De gifuitstoot van de afvaloven in Harlingen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «gifuitstoot REC bevestigd»?1
Ja.
Klopt het dat de afvalhoven in Harlingen meer dioxine heeft uitgestoten dan was toegestaan?
Volgens informatie van het bedrijf en de provincie Fryslân was door een technische storing de uitstoot van dioxines twee dagen verhoogd (1 en 2 oktober 2015).
Welke gevaren heeft dit (gehad) voor volksgezondheid en milieu? Wat is er bekend bij de plaatselijke huisartsen over gezondheidsklachten naar aanleiding van de uitstoot?
De provincie Fryslân is verantwoordelijk voor het toezicht op het bedrijf en heeft samen met de gemeente Harlingen onafhankelijk onderzoek laten doen. Hieruit blijkt dat de verhoogde dioxine-uitstoot op 1 en 2 oktober 2015 geen duidelijke invloed heeft gehad op de hoeveelheid dioxines in de omgeving. Daarnaast is technisch onderzoek verricht. Hieruit blijkt dat de installatie aan de stand der techniek voldoet. Wel zijn er technische verbeteringen mogelijk. Eén daarvan is een groter meetbereik voor stof, zodat ook tijdens andere dan normale bedrijfsomstandigheden stofemissies voldoende nauwkeurig kunnen worden gemeten. De provincie Fryslân controleert REC op uitvoering van deze en andere aanbevelingen.
Welke conclusies verbinden het desbetreffende college van burgemeester en wethouders en de provincie Fryslân hieraan?
De provincie Fryslân heeft REC Harlingen opgedragen binnen twee maanden extra inspanningen te verrichten om de dioxine-emissie tijdens storingen en de kans op storingen verder omlaag te krijgen. Hiertoe zijn lasten onder dwangsom opgelegd. Daarnaast worden dioxinemetingen verricht en wordt onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit op leefniveau.
Welke maatregelen hebben de afvalverbrander zelf, de gemeente, inspecties, de provincie Fryslân en het Rijk in dezen sinds de eerste aanwijzingen van te veel uitstoot genomen?
De afvalverbrander is volgens de (Europese) milieuregelgeving verplicht de uitstoot van dioxines te minimaliseren. De provincie Fryslân ziet erop toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.
Is er inmiddels meer duidelijkheid over de oorzaak van de verschillen tussen de uitstoot in oktober enerzijds en augustus, september en november anderzijds?
Volgens informatie van het bedrijf en de provincie Fryslân is de oorzaak een ingrijpende technische storing op 1 en 2 oktober 2015.
Zijn er andere afvalovens waarbij een vergelijkbare problematiek speelt? Zo ja, hoe wordt daartegen opgetreden?
Volgens informatie van het bedrijf en de provincie Fryslân is de technische storing bij de afvaloven in Harlingen uitzonderlijk en uniek in haar soort. Volgens het wettelijk kader zijn alle afvalverbrandingsinstallaties verplicht om de duur van een technische storing en de milieuschade daarvan tot een minimum te beperken. Daaronder valt zeker ook de uitstoot van dioxines. De provincies zijn verantwoordelijk voor het toezicht en kunnen handhavend optreden.
Welke partij meet het komende jaar de dioxine-uitstoot? Is de onafhankelijkheid daarvan gewaarborgd?
De milieuregelgeving eist dat dioxines volgens internationale meetnormen worden gemeten door een rechtspersoon die daarvoor is geaccrediteerd door een accreditatie-installatie, zoals de Raad voor Accreditatie. De onafhankelijkheid is een onderdeel van de accreditatie en daarmee gewaarborgd.
Klopt het dat dit dezelfde afvaloven betreft als de afvaloven die al eerder problemen veroorzaakte op dioxinegebied en waarover eerder schriftelijke vragen zijn gesteld?2 3
Het bedrijf heeft de installatie zo ontworpen en exploiteert de installatie dusdanig dat dioxine-emissies minimaal zijn. Dat is de wettelijke verplichting waarvan de naleving onder meer met regelmatige emissiemetingen van dioxines wordt getoetst. Eerder was de oorzaak van de overschrijding het opstarten van de nieuwe installatie. Dat is inmiddels verholpen. Nu is de oorzaak een technische storing. Voor beide situaties bevat de milieuregelgeving en -vergunning voorschriften om emissies te minimaliseren.
Welke maatregelen zijn destijds genomen om dit in de toekomst te voorkomen? Waarom hebben deze maatregelen niet gewerkt? Op welke wijze verschillen de huidige maatregelen van die genomen in 2013, en hoe wordt bewerkstelligd dat ze wel werken?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u de Kamer over een jaar informeren over de uitkomsten van de metingen die nu worden uitgevoerd?
De metingen worden onder toezicht van de provincie Fryslân en de gemeente Harlingen uitgevoerd. Zij hebben de beschikbare informatie openbaar gemaakt via hun websites en zullen dit in de toekomst ook met nieuwe informatie doen (http://www.harlingen.nl/recloket). Daarnaast rapporteert het bedrijf jaarlijks alle emissies via het milieujaarverslag. Die gegevens zijn voor een ieder in te zien op www.emissieregistratie.nl.
De puinhoop bij het toekennen van subsidies voor het referendum op 6 april 2016 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het feit dat recentelijk pas 3 subsidieaanvragen voor het referendum waren toegewezen?1
Op de website van de Referendumcommissie is een actueel overzicht te vinden van de verstrekte subsidies. Op 15 februari waren 73 aanvragen toegekend.
Bent u ervan op de hoogte dat de regeling, die de referendumcommissie zelf heeft vastgesteld, er in voorziet dat de commissie binnen drie weken na ontvangst van een aanvraag om subsidie beslist (artikel 11 van de subsidieregeling raadgevend referendum)?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel subsidieaanvragen zijn binnengekomen en op hoeveel van die aanvragen een beslissing genomen is binnen de termijn van drie weken?
Er komen nog steeds aanvragen binnen. Als aanvullende informatie moet worden gevraagd, kan de termijn van drie weken verschuiven.
Hoeveel procent van de aanvragers had het formulier niet goed ingevuld en is gevraagd om nadere informatie?
Zie antwoord vraag 3.
Indien het formulier zo slecht is ingevuld, ligt dat dat dan aan de aanvragers of aan het formulier?
De aanvraagformulieren (voor rechtspersonen en voor natuurlijke personen) zijn te vinden op de website van de Referendumcommissie: www.referendum-commissie.nl. De formulieren zijn voorzien van een toelichting. De Referendumcommissie zal zelf de uitvoering van de subsidieregeling evalueren. In die evaluatie zal grondig worden nagegaan hoe de uitvoering van de subsidieregeling is verlopen en welke lessen daaruit te leren zijn voor enerzijds de regeling zelf en anderzijds de uitvoering daarvan. De punten die aan de commissie zijn gemeld cq. onder de aandacht zijn gebracht van de commissie, zullen daar zeker een rol bij spelen. Ik wacht de evaluatie met belangstelling af. Uit de informatie op de website van de Referendumcommissie over inmiddels toegekende subsidieaanvragen kan worden afgeleid dat de werkwijze van de commissie voor veel aanvragers niet tot problemen heeft geleid.
Kunt u een kopie van het oorspronkelijke formulier aan de Kamer doen toekomen en aangeven op welke punten het in uw ogen tekortschiet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel geld heeft de referendumcommissie zelf gekost tot 12 februari, inclusief de kosten van inhuur?
Deze informatie zal beschikbaar komen in het kader van de evaluatie van het referendum, waarbij ook de evaluatie van de Referendumcommissie zelf zal worden betrokken. Ik verwacht de resultaten van de evaluatie na het zomerreces aan uw Kamer te kunnen sturen.
Hoeveel subsidie is toegekend tot 12 februari 2016?
Zie voor nauwkeurige informatie ter zake de website van de Referendumcommissie voor de stand van zaken van de toekenningen op 11 en 15 februari 2016.
Is er nog sprake van een tijdige en eerlijke subsidietoedeling?
Ja.
Kunt u de referendumcommissie vragen de ingediende aanvragen en de genomen besluiten onmiddellijk openbaar te maken, zodat dit gecontroleerd kan worden?
De Referendumcommissie publiceert een overzicht van toegekende subsidies op haar eerdergenoemde website.
Hoe gaat u bevorderen dat besluiten tijdig en eerlijk genomen worden zodat er sprake is van een eerlijke campagne?
In de Wet raadgevend referendum is er voor gekozen deze taak in handen te geven aan een onafhankelijke Referendumcommissie. Ik heb alle vertrouwen in een zorgvuldige besluitvorming van de Commissie, hetgeen wordt gestaafd door de informatie op de website van de Commissie.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ja.
Eventuele schadevergoeding voor Libanonveteranen |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending «Nog steeds is het oorlog voor sommige Libanon-veteranen»?1
Ik heb kennisgenomen van deze uitzending. Enige van de personen die tijdens de uitzending in beeld waren en zich bij de advocaten hebben gemeld, zijn bekend bij Defensie. Een aantal van hen heeft overigens ook zorg en voorzieningen ontvangen.
Waarom zijn deze veteranen niet eerder en voortvarender geholpen met hun klachten en moeten zij nu 30 jaar na dato via de rechter om hulp vragen?
Defensie heeft de plicht veteranen zo goed mogelijk te beschermen tegen de gevolgen van schokkende ervaringen tijdens missies. Dat gebeurt door een goede voorbereiding voorafgaand aan de uitzending, zorg tijdens de uitzending, en nazorg na afloop van de uitzending. Ook ten tijde van de Nederlandse bijdrage aan de VN-vredesmissie in Libanon (Unifil) tussen 1979 en 1985 bestond er een zorgsysteem voor, tijdens en na de uitzending.
Defensie is steeds van mening geweest dat er voldoende en toereikende zorg beschikbaar was en kon om die reden geen aansprakelijkheid aanvaarden. Het oordeel van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) betreffende de nazorg voor een Libanon-veteraan werpt een ander licht op de zaak. Omdat uitspraken van de CRvB, waaronder een eerdere uitspraak over een Dutchbat-veteraan, richtinggevend zijn, houdt Defensie er rekening mee dat anders met de gevolgen van uitzendgerelateerde schade moet worden omgegaan. In mijn brief van 4 maart jl. (Kamerstuk 30 139, nr. 157) heb ik reeds aangekondigd de Kamer voor de zomer te informeren over de (financiële) gevolgen van de recente uitspraak van de CRvB voor de afhandeling van de huidige schadeclaims.
De stelling dat veteranen meer dan 30 jaar na hun uitzending nog geen hulp en behandeling van hun psychische klachten hebben gekregen onderschrijf ik niet. Voorafgaand aan de uitzending naar Libanon is voorlichting en onderwijs gegeven over risico’s op psychologisch terrein. Tijdens de uitzending waren artsen, geestelijk verzorgers en (bedrijfs)maatschappelijk werkers in het uitzendgebied aanwezig. Na de uitzending is voorlichting gegeven aan de militairen over de beschikbare nazorg. Dit gebeurde onder meer via een nazorgonderzoek uit 1986, tijdens een reünie op 17 oktober 1987, via een tweede nazorgonderzoek in 2005, bij de opening van het Veteranenloket in juni 2014 en bij de uitreiking van de Unifil-medaille. Kort na de missie zijn ook alle huisartsen in Nederland door middel van een brief geïnformeerd over de klachten van psychische of psychosomatische aard die de Libanonveteranen zouden kunnen ondervinden. De aanschrijvingen in 1985, 1987 en 2005 waren gericht aan de Libanonveteranen die destijds bekend waren bij Defensie. Honderden Libanonveteranen hebben op deze manier zorg gezocht en ontvangen.
De veteraan die te maken heeft met blijvend psychisch letsel komt in aanmerking voor een Militair Invaliditeitspensioen (MIP) en andere materiële voorzieningen, zoals reiskostenvergoedingen in verband met zorg, hobbyvoorzieningen, en vergoedingen in verband met het eigen risico. Daarnaast zijn sedert 2013 veteranen in aanmerking gebracht voor een Ereschulduitkering van maximaal € 125.000. Voor veteranen die na 1 juli 2007 de dienst verlaten of die na 1 juni 2012 een MIP ontvangen, is de Regeling Volledige Schadevergoeding vastgesteld. Veteranen die menen dat zij naast deze voorzieningen in aanmerking komen voor aanvullende compensatie, kunnen een claim indienen.
Inmiddels is door het aanscherpen van het Veteranenbeleid en met de invoering van de Veteranenwet de nazorg van uitgezonden militairen verbeterd.
