Het bericht dat er tonnen verdiend worden met ‘slimmer declareren’ |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat zorginstellingen zich laten adviseren over «slimmer declareren»?1
Ik ben niet bekend met het begrip «slim» declareren. Ik hanteer de begrippen correct declareren of niet-correct declareren. Om correct te declareren is het slim om zo dicht mogelijk bij de bron te blijven («registratie aan de bron»), zodat fouten worden voorkomen en administratieve overhead zo laag mogelijk blijft. Het is aan zorgaanbieders zelf om te bepalen of zij zich daarover laten adviseren.
Deelt u de mening dat financiële motieven niet leidend mogen zijn voor het behandelen van patiënten?
De zorgvraag van de patiënt en de daarbij meest passende behandeling zijn wat mij betreft leidend in de zorg. De zorg moet daarbij wel zinnig en zuinig zijn zodat we de zorg toegankelijk en betaalbaar kunnen houden voor iedereen die de zorg nodig heeft.
Deelt u voorts de mening dat «slimmer declareren» leidt tot onzinnige en niet zuinige zorg, en dus in tegenspraak is met uw beleid?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Mijn beleid is gericht op correct declareren.
Vindt u het een goede ontwikkeling dat zorgconsulenten zorginstellingen adviseren welke patiënten veel geld opleveren, en welke patiënten financieel zijn uitbehandeld? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u hier een eind aan maken?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 7. Advies en consultancy kunnen bijdragen aan een betere patiëntenzorg, organisatie en bedrijfsvoering en kan daarmee ook bijdragen aan een betere kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. Het is een afweging van de instelling zelf of het doelmatiger is om de benodigde expertise tijdelijk in te huren via een adviesbureau of deze zelf in dienst te nemen. Zorgorganisaties zijn en blijven zelf verantwoordelijk voor correct declareren. De zorgverzekeraars controleren of de declaraties rechtmatig zijn. De NZa ziet hier op toe. Eventuele fraude wordt aangepakt. Dit is een sluitende aanpak die ervoor zorgt dat gedeclareerd wordt conform de beleidsregels van de NZa.
Kunt u van de genoemde instellingen in het FTM artikel een overzicht geven van hun omzet over de afgelopen 5 jaar, uitgesplitst per instelling per jaar?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht.
Bent u bereid de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoek te laten doen naar de declaraties van de genoemde ggz-instellingen in het FTM-artikel? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in het door u aangehaalde artikel geen feiten aangetroffen die aanleiding geven om de NZa te vragen nader onderzoek te laten doen. Bovendien zitten er op dit moment voldoende checks en balances in het systeem van beleidsregels, declaratieregels, controles door verzekeraars, toezicht door NZa en de reguliere aanpak van fouten en fraude.
Wanneer gaat u de perverse prikkels in het systeem, zoals vergoeding per tijdvak, aanpakken?
In de agenda voor de GGZ die ik op 26 november 2015 heb toegezonden aan uw Kamer (Kamerstuk 25 424, nr. 292) is opgenomen dat de sector samen met de NZa toewerkt naar een nieuw bekostigingssysteem per 2019 volgens het zogenaamde «Engelse model», waarbij gepaste zorg nog sterker het uitgangspunt is. In de periode tot aan 2019 zijn er overigens ook voldoende mogelijkheden voor verzekeraars en aanbieders om in contracten gepast gebruik te stimuleren door bijvoorbeeld gebruik te maken van spiegelinformatie en het bespreken van uitkomsten van zogenaamde ROM-gegevens.
Deelt u de mening dat slimmer declareren door gebruik te maken van upcoding fraude is? Welke maatregelen gaat u hiertegen treffen?
In mijn brief van 5 juli 2015 inzake de Marktscan GGZ 2014 deel B (Kamerstuk 31 765, nr. 161), ben ik uitvoerig ingegaan op het thema upcoding in de GGZ en welke maatregelen er in de afgelopen tijd door mij, door verzekeraars en door de NZa zijn genomen om upcoding tegen te gaan. Over maatregelen om fraude tegen te gaan rapporteer ik u regelmatig. Recent nog in mijn brief van 29 oktober 2015 over Voortgang programma rechtmatige zorg (Kamerstuk 28 828, nr. 93).
Landrechten |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de moord op de landrechten-activiste Berta Caceres uit Honduras?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat zij afgelopen week nog is bedreigd naar aanleiding van haar rol in het organiseren van tegenstanders van de Agua Zarca dam en dat zij niet de eerste tegenstander van de dam is die vermoord werd?
Het kabinet ondersteunt binnen «Samenspraak en Tegenspraak» de Council of Indigenous Peoples of Honduras (COPINH) via strategische partnerorganisaties BothEnds en Fondo Centroamericano de Mujeres (FCAM) en was mede hierdoor bekend met bedreigingen en geweld tegen landrechten-activiste Berta Cáceres.
Het kabinet is bedroefd en geschokt door de moord op Berta Cáceres. De gedachten gaan uit naar de familie en vrienden die zij achterlaat. Het kabinet heeft condoleances overgebracht aan FCAM, Both Ends en Mama Cash. Berta Cáceres vocht voor een betere wereld. Het sturen van de ambassadeur is een eerste signaal dat het kabinet blijvende aandacht heeft voor haar nalatenschap en de belangrijke strijd die zij voerde voor rechten voor inheemse gemeenschappen.
Het kabinet heeft de Hondurese autoriteiten opgeroepen de daders op te sporen en te berechten. Samen met de EU-delegatie in Honduras is het belang benadrukt van een onafhankelijk onderzoek naar haar moord.
Bent u nu bereid om uw mening te herzien over de investeringsbeslissing van FMO in de Agua Zarca dam waartoe u bij de beantwoording van eerdere vragen over de moord in 2013 op Tomas Garcia nog niet bereid was?2 Zo nee, waarom niet?
In afwachting van de resultaten van het onderzoek naar de lokale omstandigheden bij het Agua Zarca project heeft FMO de financiering tijdelijk stopgezet. Tegen de achtergrond van de gebeurtenissen in Honduras en binnen een bredere internationale discussie over landrechten, roept het kabinet FMO op om na te gaan of en waar nodig zij haar beleid ten aanzien van landen, waar een hoog risico op geweld is, verder dient aan te scherpen. Inbreng van het maatschappelijk middenveld wordt door FMO hierin betrokken. Het kabinet ziet hierop toe.
Bent u bereid om in dialoog te treden met de autoriteiten in Honduras zodat een zorgvuldig en onpartijdig onderzoek wordt ingesteld naar de moord op Berta Caceres, waarbij vervolging van de daders van de moord het doel moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft de Nederlandse ambassadeur in San José gevraagd naar Honduras af te reizen. Zij heeft tijdens haar bezoek aan Honduras op vrijdag 11 maart jl. de autoriteiten gewezen op het belang van een diepgaand en onafhankelijk strafrechtelijk onderzoek en opgeroepen de daders op te sporen en te berechten. Ook heeft de ambassadeur er bij hen op aangedrongen zich in te spannen voor een klimaat waarin mensenrechtenverdedigers, zoals Berta Cáceres, en journalisten veilig hun werk kunnen doen. Nederland zet zich al langer structureel in voor mensenrechten, veiligheid en justitie in Honduras, onder andere via het Midden-Amerika Programma, de EU en de VN. Zo heeft Nederland tijdens het laatste mensenrechtenexamen van Honduras in de Universal Periodic Review (UPR) in mei 2015 Honduras aangesproken op schending van rechten van journalisten en mensenrechtenverdedigers. Versterken en effectieve implementatie van de recente wet ter bescherming van journalisten, juridische ambtenaren en mensenrechtenverdedigers werden daarbij door veel lidstaten genoemd. De Nederlandse aanbevelingen over bescherming van mensenrechtenverdedigers en journalisten en over actie voor naleving van mensenrechten door bedrijven zijn door Honduras overgenomen.
Daarnaast neemt Nederland op afstand deel aan de Mensenrechtendialoog (Grupo Enlace) die de Europese Unie voert met de Hondurese overheid. Door middel van specifieke projecten, Facilitadores Judiciales, el Centro de Prevención de la Violencia (CEPREV) en het regionale mensenrechtenfonds, ondersteunt Nederland respectievelijk de toegang tot justitie, de preventie van geweld onder jongeren en de verbetering van de mensenrechten in het algemeen en de bescherming van mensenrechtenverdedigers in het bijzonder. Tot slot zal Nederland tijdens toekomstige diplomatieke contacten aandacht voor deze kwestie blijven vragen. Dat geldt zowel voor het bilaterale domein, als in de context van de EU politieke dialoog met Honduras, die van kracht wordt zodra het EU-Midden Amerika Associatie Akkoord in werking treedt.
Wat gaat u in het algemeen doen aan het beleid omtrent landrechten in combinatie met financieringsvormen, waaronder investeringen van de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO)? Kunt u ook in dialoog gaan met FMO en verslag doen van de uitkomsten van deze dialoog? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet spreekt regelmatig met FMO over haar investeringsbeleid. Investeringen van FMO vinden doorgaans plaats in landen waar vooral gemeenschappelijke en traditionele landrechten niet of onvoldoende beschermd worden en transparantie en participatie in landverwervingsprocessen ontbreken. FMO en andere financiële instellingen maken bij hun investeringsbeslissingen onder meer gebruik van de Performance Standards van de International Finance Cooperation (IFC), omdat hierin specifiek aandacht wordt gegeven aan landrechten.
FMO heeft als een van de eerste ontwikkelingsbanken een onafhankelijk klachtenmechanisme opengesteld die het mogelijk maakt voor onder meer de lokale bevolking om hun bezwaren te uiten. De onafhankelijkheid van het klachtenmechanisme en de transparantie ten aanzien van de bevindingen zijn daarbij zeer belangrijk.
In de afgelopen anderhalf jaar heeft FMO zich binnen de Land Governance Multi-Stakeholder Dialogue ingezet om haar landrechtenbeleid en dat van andere instellingen verder aan te scherpen. Ook werkt FMO samen met Hivos, Stichting Tropenbos Internationaal en het Koninklijke Instituut voor de Tropen (KIT) aan het versterken van landrechten voor kleinschalige producenten en gemeenschappen.
In november 2015 is het kabinet, als grootaandeelhouder van FMO, in gesprek gegaan met de Raad van Commissarissen (RvC) om te horen op welke wijze FMO verantwoordelijkheid neemt voor het beschermen van mens en milieu in landen waar Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) niet goed is geborgd. In vervolg op dit gesprek zijn afspraken gemaakt om het transparantiebeleid van FMO te verbeteren zodat bezwaren van belanghebbenden tijdig en op een transparante wijze gesignaleerd kunnen worden. FMO zal dit kalenderjaar een begin maken met het rapporteren en administreren van projecten binnen de International Aid Transparency Initiative (IATI) standaarden. Daarnaast zal FMO, naar model van de IFC, meer projecten voor financiering openbaar maken.
Naast de dialoog met de RvC van FMO nemen de Minister van Financiën en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking namens de overheid deel aan de onderhandelingen over het IMVO-convenant van de bancaire sector, samen met de vakbonden, NGO’s en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB). Het convenant richt zich op de rol van banken bij het verminderen en voorkomen van risico’s op mensenrechtenschendingen. Het kabinet zet er op in dat bij de afspraken over het due diligence beleid van de banken ook landrechten aan de orde komen.
Kunt u verslag doen van de Land Governance High Level meeting banken die dinsdag 8 maart zal plaatsvinden en daarbij vooral ingaan op het implementeren van een sterk landbeleid, inclusief het concept van free Prior and Informed consentvoor lokale en inheemse gemeenschappen, voor al hun financieringsvormen?
Tijdens de tweede High Level Land Governance Multi-Stakeholder Dialogue op dinsdag 8 maart jl. hebben vertegenwoordigers van Nederlandse banken, pensioenfondsen, bedrijven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en de overheid besproken hoe men gezamenlijk kan bijdragen aan vermindering van landroof, betere landrechten en landgebruik in landen waar dat cruciaal is voor armoedebestrijding, inclusieve economische ontwikkeling en handel. Hierbij gaat het met name over de praktische toepassing van belangrijke principes binnen de Voluntary Guidelines on the responsible Governance of Tenure of Land, Forestry and Fisheries in the National Context of Food Security.
Op 4 april jl. is het kabinet in gesprek gegaan met de voorzitter van de Raad van Bestuur van FMO en een aantal vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld om te spreken over de internationale regels rond investeringsprojecten. Het concept van Free Prior and Informed Consent (FPIC) en het waarborgen van een goede uitvoering van dit concept zijn daarbij besproken. Tijdens dit gesprek is afgesproken dat het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, FMO en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld de komende maanden gezamenlijk zullen kijken of aanpassingen in de toepassing van FPIC procedures noodzakelijk zijn. De uitkomsten van de resultaten van het onderzoek naar de lokale omstandigheden bij het Agua Zarca project worden in deze discussie meegenomen.
Kunt u een appreciatie geven van het artikel «Had de Sahel maar een kadaster»?3
Het rapport van Fred Pearce waar Trouw aan refereert, vormt een belangrijk achtergronddocument bij de Land Rights Now campagne die op 8 maart jl. op het Ministerie van Buitenlandse Zaken in samenwerking met Oxfam Novib is gelanceerd. Tijdens deze lancering heeft de Nederlandse overheid als eerste overheid ter wereld haar steun betuigd voor de Global Call to Action on Indigenous and Community Land Rights. Deze wereldwijde oproep richt zich precies op de situatie zoals die beschreven wordt in het artikel in Trouw.
