hun werkzaamheden in te laten vullen door mensen die onder de Participatiewet vallen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke doelgroepen uit de Participatiewet gaan in Dordrecht schoonmaakwerkzaamheden verrichten? Klopt het dat het hier (deels) gaat om mensen met een bijstandsuitkering die met behoud uitkering deze werkzaamheden moeten verrichten en/of werkers van de sociale werkvoorziening? Zo ja, vindt u verdringing van betaalde arbeid wenselijk? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Van de GR Drechtsteden heb ik begrepen dat de schoonmaakwerkzaamheden in Dordrecht betaald zullen worden uitgevoerd door voornamelijk kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt. Het betreft mensen die onder de Participatiewet vallen en niet duurzaam zelfstandig een wettelijk minimumloon kunnen verdienen en/of een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Het zijn mensen met een Wsw-indicatie, Wajong of mensen met een WIW- of ID-baan.
Het is belangrijk dat signalen over verdringing serieus worden genomen. De gemeenteraad heeft een controlerende taak waar het de uitvoering van het beleid door het college betreft, ook op het punt van verdringing. Het risico op verdringing kan echter alleen per geval en op lokaal niveau worden beoordeeld, dit betreft een gemeentelijke taak.
Acht u bij twijfel onderzoek van de Inspectie SZW naar verdringing wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Het is geen taak van de Inspectie SZW om toezicht te houden op individuele gemeenten. De gemeenteraad heeft een controlerende taak.
Het bericht dat een man al dertien jaar ten onrechte vastzit in Guantánamo Bay |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Man zit dertien jaar vast in Guantánamo wegens naamverwisseling»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het dat Al-Shamiri dertien jaar onrechtmatig vastzat, en de vele fouten die zijn gemaakt tijdens die dertien jaar?
De details van deze zaak zijn niet bekend bij het kabinet. In algemene zin geldt dat het kabinet van mening is dat alle gedetineerden die in Guantánamo vastzitten recht hebben op berechting overeenkomstig internationale standaarden of vrijgelaten dienen te worden indien hen niets ten laste kan worden gelegd.
Hoeveel gevangenen zitten er nog op Guantánamo Bay opgesloten die nooit zijn aangeklaagd of veroordeeld voor een misdrijf?
Na aantreden van president Obama is in 2009 door een Amerikaanse interagency review (inclusief zes Amerikaanse instanties – Department of Defense, Department of Homeland Security, Department of Justice, State Department, Joint Chiefs of Staff, Director of National Intelligence) de status bepaald van alle gedetineerden die zich op dat moment nog in Guantánamo Bay bevonden. Dit heeft geleid tot een categorisering van alle gedetineerden waarbij een groep is geïdentificeerd van mensen wier detentie moet worden beëindigd omdat zij niet zijn aangeklaagd en/of veroordeeld voor enig misdrijf. Deze groep is goedgekeurd voor overdracht («approved for transfer»). Op dit moment resteren nog 48 personen uit deze groep approved for transfer in Guantánamo Bay.
Daarnaast resteert er een groep van 49 personen die momenteel nog niet binnen deze categorie valt. Om deze gedetineerden uitzicht te geven op overplaatsing en/of berechting heeft president Obama Periodic Review Boards ingesteld. Deze Periodic Review Boards bepalen periodiek of gedetineerden kunnen worden toegevoegd aan de groep «approved for transfer» omdat zij naar hun oordeel niet langer een bedreiging vormen voor de (inter)nationale veiligheid of een andere status verdienen.
In totaal resteren 107 gedetineerden in Guantánamo Bay.
Bent u bereid om er bij uw Amerikaanse collega op aan te dringen Guantánamo Bay zo spoedig mogelijk te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich altijd op het standpunt gesteld dat het bestaan van de detentiefaciliteit te Guantánamo Bay in strijd is met het internationaal recht en dat deze zo snel mogelijk gesloten moet worden. Het Nederlandse standpunt is bij de Amerikaanse autoriteiten bekend.
Kunt u een overzicht geven van welke andere landen gevangenen uit Guantánamo Bay hebben opgenomen in eigen land en hoeveel?
De New York Timesheeft inzichtelijk gemaakt welke landen gevangenen uit Guantánamo Bay hebben opgenomen. Dit overzicht is te vinden via http://projects.nytimes.com/guantanamo/transfer-countries.
Het kabinet is niet op de hoogte van de beweegredenen van al deze landen om tot opname over te gaan. Nederland maakt hierin een eigen afweging die los staat van conclusies van andere landen.
Kunt u toelichten wat de redenen en argumentatie was van die landen om gevangenen uit Guantánamo Bay op te nemen in eigen land? Kunt u daarbij ook toelichten waarom u dan nog steeds weigert dit te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat u nog steeds geen stappen heeft gezet om gevangenen uit Guantánamo Bay die in de groep «approved for transfer» vallen in Nederland op te nemen?
Er is nog geen besluit genomen over het Amerikaanse verzoek tot opname van 1–2 gedetineerden die in de groep «approved for transfer»vallen. Pas nadat de Amerikaanse regering verdere betekenisvolle stappen heeft gezet richting sluiting van de detentiefaciliteit inclusief berechting van de overgebleven gedetineerden, zal het kabinet dit verzoek in overweging nemen.
Sluit u volledig uit dat u op termijn enkele van deze gevangen in Nederland opneemt?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak is de Nederlandse regering door de Verenigde Staten, formeel en informeel, verzocht om gevangenen uit Guantánamo Bay op te nemen?
Op 7 oktober 2014 heeft de toenmalige Amerikaanse Minister van Defensie, Chuck Hagel, tijdens een ontmoeting met de Nederlandse Minister van Defensie gevraagd of de Nederlandse overheid bereid zou zijn bij te dragen aan de sluiting van de detentiefaciliteit Guantánamo Bay door enkele gevangenen op te nemen.
Dit verzoek is sindsdien door de VS op politiek en ambtelijk niveau verschillende malen opgebracht, onder andere in gesprekken met de Minister-President, Vice-Minister-President en de meest betrokken bewindspersonen.
Het verzoek kwam ook aan de orde in het gesprek van het Koninklijk Paar met President Obama op 1 juni 2015. Met mijn Amerikaanse ambtsgenoot heb ik het verzoek laatstelijk besproken tijdens onze ontmoeting in Alaska op 30 augustus 2015.
Omstreden leveringen van ‘dual use’ goederen |
|
Wassila Hachchi (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Imtech zat fout in Iran» en «Lijst met foute landen»?1
Klopt het dat Imtech en in het bijzonder het onderdeel Radio Holland communicatie- en navigatieapparatuur heeft geleverd aan landen als Myanmar, Cuba, Iran, Syrië en Zuid-Soedan? Klopt het dat daarbij gaat om zogeheten «dual use» goederen die ook voor militaire doeleinden kunnen worden gebruikt?
Heeft u (destijds) contact gehad met Imtech over de leveringen waarnaar het bedrijf zelf onderzoek heeft laten doen, waaruit blijkt dat tenminste 51 leveringen aan «denied entities or persons» hebben plaatsgevonden en het partijen betreft die (in ieder geval) op de zwarte lijst staan van het Amerikaanse Ministerie van Financiën?
De RH Marine Group (RH Marine (voorheen Imtech Marine) en Radio Holland) heeft in Nederland geen vergunningen aangevraagd voor de uitvoer van dual-use goederen naar Myanmar, Cuba, Iran, Syrië en Zuid-Soedan, zoals genoemd in berichtgeving in De Telegraaf d.d. 8 december jl.
Naar aanleiding van deze berichtgeving heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken wel contact gezocht met de RH Marine Group. Onderwerp van gesprek was het onderzoek dat Imtech destijds heeft verricht ten behoeve van de Amerikaanse autoriteiten. Tijdens het overleg is dat onderzoek ingezien door medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Na inzage is de douane gevraagd een onderzoek in te stellen.
Tot die tijd zullen vergunningaanvragen van de RH Marine Group worden aangehouden. Na afronding van dat onderzoek zullen ook de vragen 1, 2, 4, 5 en 6 worden beantwoord.
Kunt u toelichten in hoeverre de gedane leveringen van deze «dual use» goederen aan bedrijven in landen als Myanmar, Cuba, Iran, Syrië en Zuid-Soedan in strijd zijn met internationaal geldende sancties en zwarte lijsten die Nederland dan wel Europa hanteren ten aanzien van leveringen naar deze landen? Kunt u tevens aangeven in hoeverre de leveringen door Imtech strafbaar zijn?
Waren de door Radio Holland geleverde goederen op enigerlei wijze vergunningsplichtig in Nederland? Zo ja, zijn hiervoor vergunningen afgegeven voor zover de goederen vanuit Nederland werden geleverd? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat zulke leveringen in de toekomst worden voorkomen?
De vergunning verleend aan Urenco voor de export van 1000 ton verarmd uranium naar Rusland |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat u op 6 november jl. een vergunning heeft verleend aan het Duitse Daher Nuclear Technologies GmbH om maximaal 1.000 ton natuurlijk of verarmd uraniumhexafluoride te vervoeren naar een opslaglocatie in Rusland?1
Het klopt dat op 6 november een vervoersvergunning is afgegeven. Op dit vervoer zijn twee vergunningen van toepassing: een vervoersvergunning afgegeven door de directie Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) uit naam van de Minister van Infrastructuur en Milieu en een uitvoervergunning uit naam van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikelingssamenwerking. De beantwoording van deze vraag heeft betrekking op de afgegeven vervoersvergunning.
Op basis van de vervoersvergunning is geen sprake van vervoer van verarmd uraniumhexafluoride (UF6) naar Rusland. Door een tekstuele fout in zowel de aanvraag van de Duitse vervoerder als de vervoersvergunning, spreekt de vervoersvergunning ten onrechte over het vervoer van natuurlijk én verarmd UF6, dit moet zijn uitsluitend natuurlijk UF6.
Zowel de Duitse aanvrager van de vervoersvergunning als de directie Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu als uitvoerende instantie – zijn zich ervan bewust dat de vervoersvergunning zich ten onrechte ook uitstrekt tot transport van verarmd uranium naar Rusland. Urenco heeft bevestigd dat het geen verarmd UF6 naar Rusland laat vervoeren. De tekstuele fout zal zo snel mogelijk worden hersteld en de vervoersvergunning zal worden aangepast.
Overigens is het ook zonder de aanpassing van de vervoersvergunning niet mogelijk om onder de vervoersvergunning verarmd UF6 naar Rusland te vervoeren. In deze vergunning zijn namelijk een aantal beperkingen opgenomen waaronder deze wordt verleend. Daarin staat duidelijk omschreven dat het materiaal dat vervoerd mag worden beperkt is tot UF6 met een verrijkingspercentage van 0,72%. Dit laatste komt overeen met natuurlijk UF6.
De uitvoervergunning behoeft geen aanpassing. Voor wat betreft de overwegingen die aan deze uitvoervergunning ten grondslag liggen zie de beantwoording van vragen 5 en 6.
Kunt u bevestigen dat uit dit materiaal met behulp van speciale installaties plutonium gewonnen kan worden en Rusland in het bezit is van twee van zulke installaties?
Natuurlijk UF6 bevat geen plutonium en derhalve is het niet mogelijk om uit dit materiaal plutonium te winnen.
Kunt u bevestigen dat met dit materiaal zogenaamde «bunker busters» gemaakt kunnen worden, zijnde bommen die ontworpen zijn om verstevigde doelen of doelen diep onder de grond te raken, zoals militaire bunkers?
Het gaat hier uitsluitend om civiel gebruik. Nederland staat de uitvoer van dit materiaal alleen toe als zekerheid bestaat dat de goederen uitsluitend voor civiele doeleinden zullen worden aangewend, te allen tijde onder toezicht van het IAEA staan, voldoende beveiligd zijn en dat afgeleid materiaal niet zal worden uitgevoerd zonder voorafgaande toestemming van Nederland (zie voor dit laatste verder het antwoord op vraag 5).
