De fiscale behandeling van zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
Klopt het dat nu de Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) inmiddels is ingegaan het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) en de Belastingdienst inmiddels in hun processen hebben geborgd dat er op geen enkele wijze sprake is van een dienstbetrekking als het gaat om zzp’ers?1
Zoals ik al heb aangegeven in de antwoorden op de door de heer Klein aangehaalde Kamervragen, hebben de Belastingdienst en het UWV bij de rechtstreekse inhuur van zzp’ers maatregelen getroffen om te bewerkstelligen dat buiten dienstbetrekking kan worden gewerkt. Het is echter niet uit te sluiten dat er in individuele gevallen toch sprake is van een dienstbetrekking. De Belastingdienst en het UWV zullen, net als andere opdrachtgevers, in hun processen moeten borgen dat er ook feitelijk geen sprake is van een dienstbetrekking. Door het nieuwe systeem van (model)overeenkomsten is dit eenvoudiger in te richten en te toetsen. Het UWV en de Belastingdienst maken net als andere opdrachtgevers en opdrachtnemers gebruik van de implementatietermijn, die op 1 mei 2017 afloopt.
Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer in dat kader de modelovereenkomsten die het UWV en de Belastingdienst zelf hanteren voor indirecte en directe inhuur van zzp-ers verstrekken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het gebruik van de g-rekening ter voorkoming van risico in het kader van keten- en inlenersaansprakelijkheid?
Ja. Door storting van een deel van de factuursom op de g-rekening wordt het risico op aansprakelijkstelling op grond van de fiscale keten- of inlenersaansprakelijkheid beperkt.
Is het storten op een g-rekening van een leverancier die een zzp-er levert oneigenlijk gebruik van de g-rekening?
Nee. Een opdrachtgever die personeel inhuurt weet niet wat de precieze inhoud is van de overeenkomst tussen de opdrachtnemer/uitlener en het ingeleende personeel. Het kan gaan om ter beschikking stellen van een werknemer of van een zzp’er. Bij inhuur van meer dan één personeelslid tegelijk, kan er ook sprake zijn van een combinatie van werknemers en zzp’ers. Zekerheidshalve kan de opdrachtgever een deel van de factuursom op de g-rekening van de uitlener storten om zijn risico op aansprakelijkheid te beperken. Het geld op de g-rekening kan door de opdrachtnemer/uitlener worden gebruikt voor het betalen van verschuldigde loonheffingen en omzetbelasting. Een eventueel overschot kan worden gedeblokkeerd. Dit levert geen oneigenlijk gebruik van de g-rekening op.
Wat zijn de sancties voor oneigenlijk gebruik van de g-rekening?
Bij oneigenlijk gebruik van de g-rekening kan de g-rekeningovereenkomst worden opgezegd. De g-rekening wordt dan door de bank ingetrokken na opzegging door de Belastingdienst. Naast opzegging van de g-rekeningovereenkomst kan bijvoorbeeld een actie uit wanprestatie of onrechtmatige daad worden ingesteld tegen diegene die de g-rekening oneigenlijk heeft gebruikt om de gevolgen van het oneigenlijk gebruik ongedaan te maken of te compenseren. Tot slot is het mogelijk dat het OM strafrechtelijke vervolging instelt, bijvoorbeeld wegens valsheid in geschrifte.
Het bericht dat men de afbraak van de beveiliging nu beu is |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat men de afbraak van de beveiliging nu beu is?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Ik zal mijn reactie op de verschillende aspecten geven in de antwoorden op onderstaande vragen.
Was u op de hoogte van de brief die is gestuurd door de medewerkers naar de leiding van de eenheid? Wat vindt u ervan dat de medewerkers geen antwoord hebben ontvangen?
De (eenheids-)leiding is voor de medewerkers van de afdeling Bewaken en Beveiligen van de eenheid Den Haag het eerste aanspreekpunt. Zij waren op de hoogte van de brief. Zowel voor als na verzending van de brief hebben gesprekken met medewerkers plaatsgevonden waarbij onderwerpen uit de brief aan de orde zijn geweest.
Deelt u de mening dat de werkdruk voor de medewerkers uit het team Bewaken en Beveiligen te hoog is? Zo nee, kunt u verklaren waarom de medewerkers dat wel zo ervaren? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
De werklast binnen de afdeling Bewaken en Beveiligen van de eenheid Den Haag is hoog. Mede daarom worden vooralsnog politieagenten vanuit andere teams van de eenheid ingezet voor de taken van deze afdeling.
Voorts is in de formatie van de eenheid Den Haag rekening gehouden met de positie die Den Haag als Hofstad, regeringszetel en internationale stad van «recht, vrede en veiligheid» inneemt.
De vorenstaande maatregelen beogen een adequate uitvoering van de taken van de afdeling te waarborgen en de werkdruk van de betrokken medewerkers tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van het werk is afgenomen? Zo nee, kunt u verklaren waarom de medewerkers dat wel zo ervaren? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
Nee, ik deel die mening niet. De afdeling Bewaken en Beveiligen heeft een jarenlange deskundigheid en ervaring opgebouwd in het bewaken van objecten. De inzet van agenten uit andere teams gebeurt door personeel dat toegerust is voor het uitvoeren van de noodzakelijke taken. Zij worden daarbij bijgestaan door het ervaren personeel van de afdeling Bewaken en Beveiligen. De leiding is in gesprek met de afdeling om na te gaan hoe zij het werk beleven en waar zij nog voorstellen hebben voor verdere verbeteringen.
Vindt u het een wenselijke situatie dat er ondersteuning nodig is van de wijkbureaus, waardoor deze mensen niet meer aan hun eigen taken toekomen? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen? Zo ja, vindt u de taken die deze medewerkers normaal moeten uitvoeren van ondergeschikt belang?
Indien er voor de bewakings- en beveiligingstaken in Den Haag extra capaciteit nodig is, kan dit worden ingevuld door middel van herschikking van capaciteit binnen de eenheid. Het gezag en de politiechef bezien of en hoe dat mogelijk gemaakt kan worden. Wanneer dat niet toereikend blijkt, wordt binnen het korps bezien of tijdelijk capaciteit uit andere eenheden moet worden ingezet. Indien de politie niet kan voorzien in de noodzakelijke inzet, kan conform de reguliere regeling bijstand worden aangevraagd. Het bepalen van prioriteiten voor de lokale inzet van de politiecapaciteit van de eenheid is aan het lokale gezag.
Vindt u nog steeds dat er minder agenten moeten komen, ondanks de vele berichten over de hoge werkdruk en de vele klachten over capaciteitsgebrek binnen vele gelederen van de politie? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u de geplande bezuiniging terugdraaien?
Met uw Kamer is een operationele sterkte afgesproken van tenminste 49.500 FTE. Dat is het uitgangspunt en daar wordt naartoe gewerkt. Op dit moment is er sprake van een overbezetting bij de operationele sterkte. De bezetting van de operationele sterkte wordt de komende jaren in evenwicht gebracht met de formatie zoals opgenomen in het inrichtingsplan. Deze afname is in de meerjarenraming van de begroting 2016 van de politie opgenomen.
Deelt u de mening dat het ziekteverzuim hoger wordt omdat mensen taken moeten uitvoeren waarvoor ze niet zijn opgeleid, zich onveiliger voelen en niet gemotiveerd zijn deze taken daarom uit te voeren? Zo ja, wat gaat u daarop ondernemen?
In mijn brief over ziekteverzuim bij de politie van 30 maart jl., heb ik gemeld dat er grote verschillen zijn in verzuim tussen organisatieonderdelen binnen de politie. Om inzicht te krijgen in de oorzaken wordt bij eenheden waar het verzuim erg hoog is nader onderzoek gedaan.2 Voor de afdeling Bewaken en Beveiligen van de eenheid Den Haag is niet vastgesteld dat de door u genoemde factoren hebben geleid tot een hoger ziekteverzuim.
De politieleiding neemt elk ziekteverzuim serieus en investeert zowel in persoonlijke aandacht voor medewerkers als in het bieden van een structurele oplossing, zoals het verminderen van de werkdruk bij de afdeling Bewaken en Beveiligen. Voor een nadere toelichting op de aanpak van het ziekteverzuim verwijs ik u voorts naar mijn brief van 30 maart jl. In de voortgangsbrief politie heb ik u nader geïnformeerd over de vervolgacties om het ziekteverzuim binnen de politie terug te dringen.
Slachtoffers van chroomverf |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over de uitzending van EenVandaag «Zieke slachtoffers gifverf klagen Defensie aan»?1
Ja. Net als andere belanghebbenden kan de stichting zich voor alle informatie over chroom-6 en de voortgang van het RIVM-onderzoek wenden tot de RIVM-website2 en het Centrum voor Arbeidsverhoudingen overheidspersoneel (CAOP). Daarnaast is er altijd een (persoonlijk) gesprek met de juridische (claim)afdeling van Defensie mogelijk.
Begrijpt u dat de slachtoffers van chroomverf moe zijn van het wachten op uw onderzoek, omdat velen van hen ernstig ziek zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de oprichting van de Stichting Gedupeerden Gevaarlijke Stoffen NL-POMS (Prepositional Organizational Material Storage)? Op welke manier draagt u eraan bij om de doelstellingen van deze stichting te realiseren?
Wat is uw oordeel over de enquête van de ex-POMS-medewerkers, waaruit bijvoorbeeld blijkt dat 68 procent van de oud-medewerkers kampt met gezondheidsklachten?2
Daarvan heb ik kennis genomen. Gezondheidsklachten van (oud-)medewerkers zijn de aanleiding geweest om het RIVM onderzoek te laten verrichten naar blootstelling van (oud-)medewerkers aan chroomhoudende verf en wat dit kan betekenen voor hun gezondheid. Zolang het RIVM-onderzoek niet klaar is, kan ik geen oordeel vellen over het percentage gezondheidsklachten onder oud-werknemers van de POMS.
Kunt u een overzicht leveren van medische aandoeningen van de ruim 2.500 (oud-)medewerkers die zich tot nu toe bij het meldpunt van het Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel (CAOP) hebben laten registreren? Zo nee, waarom niet?3
Defensie kan binnen de kaders van de privacywetgeving de gegevens die (oud-)medewerkers hebben gegeven alleen beschikbaar stellen voor het RIVM-onderzoek.
Bent u bereid om ook de gevolgen van het werken met andere gevaarlijke stoffen te onderzoeken, zoals verarmd uranium? Zo nee, waarom niet?
De bedrijfsvoering bij Defensie richt zich op het voorkómen van ongewenste gevolgen van het werken met gevaarlijke stoffen en de verbetering van de beheersing van de risico’s. Bovendien vinden bij Defensie geen bewerkingen plaats aan of op materiaal dat met verarmd uranium gewapend, versterkt of verzwaard is. Ik zie dan ook geen aanleiding om het werken met andere gevaarlijke stoffen nader te onderzoeken.
In hoeverre wordt in het RIVM-onderzoek (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) naar chroomverf – anders dan bij het onderzoek naar PX-10, waar gekeken is naar een algemeen ervaringsnorm – rekening gehouden met individuele werkervaringen?
Het is belangrijk om direct bij de start alle belanghebbenden en hun informatie bij een onderzoek te betrekken. Dit bevordert het draagvlak voor de aanpak en de uitkomsten van het onderzoek. In het onderzoek naar chroomhoudende verf is dat gebeurd. De werkervaringen waarover (oud-)medewerkers met het RIVM willen spreken, worden in het onderzoek betrokken. In de deelonderzoeken over de werksituatie en de blootstelling aan chroomhoudende verf in het verleden, wordt gebruikgemaakt van informatie uit documenten en gesprekken met (oud)-medewerkers en van de antwoorden op vragenlijsten.
Is het waar dat «het merendeel» van het RIVM-onderzoek dit jaar naar buiten komt? Zo nee, wanneer komt het onderzoek wel naar buiten?