Het kabinet onderschrijft het belang van betere landrechten en landgebruik. Daar waar eigendom en gebruik van land goed geregeld is nemen voedselzekerheid en biodiversiteit toe. Ook helpt landrechtenregistratie de positie van vrouwen te versterken. Het vorig jaar opgestarte partnerschap Land Administration for National Development (LAND) tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Kadaster beoogt verantwoordelijke organisaties in ontwikkelingslanden te assisteren bij het opzetten van snellere, goedkopere en effectievere landadministratiesystemen.
Tevens zet het kabinet in op betere documentatie van land(gebruiks)rechten voor zowel mensen en gemeenschappen die in gebieden wonen waar land via lokaal gewoonterecht wordt beheerd alsook in gebieden waar de overheid aanstuurt op individuele land(gebruiks)rechten. Dit doet het kabinet via ambassadeprogramma’s en ondersteuning van en actieve deelname in internationale netwerken als de International Land Coalition, het Global Land Tool Network en de Global Donor Working Group on Land. Zoals gemeld in de Kamerbrief (zie referentienummer MINBUZA-2015.573896) die uw Kamer op 5 november 2015 is toegekomen resulteerde dit bijvoorbeeld in 2014 in 1 miljoen hectares land met formeel erkende land(gebruiks)rechten voor kleine boerenbedrijven.
Kan Nederland geïnteresseerde landen die met landroof te maken hebben, helpen met haar expertise door bijvoorbeeld samen te werken met het Kadaster in Nederland om het kadaster in die landen te verbeteren? Kunt u aangeven of er al projecten worden gedaan ter verbetering van het kadaster? Zo ja, kunt u meer uitweiden over de projecten? Zo nee, bent u bereid om dergelijke projecten te initiëren?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven hoe u de motie-Smaling over landrechten gaat uitvoeren?4
Het kabinet ziet deze motie als een belangrijke ondersteuning van haar beleid. Momenteel is er overleg met ambassades en Nederlandse kennisorganisaties in partnerschappen als LANDac en LAND met betrekking tot de vraag hoe er nog beter gebruik gemaakt kan worden van Nederlandse kennis en kunde bij het versterken van betere landrechten en landgebruik in de partnerlanden. Op basis van deze gesprekken zal een concreet actieplan worden opgesteld dat zal aangeven hoe het kabinet de motie-Smaling over landrechten gaat uitvoeren. Dit plan wordt opgenomen in de tijdens het AO voedselzekerheid op 27 januari 2016 toegezegde brief over de inzet en de behaalde resultaten op het terrein van wereldwijde voedselzekerheid. Deze brief zal uw Kamer voor het zomerreces worden toegezonden.
Hormoon verstorende stoffen en de relatie met de volksgezondheid |
|
Pia Dijkstra (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u concreet aangeven welke nationale maatregelen u gaat nemen om de blootstelling aan Bisfenol (BPA) A te verlagen, zoals u bekend maakte op 3 maart 2016, en op welke termijn u dit wilt realiseren? Op welke termijn wilt u bij de Europese Commissie en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid aandringen om de geldende Europese normen aan te passen? Kunt u aangeven welk concreet voorstel u daar gaat doen? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
In de brief van 3 maart 2016 (Kamerstuk 32 793, nr. 208) heb ik, mede namens de Staatssecretaris van I&M en de Minister van SZW een aantal nationale maatregelen aangekondigd.
Inmiddels heb ik de ziekenhuizen en relevante beroepsverenigingen uitgenodigd voor een eerste overleg om afspraken te maken over het op een verantwoorde manier terugdringen van de blootstelling aan BPA op de kinderafdelingen en intensive care units voor pasgeborenen.
Tijdens dit overleg staat ook de voorlichting aan vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven op de agenda. Het RIVM wordt betrokken bij de nadere uitwerking en wetenschappelijke onderbouwing van de informatievoorziening.
Begin april is een Regulier Overleg Warenwet (ROW) aangekondigd, waarin met de industrie wordt gesproken over het terugdringen van het gebruik van BPA en de ontwikkeling van veiligere alternatieven.
Ik heb het RIVM-rapport aan de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) aangeboden en er op aangedrongen de norm voor de toelaatbare dagelijkse inname (Tolerabele Daily Intake, TDI) op grond van de nieuwe inzichten opnieuw te bezien.
Kunt u aangeven wat de huidige voorlichting aan vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven behelst als het gaat om BPA, en op welke manier u dit wilt uitbreiden?
Er zijn vele vormen van voorlichting voor zwangeren, aangeboden door zowel professionals, organisaties en bedrijven als door particulieren.
Via het RIVM en het Voedingscentrum wordt informatie over BPA aangeboden die door deze groepen kan worden overgenomen.
Het Voedingscentrum heeft naar aanleiding van het RIVM-rapport over BPA de informatie op haar website op sommige punten uitgebreid. Zo is nadrukkelijk het advies toegevoegd dat borstvoeding de beste voeding voor baby’s blijft.
In mijn brief van 3 maart 2016 aan uw Kamer (Kamerstuk 32 793, nr. 209) heb ik aangegeven dat het «Plan van Aanpak Preventie» van het College Perinatale Zorg (CPZ), dat in oktober 2015 aan de Kamer is aangeboden (bijlage bij Kamerstuk 32 279, nr. 71), initiatieven bevat om voorlichting aan zwangere vrouwen over mogelijk schadelijke effecten van hormoonverstorende stoffen te verbeteren.
In de Kabinetsreactie (Kamerstuk 32 793, nr. 208) heb ik aangegeven dat ik samen met het RIVM, VeiligheidNL en het Voedingscentrum de voorlichting aan vrouwen die zwanger zijn of borstvoeding geven verder zal uitbreiden ter bescherming van de foetus en baby’s.
In beide gevallen wordt gebruik gemaakt van de laatste informatie over schadelijke stoffen, waar hormoonverstorende stoffen ook onder vallen. In mijn antwoord bij vraag één heb ik aangegeven dat de informatievoorziening samen met professionals en wetenschappers wordt vormgegeven.
Op welke termijn verwacht u de resultaten van het onderzoek dat gedaan wordt waaruit moet blijken welke producten in Nederland het meest bijdragen aan de blootstelling aan BPA?
Op dit moment ben ik bezig met het formuleren van de onderzoeksopdracht en moet worden bekeken welke organisatie, of combinatie van organisaties, het onderzoek het beste kan uitvoeren. Het is daarom nog te vroeg om te kunnen zeggen wanneer de onderzoeksresultaten kunnen worden verwacht.
Kunt u aangeven in hoeverre u weet of er in andere Europese landen gebruik wordt gemaakt van alternatieven voor BPA als het gaat om blootstelling hieraan in ziekenhuizen, en dan specifiek voor jonge kinderen en pasgeborenen? Zo nee, bent u bereid dit mee te nemen in uw overleggen met de Europese Commissie en de Europese Autoriteit, zodat Europese landen van elkaars best practices kunnen leren als het gaat om het terugdringen van BPA en andere hormoon verstorende stoffen?
Op Europees niveau zijn verschillende ontwikkelingen gaande ten aanzien van het terugdringen van het gebruik en de blootstelling aan deze stoffen in medische hulpmiddelen en ziekenhuizen.
Ik ben ervan op de hoogte dat er in een aantal lidstaten verschillende initiatieven genomen zijn om de blootstelling aan dergelijke stoffen in ziekenhuizen te verminderen. De meeste van deze initiatieven zijn op vrijwillige basis.
Daarnaast zijn er op Europees niveau ontwikkelingen gaande om het gebruik van BPA door fabrikanten van medische hulpmiddelen terug te dringen. Op dit moment wordt er nog onderhandeld over de toekomstige verordeningen voor de markttoelating van medische hulpmiddelen. Het ziet ernaar uit dat de vereisten aan het gebruik van deze stoffen in medische hulpmiddelen veel stringenter zullen worden.
De verwachting is dat de toekomstige vereisten een effectieve prikkel zullen zijn voor fabrikanten om het gebruik van deze stoffen in medische hulpmiddelen verder terug te brengen.
Ook de Scientific Committee on Emerging and Newly Identified Health Risks (SCENIHR) geeft in haar opinie over BPA van februari 2015 aan, dat waar mogelijk medische hulpmiddelen moeten worden gebruikt waaruit geen BPA lekt. Het vervangen van de stof BPA voor een andere chemische stof moet volgens SCENIHR worden afgewogen tegen de efficiëntie van het medische hulpmiddel, en daarmee de behandeling, en het toxicologische profiel van de alternatieve stof.
In Nederland zal ik mij inzetten om met ziekenhuizen en relevante beroepsverenigingen afspraken te maken over het op een verantwoorde manier terugdringen van de blootstelling aan BPA op de kinderafdelingen en intensive care units voor pasgeborenen. Ik hecht eraan om hierover ook in gesprek te blijven met de relevante stakeholders, waaronder bijvoorbeeld het Westfries Gasthuis, en hun kennis en expertise mee te wegen.
Bent u bekend met de uitspraken van de Wereldgezondheidsorganisaties dat hormoonverstoorders een «Global Threat» zijn? Kunt u aangeven wat u heeft gedaan naar aanleiding van deze uitspraken?1
Ja, ik ben bekend met het rapport over hormoonverstorende stoffen waaraan deze uitspraak wordt ontleend. Dit rapport constateert aan de hand van epidemiologische gegevens een toename van diverse ziekten en neemt aan dat deze toename mede door hormoonverstorende chemische stoffen wordt veroorzaakt.
Nederland zet zich, ook al voordat de WHO dit rapport publiceerde, op diverse fronten in om de risico’s van hormoonverstorende stoffen te verminderen. Zo werkt Nederland actief mee aan betere testmethoden. Dit heeft onder andere geleid tot een (mede door Nederlandse inzet tot stand gekomen) toxicologische test, de Extended One Generation Reproduction Toxicity test die effecten kan opsporen die wijzen op verstoring van het hormoonsysteem.
Eerder heb ik in mijn brief van 3 maart (Kamerstuk 32 793, nr. 209) al aangegeven dat Nederland is aangesloten bij de zogenaamde REACH-UP landen, voorstellen van de Europese Commissie steunt die bijdragen aan een verlaging van de blootstelling aan BPA, en partijen (Zweden en ECHA) steunt in Europese rechtszaken om hormoonverstorende stoffen beter te kunnen reguleren.
Nederland zet zich ervoor in om bij de Europese Commissie aan te dringen op het zo snel mogelijk vaststellen van criteria om hormoonverstorende biociden en gewasbeschermingsmiddelen te kunnen identificeren. Een verklaring met deze strekking is onder Nederlands voorzitterschap in de Milieuraad van 4 maart jl. aangenomen. Ook steunt Nederland het identificeren van hormoonverstorende stoffen onder de Europese verordening inzake chemische stoffen (REACH).
Kent u de uitspraken van de FIGO (een internationaal netwerk waarin 125 beroepsorganisaties van gynaecologen en verloskundigen vertegenwoordigd zijn) dat de blootstelling aan schadelijke chemische stoffen, waar hormoon verstorende stoffen onder vallen, in de baarmoeder een ernstige bedreiging kan vormen voor de gezondheid, een ondersteuning die gesteund werd door meerdere Europese gezondheids- en milieugroepen? Kunt u aangeven in hoeverre u de voorlichting aan zwangere vrouwen heeft aangescherpt naar aanleiding van deze bevindingen die Europees brede steun kregen?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten wat uw specifieke beleid is geweest, en welke veranderingen u de afgelopen jaren heeft doorgevoerd naar aanleiding van de steeds toenemende bewijzen dat hormoon verstorende stoffen schadelijk zijn voor de volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven in welke mate u een verklaring heeft voor de toename van borstkanker met ruim dertig procent in Nederland, sinds 1989? Is u bekend of hier een relatie met hormoon verstorende stoffen, zoals bijvoorbeeld voedselverpakkingen, bestaat? Indien u die niet heeft, bent u dan bereid deze te onderzoeken?3
Ondanks de vele wetenschappelijke onderzoeken is het nog niet duidelijk waardoor borstkanker ontstaat. Er is wel een aantal risicofactoren beschreven, waarvan men denkt dat die mogelijk invloed kunnen hebben op het ontwikkelen van borstkanker. Deze factoren zijn onder andere: erfelijkheid, langdurige menstruele activiteit, overgewicht, voeding, blootstelling aan straling, kinderloosheid of late geboorte van het eerste kind (na het 35e levensjaar).
Blootstelling aan specifieke chemische stoffen, waaronder hormoonverstorende stoffen, wordt ook in relatie gebracht met borstkanker. Omdat in het dagelijks leven blootstelling aan diverse stoffen plaatsvindt en er veelal geen gegevens zijn aan welke stoffen de mens precies wordt blootgesteld, is het lastig om voor specifieke stoffen een oorzakelijk verband vast te stellen. Ik volg het onderzoek op de voet en zal, indien meer helderheid wordt verkregen, zo nodig beleidsmaatregelen voorstellen.
Ook naar de mogelijke oorzaken van zaadbalkanker wordt veel wetenschappelijk onderzoek verricht. Ik volg dat op de voet en zal, indien meer helderheid wordt verkregen, zo nodig beleidsmaatregelen voorstellen.