Bent u bekend met de opmerking van een oud-staatsecretaris van Defensie dat de defensietop in 1975 al op de op de hoogte was van de risico op psychische klachten bij militairen als gevolg van een militaire uitzending? Zo ja, hoe passen deze opmerkingen bij het feit dat Libanonveteranen sinds hun uitzending geen behandeling hiervoor is aangeboden?2
Ja, ik ben bekend met de opmerking.
Het risico van psychische klachten bij militairen als gevolg van een militaire uitzending was al voor 1975 bekend. Voor militairen die terugkeerden van hun inzet in Nederlands-Indië was het Militair Neurose Sanatorium beschikbaar. In de tweede helft van de jaren zeventig van de vorige eeuw wees de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs-en dienstslachtoffers (BNMO) op toenemende problemen onder haar leden. Uit nader onderzoek onder (ex-)militairen die deelnamen aan Unifil kwamen problemen van psychische aard naar voren. Daarom werd voor hen het Bureau Individuele Hulpverlening van de toenmalige Koninklijke landmacht opengesteld.
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2, kan niet worden gesteld dat Libanonveteranen geen zorg is aangeboden.
Hoe kan het dat deze veteranen meer dan 30 jaar na hun uitzending nog geen hulp en behandeling van hun psychische klachten hebben gekregen, terwijl de problemen al langer bekend waren en de Centrale Raad van Beroep vorig jaar zelfs al concludeerde dat Defensie zijn zorgplicht jegens een Libanonveteraan geschonden had?3
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de behandeling van posttraumatische stressstoornis (PTSS) bij deze veteranen nog niet geregeld, terwijl uw departement deze stoornis al sinds 2005 erkent en behandelt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er op uw departement 163 vergelijkbare dossiers liggen? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om deze veteranen alsnog met hun klachten te helpen?
Ten tijde van de uitzending op 8 februari jl. waren er bij Defensie 163 dossiers van Libanonveteranen in behandeling die overeenkomsten vertonen. Deze veteranen worden al door tussenkomst van het veteranenloket behandeld. Op dit moment komen er nog aanvullende claims binnen die op hoofdlijnen vergelijkbaar zijn. Ik onderstreep dat veteranen – waaronder Libanonveteranen – die last hebben van psychische klachten die verband houden met hun uitzending altijd toegang krijgen tot het Landelijk Zorgsysteem Veteranen. Voor die zorg kunnen zij zich melden bij het Veteranenloket. Naast deze zorg kan er ook sprake zijn van schade. De schadeclaims worden nu op individuele basis door Defensie in behandeling genomen.
Deelt u de mening dat Libanon-veteranen, die last van hebben van psychische klachten, alsnog zo snel mogelijk toegang tot een behandeling moeten krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u hier duidelijkheid over verschaffen?
Zie antwoord vraag 6.
Kloppen de gegevens uit de uitzending van Nieuwsuur, waarin wordt geschat dat 15 procent van de 9.000 Nederlandse militairen, die zijn uitgezonden naar Libanon, kampen met PTSS en vijf procent van de veteranen zelfs ernstige klachten zouden hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u dan ondernemen om ervoor te zorgen dat alle veteranen die dergelijke klachten hebben alsnog toegang krijgen tot hulp?
In algemene zin heeft ongeveer twintig procent van de militairen na terugkeer enigerlei vorm van klachten, psychisch of lichamelijk van aard, variërend van lichte ongemakken tot klachten waarvoor hulp gezocht wordt. Ongeveer de helft van die klachten is psychisch van aard. Een groot deel van deze klachten gaat binnen de eerste drie maanden na terugkeer vanzelf over. Ongeveer 10 procent van de teruggekeerde militairen behoeft een vorm van behandeling, variërend van kortstondige medische behandeling tot langduriger psychische hulpverlening. In ongeveer 5 procent van de gevallen blijkt, na klinische interviews, sprake te zijn van PTSS, waarbij het merendeel van de veteranen goed op behandeling reageert en ongeveer 1 a 2 procent van hen blijvende klachten behoudt en langdurige begeleiding nodig heeft.
Het bericht 'Amper profijt Zeeuwse bedrijven bij bouw marinierskazerne' |
|
Albert de Vries (PvdA), Jacques Monasch (PvdA), Sultan Günal-Gezer (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre is het maken van ruimte binnen het programma van eisen in het aanbestedingsbestek een vorm van het bevoordelen of benadelen van bedrijven?1 2
Ruimte maken voor lokale bedrijven in het programma van eisen leidt tot bevoordeling van deze bedrijven en is niet toegestaan. Eisen moeten worden opgesteld volgens de beginselen van het aanbestedingsrecht: zij moeten gelijke behandeling waarborgen en non-discriminatoir, transparant en proportioneel zijn.
Indien het bij andere overheidsaanbestedingen wel mogelijk is om in het aanbestedingsbestek ruimte te maken middels aanvullende eisen, waarom is dit dan niet mogelijk in dit geval?
Ook bij andere overheidsaanbestedingen moeten de hierboven genoemde beginselen in acht worden genomen en is ruimte maken voor lokale ondernemers dus niet toegestaan.
Bent u bereid in het bestek ruimte te maken zodat een bepaald percentage van het aanbestedingsbedrag kan worden besteed door inschakeling van het regionale bedrijfsleven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Dit is op grond van de aanbestedingsregels en wettelijke kaders niet toegestaan. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 9 februari jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1471), leert de ervaring bij eerdere grote huisvestingsprojecten dat in de exploitatiefase een deel van de service- en onderhoudswerkzaamheden veelal door regionale bedrijven wordt uitgevoerd (onder verantwoordelijkheid van het consortium). Ook heeft het regionale bedrijfsleven de mogelijkheid een consortium te vormen of zich aan te sluiten bij een reeds geformeerd consortium. Het regionale bedrijfsleven heeft voorts de mogelijkheid om als onderaannemer mee te werken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het geplande AO Vastgoed Defensie op 1 maart aanstaande?
Ja.
De opsporingsvergunning bij Grou |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het voornemen van Vermilion om proefboringen en seismologisch bodemonderzoek bij Grou/Akkrum uit te voeren1 op basis van de opsporingsvergunning koolwaterstoffen Grou/Akkrum uitgegeven op 22 april 2013?2
Ja, ik ben bekend met dit voornemen. Hiervoor is de opsporingsvergunning Akkrum verleend op 13 maart 2013 en onherroepelijk geworden op 22 april 2013.
Wat is de consequentie indien niet aan de voorwaarde in artikel 4 van de vergunning wordt voldaan waarin staat dat binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning de vergunningshouder schriftelijk aan de Minister van Economische Zaken moet mededelen, onder vermelding van tijdstip, geologische structuur en diepte, de plaats waar de boring zal worden verricht? Wordt de vergunning dan ingetrokken?
De bedoeling van de in de opsporingsvergunning gestelde termijn is om voortgang te bewerkstelligen ten aanzien van de opsporingsactiviteit en te voorkomen dat een vergunninghouder zijn exclusieve recht tot opsporing in het vergunningsgebied uitsluitend gebruikt om andere mijnbouwondernemingen te weren. Volgens artikel 4 van de opsporingsvergunning Akkrum moet Vermilion binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning schriftelijk aan mij mededelen waar de boring zal worden verricht, onder vermelding van tijdstip, geologische structuur en diepte. Vermilion heeft hieraan voldaan door mij op 23 juni 2014 schriftelijk te informeren over een uit te voeren proefboring in de periode 2015/2016 evenals een project voor seismisch onderzoek (onder andere in het vergunningsgebied Akkrum). Op 11 mei 2015 heeft Vermilion mij opnieuw geïnformeerd over de voortgang van deze opsporingsactiviteiten. Het is duidelijk dat Vermilion voortvarend activiteiten ontwikkelt om daadwerkelijk gebruik te maken van de opsporingsvergunning.
Indien niet aan deze voorwaarde voldaan zou zijn, hetgeen zoals gezegd voor de opsporingsvergunning Akkrum van Vermilion niet aan de orde is, dan zou ik allereerst na overschrijding van de termijn de vergunninghouder daarop rappelleren. Als dit niet tot het gewenste effect zou leiden, dan ben ik gerechtigd om de opsporingsvergunning in te trekken.
Is de constatering correct dat Vermillion nog aan de slag moet met het onderzoek naar de plaats van de proefboring aangezien het bedrijf recentelijk pas een omgevingsvergunning heeft aangevraagd bij de gemeente Leeuwarden, waarin wordt gesteld dat de werkzaamheden in het onderzoeksgebied Grou / Akkrum zullen plaats vinden in de periode van augustus 2016 tot en met december 2016? Indien dit het geval is, welke consequentie heeft dat aangezien de opsporingsvergunning inmiddels bijna 3 jaar geleden is afgegeven? Indien Vermilion wel al heeft doorgegeven waar de boring plaats zal vinden, kunt u dan openbaar maken over welke plaats dat gaat, en hoe het zich verhoudt tot de werkzaamheden die van augustus 2016 tot en met december 2016 worden verricht?
Nee, deze constatering is niet correct. De door Vermilion voorgenomen opsporingsactiviteiten betreffen twee onderdelen die onafhankelijk van elkaar in procedure zijn: een proefboring in de gemeente Opsterland (waarvan de gewenste locatie bekend is) en daarnaast een seismisch onderzoek.
Voor de proefboring («Akkrum-18») binnen het vergunningsgebied Akkrum is op 10 november 2014 door Vermilion een milieueffectrapportage (MER)-beoordelingsnotitie ingediend bij de gemeente Opsterland. Op 12 december 2014 heeft de gemeente besloten dat een MER niet noodzakelijk is. Op 22 december 2014 heeft Vermilion bij de gemeente Opsterland een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het aanleggen van de boorlocatie voor de proefboring, die is gelegen te Nij Beets. Op 19 januari 2015 heeft de gemeente de voorontwerp-omgevingsvergunning voor advies aangeboden aan de wettelijk adviseurs in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, waaronder de provincie Fryslân. De provincie adviseerde per brief van 12 februari 2015 om het plan niet verder in procedure te brengen vanwege de door provinciale staten van Fryslân op 21 januari 2015 aangenomen motie waarin zij het college oproept zich krachtig uit te spreken tegen nieuwe gaswinning, als ook om bestaande gaswinning daar waar mogelijk te stoppen. Op grond van dit advies van de provincie heeft de gemeente Opsterland de vergunningaanvraag van Vermilion sindsdien aangehouden.
Voor het seismisch onderzoek in onder andere het vergunningsgebied Akkrum is Vermilion al in 2014 gestart met het voorbereiden en aanvragen van de benodigde vergunningen en toestemmingen. Vermilion had deze activiteit oorspronkelijk gepland voor 2016, maar heeft inmiddels besloten om deze uit te stellen tot 2017.
Volgens artikel 4 van de opsporingsvergunning moet Vermilion uiterlijk in het derde jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning een boring plaatsen. De gemeente Opsterland heeft de vergunningaanvraag van Vermilion voor het aanleggen van de boorlocatie aangehouden, waardoor Vermilion ten aanzien van deze boring geen voorbereidende activiteiten heeft kunnen uitvoeren. Aangezien de hierdoor optredende vertraging Vermilion niet is aan te rekenen, zie ik geen reden om over te gaan tot intrekking van de opsporingsvergunning.
Artikel 5 van de opsporingsvergunning stelt overigens dat de vergunning geldt vanaf het tijdstip waarop zij in werking is getreden tot vier jaar na het tijdstip waarop zij onherroepelijk is geworden. Vermilion zit dus nog ruim binnen de geldigheidsduur van haar opsporingsvergunning.
Kunt u een reactie geven op de motie van de gemeenteraad Leeuwarden op 18 januari 20163 waarin die zich uitspreekt tegen nieuwe gaswinning op gemeentelijk grondgebied en liever inzet op duurzame bronnen? Kunt u aangeven hoe deze motie zich verhoudt tot de plannen tot proefboringen bij Grou en omgeving?
In het Energierapport geeft het kabinet een integrale visie op de toekomstige energievoorziening in Nederland. De transitie naar duurzame energiebronnen voor een veilige, betrouwbare en betaalbare CO2-arme energievoorziening is een enorme opgave. De komende decennia blijven fossiele brandstoffen nodig. Als schoonste fossiele brandstof zal aardgas nog lang een belangrijke rol spelen, waarbij overigens de veiligheid van omwonenden voorop staat. Zolang Nederland aardgas nodig heeft, draagt veilige gaswinning tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten in Nederland bij aan onze onafhankelijkheid op het gebied van de energievoorziening. Voornoemde plannen van Vermilion voor een proefboring en seismisch onderzoek dienen in deze context te worden bezien.
De transitie naar een systeem waarin vele, vaak decentrale CO2-arme energiebronnen een grote rol spelen is een enorme opgave. De komende periode zal ik een energiedialoog op gang brengen met medeoverheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties om de hierbij te maken keuzes nader in te kleuren.
