Minimumtarieven voor zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) in collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) |
|
Kees Verhoeven (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Is hoofdstuk IIa van de cao voor architectenbureaus 2015–2017 in strijd met het kartelverbod uit de Mededingingswet? Zo nee, waarom niet?1
Het mededingingsbeleid en daarmee de mededingingsregels in Nederland vallen binnen de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is belast met het toezicht op de naleving van die mededingingsregels en is onafhankelijk waar het de beoordeling van individuele zaken betreft. Het is dan ook slechts aan de ACM om uitspraken te doen in individuele zaken. In het geval een afspraak in cao’s is opgenomen wordt er op dat moment met het oog op de avv-procedure een inschatting gemaakt over mogelijke strijdigheid van een dergelijke cao-afspraak met het mededingingsrecht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zie hiervoor ook de antwoorden op de vragen 7 en 8.
Heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderzoek gedaan naar de tariefafspraken voor zzp'ers in de cao voor architectenbureaus? Wat was de uitkomst van dit onderzoek?
Indien de ACM daartoe aanleiding ziet, dan zal een mededingingsrechtelijk onderzoek gestart worden. De ACM doet, in het belang van de opsporing, geen uitspraken over het wel of niet bestaan van een mededingingsrechtelijk onderzoek.
Als cao-bepalingen over tarieven voor zzp'ers die te kwalificeren zijn als ondernemer in de zin van het mededingingsrecht hoogstwaarschijnlijk onder het kartelverbod uit de Mededingingswet vallen, is er dan sprake van overtreding van het kartelverbod uit de Mededingingswet op het moment dat cao-partijen de betreffende cao-afspraken zijn gemaakt of op het moment dat tussen een individuele opdrachtgever en opdrachtnemer op basis van de cao een contract wordt afgesloten?
De inbreuk ontstaat op het moment dat de desbetreffende afspraak is gemaakt.
Waarom zijn voor schijnzelfstandigen tariefafspraken nodig in cao’s? Waarom zijn op schijnzelfstandigen niet de loontabellen voor werknemers van toepassing?
Het Hof van Justitie van de EU heeft in de zaak FNV KIEM/Nederlandse Staat in zijn uitspraak aangegeven dat dienstverleners wier situatie vergelijkbaar is met die van werknemers schijnzelfstandig zijn. Het begrip schijnzelfstandige is daarmee niet gelijk aan het begrip «werknemer» in arbeidsrechtelijke zin. De rechter heeft tot op heden niet geoordeeld dat schijnzelfstandigen (geen ondernemers in de zin van het mededingingsrecht) per definitie werknemers zijn. Om die reden kan niet zonder meer gesteld worden dat de loontabellen voor werknemers ook van toepassing zijn op schijnzelfstandigen. Ten aanzien van schijnzelfstandigen die zijn aan te merken als werknemers is het in principe niet nodig om afzonderlijke tariefafspraken te maken in de cao, omdat de integrale cao onverkort op hen van toepassing is.
Kunnen tariefafspraken voor zzp’ers in cao’s van toepassing zijn op zelfstandig ondernemers die conform een goedgekeurde modelovereenkomst op grond van de Wet Deregulering Arbeidsrelaties werken en derhalve geen schijnzelfstandige zijn?
Het werken conform een beoordeelde modelovereenkomst houdt in dat er fiscaal geen sprake is van werknemerschap en daarmee geen inhoudingsplicht voor de opdrachtgever. Dat doet niet af aan de beoordeling op grond van het mededingingsrecht. De Belastingdienst toetst niet of er volgens het mededingingsrecht sprake is van een onderneming. Het is dus niet uit te sluiten dat een tariefafspraak in een cao, zonder strijdigheid met de mededingingsregels, van toepassing is op een opdrachtnemer die met een modelovereenkomst werkt. Dit zou het geval kunnen zijn als er geen sprake is van een ondernemer in de zin van het mededingingsrecht maar er tegelijkertijd ook geen sprake is van een inhoudingsplicht voor de opdrachtgever.
Deelt u de mening dat tariefafspraken in cao’s voor zzp'ers, die alleen van toepassing kunnen zijn op schijnzelfstandigen en niet op zzp'ers die te kwalificeren zijn als ondernemer in de zin van het mededingingsrecht, tot onduidelijkheid leiden voor opdrachtgevers en opdrachtnemers? Acht u dit gewenst?
Duidelijkheid op het gebied van schijnzelfstandigheid kan wenselijk zijn voor opdrachtgevers en opdrachtnemers. Het is echter primair aan de partijen zelf om binnen de grenzen van de wet te bepalen wat de reikwijdte is van de afgesloten cao. Concreet ten aanzien van schijnzelfstandigheid betekent dat dat als er wordt gekozen voor een cao die ook ziet op zzp’ers, partijen dan zelf dienen te beoordelen of er sprake is van zzp’ers die vallen onder het ondernemingsbegrip uit het mededingingsrecht of niet.
Worden cao-bepalingen over tarieven voor zzp'ers – die hoogstwaarschijnlijk onder het kartelverbod uit de Mededingingswet vallen – algemeen verbindend verklaard? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot artikel 5.1 van het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO-bepalingen (AVV) waarin is bepaald dat cao-bepalingen die kennelijk in strijd zijn met wet- en regelgeving niet voor het algemeen verbindend verklaren in aanmerking komen?
Nee, deze bepalingen worden thans niet algemeen verbindend verklaard, wegens een te groot risico op strijdigheid met het mededingingsrecht.
Zijn de bepalingen uit hoofdstuk IIa van de cao voor architectenbureaus 2015–2017 algemeen verbindend verklaard, of bent u voornemens om dit te gaan doen?
Omdat de avv-procedure nog loopt, kan ik hier niet op vooruitlopen.
Deelt u de mening dat het van belang is dat er meer duidelijkheid komt over de vraag wanneer er sprake is van schijnzelfstandigheid? Zijn er duidelijke beleidsregels of andere criteria op basis waarvan wordt uitgemaakt of er sprake is van schijnzelfstandigheid in de zin van de mededingingsregels, in de zin van het privaatrecht of in de zin van het fiscaal recht? Zo nee, bent u bereid deze op te stellen?
Het is Europeesrechtelijk vastgelegd wanneer sprake is van een ondernemer in zin van het mededingingsrecht.
Dit begrip en de daarbij behorende criteria zijn nader uitgewerkt in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU. Zo heeft het Hof bijvoorbeeld in de uitspraak FNV KIEM/Nederlandse Staat bepaald dat schijnzelfstandigen dienstverleners zijn van wie de situatie vergelijkbaar is met die van werknemers. Indien de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een mededingingsrechtelijk onderzoek start, dan zal zij beoordelen of bij de desbetreffende dienstverlener sprake is van een onderneming in de zin van artikel 101 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de Mededingingswet. Per geval kan zodoende onderzocht worden of sprake is van een ondernemer in de zin van het mededingingsrecht. Voor de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst zijn criteria opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Bij de beoordeling of er sprake is van een dienstbetrekking wordt door de Belastingdienst aangesloten bij de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek. Deze zijn nader ingevuld in de (fiscale en civielrechtelijke) jurisprudentie. Gezien de reeds aanwezige uitwerking is er op dit moment geen noodzaak tot het opstellen van beleidsregels.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de laatste hengstenkeuring van de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger» (KVTH) op 23 januari jl.?1
Ja.
Is het u ook opgevallen dat op het beeldmateriaal bijna alleen maar paarden met gecoupeerde staarten te zien zijn? Hoe verklaart u dit?
Het couperen van dieren (staarten, oren) is sinds 2001 een verboden lichamelijke ingreep in Nederland, tenzij de ingreep uit medische noodzaak wordt verricht. Ook verboden is de toelating tot een tentoonstelling of een keuring van dieren (als ook het deelnemen aan of toelaten tot wedstrijden van dieren) waarbij een verboden lichamelijke ingreep is verricht. Volgens een uitspraak uit 2002 van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: het CBb) evenwel, is de reikwijdte van het tentoonstellingsverbod beperkt. Indien een dier legaal in het buitenland is gecoupeerd, mag het volgens de uitspraak toch in Nederland worden tentoongesteld. Ik verwijs hiervoor ook naar eerdere brieven over dit onderwerp en beantwoorde vragen (Kamerstukken 28 286, nr. 76; Kamerstukken 31 389, nr. 3; Kamerstukken 31 389, nr. 5; Kamerstukken 28 286, nr. 246, Kamerstukken 31 389, nr. 125; Kamerstukken II 2012/13, Aanhangsel, nr. 2029; Kamerstukken II 2013/14, Aanhangsel, nr. 368; Kamerstukken II 2013/14, Aanhangsel, nr. 1043).
Ik vind dit uit het oogpunt van dierenwelzijn niet gewenst en vind dat het tentoonstellingsverbod uit Europeesrechtelijk perspectief bezien wel degelijk gerechtvaardigd kan worden.
Ik ben van mening dat dit tonen van gecoupeerde dieren op tentoonstellingen of keuringen, zeker als dergelijke dieren in de prijzen vallen, het couperen van dieren stimuleert. Het kan er toe leiden dat dieren illegaal in Nederland worden gecoupeerd of dat houders dieren laten couperen in landen waar couperen niet verboden is.
Gelet hierop ben ik voornemens de komende periode bestuursrechtelijk te gaan handhaven op het tentoonstellingsverbod. De verwachting is dat het tentoonstellingsverbod dan op termijn opnieuw bij de rechter aan de orde komt. Tegelijkertijd zal ik onderzoeken op welke wijze het verbod effectiever kan worden gehandhaafd. Het Openbaar Ministerie is van oordeel dat er niet succesvol tot strafrechtelijke vervolging kan worden overgegaan in de gevallen waarop de genoemde uitspraak van het CBb van toepassing is.
Welke acties gaat u ondernemen tegen de KVTH?
Zie antwoord vraag 2.
Bij het algemeen overleg Paardenhouderij dd. 7 april 2015 zei u «In de rechtspraak hebben zich heel recentelijk ontwikkelingen voorgedaan met betrekking tot hondententoonstellingen. Daarom zie ik nu ook mogelijkheden om het tentoonstellingsverbod van gecoupeerde dieren beter te handhaven, ook voor dieren die legaal in het buitenland gecoupeerd zijn.»; op welke recente ontwikkelingen doelde u? Welke betere handhaafmogelijkheden zag u? Hoe heeft u deze verbeterde handhaafmogelijkheden in de praktijk gebracht en welke resultaten zijn hiervan te melden? Kunt u de motie (Kamerstuk 28 286, nr. 481) die vraagt om een tentoonstellingsverbod bij uw antwoord betrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat de geïntensifieerde inspanningen bij de hengstenkeuring van de KVTH geen resultaten hebben opgeleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties gaat u ondernemen die wel het gewenste resultaat zullen hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat als de KVTH in haar wedstrijdreglement zou opnemen dat paarden met geamputeerde staarten niet mogen meedoen, het probleem van couperen grotendeels opgelost is? Zo ja, wat gaat u doen om druk uit te oefenen op de KVTH om dit op te nemen in het wedstrijdreglement en wat heeft u reeds gedaan?
Ja. Ondanks diverse verzoeken heeft de KVTH niet de wil het couperen op vrijwillige basis uit te bannen. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op de vragen 2 t/m 6.
Vindt u dat de KVTH het predicaat koninklijk verdient?
Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op vragen over het ontnemen van het predicaat «Koninklijke» van 28 augustus 2013 (2013–2014, nr. 368).
Bent u bereid een meldplicht voor dierenartsen in te voeren waarbij ze met foto’s en documenten de medische noodzaak van couperen moeten onderbouwen en centraal moeten melden om zo inzicht te krijgen bij welke stallen en bij welke dierenartsen opvallend veel staarten worden gecoupeerd?
Lichamelijke ingrepen bij dieren zijn verboden, tenzij de ingreep krachtens de wet is aangewezen of er een diergeneeskundige noodzaak bestaat om de ingreep toe te passen. Het couperen van staarten is een lichamelijke ingreep die alleen is toegestaan indien daar een diergeneeskundige noodzaak voor bestaat. De diergeneeskundige noodzaak dient door de dierenarts aangetoond te kunnen worden. Indien hij dat niet kan, is hij daarop tuchtrechtelijk aanspreekbaar. Een extra meldplicht heeft een zeer geringe toegevoegde waarde en leidt daarnaast tot een behoorlijke en onwenselijke lastenverzwaring.
Wilt u reageren op de volgende opmerking in Dagblad De Limburger: «Iemand zei tegen mij; «ik wil stoppen met couperen, maar dan maken mijn paarden geen schijn van kans tijdens de veulenkeuring». Het zijn altijd gecoupeerde paarden die winnen.»?2
Dit maakt dat het noodzakelijk is het bestaande verbod afdoende te kunnen handhaven. Ik verwijs u verder ook naar het antwoord op vragen 2 t/m 6.
Klopt het dat het recent in Frankrijk verboden is om een paard met een gecoupeerde staart te transporteren of tentoon te stellen? Zo ja, waarom kan in Frankrijk wel een tentoonstellingsverbod bewerkstelligd worden maar in Nederland niet? Zijn er in Nederland juridische obstakels om een transportverbod voor gecoupeerde paarden af te kondigen?
Het klopt dat in Frankrijk deelname van een paard met een gecoupeerde staart aan tentoonstellingen is verboden, een transportverbod is echter niet afgekondigd. Het instellen van een transportverbod zou in strijd zijn met de EU-bepalingen inzake het vrije verkeer van goederen en diensten en is naar mijn oordeel om die reden juridisch gezien niet haalbaar. Ik verwijs u verder naar antwoord op vragen 2 t/m 6 waarin wordt verwezen naar een uitspraak van het CBb.
Het evacueren van reizigers uit gestrande treinen |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Reizigers 3,5 uur vast in trein»1, «Treinreizigers gestrand: drieënhalf uur zonder licht en frisse lucht»2 en «Ongeduldige reizigers breken uit defecte trein Zaltbommel»?3 Herinnert u zich de brief van uw voorganger over gestrande treinen op de HSL4 en de brief van uw voorganger over diesellocs en het bergen van gestrande treinen?5
Ja, ik ken de berichten en de brieven waar de vraagsteller naar verwijst. Dat deze incidenten zich hebben voorgedaan vind ik samen met NS en ProRail onacceptabel. Reizigers moeten er van op aan kunnen dat ze zo snel mogelijk uit een dergelijke benarde positie verlost worden zodat ze hun reis kunnen voortzetten. Ik heb NS en ProRail gevraagd om gezamenlijk een evaluatie te maken op basis van de strandingen op het hoofdrailnet en de HSL over de afgelopen jaren, gericht op verbeteringen. Ook het toezicht van Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zal daar mede op gericht zijn. Ik zal u over de uitkomst van deze evaluatie nader informeren.
Heeft u een overzicht van het aantal gestrande treinen op zowel hoofdrailnet, HSL als regionaal spoor sinds 2011 en het oponthoud per gestrande trein?
ProRail meldt dat er tussen december 2013 en februari 2016 1.828 treinen twintig minuten of langer zijn gestrand. Er reden ongeveer 3,4 miljoen treinen, dus dit komt neer op 0,05% gestrande treinen. Op basis van deze cijfers is geen onderscheid te maken tussen het hoofdrailnet en HSL.
Kunt u verklaren waarom het woensdag 4 november drieënhalf uur duurde voordat gestrande reizigers tussen Den Bosch en Nijmegen werden geëvacueerd?
In dit geval bleef de trein aanvankelijk langs het perron staan, waardoor evacuatie niet nodig was: de reizigers konden desgewenst uitstappen. Nadat de trein weer verder kon rijden, strandde deze helaas alsnog. NS en ProRail hebben de afhandeling van gestrande treinen conform de procedures uitgevoerd, maar door praktische problemen duurde het langer dan verwacht.
De normale afhandeling is erop gericht om de hinder voor reizigers bij een stranding tot een minimum te beperken. De procedure is dat NS en ProRail maximaal een kwartier na een stranding, als zeker is dat de trein niet meer zelfstandig verder kan rijden, gezamenlijk de calamiteitenafhandeling beginnen. Ze hebben de ambitie om in 98% van de gevallen de reizigers binnen een uur hun weg te laten vervolgen. In de overige gevallen streven ze ernaar het oponthoud van de reizigers tot maximaal twee uur te beperken. In alle gevallen is het doel de reizigers binnen één uur zorg te bieden. Voor de evacuatie van de gestrande reizigers geldt een driesporenbeleid. NS en ProRail bereiden tegelijkertijd drie vormen van evacuatie voor:
Kunt u verklaren waarom dinsdag 24 november de gestrande trein niet werd weggesleept naar het dichtstbijzijnde station, maar er bussen werden ingezet terwijl deze de trein niet konden bereiken?
In dit geval zijn de procedures van NS en ProRail voor de afhandeling van gestrande treinen onvoldoende opgevolgd, waardoor niet meteen de evacuatie-methode werd gekozen die de beste bleek: het wegslepen van de trein. De bus die werd ingezet kon de trein in dit geval wel bereiken en is gebruikt om veertig reizigers naar Schiphol te vervoeren.
Kunt u verklaren waarom donderdag 28 januari pas na drie uur is besloten de reizigers in een gestrande trein op de HSL te evacueren?
Na een eerste stop meldde de machinist dat de trein weer kon rijden. Daarop zijn de acties in het kader van de calamiteitenafhandeling gestaakt. Even later is de trein opnieuw stil komen te staan en is de calamiteiten afhandeling opnieuw gestart. Een belemmerende factor bij de HSL is dat het spoor door ligging en afscherming voor hulpdiensten vaak minder eenvoudig te bereiken is en er strenge veiligheidsvoorschriften gelden zowel voor het inzetten van evacuatietreinen als het fysiek ontruimen van gestrande treinen. Ook in dit geval zijn de procedures van NS en ProRail voor de afhandeling van gestrande treinen onvoldoende opgevolgd.