Het merendeel van de 1.400 gestelde vragen zal dit jaar kunnen worden beantwoord op basis van de deelonderzoeken die dit jaar worden voltooid. De wijze en het moment van publicatie zijn onderwerp van overleg in de paritaire commissie die mij hierover zal adviseren. De beantwoording van de hoofdvraag naar de kans dat het werken met chroom-6 houdende verf leidt tot gezondheidseffecten kan pas worden beantwoord nadat alle onderzoeken zijn voltooid.
Deelt u de mening dat de slachtoffers van chroomverf zo snel mogelijk gerechtigheid moeten krijgen?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
De mogelijkheid voor consumenten om bij annulering van een vliegtickets over te kunnen dragen aan een ander |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het initiatief en manifest van «TradeYourTrip» dat zich hard maakt voor consumenten die bij annulering van een vliegreis hun losse vliegtickets kunnen overdragen aan een ander?1
Ja.
Klopt het dat consumenten een pakketreis, een boeking van een vlucht en hotel, op grond van de wet onder bepaalde voorwaarden aan een ander mogen overdragen, terwijl bij losse vliegtickets luchtvaartmaatschappijen dit niet toestaan hoewel de luchtvaartmaatschappijen de vrijgekomen stoel wel nog een keer kunnen verkopen?
Een reiziger kan volgens artikel 7:506 van het Burgerlijk Wetboek een pakketreisovereenkomst overdragen als dit tijdig gebeurt vóór aanvang van de reis. De nieuwe reiziger moet dan wel een persoon zijn die voldoet aan alle voorwaarden van de overeenkomst. De overdrachtskosten zijn voor rekening van de reizigers.
Voor de verkoop van losse vliegtickets geldt contractsvrijheid. De contractuele relaties tussen de vervoerder en passagiers zijn doorgaans gebaseerd op niet-bindende internationale resoluties en aanbevelingen van de internationale organisatie van luchtvaartmaatschappijen, IATA. In navolging van de aanbeveling dat tickets niet kunnen worden doorverkocht (IATA recommended practice 1724, artikel 3.1.4) hebben luchtvaartmaatschappijen wereldwijd de doorverkoop van tickets in hun algemene vervoersvoorwaarden verboden.
Zijn er ook wettelijke restricties op prijsverhogingen die de oorspronkelijke aanbieders mogen vragen bij het doorverkopen van pakketreizen tussen consumenten?
Er wordt vanuit gegaan dat hier wordt gevraagd of de reiziger winst mag maken op de overdracht van pakketreizen. Een pakketreis kan aan een derde worden overgedragen door middel van een daarop gerichte overeenkomst. Er gelden op dit moment geen wettelijke restricties op prijsverhogingen van de reissom. Op basis van het principe van contractsvrijheid is het dan aan de markt om de uiteindelijke prijs te bepalen.
Vindt u deze rechtsongelijkheid tussen een pakketreis en een losse vlucht terecht? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik zal in samenwerking met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu in gesprek gaan met de Consumentenbond, brancheorganisaties zoals de ANVR en de BARIN en luchtvaartmaatschappijen om de mogelijkheden en implicaties te bespreken. Daarbij moet een aantal facetten worden bekeken. Allereerst dienen we te kijken naar de betrouwbaarheid, fraudegevoeligheid en prijseffecten voor de consument van een dergelijk systeem. Ook zullen we bij een eventuele wettelijke bepaling over een maximale doorverkoopprijs de risico’s van misbruik en prijsopdrijvende effecten door aanbieders moeten analyseren. Hierbij dienen de internationale effecten te worden meegewogen. Enerzijds gaat het dan om de mogelijkheid dat doorverkoopsites vanuit derde landen consumenten benaderen. Anderzijds moeten we ervoor waken dat we een gelijk speelveld van de normale ticketverkoop voor luchtvaartmaatschappijen blijven garanderen.
Daarnaast moeten de administratieve lasten en de impact van een dergelijke maatregel op de business modellen van luchtvaartmaatschappijen in beeld gebracht worden. Verder moeten we uitzoeken wat de implicaties zijn voor de luchtvaartbeveiliging en luchtvaartveiligheid. Tijdige beschikbaarheid en absolute betrouwbaarheid van passagiersgegevens zijn essentieel. De beschikbaarheid van de juiste passagiersgegevens is ook noodzakelijk voor de communicatie met de passagier over eventuele vluchtwijzigingen.
Vindt u het terecht dat consumenten buiten hun schuld om financieel verlies lijden en benadeeld worden, doordat ze hun losse vliegticket niet kunnen overdragen aan een ander?
Zie antwoord vraag 4.
Zou het huidige systeem dat «TradeYourTrip» hanteert, waarbij de consumenten tot maximaal de aanschafwaarde van de pakketreis mogen doorverkopen en daarmee de reis kunnen overdragen, ook niet van toepassing moeten zijn op losse tickets?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om samen met uw Europese collega’s actie te ondernemen om de mogelijkheid te accommoderen om tickets kosteloos door te verkopen?
Om grenseffecten of een verstoring van een gelijk speelveld te voorkomen, bijvoorbeeld omdat maatschappijen hun tickets vanuit het buitenland zullen verkopen, ligt het in de rede de mogelijkheden van het «TradeYourTrip»-model op internationaal niveau te bekijken. Ik zal in eerste instantie met de eerdergenoemde partijen het gesprek aangaan om te bekijken of er kansen liggen.
Klopt het dat annulering van een vliegreis met losse vliegtickets, vanwege een reden zoals angst voor terroristische aanslagen of het Zika-virus, niet valt onder de dekking van de annuleringsverzekering en luchtvaartmaatschappijen vaak 100% van de annuleringskosten aan de consument in rekening brengen? Zo ja, vindt u het terecht dat de consument dan het geld voor het ticket kwijt is door een reden buiten de klant om?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beoordeelt periodiek de veiligheids- en gezondheidssituatie van landen en regio’s. De consument kan deze adviezen mee wegen bij het kopen van een vliegreis. Wanneer het reizen naar een land of gebied wordt ontraden, kunnen luchtvaartmaatschappijen maatregelen treffen, waaronder het annuleren van de vluchten. Bij annulering zijn luchtvaartmaatschappijen verplicht tot terugbetaling van de tickets aan de getroffen passagiers.
Passagiers kunnen er verder voor kiezen om een reisverzekering aan te schaffen die hen meer flexibiliteit biedt. Wat onder een reisverzekering valt is aan de markt om te bepalen. Zo kan de consument zelf bepalen tegen welk financieel risico moet worden beschermd en een reisverzekeraar uitkiezen die het best bij hem past. Een standaardreisverzekering zal in het algemeen geen kosten vergoeden in een geval van angst voor een terroristische aanslag. Als de consument meer bescherming wil, kan gekozen worden voor een allrisk annuleringsverzekering.
De inzet van fosfor in het zuidoosten van Turkije |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Turkey hit Kurdish city with internationally-banned Phosphorus bombs: activists»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het Turkse leger fosfor bommen heeft ingezet in het conflict in het zuidoosten van het land? Indien neen, wat is u hierover dan bekend?
Bekend is dat in de strijd tussen de Turkse krijgsmacht en de PKK verschillende zware middelen worden ingezet van beide zijden, maar het gebruik van fosforbommen kan niet worden bevestigd. Op 9 mei heeft de pro-Koerdische HDP hierover parlementaire vragen gesteld aan de Turkse Minister van Binnenlandse Zaken Efkan Ala. Deze vragen zijn nog niet beantwoord.
Is het waar dat deze bommen zijn ingezet tegen burgers in Nusaybin?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u meer in algemene zin aangeven in hoeverre burgers slachtoffers zijn van het opgelaaide geweld in het zuidoosten van Turkije? Welke informatie heeft u hierover?
Zoals gesteld in eerdere antwoorden beschikt het kabinet niet over geverifieerde cijfers wat betreft de aantallen burgerslachtoffers. De in Ankara gevestigde mensenrechtenorganisatie IHD en het Turkse leger geven aan dat ook burgers het slachtoffer zijn van het geweld in zuidoost Turkije. Voor Nederland geldt dat ieder burgerslachtoffer er één teveel is.
Welke begrenzing stelt het internationaal recht aan de inzet van fosfor bommen in een gewapend conflict? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het humanitair oorlogsrecht is het recht dat primair van toepassing is op het gebruik van wapens in gewapend conflict. Hoewel dit recht geen specifiek verbod op fosformunitie bevat, dienen bij het gebruik van munitie, ongeacht het type of soort, de regels van het humanitair oorlogsrecht te worden nageleefd. Het gaat hier onder andere om de beginselen van proportionaliteit, het onderscheid tussen burgers en combattanten, en de plicht tot het nemen van alle mogelijke voorzorgsmaatregelen ter bescherming van de burgerbevolking, en om het verbod om wapens te gebruiken die naar hun aard overbodig letsel of onnodig leed veroorzaken.
Protocol III behorende bij de Conventie inzake Conventionele Wapens (CCW) bevat een aantal specifieke verboden ten aanzien van het gebruik van brandwapens, waarvan het primaire doel is om objecten in brand te steken of brandwonden aan personen toe te brengen. Het Protocol verbiedt onder andere het aanvallen met brandwapens van de burgerbevolking als zodanig, individuele burgers of burgerobjecten, en het vanuit de lucht met afgeworpen brandwapens aanvallen van militaire doelen gelegen binnen een concentratie van burgers. Turkije is geen partij bij dit Protocol.
Bent u bereid bij uw Turkse collega’s opheldering te vragen over de inzet van fosfor bommen? Indien neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 3. Ik breng het conflict met de PKK geregeld op in contacten met mijn Turkse collega’s en dring daarbij aan op hervatting van het Koerdische vredesproces, zeker omdat de burgerbevolking letterlijk tussen twee vuren ligt. De premier heeft dit ook gedaan bij zijn gesprek met de Turkse president Erdoğan en marge van de World Humanitarian Summit in Istanbul op 23 mei.
Acht u onafhankelijk onderzoek naar de beschuldiging van inzet van dit wapen wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Onkruidverdelger glyfosaat niet kankerverwekkend' en het persbericht van de FAO/WHO |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Onkruidverdelger glyfosaat niet kankerverwekkend»?1
Wat betekent het bericht van de Food and Agriculture Organization (FAO) en de World Health Organization (WHO) naar aanleiding van de gezamenlijke bijeenkomst van 9 tot 13 mei 2016, waarin wordt geconstateerd dat het middel glyfosaat niet kankerverwekkend is, voor de toelating?2
Heeft de genoemde berichtgeving gevolgen voor het gebruiksverbod van dit middel op verhardingen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De genoemde berichtgeving heeft geen gevolgen voor het verbod op het professionele gebruik op verhardingen dat sinds 31 maart 2016 in werking is. Dit verbod, dat al enige jaren geleden is aangekondigd ter bescherming van het aquatisch milieu, geldt voor alle gewasbeschermingsmiddelen en staat geheel los van de recente ontwikkelingen rondom de werkzame stof glyfosaat. Er is geen sprake van een specifiek gebruiksverbod voor glyfosaat.
Het is ons niet bekend dat hoveniers en groenvoorzieners, vanwege het verbod op het professionele gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op verhardingen, alternatieve middelen inzetten die niet zijn toegelaten. In de brief van 16 februari 2016 (Kamerstuk 27 858, nr. 347) over de uitvoering van de motie Leenders/Koşer Kaya (Kamerstuk 27 858, nr. 338) heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aangegeven u voor het zomerreces over de handhaving van het verbod van het professioneel gebruik te informeren.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn geweest van het gebruiksverbod van het middel glyfosaat op verhardingen? Bent u bekend met het feit dat hoveniers en groenvoorzieners alternatieve middelen inzetten ter bestrijding van onkruid die niet toegelaten zijn? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen? Wat is de rol van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in deze?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de verkoop van natuurazijn/azijnzuur (of middelen op basis van deze ingrediënten) en strooizout ten behoeve van onkruidbestrijding is toegenomen als gevolg van het gebruiksverbod? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen? Indien u geen maatregelen heeft genomen, waarom niet?