Zo nee, kunt u aangeven of er sprake kan zijn van militaire toepassing(en) en zo ja, van welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of natuurlijk of verarmd uranium valt onder de sancties op Rusland die op dit moment van kracht zijn, waaronder een exportverbod voor verboden goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik direct of indirect te verkopen, te leveren, over te dragen aan of uit te voeren naar een natuurlijke persoon, een rechtspersoon, entiteit of lichaam in Rusland of voor gebruik in Rusland indien deze goederen geheel of gedeeltelijk bedoeld zijn of kunnen zijn voor militair gebruik of voor een militaire eindgebruiker? Zo nee, waarom is dit volgens u niet het geval? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het transport waar u toestemming voor heeft gegeven en de opslag van het materiaal?
De uitvoer van natuurlijk of verarmd uranium valt onder de EU dual-use verordening (428/2009), die verplichtingen oplegt met betrekking tot de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik.
Voorafgaand aan het verstrekken van deze uitvoervergunning heeft de Russische overheid formele garanties gegeven dat de goederen uitsluitend voor civiele doeleinden zullen worden aangewend, te allen tijde onder toezicht van het internationaal atoomenergie agentschap (IAEA) staan, voldoende beveiligd zijn en dat afgeleid materiaal niet zal worden uitgevoerd zonder voorafgaande toestemming van Nederland; dit zijn essentiële voorwaarde voor verstrekking van dergelijke uitvoervergunningen. De betreffende aanvraag voor een uitvoervergunning voor UF6 door Urenco is destijds, zoals iedere vergunningaanvraag voor goederen voor tweeërlei gebruik, getoetst op onder andere eventuele banden met programma's van zorg, het opgegeven eindgebruik en mogelijk risicovol eindgebruik van de goederen.
Er golden geen internationale sancties voor het vervoer van UF6 van en/of naar Rusland voor civiele toepassingen, en hierdoor was er destijds geen grond om uitvoervergunningen voor UF6 vanuit Nederland te weigeren. Deze situatie geldt nog steeds, aangezien ook de huidige sancties geen beperkingen opleggen voor uitvoer van dual-usegoederen naar Rusland voor civiel eindgebruik. Namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is een uitvoervergunning verstrekt door de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer.
Kunt u vervolgens uiteenzetten of u het verstandig acht dat dergelijk materiaal wordt geëxporteerd naar Rusland dat gebruikt kan worden om wapens en/of plutonium te maken in een tijd waarin het kabinet zich steeds kritischer uitlaat over Rusland en de dreiging die er van Rusland uitgaat gezien de huidige geopolitieke situatie?
De reden dat Urenco de vervoerder Daher Nuclear Technologies GmbH opdracht heeft gegeven om in Nederland, en de andere landen die betrokken zijn bij het vervoer, een vervoersvergunning aan te vragen voor het vervoer van natuurlijk UF6, is bedrijfsmatig ingegeven. Afhankelijk van de verrijkingsvraag van de klanten van Urenco en de op dat moment beschikbare capaciteit, kan Urenco op deze manier gebruik maken van de verrijkingscapaciteit in Rusland.
Er is geen sprake van de export van afval of van enig militaire toepassing van dit natuurlijk UF6 in Rusland, wanneer Urenco in het kader van de bedrijfsvoering besluit gebruik te maken van de vervoersvergunning.
Het vervoer is veilig en kan alleen plaatsvinden als aan alle van toepassing zijnde nationale en internationale voorschriften en eisen ten aanzien van de veiligheid en de beveiliging wordt voldaan. Hierop wordt toegezien door onder andere de directie ANVS van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Overigens vinden wereldwijd regulier transporten met UF6 plaats tussen landen die betrokken zijn bij de productie van brandstof voor kernreactoren, waaronder Duitsland, Frankrijk, het Verenigde Koninkrijk, de Verenigde Staten, Canada en Rusland.
Zie verder het antwoord op vraag 1 en 5.
Kunt u aangeven waarom Urenco tussen 2009 en 2015 juist geen materiaal naar Rusland heeft getransporteerd maar zelf heeft verwerkt? Kunt u daarbij aangeven of er destijds meerdere redenen waren dan slechts de afloop van een contracttermijn met een bedrijf in Siberië om te stoppen met de opslag in Rusland? Zo nee, waarom niet?
Urenco levert verrijkingsdiensten en is een van de grootste spelers in de markt. Urenco maakt meestal gebruik van de eigen verrijkingsfabrieken in Almelo, Gronau (DUI) en Capenhurst (VK), maar koopt soms ook capaciteit in bij de Russische concurrent Tenex.
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1, is er geen sprake van vervoer van verarmd UF6 naar Rusland, uitsluitend van natuurlijk UF6.Zie verder het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven waarom Urenco er nu wel weer voor kiest om natuurlijk of verarmd uraniumhexafluoride te vervoeren naar een opslaglocatie in Rusland?
Zie antwoord vraag 7.
Bevestigt en erkent u het gestelde in de richtlijn 2011/70/Euratom, namelijk dat een lidstaat verantwoordelijk blijft voor hun eigen beleid inzake het beheer van hun verbruikte splijtstof en laag-, middel- of hoogradioactief afval? Hoe verhoudt zich dit tot het transport waar u toestemming voor heeft gegeven, de opslag van het materiaal en de risico’s die daarmee gepaard gaan?
Deze richtlijn is van toepassing op het beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, niet op het vervoer van natuurlijk UF6 naar Rusland met het doel te worden verrijkt.
Kunt u omschrijven welke risico’s gepaard gaan met het vervoer van dit materiaal richting Rusland, alsmede de route omschrijven en bevestigen dat deze door verschillende EU-lidstaten en vooral ook niet EU-lidstaten, zoals Oekraïne, loopt? Zo nee, waarom niet?
Net als Nederland zijn alle andere bij het vervoer betrokken landen verdragspartner bij het ADR (Accord Européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route) waarin internationale regels en voorschriften voor de verpakking en het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd. Vervoer van UF6 volgens deze regels is veilig, de risico’s zijn gering. Er zijn geen indicaties dat het vervoer van UF6niet adequaat plaatsvindt.
Overigens gaat in dit geval het vervoer niet via Oekraïne.
Door welke instanties en met behulp van welke middelen heeft u zich laten informeren over de mogelijke risico’s die met dit transport gepaard gaan? Kunt u inzage geven in deze informatie en zo nee, waarom niet?
De transporten vinden plaats door landen die Verdragspartner zijn bij het ADR. Door de transporten conform de voorschriften van het ADR uit te voeren, zijn de risico's van deze transporten zeer gering. Ieder ADR land is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de vervoersregelgeving op hun grondgebied. Er zijn geen indicaties dat het vervoer van UF6 niet adequaat plaatsvindt.
Deelt u de mening dat er tijdens het transport een kans bestaat op een ongeval waarbij zeer gevaarlijk gas kan vrijkomen? Zo nee, waarom niet?
Dit risico is gering, zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven wat u ervan overtuigd heeft dat het transport inderdaad veilig kan plaatsvinden, wanneer het materiaal ook door landen als Oekraïne – waar de regering niet in alle gebieden de controle heeft – vervoerd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 10.
Deelt u de zorg dat het niet goed gesteld is met de kwaliteit van de opslaglocatie(s) in Rusland en dat daarmee de veiligheid van mens en milieu in het geding is? Bent u bekend met verontrustende signalen uit 2007 en 2008 die grote misstanden aan het licht brachten op de betreffende locaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw reactie?
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1, is er geen sprake van vervoer van verarmd UF6 naar Rusland met het doel te worden opgeslagen, uitsluitend van vervoer van natuurlijk UF6met het doel te worden verrijkt. Mocht er in afwachting van verrijking sprake zijn van tijdelijk opslag dan wordt verwezen naar de formele garanties die door de Russische overheid in het kader van de uitvoervergunning zijn afgegeven. Voorts zijn er geen indicaties dat de opslag van UF6dat van Urenco afkomstig is op een niet adequate wijze plaatsvindt.
Kunt u aangeven hoe Nederland zich objectief en onafhankelijk – dus niet enkel door de Russische autoriteiten alleen – laat informeren over de conditie van de betreffende opslaglocatie(s) en wat er precies met het naar Rusland getransporteerde materiaal gebeurt na aankomst, in het licht van het gestelde in de richtlijn 2011/70/Euratom? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1, is er geen sprake van vervoer van verarmd UF6 naar Rusland met het doel te worden opgeslagen, uitsluitend van vervoer van natuurlijk UF6 met het doel te worden verrijkt. Richtlijn 2011/70/Euratom is hierop niet van toepassing.
Zo ja, kunt u vervolgens aangeven welke afspraken hierover gemaakt zijn met2 Russische autoriteiten en3 met andere instanties die dergelijk informatie aan zouden kunnen leveren? Zo nee, betekent dit dat deze afspraken ontbreken en indien dat het geval is, is het dan wel verantwoord dat Nederlands nucleair afvalmateriaal op deze wijze wordt opgeslagen, tevens in het licht van het gestelde in de richtlijn 2011/70/Euratom?
Zie het antwoord op vraag 15.
Kunt u aangeven of dit transport in overeenstemming is met de Euratom-richtlijnen die bepalen dat de Europese Commissie toestemming moet geven voor dergelijke transporten en dit enkel kan doen wanneer duidelijk wordt gemaakt waar het materiaal voor zal worden gebruikt en dat het afval deugdelijk kan worden opgeslagen? Kunt u inzichtelijk maken waar het materiaal voor zal worden gebruikt en dat het afval deugdelijk kan worden opgeslagen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 1, is er geen sprake van vervoer van verarmd UF6 naar Rusland met het doel te worden opgeslagen, uitsluitend van vervoer van natuurlijk UF6 met het doel te worden verrijkt. Hierbij wordt voldaan aan alle Euratom-richtlijnen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Circulaire economie voorzien op 17 december a.s., zodat de Kamer zich hierover nog kan uitspreken vóór aanvang van het Kerstreces en vóór de termijn verstrijkt waarbinnen de Minister van Infrastructuur en Milieu de genoemde vergunning nog in kan trekken (18 december)?
Schriftelijke beantwoording is niet gelukt voor 17 december. Op 17 december heb ik hier al wel met uw Kamer over gesproken tijdens het VAO Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming.
Het bericht 'Zorgadviseur strijkt 368.000 euro op' |
|
Grace Tanamal (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgadviseur» strijkt 368.000 euro op»1 en herinnert u zich eerdere vragen over een oud-topman van een zorginstelling die na zijn vertrek nog 235.000 bij dezelfde instelling verdiende?2
Het bericht is mij bekend. Ja, ik herinner mij die vragen nog.
Is het waar dat, na zijn vertrek in 2013 als bestuursvoorzitter bij zorginstelling Reinier van Arkel, deze oud-topman in 2013 en 2014 van dezelfde instelling, als adviseur, in totaal nog € 368.000 ontving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Blijkens de openbare jaarrekening 2013 van de Stichting Reinier van Arkel bedroeg de bezoldiging van betrokkene in 2013 € 190.835. Blijkens de jaarrekening 2014 bedroeg de bezoldiging van betrokkene in 2014 € 184.668. Betrokkene is volgens de jaarstukken tot 1 februari 2013 voorzitter van de Raad van Bestuur geweest. Daarna is hij tot en met 31 december 2014 adviseur van de Raad van Bestuur geweest.
Zijn de genoemde betalingen aan de ex-topman van Reinier van Arkel geheel conform de Wet Normering Topinkomens, met name die ten aanzien van interimmers? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Blijkens de jaarstukken was betrokkene van 1 februari 2013 tot en met 31 december 2014 adviseur Raad van Bestuur. In de door de accountant gecontroleerde jaarstukken wordt hij in die periode als gewezen bestuurder aangemerkt. De bezoldiging en ontslaguitkering van een gewezen topfunctionaris worden niet genormeerd door de WNT. Wel moeten de gegevens over de bezoldiging en ontslaguitkering op naam openbaar gemaakt worden. De regels ten aanzien van topfunctionarissen zonder dienstbetrekking (ook wel interim--bestuurders genoemd) zijn niet van toepassing, omdat betrokkene een dienstverband had bij de Stichting Reinier van Arkel. De toezichthouder van de WNT voor de zorgsector, het CIBG, zal deze casus in het kader van het reguliere toezicht op de WNT onderzoeken. Jaarlijks wordt in de maand december aan de Kamer verslag gedaan van de handhaving in de gevallen waarin als resultaat van het toezicht op de naleving van de WNT overtredingen zijn vastgesteld.