Dit specifieke incident wordt door de ILT onderzocht. Dat onderzoek zal naar verwachting in maart zijn afgerond. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten.
Deelt u de mening dat genoemde langdurige evacuaties niet voldoen aan de in 2011 na een Veiligheidswaarschuwing van de inspectie uitgesproken ambitie om in 98% van de gevallen de reiziger binnen één uur zijn weg te laten vervolgen en in de overige gevallen er naar te streven het oponthoud van de reiziger tot maximaal twee uur te beperken?
Ja, die mening deel ik. De procedures van NS en ProRail voor de afhandeling van gestrande treinen (zie antwoord 3) zijn in twee van de drie in de vragen genoemde gevallen onvoldoende opgevolgd. Er was in de praktijk sprake van verkeerde keuzes en menselijke fouten. NS en ProRail laten mij weten dat ze het belangrijk vinden om de gang van zaken zo snel als redelijkerwijs mogelijk te verbeteren. Rolvastheid is daarbij van groot belang.
Ik heb NS en ProRail op dit alles nadrukkelijk aangesproken en hen verzocht om gezamenlijk een evaluatie te maken (zie antwoord 1). Deze evaluatie moet een beeld geven van wat er goed gaat en wat er beter moet.
Welke quick-wins zijn met betrekking tot gestrande treinen op de HSL genomen zoals aangekondigd in de brief van september 2014?
NS en ProRail hebben maatregelen met snelle verbeterkansen voor de Intercity direct, waarvan in de brief sprake is6, opgestart en ingevoerd:
Verder hebben NS en ProRail een projectleider aangesteld om de verbetermaatregelen voor strandingen en evacuaties aan te pakken. Deze maatregelen maken deel uit van een breder verbeterplan voor de Intercity direct gericht op het verbeteren van de prestaties.
Kunt u de evaluaties over gestrande treinen op de HSL die sinds begin 2014 zijn gemaakt naar de Kamer sturen? Welke maatregelen zijn er naar aanleiding van deze evaluaties genomen?
NS en ProRail leggen bij elk incident (zoals een stranding) intern vast wat er is gebeurd. Ik ontvang niet over elke gestrande trein een rapport en kan dat dus niet naar uw Kamer sturen. Wel heb ik NS en ProRail gevraagd om gezamenlijk een evaluatie te maken op basis van de strandingen in de afgelopen jaren (zie antwoord 1).
Voor de genomen maatregelen verwijs ik naar antwoord 7.
Is bij genoemde gestrande treinen de afspraak met de inspectie nagekomen dat voor de gestrande reizigers serviceteams worden ingezet, dat binnen één uur zorg op maat wordt geboden waaronder voedsel en drank en dat direct parallelle oplossingstrajecten worden opgestart, waarbij de oplossing die het snelst tot resultaat leidt, wordt uitgevoerd?
In twee van de drie genoemde gevallen was in strijd met de afgesproken procedure geen Veiligheid & Service team aanwezig.
Zijn er voor de HSL elektrische bergingslocomotieven beschikbaar om gestrande treinen te verslepen naar het dichtstbijzijnde station? Zijn er in geval van een stroomstoring voor de HSL diesel bergingslocomotieven beschikbaar?
Zie antwoord 7.
Herinnert u zich de bevindingen van de commissie Kuiken6 over de werkwijze van de inspectie in het algemeen en de melding van uw voorganger in de eerder genoemde brief uit 2011 dat de inspectie het verbeterproces rond gestrande treinen nauwlettend zou volgen?
Ja. Naar aanleiding daarvan heeft de ILT geparticipeerd in een projectgroep van NS en ProRail waarin partijen gezamenlijk werken aan het verbeteren van de berging van gestrande treinen. In deze projectgroep zijn afspraken gemaakt over diverse te nemen maatregelen en acties die erop gericht waren dat spoorwegondernemingen en de infrastructuurbeheerder ervoor zorgen dat de risico’s verbonden aan het tijdig bergen van treinen worden beheerst. Daartoe behoort ook de veiligheid van de reizigers in alle weersomstandigheden.
Heeft de inspectie als vervolg op de genoemde Veiligheidswaarschuwing het versterkt toezicht op de geconstateerde knelpunten rond gestrande treinen inmiddels afgerond? Is hierbij door de inspectie getoetst of het afgesproken verbeterproces ook in de praktijk is uitgevoerd en of dit werkt?
In maart 2011 concludeerde de ILT dat er operationeel een aantoonbare verbetering had plaatsgevonden waarbij het bergen van gestrande treinen daadwerkelijk de juiste prioriteit had gekregen. Op 2 december 20138 heeft de ILT het verscherpte toezicht opgeheven, omdat er naar het oordeel van de ILT op dat moment sprake was van een verbeterproces dat voldoende bestendig was. De spoorsector had gezamenlijk een groot aantal voorgenomen maatregelen uit 2011 geëffectueerd en in 99% van de strandingen op het conventionele spoor werden de reizigers binnen twee uur geëvacueerd.
De gevallen die in deze brief aan de orde komen, zijn voor de ILT aanleiding om naast het onderzoek genoemd in antwoord 5 op korte termijn opnieuw met de betrokken spoorpartijen in gesprek te gaan.
Het inkomen van de algemeen directeur van energiebedrijf Delta |
|
Joyce Vermue (PvdA), John Kerstens (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Personeel Delta boos over salarisverhoging algemeen directeur Kamerbeek»?1
Ja.
Is het waar dat Delta Energie zware verliezen maakt? Dreigt daardoor een verlies aan banen?
De marktomstandigheden in de Europese elektriciteitsmarkt zijn voor producenten relatief slecht. Dit komt door een sterk gedaalde elektriciteitsprijs, mede doordat de vraag naar elektriciteit is achtergebleven bij verwachtingen door de economische teruggang in 2008. Het gevolg is dat energiebedrijven dure centrales stilzetten en/of daarop versneld afschrijven. Ook Delta NV heeft hiermee te maken. Voor de effecten die de marktomstandigheden kunnen hebben, bijvoorbeeld ten aanzien van werkgelegenheid, heb ik nadrukkelijk oog. Dat geldt ook voor de provincie Zeeland, waar de commissie structuurversterking en werkgelegenheid Zeeland is ingesteld die als doel heeft om de Zeeuwse economie en daarmee de Zeeuwse werkgelegenheid impulsen te geven. Mijn ministerie is hierbij betrokken. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de resultaten van deze Commissie.
Kunt u begrijpen dat een salarisverhoging van de algemeen directeur met name bij het personeel van Delta energie op onbegrip stuit? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor de normering van de bezoldiging van topfunctionarissen bij de (semi)overheid geldt de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). Delta NV is een 100% overheidsdeelneming. Overheidsdeelnemingen in NV’s en BV’s zijn door de wetgever (in algemene zin) buiten de WNT gehouden op grond van de overweging dat de overheid via de lijn van het aandeelhouderschap het beloningsbeleid voldoende zou kunnen beïnvloeden. Het beloningsbeleid van de directie is bij vennootschappen een aangelegenheid ten aanzien waarvan de aandeelhouders kaders kunnen bepalen. Van aandeelhouders op decentraal niveau mag een actieve opstelling worden verwacht in dezen. In dit verband kan ook worden verwezen naar het nader antwoord van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op de vragen van de leden Kerstens en Mei Li Vos (beiden PvdA) over het bericht «Netbeheerder Alliander gunt top een graaisalaris» (Handelingen II 2015/16, Aanhangselnummer 1284) en de ter zake door de Tweede Kamer aangenomen motie waarmee de regering wordt verzocht om in overleg te treden met de aandeelhouders van Alliander, met als inzet de vergoedingen meer in lijn te brengen met de normen van de WNT.
Ook in dit geval is het wenselijk dat de aandeelhouders van Delta NV zich op dit punt expliciet uitspreken, waarbij het heel wel voor te stellen is dat zij ervoor kiezen de bezoldiging van een Minister zoals uitgewerkt in de geldende WNT-normering voor de (semi)publieke sector als referentienorm te hanteren. Bekend is dat in dit specifieke geval de provincie Zeeland tegen de salarisverhoging is opgekomen. Op 5 februari 2016 is door provinciale staten van Zeeland een motie aangenomen waarmee werd beoogd om de salarisverhoging terug te draaien en is vervolgens een oproep aan Delta NV gedaan om de verhoging ongedaan te maken. Aan betrokkene is inmiddels ontslag verleend met anderhalf jaarsalaris als ontslagvergoeding. Het spreekt voor zich dat bovenstaande oproep mutatis mutandis evenzeer geldt voor de ontslagvergoeding.
In het kabinetsstandpunt over de evaluatie van de WNT (Kamerstukken II 2015/16, 34 366, nr. 1) is overigens aangegeven dat de institutionele reikwijdte van de WNT zal worden herzien. Zoals door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is aangegeven tijdens het voortgezet Algemeen Overleg over de Evaluatie van de WNT op 10 februari jl. en in antwoord op een vraag van de heer Kerstens tijdens het vragenuur van 8 maart jl., zullen daarbij nadrukkelijk ook deelnemingen waarbij gemeenten, provincies of waterschappen aandeelhouders zijn, zoals Delta NV, worden betrokken. Daarbij vormen de zogeheten Dijkstalcriteria inclusief de contra-indicatie, dat wil zeggen de mate waarin sprake is van commerciële concurrentie, het kader.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft indien een algemeen directeur van een bedrijf dat verliezen maakt een hoger inkomen gaat verdienen, ook al is dat eerder afgesproken in tijden dat het beter met het bedrijf ging? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een bedrijf waarvan de aandelen in overheidshanden (provincie en gemeenten) zijn en derhalve direct of indirect publiek gefinancierd is, extra terughoudend moet zijn met het verstrekken van topinkomens en het verhogen daarvan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de aandeelhouders van Delta er goed aan zouden doen om er op aan te dringen dat de algemeen directeur afziet van de voorgenomen salarisverhoging? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat verandert er ten aanzien van de regelgeving van de beloning van topfunctionarissen van Delta op het moment dat het bedrijf wordt gesplitst in een netwerkbedrijf en een commercieel bedrijf?
Een netbeheerder (in dit geval Enduris) valt onder de toepassing van de WNT (bijlage 1 bij de WNT, onderdeel 7, onder het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Dat verandert niet door splitsing van Delta.
Klopt het bericht dat TenneT voor 5 tot 7 miljard euro aan uitbreidingsinvesteringen in Zeeland zegt te gaan doen? Is het waar dat de investeringsplannen geheim zijn?1
Nee, het is onjuist dat TenneT investeringsplannen voor € 5 tot € 7 miljard voor Zeeland heeft. Het investeringsprogramma van TenneT voor heel Nederland bedraagt circa € 5 tot € 7 miljard in de periode tot 2025. Hiervan heeft circa € 1,2 miljard betrekking op de investering Zuidwest 380 kV, dat de volledige verbinding van Borssele naar Tilburg betreft.2
Op basis van de Elektriciteitswet 1998 (art. 21) moet TenneT om het jaar bij de Autoriteit Consument en Markt het zogenoemde kwaliteits- en capaciteitsdocument (KCD) indienen. In het KCD zijn onder andere de voorgenomen investeringen in het elektriciteitsnet opgenomen. In de Elektriciteitswet is ook bepaald dat de netbeheerder het KCD op een geschikte wijze openbaar maakt. Wanneer het KCD bedrijfs- of fabricagegegevens bevat die vallen onder de reikwijdte van artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet openbaarheid van bestuur, dan blijft openbaarmaking van de desbetreffende gegevens achterwege. Ook wanneer een netbeheerder bij de uitvoering van zijn taak de beschikking krijgt over gegevens van andere bedrijven waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, is hij verplicht tot geheimhouding van die gegevens.3 Slechts deze delen van de investeringsplannen van TenneT zijn geheim.
Wat is uw mening over het rapport van de Algemene Rekenkamer van februari 2015, waarin gesteld wordt dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onvoldoende controleert of de netuitbreidingen van TenneT ook werkelijk noodzakelijk zijn? Op welke wijze gaat u de door TenneT gemaakte uitbreidingen voor tracékeuze na op noodzaak?
In mijn bestuurlijke reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer (Kamerstukken II 2014/15, 28 165, nr. 192) is aangegeven dat ik reeds had geconstateerd dat er een verbetering nodig is van de regels over de netplanning en -uitbreiding. De huidige rolverdeling tussen de betrokken partijen voor het toetsen van de noodzakelijkheidvan investeringen van netbeheerders is niet altijd duidelijk afgebakend. Het kabinet heeft in de beleidsbrief STROOM van 18 juni 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 31 510, nr. 49) aangekondigd met een wetswijziging te komen voor de verbetering van de procedure rondom de toetsing van de investeringen. Het hiertoe dienende wetsvoorstel STROOM is vorig jaar aangeboden aan beide Kamers, maar op 22 december jl. door de Eerste Kamer verworpen. Hiermee blijft de reeds bestaande regelgeving van kracht en zijn de verbeteringen niet doorgevoerd. Na de zomer verwacht ik bij uw Kamer een wetsvoorstel in te dienen waarin de verbetering van de procedure rondom de toetsing van de investeringen is opgenomen.
Onder de huidige regelgeving (Elektriciteitswet 1998) toetst ACM op systeemniveau nut en noodzaak van (voorgenomen) investeringen van TenneT, onder andere door een gedegen risicoanalyse van de netbeheerder te verlangen. Het KCD-traject is cyclisch in die zin dat de verbeterpunten (die ACM in de zogeheten eindbrief benoemt) de opmaat vormen voor het volgende KCD. Op die manier prikkelt ACM TenneT om de kwaliteit van de bedrijfsvoering, de risicoanalyses en efficiëntie van voorgenomen investeringen permanent te verbeteren. Daarnaast heeft ACM vanuit de regeling voor uitbreidingsinvesteringen de taak om binnen 4 weken een advies te geven aan de Minister van Economische Zaken over de noodzaak van bijzondere uitbreidingsinvesteringen die de netbeheerder indient. Omdat deze toets in een kort tijdsbestek plaatsvindt, kan dit niet meer dan een globale toets zijn op basis van de aangeleverde informatie. Daarbij gaat het om een advies aan de Minister, geen besluit over de noodzaak van een investering. ACM geeft in deze korte periode een advies over de volledigheid van de melding en op de eisen die aan een melding zijn gesteld in de wet.
De Minister van Economische Zaken heeft een rol bij de noodzaaktoets van investeringen vóór de tracékeuze wanneer het een grote of bijzondere aanleg- of uitbreidingsinvestering betreft. TenneT moet op basis van de «Regeling melding aanleg- of uitbreidingsinvestering» een melding doen bij de Minister van Economische Zaken. De Minister toetst de gemelde investering van TenneT op noodzaak in het licht van het belang van een duurzame, betrouwbare en efficiënte energievoorziening. De tracékeuze wordt in dit verband niet beoordeeld.
Voor de aanleg- en uitbreidingsinvesteringen van nationaal belang (zoals hoogspanningsverbindingen) bestaat een aparte meldingsprocedure voor de aanmelding van een project waarop de Rijkscoördinatieregeling (RCR) van toepassing is. Bij de melding van een concreet project moet TenneT nut en noodzaak van het project onderbouwen. Investeringen van TenneT die de RCR volgen worden in dat kader door de Minister van Economische Zaken beoordeeld op nut en noodzaak. Indien het project nuttig en noodzakelijk wordt geacht, wordt de RCR gestart om ruimtelijke inpassing van het project mogelijk te maken. Daarbij wordt het tracé door de ministers van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken vastgesteld in het rijksinpassingsplan.
Investeringen, boven de in de statuten van TenneT vastgelegde drempelbedragen, dient TenneT daarnaast aan de aandeelhouder (de Minister van Financiën) ter goedkeuring voor te leggen. De Minister van Financiën toetst of de investering past binnen het investeringskader dat onderdeel is van het deelnemingenbeleid van het kabinet.
Gaat de ACM bij haar beoordelingen na of bij de grote investeringen van TenneT wel gekozen wordt voor de goedkoopste oplossing? Op welke wijze gaat u – in uw rol van verantwoordelijk Minister – na of er wel voor de goedkoopste oplossing wordt gekozen? Op welke wijze borgt u de doelmatigheid van de voorgenomen investeringen in het net in Zeeland?
Bij investeringen in de uitbreiding van het hoogspanningsnet kan het nooit uitsluitend gaan om «de goedkoopste oplossing». Kosten zijn vanzelfsprekend een belangrijke factor, maar moeten in een dichtbevolkt land als Nederland afgewogen worden tegen andere factoren, zoals een goede ruimtelijke inpassing en maatschappelijk draagvlak. Daarnaast zijn er wettelijk vastgelegde natuur- en milieueisen waaraan voldaan moet worden. Kosten alleen kunnen dus niet een doorslaggevende factor zijn. Samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu ben ik op grond van de RCR verantwoordelijk voor het besluit over de ruimtelijke inpassing van een tracé. Ik doe dit natuurlijk in overleg met de omgeving: regionale en lokale bestuurders, bewoners en (milieu)organisaties. Bij het uiteindelijke tracé wordt zo goed mogelijk rekening gehouden met alle belangen die spelen. Als er op grond van deze totale afweging eenmaal een tracé voor een nieuwe verbinding is vastgesteld, is het aan TenneT om deze te realiseren. De reguleringsmethode van ACM prikkelt TenneT om efficiënt te werken en dient te waarborgen dat TenneT alleen de efficiënte kosten voor aanleg van het gekozen tracé vergoed krijgt. ACM beoordeelt de efficiëntie van de investeringen van TenneT onder andere met behulp van vergelijkingen met andere Europese netbeheerders (de internationale benchmark) en projectspecifieke toetsen. De uitgangspunten voor bovengenoemde werkwijze worden ook toegepast bij de investeringen in het net in Zeeland.