Kunt u aangeven welke (niet-) chemische, alternatieve middelen gemeenten inzetten om onkruid te bestrijden?
Klopt het dat het middel Omniclear wordt gebruikt door bijvoorbeeld de gemeente Utrecht voor de bestrijding van onkruid? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor het milieu door het gebruik van dit middel, dat eigenlijk bedoeld is voor de bestrijding van groene aanslag en niet voor onkruidbestrijding?3
Bent u voornemens, nu een internationale groep van experts heeft aangegeven dat het middel glyfosaat niet kankerverwekkend is, het verbod op het gebruik van dit middel op verhardingen terug te draaien? Zo nee, waarom niet? Als u het verbod niet terugdraait, is dit juridisch houdbaar?
Kunt u een overzicht geven van de gemaakte kosten (zoals urenverantwoording) door de NVWA die zij ter voorbereiding, uitvoering/handhaving en correspondentie met particulieren, bedrijven en andere organisaties over het verbod op het middel glyfosaat op verhardingen en meldingen van het gebruik van illegale middelen heeft gemaakt?
Deelt u de mening dat nu het middel glyfosaat niet kankerverwekkend blijkt te zijn, de toelating binnen Europa verlengd is, dit tot grote onduidelijkheid voor particulieren, gemeenten en andere gebruikers zal leiden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat met het verbod op het gebruik van het middel glyfosaat op verhardingen de milieubelasting door het gebruik van niet toegestane middelen is toegenomen en dat dit onwenselijk is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u een uitgebreide toelichting geven?
De oproep van een Arubaanse minister om een visumplicht voor Venezolanen in te voeren |
|
Han ten Broeke (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), André Bosman (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister positief tegenover invoeren visumplicht Venezolanen naar Aruba»?1 Kunt u bevestigen dat de Arubaanse Minister voor Toerisme positief tegenover het invoeren van een visum voor Venezolanen staat?
Ja. De Arubaanse Minister voor Toerisme heeft zich op deze wijze geuit.
Kunt u zich uw antwoorden op eerdere vragen d.d. 4 december 2015 herinneren?2 Bent u, in het licht van de in toenemende mate zorgelijke ontwikkelingen in buurland Venezuela, nog steeds van mening dat er «op dit moment geen aanleiding (is) om een visumplicht voor Venezolanen in te voeren»?3 Deelt u het standpunt van de Arubaanse Minister, zoals geparafraseerd in de pers, «dat we niet de ogen kunnen sluiten voor deze situatie waarbij de stroom mensen van uit Venezuela bijna niet te controleren is»?
De situatie in Venezuela in onverminderd zorgelijk. Over mogelijke gevolgen van de ontwikkelingen in Venezuela voor de Caribische delen van het Koninkrijk is er geregeld contact tussen mijn ministerie in Den Haag, de overige relevante ministeries in Den Haag, de Koninkrijksambassade te Caracas en de autoriteiten van de Caribische Koninkrijkslanden en Bonaire (zie ook antwoord op vraag4. De huidige en mogelijke toekomstige instroom van Venezolanen in de Caribische Koninkrijksdelen komt daarbij aan bod en er wordt informatie uitgewisseld over mogelijke maatregelen. Die contacten geven mij op dit moment geen aanleiding om een (tijdelijke) Caribische visumplicht voor Venezolanen in te voeren. Er ligt op dit moment geen verzoek daartoe van de Arubaanse regering of andere Koninkrijkslanden. Er is evenmin sprake van een stijging van het aantal Venezolanen dat naar Aruba reist; in vergelijking met 2015 lijkt de instroom juist af te vlakken.
Is de mogelijkheid van het invoeren van een visumplicht voor Venezolanen, aangezien het een Koninkrijksaangelegenheid betreft, besproken in het laatste (jaarlijkse) visumwerkoverleg tussen de vier Koninkrijkslanden? Zo neen, waarom niet?
Tijdens de afgelopen visumwerkconferentie (april 2016) is, mede op verzoek van Aruba, onder meer de situatie in Venezuela aan de orde gekomen. Een wens tot instellen van een (tijdelijke) visumplicht voor Venezolanen is daarbij niet genoemd. Wel is afgesproken dat de situatie in Venezuela en de mogelijke consequenties voor de Caribische Koninkrijkslanden uitvoerig aan de orde komt tijdens de in antwoord 4 genoemde, en daarvoor bedoelde, videoconferenties.
Bent u, mede in het licht van de uitspraken in kwestie, bereid aan de zorgen van velen tegemoet te komen door de mogelijkheid in het eerstvolgende relevante gremium te bespreken? Welk gremium acht u hier het meest geschikt voor? Bent u bereid de Kamer hier na afloop over te informeren?
Op ambtelijk niveau is er recent contact geweest met Aruba om te spreken over een mogelijke wens tot instelling visumplicht voor Venezolanen. De Arubaanse regering is alert op ontwikkelingen in Venezuela in relatie tot instroom van Venezolanen en houdt de optie tot het verzoeken om invoering van visumplicht open. Er ligt echter, zoals eerder aangegeven, op dit moment geen verzoek van Aruba voor om een (tijdelijke) Caribisch visumplicht voor Venezolanen in te voeren.
Er zijn meerdere gremia waar het onderwerp aan de orde kan worden gesteld. Zo is er naast de visumwerkconferentie het beleidsoverleg buitenlandse betrekkingen tussen mijn Adviseur Koninkrijkszaken en de directeuren van de Directies Buitenlandse Betrekkingen (DBB) van de Caribische Koninkrijkslanden. Ook vinden op gezette tijden videoconferenties plaats tussen mijn ministerie in Den Haag, de overige relevante ministeries in Den Haag, de Koninkrijksambassade te Caracas en de autoriteiten van de Caribische Koninkrijkslanden en Bonaire. De laatste maal dat dat gebeurde was op 2 juni jl. Daarnaast bestaat te allen tijde de mogelijkheid om zaken bilateraal te bespreken op ambtelijk, maar ook op politiek niveau.
Zo had ik eind 2015 met Minister President Eman contact over dit onderwerp. Daarbij kwam aan de orde dat visumplicht een obstakel betekent voor bonafide reizigers naar het Caribisch deel van het Koninkrijk. Ook is het tegelijkertijd geen garantie dat niet bonafide of minder kapitaalkrachtige Venezolanen wegblijven. Eerder moet gedacht worden aan het aanscherpen van de Arubaanse toelatings- en verwijderingsmaatregelen, hetgeen ook door de Arubaanse regering wordt toegepast. In verscheidene recente gesprekken die ik had met Minister President Eman, heeft hij het onderwerp visumplicht niet aan de orde gesteld.
Naar aanleiding van het debat over de Rijksvisumwet, onderzoek ik de mogelijkheden en wenselijkheden van visa on arrival of het ontwikkelen van een ESTA-variant.
Hoe beoordeelt u de suggestie van de Arubaanse Minister van Toerisme om een uitzonderingsmogelijkheid te scheppen voor bepaalde groepen toeristen? Beoordeelt u deze mogelijkheid als haalbaar en wenselijk?
De Minister van Toerisme stelt volgens het mediabericht ook voor dat er andere maatregelen worden genomen, zoals «een betere screening van de passagiers op de luchthaven, de haven en andere locaties waar de buitenlanders het land binnenkomen.» Dergelijke mogelijkheden acht ik haalbaarder en wenselijker dan de instelling van een visumplicht voor bepaalde groepen Venezolanen.
Het Rapport van de Nationale Ombudsman Verlies Nederlanderschap |
|
Michiel Servaes (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ombudsman: Expats moeten weer Nederlander kunnen worden»1 en het bijbehorende Rapport van de Nationale ombudsman Verlies Nederlanderschap?2
Ja, ik ben hiermee bekend.
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat een onbewust verlies van de Nederlandse nationaliteit altijd ongewenst is en voorkomen moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat voor een ieder die weet dat hij Nederlander is, het onbewust verlies van de Nederlandse nationaliteit ongewenst is en voorkomen moet worden. Het is evenwel in de praktijk niet uit te sluiten dat iemand zelf niet op de hoogte is van het bezit van het Nederlanderschap. Dit laatste komt wel eens voor bij in het buitenland wonende en van Nederlanders afstammende personen, die geen contact (meer) hebben met de Nederlandse overheid.
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat de Nederlandse overheid tekortgeschoten is in het actief, adequaat en tijdig informeren van burgers over de mogelijkheid van het verlies van de Nederlandse nationaliteit? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Informatie over de voorwaarden en gevolgen omtrent het aannemen van een andere nationaliteit naast de Nederlandse nationaliteit staan weergeven op de website van de rijksoverheid (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/nederlandse-nationaliteit/inhoud/nederlandse-nationaliteit-verliezen). Na de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap op 1 april 2003 is wereldwijd gedurende een aantal jaren een uitgebreide informatiecampagne gevoerd om Nederlanders in het buitenland te informeren over (de gevolgen van) de wijziging van de wet. Via (buitenlandse) dagbladen, Radio Nederland Wereldomroep, televisiespotjes, websites van ambassades en Nederlandse verenigingen is informatie verstrekt.
Het zal helaas ondanks een intensieve voorlichting niet volledig zijn uit te sluiten dat er Nederlanders of oud-Nederlanders zullen zijn, die niet op de hoogte zijn van een voor hen relevante nationaliteitsrechtelijke bepaling. Dit komt omdat zij zich overal ter wereld bevinden en soms (al lang) geen contact onderhouden met Nederland, de Nederlandse overheid, de overheidswebsites niet raadplegen dan wel de taal van de voorlichting, het Nederlands, niet machtig zijn. De overheid is zich bewust van haar informatieplicht, maar er rust op de burger ook een eigen verantwoordelijkheid om zich te informeren, zeker in geval van een ingrijpende beslissing als het aannemen van een andere nationaliteit.
Wat is uw reactie op de aanbevelingen uit het rapport aangaande de gebrekkige informatieverstrekking vanuit de Nederlandse overheid, te weten het zorgen voor goede algemene voorlichting over de nationaliteitswetgeving in binnen- en buitenland en het zorgen voor actieve en gerichte informatieverstrekking aan de mensen die het specifiek aangaat? Bent u bereid om deze aanbevelingen om te zetten in beleid? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Met de Nationale ombudsman onderschrijf ik het belang van goede informatievoorziening en het actief en gericht informeren van de mensen die het aangaat. Aan de hand van de aanbevelingen van dit rapport zal ik onderzoeken of die voorlichting nog actiever en gerichter kan. De aanbeveling om burgers in het buitenland te informeren via een inlegvel in een nieuw verstrekt paspoort is overigens in 2014 al ingevoerd toen begonnen is met de afgifte van paspoorten met een geldigheid van 10 jaar. Ook de Nederlandse grensgemeenten verstrekken dit inlegvel bij de afgifte van een nieuw Nederlands paspoort aan niet-ingezetenen. Verdere actieve en gerichte informatie aan mensen die het specifiek aangaat, is slechts mogelijk indien deze groep mensen bij de overheid bekend zou zijn. Dat is niet het geval. Evenzo is niet iedere in het buitenland woonachtige Nederlander bij de overheid bekend, omdat Nederlanders in het buitenland niet verplicht zijn zich bij de Nederlandse overheid te laten registreren. De introductie van de registratie niet-ingezetenen heeft hier geen verandering in aangebracht.
Wat is uw reactie op de conclusie van de Nationale ombudsman dat de Nederlandse nationaliteitswetgeving vanuit het perspectief van de burger te complex is?