Heeft de genoemde persoon na zijn vertrek als bestuursvoorzitter een vertrekpremie ontvangen? Zo ja, hoe hoog was die en hoe verhoudt zich dat, mede gezien zijn inkomen als adviseur, tot de Wet Normering Topinkomens?
Blijkens de jaarrekeningen van 2013 en 2014 heeft betrokkene geen uitkering wegens beëindiging van het dienstverband ontvangen.
Deelt u de mening dat het inhuren van een ex-topman als adviseur, en die vervolgens op hoog niveau doorbetalen, de indruk kan wekken dat een topman helemaal de desbetreffende zorginstelling niet heeft verlaten, maar als interimmer een topfunctie blijft bekleden? Zo nee, waarom niet?
Blijkens de jaarstukken heeft betrokkene zijn taken als bestuursvoorzitter per 1 februari 2013 neergelegd en is hij daarna tot en met 31 december 2014 in dienst gebleven als adviseur. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat een zorginstelling die al een topman heeft niet ook nog daarnaast een ex-topman voor een dito salaris moet inhuren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot de verliezen die Reinier van Arkel maakt?
De WNT normeert alleen de bezoldiging van topfunctionarissen.
Deelt u de mening dat de door Reinier van Arkel gebruikte constructie met de ex-topman/adviseur, onder andere bij het personeel van die instelling, de indruk kan wekken dat er iets verzonnen moest worden om een topfunctionaris vorstelijk door te kunnen betalen? Zo ja, waarom, en bent ook u dan van mening dat organisaties er verstandig aan doen die indruk te vermijden? Zo nee, waarom niet?
Van een schijnconstructie is sprake als een topfunctionaris formeel zijn taken neerlegt, maar feitelijk belast blijft met de leiding van de organisatie met als doel de WNT te omzeilen of indien deze voortzetting van het dienstverband in een functie als adviseur onderdeel uitmaakt van de afspraken die met het oog op de beëindiging van het dienstverband als topfunctionaris zijn gemaakt. Dit soort constructies zijn niet toegestaan. Er staat hier niet vast dat sprake is van een schijnconstructie. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
De ingrediënten die aan wijn worden toegevoegd |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde over wijn van 3 december 2015?1
Ja.
Klopt de uitspraak dat 95% van de wijnen niet natuurlijk is?
Wijn is een product dat volgens Europese regelgeving (Verordening (EU) nr. 1308/2013) uitsluitend wordt verkregen door gehele of gedeeltelijke alcoholische vergisting van al dan niet gekneusde verse druiven of van druivenmost. Deze vergisting van druiven en druivenmost is een natuurlijk proces, maar om dit natuurlijke proces in goede banen te leiden en te komen tot een zuiver, gezond en stabiel product worden bepaalde wijnbereidingstechnieken toegepast. Deze zogenaamde oenologische procedés zijn beschreven in de EU-Verordening 606/2009 en kunnen met zich meebrengen dat bepaalde hulpstoffen worden toegevoegd. Deze procedés mogen slechts worden toegepast om een goede bereiding, een goede bewaring of een goede ontwikkeling van het product te waarborgen en worden binnen de EU toegestaan op grond van gedane experimenten en bewezen effectiviteit.
Wat is de argumentatie om op alcohol bevattende dranken niet verplicht alle ingrediënten te benoemen, maar slechts de ingrediënten waarvoor mensen allergisch zijn?
Het verplicht vermelden van ingrediënten is geregeld in de Europese Verordening Voedselinformatie voor consumenten (Verordening (EU) nr. 1169/2011). Tot dusver zijn alcoholische dranken met een alcoholpercentage van 1,2% of meer uitgezonderd van deze verplichte ingrediëntendeclaratie en verplichte voedingswaardevermelding. Op grond van deze verordening moet de Commissie een verslag opstellen (eventueel vergezeld van een wetgevingsvoorstel) of de vermelding van ingrediënten en voedingswaarde in de toekomst ook verplicht moet worden voor alcoholische dranken met meer dan 1,2% alcohol.
Deelt u de mening dat consumenten bewuste voedingskeuzes moeten kunnen maken en hiervoor moeten kunnen weten welke ingrediënten in producten zitten? Deelt u de mening dat dit dus ook voor wijn en andere alcoholische dranken zou moeten gelden?
Ik ben het met u eens dat consumenten bewuste voedingskeuzes moeten kunnen maken op basis van goede informatie. Voor wat betreft een eventuele toekomstige verplichte vermelding van de ingrediënten op alcoholische dranken wacht ik het verslag van de Commissie af (zie antwoord 3).
Kunt u een overzicht geven van de (Europese) regelgeving waarin geregeld wordt dat op wijn niet de volledige ingrediëntenlijst hoeft te staan?
Zie het antwoord op vraag 3. Dit is geregeld in de Verordening Voedselinformatie. Daarnaast bevatten de EU-verordeningen 1308/2013 (gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten) en 607/2009 (bijbehorende uitvoeringsbepalingen) specifieke etiketteringsvoorschriften voor wijnbouwproducten. Ook deze EU-verordeningen bevatten geen verplichting om de volledige ingrediëntenlijst te vermelden.
Zijn er nog andere voedingsproducten waarop een uitzondering van toepassing is, zodat niet alle ingrediënten op de ingrediëntenlijst hoeven te worden vermeld? Kunt u een overzicht van deze producten geven?
Ja, dat zijn niet-voorverpakte producten op grond van artikel 44 van de Verordening Voedselinformatie. Het is niet mogelijk om een uitputtende lijst te geven van deze producten, maar op de website van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) is een beslisboom beschikbaar op basis waarvan de ondernemer kan bepalen in welke categorie zijn producten vallen (voorverpakte dan wel niet-voorverpakte levensmiddelen).
Verder zijn op grond van Bijlage V van de Verordening Voedselinformatie specifieke producten (zoals zout) uitgezonderd van de voedingswaardedeclaratie.
De relatie met Ethiopië |
|
Eric Smaling |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u een appreciatie geven van het artikel «Ethiopië, het regenseizoen bestaat niet meer»?1
Het artikel is gebaseerd is op een bezoek aan twee gebieden in Ethiopië. De bezochte gebieden, de Centrale Riftvallei en de vallei van de Omo-rivier, zijn beide getroffen door droogte, net zoals andere traditioneel door droogte getroffen gebieden, zoals noordoost Amhara. Zoals gesteld in het artikel klopt het dat de regenval in het zuiden van het land de laatste jaren is verminderd en ook onregelmatiger is geworden. De droogte heeft daarentegen in het dicht bevolkte westelijke hoogland van Ethiopië minder hard toegeslagen. De Ethiopische regering verwacht dat de trend van stijgende groei in de landbouwsector zich ook dit jaar zal voortzetten, zij het iets verminderd.
Uit het artikel wordt duidelijk dat de problematiek in de twee gebieden niet alleen een kwestie is van klimaatverandering maar verweven is met andere ontwikkelingen, zoals toenemende bevolkingsdruk, armoede, vervuiling en overexploitatie van de natuurlijke hulpbronnen land en water.
Over welke «klimaatslimme» oplossingen hebben Fanatahun Gezsie en Desalegn Tebratu van het Ministerie van Milieu van Ethiopië het? Speelt Nederland hierbij een rol? Zo ja, welke?
Klimaatslimme oplossingen in Ethiopië worden gezocht in alle sectoren van de economie. Volgens het in oktober jl. gepresenteerde tweede vijfjarenplan van de Ethiopische regering, het Growth and Transformation Plan II, zal meer dan 50% van de maatregelen om broeikasgassen uit de atmosfeer te verwijderen en/of de uitstoot van broeikasgassen te verminderen in de landbouwsector genomen moeten worden. Daarbij wordt onder meer gedacht aan biologische bodembeschermingsmaatregelen in het kader van stroomgebiedsbeheer. In de veehouderij probeert men door het vergroten van efficiency in de keten, verbetering van weidegronden en verbetering van veterinaire diensten hieraan bij te dragen. Ook verwacht men een grote rol van landbouwmechanisatie in het terugbrengen van uitstoot van broeikasgassen.
Nederland draagt op verschillende manieren bij aan het vinden van klimaatslimme oplossingen. Het gaat om zowel oplossingen die de uitstoot van broeikasgassen helpen verminderen als maatregelen gericht op aanpassingen aan klimaatverandering. Nederland doet dit door bij te dragen aan grote overheidsprogramma’s op het gebied van landbouwontwikkeling (zoals een bijdrage van het Agricultural Growth Programme – AGP), maar ook door projecten van ngo’s en onderzoekinstellingen, veelal in partnerschap met het bedrijfsleven.
Is er in Ethiopië wel geleerd van de kennis die in Kenia door de jaren is opgebouwd over ecologische kwetsbaarheid van het Rift Valley gebied? Zo ja, hoe?
De Keniase en Ethiopische delen van de Centrale Riftvallei hebben op het gebied van ecologische kwetsbaarheid en socio-economische basis veel gemeen, waardoor er veel potentie is om van elkaar te leren.
Hierbij is het door Nederland ondersteunde «Horn of Africa Regional Environment Centre and Network» (HoA-REC&N) instrumenteel. Het HoA-REC&N is een samenwerkingsverband van verschillende milieugeoriënteerde ngo's en kennisinstellingen in de Hoorn van Afrika, waaronder Ethiopië en Kenia.
Tevens is het door Nederland ondersteunde «Initiative for Sustainable Landscapes» van het Initiatief Duurzame Handel (IDH) actief in de Ethiopische Centrale Rift Vallei. Dit programma behelst het oprichten van een platform van bedrijven die in de Rift Vallei zijn gevestigd om uitdagingen gerelateerd aan waterschaarste, waterkwaliteit en bodemdegradatie te helpen adresseren.
Kan een uitsplitsing van de projecten worden gegeven die optellen naar de 33,7 miljoen euro bestemd voor de toename van voedselzekerheid in Ethiopië?2 Wat zijn bij ieder project de te behalen doelen voor de Nederlandse overheid? Hoe worden lokale kleinschalige boeren en boerinnen en maatschappelijke organisaties betrokken in de ontwikkeling én uitvoering van projecten?
Zie de tabel in bijlage 13, waarin informatie is opgenomen over onder andere de te behalen doelen voor de Nederlandse overheid en de betrokkenheid van lokale kleinschalige boeren, boerinnen en maatschappelijke organisaties in de ontwikkeling en uitvoering van projecten. Voor kwantitatieve doelen en indicatoren van de activiteiten waar Nederland aan bijdraagt, zie de volgende link naar de website van de Nederlandse ambassade: http://ethiopia.nlembassy.org/binaries/content/assets/postenweb/e/ethiopie/netherlands-embassy-in-addis-ababa/services/list-of-food-security-projects-funded-by-ekn-with-budget-2016.pdf.
Hoe zien de voorgestelde projecten op het terrein van waterbeheer eruit, waar in het artikel aan gerefereerd wordt? Wat zijn doelen en middelen en hoe weten we of het effectief zal zijn? Is het project vooral voor Nederlandse bedrijven opgezet of ook voor de lokale bevolking?
Het project in de Centrale Rift Vallei waar het artikel naar verwijst en waarin goed waterbeheer een centrale rol speelt, is het Gambella en CRV Landscape management project van HoA-REC&N. Dit project past een landschapsbenadering toe, wat inhoudt dat alle stakeholders betrokken worden bij duurzame planning, beheer en gebruik van de natuurlijke hulpbronnen in het gebied. Er wordt gewerkt aan een effectief systeem van beheer dat de verschillende partijen (boeren en boerinnen, bedrijven, lokale overheden, ngo’s en onderzoeksinstellingen) bij elkaar brengt. Gemeenschappen dragen onder andere bij door geërodeerde gebieden tijdelijk af te sluiten voor begrazing en houtkap waardoor de vegetatie zich kan herstellen. Daarna wordt een gebruiksplan opgesteld en gehandhaafd. Lokale en internationale kennisinstellingen spelen vooral een rol in de monitoring van waterkwaliteit en -kwantiteit. Het onlangs gestarte project van het Initiatief Duurzame Handel (zie vraag 3) zal in het gebied opererende private sector spelers actiever betrekken bij activiteiten gericht op duurzaam landschapsbeheer.
Wat wordt de specifieke bijdrage aan de verwachte voedselhulp van de VN aan Ethiopië die is gevraagd door de Ethiopische regering?