Is er naar uw mening sprake van belangenverstrengeling, waarbij u als Minister van Economische Zaken een rol heeft als aandeelhouder, maar u daarnaast bij uw beslissingen baseert op gegevens die TenneT zelf aandraagt? Zou besluitvorming naar uw mening transparanter zijn wanneer de twee partijen (staat en netbeheerder) gescheiden zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van belangenverstrengeling, aangezien het aandeelhouderschap van TenneT is belegd bij de Minister van Financiën en niet bij mij als beleidsverantwoordelijke Minister. In de huidige procedure rond de investeringen in het hoogspanningsnet is TenneT zelf verantwoordelijk voor beheer, onderhoud en uitbreiding van zijn net, binnen de daarvoor in de wet vastgelegde kaders. Wanneer TenneT een investeringsvoorstel indient, moet het daarbij nut en noodzaak aantonen. Na indiening van investeringsvoorstellen is het vervolgens aan ACM (toetsing KCD’s) en de Minister van Economische Zaken (alleen bij bijzondere uitbreidingsinvesteringen en RCR) om de voorstellen te toetsen.
Zoals hierboven aangegeven beoordeelt de Minister van Financiën, indien de investering hoger is dan de investeringsdrempel zoals opgenomen in de statuten van TenneT, vanuit de rol als enig aandeelhouder namens de Staat of het investeringsvoorstel voldoet aan de vereisten uit het investeringskader als opgenomen in de Nota Deelnemingenbeleid 2013.
Op welke wijze controleert u of de keuze voor het tracé in Zeeland door TenneT wel een redelijk rendement gemaakt wordt, terwijl niet gekeken is naar mogelijke alternatieven als de Westerschelde optie – waarbij de lijn onderzees wordt doorgetrokken tot Rilland – of het opwaarderen van oude masten in het Zeeuwse?
De toezichthouder ACM bepaalt het te behalen rendement, binnen de kaders die de Elektriciteitswet 1998 biedt, door periodiek een methodebesluit vast te stellen. Met onder andere het methodebesluit stelt ACM uiteindelijk de tarieven vast die de netbeheerders in rekening brengen aan de consumenten en bedrijven voor het transport van gas en elektriciteit. Deze tarieven dragen er uiteindelijk aan bij of er al dan niet een redelijk rendement wordt behaald. Bij de afweging van alternatieven speelt het rendement geen rol. Bij het nemen van een besluit om alternatieven wel of niet mee te nemen in het onderzoek is het van belang of een alternatief ook realistisch is. Graag verwijs ik, voor een uitgebreid antwoord op de vraag of het Westerschelde-tracé of opwaardering van de bestaande masten mogelijk is, naar de antwoorden op vragen 2, 3 en 6 van de leden Smaling (SP) en Van Veldhoven (D66) van 8 februari 2016, met kenmerk 2016Z02590. In beide gevallen is de conclusie dat dit niet mogelijk is.
Wordt er naar uw mening niet onnodig veel aan de netten in Zeeland uitgebreid, immers hoe groter de activawaarde, hoe meer netten, hoe meer rendementsmogelijkheden? Hoe controleert u dit mechanisme? Is er hierbij naar uw mening sprake van een perverse prikkel?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de elektriciteitsnetten in Zeeland onnodig worden uitgebreid. Graag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van de vragen van de leden Smaling (SP) en Van Veldhoven (D66) van 8 februari 2016, met kenmerk 2016Z02590. In dit antwoord wordt uitgebreid ingegaan op nut en noodzaak van de nieuwe 380 kV-verbinding tussen Borssele en Rilland.
Zoals hierboven aangegeven dient TenneT tweejaarlijks een KCD in met daarin de voorziene uitbreidings- en vervangingsinvesteringen. Deze worden vervolgens op systeemniveau getoetst op nut en noodzaak. Indien nut en noodzaak van een investering niet of niet voldoende kunnen worden aangetoond, dan zal deze niet worden goedgekeurd door ACM. Via deze procedure is het toezicht op de uitbreiding van de netten voldoende geborgd. Niettemin ben ik van mening dat een verduidelijking van de rolverdeling tussen de betrokken partijen voor het toetsen van de noodzakelijkheid van investeringen van netbeheerders wenselijk is. Hiertoe heb ik voorstellen gedaan als onderdeel van het wetsvoorstel STROOM. Dit wetsvoorstel is vorig jaar echter door de Eerste Kamer verworpen. Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven verwacht ik na de zomer een wetsvoorstel bij uw Kamer in te dienen om onder andere deze verbeteringen alsnog te kunnen regelen.
Vindt u het wenselijk dat er net als bij de uitbreiding van regionale netten eerst om een doelmatigheidstoets van de toezichthouder wordt gevraagd dit ook bij uitbreidingen van de netten van TenneT te vragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Noch bij de uitbreiding van regionale netten, noch bij uitbreiding van de landelijke netten vindt er een ex ante doelmatigheidsbeoordeling door ACM plaats. Een dergelijke toets is niet mogelijk, omdat vóór uitbreiding van de netten nog geen inzicht is in de daadwerkelijke kosten die de netbeheerder daarvoor heeft gemaakt. De kern van de reguleringsmethode van de netbeheerders is dat het efficiëntieniveau van te voren wordt ingeschat en dat de prestaties van de netbeheerder leidend zijn. Deze methode stelt ACM in staat om meerdere investeringen gezamenlijk te beoordelen en in voorkomende gevallen te vergelijken met andere netbeheerders. TenneT loopt onder deze methode, net als elk privaat bedrijf, het risico dat een investering achteraf niet volledig efficiënt blijkt te zijn. Indien ACM een bepaald percentage van de kosten als inefficiënt aanmerkt, dan krijgt TenneT over dit gedeelte van de reeds gemaakte kosten geen vergoeding. ACM stelt in beginsel de (maximale) tarieven immers vast op een hoogte die slechts voldoende is om de efficiënte kosten terug te verdienen. Ik zie geen reden om deze procedure te veranderen.
Op welke wijze gaat u, nu de wet Stroom gestrand is in de Eerste Kamer, er zorg voor dragen dat de in de wet Stroom voorgenomen consultatieprocedures wel toegepast gaan worden bij de Zeeuwse investeringsplannen?
Met het verwerpen van het wetsvoorstel STROOM is er geen wettelijke basis om een consultatieprocedure bij de netbeheerders voor het KCD af te dwingen. Met mijn brief van 22 januari jl. (Kamerstukken II 2015/16, 31 510, nr. 51) is uw Kamer geïnformeerd over het vervolg van het wetsvoorstel STROOM. In deze brief heb ik aangegeven een aantal verbeteringen uit het wetsvoorstel Elektriciteits- en Gaswet alsnog mogelijk te willen maken door een wijziging van de huidige wet. Logischerwijs maakt een helder kader voor de totstandkoming en toetsing van investeringen van netbeheerders hier deel van uit. Ik ben voornemens dit wetsvoorstel na de zomer bij uw Kamer in te dienen.
Het bericht dat er nog steeds onveilig wordt gewerkt met het gif chroom 6 |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Alarm om kankerverwekkend chroom-6 in marinewerf Den Helder»?1
Bij het Marinebedrijf is onlangs een schuurcabine vervangen in de polyesterwerkplaats. In de oude schuurcabine zijn in het verleden, werkzaamheden met chroom-6 houdende stoffen uitgevoerd. Tijdens de ontmanteling van de oude schuurcabine zijn, vanwege de aanwezigheid van stof en de eerder genoemde werkzaamheden, preventief veegmonsters genomen die zijn onderzocht op de aanwezigheid van chroom-6. In deze veegmonsters is chroom-6 aangetroffen. Op basis van veegmonsters alleen kan echter niet de conclusie worden getrokken dat personeel is blootgesteld aan chroom-6. Daarom heeft het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG)2, ook luchtmetingen uitgevoerd en is het personeel in de gelegenheid gesteld om een urinemonster te laten analyseren. De aanvullende luchtmetingen tonen geen aanwezigheid van chroom-6 aan3. De analyse van de urinemonsters maakt duidelijk dat er geen verhoogde waardes te zien zijn die duiden op een chroom-6 blootstelling boven de grenswaarden.
Klopt het dat op de marinewerf in Den Helder een besmetting met het gif chroom 6 is geconstateerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat ruim 1,5 jaar na de eerste berichten in de media over het onveilig werken met de giftige verf die de kankerverwekkende stof chroom 6 bevat en de zeer schadelijke gevolgen daarvan voor het personeel, er op sommige plekken dus nog steeds onveilig wordt gewerkt met chroom 6?
Zoals ik heb gemeld in de brief van 2 maart 2015 (Kamerstuk 34 000 X, nr. 72), is Defensie al jarenlang bezig met het uitfaseren van gevaarlijke stoffen, waaronder chroomhoudende verf. Indien er geen alternatief voor chroomhoudende verf voorhanden is, moet volgens de Arbowetgeving de blootstelling worden beperkt tot een niveau dat zo laag als technisch mogelijk is.
Commandanten is duidelijk gemaakt dat alleen onder gecontroleerde omstandigheden met chroom-6 wordt gewerkt. In oktober 2015 is een aanwijzing uitgegeven over veilig werken met chroom-6. De inhoud van deze aanwijzing berust op bestaande werkinstructies van de defensieonderdelen maar heeft als defensiebrede aanwijzing een formelere status. Volgens de aanwijzing is het voor handen hebben en het toepassen van chroom-6 houdende verf bij Defensie verboden, tenzij het gebruik is voorgeschreven en er geen gelijkwaardige toepasbare alternatieven mogelijk zijn. De aanwijzing schrijft tevens de veiligheidsmaatregelen voor in geval er toch moet worden gewerkt met chroom-6 houdende verf.
Kunt u volledig uitsluiten dat er bij Defensie op andere plekken nog onveilig wordt gewerkt met chroom 6? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze gaat u tegemoetkomen aan het personeel dat onveilig heeft moeten werken met de giftige verf die de kankerverwekkende stof chroom 6 bevat?
Het is mij niet gebleken dat het betrokken personeel bij het Marinebedrijf in dit onderhavige geval onveilig heeft gewerkt met chroomhoudende bedrijfsstoffen.
Welke maatregelen neemt u om er voor te zorgen dat er niet langer onveilig kan worden gewerkt bij Defensie met de zeer giftige en schadelijke verf die chroom 6 bevat?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat er meer onderzoek nodig is naar een alternatieve variant van 380kV –verbinding van het toekomstige windpark Borssele |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de «onderzeese kabel» en de radiouitzending over de alternatieve Westerschelde – variant?1
Ja.
Bent u bekend met de verzoeken vanuit bewoners, lokale politiek, alsmede de provincie Zeeland die al meer dan een jaar unaniem pleiten voor onderzoek naar de Westerschelde-optie? Op welke wijze bent u omgegaan met dit verzoek?2
Ja, ik ben bekend met dit verzoek. Begin 2015 is de vraag aan de orde geweest of aansluiting van het windpark op het nieuwe 380 kV-station Rilland mogelijk zou zijn. De gedachte van de vraagstellers was dat deze aansluiting dan in plaats van de nieuwe 380 kV-verbinding zou kunnen komen. Toen is al de volgende informatie verstrekt:
Over nut en noodzaak van de verbinding kan ik het volgende aangeven. TenneT is op grond van de Elektriciteitswet 1998 aangewezen als beheerder van het landelijke hoogspanningsnet. TenneT heeft op het gebied van de elektriciteitsvoorziening twee wettelijke taken: een transporttaak (Elektriciteitswet, artikel 16, lid 1) en een systeemtaak (idem, artikel 16, lid 2). De transporttaak houdt in dat TenneT de elektriciteit transporteert en daarvoor een net van voldoende kwaliteit en capaciteit in werking heeft. De systeemtaak houdt in dat TenneT zorgt voor evenwicht tussen de vraag naar en het aanbod van stroom. Op TenneT rust daarmee onder meer de wettelijke taak om het landelijke hoogspanningsnetwerk in werking te hebben, te onderhouden en de veiligheid en betrouwbaarheid te waarborgen. Daarnaast is TenneT op grond van diezelfde wet verantwoordelijk voor het herstellen, vernieuwen of uitbreiden van het netwerk. Hoewel de wetgever TenneT een grote mate van vrijheid heeft gegeven in de manier waarop het bedrijf zijn wettelijke taken mag invullen, is TenneT wel verplicht om iedere partij die daarom verzoekt op het hoogspanningsnet aan te sluiten (artikel 23). Verder moet TenneT ervoor zorgen dat het transport van elektriciteit ook bij storing is gegarandeerd. Deze eis geldt onverkort als het net in onderhoud is. De wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in regelgeving (Codes) die de Autoriteit Consument & Markt (ACM) vaststelt voor de energiemarkt. Ten aanzien van de genoemde taken van TenneT is de Netcode vooral relevant. De Netcode bevat voorschriften voor netbeheerders en netgebruikers, op drie gebieden: het functioneren van de netten, het aansluiten van klanten op de netten en het transporteren van elektriciteit over de netten.
In het gebied Borssele/Vlissingen zit de huidige 380 kV-verbinding «vol». Immers, met de huidige capaciteit van de verbinding is er eigenlijk slechts ruimte voor 1600 MW in plaats van de 2090 MW die nodig is. Het hoogspanningsnetwerk vanuit Borssele wordt volledig benut voor het transport van elektriciteit. Dit betekent:
Belangrijk in dit kader is dat de huidige 380 kV-verbinding in Zeeland een zogenaamde uitloper is van het landelijke hoogspanningsnet. In geval van een grote storing is er geen alternatief aanwezig. Dat betekent dat er sprake is van langdurige stroomuitval. In meerdere delen van het landelijke hoogspanningsnet is TenneT bezig zogenaamde ringstructuren te creëren bijvoorbeeld in het westen van Nederland (Randstad 380 kV Zuidring en Noordring). Met de nieuwe 380 kV-verbinding vanuit Borssele via Rilland naar Tilburg wordt ook zo’n ringstructuur in Zeeland gecreëerd waarmee de leveringszekerheid voor de toekomst aanmerkelijk wordt verbeterd.
Relevant is bovendien dat Borssele, samen met bijvoorbeeld Eemshaven en de Maasvlakte in het 3e Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III) is aangewezen als één van de grootschalige energieproductielocaties in Nederland. Het doel van het SEV III is het waarborgen van voldoende ruimte voor grootschalige productie en transport van elektriciteit. Voor het transport wordt de verdere ontwikkeling van het landelijke hoogspanningsnet voorgestaan, zodanig dat het blijft voldoen aan de daaraan op basis van de Elektriciteitswet 1998 gestelde eisen. Door de aanwezigheid van voldoende ruimte en koelwater op deze locaties, en vanwege gemakkelijke toevoer van brandstoffen uit de hele wereld, zijn deze locaties aantrekkelijk voor producenten. De verbinding is daarom niet alleen bedoeld voor het oplossen van het onderhoudsprobleem en de afvoer van windenergie van het nieuwe windpark voor de kust van Walcheren. Ook voor mogelijke andere, toekomstige productie is deze nieuwe verbinding nodig.
Concluderend: de aanleg van de nieuwe verbinding is nodig om de levering van stroom aan Zeeuwse huishoudens en bedrijven op robuuste manier te kunnen garanderen en om ruimte te bieden aan nieuwe opwekking van elektriciteit, zowel op zee als op land.
Is het waar dat de uitgevoerde quick-scan naar de Westerschelde-optie slechts de mogelijkheid van enkele kilometers ondergrondse bekabeling op knelpunten onderzocht heeft en dat daarbij onderzeese aanleg van 220kv niet is onderzocht?
Allereerst is van belang dat een tracé door de Westerschelde alleen ziet op de aansluiting van het windpark voor de kust van Borssele. De nieuwe 380 kV-verbinding heeft echter een eigen nut en noodzaak waaraan met een kabel door de Westerschelde geen invulling zou worden gegeven. Ik ben hier in mijn antwoord op vraag 2 uitgebreid op ingegaan.
In april 2015 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de actuele ontwikkelingen met betrekking tot het ondergronds aanleggen van nieuwe 380 kV hoogspanningsverbindingen (Kamerstukken II 2014/15, 31 574, nr. 37). Ik deed dit op basis van een brief van TenneT waarin werd aangegeven dat de eerste resultaten van het onderzoek naar de 10 kilometer die ondergronds is aangelegd in de Randstad indiceren dat het technisch mogelijk is om meer dan het huidige maximum van 20 kilometer ondergronds aan te leggen. Ik heb toen aangegeven dat ik een second opinion zou laten uitvoeren op basis van die eerste onderzoeksresultaten. Daarnaast heb ik aangeven dat ik TenneT zou vragen om een quick-scan uit te voeren voor de verschillende lopende projecten waaronder Zuid-West 380 kV West.
TenneT heeft onder meer aangegeven dat per geval bekeken zou moeten worden wat mogelijk is. Op dat moment was al duidelijk dat eventuele ondergrondse aanleg alleen bedoeld zou zijn om eventuele knelpunten bij de verbinding ondergronds op te lossen. Een volledige ondergrondse aanleg al dan niet door de Westerschelde van de nieuwe 380 kV verbinding was daarmee per definitie niet aan de orde en is daarom ook niet in de quick-scan meegenomen. Het is dus juist dat de quick-scan niet de Westerschelde-optie omvat.
In mijn brief van 2 december 2015 (Kamerstukken II 2015/16, 31 574, nr. 201) heb ik aangegeven dat ik op basis van de uitgevoerde onderzoeken en second opinion vastgesteld heb dat in Nederland 20 kilometer extra ondergrondse aanleg van hoogspanningsverbindingen mogelijk is zonder de netzekerheid onverantwoord in gevaar te brengen. Meer specifiek voor Zuid-West 380 kV West heb ik aangegeven dat ondergrondse aanleg op dit tracé niet mogelijk is omdat de leveringszekerheid onvoldoende is gegarandeerd. Deze conclusie van TenneT is bevestigd door de second opinion van Tractebel.
Is het waar dat in Duitsland (waar Tennet ook werkzaam is) een gelijkstroom verbinding is aangelegd, die circa één miljard euro kost en een veel langere verbinding heeft – vergelijkbaar met de afstand windpark tot Tilburg – onderzee en ondergronds?