Wetgeving is vanuit het perspectief van de burger vaak complex. Daarom is goede voorlichting, zeker bij ingrijpende gevolgen, van groot belang.
Wat is uw reactie op de principiële vraag of de Nederlandse nationaliteitswetgeving, met name artikel 15 lid 1 onder c RWN, wel in lijn is het met Europees Nationaliteitsverdrag?
Over de bevindingen in het rapport ten aanzien van de nationaliteitswetgeving kan op dit moment geen uitspraak worden gedaan, zij worden nog nader bestudeerd. Niet aannemelijk is dat artikel 15 lid 1 onder c RWN in strijd is met het Europees Verdrag inzake nationaliteit (Trb 1998, nr. 10).
Bent u bereid om te bekijken of de Nederlandse nationaliteitswetgeving kan worden aangepast op basis van de conclusies uit het rapport van de Nationale ombudsman?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de aanbevelingen van de Nationale ombudsman dat voorkomen moet worden dat mensen onevenredige inspanningen moeten doen om hun Nederlanderschap te behouden en dat een mogelijkheid tot herstel moet worden geboden aan mensen die onbedoeld en onbewust hun Nederlanderschap zijn verloren, bijvoorbeeld via een spijtoptantenregeling? Bent u bereid om deze aanbevelingen om te zetten in beleid? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Nederlandse steun verwerving voor ISDS |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Probeert Nederland inderdaad steun te verwerven voor ISDS (het omstreden Investor-State-Dispute-Settlement) in de gehele EU, opdat ook Europese bedrijven toegang krijgen tot private arbitrage, waarmee de nationale rechter omzeild kan worden?1
Nee, integendeel. Het bewuste artikel in de NRC verwijst naar een discussie over de toekomst van bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten tussen EU-lidstaten onderling (zogenaamde intra EU-IBO’s). In deze discussie onderzoekt Nederland samen met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie manieren om de intra-EU IBO’s op een ordelijke manier op te zeggen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van investeerders. Daartoe hebben Frankrijk, Duitsland, Oostenrijk, Finland en Nederland bijgevoegde notitie2 opgesteld, waarin een aantal alternatieven voor intra-EU IBO’s worden uitgewerkt. In geen van deze alternatieven wordt het oude Investor-State Dispute Settlement (ISDS) genoemd. Sterker nog, alle opties richten zich op investeringsgeschillenbeslechting via een permanente instantie, volgens de basisprincipes van het Investment Court System, dat het oude ISDS-model heeft vervangen. Dat betekent onder andere dat het recht om regelgeving in het publieke belang te maken gewaarborgd is, procedures transparant zijn, zaken door onafhankelijke rechters behandeld worden en er een mogelijkheid voor beroep is. De drie alternatieve opties zijn zo ingericht dat deze passen binnen de EU-rechtsorde: het overdragen van jurisdictie aan het Europese Hof van Justitie, de versterking van investeringsbescherming in nationale rechtssystemen (zoals het eengemaakt octrooigerecht, zie Kamerstuk 34 411), of het deponeren van een zogenaamd «Compromis» bij het Permanent Hof van Arbitrage, waardoor het mogelijk wordt om een Investment Court Systembinnen de EU op te zetten.
Heeft dit te maken met de verwachting dat binnenkort middels de vrijhandelsverdragen met Canada (CETA) en de Verenigde Staten (TTIP) ook Canadese en Amerikaanse bedrijven zich bij investeringsgeschillen niet tot onze rechterlijke macht hoeven te wenden, maar zich direct op private arbitrage kunnen beroepen en zo hoge claims kunnen eisen?
De discussie of de rechtsbescherming van investeerders voldoende is, loopt al sinds de toetreding van Midden-en Oost Europese landen tot de EU en staat dus los van EU-verdragen met derde landen. Nederland heeft bijvoorbeeld samen met Frankrijk in 2011 voorgesteld een Ombudsman in te stellen om de intra EU-IBO’s te vervangen. In de notitie worden drie aanvullende alternatieven aangedragen.
Klopt het dat volgens de Europese Commissie de intra-EU BIT's (bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten) met ISDS voorzieningen strijdig moeten worden geacht met Europese regelgeving en de Commissie onder meer Nederland heeft verzocht deze intra-EU BIT's te beëindigen?
Ja, dat klopt. De Europese Commissie is onder meer van mening dat de zekerheden die intra EU-IBO’s bieden tot discriminatie leiden van EU-lidstaten die geen intra-EU IBO’s met elkaar hebben. Daarom stelt de Europese Commissie dat deze verdragen in strijd zijn met het EU-recht en is de Europese Commissie tegen een vijftal lidstaten, waaronder Nederland, een ingebrekestellingsprocedure gestart en tegen 21 lidstaten een zogenaamde pilotprocedure. Zowel de Europese Commissie3 als de meeste lidstaten zijn evenwel van mening dat investeringsbescherming op de interne markt gewaarborgd moet blijven. Dat is nodig omdat de interne (kapitaal)markt nog niet volledig functioneert. Dit wordt bijvoorbeeld onderstreept door het EU-scorebord 20164 en de Global Competitiveness Index 2015–20165. De notitie benoemt een aantal opties waarop de rechtszekerheid binnen de EU kan worden gegarandeerd. ISDS is daarbij geen optie.
Waarom verzet juist Nederland zich met vier andere landen (Finland, Oostenrijk, Frankrijk en Duitsland) tegen het opzeggen van intra-EU BIT's met ISDS?
Nederland verzet zich niet tegen opzegging, maar onderzoekt juist samen met andere EU-lidstaten en de Europese Commissie mogelijkheden om de intra-EU IBO’s op een ordelijke manier op te zeggen zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van investeerders. Volgens gegevens van UNCTAD stond Nederland in 2014 op de achtste plaats van investeerders in het buitenland.6 Nederland zet zich daarom in voor adequate rechtsbescherming van Nederlandse investeringen in het buitenland. Zie verder ook het antwoord op vraag 1.
Als ISDS in intra-EU BIT's strijdig is met het EU-recht en ISDS voor alleen niet-Europese (zoals Amerikaanse) bedrijven onwenselijke ongelijke behandeling oplevert, waarom bepleiten we dan niet het schrappen van ISDS uit TTIP en CETA, in plaats van nieuwe ISDS-voorzieningen voor de hele EU te bepleiten?
Nederland bepleit geen nieuwe ISDS-voorzieningen. Integendeel. Veel van de intra-EU IBO’s dateren uit de jaren negentig van de vorige eeuw, dus vóór de uitbreiding van de EU met landen in Midden- en Oost Europa. Na de val van de Muur transformeerden deze landen naar een markteconomie en om voldoende buitenlandse investeringen aan te kunnen trekken was het belangrijk om rechtszekerheid te bieden via deze verdragen. In de bij vraag 3 aangehaalde ingebrekestellingsprocedure die de Europese Commissie tegen onder andere Nederland is gestart, draait het onder andere om de vraag of de zekerheden die door de intra-EU IBO’s worden geboden in strijd zijn met de interne markt.
Dit staat los van de betrekkingen tussen de EU en derde landen, waarmee we geen interne markt hebben.
Als het volgens de Nederlandse argumentatie gaat om het tegengaan van ongelijke behandeling, is het dan niet logisch om ISDS ook voor Nederlandse bedrijven in te voeren en daarna private arbitrage voor iedereen, zodat ook burgers de rechter kunnen passeren? Zo nee, waarom niet?
In investeringsverdragen worden afspraken gemaakt over een minimum bescherming voor buitenlandse investeerders. Dat betekent niet dat buitenlandse investeerders in Nederland extra rechten krijgen of een hogere bescherming genieten: de rechten die in investeringsverdragen worden opgenomen zijn basisregels. Bijvoorbeeld dat onteigening is toegestaan, mits dit gebeurt in het publieke belang, met rechtswaarborgen omkleed, zonder discriminatie wordt toepast en een redelijke schadevergoeding wordt betaald. Deze minimum bescherming is diep verankerd in de Nederlandse wet. Investeringsverdragen geven dus niet meer bescherming, want Nederlandse bedrijven genieten dezelfde bescherming onder het nationale recht. Overigens is onder Nederlands recht arbitrage niet voorbehouden aan investeerders en kunnen ook andere partijen gebruik maken van arbitrage. De regels om een arbitrageprocedure te starten zijn sinds 1 december 1986 opgenomen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Het bericht dat de farmaceutische industrie artsen betaalt via een sluiproute |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat farmaceutische bedrijven via een sluiproute artsen veel meer betalen dan het officiële Transparantieregister Zorg aantoont?1
Het Transparantieregister is bedoeld om openheid te geven in financiële relaties tussen farmaceutische bedrijven en artsen. Dat er nu constructies blijken te zijn die niet gemeld worden in het Transparantieregister Zorg, vind ik onwenselijk.
Er zijn onafhankelijke bureaus die zelf nascholing organiseren en zij kunnen daar sponsoring voor vragen bij farmaceutische bedrijven. De CGR beoordeelt de situatie rondom het inhuren van artsen als sprekers via een bureau als volgt.
Als er bij het betrokken bureau beroepsbeoefenaren zijn betrokken, dan dient in ieder geval de sponsoring aan dit bureau zelf aan het Transparantieregister Zorg te worden gemeld.
Een dergelijk bureau kan zelf artsen benaderen om te spreken, zonder dat farmaceutische bedrijven daar invloed op of weet van hebben. In dat geval ziet de CGR geen directe financiële relatie tussen de betrokken arts en het farmaceutische bedrijf en wordt de relatie niet in het Transparantieregister zorg gemeld.
Indien een dergelijk bureau artsen benadert om te spreken en een farmaceutisch bedrijf heeft daar weet van of invloed op, dan vindt de CGR dat er wel sprake is van een directe financiële relatie en moet deze worden gemeld aan het Transparantieregister Zorg, ook al krijgt de arts zijn betaling via het bureau.
De CGR heeft laten weten na te gaan op welke wijze de financiële relaties die via onafhankelijke bureaus lopen, toch openbaar gemaakt kunnen worden.
Vindt u dat het via een commercieel (scholings)bureau verhullen van financiële banden tussen artsen en de farmaceutisch industrie, bijdraagt aan het doel van het Transparantieregister? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich een reden voorstellen voor de sluiproute via dergelijke bureaus, zoals Olio Educatie, dat geld krijgt van Boehringer Ingelheim, Pragmascoop van Ger Prins, oud-marketeer van Astra Zeneca, MarkTwo van Willem Korteling, ex-voorlichter in de farmaceutische industrie en Health Investment van Evert Jan Cremers, en Mark Dobbelaar afkomstig van GlaxoSmithKline, anders dan het verhullen van financiële banden tussen artsen en de farmaceutische industrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat mij erom dat financiële relaties worden gemeld in het Transparantieregister Zorg.
Heeft u er, gelet op de reacties van de farmaceutische industrie en koepelorganisatie Nefarma, nog vertrouwen in dat zij onderdeel zijn van de oplossing? Zo ja, waar is dat vertrouwen eigenlijk op gebaseerd?
Er is in Nederland sprake van zelfregulering. Nefarma is aangesloten bij de Stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) en valt daarom onder de voorwaarden van deze gedragscode. Zelfregulering stelt eisen aan de eigen verantwoordelijkheid van zowel beroepsbeoefenaren als de farmaceutische industrie. Partijen moeten hun verantwoordelijkheid hierin nemen om het gat te dichten. Het is goed dat Nefarma heeft aangegeven ook op dit punt haar verantwoordelijkheid te nemen.