Concurreert de opsporing en winning van gaswinning met mogelijkheden voor de ontwikkeling van geothermie in hetzelfde gebied, en zo ja, waarom wordt dan niet meer ingezet op de ontwikkeling van deze duurzame energie?
In de praktijk concurreert de opsporing en winning van gas nauwelijks met de ontwikkeling van geothermieprojecten in hetzelfde gebied. Het is eerder zo dat er synergie-effecten kunnen optreden. Zo dragen uitgeproduceerde gasvelden in een gebied vaak bij aan een succesvolle ontwikkeling van geothermieprojecten, bijvoorbeeld door de door de gaswinning al beschikbare seismische data die inzicht geven in de complexe structuren in de diepe ondergrond in het betreffende gebied. Ook specifieke gegevens die tijdens de gaswinning worden verzameld (zoals boortechnische gegevens, log- en monstergegevens over de opbouw van de ondergrond en de test- en productiegegevens van het gasreservoir) zijn waardevol om de risico’s voor geothermie goed in kaart te brengen. Verder kunnen uitgeproduceerde gasvelden, door gebruikmaking van de voor de gaswinning geboorde put(ten), soms ook gebruikt worden voor de ontwikkeling van geothermieprojecten.
Nederland als knooppunt voor wildstropers |
|
Rudmer Heerema (VVD), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op recent onderzoek waaruit blijkt dat Nederland een belangrijke schakel is in de illegale smokkel in bedreigde wilde dieren en dierproducten, zowel qua afzetmarkt als op het gebied van doorvoer?1
Ik waardeer het proefschrift van de heer Van Uhm, dat bijdraagt aan een beter inzicht in de illegale smokkel van bedreigde, wilde dieren en van producten daarvan. Uit zijn onderzoek blijkt echter niet dat Nederland een belangrijke schakel is in die illegale handel. Nederland vormt een belangrijke afzetmarkt en doorvoerhaven voor de legale handel in levende beschermde dieren en voor producten daarvan, conform de CITES2-regelgeving. Dat heeft deels te maken met het feit dat Nederland beschikt over de grote, internationale luchthaven Schiphol en over de grote, internationale haven van Rotterdam. Op deze plaatsen, waar veel handelswaar Nederland en de Europese Unie binnenkomt, wordt scherp gecontroleerd op illegale activiteiten. Dat betekent ook dat er in Nederland relatief gezien binnen de EU veel inbeslagnames plaatsvinden, zoals ook blijkt uit het proefschrift van criminoloog Van Uhm.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de criminoloog de heer Van der Uhm dat de Verenigde Staten wildlife stroperij hoog op de agenda heeft staan, maar dat Europa, inclusief Nederland, nog steeds weinig prioriteit geeft aan de bestrijding en handhaving?2
De heer Van Uhm heeft in zijn proefschrift een Europese invalshoek gekozen. In een gesprek met medewerkers van mijn departement heeft hij aangegeven niet specifiek op de Nederlandse situatie te zijn ingegaan. Naar mijn mening geeft Nederland en ook de Europese Unie veel prioriteit aan de bestrijding van wildlife crime en de handhaving van de CITES-regelgeving. Dat blijkt onder meer uit de prioriteit die ik geef aan projecten voor bestrijding van wildlife crime door binnen het beperkte budget voor internationaal natuurbeleid in 4 jaar tijd 4 miljoen euro hieraan te besteden. Ook in de EU wordt aan bestrijding van illegale dierenhandel en stroperij veel aandacht besteed in het recent gepubliceerde Action Plan against Wildlife Trafficking. Dit actieplan is door EU Commissaris Vella toegelicht tijdens de door mij georganiseerde conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over».
Hoe worden de Europese en Nederlandse invoervrijstellingen gecontroleerd en gehandhaafd?
Aan de buitengrenzen van de EU controleren de verschillende douaneautoriteiten de importen vanuit derde landen. In Nederland wordt de Douane daarbij ondersteund door de NVWA. Binnen de EU kennen we een vrij verkeer van personen en goederen.
Kunt u inmiddels aangeven hoe u invulling gaat geven aan de motie Thieme/Rudmer Heerema (Kamerstuk 33 348 nr. 140) die verzoekt om met een plan van aanpak te komen om de import van jachttrofeeën nationaal dan wel Europees aan te pakken?
Ik zal u op korte termijn informeren over de uitkomsten van de conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over» en over de mogelijkheden om een verbod voor jachttrofeeën in te stellen in reactie op de motie Thieme/Heerema.
Kunt u aangeven welke Europese landen reeds een importverbod hebben of hebben aangekondigd? Zo nee, waarom niet? Hoe ver is Nederland met het komen tot een importverbod van jachttrofeeën?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid tot snelle uitvoering van de motie, gezien het feit dat wildlife stroperij een serieuze bedreiging is voor de biodiversiteit en tevens een belangrijke bron van inkomsten voor internationale criminele organisaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid uw inzet op de Wildlife Crime Conference van 1 tot en met 3 maart 2016 te delen met de Kamer? Hoe gaat u de motie Thieme/Rudmer Heerema betrekken bij uw inzet?
Hiervoor verwijs ik naar de brief van 1maart jl. (DGAN-NB/16029474) waarin ik mijn inzet, inclusief die met betrekking tot de motie Thieme/Rudmer Heerema, heb uiteengezet.
Wat is uw reactie op het gegeven dat Nederlandse kopstukken van illegale handel in dieren en dierproducten bekenden zijn, maar buiten beeld zijn omdat ze zijn uitgeweken naar landen waar de lokale autoriteiten minder oog voor ze hebben? Neemt u dit mee bij uw inbreng tijdens de Wildlife Crime Conference?
Mochten bij internationale onderzoeken naar wildlife crime Nederlanders in beeld komen, die om bovengenoemde redenen zijn uitgeweken naar elders, dan zullen de Nederlandse justitiële autoriteiten binnen hun mogelijkheden medewerking verlenen aan dergelijke onderzoeken. Dit soort informatie is niet geschikt om tijdens de Conferentie «Save Wildlife: Act Now or Game Over» te bespreken.
Het bericht ‘Opstand Vught neergeslagen’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat in januari 2016 gedetineerden in de PI Vught voor ernstige incidenten hebben gezorgd, als gevolg waarvan leden van het IBT (Intern Bijstands Team) moesten ingrijpen om de veiligheid in de inrichting te waarborgen? Wanneer hebben deze incidenten plaatsgevonden?1
In januari 2016 heeft zich geen incident voorgedaan in de PI Vught en is derhalve het IBT niet ingezet. Op 19 december 2015 is het IBT vanwege agressief gedrag van enkele gedetineerden wel ingezet in voormelde PI. Betrokkenen zijn door het IBT overgebracht naar de afzonderingscel.
Wat was de aanleiding voor de inzet van het IBT? Klopt het dat de gedetineerden op deze terroristenafdeling voor ernstige ongeregeldheden en vernielingen hebben gezorgd?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er gewonden gevallen onder de medewerkers van de Dienst Justitiele Inrichtingen (DJI) als gevolg van deze incidenten? Zo ja, hoeveel en wat is de aard van hun verwondingen? Hoe zijn zij er inmiddels aan toe?
Er is één lid van het IBT lichtgewond geraakt op 19 december 2015. De leiding van het IBT heeft aangifte gedaan tegen twee gedetineerden in verband met de tegen het IBT gerichte agressie.
Komt het vaker voor dat de gedetineerden op de terroristenafdeling van de PI Vught en van de PI Rotterdam zich op deze ontoelaatbare wijze laten gelden? Welke maatregelen worden tegen hen genomen teneinde nieuwe incidenten, waarvan een gevaar uitgaat voor de veiligheid van de medewerkers en openbare orde in het algemeen, te voorkomen?
In 2015 is het – naast eerdergenoemde keer op 19 december 2015 – één andere keer voorgekomen dat gedetineerden op de terroristenafdeling van de PI Vught of van de PI Rotterdam op ernstige wijze de orde hebben verstoord. Dit was in de PI Vught op 1 november 2015. Twee gedetineerden zijn destijds naar aanleiding van een ernstige ordeverstoring op de door het IBT naar een afzonderingscel overgebracht. Teneinde nieuwe incidenten te voorkomen, blijven de medewerkers van de PI Vught en de PI Rotterdam in gesprek met de gedetineerden en wordt bij ontoelaatbaar gedrag opgetreden.
Kunt u de veiligheid garanderen van de medewerkers die dagelijks in contact komen met de gedetineerden van de terroristenafdelingen? Krijgen zij voldoende mentale bijstand en fysieke hulp om hun zware werkzaamheden op deze afdelingen te verrichten?
Binnen het regime op de terroristenafdeling zijn maatregelen ingebouwd die op de veiligheid van de hier werkzame ervaren penitentiair inrichtingswerkers zijn gericht. Daarbij is de personeelsbezetting zodanig (er werken vijf personeelsleden per dienst) dat men in koppels kan werken en voldoende back-up heeft. Voorts is binnen de PI Vught en de PI Rotterdam – daar waar nodig – voldoende expertise om de personeelsleden mentaal en fysiek te ondersteunen in hun werkzaamheden.
Hoeveel penitentiaire werkers zijn beschikbaar per gedetineerde op deze afdelingen? Is voldoende capaciteit beschikbaar, juist om hun eigen veiligheid te kunnen waarborgen? Kunt u ook ingaan op de capaciteit van de IBT’s in de PI Vught en de PI Rotterdam waar gedetineerden op terroristenafdeling verblijven?
Zowel in de PI Rotterdam als in de PI Vught is met vijf penitentiair inrichtingswerkers per dienst voldoende personeel aanwezig. Er is geen sprake van onderbezetting van personeel. Het IBT is eveneens in beide inrichtingen op sterkte en in staat om waar nodig op een professionele wijze in te grijpen.
Welke door u reeds aangekondigde maatregelen zijn inmiddels in werking gesteld en welke maatregelen zijn nog meer noodzakelijk om (verdere) radicalisering van gedetineerden op deze terroristenafdelingen tegen te gaan? Welk verband legt u tussen mogelijk verdergaande radicalisering op deze afdelingen en de hierboven genoemde incidenten?
In mijn brief van 3 juli jl. heb ik uw Kamer meegedeeld dat ik het noodzakelijk acht om meer maatwerk mogelijk te maken binnen de Terroristenafdelingen opdat de samenleving optimaal beschermd wordt, verspreiding van extremistisch gedachtengoed wordt tegengegaan, recht wordt gedaan aan de individuele omstandigheden in detentie en een veilige terugkeer naar de samenleving kan worden bevorderd. Ik deel het standpunt dat moet worden voorkomen dat gedetineerden radicaler en dus gevaarlijker uit detentie komen dan zij erin gingen. In voormelde brief heb ik daarom aangekondigd te onderzoeken of een meer gedifferentieerd plaatsingsbeleid mogelijk is. Voorwaarde die ik hieraan heb verbonden is dat eerst een beoordelingsinstrument beschikbaar dient te zijn, aan de hand waarvan de veiligheidsrisico’s en de verspreidingsrisico’s van extremistisch gedachtengoed in kaart kunnen worden gebracht. Zoals in de vierde voortgangsrapportage Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme aan de uw Kamer gemeld, is een eerste versie van dit beoordelingsinstrument per 1 november 2015 beschikbaar. Ook is inmiddels een aanvang gemaakt met de toepassing van het instrument op de in de Terroristenafdelingen verblijvende gedetineerden. Zodra een gedegen analyse beschikbaar is van de resultaten, zal ik uw Kamer informeren over de maatregelen die ik wil treffen voor meer maatwerk op de Terroristenafdelingen.
Het illegaal couperen van staarten bij veulens |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten over het illegaal couperen van staarten bij veulens?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel inspecties de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit de afgelopen twee jaar heeft verricht ten aanzien van de handhaving op het verbod op het couperen van staarten? Hoe vaak zijn er in de afgelopen twee jaar overtredingen geconstateerd?
De NVWA voert geen specifieke inspecties uit op het verbod op het couperen van staarten. De NVWA richt haar handhavingsinzet op het vergaren van bewijslast bij verdenkingen van illegaal couperen van staarten, uitgevoerd in Nederland of in een andere EU-lidstaat waar dit eveneens verboden is. Daarnaast richt de inzet van de NVWA zich op het aantonen van fraude met documenten in lidstaten waar couperen nog wel is toegestaan. In sommige landen, waaronder Frankrijk, is het couperen een toegestane handeling. Dit is bijzonder complex en tijdrovend.
Bij welzijnscontroles of inspecties naar aanleiding van meldingen kunnen mogelijke overtredingen van dit verbod in beeld komen. In de afgelopen twee jaar heeft de NVWA een proces-verbaal en een waarschuwing gegeven.