Ja, dat klopt. In Duitsland worden de windparken die in het noorden ver uit de kust zijn of worden gebouwd door middel van gelijkstroomkabels verbonden met een converterstation op land. De afstanden van het landdeel variëren. Voor DolWin 2 – Dörpen West is het landdeel 90 kilometer (totale lengte circa 145 km). De kosten voor deze verbinding bedroegen circa 1 miljard euro. Dit was inclusief het converterstation op zee en een converterstation op land.
De capaciteit van deze gelijkstroomkabel is 900 MW (de capaciteit van het windpark circa 700 MW) en de kabel is N-0 uitgevoerd. Dit betekent dat bij een enkelvoudige storing dit ook daadwerkelijk direct leidt tot een stroomstoring. Bij een kabeldefect betreft dit een stroomstoring voor langere tijd. Belangrijke verschillen met de nieuwe 380 kV-verbinding van Borssele naar Rilland (Zuid-West 380 kV West) zijn:
Verbindingen die onderdeel zijn van het Nederlandse landelijke 380 kV-hoogspanningsnet worden dubbel (redundant) uitgevoerd. Dat houdt in dat TenneT een enkelvoudige storing (N-1) moet kunnen opvangen in het net. Dit betekent dat tijdens onderhoud, als het ene circuit buiten bedrijf is, het andere circuit moet kunnen uitvallen zonder dat dit tot storingen in het net leidt. TenneT is verplicht het netwerk op deze manier aan te leggen op grond van artikel 31 lid 12 van de Elektriciteitswet 1998.
Bij een vergelijking tussen een bovengrondse wisselstroomverbinding zoals Zuid-West 380 kV West en een ondergrondse gelijkstroomverbinding moet dus worden uitgegaan van een verbinding die voldoet aan de wettelijke eisen die aan de bovengrondse verbinding zijn gesteld. Bij de nieuwe Zuid-West 380 kV-verbinding gaat het om een verbinding van 2 x 2650 MW. Om dit uit te voeren in gelijkstroom met een vergelijkbaar vermogen zijn meerdere converterstations nodig en 4 à 5 sets gelijkstroomkabel. Qua kosten gaat het dan om een orde van grootte van 4–5 miljard euro en er moet ruimte gevonden worden om de converterstations neer te zetten.
Een enkele (N-0) gelijkstroomkabel kan niet in de plaats komen van de 380 kV-verbinding Borssele-Rilland omdat deze niet vergelijkbaar is qua capaciteit en leveringszekerheid. Daarnaast vraagt zo’n uitvoering, gezien de eigenschappen van een gelijkstroomkabel, meerdere grote mitigerende maatregelen zoals extra converterstations.
Waarom wordt door Tennet gesteld dat de verbinding van Borssele naar Tilburg bovengronds uitgevoerd in Wintrack -masten alleen al geraamd is op 1,2 miljard euro? Op welke onderzoeken zijn deze uitspraken gebaseerd? Kunnen deze onderzoeken openbaar worden gemaakt?
In 2011 is het voorgenomen tracé bekendgemaakt. Voor dit tracé is toen een kostenraming opgesteld gebaseerd op kengetallen en ervaringscijfers van andere recent gerealiseerde projecten en aanbestedingen van 380 kV-verbindingen. Voor de verbinding van Borssele naar Tilburg worden de kosten op dit moment inderdaad geraamd op 1,2 miljard euro.
In het antwoord op vraag 4 van de vragen van het lid Smaling van 8 februari 2016 (kenmerk 2016Z02589) heb ik het volgende aangegeven. De Minister van Financiën is aandeelhouder van TenneT. Het Ministerie van Economische Zaken heeft een verantwoordelijkheid als beleidsministerie. Vanuit die rol, beoordeelt ze – samen met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu – de investeringsvoorstellen van TenneT (zie ook het antwoord op vraag 3). Het Ministerie van Financiën, vanuit haar rol als aandeelhouder, dient voor investeringen boven 200 miljoen euro haar goedkeuring te verlenen. Op basis van de Elektriciteitswet 1998 (art. 21) moet TenneT om het jaar bij ACM een document indienen, het zogenoemde kwaliteits- en capaciteitsdocument (KCD), waarin ook investeringen zijn opgenomen die hij zal doen voor de uitbreiding en vervanging van zijn net.
Vindt u het verdedigbaar dat door via de uitgangspunten van de derde Structuurschema Elektriciteitsschema (SEV III) vast te houden aan aanlanding in Borssele, een maatschappelijk gedragen en wellicht betere oplossing (door middel van het opwaarderen van de huidige hoogspanningsleiding en de stroom via een kabel door de Westerschelde af te voeren) niet aan de orde is en niet eens als alternatief is onderzocht? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de uw vraag wordt uitgegaan van de mogelijkheid om aan de behoefte aan extra capaciteit te voldoen door het opwaarderen van de bestaande verbinding. Technisch is opwaarderen van een hoogspanningsverbinding mogelijk. Het opwaarderen betekent dat er meer stroom door de draden moet. De draden bij de 380 kV-verbinding van Borssele naar Geertruidenberg zijn hiervoor niet geschikt. De huidige draden zullen moeten worden vervangen door nieuwe, zwaardere draden. Onafhankelijk van mogelijke uitvoeringsvarianten voor het vervangen van de draden, moet de verbinding daarvoor altijd een aantal maanden buiten gebruik worden gesteld. Dit omdat vervangen van draden waar nog 380 kV aan spanning op staat onmogelijk is, ook met inachtneming van de juiste veiligheidsmaatregelen voor de mensen die deze werkzaamheden verrichten (Arbowet). Omdat de verbinding Geertruidenberg-Borssele geen onderdeel is van een ringstructuur, is het 380 kV-station Borssele alleen via deze verbinding aangesloten op het 380 kV-net. De productiecapaciteit in Zeeland zal daarmee voor die periode moeten worden stilgelegd met alle economische consequenties van dien.
Daarbij komt dat er nu al een tekort aan transportcapaciteit is in dit gebied en dat dit tekort blijft toenemen. Het buitengebruikstellen van de verbinding zou ertoe leiden dat het 380 kV-station Borssele niet meer gevoed wordt uit het 380 kV-net. Zeeland wordt daardoor als het ware een soort «elektrisch schiereiland» doordat alleen een koppeling via het 150 kV-net mogelijk is. Hierdoor is er een grote kans op netinstabiliteit. Dit zou betekenen dat de balans tussen vraag en aanbod in Zeeland niet eenvoudig te beheersen is en daardoor de kans op uitval in Zeeland aanmerkelijk is. Daarmee is de opwaardering van de bestaande 380 kV-verbinding geen realistische optie als alternatief voor een nieuwe 380 kV-verbinding.
In het antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op nut en noodzaak van de nieuwe 380 kV-verbinding. Ook heb ik daarin de relevantie van het gebied Borssele-Vlissingen vanuit het SEV III uiteengezet. Ik ben van mening dat de maatschappelijke belangen het best worden gediend met de nieuwe 380 kV-verbinding, waarmee een oplossing wordt geboden voor verschillende nationale belangen maar waaraan invulling is gegeven met oog voor de regionale en lokale belangen. Voor dit laatste verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 van het lid Van Veldhoven (D66) van 11 februari 2016 (kenmerk 2016Z03010), welke parallel aan deze beantwoording naar uw Kamer wordt gestuurd.
Is een investering in converterstations samen met een opwaardering van het huidige net goedkoper dan de nieuwe plannen? Is dit onderzocht? Zo ja, kunnen deze onderzoeken openbaar gemaakt worden? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken?
Nee. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, zal een verbinding uitgevoerd met gelijkstroom ter vervanging van een bovengrondse 380 kV-verbinding met wisselstroom aan andere eisen moeten voldoen. De kosten van zo’n gelijkstroomverbinding worden daarmee vele malen hoger. Voor de Zeeuwse situatie is hiervoor naar de kosten niet specifiek onderzoek gedaan. De gegevens zijn op basis van ervaringsgegevens van TenneT tot stand gekomen.
In het antwoord op vraag 6 is verder aangegeven waarom opwaardering van de bestaande verbinding geen realistische optie is en waarom de nieuwe 380 kV-verbinding de meest toekomstvaste oplossing is voor de Zeeuwse situatie.
Is het waar dat vooruitlopend op een plan dat nog ter inzage gelegd moet worden, grondeigenaren langs het toekomstige tracé (ondermeer bij Krabbendijke en ‘s Heerenhoek) een gedoogplicht opgelegd krijgen om de aanleg van nieuwe hoogspanningsmasten nu al mogelijk te maken? Zo ja, maakt dit gedrag de nog plaats te vinden inspraak naar uw mening een wassen neus?
Nee, het opleggen van gedoogplicht is momenteel niet aan de orde. Het uitgangspunt voor TenneT voor het afsluiten van de zakelijk recht overeenkomst (ZRO) is om zo veel mogelijk tot minnelijke overeenstemming te komen. Het opleggen van gedoogplicht wordt pas overwogen als er na vele gesprekken geen zicht is op overeenstemming.
De aanleg van de hoogspanningsmasten, ook voor de nieuwe Zuid-West 380 kV-verbinding, is pas mogelijk als dit ook planologisch geregeld is. Hiervoor kan een ieder eerst zienswijzen indienen op het ontwerpinpassingsplan. Indien deze zienswijzen daartoe aanleiding geven wordt het plan aangepast. Er worden zoals gebruikelijk ook informatieavonden houden waar mensen terecht kunnen met vragen en voor informatie. Ook zijn er andere informatiekanalen waar men terecht kan, zoals de website van het project en een telefonisch service centre bij TenneT. Daarna is er nog beroep mogelijk op het definitieve inpassingsplan bij de Raad van State.
In de onderzoeksfase is in voorkomende gevallen sprake geweest van gedoogplicht voor het kunnen verrichten van onderzoek. Dit is een tijdelijke toestemming voor het doen van onderzoek op een specifieke locatie. De gegevens van deze onderzoeken waren nodig om de juiste informatie beschikbaar te hebben voor het aanvragen van de ontwerpvergunningen.
Is er onderzoek gedaan naar de invloeden van bewoning tussen de twee hoogspanningstracés van 380kV in, waarbij de afstand tussen de ene kabel 100 meter is en ten opzichte van de tweede kabel 250 meter? Is in kaart gebracht hoeveel bewoners te maken krijgen met een dergelijke situatie? Bent u bereid een onafhankelijk bureau onderzoek te laten doen naar het op korte afstand wonen tussen twee hoogspanningstracés? Zo nee, waarom niet?
Bij het plannen van het tracé wordt rekening gehouden met het beleidsadvies inzake hoogspanningslijnen en het magneetveld van 3 oktober 2005. Hierin wordt geadviseerd «zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone)». Bij het berekenen van deze magneetveldzone wordt gebruik gemaakt van de hiervoor opgestelde Handreiking van het RIVM. Met de rekenmethodiek in deze Handreiking wordt de magneetveldzone op een zo eenduidig en transparant mogelijke manier berekend.
De Handreiking is inmiddels een aantal keren geactualiseerd. Het RIVM heeft op 10 juni 2013 het rapport «Berekening magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen in elkaars nabijheid» gepubliceerd. De actualisering van de Handreiking naar aanleiding van dit rapport ziet op het nauwkeuriger in beeld brengen van magneetvelden in situaties waar hoogspanningsverbindingen zich in elkaars nabijheid bevinden.
Uiteraard is ook de magneetveldzone voor de nieuwe Zuid-West 380 kV West-verbinding berekend. Hierbij is gewerkt met die versie van de Handreiking van het RIVM waarin reeds rekening is gehouden met lijnen die zich in elkaars nabijheid bevinden. De berekeningen zijn gedaan door een bureau van de lijst met Adviesbureaus waarvan bekend is dat ze ervaring hebben met zoneberekeningen volgens de RIVM-handreiking. Al deze bureaus dienen zich te houden aan de rekenmethodiek van het RIVM. Daarmee zijn deze berekeningen onafhankelijk. Dit geldt dus ook voor de berekeningen die zijn gedaan voor het project Zuid-West 380 kV West. Deze berekeningen worden zoals gebruikelijk bij het ontwerpinpassingsplan ter inzage gelegd zodat de gegevens voor een ieder beschikbaar zijn.
Is het naar uw mening uit te leggen, dat de vergoeding voor een «ongevraagde» hoogspanningsmast op een kavel eenmalig € 3.500 bedraagt tegenover de vergoeding voor één windmolen van € 25.000 per jaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
TenneT betaalt een reële waardevermindering aan de landeigenaar en daar gelden normbedragen voor die met LTO zijn overeengekomen. Daarnaast betaalt TenneT jaarlijks een inkomensschade voor gederfde inkomsten en extra werkzaamheden die het gevolg zijn van plaatsing van een of meerdere hoogspanningsmasten, ook op basis van afspraken met LTO.
De hoogte van grondvergoedingen bij windturbines worden bij individuele projecten voornamelijk beïnvloed door de onderlinge concurrentie van windontwikkelaars, het windklimaat van het gebied, de schaarste aan grond en eventuele positieve overheidsplannen voor de locatie. Het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) baseert de grondvergoeding bij windturbines op te verwachten geproduceerd vermogen. Dit wordt in de SDE+ vergoed. Dit is dus een geheel andere grondslag dan bij hoogspanningsmasten.
Daarbij komt dat de gedoogplicht voor windturbines nog niet effectief kon worden ingezet; voor hoogspanningsmasten kon dat wel. Hier komt met het recent door uw Kamer aangenomen wetsvoorstel «tijdig realiseren doelstellingen Energie-akkoord» (Kamerstuk 34 401) verandering in.
Naar verwachting kan dit samen met de teruglopende vergoeding voor grondkosten in de SDE+ die ik sinds een aantal jaren heb ingezet een dempend effect hebben op de grondvergoeding voor windmolens.
Bent u bereid onafhankelijk te (laten) onderzoeken wat de kosten van een kabel van 80 kilometer tot aan Rilland kost uitgevoerd met wisselstroom en uitgevoerd met gelijkstroom en daarnaast ook de haalbaarheid, mogelijkheden en onmogelijkheden te onderzoeken, daarvan een onafhankelijk rapport op te stellen en dit aan de Kamer voor te leggen? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven waarom een kabel uitgevoerd in wisselstroom met een lengte van 80 kilometer niet mogelijk is. Daarnaast heb ik in mijn antwoord op vraag 4 aangegeven dat de kosten van een gelijkstroomverbinding met dezelfde eisen als waar de nieuwe Zuid-West 380 kV West-verbinding aan moet voldoen vele malen hoger zijn dan een bovengrondse 380 kV-verbinding. Hoewel er geen specifiek onderzoek is gedaan naar de exacte hoogte van de kosten van beide opties, is het feit dat de uitvoering in wisselstroom geen realistisch alternatief is en een uitvoering in gelijkstroom geen oplossing is voor de Zeeuwse situatie en bovendien nog eens vele malen duurder, voor mij reden hier geen nader onderzoek naar te laten doen.
Het kritische rapport van het Pentagon over de JSF |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «All the way the F-35 is screwed up, according to the Pentagon’s top weapon tester»?1
Op het rapport van de Director, Operational Test & Evaluation (DOT&E) reageer ik in een afzonderlijke brief.
Heeft u reeds kennisgenomen van het recente rapport van de Director, Operational Test & Evaluation (DOT&E) over de voortgang van de JSF in 2015?2
Ja
Wat is uw reactie op de kritiek die wordt geplaatst bij een eventuele «block buy» alvorens het testprogramma is afgerond? Deelt u de kritiek dat dit voorbarig is en risicovol kan zijn, aangezien het aannemelijk is dat er nog veel tekortkomingen zullen worden geconstateerd? Heeft deze kritiek consequenties voor een eventuele Nederlandse deelname aan een zogenaamde «block buy»?
De DOT&E stelt vragen bij de eventuele Block Buy, een manier om een lagere stuksprijs te realiseren door een meerjarige bestelling van toestellen. De voorbereidingen in de Verenigde Staten voor een dergelijke Block Buy zijn echter nog niet zover dat daarover nu al keuzes kunnen worden gemaakt. Vanzelfsprekend zullen de vragen van de DOT&E bij de betrokken worden afwegingen. Het JPO heeft de partners onlangs laten weten dat de Verenigde Staten een Block Buy wensen en daarvoor de voorbereidingen treffen, maar op zijn vroegst pas vanaf toestellen die in 2021 geleverd worden. Dit is een jaar later dan tot nu toe gedacht. Een Block Buy voor partnerlanden, waarbij de Verenigde Staten dan later aansluiten, kan nog steeds interessant zijn. Gegevens die nodig zijn voor deze afweging – onder andere over het aantal toestellen en de mogelijke besparingen – zijn echter nog niet beschikbaar. Tijdens de komende JSF Executive Steering Board (JESB) eind maart zal de Block Buy uitvoerig aan de orde komen. Zodra er meer duidelijkheid ontstaat, zal ik de Kamer vanzelfsprekend inlichten.
Klopt het dat er nog steeds structurele tekortkomingen zijn in het verzamelen van zogenaamde «mission data files», die noodzakelijk zijn voor de JSF om te kunnen opereren? Klopt het tevens dat deze structurele tekortkomingen leiden tot ernstige beperkingen voor het opereren van de JSF in gevechten tegen existentiële dreigingen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Voor de operationele taakuitoefening heeft een F-35 zogeheten mission data files nodig. Deze gegevens worden ontwikkeld in een Reprogramming lab en zijn nodig om de sensoren en missiesystemen te laten functioneren. De DOT&E stelt dat het Amerikaanse laboratorium niet tijdig geschikt is gemaakt voor de Block 3F software waardoor de productie van Mission Data Files voor Amerikaanse eenheden onder druk staan. Generaal Bogdan van het JPO heeft laten weten dat het gaat om een capaciteitsvraagstuk en dat hij maatregelen heeft getroffen. Hij verwacht dat de Mission Data File tijdig beschikbaar zijn voor de operationele testfase van Block 3F.