Bent u, gelet op het vrijblijvende karakter en het feit dat het Transparantieregister op grote schaal wordt omzeild, van mening dat het register in de huidige vorm functioneert? Wat is er precies verbeterd aan het Transparantieregister Zorg sinds de eerdere vragen van 18 mei 2015? Is het waar dat de farmaceutische industrie, de communicatie-/scholingsbureau’s en artsen zich nog steeds niet houden aan hetgeen u heeft gesteld in antwoord op vraag 2, namelijk dat als artsen daarbij zijn betrokken dat dan moet worden vermeld in het Transparantieregister?2
Er is strikt genomen geen wettelijke plicht voor het melden van bepaalde financiële relaties in het Transparantieregister Zorg, maar het register kent wel een verplicht karakter. In de gedragscode van de CGR is deze verplichting tot melden opgenomen. De code is daarmee bindend voor de partijen die hierbij zijn aangesloten.
Zoals ik aangaf in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2015–2016, 34 330, nr. 5), is de toegankelijkheid (zoekfunctie) en bekendheid van het Transparantieregister Zorg verbeterd en moeten er nu meer soorten financiële relaties worden gemeld. Ook wordt voor het registreren van financiële relaties met beroepsbeoefenaren gebruik gemaakt van het BIG-register op basis van het Registratiebesluit BIG.
Bent u bereid het Transparantieregister per direct aan te laten passen, zodat voortaan ook de betalingen van reclame-/scholingsbureaus aan artsen inzichtelijk worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u tevens bereid deelname aan het Transparantieregister Zorg verplicht te stellen, zodat alle banden tussen artsen en de farmaceutische industrie zichtbaar worden?
Het Transparantieregister Zorg functioneert naar behoren op basis van de huidige gedragscode. De gedragscode is onderschreven door de relevante partijen en is daarmee de norm geworden. De gedragscode voorziet ook in een toezichtmechanisme.
In de geneesmiddelensector is dat de Stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR), die toeziet op reclame voor receptgeneesmiddelen, en samenwerking tussen zorgverleners en farmaceutische bedrijven. In de medische hulpmiddelensector is het de Code Commissie van de Stichting Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH), die op grond van die gedragscode belast is met de behandeling van klachten van partijen en ook adviezen geeft over de interpretatie van de gedragscode. Voor overtredingen van de bepaling uit de Gedragscode over openbaarmaking van financiële relaties kan de Code Commissie naar aanleiding van een klacht sancties opleggen.
Los van de afspraken binnen de sector zelf, zal de IGZ handhaven dat partijen binnen de kaders van de Geneesmiddelenwet opereren.
Daarom zie ik in dit stadium geen reden om deelname aan het register in de wet op te nemen. Niettemin houd ik het draagvlak en de naleving van de gedragscode nauwlettend in de gaten.
Bent u bereid de vergoedingen die de farmaceutische industrie aan artsen betaalt aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zou volgens u een redelijke vergoeding zijn?
Dit wordt gedaan door het verbod op gunstbetoon dat geregeld is in artikel 94 van de Geneesmiddelenwet. Wat wordt verstaan onder een redelijke vergoeding staat uitgewerkt in de gedragscode van de CGR en de Beleidsregels Gunstbetoon Geneesmiddelenwet.
Bent u bereid adviesbureaus aan te pakken die artsen tot wel tienduizenden euro's betalen voor lezingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ ziet toe op naleving van de Geneesmiddelenwet en het toezichtskader. Het is aan de IGZ om te bepalen of er sprake is van ongeoorloofd gunstbetoon. Het maakt daarbij niet uit of het om een farmaceutisch bedrijf of een onafhankelijk adviesbureau gaat.
Past het via betalingen beïnvloeden van artsen, en zodoende het vergroten van de omzet, bij uw streven naar zinnige en zuinige zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens de definitie van gunstbetoon (artikel 94 van de Geneesmiddelenwet) is het beïnvloeden van artsen door betalingen met een verkoopbevorderend doel, verboden. Betalingen aan artsen zijn alleen onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn bij geneesmiddelen vastgelegd in de gedragscode van de CGR. Bij medische hulpmiddelen zijn deze voorwaarden vastgelegd in de gedragscode van de GMH.
We verwachten van artsen dat zij medicijnen zinnig en zuinig voorschrijven op basis van de behoefte van de patiënt en de door de beroepsgroepen opgestelde richtlijnen.
Welke wapenfeiten heeft de door uzelf uitgeroepen «oorlog» tegen de farmaceutische industrie tot op heden opgeleverd?3
Zoals ik in de geneesmiddelenvisie heb aangekondigd, vind ik het van belang om de balans in het farmaceutisch systeem te herzien. Daarvoor zijn op nationaal en internationaal niveau acties nodig. Op internationaal niveau zijn de resultaten tot uitdrukking gekomen in de recent aangenomen raadsconclusies op geneesmiddelen zoals vrijwillige samenwerking tussen landen. Zo is recent Oostenrijk toegetreden tot het samenwerkingsverband van de BeNeLux. Daarnaast wordt aan een analyse en aanpassing van marktprikkels in het EU wetgevingssysteem gewerkt, en zijn we gestart met een dialoog over de toekomst van de farmaceutische sector. Ik ben ervan overtuigd dat er veranderingen gaan komen in deze sector. Op al deze thema’s is brede steun op internationaal niveau maar we zullen deze discussie ook samen met de farmaceutische industrie moeten vormgeven. Ik heb derhalve niemand de oorlog verklaard. Wel ben ik van mening dat de huidige business modellen, regulering en markttoelating niet duurzaam zijn en dus moeten veranderen.
Bent u daadwerkelijk bereid de farmaceutische industrie een gevoelige slag toe te brengen, en de financiële banden tussen hen en artsen door te snijden? Kunt u uw antwoord toe lichten?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u een inschatting maken, op basis van het aantal betalingen van reclame-/scholingsbureau’s aan artsen, hoeveel geld er direct dan wel indirect van de farmaceutische industrie naar artsen stroomt? Zo ja, hoeveel is dit? Zo nee, erkent u dan dat er helemaal geen sprake is van transparantie?
Ik beschik niet over de gegevens om een dergelijke inschatting te maken.
Wat is de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de afgelopen jaren geweest betreffende het functioneren van het Transparantieregister? Wat is thans de mening van de IGZ over het functioneren van het Transparantieregister?
De inspectie houdt toezicht op de Geneesmiddelenwet en heeft geen formele titel voor toezicht op het functioneren van het Transparantieregister Zorg. Zij onderhoudt ook geen hiërarchisch-bestuurlijke relatie met het Transparantieregister Zorg, en is derhalve niet in de positie om het functioneren te beoordelen. Wel zijn er werkafspraken gemaakt tussen de CGR en de IGZ5.
Hoe is de financiering van het Transparantieregister onder de hoede van de Stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) thans geregeld? Wat is het aandeel van de farmaceutische industrie en/of de overheid daarin?
VWS heeft bij de opzet van het Transparantieregister Zorg in 2012/2013 eenmalig een bedrag van € 232.378 bijgedragen. Verder financiert het Transparantieregister Zorg zichzelf. De jaarlijkse kosten van het register bedragen circa € 60.000 per jaar. De KNMG neemt circa 10% voor haar rekening. De rest komt van bedrijven die relaties hebben gemeld, waarbij bedrijven per melding betalen.
Is transparantie van de financiële banden tussen artsen en de farmaceutische industrie vanwege het systeem van zelfregulering niet een wassen neus? Zo neen, wanneer is voor u de grens bereikt dat u overgaat tot de invoering van een publiek geborgd verplicht systeem; bijvoorbeeld onder de hoede van de IGZ?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de actieagenda Schiphol de problemen niet oplost |
|
Sadet Karabulut (SP), Eric Smaling (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Actieagenda Schiphol lost problemen niet op, overheid moet ingrijpen»?1
Ja.
Deelt u de mening van alle acht vakbonden in de Nederlandse luchtvaart (VNV, FNV Luchtvaart, VNC, CNV Vakmensen, NVLT, VCP, De Unie en de VHKP) dat door oneerlijke concurrentie de positie van Schiphol en KLM zwaar wordt aangetast? Zo ja, bent u bereid via een Europees mandaat eerlijke concurrentie af te dwingen om hun positie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De huidige positie van Schiphol en KLM is sterk. Uit de SEO monitor netwerkkwaliteit en staatsgaranties blijkt dat er tot nu toe geen sprake is van aantasting van de positie van Schiphol. Ik besef echter dat dat geen vanzelfsprekendheid is. We hebben te maken met concurrentie, ondermeer vanuit de Golf en Turkije. Ik hecht aan een gelijk speelveld en maak me sterk voor eerlijke concurrentie. Voor wat betreft landen buiten de EU kan dit het beste worden gerealiseerd door in Europees verband goede afspraken te maken. Daarom heb ik mij afgelopen maanden ingezet om tot een akkoord te komen over mandaatverlening aan de Europese Commissie om te onderhandelen met onder andere de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), Qatar en Turkije. Deze mandaten zijn inmiddels verleend op de Transportraad van 7 juni jl. Ze geven de basis om te onderhandelen over luchtvaartovereenkomsten met daarin concrete afspraken over eerlijke concurrentie in ruil voor beperkte wederzijdse marktopening op EU niveau.
Bent u bereid iedere juridische mogelijkheid te gebruiken om extra frequenties via Schiphol te blokkeren totdat aan de vereisten van eerlijke concurrentie wordt voldaan? Zo nee, waarom niet?
Ik zet mij in om tot goede afspraken op EU-niveau te komen over eerlijke concurrentie (zie vraag 2). Gedurende de EU onderhandelingen met onder andere de VAE en Qatar voer ik geen eigen onderhandelingen met die landen over nieuwe landingsrechten.
Ik respecteer uiteraard de huidige overeenkomsten en monitor de marktontwikkelingen om te kunnen beoordelen of onredelijke schade wordt toegebracht aan met name de KLM. In de huidige overeenkomsten met beide landen is opgenomen dat het aanbod moet zijn afgestemd op de vraag en dat de diensten van andere maatschappijen niet op een onredelijke wijze schade mogen toebrengen aan andere luchtvaartmaatschappijen.
Verder is Nederland voorstander van aanscherping van EU verordening 868/2004 over subsidiëring en oneerlijke tariefpraktijken in de luchtvaart. De Europese Commissie komt binnenkort met een voorstel daarvoor. Deze verordening biedt bescherming tegen oneerlijke praktijken van luchtvaartmaatschappijen uit derde landen die op de EU vliegen.
Tijdens het Algemeen Overleg Luchtvaart op 1 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik ons daarnaast inzetten om oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden te bestrijden. Zo voegt Nederland zich in de zaken C-168/16 en C-169/16 van ex-werknemers tegen een detacheerder van Ryanair en Ryanair zelf waarin de Belgische rechter de vraag heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie of het begrip «thuisbasis» gelijkgesteld kan worden aan de «plaats waar een werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht». Verder is mijn ministerie actief in een Europese werkgroep «on social issues» waarin we Europese problemen over onduidelijke wetgeving inventariseren en voorstellen uitwerken om die op te lossen.
Deelt u de mening dat het ontduiken van sociale premies en belastingen, het schenden van ILO-verdragen en het met voeten treden van mensenrechten door low cost carriers en golfcarriers onacceptabel is? Zo ja, op welke wijze gaat u dit stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het ontduiken van belastingen, het schenden van verdragen en mensenrechten vind ik uiteraard onacceptabel. Ik heb momenteel geen concrete aanwijzingen dat daar in Nederland sprake van is.
Er moet hierbij een onderscheid worden gemaakt tussen Europese low cost carriers en carriers uit de Golflanden. Op de eerste categorie is de Europese regelgeving van toepassing, op de tweede niet. Zoals uit de antwoorden op de vragen 7 en 9 blijkt, zijn binnen de EU sociale premies verschuldigd in de lidstaat waar de thuisbasis van de werknemer is gevestigd. Ook geniet hij de sociale bescherming van de lidstaat waar hij zijn werkzaamheden gewoonlijk verricht. Het betalen van sociale premies kan dus bij de rechter worden afgedwongen. Ik heb op dit moment geen concrete aanwijzingen dat van het ontduiken van sociale premies en belastingen in Nederland sprake is. Uiteraard houd ik de ontwikkelingen goed in de gaten en onderneem ik actie waar het nodig is, samen met de Minister van SZW en de Europese Commissie.