Nederland geeft een bijdrage van 5 miljoen euro aan het Common Humanitarian Relief Fund (CHF) van OCHA in Ethiopië. Dit op verzoek van de VN die hierin nauw samenwerkt met de Ethiopische overheid. Tevens heeft Nederland een verzoek van de Dutch Relief Alliance (DRA) ingewilligd om de ergste nood te lenigen. Hiermee is een bedrag gemoeid van 8,63 miljoen euro dat besteed wordt via 11 Nederlandse ngo’s actief in Ethiopië. Deze bijdrage is afgestemd met de VN in Ethiopië. Verder heeft de Nederlandse ambassade ruim 9 miljoen euro voor het Productive Safety Net Programme (PSNP) van de Ethiopische overheid van 2016 naar 2015 geschoven om vroegtijdig in te kunnen spelen op de mogelijke gevolgen van de droogte. De overheid heeft deze Nederlandse bijdrage inmiddels besteed.
Welke projecten hebben mede als doel om een structurele oplossing te bieden aan het mogelijk voorkomen van toekomstige hongersnoden?
Alle projecten in bijlage 14 onder Pillar 2: increase agricultural productivity and market access en Pillar 3: Increase competitiveness of agribusiness, income and employment moeten bijdragen aan het voorkomen van hongersnoden. Zij dragen bij aan een duurzame verhoging van landbouwproductie, versterking van marktmechanismen en een grotere afzetmarkt voor voedselproducten. Daarnaast wordt versterking van economische kansen en vergroting van werkgelegenheid nagestreefd, wat zowel een verbeterde voedselproductie als een grotere weerbaarheid van de bevolking tot gevolg heeft. Ook het RESET programma onder Pillar 1: Reduce household vulnerability dat zich specifiek op weerbaarheid richt zal aan een structurele oplossing bijdragen.
De quickscan 'Werkwijze Veilig Thuis' van Defence for Children |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de quickscan «Werkwijze Veilig Thuis» 2015 van Defence for Children?
Ja.
Bent u het eens met de bevinding van de quickscan en de onderbouwing van die bevinding dat het (VNG-) model handelingsprotocol Veilig Thuis en het Triage-instrument Veilig Thuis onvoldoende waarborgen bieden? Zo ja, gaat u hierover in overleg met de VNG? Zo nee, waarom niet?
Het handelingsprotocol dat door het VNG-ondersteuningsprogramma Veilig Thuis (VT) is opgesteld, is een grote stap voorwaarts als het gaat om een meer uniforme werkwijze ten opzichte van de werkwijze van voorheen de AMK’s en SHG’s. De werkwijze van Veilig Thuis behoeft echter op een aantal punten aanscherping om kinderen beter op de radar te houden en signalen over vermoedens van mishandeling te kunnen koppelen. Deze maatregelen vragen om een aanpassing van de werkwijze van Veilig Thuis. Die werkwijze is gebaseerd op het model handelingsprotocol en de afspraken die gemeenten hierover gemaakt hebben. Dit model handelingsprotocol moet worden aangepast. In de Voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties (VGR GIA) die in januari aan uw Kamer is gestuurd ga ik in op de maatregelen die nodig zijn.
Bent u het eens met de bevinding van de quickscan en de onderbouwing van die bevinding dat duidelijke afspraken over de adviesfunctie van Veilig Thuis nodig zijn? Zo ja, gaat u hierover in overleg met de VNG? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens met Defence for Children dat de adviesfunctie een zeer waardevolle en door professionals goed gewaardeerde functie is. Hoewel het bij vermoedens van kindermishandeling en huiselijk geweld altijd gaat om maatwerk en om situaties die veel van elkaar verschillen, zie ik wel de noodzaak tot verbetering in de adviesfunctie. Zoals ik in de VGR GIA heb aangegeven verwacht ik van Veilig Thuis hier actiever optreden door standaard ondersteuning aan te bieden aan professionals na adviesvragen. Door na te gaan of een professional met het advies uit de voeten kan en door vervolgafspraken te maken blijft VT zicht houden op het kind. Op deze wijze kan de professional optimaal ondersteund worden en kan bijvoorbeeld in een later stadium met de professional besloten worden om tot een melding over te gaan.
Hoe beoordeelt u de constatering van Defense for Children dat wat in de ene regio als «advies» wordt afgehandeld in de andere regio als «melding» wordt aangenomen, en vice versa? Vindt u dit zorgelijk? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het werk van Veilig Thuis kan niet los gezien worden van regionale en lokale organisaties die mishandeling en geweld kunnen signaleren en/of die hulp kunnen bieden. De achterliggende oorzaken waarom een regio meer adviezen of meldingen heeft dan andere regio’s zijn divers. Wat ik wel belangrijk vind is dat Veilig Thuis een proactieve houding aanneemt ten opzichte van professionals omwille van de veiligheid. Zoals ik in de al eerder vermelde VGR GIA heb opgenomen, zie ik dat ook hier aanscherpingen van de werkwijze wenselijk zijn. Zo is het belangrijk dat meldingen niet worden omgezet naar een advies. Signalen over een kind gaan dan niet verloren. Verder zie ik als aanpassing van het handelingsprotocol dat signalen van burgers voor zover mogelijk als melding verwerkt moeten worden.
Wat vindt u van de conclusie van de quickscan dat er sinds de invoering van de Wet meldcode onevenredig veel eigen verantwoordelijkheid gelegd wordt bij de professionals/adviesvragers?
Professionals hebben een verantwoordelijkheid om de stappen van de meldcode te hanteren. Zij doen dit niet alleen, maar veel meer dan voorheen in afstemming en contact met Veilig Thuis. Met mijn maatregelen uit de VGR GIA wil ik dat de werkwijze van Veilig Thuis verandert en Veilig Thuis meer zicht houdt op mishandelde kinderen. Het bieden van ondersteuning aan professionals bij een adviesvraag en het monitoren van de situaties waarover een adviesvraag is binnen gekomen zorgen er voor dat professionals en adviesvragers optimaal ondersteund worden.
Hoe beoordeelt u de bevinding van de quickscan en de onderbouwing daarvan dat er sprake is van (te) hoge werkdruk, en dat capaciteitsproblemen ten koste gaan van hulp aan kind en gezin?
In de VGR GIA heb ik vermeld dat in het afgelopen najaar alle 26 Veilig Thuis-organisaties (VT-organisaties) zijn bezocht door VWS, VenJ en VNG. Hier is geconstateerd dat de werkdruk bij de VT-organisaties hoog is en het aantal telefoontjes naar Veilig Thuis is toegenomen. De Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg zijn nu bezig met hun inspectieronde. Tot nu toe zijn 16 rapporten verschenen. In een aantal gevallen blijkt dat er wachtlijsten zijn en onvoldoende zicht is op de veiligheid van kinderen. Dit is uiteraard een onacceptabele situatie en de VNG en wethouders hebben aangegeven hier de schouders onder de zetten. Bij die VT-organisaties waar deze situaties het meest zorgelijk waren, hebben de gemeenten extra financiële middelen beschikbaar gesteld aan de VT-organisaties voor het wegwerken van de wachttijden. De Inspecties hebben om snelle verbeteringen gevraagd.
Hoe beoordeelt u de bevinding van de quickscan en de onderbouwing daarvan dat er sprake is van een gebrek aan landelijke sturing?
Defence for Children noemt een aantal aspecten voor landelijke sturing. Veilig Thuis moet echter goed inpassen en aansluiten op de lokale en regionale situatie om maatwerk te kunnen leveren. Een landelijk kader moet dus ruimte laten aan regionale en lokale invulling.
Zoals ik in de VGR GIA aangeef werken VWS, VenJ en VNG op dit moment gezamenlijk een project uit waarin de maatregelen gericht op het doorontwikkelen en aanscherpen van de werkwijze van Veilig Thuis nader worden uitgewerkt.
Bent u van plan naar aanleiding van de resultaten van de quickscan «Werkwijze Veilig Thuis» van Defence for Children onderzoek te laten doen naar de bevindingen van de quickscan? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De quickscan van Defence for Children brengt een aantal belangrijke knelpunten onder de aandacht die ook door bijvoorbeeld de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik, Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel geweld tegen kinderen, de Inspecties en uw Kamer naar voren zijn gebracht en die ook door mij zelf zijn geconstateerd. Dit alles vormt voor mij de aanleiding om maatregelen te nemen zoals verwoord in de VGR. Daarnaast zijn de Inspecties zoals bekend, bezig met hun onderzoeken bij Veilig Thuis. Ik zie daarom geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar de bevindingen van deze quickscan.
Het nieuwsbericht “Kampen denkt na over extra bypass naast Reevediep” |
|
Eric Smaling |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 november jongstleden waarin staat dat het Reevediep bij Kampen mag worden aangelegd, maar dit geen doorgaande vaarroute mag worden?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de provincie Overijssel en de gemeente Kampen zich niet zomaar neerleggen bij de uitspraak van de ABRvS en opzoek gaan naar alternatieven voor het doorvaarbaar maken van het Reevediep?3
Recreatievaart is onderdeel van de integrale gebiedsontwikkeling waarover provincie Overijssel, gemeente Kampen, het Rijk en diverse andere overheden een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten.
Gezien de integrale belangen van de provincie Overijssel en de gemeente Kampen begrijp ik dat binnen de kaders van de uitspraak van de ABRvS alternatieve mogelijkheden worden onderzocht.
Wat vindt u van het mogelijke plan van de gemeente Kampen om een bypass voor de bypass aan te leggen?
Ik heb begrepen dat deze optie als een voorbeeld is genoemd van de te onderzoeken alternatieven. Voor zover mij bekend is er (nog) geen sprake van een concreet plan.
Vindt u het wenselijk om een vaarroute van het Drontermeer naar Kampen en de IJssel te creëren? Zo ja, waarom?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met het persbericht van de Raad van State over de uitspraak van 11 februari jongstleden4, waarin staat dat het bestemmingsplan betreffende de geplande woonwijk Reeve, mogelijke ligplaatsen in het dorp Reeve en de jachthaven ten westen daarvan vernietigd is?
Ja.
Vindt u dat er, gezien de nauwe samenhang tussen de geplande vaargeul in het Reevediep en de vernietigde bestemmingsplannen, nog voldoende reden is om de vaarroute aan te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bij antwoord 2 is aangegeven vormt de vaarroute een onderdeel van de integrale gebiedsontwikkeling.
De aanleg van de geul is niet afhankelijk van het al dan niet realiseren van een vaarroute. De aanleg van de geul conform de genomen besluiten draagt bij aan een goede waterafvoer en is van belang voor natuurontwikkeling als onderdeel van extra ruimtelijke kwaliteit. De geul bevordert waterfluctuaties ten behoeve van onder andere de ontwikkeling van rietkragen in het Reevediep als leefgebied voor grote karekiet en roerdomp.
Is het naar uw mening wenselijk om koste wat kost een vaarroute tussen het Drontermeer en Kampen te creëren, gezien het feit dat de bypass bij Kampen en bij het Reevediep hoogwaterveiligheid als primair doel hebben en slechts als nevendoel hebben om de recreatieve functie van het gebied te versterken? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoorden op vraag 2 en 6.
De uitbreiding van nertsenhouders |
|
Henk van Gerven , Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stop grotere fokkerij nertsen» waarin staat dat nertsenhouders hun bedrijf hebben uitgebreid tussen het moment van buiten werking stelling van de Wet verbod pelsdierhouderij en de recente uitspraak van de rechter die deze buiten werking stelling ophief?1
Ja.
Hoeveel pelsdierhouders hebben binnen deze periode hun bedrijf uitgebreid? Om hoeveel extra dieren gaat het?
Op welke termijn gaat u welke actie ondernemen tegen de betreffende pelsdierhouders en wanneer gaat u hen verplichten om hun uitbreidingen terug te draaien?
Kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van de gesprekken die u met het Openbaar Ministerie voert over de gevolgen van het arrest van het gerechtshof Den Haag voor de handhaving van de Wet verbod pelsdierhouderij?
Kent u het bericht van Animal Rights «Nertsenhouder smijt met nertsen» en de videobeelden waarop te zien is hoe nertsen in en tegen een gaskist aan worden gesmeten en worden getrapt?2
Ja.
Is dit de gangbare praktijk bij het vergassen van nertsen? Kunt u aangeven waar u uw antwoord op baseert?