RIVM draagt in opdracht van de overheid bij aan diverse onderzoeken en ontwikkelingen die het mogelijk moeten maken meer over hormoonverstorende stoffen te weten te komen en deze te kunnen identificeren
Kunt u aangeven in hoeverre de verklaring bij vraag 5 ook van toepassing is op de stijgende toename van borstkanker bij relatief jonge vrouwen? Kunt u uitsluiten dat hier een relatie met hormoon verstorende stoffen is? Zo nee, waarom kunt u dit niet? Bent u bereid dit te onderzoeken, en waar nodig voorlichting hierop af te stemmen?4
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre bent u bereid de toename van o.a. zaadbalkanker, waarover weinig bekend is, maar waar wel een toename van 4% per jaar te signaleren is, te laten onderzoeken, en specifiek in relatie tot hormoon verstorende stoffen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?5
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw reactie op het feit dat de Europese Unie, naar aanleiding van de Nordic Council of Ministers, liet weten dat de kosten die hormoon verstorende stoffen met zich meebrengen in relatie tot zaadbalkanker en infertiliteit minimaal 59 miljoen euro zijn en maximaal 1184 miljoen euro per jaar? Heeft u zicht op deze kosten in Nederland? Zo nee, bent u bereid deze te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? 6
Het is belangrijk om zicht te hebben op de kosten van ziekten die mogelijk veroorzaakt worden door hormoonverstorende stoffen en op de kosten van maatregelen om blootstelling aan deze stoffen te verminderen. Het rapport van de Nordic Council maakt een inschatting van de bijdrage van hormoonverstorende stoffen aan het optreden van een bepaalde ziekte en berekent daar de kosten van.
Recent zijn meerdere studies gedaan, gericht op Europa, naar de kosten van ziekten die in verband worden gebracht met hormoonverstorende stoffen. In opdracht van het Ministerie van I&M heeft het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS), een overzichtsstudie uitgevoerd naar de sociaaleconomische kosten van hormoonverstorende stoffen. Dit rapport zal u binnenkort door de Staatssecretaris van I&M worden aangeboden.
Kunt u aangeven welke stappen u de komende maanden, in het kader van het Europees voorzitterschap, specifiek gaat zetten om de relatie tussen hormoon verstorende stoffen en de volksgezondheid scherp op zowel de Europese als nationale agenda te zetten?
Onder Nederlands voorzitterschap heeft de Milieuraad op 4 maart 2016 een verklaring aangenomen waarin er bij de Europese Commissie op wordt aangedrongen zo snel mogelijk criteria voor hormoonverstorende stoffen vast te stellen. Zodra die beschikbaar zijn kunnen de lidstaten en het Europees parlement beoordelen of zij vinden dat deze afdoende zijn.
In het kader van REACH heeft Denemarken voorgesteld vier zogenoemde ftalaten (weekmakers) op grond van hun hormoonverstorende werking bij de mens te gaan reguleren. Nederland zal dit steunen. Wat betreft de nationale en Europese acties op BPA verwijs ik naar mijn brieven van 3 maart (Kamerstuk 32 793, nr. 208 en Kamerstuk 32 793, nr. 209).
De Minister van SZW heeft als een van de speerpunten het aanpakken van kankerverwekkende stoffen op de werkplek. Deze aanpak heeft ook een effect op hormoonverstorende stoffen, aangezien een aantal van deze stoffen kan leiden tot kanker.
De berichtgeving over de echtgenoot van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is met u besproken dat de echtgenoot van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) consultancywerk ging doen in de zorgsector? Zo neen, had dit naar uw mening wel gemoeten? Zo ja, is toen ook gesproken over werkterreinen buiten het werkveld van de Minister?1
Nee, dat is niet met mij besproken en dat hoeft ook niet. In de procedure voor kandidaat Ministers en Staatssecretarissen (Kamerstuk 28 754, nr. 1) is bepaald dat als uitgangspunt wordt gehanteerd dat financiële en zakelijke belangen van een partner, meerderjarige kinderen en andere familieleden in de regel niet relevant worden geacht bij de beoordeling of er beletselen zijn om iemand tot bewindspersoon te benoemen. De motivering daarvoor was en is nog steeds dat mensen als zelfstandige individuen worden beschouwd die geacht worden economisch onafhankelijk te zijn. Het past daarbij niet om van een partner of familieleden van een kandidaat-bewindspersoon te eisen dat zij ingrijpende financiële of zakelijke veranderingen aanbrengen in hun leven om de kandidatuur van betrokkene mogelijk te maken. Het is ook ongewenst dat het ambt van bewindspersoon voor een belangrijke groep geschikte kandidaten enkel en alleen vanwege de maatschappelijke positie van partner of verwanten onbereikbaar zou zijn.
Acht u het kwetsbaar dat de echtgenoot van de Minister als consultant adviseert hoe zo rendabel mogelijk gedeclareerd kan worden, terwijl de Minister verantwoordelijk is voor het beperken van zorguitgaven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgorganisaties moeten met het oog op goed financieel beheer ervoor zorgen dat zij die uitgaven declareren waar zij recht op hebben. De NZa stelt de regels welke uitgaven gedeclareerd mogen worden. Zorgorganisaties bepalen zelf of zij daarvoor adviesbureaus willen inhuren. Overigens stelt het bedrijf dat zij geen declaratie-advies geven (zie daarvoor de reactie van het bedrijf in het artikel).
Erkent u dat het voor een zorginstelling interessant is om voor een adviseur te kiezen die heel dichtbij de Minister staat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze vraag gaat uit van de veronderstelling dat de zorginstelling via deze adviseur in een bevoordeelde positie kan komen in relatie tot de Minister. Deze veronderstelling klopt niet gezien de vele checks and balances in het zorgstelsel, waaronder het ontbreken van de mogelijkheid voor de Minister om rechtstreeks te interveniëren bij individuele instellingen.
Denkt u dat het passend is dat de Minister Kamervragen over het werk van haar man beantwoordt?2 3 4
Als de Kamervragen aan de Minister worden gesteld, is het logisch dat de Minister deze vragen beantwoordt.
Kunt u uitleggen waarom de perswoordvoerder van de Minister de journalist van het artikel heeft gebeld en heeft bevraagd over het schrijven en publiceren over het werk van de echtgenoot van de Minister?
De indruk ontstond dat het artikel niet zou gaan over een eventuele misstand in de ggz-sector of over de werkwijze van adviesbureaus in het algemeen in deze sector, maar dat de focus vrijwel uitsluitend lag op een specifieke adviseur met als reden dat hij de echtgenoot van de Minister is. Dat maakte dat het ook een verhaal over de Minister zou worden. Dat en omdat er enige twijfel was of er recht zou worden gedaan aan de feiten – wat dus ook zijn weerslag op de Minister zou hebben – was voor haar woordvoerder afdoende aanleiding om contact met de journalist op te nemen.
Hoe is de perswoordvoerder te weten gekomen dat de journalist met het artikel bezig was? Klopt het dat het Ministerie van VWS op geen enkele wijze om commentaar is gevraagd?
De journalist heeft gedurende een aantal maanden vele telefoontjes gepleegd en mailtjes verstuurd naar instellingen en personen die werkzaam zijn of waren in de zorg. Deze hebben ook de woordvoerder bereikt. Het ministerie is niet om commentaar gevraagd.
Was de interventie van de perswoordvoerder in opdracht van de Minister van VWS?
De interventie is besproken met de Minister en met haar instemming gepleegd.
Hoe lang duurde het gesprek met de journalist?
28 minuten.
Vindt u het de taak van een perswoordvoerder – in dienst van de rijksoverheid – om mogelijke publicaties over echtgenoten van ministers te voorkomen? Op welke wijze is die taak in het belang van de overheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het behoort tot de taak van een woordvoerder om actie te ondernemen indien de indruk bestaat dat er een publicatie aankomt over de Minister die geen recht doet aan de feiten.
Gaat u stappen ondernemen richting uw Minister van VWS om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Ik zie daartoe in het licht van de gegeven antwoorden geen aanleiding.
Zie verder antwoord 1.
Aangifte van belastingen in het buitenland |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Weet u dat tienduizenden Nederlanders in het buitenland ook met DigiD aangifte van belastingen moeten doen dan wel andere zaken met de overheid kunnen regelen maar, in tegenstelling tot inwoners van Nederland, altijd hun DigiD in persoon bij een balie in Nederland, dan wel bij de Nederlandse ambassade moeten ophalen?
Het is niet verplicht om de aangifte inkomstenbelasting digitaal te doen. Als het te zijner tijd, op grond van de Wet elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst (Wet EBV), wel verplicht wordt om de aangifte inkomstenbelasting digitaal te doen (niet vóór 2018) zullen mensen met een buitenlands woonadres voorlopig nog uitgezonderd zijn van die verplichting. Dit is geregeld in de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst, die gebaseerd is op de Wet EBV. De reden om deze groep uit te zonderen is omdat er nog geen breed dekkende oplossing voorhanden is om hen aan een DigiD te helpen.
Mensen die al een DigiD hadden voor zij Nederland verlieten, kunnen deze uiteraard blijven gebruiken. Ook kunnen zij in de lopende aangiftecampagne gebruik maken van de mogelijkheid om in te loggen met het inlogmiddel van hun bank, als zij nog over een bankrekening in Nederland beschikken.
Het is mij inderdaad bekend dat Nederlanders die niet ingezetene zijn hun DigiD bij een balie moeten ophalen.
Bent u het er mee eens dat het ondoenlijk is om deze Nederlanders te verplichten op korte termijn, soms honderden kilometers, te reizen naar hun ambassade, dan wel naar Nederland, alleen om een DigiD aan te vragen?
Ik realiseer mij dat dit voor een deel van de Nederlanders die in het buitenland wonen en een DigiD willen of moeten hebben tot ongemak kan leiden en dat zij dit als een probleem kunnen ervaren. Overigens kunnen de Nederlanders in het buitenland die AOW ontvangen online een DigiD aanvragen en de activeringscode toegestuurd krijgen, omdat daar een aparte regeling voor geldt. Tot eind 2015 zijn al 13.000 DigiD activeringscodes uitgegeven via de verschillende balies. Daarnaast zijn alternatieven in ontwikkeling, zoals de mogelijkheid om een inlogmiddel van de bank te gebruiken (zie het antwoord op vraag1.
Het uitgifteproces van DigiD is aan voorwaarden gebonden om de betrouwbaarheid van DigiD hoog te houden. In Nederland kan de betrouwbaarheid bij uitgifte worden verkregen door de brief met activeringscode naar het adres te sturen waarmee een burger in de basisregistratie personen (BRP) geregistreerd is. Hiermee wordt de identiteit van de aanvrager gecontroleerd. De adressen van Nederlanders in het buitenland zijn opgenomen in het niet-ingezetenendeel van de BRP, de RNI. Hoewel er veel aan wordt gedaan deze adresregistratie optimaal te houden, is dat bij adressen in het buitenland moeilijker gebleken.
Om Nederlanders in het buitenland toch de mogelijkheid te bieden een DigiD te verkrijgen heb ik balies laten openen bij (grens)gemeenten in Nederland en bij ambassades in het buitenland. Bovendien is hiertoe in 2013 een balie van de gemeente Haarlemmermeer op Schiphol ingericht, waar Nederlanders die in het buitenland wonen ook in het weekend en in de avonduren terecht kunnen2.
Door bij de balies een face-to-face controle uit te voeren kan toch op een betrouwbare wijze DigiD’s worden uitgegeven.
Bent u het er mee eens dat het ook niet strookt met de ambitie van een digitale overheid om een aanvraag voor een digitale code enkel en alleen in persoon te kunnen verkrijgen?
Ik wil het betrouwbaarheidsniveau van DigiD niet ondergeschikt maken aan het makkelijker maken van autorisatie voor de Nederlanders in het buitenland die een DigiD wensen of nodig hebben. Niettemin erken ik het probleem. Daarom laat ik momenteel onderzoeken of en in hoeverre het mogelijk is om met behoud van het noodzakelijke betrouwbaarheidsniveau een eenvoudiger en minder bezwarende uitgifteprocedure te faciliteren. Los daarvan merk ik op dat vanaf 2018 op grond van de eIDAS verordening ingezetenen van een andere lidstaat met een daar uitgegeven middel zullen kunnen inloggen bij een publieke dienst in Nederland. Dit zal naar verwachting de keuzevrijheid aanzienlijk vergroten.
Bent u bereid om op korte termijn een oplossing voor dit ongemak voor Nederlanders in het buitenland te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals u ook uit mijn antwoord op vraag 3 kunt afleiden, heb ik het onderzoek naar een eenvoudiger en minder bezwarende uitgifteprocedure reeds in gang gezet.
Kunt u tevens aangeven of u ook voor andere landen dan Spanje voornemens bent de Nederlandse ambassade naar de regio’s met een hoge concentratie Nederlanders te laten afreizen, zodat Nederlanders daar een nieuw paspoort of identiteitskaart kunnen aanvragen, zoals u in uw brief laat weten?1 Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend wordt dit conform de wet- en regelgeving voor individuele gevallen gedaan als iemand om zwaarwegende redenen niet in staat is om fysiek bij een ambassade of consulaat een aanvraag in te dienen. De daarvoor benodigde mobiele apparatuur wordt ook door de posten in andere landen ingezet. Dit kan echter niet bij iedere Nederlandse vertegenwoordiging op grote schaal gedaan worden, want dat vraagt om personele capaciteit en budget (zie ook het verslag van het Algemeen Overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 12 november 2014 (Kamerstukken II 2014/15 32 734, nr. 27). Vaak wordt de inzet van de mobiele apparatuur gecombineerd met andere reizen van medewerkers in een regio.