Voor Golfcarriers is het recht van de Golfstaten van toepassing. Qua belastingen en sociale premies zijn de Golfstaten anders georganiseerd dan de landen binnen de EU. Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 2 en 3 voor mijn inzet om in EU-verband tot een gelijk speelveld met de Golfstaten te komen.
Deelt u de mening dat Turkish Airlines alle schijn tegen heeft als het gaat om staatssteun, gezien de recente uitspraken van de topman waarin hij zegt dat deze luchtvaartmaatschappij met hulp van de Turkse staat de grootste luchtvaartmaatschappij ter wereld wordt? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om te voorkomen dat Turkish Airlines de kaas van het brood komt eten?2
Ik heb tijdens het Nederlands voorzitterschap ingezet op een onderhandelingsmandaat voor de Europese Commissie om een luchtvaartakkoord tussen de EU en haar lidstaten en Turkije af te sluiten. Het mandaat is inmiddels verleend op de Transportraad van 7 juni jl.
Turkije behoort tot de nabuurlanden van de EU. Op basis van het Europees nabuurschapsbeleid wordt bij het mandaat ingezet op overname van alle relevante EU wet- en regelgeving (het «EU acquis») door Turkije. Hiermee wordt gewaarborgd dat alle Turkse maatschappijen en Europese luchtvaartmaatschappijen op gelijke voet kunnen opereren op basis van geharmoniseerde principes van eerlijke concurrentie.
Deelt u de mening dat schijnconstructies en schijnzelfstandigheid ontoelaatbaar zijn en moeten worden gestopt? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiervoor nemen? Zo nee, waarom niet?
Het bestrijden van schijnconstructies om oneerlijke concurrentie te voorkomen is een van de prioriteiten van dit kabinet. In verband hiermee heeft de Minister van SZW een actieplan opgesteld. Over de voortgang van dit actieplan, dat voor alle sectoren geldt, dus ook de luchtvaart, heeft hij de Tweede Kamer op 1 oktober 2015 geïnformeerd (Kamerstuk 17 050, nr. 522).
Bent u bereid maatregelen te nemen om te bewerkstelligen dat sociale premies betaald worden in het land waar de arbeid (voornamelijk) wordt uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Nu al geldt binnen de EU op grond van de coördinatieverordening voor de sociale zekerheid (Verordening (EG) nr. 883/2004) dat sociale premies moeten worden afgedragen in de lidstaat waar de thuisbasis van de werknemer is gevestigd. De vestigingsplaats van de onderneming is hierbij niet van belang. Nieuwe maatregelen zijn daarom niet nodig.
Bent u het ermee eens dat bij het toekennen van slots meer moet worden gekeken naar de toegevoegde waarde hiervan voor de luchthaven en voor de mensen die er werken? Kunt u dit toelichten?
Binnen de Europese Unie worden slots op basis van EU-regels op non-discriminatoire wijze toegewezen aan luchtvaartmaatschappijen door slotcoördinatoren die onafhankelijk zijn van de overheid en marktpartijen. Ik kan daarom dergelijke voorwaarden niet aan de slottoewijzing verbinden.
Bent u bereid met een wet te komen waarin geregeld wordt dat maatschappijen met een basis in Nederland zich moeten houden aan Nederlands arbeids- en belastingrecht? Zo ja, wanneer stuurt u een voorstel daartoe naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ook hier geldt dat nieuwe wetgeving niet nodig is. Op grond van Verordening (EG) nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op arbeidscontracten (Rome I) hebben werkgever en werknemer een keuzerecht om te bepalen welk recht tussen hen geldt. Dit keuzerecht kan er echter niet toe leiden dat de werknemer de sociale bescherming verliest van het land waar hij zijn werkzaamheden gewoonlijk verricht. Nederland is van mening dat voor de luchtvaart dit de lidstaat moet zijn waar de thuisbasis van de werknemer is gevestigd.
Deelt u de mening dat de luchthaven weer tot het publieke domein moet gaan behoren en dat de overheid de luchthavensecurity in eigen beheer en voor haar rekening moet nemen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft de vraag over de status van Schiphol wijs ik erop dat de NV Luchthaven Schiphol een staatsdeelneming is. Het rijk heeft een aandelenbelang van 69,7%. De uitgangspunten van het staatdeelnemingenbeleid zijn vastgelegd in de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2013 waarvoor de Minister van Financiën verantwoordelijk is. Het kabinet ziet geen aanleiding om de huidige status te wijzigen. Wat betreft de vraag over luchthavensecurity verwijs ik naar de beantwoording door de ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën op 24 mei 2016 van Kamervragen over de arbeidsomstandigheden van het beveiligingspersoneel op Schiphol (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2623). Daarin wordt aangegeven dat overheveling van taken niet aan de orde is.
Het bericht ‘Nederlandse vogels massaal uit de natuur geroofd’ |
|
Henk Leenders (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse vogels massaal uit de natuur geroofd»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over dat op grote schaal vogels illegaal gevangen, gehouden en verhandeld worden?
Ik kan de in het bericht genoemde gegevens niet bevestigen. Wel is uit onderzoek van de handhavingsdiensten bekend dat dit soort illegale praktijken in Nederland plaatsvinden, hetgeen ik afkeur.
Beschikt u over nauwkeurige cijfers betreffende de omvang en ontwikkelingen van deze vorm van stroperij? Zo ja, wat zijn volgens u de gevolgen voor de natuur van deze stroperij? Zo nee, hoe komt het dat u daar geen zicht op heeft en wat kan hieraan gedaan worden?
Nee, ik beschik niet over dergelijke cijfers, want in de registraties van politie, justitie en de NVWA worden deze stroperijdelicten niet apart geregistreerd. Deze vorm van stroperij vormt naast andere bedreigingen waar ze last van hebben, zoals verlies van broed- en foerageergebied en veranderingen in het milieu, een extra bedreiging voor de in het wild levende vogels in Nederland.
Heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voldoende capaciteit om overtredingen op te sporen en waar nodig in te grijpen? Zo nee, hoe bent u van plan deze capaciteit op te schalen?
De NVWA beschikt over 20 inspecteurs die zich bezig houden met controle en opsporing op het gebied van de natuur- en bijbehorende welzijnsregelgeving. Zoals ik in mijn antwoord op eerdere vragen van het lid Van Gerven2 heb aangegeven beschouw ik deze capaciteit als voldoende binnen de gegeven mogelijkheden en prioriteiten ten aanzien van het totale werkterrein van de NVWA.
Klopt het dat de ruim 400 vogelmarkten in Nederland de spil vormen in de vogelhandel en bent u bereid deze markten onder verscherpt toezicht te stellen? Zo ja, op welke manier en binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De NVWA heeft in 2015 melding gekregen van 210 vogelmarkten in Nederland. In het kader van de Dierenwelzijnsregelgeving is gekozen voor het stellen van regels aan dergelijke markten.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Van Gerven controleert de NVWA met enige regelmaat beurzen, vogelmarkten en tentoonstellingen op de legaliteit van de aanwezige vogels.3 Dit heeft geleid tot een beperkt aantal inbeslagnames. Ik heb de NVWA gevraagd om bij dergelijke evenementen nadrukkelijk aandacht te besteden aan zowel eventuele illegale handel als welzijnsaspecten. Ten behoeve van een risicogebaseerde benadering kunnen hiertoe signalen uit het veld worden betrokken. Ik zie op grond hiervan geen aanleiding om het toezicht op vogelmarkten te verscherpen.
De berichtgeving inzake halvering van het aantal flitspalen |
|
Barbara Visser (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Helft minder flitspalen, vrees voor meer ongelukken»?1
Ja.
Op basis van welke afwegingen worden er flitspalen geplaatst? Wat is de rol van de gemeenten, provincies, politie hierin in relatie tot de rol van het Openbaar Ministerie (hierna: OM)? Welke rol speelt het verbeteren van de verkeersveiligheid hierin en welke andere zaken spelen een rol?
De plaatsing van flitspalen geschiedt aan de hand van het beleidskader flitspalen van het Openbaar Ministerie. Uitgangspunt van dit beleidskader is dat handhaving het sluitstuk is. Dat betekent dat eerst wordt ingezet op het beïnvloeden van gedrag en het aanbrengen van een passende infrastructuur. Hierdoor zijn verkeersdeelnemers immers minder snel geneigd of in staat om een verkeersovertreding te begaan. Indien blijkt dat handhaving de meest geëigende weg is om de verkeersveiligheid te verbeteren, wordt bekeken welke vorm van handhaving het meest geschikt is. Het plaatsen van een flitspaal is één van de mogelijkheden. Indien de wegbeheerder (in casu gemeenten en provincies) en de politie van mening zijn dat er op een bepaalde plek een flitspaal moet komen, kunnen zij hiervoor een aanvraag indienen bij het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie beoordeelt vervolgens aan de hand van het beleidskader flitspalen of er op de betreffende plek inderdaad een flitspaal moet komen. Tot het plaatsen van een flitspaal wordt overgegaan indien dit bijdraagt aan de verkeersveiligheid. De belangrijkste criteria hierbij zijn het overtredings-percentage en het aantal ongevallen dat op de betreffende weg plaatsvindt.
Op welke basis en/of afweging worden de flitspalen weggehaald? Op welke wijze wordt de verbetering van de verkeersveiligheid dan wel doorstroming gemeten? Deelt u de zorgen die in het artikel worden geuit dat met de halvering van het aantal flitspalen de verkeersveiligheid ook afneemt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zijn of worden er dan genomen?
Er zijn verschillende redenen waarom een flitspaal wordt weggehaald. Zo kan een flitspaal worden weggehaald als de infrastructuur op de plaats waar de flitspaal staat wordt aangepast of als blijkt dat de flitspaal geen bijdrage meer levert aan de verkeersveiligheid. De flitspaal wordt dan op een andere locatie geplaatst waar deze de verkeersveiligheid ten goede komt. Hierdoor vindt er meer roulatie van flitspalen plaats. De verkeersveiligheid kan aan de hand van het overtredingspercentage en het aantal ongevallen worden gemeten. Het overtredingspercentage wordt in kaart gebracht via informatie uit bijvoorbeeld meetlussen, wegkantradar en door middel van informatie van commerciële partijen.
Ik deel de zorgen dat door de halvering van het aantal flitspalen de verkeersveiligheid afneemt niet. Indien er sprake is van een onveilige locatie kan ertoe besloten worden om een flitspaal te plaatsen. De wegbeheerders en politie kunnen hiertoe gezamenlijk een aanvraag indienen. In absolute aantallen staan er misschien minder flitspalen, maar analoge flitspalen zijn vervangen door digitale flitspalen. Een groot verschil tussen de analoge en de digitale flitspalen is dat de digitale flitspalen 24 uur per dag handhaven. De analoge palen werkten met behulp van een camera en fotorolletje dat moest worden vervangen. Van de analoge flitspalen was 1 op de 3 flitspalen gevuld met een camera. Het kwam echter regelmatig voor dat het fotorolletje eerder vol was dan dat het werd vervangen waardoor eventuele overtredingen niet konden worden geregistreerd. Per saldo is de handhavingsdruk door middel van flitspalen dan ook verhoogd.
Heeft u een verklaring voor het feit dat het aantal flitspalen zo per provincie kan verschillen? Hoe verhoudt zich dit tot het niveau van verkeersveiligheid per provincie? Is de verkeersveiligheid in provincies met minder flitspalen hoger dan in provincies met veel flitspalen? Zo nee, hoe verklaart u dan het verschil? Worden er andere (handhavings-) instrumenten ingezet in provincies met weinig flitspalen? Zo ja, welke?