De handelwijze die in het filmpje te zien is, komt op een aantal punten duidelijk niet overeen met de standaard-werkwijze zoals deze geïnstrueerd wordt bij de opleiding die op grond van de Regeling Houders van Dieren verplicht is gesteld. De dieren dienen onder andere één voor één uit de kooi gehaald te worden en mogen niet alleen bij de staart gepakt worden. De andere hand dient het lichaam te ondersteunen. De dieren dienen voorzichtig in de kist met koolmonoxide te glijden, daarnaast moet gecontroleerd worden of het dier bewegingloos is, vóórdat het volgende dier in de kist geplaatst wordt. De standaard werkwijze is beschreven in de handleiding die uitgereikt wordt bij de instructie door Wageningen UR (http://edepot.wur.nl/255987).
Hoe vaak zijn er bij hoeveel nertsenhouderijen inspecteurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aanwezig geweest tijdens het vergassen van nertsen vanaf 1 januari 2015?
De controle van de NVWA op het doden van nertsen is minder intensief dan op het doden van andere dieren. De wetgeving stelt namelijk hogere eisen op grond van veterinaire, hygiëne- en dierenwelzijnsregelgeving aan het doden van dieren op slachthuizen, zoals varkens. De NVWA is niet standaard bij het doden van nertsen aanwezig op de bedrijven.
Klopt het dat de controle op het doden van nertsen beduidend minder intensief is dan de controle op het doden van andere dieren, zoals bijvoorbeeld varkens? Kunt u uw antwoord kwantificeren?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid permanent cameratoezicht verplicht te stellen voor toezicht op het vergassen van nertsen?
Het plaatsen van een camera op een nertsenhouderij is aan te merken als cameratoezicht op de werkplek.
De privacywetgeving biedt geen mogelijkheid om de werkgever te verplichten om webcams op te hangen en de opnamen vervolgens af te staan aan de overheid in het kader van handhaving. De werkgever kan wel hiertoe besluiten.
Als een werkgever wil overgaan tot cameratoezicht moet hij kenbaar maken dat camera's aanwezig zijn en het personeel vooraf informeren.
De beeldopnamen kunnen alleen voor de handhaving worden gebruikt als de werkgever ze zelf verstrekt aan de overheid.
Welke actie gaat u ondernemen tegen de betreffende nertsenhouder? Onderschrijft u dat hij niet handelt conform de Wet?
Naar aanleiding van de beelden is een inspectie uitgevoerd door de NVWA.
Op grond van de bevindingen is door de NVWA een boeterapport opgemaakt.
Onderschrijft u dat het wenselijk zou zijn, indien de betreffende nertsenhouder een houdverbod opgelegd zou krijgen. of vindt u het verantwoord om hem dieren te laten houden?
Het is aan het Openbaar Ministerie om in een concreet geval de afweging te maken of strafrechtelijke vervolging gerechtvaardigd is en vervolgens aan de rechter om de strafmaat te bepalen.
Wat gaat er gebeuren met de handhavingsverzoeken die Stichting Animal Rights heeft ingediend tegen de betreffende nertsenhouder?
Beide handhavingsverzoeken zijn opgevolgd door de NVWA in de vorm van inspecties. Bij de inspectie volgend op het eerste handhavingsverzoek is geen overtreding vastgesteld. Op basis van de inspectie volgend op het tweede handhavingsverzoek is een boeterapport door de NVWA opgemaakt.
In uw antwoorden op eerdere vragen geeft u aan dat een houdverbod slechts als bijkomende straf kan worden opgelegd en niet als zelfstandige straf; wat doet u ter uitvoering van de motie Van der Ham (Kamerstuk 30 511, nr. 28) die vraagt voorstellen te doen voor een wetswijziging die het mogelijk maakt om een houdverbod als zelfstandige straf of maatregel op te leggen? Kunt u het tijdspad schetsen en reflecteren op het feit dat deze motie vijf jaar geleden is aangenomen en nog niet is uitgevoerd?3
Aan uw Kamer is door de Minister van Veiligheid en Justitie toegezegd dat de evaluatie met een beleidsreactie in het najaar van 2015 zou worden toegezonden. Het afronden van de evaluatie heeft, vanwege het benodigde dossieronderzoek, meer tijd in beslag genomen dan verwacht. De evaluatie is onlangs afgerond. Aan een beleidsreactie wordt inmiddels gewerkt. De Minister van Veiligheid en Justitie zal de evaluatie en de beleidsreactie op korte termijn aan uw Kamer toezenden. Daarbij zal hij ook antwoord geven op de vraag of een zelfstandige straf of maatregel in de vorm van een houdverbod in het Wetboek van Strafrecht opgenomen zal worden.
In uw antwoorden op de eerdere vragen geeft u aan dat de helft van de nertsenhouderijen in 2015 bezocht wordt en de helft in 2016; betreft het aangekondigde inspecties? Zo ja, bent u bereid over te stappen op onaangekondigde inspecties?
Het betreft onaangekondigde inspecties. Wel weet een ondernemer dat de welzijnsinspecties op het doden van nertsen uiteraard plaatsvinden in de beperkte periode waarin deze dodingen worden verricht. De ondernemer is verplicht om bij de NVWA te melden wanneer hij de dodingen gaat verrichten.
Waarom zijn de controles van jaarlijks (door PPE) teruggebracht naar tweejaarlijks?
Per 1 januari 2015 is het toezicht en de handhaving op dierenwelzijn op pelsdierhouderijbedrijven, van de Productschappen naar de NVWA overgegaan. Daarbij is afgesproken dat de NVWA in de jaren 2015/2016 op alle pelsdierhouderijbedrijven een inspectie op dierenwelzijn zou uitvoeren. Op grond van de inspectieresultaten van 2015 en 2016 zal door de NVWA worden bepaald wat het risicoprofiel ten aanzien van dierenwelzijn op nertsenbedrijven is. Dit risicoprofiel zal de basis vormen om met ingang van 2017 risicogericht te handhaven op dierenwelzijn op nertsenbedrijven. Evenals bij andere sectoren werkt de NVWA op basis van een risicogerichte handhaving.
In uw antwoorden op de eerdere vragen geeft u ook aan «NVWA heeft acht inspecteurs ingezet voor de inspecties op dierenwelzijn in de nertsenhouderij»; werken deze fulltime, parttime of enkele uren per jaar op het onderwerp «nertsenhouderij»? Kunt u aangeven hoeveel mensuren per jaar er aan controles nertsenhouderij wordt besteed?
In 2015 heeft de NVWA in totaal 805 uren besteed aan welzijnsinspecties nertsen.
De aangekondigde islamitische conferentie in Eindhoven |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aangekondigde islamitische conferentie van 24 tot en met 27 december 2015, georganiseerd door Stichting Al Waqf/Al Fourqaan moskee te Eindhoven?1
Ja.
Deelt u de mening dat iemand die zelfmoordaanslagen in het Westen goedkeurt geen visum hoort te krijgen? Zo neen, waarom hoort zo'n persoon volgens u wèl een visum te krijgen?2
Het Kabinet is van mening dat een effectieve aanpak van predikers die oproepen tot haat of geweld zeer van belang is. Maatregel 20F van het Actieprogramma Integrale Aanpak luidt: «Predikers uit visumplichtige landen, die oproepen tot haat en geweld, wordt een visum geweigerd». In de brief van het kabinet van 3 maart 20153 is aangegeven dat uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. In de brief is aangegeven dat de Minister van BZ een visum kan weigeren of intrekken wanneer personen een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid, openbare orde of de internationale betrekkingen. Binnen het bestaande visumproces wordt aan de hand van de alerteringslijst en behandelrisicoprofielen bij de aanvraag al gekeken of een persoon als een bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid kan worden aangemerkt.
Het streven is om – als daar aanleiding toe is – al bij de visumaanvraag een blokkade op te werpen voor toegang tot Nederland. Daarbij moet worden opgemerkt dat bij visumaanvragen niet altijd op dat moment kan worden bepaald of er sprake is van een bedreiging van de openbare orde. Daarom blijft ook nadrukkelijk de optie beschikbaar om reeds verstrekte visa – desnoods te elfder ure – in te trekken als er zich ontwikkelingen in die context voordoen of er nieuwe informatie beschikbaar komt die de toelating van een prediker tot ons land ongewenst maakt.
Elk individueel geval wordt op zijn eigen merites beoordeeld en getoetst aan de genoemde uitgangspunten.
Bent u bereid het visum van betreffende haatsjeik Abdullah Al-Moslih, indien afgegeven door Nederland, onmiddellijk in te trekken of indien dit visum is afgegeven door een ander Schengenland de autoriteiten van dat land te bewegen het visum in te trekken? Zo nee, waarom niet?
In generieke zin kan worden gesteld dat een visum kan worden geweigerd of ingetrokken indien een persoon een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid, de openbare orde of de internationale betrekkingen. Over individuele gevallen doe ik geen uitspraken. Wel kunt u in de beantwoording op de Kamervragen van bijvoorbeeld het lid Azmani (2015Z02712) zien dat indien een ander Schengenland een visum heeft afgegeven Nederland dat land kan verzoeken om het visum in te trekken. Het is en blijft vervolgens aan de lidstaat die het visum heeft afgegeven om te beslissen of al dan niet gehoor wordt gegeven aan een dergelijk verzoek. Daarnaast kunnen de bevoegde Nederlandse autoriteiten ook zelf visa intrekken die zijn afgegeven door andere lidstaten. Deze bevoegdheid is bedoeld om lidstaten de mogelijkheid te geven visumhouders die zich aan haar grens melden dan wel reeds op haar grondgebied bevinden de toegang c.q. verder verblijf in de vrije termijn te ontzeggen indien blijkt dat niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan. In die gevallen dient Nederland het land van visumafgifte van de intrekking in kennis te stellen. Gegeven deze uitgangspunten heeft dit ertoe geleid dat van een deel van de aangekondigde predikers het visum is ingetrokken.
Deelt u de mening dat de Stichting Al Waqf en de Al Fourqaan-moskee door het uitnodigen van tenminste één geweldsprediker bewijzen nog steeds een broeinest van haat- en geweldsprediking te zijn en daarom opgeheven en gesloten dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet is van mening dat een effectieve aanpak van predikers die oproepen tot haat of geweld zeer van belang is. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Daarnaast schetst het Kabinet in haar Beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek'4 een beleid langs drie sporen ten aanzien van problematische gedragingen van organisaties of personen die de democratische rechtsorde ondermijnen of de sociale stabiliteit aantasten. In die aanpak is ook aandacht voor het vergroten van het bewustzijn bij islamitische gemeenschappen, waaronder salafistische, van de maatschappelijke en politieke context waarin zij opereren en functioneren. Bij incidenten of sterke vermoedens of signalen van problematische gedragingen wordt men hier op aangesproken en mee geconfronteerd. Indien sprake is van daadwerkelijke wetsovertreding, wordt niet op de uitkomst van eventuele andere maatregelen gewacht en wordt strafrechtelijk opgetreden.
Op grond van Art. 2:20 BW heeft de rechtbank de bevoegdheid een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden. Indien daartoe aanleiding is kan het openbaar ministerie een verzoek hiertoe doen. Op basis van de voorliggende feiten en omstandigheden is ten aanzien van de Stichting Al Waqf en de Al Fourqaan geen aanleiding om over te gaan tot opheffing of sluiting.
Veiligheidsnormen voor gemeentelijke bruggen en viaducten |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over het bericht «Miljardenverspilling om bruggen te «verbeteren»»?1
Ja.
In hoeverre maken gemeenten gebruik van «de mogelijkheid om rekening te houden met een andere samenstelling van het verkeer en dus met een andere verkeersbelasting»? Indien u hier geen inzicht in heeft, bent u bereid dit voor een aantal representatieve gemeenten na te gaan?