Defensie gaat op termijn ook gebruikmaken van dit laboratorium. De eerste Nederlandse Mission Data File is echter pas in 2019 nodig. De levering daarvan staat niet onder druk.
Hoe verhoudt de conclusie over de structurele tekortkomingen in de zogenaamde «mission data files» zich tot uw eerdere opmerking in de laatste voortgangsrapportage over de JSF dat het Pentagon positief is over de tijdige beschikbaarheid van de «mission data files»?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de conclusie over de onrealistische planning van het testen van de software? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het JPO doet er alles aan om de Block 3F software zo spoedig mogelijk beschikbaar te stellen. Het F-35 JPO gaat er inmiddels vanuit dat deze software eind 2017 beschikbaar komt. Het verschil met de DOT&E, die verwacht dat de software in januari 2018 beschikbaar komt, is dus beperkt.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat de operationele geschiktheid van de JSF veel lager is dan gewenst? Kunt u daarbij tevens ingaan op de conclusie dat de prestaties van de JSF op nagenoeg alle punten waarop de voortgang wordt bijgehouden lager zijn dan de gestelde tussendoelen?
Het is in deze fase van het programma onvermijdelijk dat er kinderziektes en aanloopproblemen optreden. De DOT&E stelt vast dat vrijwel alle parameters voor de prestaties van het toestel in het afgelopen jaar zijn verbeterd, maar deze nog wel achterblijven bij de gestelde eisen. De inzetgereedheid van de toestellen was gemiddelde 51 procent terwijl 60 procent was beoogd. Het JPO analyseert de redenen daarom en treft maatregelen. Zo registreert en analyseert het JPO het faalgedrag van componenten en treft het verbeteringen om de betrouwbaarheid van componenten te verhogen.
Het is van belang dat de inzetgereedheid van de toestellen toeneemt. Defensie heeft de bedrijfszekerheid in de voortgangsrapportage als risico geïdentificeerd en houdt daarom rekening met de eventuele aanschaf van extra reserveonderdelen. Als dat inderdaad nodig mocht blijken, betaalt Defensie dat uit de risicoreservering.
Hoe beoordeelt u de analyse dat het aannemelijk is dat de JSF pas op zijn vroegst in 2022 volledig operationeel inzetbaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland wordt de F-35 vanaf 2019 ingevoerd. Defensie verwacht de initiële operationele capaciteit eind 2021 te behalen. De toestellen zijn dan beperkt operationeel inzetbaar. Daarna zal Defensie toewerken naar de volledige inzetbaarheid met alle F-35’s. Volgens de huidige planning wordt die in 2024 behaald.
Het voortdurende gesjoemel met de Cito-toets |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het voortdurende gesjoemel met de tussentijdse Cito-toetsen, zoals eerder al bleek door Cito-toetsen die te koop waren op Marktplaats en naar nu blijkt zelfs door een locatiedirecteur van een school?1 2
Het is mij bekend dat leerlingvolgsysteem-toetsen (hierna: lvs-toetsen) die door scholen worden gebruikt op Marktplaats te koop worden aangeboden. Ik ben daar niet blij mee en heb u daarover eerder geïnformeerd.3 Het bericht van begin februari dat een locatiedirecteur gedurende vijf jaar de resultaten van lvs-toetsen heeft opgehoogd door leerlingen foutieve vragen opnieuw te laten maken, verontrust mij. Ik keur dit uiteraard af. Er is adequaat opgetreden: het schoolbestuur heeft de locatiedirecteur op non-actief gesteld en heeft een onderzoek ingesteld naar het gedrag van de locatieleider. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) is geïnformeerd en wacht de resultaten van het onderzoek af.
Wat is volgens u de waarde van een tussentijdse toets, wanneer er zo makkelijk mee gefraudeerd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Lvs-toetsen zijn bedoeld om leerkrachten inzicht te geven in het niveau van de leerling, zodat zij hun onderwijs daarop kunnen aanpassen (formatief toetsen). Gericht oefenen met lvs-toetsen of het laten overdoen van foutief gemaakte vragen, past hier niet bij. Hiermee worden de toetsresultaten wellicht beter, maar de vraag is of de vaardigheid van de leerling daadwerkelijk vooruit is gegaan. De lvs-toetsen verliezen hierdoor hun waarde als formatieve toets. Dat is niet in het belang van leerlingen.
Zijn er meer gevallen bekend met betrekking tot gesjoemel of fraude met Cito-toetsen bij de Inspectie van het Onderwijs? Kunt u deze situaties met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen andere gevallen bekend waarbij gesjoemel of fraude met Cito-toetsen is gebleken.
Waar komt volgens u de behoefte vandaan om een zo’n hoog mogelijke score te halen op een tussentijdse toets, waarbij fraude en valspelen door voorkennis kennelijk geoorloofd wordt gevonden door sommigen? Heeft dit in uw ogen te maken met het mede door u gevoerde beleid gericht op opbrengsten en rendement én de afrekencultuur door de inspectie?
De behoefte en ambitie om goede resultaten te behalen is van alle tijden. Het oneigenlijke gebruik van lvs-toetsen werd mogelijk mede veroorzaakt door het feit dat de inspectie de afgelopen jaren bij een deel van de scholen een oordeel uitsprak over de tussenresultaten, op basis van de lvs-toetsresultaten. Om dit ongewenste effect weg te nemen, verbindt de inspectie geen oordeel meer aan de lvs-resultaten van scholen. De inspectie kijkt wel hoe scholen de tussenresultaten gebruiken om zicht te krijgen op de ontwikkeling van de leerlingen.4
Bent u ervan op de hoogte dat de verkoop van leerlingvolgsysteem(lvs)-toetsen – maar bijvoorbeeld ook de verkoop van de Entreetoets – nog steeds doorgaat op Marktplaats? Hoe kan het dat er nog steeds – naar het lijkt – originele toetsen te koop staan en dat er feitelijk nog geen verbetering is ten opzichte van de situatie van afgelopen jaar?3
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat is de stand van zaken rond het beter beschermen van de lvs-toetsen? Welke stappen heeft Cito BV al ondernomen om dit te verbeteren?4
Ik heb niet de indruk dat op grote schaal sprake is van het verkopen van deze tussentijdse toetsen. Cito BV (hierna: Cito) signaleert ongeveer 35 advertenties per jaar. Dat neemt echter niet weg dat het Cito uw zorgen deelt en daarom maatregelen neemt om correct gebruik van lvs-toetsen te bevorderen en de verkoop van (lvs-)toetsen te voorkomen.
Eind 2015 heeft Cito een brief gestuurd aan alle scholen die de Cito lvs-toetsen gebruiken. De brief benadrukte het belang van het zorgvuldig omgaan met lvs-toetsen en benadrukt dat scholen toetsen die niet meer worden gebruikt, kosteloos kunnen retourneren. Verder faciliteert Cito scholen in de communicatie naar ouders over het doel van het lvs.
Indien een adverteerder van (lvs-)toetsen wordt gesignaleerd, gaat het Cito na of het om origineel materiaal of om kopieën gaat. Wanneer het gaat om kopieën, dan wordt direct (juridische) actie ondernomen. Het aanbieden en verkopen van illegale kopieën is namelijk een directe schending van het auteursrecht. Daarover zijn ook afspraken gemaakt met partijen als Marktplaats. Wanneer wordt vastgesteld dat het om origineel materiaal gaat, heeft Cito minder mogelijkheden om daartegen juridisch op te treden. Originelen van oorspronkelijk aangekochte toetsen mogen worden doorverkocht aan derden. Dit is juridisch vergelijkbaar met het verkopen van een tweedehands boek. Dat is ook de reden dat originele versies nog steeds aangeboden worden via Marktplaats. Indien de aanbieder van originele producten kan worden getraceerd, neemt Cito daarmee contact op. De aanbieder wordt dan gewezen op het belang om de officiële toetsen uit het lvs-pakket niet buiten de school om te verspreiden. Wanneer uitgelegd wordt waarom dit onwenselijk is, zijn aanbieders in de meeste gevallen bereid de advertenties te verwijderen.
Deelt u de mening dat de tussentijdse toetsen op deze manier aan effect inboeten en te fraudegevoelig zijn om nog langer als een betrouwbare bron van informatie te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, lvs-toetsen verliezen hierdoor hun waarde als formatieve toets. Dat is niet in het belang van leerlingen, zie ook het antwoord op vraag 2.
Wat zijn volgens u de verantwoordelijkheden van de overheid om gesjoemel met de (tussentijdse) toetsen te voorkomen? Hoe geeft u daar vorm aan?
Scholen zijn met ingang van schooljaar 2014/ 2015 wettelijk verplicht om gebruik te maken van een leerlingvolgsysteem, om de vorderingen van leerlingen systematisch te volgen, en om een eindtoets af te nemen. De inspectie controleert of scholen dit naar behoren doen. Wanneer er sprake is van fraude, treedt de inspectie daartegen op. Ik zie het als verantwoordelijkheid van de overheid om goed te volgen hoe uitvoering van de vernieuwde wetgeving loopt. Daartoe wordt een meerjarig evaluatieonderzoek uitgevoerd, waarover ik u in mijn brief d.d. 1 maart jl. uitgebreider heb geïnformeerd.7
Wat is uw reactie op het feit dat in januari zeker zestien dode potvissen1 en twee gestreepte dolfijnen2 zijn aangespoeld op de kusten van de Noordzee?
Het aantal gestrande potvissen op de Nederlandse, Britse en Duitse kust sinds begin januari 2016 is tot 29 dieren opgelopen. Hoewel een stranding van meerdere dieren op de Noordzeekust wel vaker voorkomt, is dit een zeldzame gebeurtenis.
Wat is uw reactie op recente onderzoeken waaruit blijkt dat het toenemende lawaai onder water in zee, onder meer van havens, olieplatforms, scheepvaart, windmolens en militaire activiteiten, een verstorend effect heeft op walvisachtigen zoals potvissen, orka’s, dolfijnen en bruinvissen?3 4
In de initiële beoordeling van de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee 2012–2020, Deel I (Kamerstuk 33 450, nr. 1) is geconcludeerd dat het onderwatergeluid als gevolg van menselijke activiteiten in de zuidelijke Noordzee aanzienlijk is toegenomen en dat de intensiteit daarvan veel groter is dan die van natuurlijke geluiden.
De effecten van het onderwatergeluid als gevolg van menselijke activiteiten op bijvoorbeeld zeezoogdieren kunnen variëren van kleine, subtiele gedragsverandering, vermijding van gebieden en verminderde gehoorcapaciteit, tot – in extreme gevallen – direct sterven.
Acht u het aannemelijk dat onderwatergeluid de aangespoelde walvisachtigen heeft verstoord en wordt dit meegenomen in het onderzoek naar hun doodsoorzaak? Zo nee, waarom niet?
Ik kan dit niet bevestigen. Potvissen trekken in de winterperiode van het noorden naar het zuiden. Soms komen dieren tijdens de trek terecht in de ondiepere Noordzee, waar de kans op strandingen groot is. Op dit moment is niet bekend waarom de potvissen in de Noordzee terecht zijn gekomen. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn.
De doodsoorzaak bij een stranding van dergelijke grote zeezoogdieren is in het algemeen verstikking onder het eigen gewicht. Door het uitvoeren van pathologisch onderzoek wordt getracht om informatie te krijgen over de mogelijke strandingsoorzaak.
Deelt u de mening dat onderwatergeluid een belangrijke factor vormt in het onderwatermilieu van de Noordzee, onder andere omdat het een van de drukste scheepvaartgebieden ter wereld is en er op grote schaal olie-, gas- en zandwinning plaats vindt? Zo nee, waarom niet?
Onderwatergeluid is een factor in het onderwatermilieu (zie ook het antwoord op vraag 2). De inzet met betrekking tot onderwatergeluid is vooral gericht op het voorkomen van schadelijke effecten op mariene fauna (vooral zeezoogdieren) als gevolg van specifieke activiteiten die impulsgeluid veroorzaken, zoals heien en seismisch onderzoek of sonar. Over de effecten van achtergrondgeluid zoals van scheepvaart is nu nog slechts beperkte kennis beschikbaar.
Deelt u de mening dat onderwatergeluid een onderdeel zou moeten zijn in de monitoring van de milieukwaliteit van de Noordzee? Klopt het dat systematisch meten van onderwatergeluid in de Noordzee echter nog niet plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?5
In de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee deel 2 (KRM-monitoringprogramma, Tweede Kamer vergaderjaar 2014–2015, 33 450 nr. 25) is per milieudoel, waaronder voor onderwatergeluid, het opzetten van monitoring opgenomen. Vanwege het grensoverschrijdend karakter van onderwatergeluid is het alleen zinvol om samen met andere Noordzeelanden te gaan monitoren. Voor impulsief geluid is inmiddels een internationaal register operationeel, en de eerste resultaten worden in de loop van dit jaar geëvalueerd en meegenomen in de Intermediate Assessment 2017 van OSPAR. Voor achtergrondgeluid wordt met andere Noordzeelanden onderzocht of een gezamenlijk monitoringsprogramma georganiseerd kan worden.
In hoeverre wordt onderwatergeluid meegenomen in ontwikkelprogramma’s voor de Noordzee?
Het Rijk stelt met het Noordzeebeleid de kaders voor ruimtelijk gebruik van de Noordzee in relatie tot het mariene ecosysteem. In het programma van maatregelen van de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee, deel 3, (Tweede Kamer vergaderjaar 2014–2015, Bijlage bij Kamerstuk 31 710, nr. 35) zijn voor diverse thema’s, waaronder onderwatergeluid, maatregelen beschreven om de goede milieutoestand te bereiken en/of te behouden.
De belangrijkste beschreven maatregelen met betrekking tot onderwatergeluid op nationaal niveau zijn:
Kunt u aangeven of en in welke mate er in militaire marine oefeningen, zowel in die van Nederland als die van andere EU-lidstaten, rekening gehouden wordt met het verstorende effect ervan op walvissen, aangezien uit onderzoek blijkt dat het effect aanzienlijk is?6 Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van actieve sonar bij militaire oefeningen is gereguleerd in het voorschrift Commando Zeestrijdkrachten MWC 230 «Verantwoord gebruik van actieve sonar». Dit voorschrift heeft als doelstelling schadelijke gevolgen van uitzendingen van onderzeebootbestrijdingssonars op zeezoogdieren te voorkomen of te verminderen. Ook een aantal andere Europese lidstaten hanteert vergelijkbare voorschriften.
Kunt u aangeven welke initiatieven u neemt in EU-verband en Internationale Maritieme Organisatie (IMO)-verband om onderwatergeluid op zee te verminderen? Bent u bereid uw inzet hierop te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is, gedeeld met het Verenigd Koninkrijk, voorzitter van de Europese expertgroep Technical Group on Noise (TG Noise), en is ook één van de trekkers van de OSPAR werkgroep Noise. Ook experts van Nederlandse instituten als TNO dragen hieraan bij.
De IMO heeft in 2014 een niet-verplichtende richtlijn aangenomen (Guidelines for the Reduction of Underwater Noise from Commercial Shipping) die het reduceren van onderwatergeluid door de commerciële scheepvaart tot doel heeft. Deze aanbeveling heeft betrekking op nieuw te bouwen schepen. Nederland heeft bijgedragen aan het opstellen van deze richtlijn.
Concluderend ben ik van mening dat de regering nationaal en internationaal voldoende actie onderneemt om de goede milieutoestand op de Noordzee te bereiken.
Het bericht ‘Herstelwet niet langer deugdelijk’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Herstelwet niet langer deugdelijk»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) voor gevolgen heeft voor het functioneren van de Crisis- en herstelwet (Chw)?
De uitspraak heeft betrekking op het experiment «bestemmingsplan met verbrede reikwijdte», dat zijn grondslag vindt in hoofdstuk 2, afdeling 2 van de Crisis- en herstelwet (innovatieve duurzame experimenten). Concreet gaat het om artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw. Dit experiment maakt het mogelijk om nu al te experimenteren met het nieuwe instrument omgevingsplan uit het wetsvoorstel van de Omgevingswet. Als gevolg van de uitspraak kan van dit experiment voorlopig geen gebruik worden gemaakt. Ik wil de door de rechter gesignaleerde omissie zo spoedig mogelijk herstellen. De uitspraak heeft geen consequenties voor de procesrechtelijke versnellingen uit hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet en voor de ontwikkelingsgebieden uit hoofdstuk 2 afdeling 1 van de Crisis- en herstelwet.
Kunt u een verklaring geven voor het gegeven dat het uitvoeringsbesluit deels onverbindend is?
De wettelijke grondslag van het experiment «bestemmingsplan met verbrede reikwijdte» is gelegen in artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet. Dit artikel bepaalt kortheidshalve dat bij algemene maatregel van bestuur per experiment moet worden aangegeven van welke wettelijke bepaling(en) wordt afgeweken, op welke wijze wordt vastgesteld of een afwijking aan haar doel beantwoordt en of de tijdsduur daarvan aanpassing behoeft. Ook moet de ten hoogste toegestane tijdsduur van die afwijking(en) worden vastgelegd. Naar het oordeel van de Afdeling is niet aan deze laatste voorwaarde voldaan. In artikel 7c is weliswaar bepaald dat de wettelijke planperiode van het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte 20 jaar bedraagt, maar dit betreft niet de termijn zoals bedoeld in de genoemde voorwaarde.
Kunt u aangeven wat de uitspraak van de ABRvS precies voor effect heeft voor de gemeenten aan wie is toegezegd om via de Chw te mogen experimenteren met ruimere planologische- en milieuregels?