Voor het verbeteren van de verkeersveiligheid zijn een passende weginrichting, begrijpelijke verkeersregels, goede verkeerseducatie en voorlichting van belang. Als er sprake is van een onveilige locatie wordt dan ook eerst ingezet op het beïnvloeden van gedrag en het aanbrengen van een passende infrastructuur. Pas als deze maatregelen niet helpen wordt er gekeken naar de handhaving. Het plaatsen van een flitspaal is hierbij één van de mogelijkheden. Indien de wegbeheerder en de politie van mening zijn dat een flitspaal op een bepaalde onveilige locatie kan bijdragen aan de verkeersveiligheid, kunnen ze hiervoor een gezamenlijke aanvraag indienen bij het Openbaar Ministerie. Deze procedure kan ertoe leiden dat er in de ene provincie meer flitspalen staan dan in een andere provincie.
Hoe verklaart u de afname van het aantal flitspalen? Welke rol heeft de omzetting van het vervangen van de analoge flitspalen naar digitale flitspalen hierin gespeeld? Kunt u verklaren waarom dit heeft geleid tot een daling van het aantal flitspalen?
Bij de vervanging van de analoge flitspalen door digitale palen is opnieuw met politie en wegbeheerders beoordeeld welke plekken op grond van de verkeersveiligheid in aanmerking kwamen voor de plaatsing van een digitale flitspaal. Hierbij zijn 642 plekken geschikt bevonden.
In de verklaring van het OM wordt gesteld dat, ondanks dat het aantal flitspalen is verminderd, dit niet automatisch betekent dat er minder flitspalen daadwerkelijk aanstaan; kunt u dit nader duiden? Wat was het percentage van flitspalen in 2011 dat niet daadwerkelijk aanstond?
Het precieze aantal van het aantal flitspalen dat in 2011 in handhaving stond heb ik niet. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven was van de analoge palen 1 op de 3 gevuld met een camera en dus in handhaving. Het eigendom van flitspalen was in het verleden versnipperd over de verschillende wegbeheerders, de politie en het OM. Er was hierdoor geen eenduidig beeld van het aantal actieve flitspalen. Bij de nieuwe digitale flitspalen met één eigenaar bestaat er nu een helder beeld over het aantal en de locaties van de flitspalen.
Deelt u de mening dat het aantal flitspalen geen doel op zich kan zijn, maar wel moet bijdragen aan verbetering van de verkeersveiligheid? Hoe verklaart u dan de afname van het aantal flitspalen tot de hoeveelheid verkeersongelukken op provinciale en gemeentelijke wegen? Hoe borgt u dan de handhaving binnen de bebouwde kom en de provinciale wegen? Welke afspraken zijn hierover gemaakt met gemeenten, provincies, politie en OM?
Ja, ik deel deze mening en verwijs hiervoor graag naar de antwoorden op de vragen 2 t/m 4. De verkeersveiligheid op de provinciale en gemeentelijke wegen wordt geborgd door een goede infrastructuur, begrijpelijke verkeersregels, goede verkeerseducatie en voorlichting. Op plekken, waar aanpassing van de infrastructuur niet mogelijk is of niet voldoende bijdraagt aan de verkeersveiligheid en waar sprake is van een onveilige situatie, wordt gehandhaafd. Dit kan door middel van het plaatsen van een flitspaal, maar ook door de inzet van de politie. Door het Openbaar Ministerie wordt erop aangestuurd dat elke regio een goedgekeurd handhavingsplan verkeer heeft en dat er in elke regio een stuurgroep Verkeer is waarin het Openbaar Ministerie, de politie en de wegbeheerders (provincies en gemeenten) zitting hebben. In deze stuurgroep wordt onder andere gesproken over de verkeershandhaving door het team Verkeer. De inzet van de basis-teams wordt bepaald in de lokale driehoek.
Hoe verklaart u de afname van het aantal flitspalen met de uitspraak van het OM, in reactie op het RTL-bericht, dat de camera’s worden verplaatst als de verkeersituatie is verbeterd? Betekent dit dan niet dat het aantal flitspalen gelijk zou moeten blijven? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie de antwoorden op de vragen 2 t/m 5.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Wegverkeer en verkeersveiligheid voorzien op 26 mei 2016 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Zowel bajes van Curaçao als Sint Maarten afgekeurd’ |
|
André Bosman (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zowel bajes van Curaçao als Sint Maarten afgekeurd»?1
Ja.
In hoeverre herkent u zich in de in dit bericht geschetste situatie van de gevangenis op Curaçao?
Als Minister van Koninkrijksrelaties ontvang ik de relevante berichten ten aanzien van de rechtshandhaving op Curaçao en Sint Maarten, zoals de rapportages van de Raad voor de Rechtshandhaving en de voortgangscommissies die toezien op de «samenwerkingsregeling plannen van aanpak». Op basis daarvan is het primair aan de regeringen van de landen om te acteren. Twee keer per jaar vindt het Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO) plaats waaraan naast mijn ambtsgenoot van Veiligheid en Justitie eveneens de ministers van Justitie van vorenstaande landen en Aruba deelnemen. Bij die gelegenheid wordt gesproken over de invulling die wordt gegeven aan de samenwerking in Koninkrijksverband op het terrein van de rechtshandhaving. Op 1 juni jongstleden vond het laatste JVO plaats in Nederland waarover ik u binnenkort nader zal informeren. Ten aanzien van het gevangeniswezen is tijdens die bijeenkomst gesproken over het «gedetineerden recherche informatiepunt» (GRIP), dat voorziet in de uitwisseling van informatie tussen de openbare ministeries, politie en het gevangeniswezen bij de overdracht van gedetineerden binnen het Koninkrijk.
In hoeverre herkent u zich in de in dit bericht geschetste situatie van de gevangenis op Sint Maarten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u het met de onderzoekers van het genoemde rapport eens dat het vrijwel onmogelijk is voor Curaçao en Sint Maarten om de detentiefaciliteiten zonder hulp van buitenaf op de CPT-normen te brengen?
Binnen de context van de autonome verantwoordelijkheid van Curaçao en Sint Maarten levert Nederland incidenteel ondersteuning aan detentiefaciliteiten aan voornoemde landen. Dit gebeurt op verzoek van de Caribische landen. Ten aanzien van Sint Maarten verwijs ik u tevens naar mijn brief betreffende samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak landstaken Sint Maarten van 19 mei 2016 (Kamerstuk 34 300-IV, nr. 61).
Welke rol ziet u hier voor het Koninkrijk der Nederlanden?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre komt het genoemde evaluatierapport overeen met de daadwerkelijke situatie op Curaçao en Sint Maarten?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat dat beeld niet accuraat zou zijn.
Het bericht dat de kinderopvang een eigen kredietunie gaat starten |
|
Tjitske Siderius (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ondernemers in de kinderopvang een kredietunie gaan starten, omdat het vanwege de precaire financiële positie van de sector moeilijk is om via reguliere banken financiering te ontvangen en het overheidsbeleid ook niet meewerkt?1
In algemene zin ondersteunt het kabinet kredietunies om het financieringsaanbod voor ondernemingen te verbreden en combinaties van financieringen, waaronder met bancaire kredieten, te vergemakkelijken.2
Op de vraag wat mijn mening is over kinderopvanginstellingen die zich moeten wenden tot een kredietunie of Europese subsidies ben ik van oordeel dat het niet aan mij is om me te mengen in de financiering van kinderopvanginstellingen. De kinderopvangsector is een private sector en ondernemers zijn vrij in het opstarten van een kredietunie. Ik zie dit als een natuurlijke beweging in een marktsector, waarbij vraag en aanbod naar elkaar toe groeien. De mogelijke komst van een kredietunie kan stabiliteit en financiële ondersteuning aan ondernemers in de kinderopvangsector bieden, aanvullend op de bestaande bekostiging van ondernemersactiviteiten in de branche.
Acht u het een wenselijke ontwikkeling dat ondernemers in de kinderopvang geen reguliere bankfinanciering meer krijgen en daarom aangewezen zijn op een kredietunie dan wel Europese subsidies?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het feit dat de kinderopvang zich tot Europese subsidies moet wenden om investeringen in de huisvesting van de kinderopvang te kunnen doen? Acht u dit een structurele en wenselijke financieringsbron voor kinderopvangorganisaties?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat uw eigen wispelturige beleid ten aanzien van de kinderopvangtoeslag mede de reden is dat bankfinanciering in deze sector zeer moeilijk is geworden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om een stabiele en structurele financieringsstructuur in de kinderopvang te borgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een verklaring voor de afnemende bankfinanciering in de kinderopvangsector moet vooral in generieke ontwikkelingen op de financieringsmarkt gevonden worden. Het MKB dat financiering zoekt, heeft vaak een relatief zwakkere financiële positie. Deze positie is in de economische crisis verslechterd. Voor banken is het risico op MKB-financiering sinds de crisis toegenomen. Ze stellen daarom hogere eisen aan buffervermogen van ondernemers3. Bovenstaande heeft invloed op de uitgangspositie van kinderopvanginstellingen die externe financiering zoeken.
Ook ben ik van mening dat de afgelopen jaren veel gebeurd is in de kinderopvangsector. Door de economische crisis waren pijnlijke keuzes en brede bezuinigingen in de kinderopvang helaas noodzakelijk. Sinds 2014 wordt door het kabinet weer sterk geïnvesteerd in de kinderopvang. Zo is de kinderopvangtoeslag in 2014 met € 100 miljoen structureel verhoogd. Daarnaast is in 2016 de kinderopvangtoeslag met € 290 miljoen structureel verhoogd en per 2017 komt daar nog eens € 200 mln. structureel bij. De beschreven bezuinigingen en intensiveringen in de kinderopvangtoeslag raken zowel ouders (in directe zin) als kinderopvangondernemers (in indirecte zin).
Het is van groot belang dat kinderen een goede start kunnen maken en de juiste zorg en aandacht krijgen. Goede kinderopvang is toegankelijk voor ouders, bevordert de arbeidsparticipatie en biedt aan kinderen een vertrouwde en veilige omgeving waarin zij zich van jongs af aan kunnen ontplooien. Kinderopvang is daarom van grote waarde voor kinderen en ouders. Om dit te bewerkstelligen is stabiliteit van belang: stabiliteit in de kinderopvangsector biedt ouders vertrouwen hun kinderen er naar toe te kunnen brengen. Stabiliteit in de kinderopvanginstelling biedt het kind het comfort vrij uit te spelen en ontwikkelen. Ik kan natuurlijk niet vooruitlopen op eventuele lastige keuzes die de toekomst van ons vraagt, maar het is helder dat het wisselende beleid de afgelopen jaren effect heeft gehad voor ouders, kinderen en ondernemers en dat eventuele toekomstige bezuinigingen nadelig kunnen zijn voor de stabiliteit.
Bent u bereid om een bijdrage te leveren aan de opstartkosten voor een kredietunie voor de kinderopvang? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De kinderopvangsector is een private markt en ik zie daarin geen rol voor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik zie het opstarten van een kredietunie als een natuurlijke economische beweging.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat, ondanks de moeilijke financiële situatie waarin de kinderopvang zich bevind, kinderen hoogwaardige en veilige kinderopvang ontvangen en medewerkers een eerlijke beloning voor het werk houden? Kunt u dit toelichten?
Zoals in het antwoord bij vraag 4 aangegeven wordt sinds 2014 weer flink geïnvesteerd in de kinderopvang. Op 27 mei jongstleden heb ik het ontwerpbesluit tot wijziging Besluit kinderopvangtoeslag naar de Tweede Kamer en Eerste Kamer gestuurd. Dit besluit bevat de beoogde vormgeving voor de € 200 mln. structurele intensivering vanaf 2017. Het omvat een breed pakket waarin wordt geïnvesteerd in betaalbare, toegankelijke kinderopvang en verbetering van kwaliteit. Ik ga er vanuit dat deze maatregelen zowel goed zijn voor de arbeidsparticipatie van ouders als voor de kwaliteit van kinderopvangorganisaties.