Het bericht van Zembla over nieuwe calamiteiten binnen het Universitair Medisch Centrum Utrecht |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de tv-uitzending over calamiteiten binnen het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU)?1
Ik heb de uitzending van het tv-programma Zembla (d.d. 2 maart 2016) gezien. Het beeld dat in de uitzending wordt geschetst is zorgwekkend. Zoals ik ook in mijn brief van 7 maart jl.2 heb aangegeven heeft de inspectie onderzoek ingesteld naar de afdeling KNO en de afdeling HHCO (hoofd-hals chirurgische oncologie) van het UMC Utrecht. Dit onderzoek loopt en de IGZ laat zich daarin bijstaan door een externe commissie. Daarnaast heeft de inspectie in algemene zin haar toezicht op het ziekenhuis geïntensiveerd. Het onderzoek van de IGZ zal halverwege dit jaar gereed zijn, waarna ik u informeer over de uitkomsten.
Is het waar dat bij de behandeling van een ernstige syndromale vorm van craniostenose de helmtherapie niet werkt maar een reconstructieve ingreep noodzakelijk is? Wat vindt u ervan dat het UMCU operaties heeft uitgevoerd zonder daar de geldende richtlijn bij te volgen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In de richtlijn «Behandeling en zorg voor craniosynostose» staat het volgende: «Milde vormen van craniosynostose zoals de metopic ridge en de partiële synostose van de sagittaalnaad met weinig morfologische afwijkingen zijn in principe geen indicatie voor chirurgische correctie. Bij alle andere vormen is operatieve correctie van de afwijking geïndiceerd zowel om functionele als cosmetische redenen.»
Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar zijn wel op wetenschappelijk bewijs gebaseerd. Zorgverleners kunnen op basis van hun professionele autonomie zo nodig in individuele gevallen afwijken van de richtlijn. Beargumenteerd afwijken van richtlijnen kan, als de situatie van de patiënt dat vereist.
Wat vindt u ervan dat het UMCU dreigbrieven stuurt naar de bronnen van het programma Zembla, omdat zij vertrouwelijk informatie zouden hebben gedeeld? Zou het UMCU niet meer energie moeten steken in het aanpakken van de problemen die zich voordoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 1. Ik beschik niet over deze informatie. Het onderzoek van de inspectie loopt, ik wacht haar oordeel af.
Hoe kan het dat het UMCU tot laat in 2014 op haar website heeft staan dat zij 1 van de 3 centra is die een bepaald type craniosynostose behandelingen en operaties aanbiedt, terwijl er al sinds 2012 afspraken liggen dat er 2 ziekenhuizen gespecialiseerd zijn in dit soort operaties, namelijk het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen en het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam? Vindt u dit wenselijk? Waren de in 2012 gemaakte afspraken bindend? Heeft het UMCU hiermee haar patiënten (doelbewust) verkeerd geïnformeerd? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De constatering dat er in het UMC Utrecht nog ingrepen zijn uitgevoerd na de bevindingen van de auditcommissie in 2013 is correct. De inspectie heeft naar aanleiding van twee calamiteitenmeldingen in 2014 geconstateerd dat de richtlijn onvoldoende duidelijkheid bood over de plaats van behandeling en heeft hierover in maart 2015 duidelijkheid gevraagd aan de betrokken partijen. Deze is geboden en op aanwijzing van de IGZ is het ziekenhuis in juni 2015 definitief gestopt met deze ingrepen.
Klopt het dat in maart 2013 een onafhankelijke auditcommissie nogmaals heeft gesteld dat Nijmegen en Rotterdam de twee universitaire centra zijn waar dergelijke behandelingen behoren plaats te vinden volgens de afgesproken richtlijnen? Klopt het dat twee craniosynostose operaties met ernstige medische schade in september en oktober 2013 hebben plaatsgevonden in het UMCU? Klopt het dat ook in 2014 nog een dergelijke operatie in strijd met de richtlijnen heeft plaatsgevonden?4 5
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op het feit dat het ziekenhuis na een klacht van een vader bij de Raad van Bestuur geen afspraak maakt voor een gesprek, maar iemand langs stuurt van een medisch letselschadebureau? Is dit een normale gang van zaken? Wat vindt u er vervolgens van dat het medisch letselschadebureau gelijk aan de ouders aangeeft dat ze maar niet al te hoge verwachtingen moeten hebben met betrekking tot een vergoeding (ook al was dat niet eens de insteek van de ouders)?
Het beleid dat ik met de inwerkingtreding van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) nastreef, is dat zorgaanbieders bij onvrede in een vroeg stadium een goed gesprek aangaan met de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger. Centraal staat de klacht, de oplossing ervan, verbetering van de kwaliteit van de (na)zorg en begrip.
Bent u van mening dat het UMCU moet leren van haar fouten, maar dat het UMCU niets heeft geleerd van de gemaakte fouten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wijze waarop calamiteiten al dan niet zijn gemeld, evenals het lerend vermogen van het UMCU, zijn onderwerp van het lopende onderzoek van de IGZ waar ik in mijn brief (dd. 7 maart 2016) naar heb verwezen. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af.
Wat vindt u ervan dat de ouders van drie kinderen de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hebben moeten informeren, omdat het ziekenhuis de calamiteiten daar zelf niet heeft gemeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw reactie op de opmerking van mevrouw Schneider dat het afdelingshoofd de calamiteiten heeft gemeld bij de calamiteitencommissie, en besloten heeft dat melden bij de IGZ niet nodig was? Is dit een correct besluit geweest?6
Zie antwoord vraag 7.
Is het correct dat het UMCU van alle academische ziekenhuizen al de meeste calamiteiten meldt? Is dit sinds 2015, of was dit ook al in eerdere jaren? Wat zegt dit precies in vergelijking met andere ziekenhuizen?
De IGZ heeft mij geïnformeerd dat het UMC Utrecht geen opvallend hoog of laag aantal calamiteiten meldt in vergelijking met andere (academische) ziekenhuizen.
In algemene zin is een hoog aantal calamiteitenmeldingen op zich geen indicatie dat de zorg onveilig of slecht is. Het kan ook een indicatie van de (gewenste) transparantie van een zorginstelling over ongewenste uitkomsten van zorg.
Is de bewering van Zembla juist dat de IGZ de verklaring van het UMCU weerspreekt dat de gemeentelijke lijkschouwer geen verklaring van natuurlijke dood heeft afgegeven bij een patiënt die na een ernstige calamiteit is overleden op de operatietafel? Hoe zit het dan precies?7
De IGZ heeft aangegeven dat hoewel de gemeentelijk lijkschouwer conform de geldende procedure is geconsulteerd, de inspectie nog geen uitspraak kan doen of in deze casus ook «alles» conform de richtlijn is gegaan. Het inspectieonderzoek naar de mogelijke calamiteit bij deze operatieve ingreep loopt nog. Ik kan niet op conclusies van het dit onderzoek vooruitlopen.
Wat heeft ervoor gezorgd dat de alinea over het feit dat de operaties onder «beperkte supervisie» zijn uitgevoerd wel in het voorlopige calamiteitenrapport stond, maar niet in de definitieve versie? Waarom stond dit in de voorlopige versie? Waarom is dit aspect in de definitieve versie geschrapt? Is het niet zo dat de hoofdbehandelaar tijdens een aantal van die operaties gewoon poli liep in een ander deel van het ziekenhuis?
Het inspectieonderzoek naar deze zaak loopt nog, zie ook het antwoord op vraag 1. Het calamiteitenrapport, evenals de informatie uit de Zembla-uitzending van 2 maart 2016, wordt meegenomen bij dit onderzoek. Ik kan momenteel niet op conclusies van dit onderzoek vooruitlopen.
Wat vindt u ervan dat een van de oorzaken van het doorverwijzen van patiënten naar een ander ziekenhuis een tekort aan budget voor die specifieke operatie is? Welke zorgverzekeraar was/waren hierbij betrokken? Is er overleg geweest met deze zorgverzekeraar(s)? Hoe beoordeelt u de handelwijze van de verzekeraar(s)?
Op 13 januari 2016 heb ik vragen van het lid Bruins Slot (CDA) beantwoord over budgetplafonds (vergaderjaar 2015–2016, nr. 1123). In de antwoorden ben ik uitgebreid ingegaan op de vraag welke maatregelen zorgverzekeraars kunnen nemen om bij een budgetplafond te blijven voldoen aan de zorgplicht, zodat iedere patiënt verzekerd is van goede en tijdige zorg. Ik verwijs u daarvoor naar deze antwoorden.
Het is mij niet bekend welke zorgverzekeraars in deze casus patiënten hebben doorverwezen.
Wat vindt u ervan dat er voorafgaand aan de operatie bij meerdere kinderen geen gesprek is geweest met de arts? Wat vindt u er vervolgens van dat de ouders door het ziekenhuis in de waan zijn gelaten dat de operatie uitgevoerd zou worden door een topchirurg, terwijl deze operatie in werkelijkheid door minder ervaren chirurgen is uitgevoerd, en zij dit niet van een arts maar uit het calamiteitenrapport moesten vernemen? Dit is toch niet de standaard werkwijze? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 12. Van deze gebeurtenissen is melding gemaakt bij de IGZ en het inspectieonderzoek naar deze operaties loopt nog.
Wat is uw reactie op de constatering dat het streven naar efficiëntie leidt tot meer problemen? Waar ligt volgens u de grens?
Financiële motieven mogen niet ten koste gaan van de kwaliteit van zorg aan patiënten. Wanneer patiënten worden doorverwezen dan moeten zij er op kunnen vertrouwen dat de zorg kwalitatief goed en veilig is. Het uitgangspunt bij elke indicatiestelling moet natuurlijk het belang van de patiënt zijn.
Bent u het met het UMCU eens dat maatregelen op dit moment nog niet aan de orde zijn, en het Inspectie-onderzoek afgewacht kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?8
De verbetering van de kwaliteit van zorg behoort permanent tot de verantwoordelijkheid van het bestuur van een zorgaanbieder. Zo ook van het UMCU. De IGZ heeft mij geïnformeerd dat het UMC Utrecht haar medewerking verleent aan het inspectieonderzoek, op dit moment verbetermaatregelen neemt naar aanleiding van calamiteiten en inspectiebezoeken en dat zodoende (bestuursrechtelijke) handhavingsmaatregelen op dit moment niet aan de orde zijn.
Vindt u dat het UMCU onder verscherpt toezicht moet worden geplaatst, mede ook gezien de ontkennende houding die nog steeds heerst bij de Raad van Bestuur van het UMCU? Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen het volgende stelde «wanneer tijdens of na het onderzoek van de IGZ blijkt dat er sprake is van onverantwoorde risico’s, dan grijpt de inspectie in», is het aan het licht komen van deze nieuwe calamiteiten reden voor de inspectie om direct in te grijpen? Zo ja, heeft de IGZ ingegrepen? Zo nee, waarom niet?9
De IGZ is onafhankelijk toezichthouder en het is niet aan mij om te bepalen welke instrumenten zij moet inzetten of welke maatregelen de IGZ moet treffen. Zie ook het antwoord op vraag 16
Wanneer rondt de IGZ haar onderzoek naar het UMCU af, en wanneer zijn de resultaten van dat onderzoek bekend?
De IGZ heeft op 11 december 2015 een externe commissie ingesteld ter ondersteuning van haar onderzoek naar de patiëntveiligheid en kwaliteit op de afdeling KNO en de afdeling Hoofd Hals Chirurgische Oncologie (HHCO) van het UMC Utrecht. De externe commissie verwacht haar advies voor 1 juli 2016 aan de IGZ te overhandigen. Dan volgt een periode waarin de IGZ het advies van de externe commissie samenvoegt met haar eigen bevindingen en komt tot een integraal conceptrapport over de situatie op de afdelingen KNO en HHCO van het UMC Utrecht. Het conceptrapport van de inspectie dient vervolgens ter controle op feitelijke onjuistheden voorgelegd te worden aan alle betrokkenen. De inspectie verwacht haar onderzoek in de zomer af te ronden. Ik zal het eindrapport aan uw Kamer doen toekomen.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar deze situatie dat de externe commissie (ingesteld door de IGZ) uitvoert?10
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u aangeven hoe met de slachtoffers van de fouten door het UMCU wordt omgegaan? Worden zij met fatsoen bejegend? Indien zij door de fouten medisch letsel hebben opgelopen, kunt u dan garanderen dat zij geen zwaar juridisch traject in moeten gaan, maar een respectvol traject met adequate genoegdoening?
Het UMC Utrecht wordt geacht te voldoen aan de geldende wetgeving op het gebied van klacht- en geschilafhandeling.
Verder is de nazorg voor de betrokken patiënt, familie en nabestaanden onderdeel van het toetsingskader van de inspectie bij de beoordeling van meldingen.
Wordt ook de rol van de IGZ bij de UMCU-problematiek onderzocht door de externe commissie? Is het niet gewenst, nu de ernst van de situatie op de KNO afdeling van UMCU en de betrokkenheid van de IGZ daarbij steeds duidelijker wordt, de handelwijze van de IGZ in deze kwestie onafhankelijk te laten toetsen door een onafhankelijke commissie? Zo neen, waarom niet?
Nee, dat is geen onderdeel van het onderzoek door de externe commissie. Zie mijn brief van 16 november 2015 hierover12. Ik zie ook geen aanleiding tot een dergelijk onderzoek. De IGZ is onafhankelijk toezichthouder en het is niet aan mij om te bepalen welke instrumenten zij moet inzetten of welke maatregelen de IGZ moet treffen.
Studenten in verzet tegen NS |
|
Michel Rog (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat studenten in verzet komen tegen NS?1
Ja.