Hoe beoordeelt u het stilzwijgend goedkeuren van het couperen van paardenstaarten door de Koninklijke Vereniging «Het Nederlandse Trekpaard en de Haflinger» (KVTH), zoals beschreven staat in Dagblad De Limburger? Hoe beoordeelt u de uitspraak van een dierenarts in het artikel dat bestuursleden van de KVTH zich niets aantrekken van het verbod en liever de mazen van de wet opzoeken?
Ik betreur het dat de KVTH aangeeft paarden met gecoupeerde staarten niet uit te willen sluiten van keuringen. Het couperen van staarten wordt mede hierdoor in stand gehouden. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de vragen over het meedoen van gecoupeerde paarden bij de hengstenkeuring, gesteld door het lid Van Gerven (SP) die gelijktijdig aan uw Kamer is verstuurd.
Bent u bereid om het predicaat Koninklijk van deze vereniging binnen de regering aan de orde te stellen en te pleiten voor het intrekken van dit predicaat, nu blijkt dat deze vereniging illegale praktijken gedoogt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat de resultaten van uw gesprekken met de KVTH zijn geweest over het tegengaan van het couperen van staarten? Kunt u aangeven of de KVTH inmiddels een datum heeft vastgelegd om paarden met gecoupeerde staart niet meer toe te laten bij tentoonstellingen en keuringen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om het couperen van paardenstaarten in Europees verband nogmaals aan de orde te stellen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het aan de orde gaan stellen van een dergelijk onderwerp in Europees verband zal alleen kans van slagen hebben indien de bereidheid bestaat vanuit de Europese Commissie en de lidstaten om dit probleem aan te pakken. De Europese Commissie heeft geen voornemens voor nieuwe wetgevingsvoorstellen. Wel zal ik, wanneer daar de mogelijkheid toe bestaat, in bilaterale overleggen het couperen ter sprake brengen en bezien of, en zo ja, op welke wijze dit soort ingrepen op Europees niveau uitgebannen kan worden.
Het bericht dat ZZP-ers niet langer meer in de zorg kunnen werken |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), Helma Neppérus (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van signalen van zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers) in de zorg die een afwijzing hebben gekregen van de Belastingdienst op de modelovereenkomst volgens de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties?1
Ja.
Deelt u de mening, dat ZZP-ers onmisbaar zijn in de zorg, in het bijzonder in de palliatieve zorg, waar zij degenen zijn die mensen in de laatste fase van hun leven voor langere tijd kunnen bijstaan?
Zzp’ers kunnen van meerwaarde zijn voor de zorgverlening aan cliënten, onder meer doordat zij in bepaalde situaties meer flexibiliteit kunnen bieden. Dit geldt in het bijzonder bij palliatieve zorg. Zorgverlening door zzp’ers biedt mogelijkheden om de zorg beter aan te laten sluiten op de wensen van de cliënt en de cliënt krijgt meer keuzevrijheid. Zorgverlening door zzp’ers kan hiermee een aanvulling vormen op zorg die verleend wordt door mensen in loondienst.
De reden van de afwijzing van de modelovereenkomst door de Belastingdienst wordt gelegd bij een tegenstrijdigheid met de Wet Kwaliteit Klachten en Geschillen Zorg (WKKGZ); waar bestaat de tegenstrijdigheid uit? In deze wet is het toch mogelijk gemaakt dat ZZP-ers kunnen blijven werken in de zorg?
De Wkkgz vormt geen belemmering om als zzp’er in de zorg werkzaam te zijn. Dit geldt zowel bij directe contractering als contractering via een (zorg)instelling. Een wetswijziging is dan ook niet aan de orde.
In de kabinetsbrief Zzp’ers in de zorg, van 10 oktober 2014 (Kamerstuk 32 642, nr. 5) is aangegeven dat de Wkkgz – alhoewel niet primair bedoeld om de zzp-problematiek op te lossen – wel een oplossing biedt ten opzichte van de eerdere Kwaliteitswet zorginstellingen. De Wkkgz is – in tegenstelling tot de Kwaliteitswet zorginstellingen – namelijk ook van toepassing op de solistisch werkende zorgverlener. De Wkkgz introduceert daarmee een eigenstandige wettelijke basis, op basis waarvan een solistisch werkende zorgverlener, in casu een zzp’er, zelf verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Wanneer een zzp’er werkt in opdracht van een zorginstelling, blijft deze zzp’er ook een eigenstandige verantwoordelijkheid houden voor de kwaliteit van zorg. De zorginstelling is in dat geval wel eindverantwoordelijk voor de kwaliteit.
Er kan alleen sprake zijn van werken buiten dienstbetrekking als dit volgt uit de feiten en omstandigheden. Bijvoorbeeld als gewerkt wordt in opdracht van een zorginstelling, kan er alleen sprake zijn van werken buiten dienstbetrekking als de zorgverlener voor meerdere opdrachtgevers (zorginstellingen) werkt en daardoor als solistisch werkende zorgverlener kan worden aangemerkt. Dit betekent dat een zorgverlener die voor één instelling aan meerdere cliënten zorg verleent niet buiten dienstbetrekking zal werken.
Schijnzelfstandigheid dient te allen tijde te worden voorkomen. Als aan de cumulatieve criteria voor het bestaan van een dienstbetrekking wordt voldaan dan dient de zorgverlener als een werknemer behandeld te worden, met alle rechten en plichten die daarbij horen. Dit geldt in alle sectoren in de Nederlandse economie, dus ook in de zorg.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ZZP-ers vanaf mei, na het verdwijnen van de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR), als ZZP-er in de zorg kunnen blijven werken? Moet hiervoor de modelovereenkomst worden aangepast, of de wet? Als het de wet is, kan de Kamer de wetswijziging dan zo snel mogelijk tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het aankomende Algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid in de zorg/TSN voorzien op 18 februari 2016?
Zoals aangegeven in de brief van 18 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1595) is het niet gelukt om deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid in de zorg/TSN op 18 februari 2016.
De nationalisatie van de kerncentrale Borssele |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de kerncentrale Borssele?1
Waarom, en op welke manier, wil een meerderheid van de politieke partijen in Zeeland af van de kerncentrale?
Hoeveel bedraagt het verlies dat geleden wordt op de kerncentrale?
Waarom wordt de productie voortgezet als er verlies gemaakt wordt?
Hoe zijn de vooruitzichten met betrekking tot de winstgevendheid?
Hoeveel is er op dit moment ingelegd in het amoveringsfonds? Hoe kunt u de daling van het vermogen in het recente verleden verklaren?
Hoeveel zal er ingelegd zijn, en door wie, in het jaar 2033 wanneer sluiting is voorzien? Kunt u daarbij specifieker zijn dan de Minister van Infrastructuur en Milieu tijdens het Algemeen overleg Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming op 12 november 2015?
Mag Delta besluiten de kerncentrale eerder te sluiten dan 2033?
Is de garantie van 200 miljoen euro van de provincie Zeeland niet op te vatten als staatssteun?
Wanneer wordt de motie Jan Vos (Kamerstuk 25 422, nr. 133) uitgevoerd, waarin wordt gevraagd naar een onderzoek naar de nationalisatie van de kerncentrale Borssele?
Klopt het dat de provincie Zeeland inmiddels ook op het standpunt staat dat de kerncentrale genationaliseerd zou moeten worden?
Kunt u gesprekken daarover met de provincie Zeeland starten? Kan er, gezien de verliesgevendheid en de amoveringsopgave, sprake zijn van een overdracht aan het Rijk om niet?
Opmerkingen van het Openbaar Ministerie (OM) over de vervolging van Julio Poch in Argentinië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de kwalificatie door het OM dat het proces tegen Poch «nogal eigenaardig» verloopt en de opmerking «(j)e kunt nog niet zeggen dat er geen eerlijk proces is»?1
In het betreffende artikel zie ik geen uitlatingen of kwalificaties van het Openbaar Ministerie (OM), maar slechts een citaat dat wordt toegeschreven aan een anonieme Nederlandse aanklager. Navraag leert dat het hier niet gaat om de officier van justitie die in Nederland het strafrechtelijk onderzoek naar de heer Poch heeft geleid. Door wie en op basis van welke informatie deze uitlating is gedaan, is onduidelijk. Het OM heeft mij bericht zich niet te herkennen in het citaat en niet te beschikken over voldoende informatie over deze Argentijnse strafzaak om daarover een opvatting te hebben.
Kunt u uiteenzetten wat het OM precies bedoelt met «nogal eigenaardig» en wat precies is opgevallen in de gang van zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten wat het OM ten aanzien van een eerlijk proces bedoelt met «nog niet»? Bedoelt het OM aan te geven dat al sprake is van enige twijfel over de gang van zaken in het proces tegen Poch?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de verbazing van het OM over de gang van zaken in het proces tegen Poch?
Zie antwoord vraag 1.
Op grond waarvan gingen zowel u als het OM bij de uitlevering van Poch ervan uit dat sprake zou zijn van een eerlijk en transparant proces?
De Nederlandse Staat heeft meegewerkt aan de aanhouding van de heer Poch in Spanje door informatie te verschaffen over zijn reisbewegingen. De handelwijze van de Staat is in 2014 door de civiele rechter rechtmatig bevonden2. De civiele rechter heeft daarbij vastgesteld dat de Staat gehouden was de gevraagde rechtshulp te verlenen op basis van de relevante bepalingen in het Wetboek van Strafvordering en het Verdrag tegen Foltering. Een weigeringsgrond om daar vanaf te zien was er niet. Daarnaast heeft de rechter geoordeeld dat de Staat niet verantwoordelijk is voor de situatie waarin de heer Poch zich thans bevindt en dat de Staat geen beslissingen kan nemen over de voortgang van het lopende strafproces in Argentinië. De Staat onthoudt zich bovendien van inhoudelijke bemoeienis met in het buitenland lopende strafzaken. Wel verleent het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de heer Poch – net als aan iedere andere in het buitenland verblijvende gedetineerde met (ook) de Nederlandse nationaliteit, die daar prijs op stelt – consulaire bijstand. Hiertoe behoort onder meer het toezien op de detentieomstandigheden en de rechtsgang, waarvoor de ambassade in Buenos Aires contact onderhoudt met betrokkene en zijn advocaat.
Heeft u zich onlangs dan wel naar aanleiding van de strafeis die in december 2015 plaatsvond door het OM laten informeren over de gang van zaken in het proces tegen Poch?
Daar het om een Argentijns strafproces gaat, ligt het niet in de rede om mij te laten informeren door het Nederlands Openbaar Ministerie. Dat beschikt immers niet over de daarvoor benodigde informatie.
Tegen de achtergrond dat Nederland heeft meegewerkt aan de uitlevering van Poch in de veronderstelling dat sprake zou zijn van een eerlijk en transparant proces, op welke wijze houdt u vinger aan de pols of daadwerkelijk sprake is van een eerlijk en transparant proces?
Zie antwoord vraag 5.
Gezien de betrokkenheid van Nederland bij de uitlevering van Poch aan Argentinië, het gegeven dat hij tevens de Nederlandse nationaliteit heeft en gezien de gerezen verbazing bij het OM over de gang van zaken in het strafproces, bent u bereid een onafhankelijk proceswaarnemer naar Argentinië te sturen die kan observeren of daadwerkelijk sprake is van een eerlijk proces en geen politiek proces zoals wordt gevreesd?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat steeds meer jongeren antidepressiva krijgen voorgeschreven |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Steeds meer jongeren nemen antidepressiva», «Stijging aantal jongeren dat antidepressiva slikt zorgwekkend» en de uitzending van Zembla «De piekerpil»?1 2 3
Ja.
Wat is uw reactie op deze uitzending, waaruit blijkt dat er mogelijk in veel gevallen van lichte of matige depressie toch antidepressiva wordt voorgeschreven, al dan niet omdat de patiënt een «quick fix» wil, terwijl de effectiviteit daarvan geen onomwonden bewijs kent? Bent u bereid om hier verder onderzoek naar te doen?