Ik heb hier geen inzicht in. In mijn brief van 27 oktober 2015 heb ik in antwoord op genoemde eerdere vragen aangegeven dat ik niet verantwoordelijk ben voor de veiligheidsbeoordeling en vervanging van gemeentelijke bruggen en kunstwerken, maar de gemeenten zelf. U vraagt mij nu de werkwijze van de gemeenten en daarmee de eventuele problematiek nader in beeld te brengen. Ik heb dit besproken met de Minister voor Wonen en Rijksdienst aangezien de van toepassing zijnde regelgeving voor de constructieve veiligheid van bestaande bruggen is vastgelegd in het Bouwbesluit 2012, dat onder zijn verantwoordelijkheid valt. Uitkomst is dat de Minister voor Wonen en Rijksdienst een verkennend onderzoek laat uitvoeren naar de toepassing van deze regelgeving bij de beoordeling van bestaande bruggen door gemeenten. Over de uitkomsten van dit onderzoek wordt u medio oktober geïnformeerd door de Minister voor Wonen en Rijksdienst. Rijkswaterstaat wordt vanuit haar expertise met de toepassing van deze regelgeving voor bruggen betrokken bij dit onderzoek.
In hoeverre maken gemeenten gebruik van de mogelijkheid «om via verkeersbeperkende maatregelen (bebording) de maximale belasting op kunstwerken te beperken»? Indien u hier geen inzicht in heeft, bent u bereid dit voor een aantal representatieve gemeenten na te gaan?
Zie antwoord 2.
Is het voor gemeenten potentieel een probleem dat zij de gewichtsbeperkingen/bebordingen niet zelf handhaven, maar dat deze taak is belegd bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)?
Gewichtsbeperkingen/bebordingen vinden hun grondslag in de Wegenverkeerswet. Voor het toezicht op de Wegenverkeerswet zijn verschillende toezichthouders aangewezen, waarbij de politie de handhaver in algemene zin is.
De ILT is dus slechts één van de toezichthouders, die toeziet op een specifiek deel van de Wegenverkeerswet. De ILT is voor wat betreft gewichtsbeperkingen/ bebordingen uitsluitend bevoegd tot handhaving bij beroepsvervoer of eigen vervoer dat verricht wordt met een vrachtauto ten aanzien waarvan in strijd wordt gehandeld met regelgeving inzake de Wegenverkeerswet 1994. Dat betreft onder andere eisen aan belading en de daarmee gepaarde gaande asbelasting van voertuigen.
Welke kosten zijn gemoeid met het verkrijgen van betrouwbare en voldoende meetgegevens voor de duizenden gemeentelijke bruggen en viaducten? Welke partijen kunnen deze metingen verrichten?
Zie antwoord 2.
Zijn de hoge kosten in de praktijk reden voor gemeenten om niet over te gaan tot metingen en daarmee niet over te gaan tot afwijking van de standaardnorm?
Ik heb daar geen beeld van. Dit aspect zal worden meegenomen in het in antwoord 2 genoemde verkennend onderzoek.
Deelt u de mening dat de maatschappelijke baten van reële normen voor gemeentelijke kunstwerken ruimschoots opwegen tegen de kosten die met een meetprogramma hiervoor gepaard gaan?
Zie antwoord 2.
Welke acties onderneemt het Rijk om gemeenten bij te staan bij het verkrijgen van betrouwbare meetgegevens? Heeft het lopende overleg al tot concrete resultaten geleid? Bent u bereid de Kamer over de voortgang hiervan te informeren?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord 4 van mijn brief van 27 oktober 2015 participeert Rijkswaterstaat reeds in het overleg over de toepassing van de Eurocodes, de nationale bijlagen en de NEN 8700. Rijkswaterstaat brengt daar expertise in onder andere met betrekking tot het verkrijgen van meetgegevens. Momenteel wordt door TNO onderzoek uitgevoerd naar de belasting van gemeentelijke bruggen. De resultaten daarvan worden besproken in een NEN-werkgroep. Bij het in antwoord 2 genoemde verkennende onderzoek zal dit lopende onderzoek en de discussie in de NEN-werkgroep worden betrokken.
Bent u bereid in samenwerking met de Nederlandse gemeenten een meetprogramma gemeentelijke kunstwerken op te zetten, om te komen tot reële normen voor gemeentelijke kunstwerken? Zo ja, wanneer denkt u deze samenwerking te kunnen opstarten? Zo nee, waarom niet en hoe draagt u bij aan het komen tot reële normen voor gemeentelijke kunstwerken?
Op basis van de uitkomsten van het verkennend onderzoek zullen eventuele vervolgacties worden geformuleerd.
Gebrekkige arbeidsomstandigheden in Qatar bij de voorbereidingen op het WK voetbal van 2022 |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Amnesty International van 1 december jl. waarin gesteld wordt dat er «(...) geen enkele vooruitgang geboekt (is) wat betreft uitbreiding van het aantal arbeidsinspecteurs en afschaffing van het onderdrukkende sponsorsysteem» en dat aangekondigde hervormingen door Qatar zijn vertraagd?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gebrek aan voortuitgang in Qatar met betrekking tot de uiterst slechte behandeling van arbeidsmigranten en het door Qatar uitstellen van broodnodige hervormingen die de leefsituatie van deze arbeidsmigranten zouden moeten verbeteren?
Er is het afgelopen jaar een aantal positieve maatregelen genomen door de overheid van Qatar, maar op een aantal gebieden wordt nog niet voldaan aan internationaal overeengekomen standaarden. De wettelijke maatregelen die het zogenaamde «Kafala» (sponsor)systeem meer in lijn moeten brengen met een vrije arbeidsmarkt worden pas eind 2016 doorgevoerd. Deze maatregelen beogen een meer contractuele relatie tussen werkgever en werknemer tot stand te brengen. Echter, ook met de beoogde veranderingen is er nog steeds geen sprake van een vrije arbeidsmarkt, aangezien werknemers alleen onder bepaalde voorwaarden van werkgever kunnen veranderen, en zij niet vrij zijn het land te verlaten zonder toestemming van de overheid.
Op het gebied van de uitbetaling van salarissen is er vooruitgang geboekt met de invoering van een elektronisch betalingssysteem. Dit systeem verplicht alle bedrijven boven de 500 werknemers tot automatische overmaking van salarissen naar een lokale bankrekening. Het aantal arbeidsinspecteurs is verhoogd naar 294 met verdere uitbreiding in het verschiet, en er is voor 70.000 werknemers accommodatie gebouwd op basis van de verhoogde standaarden voor woon- en werkomstandigheden.
Ondanks de verbeteringen die zijn ingezet zijn er in Qatar nog steeds schrijnende gevallen van slechte behandeling, misbruik en dwangarbeid. De mentaliteitsverandering die nodig is om de situatie en positie van arbeidsmigranten te verbeteren kost echter tijd. Nederland blijft hierover met andere EU landen het gesprek voeren met Qatarese gesprekspartners. Effectiviteit en daadwerkelijke verandering staan hierin voor het kabinet voorop.
Welke concrete acties heeft u ondernomen naar aanleiding van het verzoek van 15 juni jl. van de Tweede Kamer aan de regering «om in de meest krachtige termen, bilateraal, in EU-verband, en in internationale organisaties zoals de ILO, van Qatar harde garanties te eisen voor de bescherming van de rechten van arbeidsmigranten?»2 Wat zijn de resultaten van deze acties?
Nederland zet zich actief in om de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te verbeteren en onderhoudt hierover regelmatig op politiek en hoog ambtelijk niveau contact met de Qatarese autoriteiten. In de afgelopen maanden heeft de ambassadeur in Doha de situatie van de arbeidsmigranten uitvoerig en op het hoogste niveau aangekaart bij onder meer de Minister-President, de Minister van Arbeid, de Minister van Sport, en het organiserend comité voor de WK 2022.
Daarnaast is het thema op initiatief van Nederland een vast onderwerp op de agenda van het EU ambassadeursoverleg, en wordt de voortgang inzake concrete maatregelen door een werkgroep onder leiding van Nederland bijgehouden in een matrix. Dit overzicht dient als basis voor de gesprekken met Qatarese autoriteiten.
Op initiatief van de ambassade vond 18 oktober jl. een bijeenkomst plaats tussen het lokaal vertegenwoordigd Nederlands bedrijfsleven en het WK 2022 Comité over het welzijn van werknemers. Het gesprek vond plaats in een open sfeer waarbij deelnemers ingingen op de uitdagingen en obstakels bij het implementeren van de welzijnsstandaarden in de bouw van de WK-infrastructuur.
Binnen het klachtenmechanisme van de International Labour Organization (ILO) speelt een zaak tegen Qatar over de behandeling van arbeidsmigranten, specifiek over het niet-nakomen door Qatar van de ILO-verdragen over arbeidsinspectie en tegen dwangarbeid. In deze zaak zet Nederland zich actief in om binnen de EU consensus te bereiken en zodoende in de ILO gezamenlijk Qatar aan te blijven sporen tot verdere verbeteringen en volledige naleving van de ILO-verdragen. In de meest recente ILO Beheersraad van november 2015 heeft Nederland zich, namens de gehele EU, uitgesproken voor het instellen van een high-level ILO-missie naar Qatar. Na een stemming werd besloten tot deze missie, die de (uitvoering van de) maatregelen die de Qatarese autoriteiten hebben genomen zal beoordelen.
Welke concrete acties heeft u ondernomen naar aanleiding van het verzoek van 15 juni jl. van de Tweede Kamer aan de regering «om (van) Qatar minimaal een duidelijke routekaart met concrete doelen en benchmarks voor het aanpakken van deze vorm van moderne slavernij te eisen, waaronder de ratificatie en naleving van relevante (ILO-)verdragen» en hoe staat het met de ontwikkeling van een eventuele routekaart?3 Wat zijn de resultaten van deze acties?
Het kabinet kaart de problematiek van arbeidsmigranten regelmatig aan, zowel bilateraal als in het kader van de ILO. Op 7 december jl. sprak de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking met de Directeur-Generaal van de ILO om nogmaals de Nederlandse prioritering van dit onderwerp binnen de ILO te onderstrepen. Tijdens dat gesprek werd afgesproken dat meer zal worden opgetrokken met de private sector en met de verschillende voetbalbonden.
Tijdens de ILO Beheersraad in september is er – naast het instellen van de high-level missie – bij Qatar op aangedrongen technische ondersteuning van de ILO te accepteren om de nationale wetgeving in lijn te brengen met relevante ILO verdragen. Deze assistentie zou ook moeten leiden tot een concreter plan van aanpak van de Qatarese autoriteiten. In het kader van de hierboven genoemde klachtzaak tegen Qatar, moet de Qatarese regering frequent een overzicht geven van genomen maatregelen.
Qatar heeft vijf van de acht fundamentele arbeidsconventies getekend en geratificeerd. Nederland pleit er – zowel binnen de ILO als daarbuiten – voor dat landen zich houden aan de fundamentele arbeidsnormen, en roept deze landen op om de fundamentele conventies te ratificeren en de nationale wetgeving daarmee in lijn te brengen. Het klachtenmechanisme van de ILO kan Qatar echter alleen aanspreken op geratificeerde verdragen.
Nederland is er van overtuigd dat de stappen die door de Qatarese autoriteiten zijn gezet voor een groot deel te danken zijn aan de toegenomen internationale aandacht, inclusief de inzet in de ILO.
Bent u van mening dat Wereldvoetbalbond FIFA inmiddels voldoende openheid van zaken heeft gegeven over de toewijzingen voor het Wereldkampioenschap van 2018 aan Rusland en van 2022 aan Qatar? Bent u inmiddels wel bereid om een oordeel te vellen over de stand van zaken inzake de staat van integriteit bij de FIFA?
Momenteel worden er diverse (strafrechtelijke) onderzoeken verricht naar de toewijzing van deze Wereldkampioenschappen. Het kabinet wacht de uitkomsten van deze onderzoeken af alvorens een standpunt in te nemen.
Hierbij merkt het kabinet op dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich heeft voorgenomen om in het kader van het EU-voorzitterschap met de sportministers van de EU-lidstaten en de sportwereld een krachtig gezamenlijk signaal af te geven dat de integriteit van de sport verbeterd dient te worden. Hierbij wordt de nadruk gelegd op goed bestuur en transparantie van grote sportevenementen, en de bestrijding van doping en matchfixing.
De komst van verschillende geweldspredikers naar Eindhoven |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met de onderstaande flyer van Stichting Waqf?1
Ja.
Deelt u de mening dat de komst van geweldspredikers als al-Moslih, die zelfmoordaanslagen legitimeert, en Al Nablusi, die datzelfde doet en tevens stelt dat homoseksuelen de doodstraf verdienen, een gevaar vormt voor de openbare orde en deze lieden de toegang tot ons land moet worden ontzegd?