Deelt u het standpunt van de vakbonden dat NS zijn problemen – te volle treinen, te weinig nieuw materieel – afschuift op het onderwijs? Wilt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, die mening delen we niet. Er is veel te doen om de problematiek van de drukke treinen. NS heeft (extra) maatregelen genomen op het gebied van vervoerscapaciteit om de hinder voor de reizigers zoveel mogelijk te beperken. Hierover is uw kamer op 22 december 2015 per brief geïnformeerd2 (Kamerstukken IenM/BKS-2015/255484). In aanvulling hierop wordt maximaal ingezet om de capaciteit op het spoor beter te benutten door forenzen en studenten de mogelijkheid te bieden de spits te mijden.
Het is in de eerste plaats aan NS om hard te werken om de openbaar vervoer reizigers een comfortabele treinreis te bieden. Vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid vragen wij aan de onderwijsinstellingen en de grote werkgevers om de student en werknemer aan te moedigen de spits te mijden en te faciliteren zodat iedereen een bijdrage levert aan het bereikbaarheidsprobleem op de weg en op het spoor. In het kader van het Studievoorschot is gestart met de Taskforce Beter Benutten. De adviezen van deze Taskforce, die zijn overgenomen door het Kabinet, richten zich op het goed benutten van de OV studentenkaart en onderwijsgebouwen.
Deelt u de mening dat het tekort aan treinen geen afbreuk mag doen aan de kwaliteit van onderwijs en de benutting van onderwijsgebouwen? Deelt u de mening dat NS daar juist beter rekening mee zou moeten houden vanuit zijn maatschappelijke belang?
Ja, wij delen uw mening dat het tekort aan treinen geen afbreuk mag doen aan de kwaliteit van het onderwijs en de benutting van onderwijsgebouwen. NS voert gesprekken met studenten en onderwijsinstellingen waarbij dit maatschappelijke belang wordt geborgd.
Deelt u de gedachte dat het reizen buiten de spits andere activiteiten, zoals sporten en werk, onder druk zet? Zo ja, is door NS een inschatting gemaakt van die gevolgen en consequenties?
Reizen buiten de spits kan bestaande activiteiten onder druk zetten maar kan ook veel nieuwe mogelijkheden bieden door activiteiten flexibel en anders in te richten. Veel mensen zijn gebonden aan de spitstijden, maar lang niet iedereen. Veel mensen werken thuis, maken gebruik van digitale mogelijkheden om op afstand te werken of in sommige gevallen te leren. Samen met de betreffende doelgroep (studenten, werknemers) kijkt NS naar de mogelijkheden om buiten de spits te reizen. NS heeft aangegeven dat zij voor geen enkele doelgroep verplicht reizen buiten de spits nastreeft. NS heeft derhalve geen inschatting gemaakt van eventuele gevolgen en consequenties van een dergelijke verplichting.
Klopt het dat de NS-plannen om studenten buiten de spitstijden te laten reizen zonder overleg met de studenten zelf zijn gemaakt, terwijl de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap studenten heeft toegezegd hen juist te betrekken? Wat is uw standpunt daarover?
NS kan niet en zal niet eenzijdig studenten weigeren in de spits. NS heeft verkennende gesprekken gevoerd met onderwijsinstellingen om de problematiek van de volle treinen in de spits te bespreken en om na te gaan of het mogelijk is sommige colleges na de spits te laten starten zodat die studenten niet verplicht zijn in de spits te reizen. NS heeft aangegeven dat bij relevante vervolggesprekken de studenten betrokken zullen worden.
Kunt u een beeld geven van de stand van zaken van de onderhandelingen tussen NS en de hogescholen en universiteiten?
Er is geen sprake van onderhandelingen. NS voert verkennende gesprekken met diverse grote werkgevers en onderwijsinstellingen om de problematiek van volle treinen in de spits bespreekbaar te maken en naar oplossingen te zoeken.
Heeft u kennisgenomen van het voorstel van studentleden in de medezeggenschapsraad van de Hogeschool van Amsterdam die NS oproepen hen mee te laten denken? Wat vindt u van die oproep?
Ja, we hebben daarvan kennisgenomen. De oplossing voor de problemen in de spits zijn maatwerk en alleen in gezamenlijkheid te bereiken. Daarom is het belangrijk dat NS heeft aangegeven dat bij relevante vervolggesprekken met onderwijsinstellingen de studenten betrokken zullen worden.
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief die lokale studentenbonden uit onder meer Delft, Zwolle en Leiden en de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) hebben geschreven aan NS, waarin zij verzoeken om niet louter met collegebesturen te praten, maar ook met studenten? Wat vindt u van die oproep?
Zie antwoord op vraag 5 en 7.
Inburgeringsplicht |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Is bekend hoeveel inburgeringsplichtigen niet binnen de termijn van drie jaar aan hun inburgeringsplicht hebben voldaan? Zo ja, hoeveel zijn dit er? Zo nee, hoe worden deze zaken zo snel mogelijk in beeld gebracht?
Voor de nieuwkomers die vanaf 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden en die nog niet voldaan hebben aan de inburgeringsplicht is de initiële inburgeringstermijn van drie jaar net verstreken. Voor de aantallen verwijs ik naar mijn brief over de voortgang inburgering d.d. 20 april 2016.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat mensen die na drie jaar niet voldaan hebben aan hun inburgeringsplicht direct na het verstrijken van de termijn in beeld komen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Verwijtbaar niet inburgeren heeft in principe altijd consequenties voor het verblijfsrecht: tenzij internationale en nationale wet- en regelgeving in de weg staat, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken bij verwijtbare termijnoverschrijding. In overige gevallen worden andere sancties opgelegd. Sterkere verblijfsstatussen, zoals vergunning voortgezet verblijf en de vergunning voor onbepaalde tijd, worden niet verleend, verzoeken tot het Nederlanderschap worden afgewezen en boetes worden opgelegd.
Bij de beoordeling of een vreemdeling in aanmerking komt voor voortgezet verblijf of een vergunning voor onbepaalde tijd betrekt de IND altijd de informatie van DUO. Een vreemdeling (asiel en regulier) komt immers niet in aanmerking voor een sterker verblijfsrecht of het Nederlanderschap als niet is voldaan aan de inburgeringsvereisten.
Indien DUO tot de afweging komt dat de termijnoverschrijding niet aan de inburgeringsplichtige te wijten is, wordt een verlenging van de inburgeringstermijn toegekend.
Wordt in al deze zaken direct na het verstrijken van de termijn beoordeeld of de verblijfsvergunning ingetrokken kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat mensen met een verblijfsvergunning asiel die na drie jaar niet voldaan hebben aan hun inburgeringsplicht direct na het verstrijken van de termijn in beeld komen bij de betreffende gemeente?
Sinds 1 januari 2013 hebben gemeenten geen wettelijke taak meer op het terrein van inburgering. Inburgeringsplichtigen zijn om deze reden in beeld bij DUO en niet bij de gemeenten.
Indien betrokkene een bijstandsuitkering ontvangt, is hij uiteraard wel in beeld bij de gemeente. Het niet behalen van het inburgeringsexamen is geen uitsluitingsgrond voor de bijstand. Wel geldt voor elke bijstandsgerechtigde de Taaleis in de Participatiewet. Dit houdt in dat hij de plicht heeft om aan te tonen dat hij de Nederlandse taal voldoende machtig is. Een behaald inburgeringsexamen kan als bewijs gelden. Zolang de inburgeringsplichtige nog geen inburgeringsexamen heeft behaald kan het zijn, en zal het vaak zo zijn, dat deze nog niet voldoet aan de taaleis. De gemeente zal dan verplicht een taaltoets afnemen. Als hij dit niet haalt, maar wel binnen een maand aangeeft mee te zullen werken aan het verwerven van taal, dan zal de gemeente de bijstand niet korten. Als de bijstandsgerechtigde niet meewerkt dan kan de gemeente in eerste instantie een korting van 20% opleggen. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om periodiek te controleren hoe het gaat met de taalverwerving.
De taaleis in de Participatiewet is voor nieuwe bijstandsgerechtigden per 1 januari dit jaar ingegaan en voor bestaande bijstandsgerechtigden gaat de eis in per 1 juli dit jaar.
Wordt in al deze zaken direct na het verstrijken van de termijn beoordeeld of de bijstandsuitkering stopgezet moet worden?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de Geen Peil-campagne voor een referendumover het samenwerkingsverdrag met Oekraïne mogelijk onterecht met Europees geld is betaald |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Geen Peil-campagne voor een referendum over het samenwerkingsverdrag met Oekraïne mogelijk onterecht met Europees geld is betaald?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel gepubliceerd op www.nu.nl, waarin mogelijk misbruik van EU-subsidie wordt gemeld. Of er daadwerkelijk sprake is van misbruik is ter beoordeling van het Europees Parlement.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik vind het onwenselijk indien subsidies voor andere doeleinden worden gebruikt dan waar die voor zijn bestemd. Het is van belang dat subsidies, ongeacht of deze door de Nederlandse overheid of door Europese instellingen worden verstrekt, op verantwoorde en transparante wijze worden besteed. Of er daadwerkelijk sprake is van misbruik is zoals aangegeven ter beoordeling van het Europees Parlement.
Is het waar dat er een onderzoek loopt van het Europees Parlement naar het gebruik van Europese subsidie voor een campagne voor het werven van handtekeningen voor een referendum over het samenwerkingsverdrag? Zo ja, hoe ziet dit onderzoek eruit, en wanneer is het naar verwachting afgerond?
Het besluit een dergelijk onderzoek al dan niet in te stellen, alsmede de vorm en procedure hiervan, is aan het Europees Parlement. Bij het kabinet is niet bekend of er een onderzoek van het Europees Parlement loopt naar het gebruik van subsidiegelden voor een campagne inzake het referendum over het samenwerkingsverdrag.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusie dat dit soort gebruik van Europese subsidie wettelijk niet toegestaan is? Wat staat hierover in de relevante wetten en regels? Hoe beoordeelt u vervolgens het gebruik van de subsidie?
Het oordeel of en in welke mate is voldaan aan Europese subsidievoorwaarden is een oordeel dat wordt gegeven door de Europese subsidieverstrekker.
Ziet u mogelijke gevolgen voor de geldigheid van het referendum, indien blijkt dat de benodigde handtekeningen deels inderdaad met onterechte subsidie zijn geworven, bijvoorbeeld met een paginagrote advertentie in dagblad De Telegraaf?
Nee, de beslissing van de Kiesraad om een referendum te laten plaatsvinden is onherroepelijk.
Op welke wijze kan beter gewaarborgd worden dat Europese subsidies zuiver besteed worden? Hoe kan het dat deze wijze van gebruik van de betreffende subsidie, die bekend was, en waar Geen Peil zich ook publiekelijk over heeft uitgelaten, nu maanden later pas onderzocht wordt?
Het waarborgen van de zuivere besteding van Europese subsidies is primair een taak van de Europese subsidieverstrekker. Dat geldt ook voor de controle op de naleving van de Europese subsidievoorwaarden.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja
De wens van Rotterdam The Hague Airport om ze snel mogelijk uit te breiden |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de wens tot snelle, forse uitbreiding van Rotterdam The Hague Airport, zoals verwoord door de directeur van de luchthaven?1
Ik heb kennisgenomen van de plannen van de luchthaven. De luchthaven heeft een Milieueffectrapport (MER) en een economische onderbouwing (inclusief kosten-batenanalyse) opgesteld op grond waarvan de luchthaven zijn plan heeft gepresenteerd. Deze onderzoeken zijn op 15 maart 2016 door de luchthaven openbaar gemaakt. Het ministerie heeft hierover contact gehad met de luchthaven.
Ik heb aan de luchthaven en de regio aangegeven dat het van cruciaal belang is dat de onderbouwing van de plannen goed is en dat er bestuurlijk draagvlak in de regio is ter ondersteuning van deze plannen. De komende maanden zal de luchthaven daarover het gesprek in de regio aangaan.
Op basis daarvan zal de luchthaven een aanvraag voor een luchthavenbesluit bij het ministerie doen, waarbij ook het definitieve Milieueffectrapport (MER) en de economische onderbouwing worden ingediend. Ik wacht de aanvraag voor het luchthavenbesluit af en zal op dat moment inhoudelijk een afweging maken. Ik wil daar niet op vooruit lopen.
Is er contact geweest tussen u en de directeur van de luchthaven over de wens tot verdere uitbreiding? Zo ja, wat hebben deze gesprekken opgeleverd?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre deelt u de mening van de directeur van de luchthaven dat de extra overlast niet opweegt tegen de economische voordelen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op welke onderzoeken de directeur van de luchthaven zich baseert wanneer hij spreekt over de enorme groei van werkgelegenheid en deelt u de analyse in deze rapporten?
Zie antwoord vraag 1.
Is groei van de Rotterdam The Hague Airport wel realistisch, gezien de uitbreiding op Eindhoven Airport en het optuigen van een hele nieuwe luchthaven bij Lelystad? Kunt u het antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat omwonenden van Rotterdam The Hague Airport niet blij worden van nog meer aantasting van hun leefomgeving? Zou u uw antwoord willen toelichten?
Ik kan me de zorgen voorstellen. Dat is ook de reden dat ik gevraagd heb om het plan goed te onderbouwen en te zorgen voor regionaal bestuurlijk draagvlak.
Heeft u een beeld van de gevolgen van geluidsoverlast en uitstoot van fijnstof wanneer de luchthaven uitbreidt? Zo nee, wilt u dit laten onderzoeken? Zo ja, vindt u deze gevolgen acceptabel?
Dit zijn onderwerpen, die terugkomen in het MER, dat door de luchthaven is opgesteld. Het ministerie zal deze informatie beoordelen nadat de aanvraag voor het luchthavenbesluit is gedaan door de luchthaven. Ik ben voornemens om het MER – vooruitlopend op een ontwerp luchthavenbesluit – te laten toetsen door de Commissie voor de m.e.r.