Ik vind het van belang dat bij de behandeling van een patiënt door de behandelaar een goede afweging gemaakt wordt tussen de medische noodzaak en het belang van de patiënt, en dat bij die behandeling zoveel mogelijk de richtlijnen van de beroepsgroepen, waaronder de Multidisciplinaire Richtlijn Depressie, gevolgd worden. Voor de behandeling van de patiënt dient er overeenstemming te zijn tussen de behandelaar en de patiënt (of diens wettelijk vertegenwoordiger). Ik kan me voorstellen dat patiënten zo snel mogelijk een oplossing willen voor hun problemen, maar dit zou er niet toe moeten leiden dat patiënten een geneesmiddel voorgeschreven krijgen, terwijl dit volgens de richtlijn in die situatie niet aangewezen zou zijn. Ik heb kunnen constateren dat de huisartsen hun verantwoordelijkheid in dezen nemen; het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) heeft mede naar aanleiding van de uitzending van Zembla de website Thuisarts.nl aangepast voor wat betreft afbouw van gebruik van antidepressiva. De nieuwe Standaard Depressie wordt aangepast voor de mogelijke bijwerkingen van antidepressiva voor adolescenten. Ook zal in het vakblad «Huisarts en Wetenschap» een artikel hierover geplaatst worden door het NHG. De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie heeft op zijn website aandacht gevraagd voor de uitzending van Zembla. De opleiding tot psychiater besteedt steeds meer aandacht aan niet-medicamenteuze behandelingen voor stemmingsstoornissen en in bij- en nascholingen voor psychiaters is er veel aandacht voor niet-medicamenteuze behandelingen.
Welke verklaring kunt u geven voor het feit dat het aantal gevallen van zware depressie de afgelopen jaren niet is toegenomen, maar het voorschrift van antidepressiva wel? In hoeverre vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Vooropgesteld: indien er sprake zou zijn van een toename van medicatiegebruik zonder dat sprake is van een toename in de prevalentie van zware psychische stoornissen, dan vind ik dit een onwenselijke ontwikkeling.
Uit gegevens van Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) blijkt dat het aantal gebruikers tot 20 jaar in 2015 ten opzichte van 2007 is toegenomen van zowel de totaal aantallen als het aantal antidepressiva. De gegevens van SFK geven geen inzicht in de oorzaken die aan de cijfers ten grondslag liggen. Een mogelijke verklaring voor de stijging in het aantal voorschriften van antidepressiva is volgens het NHG de omstandigheid dat het gebruik van antidepressiva bij een deel van de patiënten niet wordt afgebouwd, en er wel nieuwe patiënten bij komen. Het afbouwen van antidepressiva kan voor patiënten lastig zijn, aangezien het gepaard kan gaan met een terugval in klachten en het optreden van onthoudingsverschijnselen, zoals slaapklachten, angst en onrust.
Hoe een depressie in het individuele geval moet worden behandeld, is een zaak van de professionele verantwoordelijkheid van de behandelaar, die in samenspraak met de patiënt tot een behandelplan komt. Het is wel van belang dat er voldoende aandacht bestaat voor alternatieve behandelmethodes en het stopzetten of afbouwen van deze medicatie.
Huisartsen en psychiaters zijn bezig met de voorbereiding van een grote studie, waarin ze willen onderzoeken of zij zowel bij het starten met antidepressiva als bij het weer snel afbouwen van antidepressiva, het gebruik kunnen terugdringen. Dit is een studie waarin afdelingen huisarts geneeskunde en psychiatrie van vijf UMC’s samenwerken en waarbij ook niet-academisch werkende artsen betrokken zullen worden.
Daarnaast heeft Minister Schippers u met de brief over de wetenschapsagenda van de GGZ4 geïnformeerd dat zij ZonMw zal vragen om ruim € 3 mln te besteden aan onderzoek naar depressie bij jonge vrouwen en tieners.
Deelt u de mening dat we onnodige medicalisering tegen moeten gaan, zeker in gevallen van depressie, waarbij behandeling soms nog effectiever kan zijn dan medicatie, maar in ieder geval in aanvulling op medicatie gegeven moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven in hoeverre de wachtlijsten in de jeugdzorg de afgelopen jaren zijn toegenomen?
Omdat gemeenten de toegang verschillend organiseren en er geen eenduidig moment van start van de zorg bestaat, zoals in een gecentraliseerd stelsel, is het niet mogelijk landelijk eenduidig wachtlijsten in de jeugdhulp bij te houden. Er zijn soms signalen dat er lokaal wachttijden voor bepaalde vormen van jeugdhulpaanbod zijn. Uit het nader onderzoek naar de toegang in het kader van de benchmark beleidsinformatie jeugd bleek dat de gemeenten die het daar betrof waar nodig snel tot een oplossing wisten te komen.
Wel weten we dat er soms sprake kan zijn van plaatsingsproblematiek; een specifieke instelling die onvoldoende capaciteit heeft om aan de vraag te voldoen. Dit kan bijvoorbeeld doordat de instelling zijn budgetplafond heeft bereikt. In deze gevallen is het aan de gemeente (of gemeenten) die het betreft om met de aanbieder in gesprek te gaan over een oplossing, waarbij ook gekeken wordt naar alternatieven bij andere aanbieders.
Of er sprake is van een verband tussen de vermeende wachtlijsten, de decentralisatie van de jeugd-ggz en het sneller voorschrijven van antidepressiva, zoals in de uitzending van Zembla werd gesuggereerd, kan dan ook op dit moment geen uitspraak worden gedaan. Echter, zoals aangegeven, zal in het kader van de wetenschapsagenda GGZ hoe dan ook onderzoek worden gedaan naar depressie bij tieners.
Kunt u aangeven of er een verband is tussen de toename van wachtlijsten, de decentralisatie van de jeugd-ggz en het sneller voorschrijven van antidepressiva, zoals in de uitzending van Zembla werd gesuggereerd?
Zie antwoord vraag 5.
Indien er een relatie is tussen de wachtlijsten in de jeugd-ggz en het sneller voorschrijven van antidepressiva, wat bent u voornemens hieraan te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het verzamel-Algemeen overleg Jeugdhulp voorzien op 31 maart 2016?
Ja.
Het doden van honderden gezonde kalveren |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Honderden te lichte kalveren geëuthaniseerd»?1
Ja.
Erkent u dat het doden van gezonde jonge dieren vanwege economische redenen, als zijnde restafval van de melkindustrie, maatschappelijk onacceptabel is? Zo ja, bent u bereid om maatregelen hiertegen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening dat het doden van gezonde, jonge, te licht bevonden kalveren om alleen economische reden maatschappelijk onacceptabel is. Ik vind het belangrijk dat alle kalveren een nuttige bestemming krijgen. Wat de uiteindelijke bestemming is, wat het «nut» is van het kalf, is primair aan de ondernemer.
De kalversector, melkveesector en de veehandel (vee en Logistiek NL) hebben met elkaar een plan gemaakt, een «totaalaanpak vitaal gezond en duurzaam kalf». Dat plan heb ik 17 maart jl. ontvangen. Ik heb begrepen dat het doel van het plan een optimale zorg voor het kalf is en dat het plan de gehele periode beslaat vanaf het moment dat het moederdier drachtig wordt op het melkveebedrijf, totdat het kalf als melkkoe wordt ingezet of voor de rundvleesproductie wordt aangeboden en vanaf de vleeskalverhouderij wordt aangeboden voor de slacht. Het traject voor kalveren die ondanks gepleegde inspanningen nog te licht zijn voor de vleeskalverhouderij, wordt door deze sectorpartijen nog verder uitgewerkt.
Ik ga het plan nog bestuderen maar ik ben vooral blij dat deze sectoren hier hun gezamenlijke verantwoordelijkheid nemen en zijn gekomen met een integraal plan van aanpak. Ik zal uw Kamer in het voorjaar over mijn reactie informeren.
Erkent u dat deze «overbodige kalveren» een gevolg zijn van de massale uitbreiding van de melkveestapel als gevolg van de afschaffing van het melkquotum en de aankondiging van fosfaatrechten, zoals de directeur Food & Agri van de Rabobank aangeeft?2 Zo ja, bent u bereid om paal en perk te stellen aan verdere uitbreiding van de melkveestapel om te voorkomen dat nog meer kalveren gedood worden wegens economische redenen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om collectief in te grijpen zoals de directeur Food & Agri van de Rabobank suggereert? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In 2015 zijn volgens het Identificatie & Registratiesysteem (I&R) in totaal 1.756.700 kalveren geboren op een Nederlands melkveebedrijf. Dit is een stijging van 5 procent ten opzichte van 2014. Voor een deel zal dit het gevolg zijn van de groei van de Nederlandse melkveestapel. Over de toekomst van de melkveehouderij en de nadere invulling van het fosfaatstelsel heb ik op uw Kamer op 3 maart jl. geïnformeerd (Kamerstuk 33 979, nr.108).
Bent u bereid, gezien de veelheid aan problemen binnen de kalverindustrie ten aanzien van transport, gezondheid, antibioticagebruik, dodingsmethoden et cetera, niet langer te wachten op de zelfreguleringsplannen van de industrie ten aanzien van verduurzaming maar om direct in te grijpen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorgen die er zijn. Waar er sprake is van overtreding van de wettelijke kaders, wordt er opgetreden. Zoals ook aangegeven in mijn brief van 18 december 2015 (Kamerstuk 28 286, nr. 850) geeft de NVWA geen exportcertificaten meer af voor langeafstandtransporten nadat dierenartsen van de NVWA constateerden dat de huidige transportsystemen waarmee deze kalveren worden vervoerd niet voldoen aan de vereisten van de Europese Transportverordening (Vo 1/2005), met name op het onderdeel van de drinkvoorziening. De NVWA heeft ook haar controles op de import van kalveren geïntensiveerd. Transporteurs worden gewaarschuwd of beboet als de drinkvoorzieningen bij controle niet voldoen. Hierbij wordt rekening gehouden met de mate van welzijnsaantasting van de dieren. Zoals ook aangegeven in mijn brief van 3 maart jl. over de toekomst van de melkveehouderij wordt het antibioticareductiebeleid met kracht voortgezet om te komen tot een zorgvuldig gebruik van antibiotica in de melkveehouderij en het versterken van preventief diergezondheidsmanagement voor met name jonge kalveren. Dit voorjaar zal ik mijn voornemens voor het vervolgbeleid voor het antibioticagebruik in de dierhouderij voor de jaren 2016 – 2020 naar de Tweede Kamer sturen. De kalversector heeft hier echter ook een eigen verantwoordelijkheid. Ik dring bij de kalversector aan op een ambitieuze inzet voor de transitie- en ambitieagenda waarbij meer aandacht komt voor de duurzaamheid, inclusief aandacht voor transport van kalveren.
Hoe verklaart u dat meerdere media3, met ondersteunende foto’s, berichten dat op verschillende verzamelplaatsen stapels van tientallen dode kalveren lagen terwijl het registratiesysteem van de industrie zegt dat er slechts één kalf is geëuthaniseerd?4 Hoe beoordeelt u de betrouwbaarheid van de registraties die door de industrie worden uitgevoerd en diens zelfregulering?
Verzamelcentra zijn verplicht de aan- en afvoer van dieren te registreren in het Identificatie & Registratiesysteem (I&R) van de overheid. Uit het I&R-systeem blijkt dat er gemiddeld zo’n 200 kalveren per week op alle verzamelcentra waar kalveren worden aangevoerd, worden geëuthanaseerd, dan wel naar slachthuizen afgevoerd. Dit is ongeveer 1% van de wekelijkse aanvoer van kalveren op alle verzamelcentra.
Het medium dat de foto van de dode kalveren heeft gepubliceerd, heeft aangegeven dat de foto puur ter illustratie is geplaatst en dat op de foto geen kalveren staan die zijn geëuthanaseerd (Melkvee.nl, 13 februari 2016).
Kunt u aangeven in hoeverre bovenstaande problematiek ook speelt in de geitenhouderij, nu deze ook inzet op een forse schaalvergroting en industrialisering?5
Ook in de houderij van melkgeiten worden economische afwegingen gemaakt. In de geitenhouderij is het gebruikelijk dat de geitenhouder voor de afzet van jonge geitenbokjes bijbetaalt om dit vlees op verantwoorde en rendabele wijze te kunnen produceren en vermarkten.
De NVWA heeft de afgelopen jaren specifiek inspecties uitgevoerd op het welzijn, de afvoerstromen, het doden op het bedrijf van de jonge dieren en het vervoer van geitenbokjes. Daar zijn enkele overtredingen vastgesteld.
In de melkgeitensector speelt de problematiek zoals geschetst bij de kalveren in mindere mate, omdat geiten jaren achtereen worden doorgemolken zonder dat jonge dieren geboren worden.
Het rapport ' PR onderzoek Safer Internet Day' |
|
Marith Volp (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «PR onderzoek Safer Internet Day»?1
Ja
Wat is uw oordeel over de uitkomsten van het onderzoek, met name dat bijna een kwart van de jongeren vindt dat «sexy contact» bij deze tijd hoort?
Het onderzoek geeft weer welke mening jongeren op dit moment hebben. Het feit dat zo’n groot deel van de jongeren «het bij deze tijd» vindt horen onderstreept de noodzaak voor aandacht voor sexuele weerbaarheid.