Het kabinetsbeleid zoals verwoord in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is gericht op effectieve aanpak van predikers die oproepen tot haat of geweld. In de brief van het kabinet van 3 maart jl.2 is aangegeven dat uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. In de brief is aangegeven dat de Minister van BZ een visum kan weigeren of intrekken, of de visumverstrekkende Schengenlidstaat kan verzoeken dit te doen, wanneer personen een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid, openbare orde of de internationale betrekkingen. Elk individueel geval wordt op zijn eigen merites beoordeeld en getoetst aan deze uitgangspunten.
Dit heeft ertoe geleid dat van een deel van de aangekondigde predikers het visum is ingetrokken.
Begrijpt u dat het steeds opnieuw toelaten van geweldspredikers de integratie maximaal tegenwerkt en gestopt moet worden?
Het Kabinet is van mening dat een effectieve aanpak van predikers die oproepen tot haat of geweld zeer van belang is. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Daarnaast schetst het Kabinet in haar Beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek»3 een beleid langs drie sporen ten aanzien van problematische gedragingen van organisaties of personen die de democratische rechtsorde ondermijnen of de sociale stabiliteit aantasten.
In die aanpak is ook aandacht voor het vergroten van het bewustzijn bij islamitische gemeenschappen, waaronder salafistische, van de maatschappelijke en politieke context waarin zij opereren en functioneren. Bij incidenten of sterke vermoedens of signalen van problematische gedragingen wordt men hier op aangesproken en mee geconfronteerd. Indien sprake is van daadwerkelijke wetsovertreding, wordt niet op de uitkomst van eventuele andere maatregelen gewacht en wordt strafrechtelijk opgetreden.
Hoe verhoudt de komst van wederom verschillende geweldspredikers naar ons land zich tot de motie Bontes, om geweldspredikers te allen tijde uit ons land te weren?2
Ik beschouw het weren van predikers die oproepen tot haat en geweld en daarmee een bedreiging vormen voor de openbare orde als een zorgvuldige uitvoering van het hierboven geschetste beleid, dat tevens aansluit bij de motie Bontes.
Bent u bereid stichtingen die verantwoordelijk zijn voor de uitnodiging van (deze) geweldspredikers te verbieden, op grond van art.20 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek? Zo nee, waarom niet?
Op grond van Art. 2:20 BW heeft de rechtbank de bevoegdheid een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden. Het openbaar ministerie is wettelijk bevoegd het verzoek daartoe doen.
De indiening van het wetsvoorstel computercriminaliteit III bij de Tweede Kamer |
|
Judith Swinkels (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het ronkende persbericht van uw Ministerie van 27 november 2015 met de titel «Antiterrorismewetgeving naar de Tweede Kamer», waarin u na twee jaar consultatie opnieuw de wet computercriminaliteit III aankondigt als onderdeel van een reeks anti terrorisme maatregelen?1
Op 27 november 2015 heeft mijn ministerie een persbericht verstuurd waarin feitelijke informatie werd verstrekt over de besluitvorming in de ministerraad over de uitvoering van het actieprogramma «Integrale aanpak Jihadisme».
Wat vindt u zelf van de werkwijze om een persbericht te sturen over een wet, waarvan de consultatie twee jaar geleden al is afgerond, zonder dat het betreffende wetsvoorstel bij de Kamer is ingediend?
Ik acht het open en transparant communiceren over wetgevingsprocessen een belangrijk onderdeel van overheidsvoorlichting. Actieve communicatie vanuit de overheid is een belangrijk recht voor burgers. Dit sluit aan bij het rapport van de Commissie Wallage die de toekomst van de overheidscommunicatie onderzocht. Naar het oordeel van de commissie is het wenselijk dat er gedurende het wetgevingsproces ruimte is voor actieve voorlichting van overheidswege, ook als parlementaire goedkeuring nog niet is verkregen.2
Het betreffende persbericht markeert de besluitvorming in de ministerraad over de uitvoering van het actieprogramma «Integrale aanpak Jihadisme». Bovendien is de wetgeving als onderdeel van het actieprogramma uitvoerig aan de orde geweest tijdens het debat met uw Kamer op 19 november jl. over de aanslagen in Parijs. Dan ligt het voor de hand om melding te maken van het formele besluit om de vier wetsvoorstellen bij de Tweede Kamer in te dienen als volgende stap in het wetgevingsproces. Inmiddels zijn alle vier wetsvoorstellen bij de Tweede Kamer ingediend.
Wanneer wordt het wetsvoorstel computercriminaliteit III bij de Tweede Kamer ingediend?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Ja, ik heb mij ingespannen voor een zo spoedig mogelijke beantwoording van uw vragen.
De beantwoording heeft vanwege de feestdagen en de jaarwisseling meer tijd gekost dan was voorzien.
Het besluit de gefinancierde rechtsbijstand voor bepaalde groepen asielzoekers af te schaffen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u net als de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) van mening dat voor een zorgvuldige procedure die voldoende waarborgen biedt aan de asielzoeker, de inschakeling van een advocaat nodig is in de eerste fase van besluitvorming? Zo nee, waarom niet? Wanneer gaat de maatregel in, waarbij voor bepaalde groepen asielzoekers de gefinancierde rechtsbijstand wordt afgeschaft?
Zoals aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 27 november jl.1 is het, gelet op de recente aanzienlijke toename van het aantal asielaanvragen, onontkoombaar dat wordt voorzien in de mogelijkheid tijdelijk bijzondere procedures in te voeren voor de behandeling van asielaanvragen van bepaalde groepen vreemdelingen. Deze maatregel is mede bedoeld om de periode van onzekerheid waarin de asielzoeker verkeert gedurende de procedure te verkorten.
In een conceptbesluit tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) dat inmiddels is voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State, wordt het Vb 2000 in die zin aangepast dat het mogelijk wordt een zogeheten sporenbeleid te hanteren. Door dit besluit zal onder meer een grondslag in het Vb 2000 worden opgenomen voor het tijdelijk invoeren van een bijzondere procedure. Deze procedure betreft aanvragen waarvan op basis van het beschikbare bewijs voorzienbaar is dat deze versneld voor inwilliging in aanmerking komen.
Zoals ik in mijn brief van 27 november jl. heb gesteld, is en blijft de Nederlandse asielprocedure ook na de tijdelijke invoering van het sporenbeleid met voldoende waarborgen omkleed. Enkel de asielzoekers die behoren tot de aangewezen doelgroep en waarvan voorzienbaar is dat de aanvraag zich leent voor inwilliging krijgen niet langer gesubsidieerde rechtsbijstand. Er is sprake van een voorzienbare inwilliging indien er geen twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van deze vreemdelingen. Deze vreemdelingen zullen worden onderworpen aan een gehoor waarbij alle feiten aan de orde komen die normaal bij een eerste gehoor aan de orde worden gesteld, maar waarbij ook zal worden gevraagd naar de asielmotieven. Indien blijkt dat daadwerkelijk tot inwilliging kan worden overgegaan, wordt de beschikking zo spoedig mogelijk daarna uitgereikt.
Indien de aanvraag resulteert in een inwilliging, is de vreemdeling door het ontbreken van gefinancierde rechtshulp mijns inziens niet in zijn belangen geschaad. Hij krijgt waar hij om verzoekt, te weten asielbescherming. Ik wil benadrukken dat indien onverhoopt blijkt dat toch geen sprake is van een aanvraag waarop direct een inwilligend besluit kan worden genomen, de vreemdeling alsnog een rust- en voorbereidingstermijn zal worden gegund. In dat geval zal hem een rechtshulpverlener worden toegewezen die hem op de gebruikelijke wijze kan voorbereiden op de daarop volgende procedure.
De ingangsdatum van de maatregel waarbij de gefinancierde rechtsbijstand voor asielzoekers waarvan voorzienbaar is dat na tijdelijke invoering van het sporenbeleid de aanvraag snel kan worden ingewilligd, wordt afgeschaft, is afhankelijk van meerdere factoren. Om de maatregel te laten ingaan is een wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) noodzakelijk, waarvoor een zogeheten voorhangprocedure geldt. Voorts dient de voorgenomen wijziging te worden voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Om die reden is op dit moment nog niet precies te zeggen wanneer deze maatregel in zal gaan.
Deelt u de mening dat juist asielzoekers een advocaat nodig hebben al meteen in de eerste fase van de besluitvorming om onherroepelijke fouten kunnen vermijden, mede gezien de toepassing die Nederland geeft aan artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht? Zo nee, hoe denkt u in de toekomst om te gaan met fouten door onjuiste of onvolledige verslaglegging?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 is aangegeven, komen na tijdelijke invoering van het sporenbeleid alleen de asielzoekers waarvan voorzienbaar is dat de aanvraag voor inwilliging in aanmerking komt en bij wie geen twijfel bestaat over de identiteit en de nationaliteit, niet langer voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking. Ook zonder rechtshulp is in die zaken de procedure met voldoende waarborgen omgeven. Aangezien sprake is van een inwilliging zal artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht in die zaken ook niet worden toegepast.
Indien de verblijfsstatus in de toekomst wordt ingetrokken vanwege veranderde omstandigheden, wordt de gebruikelijke procedure gevolgd. De vreemdeling krijgt in dat geval gesubsidieerde rechtsbijstand conform de huidige situatie. Daarnaast moet de IND vanzelfsprekend in alle gevallen een beslissing om tot intrekking van een asielvergunning over te gaan goed kunnen onderbouwen en wordt de vreemdeling in dat geval voorafgaand aan de beslissing ook steeds gehoord.
Wat wordt bedoeld met «versnelde afdoening»? Hoe verhoudt zich deze versnelde afdoening tot uw recente toezeggingen, dat er vooral bij de Syriërs zeer streng gecontroleerd zal worden op contra-indicaties, zoals betrokkenheid bij IS en/of andere vergelijkbare organisaties? Wat wordt concreet bedoeld met de formulering «goed gedocumenteerd»?
Zie allereerst mijn antwoord op vraag 1. Kern van de procedure van de voorzienbare inwilliging is dat er minder procedurestappen hoeven te worden doorlopen om te komen tot een inwilligende beschikking. Hierdoor kan de IND op weekbasis meer asielaanvragen beoordelen dan nu het geval is. Dit moet de IND beter in staat stellen om de hoge asielinstroom bij te houden. Dat wil nog niet zeggen dat dit zich direct vertaalt in korte doorlooptijden. Ook na tijdelijke invoering van het sporenbeleid zal bij een aanhoudend hoge instroom sprake blijven van wachttijden, echter met deze maatregel wordt beoogd te voorkomen dat de wachttijden nog verder oplopen.
Uitgangspunt binnen die gecomprimeerde asielprocedure is en blijft dat een zorgvuldige beoordeling plaatsvindt. Wanneer er op grond van informatie reden is om aan te nemen dat (mogelijk) sprake is van contra-indicaties (waaronder indicaties dat de vreemdeling mogelijk een gevaar vormt voor de openbare orde, de nationale veiligheid of indien er ernstige redenen zijn om betrokkenheid te veronderstellen bij ernstige misdrijven als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag), zullen deze zaken niet in de hier bedoelde procedure worden afgehandeld, maar zal de normale asielprocedure doorlopen worden met begeleiding van een toegevoegde advocaat, zodat deze signalen met prioriteit nader onderzocht kunnen worden.
Met «goed gedocumenteerd» is bedoeld dat de identiteit en nationaliteit van de asielzoeker op basis van documenten kan worden vastgesteld. Dit zal in de regel worden aangenomen als de vreemdeling een authentiek bevonden identiteits- en/of nationaliteitsdocument heeft overgelegd. Daarbij dient wel vast te staan dat het document ook daadwerkelijk toebehoort aan de asielzoeker én waarbij er geen reden is om aan te nemen dat het document op oneigenlijke of frauduleuze wijze is verkregen.
Ook indien de afdoening van Syrische asielverzoeken in minder procedurestappen wordt doorlopen vindt er altijd een screening plaats onder andere in het belang van de nationale veiligheid. De asielzoeker wordt na binnenkomst door de nationale politie geïdentificeerd en geregistreerd, waarbij specifieke aandacht is voor indicaties van radicalisering of andere aspecten die raken aan de openbare orde of nationale veiligheid. De IND zal in ieder geval de ter beschikking staande informatie van ketenpartners, de door de vreemdeling overgelegde documenten en de door de IND gegenereerde informatie in het kader van de asielprocedure, meenemen in de screening.