Mijn inzet is dat de uitspraak van de ABRvS uiteindelijk geen consequenties heeft voor de gemeenten en provincies aan wie is toegezegd om via de Crisis- en herstelwet te mogen experimenteren vooruitlopend op de Omgevingswet. Het bestemmingsplan Spoorzone Culemborg en, om dezelfde reden, het inpassingsplan Logistiek Park Moerdijk zijn vernietigd. Bij mijn weten liggen er op dit moment geen andere experimentele bestemmingsplannen of inpassingsplannen onder de rechter. Ik wil het Besluit Crisis- en herstelwet repareren via de 13e tranche. Ik kom hiervoor zo snel mogelijk bij u terug in verband met de voorhang. Mijn inzet is om de reparatie met terugwerkende kracht in werking te laten treden zodat de gevolgen voor gemeenten en provincies nihil zijn. Tot het moment dat de reparatie in werking is getreden is het verstandig om geen bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte vast te stellen.
Kunt u aangeven of deze uitspraak effect zal hebben op de projecten die onder de Omgevingswet vallen, mede gelet op het feit dat de Chw zal worden opgenomen in de Omgevingswet? Zo ja, welke?
De uitspraak heeft geen gevolgen voor de projecten die gebruik zullen gaan maken van de Omgevingswet. Het wetsvoorstel is nog niet in werking getreden en is op dit moment aanhangig bij de Eerste Kamer. De toevoeging van de ten hoogste toegestane tijdsduur van de afwijking aan de duurzame innovatieve experimenten lost het door de ABRvS geconstateerde probleem op.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als de mogelijkheden die de Chw bood worden beperkt?
Ja, ik deel deze mening. De mogelijkheden die de Crisis- en herstelwet biedt geven gemeenten en provincies ook de kans om vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet te werken in de geest van de Omgevingswet. Dit levert een positieve bijdrage aan de implementatie van de Omgevingswet.
Bent u bereid u zodanig in te spannen dat het uitvoeringsbesluit van de Chw weer volledig verbindend is? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bezig met een reparatie via de 13e tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Deze reparatie zend ik dit voorjaar aan uw Kamer.
Bent u bereid u zodanig in te spannen dat de gemeenten die door deze uitspraak geen gebruik meer kunnen maken van de afwijkingsmogelijkheden die het uitvoeringsbesluit bood, dit alsnog wel zullen kunnen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet wordt zo snel mogelijk met terugwerkende kracht gerepareerd.
De omstreden handelsverdragen met Canada (CETA) en de VS (TTIP) |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «TTIP laat zien: we zijn de regie kwijt»?1
Het bericht stelt de bevoegdheidsverdeling tussen de EU-instituties en de lidstaten over handels- en investeringsverdragen aan de orde. Het kabinet deelt de strekking van het artikel niet. De bevoegdheidsverdeling is in het Verdrag van Lissabon vastgelegd. Hoewel in het verslag door diverse partijen vragen over de bevoegdheidsverdeling zijn gesteld (Kamerstukken 31384-(R1850) nr. C; 31384-(R1850) nr.2, blijkt uit de handelingen dat dit noch voor de Tweede Kamer (Handelingen 2007–2008, nr. 91, pag. 6451–6520; nr. 92, pag. 6541–6566), noch voor de Eerste Kamer (Handelingen 2007–2008, nr. 37, pag. 1531–1593; nr. 38, pag. 1595–1619) een discussiepunt is geweest in het debat over het Verdrag van Lissabon. Voor handelsverdragen had de Europese Commissie deze bevoegdheid overigens al sinds 1 januari 1970 op grond van het toenmalige EEG-Verdrag.
Lidstaten zijn nauw betrokken bij de onderhandelingen over het EU-VS handelsakkoord, het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP), en andere akkoorden. Voor de onderhandelingen van start gaan, geeft de Raad een onderhandelingsmandaat aan de EU, waarbinnen de Europese Commissie moet handelen. Tijdens de onderhandelingen spreken de lidstaten met regelmaat op politiek en ambtelijk niveau over het verloop van de onderhandelingen. Na afronding wordt een voorstel voor voorlopige toepassing en sluiting voorgelegd aan de Raad. De Tweede Kamer is betrokken bij iedere discussie in de Raad over deze verdragen. Zo heeft de Tweede Kamer in de afgelopen drie jaar meer dan 20 debatten met het kabinet gehad waarbij TTIP een belangrijk onderdeel op de agenda was.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Deutscher Richterbund – met 16.000 Duitse rechters en openbare aanklagers – «het verdrag absoluut niet ziet zitten»? Wat betekent dit voor de onderhandelingen?
De opvatting van de Duitse rechters over een concurrerend rechtssysteem is door Duitsland vooralsnog niet overgenomen en ingebracht in de Raad ten behoeve van de onderhandelingen. In een reactie op het artikel laat de Europese Commissie wel weten dat de Deutscher Richterbund het Investment Court System verkeerd heeft begrepen.3 De Europese Commissie verduidelijkt dat het Investment Court System het EU-recht of het nationale recht van lidstaten niet doorkruist en dat het Investment Court System het huidige rechtssysteem in de EU of in de EU-lidstaten niet verandert.
Klopt het dat de chloorkip nu nog is verboden, maar later alsnog Europa kan binnenkomen, omdat TTIP een «levend verdrag» is? Zo nee, kunt u de chloorkip op de lange termijn uitsluiten?
De EU behoudt de beleidsvrijheid om eigen wetgeving op te stellen op het gebied van veiligheid en bescherming van de gezondheid van mens, dier, plant en milieu. Decontaminatie van pluimveevlees is in de EU alleen toegestaan als dat gebeurt met middelen die de EU heeft toegelaten. Daar gaat een strikte risicobeoordeling door de European Food Safety Authority (EFSA) aan vooraf. Tot dusverre zijn onder de huidige EU-regelgeving hiertoe geen middelen goedgekeurd. De strikte beoordelingsprocedures voor decontaminerende middelen in de EU blijven van kracht, ook na het afsluiten van TTIP.
Klopt het dat «voorlopige inwerkingtreding» van TTIP en CETA mogelijk is vóórdat nationale parlementen zich erover uitspreken? Vindt u dit getuigen van een democratische werkwijze?
De bevoegdheidsverdeling en de goedkeuringsprocedure volgen uit het Verdrag van Lissabon, waarover het Nederlandse parlement in 2008 besloot. Voorlopige toepassing is gebruikelijk bij handelsverdragen. Het dient ter overbrugging van het ratificatieproces dat soms meerdere jaren in beslag neemt. Alleen de onderdelen van het verdrag waarvan tussen de Commissie, de Raad en lidstaten wordt vastgesteld dat die onder de bevoegdheid van de EU vallen, komen in aanmerking voor voorlopige toepassing. Voor een volledige beschrijving van de goedkeuringsprocedure verwijst het kabinet naar de Kamerbrief van 15 januari 2016 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1572).
Klopt het dat voorlopige inwerkingtreding van het CETA-verdrag met Canada kan plaatsvinden vóórdat de uitspraak van het Europese Hof van Justitie wordt gepubliceerd over de vraag of dergelijke verdragen uitsluitend een Europese bevoegdheid zijn of niet? Vindt u dit een wenselijke situatie?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 15 januari 2016 over de totstandkomingsprocedure voor handelsverdragen (Kamerstuk 21 501–02, nr. 1572) doet de Europese Commissie een voorstel aan de Raad waarmee de ondertekeningsprocedure van een handelsverdrag door de Europese Unie in gang wordt gezet. Dit voorstel kan vergezeld gaan van een voorstel tot voorlopige toepassing van de delen van het akkoord die tot de bevoegdheid van de Unie behoren. De Europese Commissie heeft dit bijvoorbeeld gedaan in het geval van het handelsverdrag tussen de EU en Zuid-Korea. De eventuele gevolgen van een uitspraak van het Hof van Justitie over de bevoegdheidsverdeling in het EU-Singapore verdrag kunnen pas na de uitspraak worden bezien.
Deelt u de mening dat het Investment Court System (ICS) als vervanging van investeringsbeschermingsmechanisme ISDS, nog altijd een aparte wijze van geschillenbeslechting biedt aan bedrijven buiten de normale rechtsgang om?
De vrijheid van overheden om publieke belangen op democratische wijze te beschermen, is onbetwist. Maar overheden moeten wel op een behoorlijke en betrouwbare manier besturen. Het primaire doel is om investeerders aan te moedigen de nationale rechtsgang te bewandelen. Een eerlijke en onafhankelijke nationale rechtsgang is helaas niet overal gegarandeerd. Het mechanisme van investeringsbescherming in een investeringsverdrag biedt basiswaarborgen die te allen tijde moeten gelden voor de behandeling van investeerders. Dat betekent niet dat buitenlandse investeerders in Nederland extra rechten krijgen of een hogere bescherming genieten. De rechten die in het Investment Court System worden opgenomen leggen de basisregels van behoorlijk bestuur vast. Die basiswaarborgen zijn ook ingebed in ons nationale rechtssysteem. Het Investment Court System biedt hiervoor een transparant en onafhankelijk alternatief.
Deelt u de twijfels van de Deutscher Richterbund over de vraag of de EU wel bevoegd is om een arbitragehof op te tuigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie hierover ook de beantwoording op vraag 2. In de uitspraken C-146/13 en C-147/13 over de oprichting van het Eengemaakt Octrooigerecht bevestigt het Europees Hof van Justitie dat het sluiten van een verdrag door de Unie waarbij voorzien wordt in de oprichting van een internationaal gerecht met als taak het uitleggen van dat verdrag in beginsel niet in strijd is met het EU-recht.
Bent u naar aanleiding van de stellingname van de Deutscher Richterbund bereid om het Europees Hof van Justitie om advies te vragen of er een juridische basis bestaat voor een arbitragehof?
Gelet op het antwoord op vraag 7 ziet het kabinet geen aanleiding voor een adviesaanvraag aan het Europees Hof van Justitie.
Erkent u dat lidstaten zoals Nederland door verdragen als TTIP en CETA «de regie kwijtraken»? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Wat is uw oordeel over het bericht «Keystone ISDS lawsuit hightlights legal risks of EU trade deals», over energiereus TransCanada, die de Amerikaanse staat aanklaagt voor een bedrag van 15 miljard dollar wegens de annulering van het Keystone XL project omwille van het milieu?2
Het fundament van een rechtsstaat is dat iedereen zich mag verweren tegen overheidsbesluiten.
TransCanada heeft een beroep gedaan op de verdragsbepalingen die voorzien in nationale behandeling (art. 1102 NAFTA), meest begunstigde behandeling (art. 1103 NAFTA), onteigening (art. 1110 NAFTA) en redelijke en billijke behandeling (art. 1105 NAFTA). Of de claim slaagt, ligt nu ter beslissing voor aan een arbitragetribunaal. Nederland laat zich niet uit over lopende zaken.
Is sprake van een gerechtvaardigd beroep op de ISDS-bepaling uit het Noord-Amerikaanse Vrijhandelsverdrag (NAFTA)? Kunt u verwijzen naar de passages waar TransCanada zich op beroept?
Zie antwoord vraag 10.
Is hierbij volgens u sprake van «treaty shopping»?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat gelijksoortige ISDS-bepalingen zijn opgenomen in TTIP en CETA?
Zoals aangegeven in reactie op uw Kamervragen met het kenmerk 2015Z17324, worden in investeringsverdragen afspraken gemaakt over minimumbescherming. Een voorbeeld hiervan is dat onteigening is toegestaan, mits dit gebeurt in het publieke belang, met rechtswaarborgen omkleed, zonder discriminatie wordt toegepast en tegen betaling van een redelijke schadevergoeding plaatsvindt. Het doel is investeerders te beschermen tegen ongerechtvaardigd en willekeurig overheidshandelen, net zoals dat mogelijk is in het Nederlands recht. Deze standaarden zijn ook opgenomen in CETA en het EU-voorstel voor TTIP. Daarbij wordt expliciet verduidelijkt dat overheden de beleidsvrijheid behouden om regels te maken in het publiek belang.
Erkent u dat een dergelijke claim de beleidsvrijheid van overheden aantast, omdat het een precedent schept voor nieuwe gevallen en daarmee het effect van «regulatory chill» teweeg brengt?
Nee, jurisprudentieonderzoek van zaken onder NAFTA en CAFTA laat zien dat de meeste investeringsgeschillen niet gaan over het recht van staten om te reguleren, maar over de behandeling van een individuele investeerder, bijvoorbeeld door de wijze waarop een licentie of vergunning geweigerd wordt of specifieke toezeggingen niet worden nagekomen (zie Kamerstukken 21501–02 nr. 1397). Het gaat daarbij dus niet om wat het onderwerp van overheidsingrijpen is, maar om hoe het overheidsingrijpen wordt uitgevoerd. Daarbij is een overheid gehouden aan beginselen van behoorlijk bestuur, zoals die ook onder Nederlands recht bestaan.
Klopt het dat de vier gronden op basis waarvan TransCanada de VS aanklaagt, ook te vinden zijn in CETA? Welke passages betreft het?
Ja, het gaat hierbij om de artikelen die voorzien in nationale behandeling (art. X.6 CETA), meest begunstigde behandeling (art. X.7 CETA), onteigening (art. X.11 CETA) en redelijke en billijke behandeling (art. X.9 CETA).
Deelt u de mening dat het Investment Court System (ICS) niet wezenlijk verschilt van ISDS in CETA ten aanzien van de gronden die door investeerders kunnen worden ingeroepen?
Met de opname van Investment Court System in CETA wordt de beleidsruimte van staten ter behartiging van publieke belangen specifiek geborgd. Hiermee wordt verduidelijkt dat staten vrij zijn om hun wet- en regelgeving aan te passen in het publieke belang. Zowel in CETA als in het voorstel voor TTIP wordt het recht van staten om te reguleren ook ingebed in andere bepalingen van het akkoord, bijvoorbeeld in het artikel over onteigening en redelijke en billijke behandeling.
Erkent u dat CETA en NAFTA gelijksoortige (hoge) «compensatiestandaarden» bevatten? Valt dit in het proces van «legal scrubbing» nog aan te passen?
De mogelijkheden in CETA om compensatie toe te kennen zijn op grond van
artikel 8.12 beperkt tot de marktwaarde van de investering op het moment van de onteigening en de reguliere rente vanaf het moment van onteigening. Hetzelfde geldt ten aanzien van schadevergoeding voor onrechtmatig overheidshandelen onder Nederlands recht.
Klopt het dat u streeft naar ICS in CETA, maar dat dit niet haalbaar is omdat u het verdrag niet wilt openbreken?
Zoals onder andere door uw Kamer verzocht, heb ik mij gedurende het proces van juridische revisie hard gemaakt om CETA in lijn te brengen met het voorstel voor investeringsbescherming in TTIP. Bij afronding van de juridische revisie van CETA en de openbaarmaking van het resultaat op 29 februari jl. is duidelijk geworden dat Canada deze nieuwe aanpak deelt. Alle elementen van het voorgestelde Investment Court System zijn door Canada geaccepteerd, waardoor de definitieve CETA-tekst inmiddels volledig in lijn is met de vernieuwde EU-benadering voor investeringsbescherming. Deze aanpassingen zijn niet ten koste gegaan van het reeds bereikte onderhandelingsresultaat van het gehele akkoord. Alleen het investeringshoofdstuk is aangepast.
Deelt u de mening dat ICS grote risico's bevat, zoals u kunt lezen in het artikel: «TTIP is in een nieuw juridisch jasje nog net zo link»?3
Investeringsbescherming in handelsverdragen biedt geen betere bescherming aan buitenlandse investeerders. Het is in het Nederlands belang te zorgen dat adequate investeringsbescherming in het buitenland aanwezig is om investeringen te stimuleren en te beschermen. Nederland heeft sinds de jaren zestig 91 bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) afgesloten en is lid van het Energiehandvestverdrag. Tot op heden is geen enkele claim onder zo’n verdrag tegen Nederland gericht. In TTIP stelt de EU nu een gebalanceerde, moderne aanpak voor waarin de rechten van staten beter behartigd worden dan onder onze bestaande verdragen. Dat is juist reden te meer om te zorgen dat het Investment Court System zo snel mogelijk wordt ingevoerd.
Wat is uw oordeel over het artikel: «TTIP, de economische NAVO», waarin staat: «Het uiteindelijke doel van TTIP is het veiligstellen van de huidige economische orde en de belangen van het Europese en Amerikaanse bedrijfsleven»?4
Zoals het kabinet in de Kamerbrief van 22 april 2014 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1372) al aangaf, is het bredere belang van TTIP de economische en strategische meerwaarde. Met inspraak van vele betrokken partijen, streven we naar een resultaat dat goed is voor onze economie en onze waarden behoudt. De recente afronding van de onderhandelingen over het Trans-Pacific Partnership, een handelsakkoord tussen de VS en 11 andere landen, betekent dat Europese bedrijven zonder TTIP geconfronteerd zullen worden met een verslechtering van hun concurrentiepositie in de Verenigde Staten.
TTIP is in tegenstelling tot wat het artikel suggereert geen strategie om derde landen uit te sluiten. Op dit moment onderhandelt de EU met verschillende andere landen en regio’s over handels- en investeringsakkoorden, waaronder met de Mercosur-landen, Japan en China. Met verschillende Afrikaanse regio’s zijn onderhandelingen afgerond over Economische Partnerschapsakkoorden. Nederland zet zich er ook voor in dat TTIP ten goede komt aan ontwikkelingslanden, zoals in de Kamerbrief van 13 november 2015 toegelicht (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1547). Daarnaast is TTIP een mogelijkheid om een gezamenlijke internationale standaard te zetten, onder meer op gebied van investeringsbescherming en duurzaamheid.
De brief Budget energie-innovatie (Kamerstuk 30196, nr. 387) |
|
Kees Verhoeven (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de reden dat u prioriteit geeft aan de Topsector Energie bij de herschikking van de beschikbare middelen voor energie-innovatie?