De schadelijke effecten van microplastics in kunstgras voetbalvelden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Van kunstgras voetbalveld tot plastic soep», waaruit blijkt dat voetbalvelden van kunstgras jaarlijks 1 miljoen kilo aan microplastics in het milieu verspreiden?1
Ja, dat bericht ken ik.
Bent u van mening dat de jaarlijkse verspreiding van een miljoen kilo microplastics in de omgeving een gevaar vormt voor milieu, natuur en waterkwaliteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik maak me zorgen over de aanwezigheid van microplastics in het milieu. Hoewel het nog onduidelijk is of microplastics gevaarlijk zijn en een risico vormen voor het milieu, kunnen de effecten mogelijk verstrekkend zijn voor het milieu. Microplastics worden aangetroffen in alle compartimenten van het mariene milieu: in het water, in het sediment en in organismen. Het is aannemelijk dat het aandeel microplastics in het milieu zal toenemen. De lijn van het kabinet is bovendien dat zwerfvuil niet in zee thuishoort.2
In 2014 heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een quick scan uitgevoerd: «Inventarisatie en prioritering van bronnen en emissies van microplastics». In deze quick scan heeft het RIVM gekeken naar mogelijke bronnen van microplastics en een eerste prioritering van deze bronnen gegeven op basis van de criteria relevantie (volume van emissies), haalbaarheid van maatregelen, en urgentie (mogelijkheid voor de consument om zelf actie te ondernemen en de gevoelde urgentie om te handelen). Hieruit blijkt dat de bijdrage van kunstgras als bron naar verwachting beperkt is. Over de genoemde hoeveelheid van 1 miljoen kilo microplastics kan op grond van de quick scan van het RIVM geen uitspraak worden gedaan.
Op basis van deze prioritering door het RIVM en de wens van uw Kamer zet ik voor nu in op het formuleren van een aanpak voor schurende reinigingsmiddelen, verf en autobanden. Naar aanleiding van dit traject kijk ik of er aanknopingspunten zijn voor effectief beleid voor andere bronnen van microplastics. Ik verwacht de Kamer hierover te kunnen informeren uiterlijk aan het eind van dit jaar.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van het aantal kunstgras voetbalvelden in Nederland in de afgelopen tien jaar?
De KNVB heeft een overzicht gegeven van de ontwikkeling van het aantal kunstgras voetbalvelden in Nederland in de periode tussen 2001 en 2014. Er is sprake van een groei van 17 kunstgras voetbalvelden in 2001 naar 1.730 in 2014.
Ziet u een conflict tussen uw ambitie om de Nederlandse waterkwaliteit te verbeteren, zoals geformuleerd in het Nationaal Waterplan 2016–2021, en de vervuiling door microplastics die bijdragen aan de plastic soep doordat ze via sportkleren in de wasmachine in het riool en het grondwater terechtkomen?
Nee, ik zie geen conflict in ambities. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Waarom is naar aanleiding van het RIVM-rapport «Inventarisatie en prioritering van bronnen en emissies van microplastics» geen verder onderzoek gedaan naar de omvang van de vervuiling door kunstgrasvelden en de impact op het milieu?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om alsnog op korte termijn onderzoek te doen naar de omvang en impact van de milieuvervuiling door microplastics in kunstgrasvelden en de Kamer hierover voor het eind van dit jaar te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Ik wil eerst de fase afronden waarin ik kijk naar maatregelen voor de drie bronnen waar ik nu mee bezig ben. Naar aanleiding van dit traject kijk ik of er aanknopingspunten zijn voor effectief beleid voor andere bronnen van microplastics. Ik verwacht de Kamer hierover te kunnen informeren uiterlijk aan het eind van dit jaar.
Bent u bereid om de aanleg van nieuwe kunstgrasvelden met kunststofsnippers te verbieden en te stimuleren dat de huidige velden snel meer milieuvriendelijker materiaal zoals kurk zullen gebruiken om de kunststof te vervangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Worden kunststofsnippers ook op andere plekken in de buitenruimte gebruikt? Zo ja, kunt u een overzicht geven van alle toepassingen?
Ja, de volgende toepassingen zijn relevant voor de verspreiding van microplastics deeltjes in het milieu. Rubbergranulaat als instrooimateriaal in kunstgrasvelden voor voetbal is veruit de meest voorkomende toepassing. Rubbergranulaat wordt sporadisch ook toegepast in paardenbakken vermengd met zand. In plaats van rubbergranulaat worden in paardenbakken ook snippers van synthetisch geotextiel of versnipperde tapijtresten gebruikt. Rubbersnippers of rubber schors worden sporadisch toegepast in speeltuinen en als bodembedekker in tuin/border/balkon/terras en op looppaden.
Het artikel ‘Minder uren, meer zelf doen en meer alfahulpen’ |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minder uren, meer zelf doen en meer alfahulpen»?1
Ja.
Wat vindt u van de in bedoeld artikel verwoorde opvatting van het college van de gemeente Oude IJsselstreek dat men «een voorkeur heeft voor het gebruik van alfahulpen»?
Volgens het kabinet is de Regeling dienstverlening aan huis niet bedoeld om kosten te drukken ten koste van de rechtspositie van de huishoudelijke hulpen. In de kabinetsreactie op het advies van de commissie «Dienstverlening aan huis» heeft het kabinet daarom aangekondigd te bezien hoe de wet- en regelgeving kan worden aangepast2. Als uitkomst van het overleg met de bonden FNV en CNV en de Vereniging Nederlandse Gemeenten over het toekomstperspectief voor de langdurige zorg en ondersteuning, heb ik namens het kabinet aangekondigd met een wetsvoorstel te komen dat de inzet van alfahulpen in de algemene voorziening verbiedt3. Ik zal het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen. Ik vind het beleid van de gemeente Oude IJsselstreek dan ook onwenselijk. De gemeente is door mij ontraden dit beleid voort te zetten.
Wat vindt u van de eveneens in bedoeld artikel verwoorde opvatting van hetzelfde college dat het «wel niet zo'n vaart zal lopen» met het verbieden van de alfahulpconstructie, zoals u in het zorgakkoord van 4 december 2015 (dat overigens mede is ondertekend door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten) heeft afgesproken?
Recent heeft overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de gemeente Oude IJsselstreek. De gemeente is gewezen op het kabinetsstandpunt. Het beleid van de gemeente verhoudt zich niet met het aangekondigde wetsvoorstel. Er is de gemeente Oude IJsselstreek in dit kader daarom aangeraden hun beleid bij te stellen. Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal de gemeente verplicht zijn het aangekondigde beleid te herzien. De gemeente wacht de parlementaire besluitvorming af.
Wat onderneemt u tegen gemeenten die, ondanks de inmiddels door u aangekondigde wetgeving in dezen, voornemens zijn door te gaan met de alfahulpconstructie?
Gemeenten worden door mij ontraden beleid te ontwikkelen dat gericht is op uitbreiding van het aantal alfahulpen of het ontwikkelen van nieuwe initiatieven waarbij gebruik wordt gemaakt van de Regeling dienstverlening aan huis op basis van publieke financiering.
Heeft u zicht op het aantal gemeenten dat thuiszorg wil (blijven) laten verrichten met behulp van alfahulpen? Zo ja, om hoeveel gemeenten, alfahulpen en daarbij betrokken cliënten gaat het?
Het aantal gemeenten dat thuisondersteuning verleent met behulp van alfahulpen wordt landelijk niet geregistreerd. Om die reden kunnen geen landelijke gegevens over aantallen gemeenten, alfahulpen en cliënten door mij worden verstrekt. Wel kan ik u wijzen op de verkennende studie van de Inspectie SZW naar de arbeidsmarkteffecten van veranderingen in het gemeentelijk beleid ten aanzien van huishoudelijke hulp van april 2015.4 De Inspectie SZW merkt op dat zij in gemeenten die huishoudelijke hulp onderbrengen in een algemene voorziening het risico ziet van verschuiving richting alfahulpen.
Hoe bent u voornemens de uit publieke middelen gefinancierde alfahulpconstructie daadwerkelijk tot het verleden te laten behoren? Hoe waarborgt u daarbij de continuïteit in de zorgverstrekking?
Het beperken van de uit publieke middelen gefinancierde alfahulpconstructie hoeft geen afbreuk te doen aan de continuïteit van de ondersteuning. De verantwoordelijkheid ligt hiervoor bij de gemeenten die beschikken over voldoende alternatieven en al geruime tijd op de hoogte zijn van het voornemen tot deze wetswijziging. Zij kunnen hier dan ook reeds op anticiperen.
Het bericht dat er veel meer daklozen in Nederland zijn |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat er veel meer daklozen in Nederland zijn?1
Ik ben bekend met de cijfers die het CBS op 3 maart publiceerde over het aantal daklozen in Nederland. Deze cijfers zijn gebaseerd op 3 registraties, waaronder het briefadres bij een locatie voor nachtopvang en daklozenuitkering. Deze cijfers hebben dus betrekking op het aantal personen dat een beroep doet op opvang en een daklozenuitkering en niet perse het aantal mensen dat op straat verblijft. Uit deze cijfers blijkt dat dakloze mensen de weg naar de voorzieningen van dakloosheid goed weten te vinden en gebruik maken van de ondersteuningsmogelijkheden die voor hen bestaan.
Zowel daklozen als statushouders moeten na eerste opvang kunnen doorstromen naar betaalbare woonruimte. Het kabinet heeft maatregelen genomen om de druk die de verhoogde instroom van vergunninghouders op de beschikbaarheid van sociale huurwoningen voor regulier woningzoekenden geeft, tegen te gaan. Zo kunnen verhuurders sinds 1 februari jl. aanspraak maken op subsidie van het Rijk indien zij een huisvestingsvoorziening voor vergunninghouders realiseren, bovenop de bestaande woningvoorraad. Daarnaast heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst een wetswijziging in voorbereiding waarmee de voorrang van statushouders uit de Huisvestingswet wordt geschrapt.
Waarom laat het kabinet zoveel asielzoekers toe maar worden de daklozen niet geholpen?
De aanpak van geluidoverlast en fijnstof bij de Coenbrug |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel, waarin omwonenden van de A8 klagen over de gebrekkige aanpak om geluidoverlast en fijnstof van de A8 terug te dringen?1
Ik heb kennis genomen van het artikel in het «Dagblad Zaanstreek», d.d. 03 maart 2016.
Eind februari 2015 hebben de omwonenden van de Coenbrug (schriftelijk) vragen gesteld aan Rijkswaterstraat. Medio 2015 is vervolgens onderzoek2 naar de beleving van geluidshinder rond de Coenbrug uitgevoerd. De Coenbrug is een stalen brug uit 1965. Door het materiaal en het ontwerp van de brug straalt het geluid extra af. Omwonenden ervaren dit als hinderlijk. Ik heb daar begrip voor. De overlast blijkt te worden veroorzaakt door het zogenaamde «dreunen» van de brug, door passages van vrachtverkeer. Uit het onderzoek blijkt dat dit geluid van de brug hoorbaar is.
Het beperken van geluidhinder vind ik van groot belang. De geluidproductie van de weg wordt daarom wettelijk getoetst aan het geluidregister. De jaargemiddelde geluidsproductie, langs de A8, voldoet daarbij aan de wettelijk vastgestelde geluidproductieplafonds. Voor luchtkwaliteit wordt getoetst aan het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Zowel voor fijnstof en stikstofdioxide wordt eveneens voldaan aan de wettelijke normen. Rijkswaterstaat heeft in een hoorzitting op 22 mei 2015, de resultaten van beide onderzoeken met de omwonenden gedeeld en hun vragen schriftelijk beantwoord. Ook heeft Rijkswaterstaat tijdens die bijeenkomst de bewoners geïnformeerd over het onderzoek naar de Schinkelbrug, waar een vergelijkbare situatie is geconstateerd. Afgesproken is dat Rijkswaterstaat bewoners rondom de Coenbrug op de hoogte houdt van de resultaten van dat onderzoek.
Deelt u de mening dat de Coenbrug nu een soort klankkast is, waarbij vooral vrachtverkeer voor veel geluidsoverlast voor omwonenden zorgt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze overlast te verminderen?
Zie antwoord vraag 1.
Begrijpt u de zorgen van omwonenden over hun gezondheid door de toenemende hoeveelheid fijnstof?
Ik vind het vervelend voor de omwonenden van de A8/Coenbrug dat ze zich zorgen maken over hun gezondheid. Ook ik vind de kwaliteit van de leefomgeving rond rijkswegen van groot belang. Naar aanleiding van vragen van omwonenden zijn medio 2015 de actuele concentraties fijnstof langs de gehele A8 (heel Nederland) in beeld gebracht3. De concentraties fijnstof in de omgeving van de A8 ter hoogte van de Coenbrug vallen echter binnen de daarvoor gestelde grenswaarden. De luchtkwaliteit voldoet dus aan de norm. (voor fijnstof PM10 was de concentratie in 2014 de jaargemiddelde concentratie 21 ug/m3, norm is 40 ug/ms) en de jaargemiddelde concentratie fijnstof PM2.5 was circa 13 ug/m3 (norm is 25 ug/m3). In het NSL werkt de overheid met provincies en gemeenten aan verbetering van de luchtkwaliteit. Uit de laatste monitoring van het van NSL blijkt dat het aandeel schadelijke stoffen blijft dalen en dat is een goede ontwikkeling voor de omwonenden.