Deelt u de mening, gezien het feit dat sexting inmiddels binnen alle leeftijdscategorieën plaatsvindt, dat de in de houding ten aanzien van sexting de nadruk moet liggen op verantwoord sexten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In onze uitingen over seksuele gezondheid is verantwoord omgaan altijd al een belangrijk aspect, dus ook rond sexting. De kans dat jongeren worden geconfronteerd met online (ongewenst) seksueel materiaal en seksueel handelen, zowel van volwassenen als van leeftijdgenoten, is door de digitalisering van de samenleving toegenomen. Ik hecht dan ook veel waarde aan goede voorlichting, zie antwoord op vraag 4 en 5. Daarnaast kunnen er strafrechtelijke consequenties zijn bij het verspreiden van naaktfoto’s van minderjarigen.
Deelt u de mening dat seksuele voorlichting op scholen altijd aan jongens en meisjes wordt gegeven en dat daarbij een aspect als sexting uitgebreid aan bod moet komen? Zo ja, deelt u de mening dat bij deze voorlichting de nadruk zou moeten liggen op hoe jongeren kunnen leren op verantwoorde wijze om te gaan met sexting? Zo nee, waarom niet?
Sinds december 2012 zijn de kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit ingevoerd, wat betekent dat scholen verplicht zijn hier aandacht aan te besteden. Bij het onderdeel seksualiteit gaat het ook om seksuele weerbaarheid en het tegengaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Om scholen te helpen bij het geven van invulling aan deze thema’s heeft de SLO, nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling, in opdracht van OCW een leerplanvoorstel gemaakt met een uitwerking per schoolsoort en leeftijdsgroep, en een overzicht van het mogelijke les- en voorlichtingsmateriaal.
Deze programma’s zijn (online) voor scholen beschikbaar via School en Veiligheid en de site van Rutgers. Een veel gebruikt programma is bijvoorbeeld de online game «Can you fix it», dat ook specifiek ingaat op sexting. Net als de lovebuzz game specifiek voor brugklassers.
OCW bevordert via het programma «mediawijsheid» van Mediawijzer.net dat zowel opvoeders, scholen als kinderen zelf verstandig met (nieuwe) media leren omgaan. Ouders, jongeren en scholen krijgen informatie rondom het gebruik van media om zo bewust, kritisch, veilig en verstandig mediagebruik te bevorderen.
Het Nederlands Jeugdinstituut krijgt steun voor onderzoek en voorlichting aan (professionele) opvoeders. Met het project «Mediaopvoeding» wordt het huidige aanbod in kaart gebracht en worden nieuwe producten, materialen en diensten voor professionals ontwikkeld om de ontwikkeling van kinderen te versterken en de risico’s van mediagebruik, waaronder ook sexting, tegen te gaan.
Ook in het basispakket Lange Leve de Liefde, dat Soa Aids Nederland en Rutgers samen uitgeven ter ondersteuning van opvoeders, is specifiek aandacht voor sexting. Er wordt een aanvullende toolkit online risico’s waaronder sexting ontwikkeld, die in schooljaar 2017–2018 beschikbaar komt. Hierin is aandacht voor educatie (gericht op zowel de ontvanger als de verstuurder), voor signaleren, doorverwijzen, hulp en de rol van ouders. Hierbij worden ook Bureau Jeugd en Media, politie, ECP-Platform voor de informatiesamenleving, helpwanted.nl betrokken.
Seksuele weerbaarheid is niet alleen een taak van het onderwijs. Ook voor bijvoorbeeld jongeren in een jeugdzorginstelling of ambulante setting zijn trainingsprogramma’s ontwikkeld over wensen en grenzen in relaties en seksueel gedrag. Sexting komt daarin ook aan bod.
Kunt u aangeven welke seksuele voorlichtingsprogramma’s die nu gebruikt worden op scholen ingaan op sexting en online seksueel gedrag? Kunt u daarbij aangeven welke programma’s ook aandacht besteden aan de verantwoordelijkheid van de ontvanger naast de verantwoordelijkheid van de verstuurder van seksueel getinte foto’s en berichten? Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid van de ontvanger specifiek in de voorlichtingsprogramma’s aan de orde moet komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw mening over het onderzoeksresultaat dat de helft van de jongeren vindt dat het zin heeft om personen die een seksueel getint beeld doorsturen waarvan dat niet de bedoeling is, hierop aan te spreken maar in de praktijk 85% van de jongeren dit toch niet doet, omdat ze vinden dat degene die dat beeld gemaakt heeft dat niet had moeten doen? Op welke wijze zou u kunnen stimuleren dat jongeren dit wel gaan doen?
Dit onderzoeksresultaat is niet verassend. Het is vaker dat mensen wel aanvoelen wat een gewenste reactie zou zijn maar ook -heel eerlijk- aangeven de gewenste reactie vaak niet uit te voeren. Door middel van voorlichting, zoals in mijn antwoord op vraag 4 en 5 genoemd, proberen we de jongeren te ondersteunen bij de juiste keuze.
Deelt u de mening dat wanneer de ontvanger van pikant beeldmateriaal deze zonder toestemming deelt met anderen, de ontvanger/verspreider degene is die fout zit en niet degene die in eerste instantie het beeldmateriaal heeft gemaakt en naar de ontvanger heeft verstuurd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Stigmatisering is uiteraard nooit wenselijk en door u genoemde reactie komt dan ook niet voor in ons voorlichtingsmateriaal. Het blijft belangrijk dat elke partij bewust bedenkt of hij-zij bepaald materiaal wil versturen en de voor- en nadelen goed tegen elkaar afweegt.
Wat betreft de strafrechtelijke bescherming, die het Wetboek van Strafrecht biedt tegen seksueel onwenselijk gedrag, verwijs ik u naar de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 29 februari 2016.
Deelt u de mening dat gezien de voorgaande vraag de reactie «Dan had je maar geen pikant beeldmateriaal moeten versturen.» juist het slachtoffer stigmatiseert, dat dit onwenselijk is en deze stigmatisering moet worden tegengegaan?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Gemeenten en Rijk ruziën nog steeds over bed-bad-brood ’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur «Gemeenten en Rijk ruziën nog steeds over bed-bad-brood»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het sluiten van een bestuursakkoord met gemeenten over de opvang van illegalen?
Ik ben nog in gesprek met de onderhandelingsdelegatie van de VNG en gemeenten over het sluiten van een bestuursakkoord.
Welke gemeenten liggen dwars bij het sluiten van het akkoord? Welke gemeenten dreigen door te gaan met het opvangen van illegalen ongeacht het akkoord?
De lopende gesprekken met de onderhandelingsdelegatie van de VNG en gemeenten hebben als inzet om gezamenlijk een conceptbestuursakkoord op te stellen. Als er overeenstemming is over dit onderhandelaarsakkoord, zal de VNG dit voor instemming voorleggen aan haar leden. Op dit moment is er nog geen onderhandelaarsakkoord, en kan ik uw vraag welke gemeenten niet met dit akkoord kunnen instemmen niet beantwoorden. Zoals ik reeds toegezegd heb in mijn Kamerbrief van 9 december 2015, zal ik uw Kamer informeren als er een onderhandelaarsakkoord is (19 637, nr. 2106). In dit verband is vermeldenswaardig dat bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, in een zaak waarin het college van B&W van de gemeente Amsterdam partij is, momenteel de vraag voorligt naar de grondslag van de door gemeenten geboden voorzieningen aan vreemdelingen die niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijven. Op 21 april jl. heeft de zitting plaatsgevonden. De uitspraak kan relevant zijn voor de kaders van het bestuursakkoord en dient in dat geval in de lopende gesprekken te worden betrokken.
Wat is uw reactie op een dergelijk dreigement en wat gaat u daaraan doen? Welke sancties kunnen dergelijke gemeenten tegemoet zien?
In mijn antwoord op uw vragen 2 en 3 heb ik aangegeven dat de gesprekken met de onderhandelingsdelegatie van de VNG en gemeenten over een conceptbestuursakkoord nog lopen. Ik ga in deze fase van de onderhandelingen niet in op de inhoud van deze gesprekken.
Hoe verhoudt de wens van gemeenten om illegalen te blijven opvangen zich, tot het bieden van (nood)opvang aan de grote aantallen asielzoekers die Nederland op dit moment te verwerken krijgt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke invloed heeft het aandringen van gemeenten op het blijven opvangen van illegalen op het draagvlak tot het realiseren van (nood)opvanglocaties voor asielzoekers die Nederland nu binnenkomen?
Ik deel met de vraagsteller dat het zowel voor het draagvlak als voor de effectiviteit van een goed migratiebeleid van belang is dat er een effectief terugkeerbeleid is ten aanzien van personen van wie is vastgesteld dat zij niet voor verblijf in aanmerking komen. Het verhogen van de effectiviteit van het terugkeerbeleid is dan ook steeds mijn inzet bij de bespreking van het conceptbestuursakkoord (zoals ook aangegeven in de brief van 22 april 2015, Kamerstuk 19 637, nr. 1994).
Krijgen gemeenten die opvang bieden aan illegalen nog altijd een financiële tegemoetkoming, zo ja, wanneer wordt deze financiële tegemoetkoming stopgezet?
Ja, op dit moment krijgen gemeenten nog een financiële tegemoetkoming voor het bieden van sobere voorzieningen aan vreemdelingen die niet (meer) in aanmerking komen voor Rijksopvang. De uiteindelijke hoogte en de totale looptijd van deze tijdelijke financiële tegemoetkoming zijn gekoppeld aan de uitkomst van de besprekingen met het oog op het sluiten van een bestuursakkoord.
Deelt u de mening dat door opvang voor illegalen in stand te houden, Nederland aantrekkelijk blijft voor nieuwe asielzoekers, omdat het verblijf van illegalen die niet meewerken met vertrek immers door een aantal gemeenten wordt gefaciliteerd?
Zie antwoord vraag 6.
De marketingactiviteiten van scholen |
|
Jasper van Dijk (SP), Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Acht u het wenselijk dat middelbare scholen steeds vaker advies- en marketingbureaus inhuren om hun school zo concurrentiegericht op de markt te positioneren? Acht u het wenselijk dat scholen met elkaar moeten concurreren om zoveel mogelijk leerlingen binnen te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ongeacht of scholen zich nu wel of niet vaker profileren, vind ik het essentieel dat ons onderwijs transparanter wordt voor ouders en kinderen. Uit onderzoek blijkt ook dat 93 procent van de ouders het belangrijk vindt dat er informatie over de kwaliteit van scholen beschikbaar is. Het is in die optiek een goede ontwikkeling dat scholen bewust bezig zijn met de manier waarop zij zich presenteren naar ouders en kinderen en duidelijk maken waar de school voor staat en hoe de school zich onderscheidt van andere scholen. Buiten kijf staat dat die communicatie relevante en representatieve informatie moet bieden aan ouders en kinderen, en recht moet doen aan wat de school daadwerkelijk te bieden heeft.
Deze ontwikkeling sluit ook aan op de activiteiten die ik samen met sectorraden, LAKS en Ouders & Onderwijs en scholen zelf onderneem om te zorgen voor een betere beschikbaarheid van relevante en vergelijkbare informatie over scholen, onder meer via www.scholenopdekaart.nl. Dit helpt ouders en kinderen bij het schoolkeuzemoment, maar ook bij het voeren van een goed geïnformeerd gesprek als de leerling al op school zit.
In gebieden met teruglopende leerlingaantallen zie ik soms dat er scholen zijn die aanvankelijk geneigd zijn de concurrentie aan te gaan en om die reden meer uitgeven aan profileringsactiviteiten. Dit is begrijpelijk, maar het is geen structurele oplossing. Het is de kern van mijn aanpak van leerlingendaling om scholen bewust te maken van de omvang van de problematiek in hun gebied en hen te stimuleren om juist door middel van samenwerking duurzame oplossingen op maat vorm te geven. De accountmanagers leerlingendaling en de regionale procesbegeleiders gaan in de regio het gesprek aan met scholen, en wijzen hen waar nodig ook op de risico’s van concurrentiedenken.
Kunt u een overzicht aan de Kamer doen toekomen hoeveel van de onderwijsbekostiging door schoolbesturen wordt uitgegeven aan advies- en marketingbureaus om met elkaar te concurreren (in bedragen en percentages van het totale onderwijsbudget) voor de jaren 2010 t/m 2015)? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de advies- en marketingactiviteiten en bijbehorende kosten in het primair en voortgezet onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk overzicht is niet te geven aangezien dit soort informatie niet op landelijk niveau voorhanden is. Ik zie ook geen aanleiding om bestedingen aan advies- en marketingactiviteiten nader te onderzoeken. Er zijn mij geen signalen bekend dat scholen onevenredig veel uitgeven aan marketing. Jaarlijks verantwoorden besturen zich over de middelen en resultaten via de jaarrekening en het jaarverslag. Deze worden beoordeeld door de raad van toezicht en medezeggenschap en gecontroleerd door een accountant.