Ik vind het van belang dat er in 2016 voor zowel de Topsector Energie als voor de regeling Demonstratie Energie-Innovaties (DEI-regeling) geen verlaging hoeft plaats te vinden ten opzichte van het budget van vorig jaar. Indien ik bij de beschikbaarstelling van de budgetten prioriteit zou geven aan de DEI-regeling in plaats van aan de Topsector Energie, zou ik het budget voor de Topsector Energie moeten verlagen. Na herschikking van de beschikbare middelen voor energie-innovatie blijft het budget voor de Topsector Energie nu nagenoeg hetzelfde als vorig jaar en is er sprake van een verhoging van het budget voor de DEI-regeling van € 34 miljoen in 2015 naar € 35,7 miljoen in 2016. Daarnaast vind ik het van belang om recht te doen aan het intensieve afstemmingsproces dat heeft plaatsgevonden voor de verdeling van het budget voor de Topsector Energie.
De verdeling van dit budget vindt plaats over vijf Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) en twee doorsnijdende thema’s op het gebied van systeemintegratie en maatschappelijk verantwoord innoveren.
Binnen de TKI’s is vervolgens sprake van verdeling van de middelen over in totaal 25 programmalijnen. Een meer uitgebreide beschrijving van de programmalijnen in 2016 is online beschikbaar in het programma van de Topsector Energie1.
Naar welke projecten binnen de Topsector Energie gaan de additionele middelen? Welke bedrijven zijn daarbij betrokken?
Er is geen sprake van additioneel budget voor de Topsector Energie. Het budget voor de Topsector Energie blijft nagenoeg op hetzelfde niveau als in 2015.
De verdeling van dit budget vindt plaats over vijf TKI’s en de twee hierboven genoemde dwarsdoorsnijdende thema’s. De vijf TKI’s betreffen Biobased Economy, Urban Energy, Gas, Energie & Industrie en Wind op Zee en hebben elk een achterban van bij hun onderwerp betrokken bedrijven en kennisinstellingen. Een meer uitgebreide beschrijving van lopende projecten sinds 2012 en de betrokken partijen hierbij is online beschikbaar2.
Welke projecten binnen de regeling Demonstratie Energie-innovaties (DEI) kunnen door deze herschikking geen doorgang vinden?
De DEI-regeling is een zogenoemde tenderregeling die in 2016 in twee tranches wordt opengesteld. Partijen kunnen tot de in de regeling aangegeven periode projectvoorstellen indienen. Na afloop van deze periode wordt aan de hand van de rangschikkingscriteria besloten welke projecten gehonoreerd worden. Indien er projecten zijn die geen doorgang kunnen vinden vanwege een lager dan beoogd budget in 2016, zal dit dus pas voor elk van de twee tranches na afloop bekend zijn. Tot op heden is het beschikbare budget overigens niet beperkend geweest bij het honoreren van aanvragen.
Kunt deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Bedrijfslevenbeleid en Innovatie voorzien op 11 februari 2016?
Ja.
Het bericht 'Strafexpedities op V&J tegen ambtenaren die misstand melden' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de positie van de voormalig vertrouwenspersoon integriteit op uw departement afgelopen jaren herhaaldelijk in het geding is geweest?1
De positie van de voormalig Vertrouwenspersoon integriteit en ongewenste omgangsvormen (VPI) is niet herhaaldelijk in het geding geweest de afgelopen jaren. De voormalig VPI had van 2011 tot 2014 de functie van vertrouwenspersoon (voor het bestuursdepartement) en coördinator integriteit. Hij vervulde deze functies in deeltijd. Om recht te doen aan de omvang van Veiligheid en Justitie en vanuit de wens het integriteitsstelsel verder te professionaliseren is met ingang van 2014 een voltijds coördinator Integriteit aangesteld. Daarmee werden de rollen van vertrouwenspersoon en coördinator integriteit van elkaar losgekoppeld. De voormalig VPI heeft vervolgens tot april 2015 de functie van vertrouwenspersoon voor het bestuursdepartement vervuld en over het jaar 2014 ook een verslag aangeboden. Dit verslag is als bijlage meegezonden met mijn brief aan uw Kamer van 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nr. 93). De positie van VPI voor het bestuursdepartement is op dit moment vacant. De werving voor deze positie is 2 maart jongstleden gestart. De functie wordt sinds het vertrek van de voormalig VPI voor het bestuursdepartement waargenomen door de vertrouwenspersoon van de dienst Justis. Deze vertrouwenspersoon wordt bijgestaan door twee vertrouwenspersonen van de NCTV en DJI (allen in hetzelfde pand gehuisvest). Afhankelijk van de situatie van de melder overlegt de (waarnemend) vertrouwenspersoon met de melder wie de geëigende vertrouwenspersoon is om de melder te adviseren en te ondersteunen. Hiermee is ook op het bestuursdepartement gewaarborgd dat medewerkers meldingen kunnen doen in een veilige omgeving.
Kunt u bevestigen dat het is voorgekomen dat de contactgegevens van de toenmalige vertrouwenspersoon afgelopen jaren werden verwijderd van het intranet, dat meldingen van misstanden werden doorgeschakeld naar een ondergeschikte van de secretaris-generaal en dat jaarverslagen niet digitaal waren terug te vinden voor medewerkers?
De contactgegevens van de voormalig VPI zijn twee keer vervangen. De eerste keer in verband met de hierboven genoemde ontkoppeling van de rollen van vertrouwenspersoon en coördinator integriteit. De tweede keer in verband met zijn vertrek als VPI.
Het jaarverslag over 2014 is van het intranet verwijderd omdat dit verslag informatie leek te bevatten die het voor medewerkers in de directe omgeving van een casus mogelijk kon maken om daarin opgenomen meldingen te herleiden tot de desbetreffende afdeling.
Het beeld dat meldingen van misstanden werden doorgeschakeld naar een ondergeschikte van de secretaris-generaal is onjuist. Meldingen van misstanden worden gebruikelijk al dan niet via de vertrouwenspersoon (eventueel zelfs anoniem) door de melder gemeld bij de direct leidinggevende of in de directe lijn daarvan. Daarnaast kwamen en komen via het onafhankelijke meldpunt integriteit meldingen van mogelijke integriteitschendingen rechtstreeks binnen bij de (waarnemend) centrale coördinator integriteit. De centrale coördinator integriteit bepaalt in overleg met de melder welke interventie binnen of buiten de organisatie passend of noodzakelijk is. Hij is daarbij net als de vertrouwenspersoon gehouden tot vertrouwelijkheid. Uitsluitend in het geval dat samen met de melder tot de slotsom wordt gekomen, dat een interventie op het niveau van de secretaris-generaal passend en noodzakelijk is, komt een melding ter kennis van hem.
Kunt u per genoemd voorbeeld aangegeven waarom dit het geval is geweest? Wie heeft binnen uw ministerie opdracht gegeven om op deze manier de rol, werkwijze en toegankelijkheid van de vertrouwenspersoon in te perken?
De rol, werkwijze en toegankelijkheid van de vertrouwenspersoon is niet ingeperkt. Verder verwijs ik voor een antwoord op deze vraag naar mijn antwoorden op de vragen 1 en 2.
Hoe verhoudt deze berichtgeving, alsmede de eerdere berichtgeving in de NRC rondom uw ministerie, zich tot uw brief van 29 januari 2016 waarin u de ruimte schets voor medewerkers om vertrouwelijk hun verhaal te doen richting de Commissie Oosting, evenals dat bij de klokkenluidersregeling het geval is?2
Ik verwijs voor een antwoord op deze vraag naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nrs. 92 en 93).
Kunt u garanderen dat medewerkers van uw ministerie misstanden, conform de klokkenluidersregeling en via de recent ingestelde onderzoekscommissie-Oosting, vertrouwelijk kunnen melden zonder dat dit op het bureau van uw secretaris-generaal belandt? Kunt u ook garanderen dat dit niet het geval is geweest tijdens het onderzoek dat reeds door de commissie-Oosting is uitgevoerd?
Ja, vertrouwelijkheid staat en stond voorop. Een vertrouwenspersoon neemt geen stappen en deelt geen gegevens van de melding, zonder uitdrukkelijke toestemming van de melder. Alleen in geval het passend en noodzakelijk wordt geacht door de melder en vertrouwenspersoon worden meldingen ter kennisneming van de secretaris-generaal gebracht.
Kunt u de huidige invulling van de klokkenluidersregeling op uw departement beschrijven, evenals maatregelen die worden genomen om te zorgen dat medewerkers in vertrouwen hun verhaal kunnen doen aan de Commissie-Oosting?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nrs. 92 en 93).
Klopt het dat de voormalige vertrouwenspersoon op een zijspoor is geraakt bij uw ministerie en de reden hiervoor voornamelijk was dat hem het werken onmogelijk werd gemaakt op uw ministerie?
Nee, zie antwoord op vraag 1.
Het bericht dat steeds meer mensen kiezen voor een verhoogd eigen risico |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer mensen kiezen voor een zorgverzekering met een verhoogd eigen risico?1
Het artikel in Trouw signaleert dat de groei in het aantal verzekerden dat een polis met beperkte voorwaarden kiest, stagneert. De overstapcijfers en verdeling van verzekerden over de polissen van het jaar 2016 zijn nog niet bekend. Deze komen in april. Ik zie al wel dat het aantal aangeboden polissen met beperkende voorwaarden gedaald is (net als het totaal aantal basispolissen).
Ook wat betreft het vrijwillig eigen risico zijn de cijfers voor 2016 nog niet bekend. Wel laten de cijfers van Vektis zien dat het aantal verzekerden dat een maximaal vrijwillig eigen risico afsluit licht gegroeid is de laatste jaren. Ik vind dit geen slechte ontwikkeling. Het eigen risico maakt mensen bewust van de kosten van de zorg en remt hen in het gebruik van niet-noodzakelijke zorg. Daarbij wil ik graag mensen die een verhoogd eigen risico kunnen dragen, ook de ruimte geven om hiervoor te kiezen en zo hun zorgkosten besparen.
Herkent u het beeld van vergelijkingssite Independer dat 30 procent van de verzekerden die overstappen een verhoogd eigen risico neemt tot maximaal 885 euro?
Er zijn op dit moment geen cijfers bekend over het aantal verzekerden dat in 2016 een vrijwillig eigen risico heeft afgesloten. De cijfers uit het artikel in Trouw zijn afkomstig van Independer waarbij de overstappers niet representatief hoeven te zijn voor de gehele populatie. Ik kan hier dus geen uitspraken over doen.
In 2015 was het aantal verzekerden dat koos voor een vrijwillig eigen risico gestegen naar 12%, waarbij 8% van de verzekerden koos voor een maximaal vrijwillig eigen risico (Vektis, Zorgthermometer, 2015). In 2012 koos ongeveer 6% van de verzekerden voor een vrijwillig eigen risico, waarbij ongeveer 3,5% koos voor een maximaal vrijwillig eigen risico (Vektis, 2012). Dit is een stijging van 6 procentpunt in drie jaar, ofwel een stijging van ongeveer 2 procentpunt per jaar. Een polis met een vrijwillig eigen risico spreekt verzekerden blijkbaar aan. Er lijkt me geen sprake te zijn van een explosieve stijging.
Wat is, gelet op het feit dat in 2012 slechts 6 procent van de verzekerden gebruik maakten van een zorgverzekering met een verhoogd eigen risico, uw reactie hierop? Is hier sprake van een explosieve stijging?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het voor de leeftijdscategorie die met name het eigen risico verhoogt, jongeren van 25 tot 35 jaar, een weloverwogen en bewuste keuze is dit te doen? Welke redenen spelen bij deze groep om dat hoge eigen risico te nemen?
Ik heb geen betrouwbare informatie over het profiel van de mensen die kiezen voor het vrijwillig eigen risico. De genoemde categorie van 25- tot 35-jarigen is gebaseerd op slechts de overstappers bij Independer. Dit kan niet zomaar geëxtrapoleerd worden naar de gehele verzekerden populatie.
In mijn brief «Kwantitatief onderzoek naar risicoselectie en risicosolidariteit op de zorgverzekeringsmarkt»3 van 29 januari jl. heb ik aangekondigd dat er onderzoek gedaan zal worden naar het vrijwillig eigen risico. Hierin zal het profiel van de mensen die voor het verhoogd eigen risico kiezen ook worden meegenomen.
Heeft u inzicht welke inkomensgroepen met name het eigen risico vrijwillig verhogen? Zo ja, welke groep is dit? Zo nee, bent u bereid deze gegevens alsnog te achterhalen en aan de Kamer te zenden?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u inzage in het aantal mensen dat door het verhoogde eigen risico in de betalingsproblemen komt? Zo ja, hoe groot is die groep? Zo nee, bent u bereid deze gegevens alsnog te achterhalen en aan de Kamer te zenden?
Mensen komen in betalingsproblemen op het moment dat hun inkomsten lager zijn dan hun uitgaven en zij hun rekeningen niet meer kunnen betalen. Een zorgrekening kan één van deze rekeningen zijn. Het ophogen van het vrijwillig eigen risico is een eigen keuze, waarbij vooraf bekend is hoeveel een verzekerde maximaal zelf moet betalen voor de zorg. Een verzekerde krijgt met een vrijwillig eigen risico ook een korting op de premie en kan dus sparen als hij/zij toch onverwacht zorgkosten maakt. De zorgtoeslag borgt de toegang tot de zorg voor de lagere inkomens. Ik kan dus niet zeggen hoeveel mensen in de betalingsproblemen komen door het verhoogde eigen risico, omdat het eigen risico zelden tot nooit het enige element is dat bij betalingsproblemen een rol speelt.
Wat is uw verklaring dat zorgverzekeraars enerzijds oproepen het eigen risico juist te verlagen, maar anderzijds wel meer verzekeringen met zelfs een verhoogd eigen risico hebben verkocht dan ooit tevoren?3
Om de solidariteit in het stelsel te behouden is het wettelijk mogelijk om vrijwillig eigen risico in de polisvoorwaarden op te nemen. Gezien de toenemende mate waarin verzekerden hiervoor kiezen, blijkt een verhoogd eigen risico «in ruil voor» een premiekorting aantrekkelijk voor een grotere groep verzekerden. Zorgverzekeraars spelen hiermee derhalve in op de wensen van de consument. Of en in welke mate zorgverzekeraars vrijwillig eigen risico in de polisvoorwaarden opnemen, laat ik aan hen. Het relativeert tegelijkertijd het pleidooi van de verzekeraars voor een lager verplicht eigen risico.
Wanneer kunt u de definitieve cijfers van het aantal overstappers, de afgesloten typen zorgverkeringen en het aantal mensen met een verhoogd eigen risico aan de Kamer doen toekomen?
In april publiceert Vektis traditiegetrouw de Zorgthermometer met cijfers over verzekerden. Naar verwachting zal zij dat dit jaar ook weer rond deze tijd doen en zal ik dan aan de Tweede Kamer doen toekomen.
Wat is uw mening over het verhoogd eigen risico aangezien uit onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) blijkt dat dit een middel kan zijn voor risicoselectie en mogelijk de risicosolidariteit aantast?4
De NZa geeft in het rapport aan dat zij op basis van het huidige onderzoek juist niet kan concluderen dat het verhoogd eigen risico gebruikt wordt voor risicoselectie of dat het de risicosolidariteit aantast. Verzekerden met een vrijwillig eigen risico of met een selectieve polis betalen inderdaad minder premie, maar daar staan ook beperkende voorwaarden en een hoger risico tegenover. De NZa heeft bij de interpretatie van de premieverschillen geen rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de polis. Daarbij zou een positief vereveningsresultaat ook door doelmatige zorginkoop kunnen komen. In het komende kwalitatieve onderzoek gaat de NZa hier verder op in. Voor een uitgebreide reactie wil ik u verwijzen naar mijn brief «Kwantitatief onderzoek naar risicoselectie en risicosolidariteit op de zorgverzekeringsmarkt» van 29 januari jl. waarin ik reageer op het rapport van de NZa.
Wat is uw mening over polissen met beperkende voorwaarden, ook wel de budgetpolis genoemd, aangezien uit onderzoek van de NZa blijkt dat dit een middel kan zijn voor risicoselectie en mogelijk de risicosolidariteit aantast?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de NZa waaruit blijkt dat verzekerden met gunstige en ongunstige gezondheidsrisico's in aparte polissen terechtkomen?
Van de 74 door de NZa onderzochte polissen hebben zeven polissen een verzekerdenpopulatie die afwijkt van het gemiddelde. Dit kan komen door bewuste acties van zorgverzekeraars, maar ook de acties van zorgverzekeraars die een ander doel hebben en door de acties van verzekerden zelf. Het is echter alleen ongewenst als dit zou komen door doelbewuste acties vanuit de zorgverzekeraar en dit de risicosolidariteit ondermijnt. Of en zo ja in welke mate dit gebeurt, onderzoekt de NZa verder in het kwalitatieve vervolgonderzoek.
Hoeveel onderzoeken denkt u nog nodig te hebben voordat u tot de conclusie komt dat zorgverzekeraars op slinkse wijze aan risicoselectie doen?
De NZa heeft onderzoek gedaan naar risicoselectie en risicosolidariteit. Dit onderzoek stelt dat er bij een aantal polissen selectie lijkt plaats te vinden, maar het is onduidelijk of dit een bewuste of onbewuste actie van zorgverzekeraars is of komt door zelfselectie van verzekerden. De NZa doet hier aanvullend onderzoek naar. Dit onderzoek wacht ik af.
Bent u van mening dat ongeacht of er sprake is van kwade opzet, risicoselectie en de ondermijning van de solidariteit, per direct gestopt dient te worden? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren?
Risicoselectie en aantasting van de solidariteit vind ik ongewenst. Ik wacht de conclusies van het aanvullende onderzoek van de NZa af. Los daarvan is het vrijwillig eigen risico voor sommige mensen juist een aantrekkelijke keuze. Ik wil het dus ook niet zomaar zonder goede reden afschaffen.