Het moment van screening is niet het enige moment waarop signalen kunnen worden onderkend in relatie tot de nationale veiligheid. Medewerkers zijn gehouden hier gedurende de hele procedure alert op te zijn. Binnen de uitvoerende organisaties van de vreemdelingenketen is daartoe een meldstructuur ingericht voor signalen die mogelijk kunnen wijzen op jihadisme of radicalisering of die op andere wijze aan de nationale veiligheid kunnen raken. Deze signalen kunnen derhalve op elk moment in het proces worden opgevangen en worden dan doorgegeven aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Deze meldstructuur blijft ook voor deze groep gehandhaafd.
Zal een samenvoeging van het eerste en het nader gehoor op dezelfde dag niet ertoe leiden dat de verslaglegging van de achtergrond van Syriërs te summier is om te betrekken bij risico-inschattingen over mogelijke aanslagen van IS In Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er bewust voor gekozen om betrokken partijen, zoals de Vereniging Asieladvocaten- en Juristen Nederland (VAJN) en de NOvA niet in een eerdere fase te consulteren?
Het klopt dat de consultatie met de genoemde partijen over de maatregel waarbij in geval van tijdelijke invoering van het sporenbeleid de gesubsidieerde rechtsbijstand voor voorzienbare inwilligingen zal komen te vervallen, niet in een eerdere fase heeft plaatsgevonden. In verband met de hoge instroom en de te betrachten spoed was dit niet meer mogelijk. Met de advocatuur wordt regelmatig overlegd en ook is al enige tijd gesproken over de mogelijkheden om de asielprocedure in verband met de asielinstroom te stroomlijnen. Bij de implementatie van de maatregel waarbij in geval van tijdelijke invoering van het sporenbeleid de gesubsidieerde rechtsbijstand voor voorzienbare inwilligingen zal komen te vervallen, zal ik de verschillende partijen betrekken.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam d.d. 23 november 2015, (Awb 15/19072) waaruit blijkt dat slechts een ingevuld klantformulier voor de behandeling van de aanvraag onvoldoende is? Welk gehoor zal bepalend zijn voor het uitzetten van de verdere behandeling van de aanvraag?
De door mij aangekondigde maatregelen voorzien niet in een procedure waarbij enkel op basis van een ingevuld klantformulier de aanvraag wordt behandeld.
Het klantformulier is een hulpmiddel aan de hand waarvan een inschatting van de aard en de kansrijkheid van de asielaanvraag kan worden gemaakt. Indien op basis daarvan wordt besloten dat sprake is van een voorzienbare inwilliging, vindt een gehoor plaats dat heeft te gelden als het persoonlijk onderhoud in de zin van de Procedurerichtlijn.
In de aanmeldfase bepaalt de IND welk spoor wordt gevolgd. De precieze invulling hiervan wordt in het kader van de feitelijke implementatie nader uitgewerkt door de IND. Ik wil nogmaals benadrukken dat indien de informatie daar aanleiding toe geeft, gedurende de procedure van spoor kan worden gewisseld om zodoende te allen tijde recht te doen aan de aard van de individuele zaak.
De genoemde uitspraak van de rechtbank te Amsterdam heeft onder meer betrekking op een tegenstrijdigheid tussen hetgeen in het klantformulier was vermeld en hetgeen de vreemdeling later heeft verklaard. Het oordeel van de rechtbank kan, gezien de omstandigheid dat een klantformulier slechts een hulpmiddel is, op dit punt gevolgd worden. Tegen deze uitspraak is enkel hoger beroep ingesteld ten aanzien van enkele andere overwegingen, welke te zeer belemmerend worden geacht in het kader van de hernieuwde besluitvorming.
Bent u bereid voordat deze maatregel wordt ingevoerd duidelijkheid te verschaffen over de inhoud en strekking van volgende zinsneden «versnelde afdoening» en «goed gedocumenteerd»?
Ja, zie mijn verduidelijkingen in het antwoord op de vragen 3 en 4.
Bent u bereid deze maatregel uit te stellen totdat u in gesprek bent getreden met alle betrokken partijen, zoals VAJN en de NOvA en er harde garanties zijn afgegeven over het waarborgen van de rechtspositie van asielzoekers?
Nee, ik ben niet bereid de voorgestelde wijziging van het Vb 2000, noch de specifieke maatregel van het vervallen van gesubsidieerde rechtsbijstand bij voorzienbare inwilligingen in geval van tijdelijke invoering van het sporenbeleid uit te stellen. Echter, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 5 al heb aangegeven zullen de betrokken partijen worden betrokken bij de implementatie van de specifieke maatregel van het vervallen van gesubsidieerde rechtsbijstand bij voorzienbare inwilligingen in geval van tijdelijke invoering van het sporenbeleid. Het conceptbesluit ten aanzien van de benodigde wijzigingen in het Vb 2000 ter implementatie van de mogelijkheid tot tijdelijke invoering van het sporenbeleid ligt, zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 al heb aangegeven, thans al voor bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Zoals aangegeven blijft de rechtspositie van asielzoekers met de aangekondigde maatregelen gewaarborgd.
Het schrappen van banen bij Thales Nederland |
|
Ronald Vuijk (VVD), Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Thales Nederland schrapt 200 banen»?1
Ja.
Klopt het dat deze banen worden geschrapt in verband met de uitstel van investeringen in de markt voor marineschepen? Graag een toelichting.
De maatregel die Thales Nederland heeft bekendgemaakt is van bedrijfseconomische aard en betreft een interne reorganisatie. Thales Nederland is onderdeel van een wereldwijd opererend concern met een omzet van € 13 miljard. Investeringen in nieuw materieel zijn dikwijls langdurige trajecten. Defensie maakt per investeringsproject de afweging of dit past binnen de financiële kaders van de begroting. In de huidige begroting zijn investeringen opgenomen met kansen voor de Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie, zoals Thales Nederland. De komende tijd zijn onder meer besluiten aan de orde over de behoeftestelling voor de vervanging van de M-fregatten, voor de vervanging van de Walrusklasse onderzeeboten en voor het instandhoudingsprogramma LC-fregatten. Of de maatregel van Thales Nederland op termijn gevolgen heeft voor Defensie, en zo ja welke, is momenteel nog niet duidelijk.
Is het waar dat deze maatregel een direct gevolg is van het op de lange baan schuiven of verdringen van strategische investeringen door uitgaven van meer urgente aard? Zo ja, om welke investeringen gaat het? Zijn dit verschuivingen van tijdelijke aard? Welke gevolgen heeft dit voor de Nederlandse defensie-industrie en voor de Nederlandse krijgsmacht?
Zie antwoord vraag 2.
Recent is een succesvolle test uitgevoerd met het uitschakelen een ballistische dreiging, waarbij de SMART-L radar van Thales is gebruikt; in hoeverre raakt deze maatregel van Thales de toegang van de Nederlandse Koninklijke Marine tot deze technologie?
Kennis op het gebied van radartechnologie is van groot belang voor de Koninklijke Marine en het kosteneffectief verwerven en instandhouden van sensorsystemen. Recente testen, waarbij de software van de SMART-L van een LC-fregat was aangepast om ballistische raketten te kunnen detecteren, zijn een belangrijke stap in de ontwikkeling en productie van de Ballistic Missile Defence (BMD) voor de SMART-L systemen van Thales. Hiervoor zijn inmiddels de contracten getekend en is de productie begonnen. De toegang tot deze technologie is daarmee zekergesteld.
Is het bij u bekend of het schrappen van banen ook bij andere bedrijven binnen de Nederlandse defensie-industrie op stapel staat? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor de positie van de Nederlandse defensie-industrie? Graag een toelichting.
Ook Fokker heeft ontslagen aangekondigd. Zie de antwoorden op de vragen inzake Fokker van de leden Vuijk en Teeven van 15 december 2015 met kenmerk 2015Z24530. De gevolgen hiervan voor de Nederlandse defensie industrie worden in die antwoorden beschreven. Bedrijven nemen maatregelen in reactie op marktontwikkelingen. Niettemin opereert de Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie nog steeds op een kwalitatief hoog niveau dat mede in stand wordt gehouden door de intensieve samenwerking tussen bedrijven, kennisinstituten en overheidsinstantieslou.
Deelt u de mening dat de defensie-industrie een belangrijk element vormt van de Nederlandse economie en een strategische partner voor zowel het Ministerie van Defensie als het Ministerie van Economische Zaken? Deelt u de mening dat de defensie-industrie een onmisbare schakel is bij het instandhouden van onze krijgsmacht en (daarmee) een cruciale rol vervult in de internationale veiligheidsketen? Bent u eveneens van mening dat de defensie-industrie een belangrijke aanjager is van innovatie en daarmee van Nederlandse welvaart? Graag een toelichting op al deze punten.
Het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Economische Zaken hebben de wijze van samenwerking met de defensie- en veiligheidsindustrie en de kennisinstellingen in de Defensie Industrie Strategie (DIS) van 10 december 2013 vastgelegd. Samen vormen zij de gouden driehoek, een dynamisch platform voor initiatieven en interactie. Door deze nauwe samenwerking versterken zij het innovatieve vermogen van de hele defensie- en veiligheidssector. Een goed functionerende gouden driehoek is van wezenlijk belang voor de nationale veiligheid en versterkt de Nederlandse positie in internationaal verband.
De krijgsmacht moet haar kennisniveau op peil houden om haar rol als smart buyer te kunnen spelen. Binnen de gouden driehoek is er informatie-uitwisseling waarbij toekomstige behoeftes worden verkend. Hierbij wordt gebruikgemaakt van elkaars kennis. Defensie moet het evenwicht bewaren tussen veiligheidsrisico’s, het behoud van autonomie en een goede marktpositie als klant aan de ene kant, en de benodigde openheid om het innovatieve vermogen van de Nederlandse defensie- en veiligheidsgerelateerde industrie te mobiliseren aan de andere kant.
Deelt u de mening dat de krijgsmacht naast goede medewerkers afhankelijk is van hoogtechnologisch materieel en dat kennis daarover in ons land beschikbaar moet zijn om als «smart buyer» te kunnen verwerven? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze wordt bij het plannen of verschuiven van investeringen rekening gehouden met de gevolgen daarvan voor de defensie-industrie en voor de strategische relatie daarmee? In hoeverre houdt u in het plannen van investerings- en instandhoudingsprojecten rekening met het structureel instandhouden van de daarvoor benodigde kennisbasis in de defensie industrie?
Als onderdeel van het begrotingsproces wordt jaarlijks het investeringsplan in balans gebracht met het financiële kader. Factoren die daarbij een rol spelen zijn onder meer het operationele belang, de effecten op de exploitatiekosten, de belangen op het gebied van internationale samenwerking, kansen die zich voordoen met internationale partners of met de industrie, (financiële) nadelen van uitstel of voordelen van vervroeging. De relatie met de defensie-industrie is dus een factor van invloed.
Op welke wijze waarborgt u behoud en toegang tot technologische kennis over de huidige als ook de toekomstige operationele wapen- en sensorsystemen?
Het waarborgen van de toegang tot technologische kennis is een belangrijk uitgangspunt van de Strategische Kennis- en Innovatieagenda. Defensie investeert structureel in haar eigen kennisbasis en onderzoekscapaciteit. Zo werkt Defensie samen met TNO. Door samenwerking in de gouden driehoek met defensiegerelateerde bedrijven en kennisinstituten en via het Platform Nederland Radarland wordt gezamenlijk gewerkt aan de kosteneffectieve ontwikkeling van innovatieve radarsystemen. In dit kader worden regelmatig onderzoeks- en ontwikkelingsopdrachten op het gebied van sensortechnologie verstrekt, waar ook Defensie de vruchten van plukt.
Doordat bij Defensie vooral de Directie Materiële Instandhouding van het Commando Zeestrijdkrachten veel onderhoud uitvoert aan radarsystemen, is het behoud van kennis over de in gebruik zijnde radarsystemen gewaarborgd. Voor de BMD-capaciteit van de SMART-L systemen en de grondgebonden SMART-L EWC systemen zijn instandhoudingscontracten gesloten. Hierdoor is Thales Nederland gebonden om gedurende de contractperiode de kennis over deze systemen in stand te houden en te delen.