Wat is volgens u de reden dat scholen steeds vaker zich op hun profielen moeten profileren? Welke noodzaak ligt hier aan ten grondslag? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat scholen zich vooral moeten richten op het bieden van kwalitatief goed onderwijs en helemaal niet horen bezig te zijn met een concurrentieslag met andere scholen? Waarom wel of waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke risico’s ziet u wanneer scholen zich meer op de marketing van hun school gaan richten? Zullen scholen die daar minder goed in slagen – maar wel goed onderwijs bieden – daar niet juist onder lijden?
Het is aan scholen zelf hoe zij zich willen profileren en presenteren ten opzichte van ouders en leerlingen. Ouders en kinderen gaan erover hoe zij met deze informatie omgaan. Samen met de scholen, sectorraden, LAKS en Ouders & Onderwijs, stimuleer ik de beschikbaarheid van relevante, betrouwbare, inzichtelijke en vergelijkbare informatie over scholen om daarmee ouders en kinderen te faciliteren in het schoolkeuzeproces en bij het voeren van een goed geïnformeerd gesprek tijdens de schoolperiode. Het bevorderen van transparantie van het onderwijs op deze manier, zal de kwaliteit van het onderwijs ten goede komen.
Hoe groot acht u de kans dat scholen die er beter in slagen leerlingen te werven door marketingcampagnes, andere scholen kapot concurreren? Hebben grotere scholen of schoolgemeenschappen hierin een voordeel omdat zij meer middelen tot hun beschikking hebben dan kleinere scholen of éénpitters? Kunt u uw antwoord ook toelichten?
Dergelijke signalen zijn mij niet bekend. Wel zie ik dat scholen steeds beter hun best doen om ouders en leerlingen te informeren over waar ze voor staan. Ik zie het als een toegevoegde waarde als ouders en leerlingen mede op basis van deze informatie een goed beredeneerde schoolkeuze maken.
Op welke wijze gaat u de verschraling in het onderwijs vanwege inzet van onderwijsbekostiging voor niet-onderwijskundige zaken een halt toe roepen? Welke maatregelen hebt u hiervoor in voorbereiding?
Zie antwoord op vraag 1, van een verschraling is in mijn ogen geen sprake. Ik zie dan ook geen aanleiding om dergelijke maatregelen te treffen.
Bent u nog steeds van mening dat scholen voldoende bekostigd worden om vorm en uitvoering te geven aan het primaire onderwijsproces en dat daarom concurrentie op leerlingenaantallen niet nodig hoeft te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ja. De reguliere bekostiging is voldoende om vorm en uitvoering te geven aan het primaire onderwijsproces. Scholen gaan over de inrichting van dat primaire proces en zij vrij om te bepalen hoe ze middelen inzetten.
Het oplossen van de problematiek rondom het zogenaamde ‘papieren inkomen’ |
|
Linda Voortman (GL), Rik Grashoff (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u net de afgelopen weken ook signalen ontvangen dat er nog steeds grote problemen zijn met de kwijtschelding van leenbijstand voor zelfstandigen op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) en de gevolgen die dat heeft voor de toeslagen in het jaar van kwijtschelding, het zogenaamde «papieren inkomen»?
Het is ons bekend dat er nog steeds problemen bestaan met betrekking tot het «papieren inkomen» als gevolg van de kwijtschelding van leenbijstand voor levensonderhoud op grond van het Bbz.
Herinnert u zich dat de Staatssecretaris van Financiën op 13 juli 2015 een brief (kenmerk DGB 2014 6652 U) heeft gestuurd aan de Nationale ombudsman over de problematiek rondom dit «papieren inkomen», waarin wordt aangegeven dat u samen zoekt naar een structurele oplossing voor dit probleem?
Ja.
Wanneer verwacht u de Ombudsman en de Tweede Kamer te informeren over de uitkomst van het gesprek met de gemeenten, zoals wordt aangegeven in de brief aan de Ombudsman?
Zoals in de brief aan de Ombudsman aangegeven heeft er overleg met gemeenten plaatsgevonden over een oplossing in de fiscaliteit waardoor de kwijtgescholden leenbijstand voor levensonderhoud het inkomenskarakter behoudt en belast blijft maar niet meer in het inkomen van de zelfstandige wordt betrokken en daardoor ook niet meetelt voor het toetsingsinkomen voor de toeslagen. Hierdoor vervallen de nadelige gevolgen voor de toeslagen maar tegelijkertijd treden ook andere financiële gevolgen op voor een (ander) deel van de doelgroep. Op dit moment wordt deze oplossing nog nader onderzocht. Ook van andere mogelijke alternatieven worden de voor- en nadelen in kaart gebracht. Niet alleen gemeenten, maar ook andere belanghebbende partijen, zoals de voor de toeslagen verantwoordelijke beleidsdepartementen, worden daarbij betrokken. Als een oplossing in beeld is, zullen wij de Ombudsman en de Tweede Kamer informeren. Dat geldt overigens ook als uiteindelijk geconstateerd zou moeten worden dat er geen voor alle partijen bevredigende uitkomst gevonden kan worden. Ons streven is erop gericht om uiterlijk eind dit jaar uitsluitsel te geven.
Wanneer verwacht u een structurele oplossing voor de problemen te hebben gevonden en de Kamer daarover te informeren?
Zie het antwoord op vraag 3
Bent u bereid om voor alle bestaande gevallen een regeling met terugwerkende kracht te treffen, zodat de nieuwe regeling ook voor hen zal gelden?
In dit stadium kan daar nog geen uitspraak over worden gedaan. Dit mede om te voorkomen dat hierover mogelijk verkeerde verwachtingen worden gewekt.
Het bericht ‘Weer een veiligheidslek politiesysteem C2000’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Politiesysteem gehackt» en «Weer veiligheidslek politiesysteem C2000»?1
Ja, hierover heb ik u bij brief van 9 februari jl. geïnformeerd.
Klopt het dat C2000 een groot veiligheidslek vertoont, waardoor criminelen met een apparaat precies weten of er surveillanceauto’s van de politie in de buurt zijn en ook over hoeveel tijd de politie gearriveerd zal zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is sinds 2013 bij de hulpverleningsdiensten bekend dat er apparatuur op de markt is die C2000-signalen kan detecteren. Met het betreffende apparaat kan een gebruiker geïnformeerd worden over de nabijheid van actieve C2000-apparatuur in gebruik door de hulpverleningsdiensten. Het detectieapparaat maakt daarin geen onderscheid tussen de hulpverleningsdiensten. Ook maakt het apparaat geen inbreuk op de communicatie binnen het C2000-systeem zelf en geeft het geen informatie over de inhoud van de communicatie.
Klopt het dat de politie hier niets aan kan doen? Zo nee, wat is er dan aan de hand?
Het kunnen detecteren van radiosignalen is voor ieder radionetwerk en daarmee verbonden apparatuur die actief gebruik maakt van frequentieruimte in beginsel mogelijk. Technisch is er (nog) geen afdoende tegenmaatregel.
De politie weet echter van de detectiemogelijkheid en houdt er daar waar nodig in haar werkwijze al rekening mee dat deze voorhanden kan zijn. Op deze manier kunnen potentiële negatieve effecten van het gebruik van de detectieapparatuur voor de opsporing het beste worden beperkt.
Deelt u de mening dat er alles aan moet worden gedaan om het inbrekers, overvallers en drugshandelaren niet makkelijker te maken, zeker nu het steeds vaker opduikt in strafzaken waardoor het waarschijnlijk steeds meer zal worden gebruikt door criminelen? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend ben ik van mening dat het criminelen niet makkelijker moet worden gemaakt. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, houdt de politie in haar werkwijze rekening met het feit dat deze apparatuur mogelijk gebruikt wordt teneinde de kans op detectie te verkleinen. Vooralsnog lijkt er overigens geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een structureel probleem.
Deelt u de mening dat dit zoveelste probleem met dit communicatiesysteem onacceptabel is, aangezien er ontzettend veel belastinggeld in gestoken is? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Mobiele communicatieapparatuur maakt nu eenmaal actief gebruik van frequentieruimte en is daarmee in beginsel altijd traceerbaar.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat criminelen niet meer met apparatuur, met name Target Blue Eye, dat eigenlijk bedoeld is om weggebruikers te waarschuwen voor hulpdiensten die zwaailicht en sirene voeren, de mobilofoons van het zogenoemde C2000-communicatiesysteem van de politie op ruime afstand kunnen detecteren?
Zoals aangegeven heeft de apparatuur vooralsnog een gering effect op de opsporing. In mijn brief van 9 februari ben ik onder andere ingegaan op de mogelijkheden en beperkingen van een eventueel verbod. Ook met een verbod moet de politie er in haar werkwijze altijd rekening mee houden dat de apparatuur voor handen kan zijn bij criminelen. Met de politie verwacht ik daarbij dat een verbod op het gebruik van deze apparatuur met kwade opzet een gering effect zal hebben op het gebruik daarvan. De apparatuur is internationaal vrij verkrijgbaar en het gebruik is moeilijk op te sporen omdat de apparatuur zelf geen signalen uitzendt. De proportionaliteit en handhaafbaarheid van een verbod zijn daarmee een vraagstuk. Niettemin zal ik onderzoeken of eventuele juridische maatregelen ondersteunend kunnen zijn aan een doelmatige en ongehinderde uitvoering van de taken van de politie en andere hulpverleningsdiensten.
Het bericht dat een bisschop misbruik volgens het Vaticaan niet per se hoeft te melden |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bisschop hoeft misbruik volgens Vaticaan niet per se te melden»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat uw reactie is op een document van het Vaticaan waar in staat dat nieuwe bisschoppen niet per se beschuldigingen van kindermisbruik hoeven te melden en dat dit document onder kerkleiders zou zijn verspreid?
Beschuldigingen van kindermisbruik moeten gemeld worden en er moet aangifte van worden gedaan. De genoemde mededeling is mijns inziens dan ook onjuist en onverstandig.
De Nederlandse Kerkprovincie van de Rooms-katholieke kerk heeft mij laten weten dat het aangehaalde bericht de stelling betreft van een docent die een onderdeel geeft van de cursus voor de nieuwe bisschoppen. Voor dit onderdeel was geen gebruik gemaakt van de informatie van de specifiek daarvoor ingerichte commissie van de Heilige Stoel, de Pauselijke Commissie voor de bescherming van minderjarigen, waardoor een misverstand is ontstaan waar het gaat over het al dan niet aangifte doen. Deze informatie wordt voor de eerstvolgende cursus van september aangepast.
De Nederlandse Kerkprovincie van de Rooms-katholieke kerk heeft mij laten weten dat ook de Heilige Stoel er geen enkel misverstand over laat bestaan dat aangifte zal moeten plaatsvinden. Dat is, mede naar aanleiding van een aanbeveling van de commissie Deetman, ook onverkort de beleidslijn van de Nederlandse bisschoppen en de Konferentie Nederlandse Religieuzen. In Nederland bestaat hier geen misverstand over. Indien een bisschop of hogere overste wordt geconfronteerd met (een klacht of vermoeden van) seksueel misbruik van één of meer minderjarigen, dan handelt deze bisschop of hogere overste overeenkomstig het Nederlandse – en canonieke recht. In een brief d.d. 2 april 2012 aan Minister van Veiligheid en Justitie hebben broeder Van Dam c.s.a (voorzitter van de KNR) en kardinaal Eijk (voorzitter van de BC) geschreven dat bij een vermoeden van seksueel misbruik van een minderjarige onverwijld aangifte wordt gedaan bij het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat dit bericht een klap in het gezicht is van alle mensen die ooit zijn misbruikt, of iemand kennen die misbruikt is door leden van de katholieke kerk?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit «beleid» van het Vaticaan ook slecht is om misbruik te voorkomen binnen de katholieke kerk en om daders aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om opheldering te vragen door hierover in gesprek te gaan met de Voorzitter van de Bisschoppenconferentie, Kardinaal dr. W.J. Eijk en over de uitkomsten van dit gesprek de Kamer te informeren?
Nee, ik zie geen aanleiding voor een gesprek, zeker nu de Nederlandse bisschoppen hebben aangegeven dat de beleidslijn inhoudt dat aangifte moet plaatsvinden.
Het bericht dat opleidingen studenten verkeerd voorlichten over arbeidsmarktkansen |
|
Pieter Duisenberg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat studenten verkeerd worden voorgelicht door onderwijsinstellingen aangaande arbeidsmarktkansen?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat inzicht in het arbeidsmarktperspectief voor studenten van het hoogste belang is voor een bewuste studiekeuze en dat het onacceptabel is dat studenten verkeerde baankansen geschetst krijgen door onderwijsinstellingen?