Bent u derhalve bereid om op basis van de schokkende uitkomsten van het NZa-onderzoek per direct de budgetpolis en het verhoogd eigen risico te verbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
De uitspraak van een gemeenteraadslid dat de Islam “weggevaagd” mag worden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Haagse PVV'er: Islam mag weggevaagd worden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het goed is dat het stadsbestuur van Den Haag afstand heeft genomen van de uitspraak van het raadslid dat de islam weggevaagd mag worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat het niet op zijn weg vindt liggen om uitingen van volksvertegenwoordigers op de sociale media te volgen en van commentaar te voorzien. Zoals al meerdere malen door het College aangegeven, neemt het College afstand van polariserende uitingen, ongeacht van wie deze afkomstig zijn, die erop gericht zijn bevolkingsgroepen tegen elkaar op te zetten.
Ik ben van mening dat het goed is dat het College afstand neemt van dergelijke polariserende uitingen.
Deelt u de mening dat een passende reactie tegen uitingen die verdeeldheid zaaien, mensen tegen elkaar opzetten of beledigen binnen het strafrecht als ultimum remedium kan worden gevonden? Zo ja, waarom en welke delicten zijn in dit kader mogelijk van toepassing? Zo nee, waarom niet?
Indien er sprake is van een verdenking van een strafbaar feit, zoals bijvoorbeeld opruiing (artikel 131 Sr), groepsbelediging (artikel 137c Sr) of aanzetten tot haat, discriminatie of geweld (artikel 137d Sr), is het strafrecht het aangewezen middel om adequaat te reageren.
Is er aangifte gedaan tegen het genoemde raadslid in verband met haar uitspraak dat de islam weggevaagd mag worden of vanwege het verspreiden van het genoemde filmpje? Zo ja, wat is de stand van het onderzoek? Zo nee, stelt het Openbaar Ministerie ambtshalve vervolging in?
Op 8 februari jl. is aangifte gedaan, deze aangifte wordt momenteel door het Openbaar Ministerie (OM) bestudeerd.
Deelt u de mening dat iedereen die een godsdienst wil aanhangen dat moet kunnen doen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Godsdienstvrijheid is in Nederland in de Grondwet verankerd. Dit betekent dat je in Nederland elke godsdienst mag aanhangen en dat je in Nederland niet op ongelijke wijze mag worden behandeld vanwege je geloof of je afkomst.
Deelt u de mening dat het «wegvagen» van een godsdienst in strijd is met de vrijheid van godsdienst? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Artikel 6 van de Grondwet waarborgt het recht van een ieder zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De vrijheid van godsdienst heeft daarmee betrekking op de vrijheid van het belijden van de godsdienst. Uitspraken over godsdienst kunnen vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven kan wel sprake zijn van een strafbaar feit of van discriminatie zoals omschreven in artikel 1 van de Grondwet.
Kan er sprake zijn van een strafbaar feit, zoals groepsbelediging of haatzaaien, indien de dader zich niet direct richt tot een groep mensen (bijvoorbeeld moslims of homo’s) maar wel tot datgene wat die specifiek groep kenmerkt, zoals hun geloof of seksuele gerichtheid (de islam of homoseksualiteit)? Zo nee, waarom niet?
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 10 maart 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BF0655) dient een uitlating voor strafbaarheid wegens groepsbelediging onmiskenbaar betrekking te hebben op een groep mensen wegens hun godsdienst. Per geval zal beoordeeld moeten worden of daar sprake van is. Daarbij dient niet alleen te worden gekeken naar de uitlating sec, maar ook naar de samenhang met de rest van de uiting en de context waarin de uitlating is gedaan. Voor aanzetten tot haat geldt evenzeer dat alle voor de strafbaarheid relevante omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM9132 en ECLI:NL:HR:2010:BM9135) dienen uitlatingen niet uitsluitend op zichzelf te worden bezien, doch tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van de mogelijke associaties die deze wekken.
Maakt het in dit kader in juridische zin verschil of iemand zegt dat «moslims vies zijn» dan wel «de islam is vies»? Zo ja, waaruit bestaat dit verschil? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken van de jurisprudentie over groepsbelediging of haatzaaien met betrekking tot de vraag of een uitlating beledigend of haatzaaiend is indien die niet direct tot een groep mensen is gericht maar tot een geloof?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat, indien uit de jurisprudentie blijkt dat uitlatingen over een geloof in dit kader niet strafbaar zijn, de wet in die zin zou moeten worden aangepast dat dat wel strafbaar kan worden, gezien de verbondenheid tussen een geloof en de gelovigen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op de vragen 7, 8 en 9 aangegeven volgt uit de jurisprudentie dat er sprake kan zijn van strafbaarheid, maar dat dit afhangt van de omstandigheden van het geval. Ik zie dan ook geen reden om de wet aan te passen.
Het suikergehalte in drinkpakjes voor kinderen |
|
Pia Dijkstra (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het Foodwatch-onderzoek «Drinkpakjes voor kinderen. Onderzoek naar suikergehalte»?1
Ja, dat onderzoek ken ik.
Wat vindt u ervan dat een op de vier drinkpakjes voor kinderen meer suiker bevat dan Coca Cola, 6,5 om 4 suikerklontjes per 200 ml?
Net als u maak ik mij zorgen over overgewicht en obesitas bij kinderen en daarom is het niet voor niets dat ik, samen met de Staatssecretaris, op vele manieren werk aan preventie van overgewicht. Gelukkig zijn er ook drinkpakjes met minder suiker waarvoor de consument kan kiezen, evenals het water uit de kraan, dat van een hoge kwaliteit is. Daarnaast werk ik in het Akkoord verbetering productsamenstelling met de industrie, retail, horeca en catering aan verlaging van het suikergehalte in ons productaanbod. Ik heb u met mijn brief van 17 december 2015 (Kamerstuk 32 793, nr. 205) geïnformeerd over de voortgang van het Akkoord Verbetering Productsamenstelling.
Hoe verhoudt dit zich volgens u tot de vaak expliciet op kinderen gerichte marketing van deze drinkpakjes? Zijn kinderen niet een kwetsbare groep die hiertegen beschermd moet worden?
Ten aanzien van de visie op voedingsreclame gericht op kinderen, verwijs ik u naar de brief van de Staatssecretaris van 6 juli 2015 (Kamerstuk 32 793, nr. 194). Daarin heeft hij u geïnformeerd over de aangescherpte regels van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Hierbij is ingegaan op de resultaten uit het onderzoek naar het beleid hierop in omringende landen en de monitoring van de naleving van de afspraken uit de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Kidsmarketing wordt nadrukkelijk meegenomen in de monitoring.
Hoe verhouden volgens u de constateringen van Foodwatch over het hoge suikergehalte in drinkpakjes voor schoolkinderen zich tot het Akkoord Verbetering Productsamenstelling?
Binnen het Akkoord Verbetering Productsamenstelling zijn het afgelopen jaar afspraken gemaakt voor reductie van het suikergehalte in zuiveldranken en de consumptie van frisdranken. Het reduceren van suiker in bestaande producten verloopt stapsgewijs, dus moeten en zullen er zeker nog vervolgstappen komen in de aanloop naar 2020.
Is de doelstelling van 10% reductie van suikers, liefst zonder dat daarvoor andere zoetstoffen in de plaats komen, in 2020 ook voor deze productgroep haalbaar? Zou er niet een ambitieuzere doelstelling neergezet moeten worden?
Een stapsgewijze aanpak is nodig om duurzaam resultaat te behalen, zowel vanwege smaakgewenning bij de consument als vanwege haalbaarheid voor het bedrijfsleven. Binnen het Akkoord zijn de eerste afspraken gemaakt. Omdat ons winkelschap een internationaal karakter kent, zal er ook een Europese aanpak voor verbetering productsamenstelling moeten komen. In vervolg op de zoutreductie wordt in de EU nu gesproken over een reductie van 10% suiker in 2020. Dit vergt een gezamenlijke aanpak van de EU-lidstaten. Tijdens het EU-voorzitterschap is mijn inzet dan ook om naar meer samenhang en samenwerking te komen binnen Europa, met lidstaten, bedrijfsleven en andere organisaties.
Welke maatregelen wilt u nemen om gezondheidsvoorlichting te versterken, zodat ouders – en waar mogelijk ook kinderen – zich bewust zijn van de risico’s die het regelmatig drinken van sterk suikerhoudende drankjes met zich meebrengt? Zou een stoplichtensysteem, zoals onder andere door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) gesuggereerd, hieraan een bijdrage kunnen leveren?
Er lopen voorlichtingsactiviteiten via het Nationaal Programma Preventie «Alles is gezondheid ...», Jongeren Op Gezond Gewicht en het bredere programma Gezonde School.
Via een publiekscampagne over de nieuwe Schijf-van-Vijf zal de consument vanaf eind maart worden gewezen op een gezonde keuze. In de nieuwe Schijf-van-Vijf zijn de nieuwe richtlijnen van de Gezondheidraad verwerkt.
Ook kennen wij het voedselkeuzelogo, het Vinkje, dat helpt om de bewuste keuze te maken.
Het aanvallen van een scheidsrechter door spelers van de voetbalclub Nieuw Sloten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Scheidsrechter aangevallen door spelers Nieuw Sloten»1 en «Duel Nieuw-Sloten gestaakt na wangedrag speler»2? Herinnert u zich het feit dat voetballers van deze voetbalclub zijn veroordeeld vanwege betrokkenheid bij het overlijden van een scheidsrechter?3
Ja.
Is er naar aanleiding van het recente incident aangifte gedaan tegen spelers of andere betrokkenen van de genoemde voetbalclub? Zo ja, wat is de stand van zaken van deze aangifte? Zo nee, op welke gronden kan het Openbaar Ministerie (OM) overwegen over te gaan tot ambtshalve vervolging en wordt dit ook overwogen?
Er is geen aangifte gedaan tegen spelers of andere betrokkenen van de genoemde voetbalclub. De politie heeft op eigen initiatief wel gesproken met de scheidsrechter. De scheidsrechter kiest ervoor om geen aangifte te doen. Het Openbaar Ministerie heeft besloten niet ambtshalve tot vervolging over te gaan, vanwege de ernst van hetgeen dat is voorgevallen, het feit dat de scheidsrechter geen aangifte wenst te doen en het besluit van het bestuur van de voetbalvereniging om het betrokken team uit de competitie te halen.
In hoeverre kan het feit dat er eerder spelers van Nieuw Sloten betrokken waren bij een geweldsincident tegen een scheidsrechter meespelen bij een besluit van het OM om in geval van het recente incident vervolging tegen spelers of de club in te stellen?
Ook deze omstandigheid is onderdeel geweest van de afweging over de vervolging, waarbij uiteindelijk besloten is om niet tot vervolging over te gaan.
Doet de KNVB onderzoek naar spelers van Nieuw Sloten en/of de club? Zo ja, wat is de stand van zaken van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De KNVB doet net als bij andere tuchtzaken onderzoek naar de toedracht van het voorval. Daders worden hierbij gestraft. Het onderzoek is nog niet afgerond. Lopende dit onderzoek zijn op voorhand alle spelers van dit elftal voorlopig uitgesloten van deelname aan wedstrijden.
Daarnaast is de KNVB met de vereniging in gesprek over verdere begeleiding en ondersteuning. Dit om de kans op misdragingen in de toekomst verder te verlagen.
De aanhoudende bedreigingen door een militie uit Oekraïne in verband met het referendum |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Video. Weer Oekraïens dreigfilmpje aan Nederlandse volk»?1
Ja.
In hoeverre is de betreffende dreigvideo authentiek en hoe duidt u de video?
Zowel de Oekraïense regering als het Azov-bataljon nemen met kracht afstand
van de bedreigingen. De filmpjes zijn bekend bij de Nederlandse opsporingsinstanties.
Is er onderzoek gedaan naar de eerdere dreigvideo aan het adres van Nederland? In hoeverre betreft het hier een serieuze bedreiging?
Zie antwoord vraag 2.
Worden er, indien de dreiging reëel is, veiligheidsmaatregelen getroffen, ook ten aanzien van de initiatiefnemers van het referendum?
Burgers en organisaties mogen van de overheid verwachten dat die hen te hulp schiet op het moment dat de aantasting van hun veiligheid zodanige vormen dreigt aan te nemen, dat zij daar op eigen kracht geen weerstand tegen kunnen bieden. Indien dreiging en risico zodanig zijn dat beveiligingsmaatregelen genomen dienen te worden dan worden die, onder lokaal bevoegd gezag, genomen.
De gevolgen van de afschaffing van leerlinggebonden financiering en de positie van logopedisten in de eerste lijn |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat logopedische behandelingen in de eerste lijn, op basis van de tariefbeschikking van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)1, enkel worden vergoed als het een activiteit betreft die in aanwezigheid van patiënt wordt verricht? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Nee, een zorgaanbieder kan een logopedische behandeling ook in rekening brengen wanneer deze plaatsvindt zonder directe aanwezigheid van de patiënt. In de tariefbeschikking logopedie van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is een prestatiebeschrijving individuele zitting reguliere telelogopedie opgenomen. Hiermee kan een zorgaanbieder logopedische zorg declareren zonder dat er direct face-to-face contact plaatsvindt. De individuele zitting reguliere telelogopedie dient ter vervanging van een individuele zitting reguliere logopedie. Echter, deze prestatie kan alleen worden gedeclareerd wanneer er sprake is van een bestaande behandelrelatie met de patiënt waarbij ook face-to-face contacten hebben plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat, in het belang van de patiënt en de logopedische behandeling, het voor de logopedist soms noodzakelijk is om activiteiten te verrichten, zoals bijvoorbeeld het voeren van (multidisciplinair) overleg of het simpelweg onderhouden van contact met andere betrokken zorgprofessionals, medewerkers van het kinderdagverblijf of basisschool of mensen in de directe omgeving van de patiënt? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet beoordelen waarom sommige professionals die aan een multidisciplinair overleg deelnemen wel een vergoeding krijgen en andere niet.
Een logopedist kan de zorg declareren bij de zorgverzekeraar als de behandeling een geneeskundig doel heeft. Contact met andere professionals behoort tot de activiteiten van een logopediebehandeling en kan daarom bekostigd worden uit de huidige prestaties en tarieven. De totstandkoming van afspraken over de kwaliteit en prijs van de zorg is een proces dat plaatsvindt tussen een zorgverzekeraar en zorgaanbieder. De zorgverzekeraar heeft in dit proces de plicht om kwalitatief goede zorg in te kopen voor patiënten.
Een logopedist kan ook om advies worden gevraagd ter ondersteuning van het onderwijsproces gericht op het voorkomen of verminderen van onderwijsbelemmeringen, of als onderdeel van een traject vanuit samenwerkingsverband passend onderwijs en/of gemeenten. Er kan dan bijvoorbeeld overleg plaatsvinden met leerkrachten of andere bij het onderwijs betrokken personen of een logopedist kan betrokken worden bij de invulling van jeugdgezondheidszorg. Afhankelijk van de invulling bekostigt dan de onderwijsinstelling of de gemeente de logopedie.
Acht u het wenselijk dat logopedisten activiteiten die als wenselijk of noodzakelijk worden beschouwd voor een goede logopedische behandeling en die niet vergoed worden wél uitvoeren? Hoe beoordeelt u in dit kader de situatie dat sommige professionals die deelnemen aan bijvoorbeeld een multidisciplinair overleg wél een vergoeding krijgen voor hun werk, maar de eerstelijns logopedist niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat hierdoor inkomensongelijkheid ontstaat tussen eerstelijns logopedisten en logopedisten die werkzaam zijn bij een zorg- of onderwijsinstelling? Zo ja, wat kunt u doen om deze ongelijkheid weg te nemen?
Er zijn meerdere aspecten die invloed hebben op het inkomen van een logopedist of een andere zorgverlener. Ook is er bij zorgverzekeraars, onderwijsinstellingen en gemeenten ruimte om met zorgaanbieders tot passende prijsafspraken te komen. Het is daarom niet mogelijk om een dergelijke conclusie te trekken.
Deelt u de opvatting dat een goede logopedische behandeling, en alle daarbij behorende activiteiten, nooit afhankelijk mag zijn van de vraag of bijvoorbeeld ouders de kosten kunnen betalen van die activiteiten die op dit moment volgens de tariefbeschikking van de NZa niet worden vergoed?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voor alle activiteiten, ook de activiteiten waarbij de patiënt niet aanwezig is, die worden verricht in het belang van een goede logopedische behandeling de logopedist recht heeft op een vergoeding? Zo nee, waarom niet?
Een zorgaanbieder kan een logopedische behandeling ook in rekening brengen wanneer deze plaatsvindt zonder directe aanwezigheid van de patiënt. Een logopedist kan zorg declareren overeenkomstig de prestaties en tarieven van de NZa en de afspraken die daarover zijn gemaakt met de zorgverzekeraar. Zoals ik in het antwoord op vraag 2,3 en 5 aangeef, kan het contact met andere professionals ook bekostigd worden uit deze prestaties en tarieven.
Advies op verzoek van een school of gemeente wordt door henzelf bekostigd.
Welke rol spelen de zorgverzekeraars in (het ontstaan van) deze situatie? Kunnen zorgverzekeraars een rol spelen in het oplossen ervan? Zo ja, bent u bereid om hierover niet-vrijblijvende afspraken met hen te maken?
De zorgverzekeraar heeft de plicht om kwalitatief goede logopedische zorg in te kopen voor patiënten gericht op een geneeskundig behandeldoel en er zodoende voor te zorgen dat deze zorg betaalbaar en toegankelijk is. De vergoeding logopedie in de basisverzekering is niet gewijzigd. Ik heb geen signalen ontvangen dat zorgverzekeraars ten aanzien van logopedie geen uitvoering geven aan hun zorgplicht.
Het afschaffen van leerlinggebonden financiering heeft geen consequenties voor de mogelijkheid van logopedisten of andere zorgaanbieders om zorg te verlenen die ten laste komt van de Zorgverzekeringswet.
Met de invoering van passend onderwijs hebben gemeenten en scholen meer ruimte om onderwijs en zorg op maat te organiseren die aansluit bij de behoefte in de regio. Zij maken verplicht afspraken over de aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp. Als onderdeel van deze afspraken kunnen onderwijsinstelling en gemeente bijvoorbeeld gezamenlijk preventieve onderwijszorgtrajecten ontwikkelen.