Is het mogelijk om de huidige geluidschermen te vervangen door modernere schermen, die naast geluid ook fijnstof wegvangen? Zo ja, bent u bereid om eventueel in overleg met de provincie te komen tot het plaatsen van deze nieuwe schermen? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Zie de voorgaande antwoorden. Het vervangen van de geluidsschermen overweeg ik derhalve niet.
Het bericht dat gemeenten in 2015 een half miljard euro tekort hebben op de bijzondere bijstand |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat gemeenten in 2015 een half miljard euro tekort hebben op de bijzondere bijstand en dat het budget voor bijzondere bijstand en het minimabeleid de gemeentelijke uitgaven niet dekt?1 2
Het bericht verwijst naar de factsheet «Financiën bijzondere bijstand» van Divosa. In deze factsheet wordt ten onrechte van de stelling uitgegaan dat er een specifiek, geoormerkt budget is voor bijzondere bijstand. De middelen voor bijzondere bijstand maken onderdeel uit van de algemene uitkering van het gemeentefonds en zijn daarmee vrij besteedbaar.
Het «fictieve budget» waar in de factsheet naar wordt verwezen is gereconstrueerd op basis van de verdeling binnen het gemeentefonds. De verdeling van het gemeentefonds wordt jaarlijks tegen het licht gehouden. Het resultaat daarvan is terug te vinden als bijlage bij de Gemeentefondsbegroting, in het Periodiek OnderhoudsRapport (POR). Scheefheden in de verdeling kunnen aanleiding zijn voor een herijking van de verdeling van de verschillende uitgavenclusters. Voor het cluster Werk & Inkomen (waar de uitgaven voor de bijzondere bijstand onder vallen) is dat recent gebeurd. De resultaten van deze herijking zijn terug te lezen in de meicirculaire 2015 en hebben per 2016 tot een andere verdeling geleid. In het rapport «Basismateriaal fictief budget en lasten gemeentelijk minimabeleid3», een bijlage bij de factsheet van Divosa, wordt hier uitgebreid op ingegaan en geconcludeerd dat de nieuwe verdeling beter aansluit bij de gemeentelijke praktijk. Divosa heeft er voor gekozen om de nieuwe verdeling niet op te nemen in de factsheet. Daarmee ontstaat ten onrechte het beeld dat er aan Rijkszijde sprake zou zijn van onvoldoende inzicht in de uitgaven van gemeenten.
Onderkent u dat groei van het aantal mensen in beschermingsbewind het gevolg is van de wisselende kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening? Zo, ja welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De toename van de kosten van bewindvoering heeft mijn aandacht. In 2015 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de groep onder bewind gestelden4. De aanname dat de groei van het beroep op beschermingsbewind is te herleiden tot de wisselende kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening vindt geen steun in dit onderzoek. Er vindt op dit moment een vervolgonderzoek plaats naar de omvang en kosten van beschermingsbewind. Onderdeel hiervan is een vergelijking tussen gemeenten met hoge kosten voor beschermingsbewind en gemeenten met relatief lage kosten voor beschermingsbewind. Hierbij wordt de kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening als mogelijke factor meegenomen. De uitkomsten van dit onderzoek worden voor de zomer naar de Tweede Kamer gestuurd.
Bent u bereid om gemeenten te compenseren voor het verstrekken van bijzondere bijstand aan statushouders met een langdurig laag inkomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De toename van toegelaten asielzoekers die regulier moeten worden gehuisvest, zal – nu er sprake is van een verhoogde asielinstroom – mogelijk een toename van het beroep op de bijzondere bijstand tot gevolg hebben. Primair moet hier worden gedacht aan de grotere kostenposten zoals noodzakelijke inrichtingskosten en de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen.
In het «Bestuursakkoord verhoogde asielinstroom d.d. 27 november 2015» hebben Rijk en gemeenten afgesproken dat het effect op het accres (gemeentefonds) dat ontstaat door de verhoogde asielinstroom wordt bezien in de werkgroep normeringsystematiek. Dit is onderwerp van gesprek bij het overleg over een aanvullende uitwerkingsovereenkomst. Op de uitkomsten daarvan wil ik niet vooruitlopen.
Bent u van mening dat gemeenten hun verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Participatiewet voldoende waar kunnen maken nu, naast de tekorten op het inkomensdeel, de tekorten voor de bijzondere bijstand oplopen? Zo ja op welke wijze? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
De financiering van de bijzondere bijstand kan niet los worden gezien van de grote decentralisaties die vanaf 2015 in het sociaal domein hebben plaatsgevonden. De uitgaven aan bijzondere bijstand moeten in onderlinge samenhang met deze middelen worden bezien. Voor wat betreft het Inkomensdeel geldt dat gemeenten eventuele tekorten kunnen reduceren door goed en effectief beleid en dat het financiële risico van individuele gemeenten wordt beperkt door het vangnet en dat op grond van de Participatiewet gemeenten gezamenlijk altijd een toereikend budget krijgen, ook als bijvoorbeeld de conjunctuur tegen zit. De komende jaren wordt de werking van de Participatiewet gemonitord. De resultaten worden met uw Kamer gedeeld.
Wat is uw reactie op de stelling van Divosa dat de bijzondere bijstand door gemeenten wordt gebruikt om de kabinetsbezuinigingen op minima te compenseren?
Bijzondere bijstand is een heel breed begrip, en kan een vergoeding voor velerlei uit bijzondere individuele omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten betreffen. Omdat de bijzondere bijstand is gedecentraliseerd, is het expliciet aan de colleges om mede aan de hand van eigen regelgeving en in individuele gevallen te beoordelen of en zo ja in welke mate bepaalde kosten voor een vergoeding in aanmerking komen. In dit verband merk ik op dat het kabinet extra middelen voor het armoede- en schuldenbeleid aan de gemeenten beschikbaar heeft gesteld (€ 19 miljoen in 2013, € 70 miljoen in 2014 en vanaf 2015 jaarlijks € 90 miljoen.) Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven zijn deze middelen niet geoormerkt.
Verwacht u dat het tekort voor gemeenten op de bijzondere bijstand de komende jaren zal oplopen? Zo ja, bent u bereid om gemeenten hiervoor te compenseren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 2 en 3 aangegeven hebben de twee kostenposten waarvan de gemeenten verwachten dat die de komende jaren kunnen oplopen, mijn aandacht. Zoals in antwoord 3 aangegeven wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van het vervolgonderzoek beschermingsbewind en de bevindingen van de werkgroep normeringsystematiek. Daarnaast heeft een herijking van het Gemeentefonds plaatsgevonden, waarbij gebleken is dat binnen het cluster Werk en inkomen, waartoe de bijzondere bijstand wordt gerekend, de lagere uitvoeringskosten en hogere uitgaven elkaar ongeveer compenseerden. Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, zijn de gemeenten in de meicirculaire 2015 hierover geïnformeerd.
Het bericht ‘Overheden nog niet klaar voor Wet hergebruik overheidsinformatie’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Overheden nog niet klaar voor Wet hergebruik overheidsinformatie»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat bijna alle aangeschreven overheden en instellingen bij een verzoek tot hergebruik van overheidsinformatie gebruik maken van de mogelijkheid tot verdaging?
Uitgangspunt is dat verzoeken tot hergebruik van overheidsdata zo spoedig en zorgvuldig mogelijk worden afgehandeld. Hoe omvangrijker en ingewikkelder het verzoek, hoe meer tijd met de afhandeling van een verzoek gemoeid zal zijn. Verdaging, binnen de wettelijke termijnen, is dan mogelijk.
Wat vindt u ervan dat bij veel overheden nog geen mechanisme bestaat waarmee informatie, die via deze wet in een open formaat is opgevraagd, standaard kan worden aangemeld bij het open data rijksportaal data.overheid.nl?
Als aan de verstrekking van overheidsgegevens via de Wet hergebruik van overheidsinformatie door publieke instellingen geen aanvullende voorwaarden worden gesteld is sprake van open data. Deze overheidsgegevens kunnen onbelemmerd worden hergebruikt. De aanmelding ervan op het rijksportaal (https://data.overheid.nl) wordt technisch ondersteund. Zo stimuleer ik dat overheidsgegevens waarom wordt verzocht via het rijksportaal worden ontsloten. Overheden en instellingen stellen, onder mijn regie, bovendien datasets actief 2 beschikbaar. Deze zijn te vinden op het rijksportaal en worden met regelmaat aangevuld.
Wat vindt u ervan dat het aanmelden van informatie op het rijksportaal door bijna alle aangeschreven overheden en instellingen niet als prioriteit wordt gezien?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u er aan doen om de in vraag 2 t/m 4 benoemde, nog gebrekkige implementatie van de Wet hergebruik overheidsinformatie te verbeteren?
De verantwoordelijkheid voor de toepassing van de Wet ligt bij overheden en publieke instellingen. Om overheden en instellingen te ondersteunen heb ik een praktische handleiding 3 gepubliceerd over de werking van de wet en hoe met ingediende verzoeken kan worden omgegaan. In 2015 zijn drie voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd op verschillende plekken in het land. Verder worden op de website van het leer- en expertisepunt open overheid 4 veelgestelde vragen beantwoord. Voor de conclusie dat zij daar nog niet klaar voor zouden zijn, zoals dat uit de steekproef van de Open State Foundation zou blijken, vind ik het te vroeg. De Wet zal na drie jaar worden geëvalueerd.
Bent u het eens met de constatering dat overheden en publieke instellingen nog onvoldoende bekend zijn met de Wet hergebruik overheidsinformatie en de uitvoering ervan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Bent u bereid heldere doelstellingen te formuleren met betrekking tot de implementatie van de Wet hergebruik overheidsinformatie, zodat de voortgang hiervan beter te monitoren is?
Zie antwoord vraag 5.
De relatie tussen openbaarmaking van interne tijdschriften van de MIVD en het geheimhouden van de AIVD-tapstatistieken |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bij de MIVD is amateurisme nooit ver weg»?1
Ja.
Biedt volgens u het openbaar maken van het interne tijdschrift van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) «Ingelicht» inzicht in de werkwijze van de dienst? Zo ja, waarom komt u tot een andere conclusie dan de MIVD, terwijl zowel voor de MIVD als AIVD (Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst) hetzelfde wettelijk kader geldt? Zo nee, hoe kan berichtgeving over personeelszaken, een slechte werksfeer binnen de dienst en verslagen over gedane operaties en gang van zaken bij de MIVD geen inzicht bieden in die werkwijze, maar tapstatistieken van de AIVD wel?
Het openbaar maken van de edities van Ingelicht en berichtgeving daarin over personeelszaken en werksfeer heeft geen inzicht gegeven in de werkwijze van de MIVD. Er zijn geen verslagen van operaties openbaar gemaakt.
Waarom kunnen, mede in acht nemende het antwoord op de vorige vraag, de AIVD-tapstatistieken niet openbaar gemaakt worden? Indien u dat niet kan uitleggen, zou het niet aangelegen zijn de tapstatistieken per ommegaande te publiceren?
Zoals ook in antwoord op de schriftelijke vragen van lid Koşer Kaya (2016Z00645, 29 januari 2016) is gesteld, zal de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een nieuw besluit nemen in de zaak over het openbaren van tapstatistieken, waarover de Raad van State uitspraak heeft gedaan. Tot het moment waarop deze beoordeling is afgerond, kan er niets worden toegevoegd aan de eerdere beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Koşer Kaya.
De rectificatie van Kamervragen betreffende de werkwijze van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u nadere uitleg geven waarom het zo lang geduurd heeft eer duidelijk werd dat er op twee series Kamervragen foutief geantwoord is?1
Het was bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) niet eerder bekend dat de beantwoording onjuist was. Op 8 februari 2016 ontving de IGZ hierover een mailwisseling van Kamerlid de Lange (VVD) met een verzoek om opheldering.
Door welke aanleiding is de IGZ achter de foutief verstrekte antwoorden gekomen? Wanneer was dat precies?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat een lid van een regeringspartij om opheldering heeft gevraagd, en daarmee wel antwoorden heeft gekregen op vragen die via openbare Kamervragen van een oppositielid niet gegeven werden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee dat klopt niet. Zie mijn antwoord op vraag 1+2. In aanvulling daarop: uit de door Kamerlid de Lange aan de IGZ gezonden mailwisseling bleek dat ook diverse andere Kamerleden eenzelfde mail als Kamerlid de Lange hadden ontvangen. Naar aanleiding van de e-mail heeft de IGZ contact opgenomen met de nabestaanden en de instelling. Op het moment dat vast kwam te staan dat de IGZ rond de vraag of de betrokken nabestaanden al dan niet een woordvoeringslijn hadden ondertekend een fout had gemaakt, heeft de IGZ de nabestaanden en de instelling haar excuses aangeboden. De IGZ heeft de nabestaanden en de instelling, evenals Kamerlid de Lange, geïnformeerd dat de fout formeel gerectificeerd zou worden richting uw Kamer. Deze rectificatie heeft uw Kamer onverwijld per brief ontvangen op 3 maart 2016 (ref. 28366-147736-IGZ).
Beseft u dat deze fout pijnlijk is voor de nabestaanden en de zorginstelling, omdat dit het vertrouwen onderling niet heeft bevorderd – sterker nog – verder heeft geschaad?
De IGZ is zich bewust van de impact van haar fout en heeft daarom contact opgenomen met de nabestaanden en zorginstelling en haar excuses aangeboden. De IGZ heeft mij laten weten dat deze recent geconstateerde fout geen invloed heeft op het eindoordeel van de inspectie van het betreffende onderzoek2 naar deze casus en ziet dan ook geen grond om het eindoordeel te herzien of het onderzoek te heropenen.