Ik hecht zeer aan de student op de juiste plek. Zo kunnen wij kansen bieden aan iedere student om zich te ontplooien, zijn talenten tot ontwikkeling te laten komen en het opleidingsniveau te bereiken dat bij hem past. Het gehele studiekeuzeproces, van de eerste oriëntatie tot en met de studiekeuzecheck, draagt bij aan een bewuste studiekeuze. Uit de Monitor Beleidsmaatregelen 20143 blijkt dat er een sterke relatie is tussen een bewuste studiekeuze en de match die studenten bij hun opleiding ervaren.
In het studiekeuzeproces moet de aankomende student kunnen rekenen op correcte en toereikende studiekeuzeinformatie. Ik deel de mening dat informatie over het arbeidsmarktperspectief belangrijk is. Daarnaast is andere informatie ook belangrijk voor een goede en bewuste studiekeuze, zoals informatie over de inhoud van de opleiding, gegevens over de doorstroom naar een volgend jaar, hoeveel studenten er in de opleiding zitten, de aansluitende op masteropleidingen et cetera. De Monitor Beleidsmaatregelen 2014 laat zien dat met name een studiekeuze die is gebaseerd op een combinatie van inhoudelijke interesse, de aansluiting bij capaciteiten en het soort beroep dat men wil uitoefenen de kans op uitval verkleint, en daarmee de kans op studiesucces vergroot.
In de uitzending van het programma «De Monitor» is gebleken dat het arbeidsmarktperspectief voor universitaire bacheloropleidingen in de studiebijsluiter niet correct is weergegeven. Ik betreur, net als Studiekeuze123 en de VSNU, dat deze fout is gemaakt. In de beantwoording van de Kamervragen van de leden Kerstens en Mohandis, die een dezer dagen aan uw Kamer wordt verzonden, ga ik in op de oorzaak daarvan en hoe deze fout zo snel mogelijk hersteld gaat worden. Studiekeuze123 zorgt met spoed voor een gerepareerde studiebijsluiter met daarop een aangepast cijfer zowel voor de website van Studiekeuze123 als voor de websites van de universiteiten, waar aankomende studenten die dit jaar kiezen voor een wo-bachelor, gebruik van kunnen maken. In afwachting van deze reparatie nemen universiteiten een disclaimer op bij de huidige studiebijsluiter. Studiekeuze123 heeft als snelle reparatie ook op haar website bij de betreffende studiebijsluiters een toelichting opgenomen en in de betreffende studiebijsluiters aangekondigd dat in maart 2016 aangepaste cijfers komen.
Naast dit alles vindt in mei of juni een algehele update van de studiebijsluiter plaats, waarin ook een aanpassing van deze arbeidsmarktindicator plaatsvindt op basis van de nieuwste alumni-gegevens uit de HBO-Monitor en de Nationale Alumni Enquête van de VSNU (voorheen: WO-Monitor). De betrokken partijen (Vereniging Hogescholen, VSNU,ISO, LSVb en Studiekeuze123) gaan hierbij tevens na in hoeverre de voorlichting over de arbeidsmarktsituatie nog verder verbeterd kan worden.
Op welke wijze gaat u naar aanleiding van de reportage in Monitor de studiebijsluiter verbeteren, die naar aanleiding van de motie Lucas c.s.3 in het gehele hoger onderwijs is ingevoerd en breed ondersteund wordt door studentenorganisaties?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat alumni een waardevol aanvullend inzicht kunnen geven in de aansluiting van een studie op de vereisten van de arbeidsmarkt en dat daarom de suggestie van de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) om een alumnimonitor toe te voegen een waardevolle is en uitwerking verdient? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat dit vervolg krijgen?
Ja, deze mening deel ik. Zoals ik in de strategische agenda «De waarde(n) van weten» heb aangegeven, heb ik in tijdens de HO-tour vernomen dat hogescholen en universiteiten afgestudeerden veel meer zouden kunnen benutten voor een terugkoppeling van de aansluiting van het curriculum op de beroepspraktijk. Een actiever alumnibeleid kan zodoende bijdragen aan een betere aansluiting van het curriculum van opleidingen op de beroepspraktijk. Uit onderzoek van het ISO5 blijkt bovendien dat alumni ook bereid zijn om een bijdrage te leveren.
Met de Landelijke Studentenvakbond ben ik in gesprek over het voorgestelde instrument van de alumnimonitor. Hierbij merk ik op dat zowel in het wo als in het hbo al een monitor bestaat. De VSNU voert tweejaarlijks de Nationale Alumni Enquête (voorheen: WO-Monitor) uit en de Vereniging Hogescholen jaarlijks de HBO-Monitor. In beide onderzoeken worden zowel kwantitatieve als kwalitatieve gegevens over de arbeidsmarktpositie verzameld, en worden alumni bevraagd over het curriculum in relatie tot de arbeidsmarkt. Het verdient een verkenning om na te gaan of deze bestaande instrumenten verder geoptimaliseerd kunnen worden wat betreft de verzameling van gegevens en de vertaling van de gegevens naar studiekeuzeinformatie. Ik heb met de studentenbonden afgesproken over dit onderwerp in gesprek te blijven.
Op welke andere wijze gaat u de studiekeuzevoorlichting verbeteren in het hoger onderwijs, naast de reeds genomen stappen met betrekking tot de studiebijsluiter, de vervroegde inschrijfdatum van 1 mei en de verplichte studiekeuzecheck (matching) activiteiten?
In de afgelopen jaren is veel aandacht besteed aan studiekeuzeinformatie. Naast de studiebijsluiter, de website van studiekeuze123 en de website startstuderen.nl voer ik sinds twee jaar de campagne «studeer met een plan». Onderdeel van deze campagne is een brief aan alle havo en vwo eindexamenkandidaten en mbo4 studenten die in het laatste jaar van hun opleiding zitten. Deze brief ontvangen zij in het begin van het laatste jaar van hun vo- of mbo4-opleiding en hierin worden zij gewezen op het belang van een goede studiekeuze en de mogelijke instrumenten die zij kunnen gebruiken om tot deze goede studiekeuze te komen en zich voor te bereiden op een opleiding in het hoger onderwijs.
De hogescholen en universiteiten zijn twee jaar geleden gestart met de studiekeuzecheck. De komende jaren gaat het erom de effecten daarvan te monitoren en te leren van de eerste ervaringen met de studiekeuzecheck, te onderzoeken wat werkt voor welke groepen, en om het uitwisselen van good practices. In de komende jaren zal daarom blijvend aandacht gegeven worden aan deze studiekeuzecheck.
Ook wil ik blijvend aandacht besteden aan loopbaanoriëntatie en studiekeuzebegeleiding. Dit zal ik onder andere doen door middel van het stimuleren van samenwerking in de onderwijsketen. Een voorbeeld van een dergelijke samenwerking in de onderwijsketen is het project HBO-module van NHL hogeschool en ROC Friese Poort. Studenten van ROC Friese Poort volgen gedurende negen weken een programma dat wordt verzorgd door een hbo- en een mbo-docent, gericht op een goede studiekeuze. Zoals ik in de strategische agenda «De waarde(n) van weten» heb aangegeven zal ik voor de samenwerking vo-ho en mbo-hbo ook expliciet aandacht vragen in de toekomstige kwaliteitsafspraken ho en mbo.
Deelt u de mening dat loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) aan scholieren op het voortgezet en middelbaar onderwijs een minstens zo belangrijke rol spelen als de voorlichting door hoger onderwijs instellingen, maar dat de vormgeving en kwaliteit hiervan veelal te wensen overlaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te verbeteren?
Een goede studiekeuze start met een gedegen oriëntatie. De vo-scholen en de mbo-instellingen spelen hier een belangrijke rol in middels het aanbieden van Loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB). De afgelopen jaren is veel aandacht besteed aan de kwaliteit van LOB en zijn veel verbeteringen doorgevoerd. Het LOB verdient echter blijvend aandacht. Samen met Minister Asscher heb ik in november 2015 een brief6 over de aanpak van jeugdwerkloosheid aan uw Kamer verzonden waarin het kabinet heeft aangekondigd het loopbaanleren een stevigere plek in het onderwijs te willen geven. In deze brief heb ik toegezegd in het voorjaar van 2016 een sectoroverstijgende brief Loopbaanleren aan de Tweede Kamer te sturen. De evaluatie van de stimuleringsregeling LOB in het mbo en de nieuwe ondersteuningsafspraken voor 2016 maken ook deel uit van deze brief. Daarnaast worden uitkomsten uit lopende onderzoeken, zoals het haalbaarheidsonderzoek van de VO-raad naar een bovensectoraal stroompunt LOB (een kennis- en expertisecentrum), eveneens meegenomen.
Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
De banen van morgen zijn onvoorspelbaar, toch is er een aantal opleidingen dat structureel studenten opleidt waarvoor het arbeidsmarktperspectief evident slecht is; overweegt u voor deze opleidingen een arbeidsmarktfixus in te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat besluitvorming hieromtrent plaatsvinden?
Voorop staat dat ik groot belang hecht aan een toegankelijk hogeronderwijstelsel. Studenten moeten zo veel mogelijk de studie kunnen volgen van hun keuze. Dit betekent dat ik zeer terughoudend ben met instrumenten die de toegankelijkheid beperken. De arbeidsmarktfixus is een ultimum remedium, die alleen ingezet wordt als andere instrumenten zijn uitgeput. Daarvan is nu geen sprake en om die reden ben ik niet voornemens een arbeidsmarktfixus in te stellen. Ook benadruk ik in dit kader nogmaals het belang van correcte en toereikende studiekeuzeinformatie, waaronder de informatie over het arbeidsmarktperspectief zoals deze is opgenomen in de studiebijsluiter en op de website van studiekeuze123.
De arbeidsmarkt ontwikkelt zich zeer snel. Enerzijds verdwijnen banen en anderzijds ontstaan de komende jaren nieuwe banen waar we nu nog geen weet van hebben. Het onderwijs leidt niet (meer) op voor een baan voor het leven, maar voor een loopbaan op een steeds dynamischere arbeidsmarkt. Hogescholen en universiteiten dragen de verantwoordelijkheid dat het onderwijs dat zij aanbieden aansluit bij waar de huidige arbeidsmarkt en de arbeidsmarkt van de toekomst om vraagt.
De steeds dynamischere arbeidsmarkt is ook nu zichtbaar. Zo werkt ruim 25% van de hbo afgestudeerden 1,5 jaar na afstuderen in een andere sector dan de sector waarin ze zijn opgeleid. Dit maakt bovendien dat het zeer complex is om het aantal banen in een bepaalde sector te koppelen aan het aantal studenten van een opleiding.
Deelt u de mening dat er niet alleen bij nieuwe, maar ook bij bestaande opleidingen regelmatig kan worden gekeken naar de macrodoelmatigheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om het aanbod van bestaande opleidingen tegen het licht te houden ten einde een bovenmatig aanbod terug te dringen?
Ik vind het belangrijk om te blijven kijken naar het bestaand onderwijsaanbod en regelmatig de vraag te stellen of dat aanbod nog aansluit bij de behoefte op de arbeidsmarkt, de maatschappelijke behoefte en de wetenschappelijke behoefte. Ik doe dat nu op een aantal manieren. Zo maakt de CDHO sectorale analyses waarbij gekeken wordt naar de arbeidsmarktbehoefte aan afgestudeerden en of het huidige aanbod aanpassingen behoeft, en worden in het hbo en wo met enige regelmaat sectorale verkenningen gedaan en sectorplannen gemaakt. Met de VH is in het Hoofdlijnenakkoord (2011)7 afgesproken dat het onderwijs periodiek wordt doorgelicht in sectorale verkenningen. Doel hiervan is de beoordeling van de aansluiting op maatschappelijke ontwikkelingen en de wensen van het werkveld. De analyses, verkenningen en sectorplannen hebben in verschillende sectoren al effect gehad. Het heeft bijvoorbeeld geleid tot een conversie in de technieksector in het hbo en tot meer samenwerking en capaciteitsreductie van bacheloropleidingen in de kunstensector, gekoppeld aan kwalitatieve versterking in de vorm van masteropleidingen. Ook in het wo hebben vergelijkbare initiatieven plaatsgevonden; zo neemt de sector geesteswetenschappen zelf verantwoordelijkheid voor het landelijk aanbod van kleine en unieke opleidingen. Deze analyses en sectorale verkenningen vormen een goede aanvulling op de beleidsregel macrodoelmatigheid.
Zoals aangekondigd in de strategische agenda «De waarde(n) van weten», voer ik voor de zomer een toekomstverkenning uit naar nieuw macrodoelmatigheidsbeleid. Hierbij wordt zowel beleid gericht op nieuwe opleidingen als op bestaand aanbod betrokken.
Zie ook mijn antwoord op vraag 7.