Erkent u dat het zeer frustrerend voor de nabestaanden is dat zij, nadat zij onvoldoende het gevoel hebben gehad dat het overlijden van hun zus afdoende werd onderzocht door de IGZ, geconfronteerd zijn met antwoorden waarvan zij wisten dat die onjuist waren? Snapt u dat dit het vertrouwen in de afhandeling door de IGZ geheel teniet heeft gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het passend het onderzoek naar het overlijden van de gehandicapte vrouw over te doen om het beschadigde vertrouwen te herstellen? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit onderzoek wordt aangepakt, en hoe de familie wordt betrokken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is dit de enige fout in de beantwoording die is opgedoken in de afgelopen tijd?
Mij zijn geen andere fouten in de beantwoording van schriftelijke Kamervragen door de IGZ bekend in de afgelopen tijd.
Herkent u ook dat vele familieleden zich onvolledig, onjuist of totaal niet gekend weten door de IGZ wanneer een zorgafhankelijke verwant is overleden in een zorginstelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het heel belangrijk dat familieleden betrokken worden bij onderzoek na het overlijden van een naaste. De IGZ investeert dan ook juist veel in het betrekken van nabestaanden bij het onderzoek. Zo neemt de IGZ sinds 1 oktober 20153 in de sectoren ouderenzorg en verstandelijk gehandicaptenzorg kort na ontvangst van de calamiteitenmelding waarbij sprake is van overlijden, contact op met de familie en/of nabestaanden. De IGZ legt daarbij de werkwijze rondom calamiteitenmeldingen en -onderzoeken uit. Wanneer de familie en/of nabestaande daarop aangeeft gerede twijfels te hebben met het calamiteitenonderzoek dat een zorgaanbieder conform de Leidraad Meldingen 2013 in opdracht van de IGZ moet doen, dan neemt de IGZ deze twijfels mee bij haar afweging of zij het calamiteitenonderzoek bij de zorginstelling laat of met eigen inspecteurs gaat doen. Bij het onderzoek worden nabestaanden door de zorgaanbieder of de IGZ geregeld geïnformeerd over de voortgang en het uiteindelijke oordeel van de IGZ.
Beseft u – en de IGZ – hoezeer dit het vertrouwen in de overheid en de rechtstaat schaadt wanneer familieleden geen gehoor krijgen bij de IGZ, of onvoldoende betrokken worden bij onderzoek dat wordt gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verklaart u dat familieleden van overleden zorgbehoevenden zich vaak niet herkennen in de eindrapportage? Kunt u uw analyse geven wat hiervan de oorzaken zijn, en hoe deze oorzaken kunnen worden weggenomen?
Wanneer de familie niet goed bij een onderzoek wordt betrokken, herkennen zij zich mogelijk minder goed in de uitkomsten er van. De IGZ stelt daarom altijd als voorwaarde dat, waar mogelijk, de zorgaanbieder de nabestaanden bij het onderzoek betrekt om zo hun kant toe te lichten. Zie ook mijn antwoord op vraag 8 en 9.
Hoeveel aangiftes tegen zorginstellingen zijn er afgelopen jaar gedaan bij de politie? Hoeveel aangiftes zijn in behandeling genomen? Kunt u dit inzichtelijk (laten) maken?
Hierover heb ik geen geaggregeerde informatie beschikbaar. Navraag leert mij dat de politie en het Openbaar Ministerie (OM), deze informatie ook niet standaard tot hun beschikking hebben. Voor zover de aangiftes relatie houden met de kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening, wordt IGZ hierover geïnformeerd door OM of politie. De IGZ heeft samenwerkingsafspraken gemaakt met het OM.
Herkent u zich in de gevoelens dat de IGZ er voor de instellingen is, en niet voor de klagers over slechte omstandigheden of nabestaanden na een onverwacht en/of verdacht overlijden van een bewoner? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik herken niet dat de IGZ er is voor de instellingen en niet voor de patiënt, cliënt of zijn of haar wettelijk vertegenwoordigers. Wanneer er klachten zijn over de zorg dan kunnen betrokkenen in eerste instantie terecht bij de zorgaanbieder zelf of bij het Landelijk Meldpunt Zorg dat speciaal voor dat doel is opgericht. Van het Landelijk Meldpunt Zorg ontvangt de IGZ meldingen die voor nader onderzoek in aanmerking kunnen komen. Wanneer de IGZ onderzoek doet naar een melding dan neemt zij het patiëntenperspectief nadrukkelijk mee. Zie voorts mijn antwoord op vraag 8+9 over het door de IGZ bij haar onderzoek betrekken van nabestaanden.
Vindt u het terecht dat een familielid via een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) tot inzage in het dossier van haar verwant moet komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inzage van medische dossiers is aan strikte wet- en regelgeving gebonden. Verwanten hebben op dit moment in beginsel geen mogelijkheid om het medisch dossier in te zien dan met toestemming van de patiënt zelf. Deze beperkte inzage-/afgiftemogelijkheid dient het maatschappelijke belang dat iedereen zich vrijelijk tot een arts moet kunnen wenden en het individuele belang van de patiënt dat hij alle relevante informatie met zijn arts kan delen waarbij hij erop kan vertrouwen dat de hulpverlener deze niet zonder toestemming aan derden verstrekt. De Wet openbaarheid van bestuur (Wob), regelt het recht op informatie van de overheid.
Ten aanzien van elk Wob-verzoek wordt afgewogen of het verzoek gehonoreerd kan worden en zo ja in welke mate de informatie verstrekt mag worden. Bij de beoordeling van een Wob-verzoek wordt het door de Wob veronderstelde belang van openbaarmaking tegen de weigeringsgronden van de Wob afgewogen.
Ik hecht waarde aan een zorgvuldig proces waarbij de belangenafweging elke keer op een goede manier wordt uitgevoerd.
Het bericht dat het Pentagon hackers uitnodigt de digitale beveiliging te doorbreken |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ministerie van Defensie VS: hack ons»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht. Het «Hack the Pentagon»-initiatief van het Amerikaanse Ministerie van Defensie past in het «Cybersecurity National Action Plan» dat president Obama in februari heeft ontvouwd.2 Het gaat overigens nog slechts om een pilot-programma, in het kader waarvan gekwalificeerde en vooraf geregistreerde hackers gedurende een gelimiteerde periode worden uitgenodigd de veiligheid van de openbare websites van het ministerie te testen. Andere digitale systemen zijn uitdrukkelijk van de pilot uitgezonderd.
Hoe beoordeelt u de aanpak van het Pentagon om hackers uit te nodigen de digitale beveiliging van het ministerie te doorbreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Tweede Kamer te zijner tijd te informeren over de uitkomsten van de aanpak van het Pentagon?
Het pilot-programma gaat in april van start. Mocht het Amerikaanse Ministerie van Defensie de uitkomsten openbaar maken, dan ben ik gaarne bereid deze te zijner tijd met uw Kamer te delen.
Vindt u het verstandig om deze nieuwe aanpak die het Pentagon hanteert ook in Nederland te proberen? Zo nee, waarom niet?
Het gaat om een vernieuwend initiatief, waarvan de resultaten mogelijk ook voor ons land interessant zijn. Alvorens een dergelijke aanpak echter in Nederland kan worden overwogen, zullen de risico’s en de kansen zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen. De ervaringen in de Verenigde Staten met het pilot-programma kunnen bij deze afweging behulpzaam zijn. Mocht Defensie tot een soortgelijke aanpak willen overgaan, dan zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.
Als er kwetsbaarheden worden gevonden, kunnen deze volledig publiekelijk bekend worden gemaakt (full disclosure) of op een meer beheerste wijze (responsible disclosure). In het geval van full disclosure bestaat de kans dat het veiligheidsrisico groter wordt, doordat bijvoorbeeld ook tegenstanders of criminelen worden geattendeerd op een kwetsbaarheid. Mede om deze reden heeft het kabinet voor de aanpak van responsible disclosure gekozen (Kamerstuk 26 643, nr. 264). Deze door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) opgestelde leidraad dient om het toepassen van responsible disclosure bij alle partijen te stimuleren. Bij het opstellen van deze leidraad zijn zowel onderzoekers als publieke en private partijen betrokken. In de cybersecurity-aanpak van Defensie is het betalen per gevonden lek op dit ogenblik niet van toepassing.
Hoe beoordeelt u de aanpak van betalen per gevonden lek? Is het raadzaam om dit ook toe te passen voor Defensie?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze vindt er op dit moment samenwerking plaats tussen uw ministerie en hackers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen consensus over de vraag wanneer iemand zich een «hacker» kan noemen. Vast staat wel dat onder de samenwerkingspartners van Defensie zich experts bevinden met dezelfde kennis en kwalificaties als personen die in het algemeen als «ethisch hacker» worden aangemerkt. In de voortgangsrapportage over de uitvoering van de Defensie Cyber Strategie van 15 maart 2016 (Kamerstuk 33 321, nr. 7) heb ik het belang van samenwerking nogmaals onderstreept. Nauwe samenwerking met nationale en internationale partners is van wezenlijk belang om de doelen van Defensie in het cyberdomein te bereiken. Defensie werkt in dat verband intensief samen met publieke en private partners, kennisinstellingen en de academische wereld in binnen- en buitenland.
De privacyschending door ziekenhuizen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Meldpunt van Omroep Max van 1 maart 2016 getiteld «Patiëntengegevens op straat»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over privacyschending door ziekenhuizen?2
Ja.
Waarop baseert u de uitspraak dat het scanklaar maken van patiëntendossiers in gevangenissen «inmiddels niet meer voorkomt»?
Door bij verschillende partijen waaronder de koepels van ziekenhuizen navraag te doen. Tevens heb ik in mijn brief van 16 maart 2016 over dit zelfde onderwerp3 aangekondigd zelf ook onderzoek te laten doen naar de vraag op welke wijze zorginstellingen (ziekenhuizen en instellingen voor geestelijke gezondheidszorg) in de dagelijkse praktijk omgaan met de beveiliging van hun patiëntgegevens en hoe hierin verbetering kan worden aangebracht. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek eind 2016 informeren.
Deelt u de mening dat het in de uitzending geschetste beeld van ziekenhuizen die geen besef hebben van de manier waarop het scanklaar maken van medische dossiers ten behoeve van de digitalisering van patiëntendossiers wordt verricht, te weten in gevangenissen, als uitermate onzorgvuldig en riskant gekwalificeerd moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de desbetreffende ziekenhuizen daarop aan te spreken?
Zoals ook ik in mijn eerdere antwoorden op verschillende Kamervragen en in mijn eerder genoemde brief van 16 maart reeds heb aangegeven, vind ik uitvoering van deze werkzaamheden door Belgische gevangenen, hoewel in principe legaal, een onwenselijke situatie. De onduidelijkheid van de al dan niet zorgvuldige omgang met patiëntgegevens vraagt om opheldering. Zorgaanbieders moeten op de hoogte zijn door wie en op welke wijze werkzaamheden door derde partijen worden uitgevoerd. Dit moet vastgelegd zijn in een bewerkersovereenkomst. Patiënten moeten er op kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische informatie is gegarandeerd door de ziekenhuizen.
Welke ziekenhuizen hebben schriftelijk toestemming verleend om medische dossiers in gevangenissen scanklaar te laten maken en welke niet?
Zoals ik in mijn brief van 16 maart jongstleden heb aangekondigd moet dit nader onderzocht worden.
Welke kwaliteitseisen stellen de ziekenhuizen voor het vernietigen van papieren versies van de medische dossiers nadat ze gedigitaliseerd zijn? Welke ziekenhuizen hanteren hierbij de DIN66399-standaard?
Zie antwoord vraag 5.
Welke ziekenhuizen stellen kwaliteitseisen voor de externe archiefopslag van medische dossiers en hoe luiden die?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de wettelijke bepaling dat «technische en organisatorische maatregelen» moeten worden getroffen om de privacy te beschermen, wordt geschonden door de ziekenhuizen die patiëntendossiers scanklaar laten maken in gevangenissen? Zo ja, welke maatregelen treft u om de ziekenhuizen aan de wet te laten houden?
Zoals aangegeven vind ik de situatie onwenselijk en het niet discreet omgaan met patiëntgegevens niet acceptabel. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) doet hiernaar onderzoek. Daarnaast zal ik, zoals ik in mijn brief van 16 maart jongstleden heb aangekondigd, dit nader onderzoeken en u hierover informeren.
Deelt u de mening dat het onacceptabel en onverantwoordelijk is dat gedetineerden niet discreet om zijn gegaan met de gegevens die zij onder ogen kregen tijdens het scanklaar maken van patiëntendossiers? Deelt u de mening dat gedetineerden dit werk niet zouden moeten doen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) nog niet ingegrepen door de ziekenhuizen die onverantwoordelijk handelen, waardoor de privacy van patiënten geschonden is, op hun werkwijze aan te spreken? Gaat u de AP actief benaderen om handhavend op te treden tegen deze ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegegevens (AP) heeft aangegeven dat ze zich over de gang van zaken in de Belgische gevangenis (specifiek inzake de zogenoemde bewerkersovereenkomsten) nader laat informeren om te bezien of er sprake is van overtredingen. De AP heeft ook contact gehad met de Belgische toezichthouder, die eerder al een onderzoek startte. De AP richt als onafhankelijke toezichthouder haar eigen toezicht in. In het uitvoeren van haar toezichthoudende en handhavende taak stelt de AP prioriteiten op basis van signalen en criteria, zoals de ernst en de duur van de overtreding. De AP dient haar taken in onafhankelijkheid te kunnen uitoefenen, zonder inmenging van buitenaf.