Het bericht ‘Aruba koopt Valero raffinaderij met vervuilde grond en al’ |
|
André Bosman (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aruba koopt Valero raffinaderij met vervuilde grond en al»1 en het bericht «Heropening raffinaderij gepland op 1 augustus»?2
Bent u bekend met de problematiek op het eiland Curaçao met de ISLA raffinaderij?
Bent u bekend met het bedrag waarvoor de ISLA raffinaderij destijds door Curaçao is gekocht?
Ja
In hoeverre is er een sluitende business case voor de aankoop van de Valero raffinaderij door het land Aruba?
Over de businesscase voor de aankoop en leaseconstructie van de raffinaderij en de economische meerwaarde van de heropening van de raffinaderij is mij geen nadere informatie dan uit mediaberichtgeving bekend, aangezien het hier een landsaangelegenheid betreft. In hoeverre deze informatie betrouwbaar is, is mij ook niet bekend.
Het College Aruba financieel toezicht (CAft) zal op basis van de Landsverordening Aruba financieel toezicht (LAft), voor zover er sprake is van consequenties voor de (meerjaren)begroting van Aruba, uiteraard toetsen welke financieel-economische consequenties de deal met Valero en CITGO heeft en of deze als zodanig budgettair correct verwerkt worden in de begroting, en hierover adviseren aan de regering van Aruba.
In hoeverre ziet u gelijkenis tussen de aankoop van de ISLA raffinaderij door Curaçao in 1985 en de aankoop van de Valero raffinaderij door Aruba dit jaar?
Naar wat ik uit de media verneem, is de aankoop van de Valero raffinaderij door Aruba nog niet afgerond. Ook het Arubaanse parlement zal zich hier nog over moeten uitspreken.
In hoeverre sprake is van een gelijkenis met de aankoop van de ISLA op Curacao in 1985, kan ik op grond van de beperkt beschikbare openbare informatie niet beoordelen.
Gaat de aankoop van de Valero raffinaderij zorgen voor economische meerwaarde voor Aruba? Zo ja, hoeveel banen levert deze aankoop op of worden behouden met deze aankoop die anders zouden verdwijnen?
Zie antwoord op vraag 4.
Welke andere kosten heeft Aruba aan de aankoop van de raffinaderij naast de (symbolische) aanschafkosten van de raffinaderij?
Zie antwoord op vraag 4.
Welke economische meerwaarde gaat er op Aruba verloren doordat Grupo Piñera besluit geen nieuw resort te bouwen op Aruba door het heropenen van de raffinaderij?
Over de economische meerwaarde van de opening van een nieuw resort door Grupo Piñera is mij geen nadere informatie bekend.
In hoeverre is het schoonmaakfonds toereikend om de kosten voor het reinigen van de vervuilde grond te betalen? Hoe wordt dit fonds de komende jaren op een bedrijfseconomisch haalbare manier aangevuld tot een voldoende bedrag? Welke kosten moet Aruba daarna maken om van industriegrond naar bijvoorbeeld woonbestemming te gaan?
De afspraak over schoonmaak die Aruba al in 1989 maakte met de voorganger van Valero, behelst een beperkte verantwoordelijkheid tot het schoon achterlaten van de oppervlakte van het terrein. Verontreiniging in de grond, valt niet onder deze afspraken en Valero kan dus, volgens berichtgeving van Aruba in de media, niet verantwoordelijk worden gehouden voor het reinigen van dergelijke verontreiniging.
Het schoonmaakfonds van Valero bevat nu zo'n 19 miljoen florin. Dat zou toereikend moeten zijn voor het voldoen aan de bovengenoemde afspraken, volgens Aruba. In berichtgeving hierover in de media wordt door Minister van Economische Zaken, Communicatie, Energie en Milieu, De Meza, verder gesteld dat voor schoonmaak van de grond nog 20 a 30 miljoen dollar nodig is, en dan nog zal het nooit geschikt meer worden voor woningbouw, hooguit industrie.
Welke omvang heeft de ongecontroleerde asbestopslag? Welke kosten zitten er verbonden aan het opruimen hiervan?
De omvang van de asbestopslag en kosten voor eventuele opruimen daarvan zijn mij niet bekend.
In hoeverre bent u het eens met de stelling dat de aankoop van deze raffinaderij Aruba meer afhankelijk maakt van Venezuela gezien de pijpleiding voor de aanvoer van noodzakelijk gas uit Venezuela?
Er is inderdaad sprake van een pijpleiding die de aanvoer van het voor het beoogde productieproces noodzakelijke gas zal moeten zorgen. Daarvoor dient de raffinaderij eerst omgebouwd te worden. Ook zal deze pijpleiding, als deze er komt, pas operationeel worden nadat de raffinaderij is geopend.
Uiteindelijk is het vooral CITGO die afhankelijk is van de aanvoer van gas vanuit Venezuela voor de exploitatie van de raffinaderij. Die afhankelijkheid is wederkerig, aangezien de Venezolaanse staatsoliemaatschappij PDVSA eigenaar is van CITGO.
Van toegenomen afhankelijkheid van het land Aruba van Venezuela lijkt met deze gasleiding en daarbij behorende gewijzigde productieproces beperkt sprake.
In hoeverre is de doelstelling van groene raffinaderij haalbaar voor deze raffinaderij? Welke impact heeft het niet halen van de secundaire doelstellingen, namelijk het kweken van algen, op deze doelstelling?
Het opwerken, raffineren en consumeren van olie(producten) is per definitie niet duurzaam te noemen. De regering van Aruba hecht echter sterk aan haar «groene» doelstellingen en zal er dus ook veel aan gelegen zijn om de raffinaderij zo duurzaam mogelijk te laten opereren. Op grond van de openbare berichtgeving lijkt Aruba dwingende afspraken gemaakt te hebben met de gebruiker van de raffinaderij het proces zo milieuvriendelijk mogelijk vorm te geven, bijvoorbeeld door in het productieproces gebruik te maken van gas.
Aruba zet haar beleid om op termijn (streven: 2020) 100% duurzaam te voorzien in de eigen energiebehoefte (m.b.v. wind- en zonne-energie) overigens ook na heropening van de raffinaderij, door.
In hoeverre komen de ambities van het Koninkrijk der Nederlanden om meer duurzame energie op te wekken overeen met de aankoop van een olieraffinaderij door Aruba? Welke balans kan Aruba opmaken als Citgo na de leaseperiode van vijftien jaar besluit geen verder gebruik te maken van de raffinaderij?
Zie antwoord op vraag 9 en 12.
In hoeverre deelt u de mening dat de gevolgen van de aankoop van deze raffinaderij door Aruba nooit tot kosten voor Nederland mogen leiden?
De aankoop en heropening van de raffinaderij door Aruba is een landsaangelegenheid. Dit geldt ook voor (toekomstige) financiële gevolgen daarvan.
In hoeverre is er sprake van een financieel risico en schuldenprobleem met betrekking tot de aankoop van de raffinaderij voor de toekomst?
Het CAft zal als toezichthouder de eventuele financiële gevolgen van de aankoop en heropening van de raffinaderij op de meerjarige begroting van Aruba en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën uiteraard bezien. Het CAft zal daarover op basis van de LAft aan de regering van Aruba, en indien nodig aan de Koninkrijksregering, adviseren.
Is de aankoop van de Valero raffinaderij voorgelegd aan het CAFT (College Aruba Financieel Toezicht)? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 14 en 15.
Geen compensatie dubbele heffingen voor pluimveehouders voor het Diergezondheidsfonds door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «EZ compenseert geen dubbele betaling DGF»?1
Ja.
Bevestigt u dat door de gewijzigde heffingssystematiek pluimveehouders met meerjarige dieren, legpluimveehouders en vermeerderaars die in de loop van 2014 hebben opgezet voor 2015 moeten betalen voor eigenlijk dezelfde dieren? Zo nee, waarom niet?
Tot 1 januari 2015 werd de sectorbijdrage aan het Diergezondheidsfonds (DGF) geheven door de productschappen. Voor de pluimveesector hief het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE) de dierziektebestrijdingsheffing per opgezet/aangevoerd koppel pluimvee per houder. Het tarief was daarop afgestemd. Met ingang van 1 januari 2015 wordt de diergezondheidsheffing, die wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), geheven over het in een kalenderjaar gemiddeld aantal op een bedrijf gehouden dieren. Bij pluimvee dat langer dan een jaar wordt gehouden wordt de diergezondheidsheffing geheven over elk jaar dat een bepaald dier aanwezig is. In 2015 zijn daarom de dieren meegerekend die in 2015 werden gehouden, maar waarvoor in 2014 de productschapsheffing was geheven.
Kunt u aangeven op welke wijze de heffingssystematiek is gewijzigd?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u voor de ondernemers met meerjarige dieren geen overgangsregeling voorzien?
Ten tijde van de voorbereiding van de invoering van de diergezondheidsheffing is noch door het Ministerie van Economische Zaken noch door de sector voorzien dat de nieuwe heffingssystematiek nadelige gevolgen zou hebben voor deze ondernemers.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel pluimveebedrijven met meerjarige dieren op dit moment tweemaal een heffing over 2015 of een gedeelte daarvan moeten betalen over eigenlijk dezelfde dieren en welke bedragen er dus in feite te veel worden geheven bij deze ondernemers? Vindt u dit rechtvaardig?
We spreken over de situatie waarin per bedrijf tweemaal (eenmaal in 2014, en eenmaal in 2015) een heffing is geheven over een koppel pluimvee dat in 2014 is opgezet. In totaal hebben ca. 1.800 bedrijven met deze situatie te maken. Het verschilt per bedrijf om welk bedrag het gaat. Deze bedrijven, waarbij tweemaal een heffing over dezelfde dieren heeft plaatsgevonden, zijn daardoor benadeeld. Overigens zijn de inkomsten van deze heffingen in het collectieve Diergezondheidsfonds terechtgekomen en besteed aan de bestrijding en preventie van besmettelijke dierziekten.
Deelt u de mening dat deze dubbele heffing onhoudbaar is voor de rechter? Zo nee, heeft u hierover juridisch advies ingewonnen en zou u de Kamer daarover kunnen informeren?
Door de toepassing in 2014 van de productschapsheffing en in 2015 van de diergezondheidsheffing op dezelfde, in 2014 opgezette koppels pluimvee, zijn de desbetreffende pluimveehouders benadeeld. Zij mochten ervan uitgaan dat deze in 2014 opgezette koppels niet zouden worden meegerekend bij de vaststelling van het gemiddeld aantal per bedrijf gehouden dieren in 2015. Daarom zal ik de betrokken pluimveehouders tegemoet komen.
Ik zal het bedrag laten berekenen voor alle pluimveehouders die daarvoor in aanmerking komen. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de definitieve aanslag over 2015. Voor zover de heffing al is betaald door de pluimveehouder bij de voorlopige heffing over 2015 wordt het teveel betaalde bedrag teruggestort.
Bent u bereid om in de definitieve aanslag voor 2015 die nog moet worden vastgesteld op basis van een overgangsregeling rekening te houden met pluimveehouders die in de voorlopige aanslag dubbel moeten betalen over eigenlijk dezelfde dieren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ermee bekend dat het voor het bedrijfsleven onduidelijk is op basis van welke gegevens en op welke wijze het gemiddelde van de bezetting van de verschillende soorten pluimvee wordt berekend?2
De regels voor de berekening staan in de Uitvoeringsregeling diergezondheidsheffing. Alle ondernemers in de pluimveehouderij hebben in september 2015 een voorlopige aanslag gehad. De uitleg van de berekening van de aantallen stond en staat op de website van RVO.nl. Tevens was bij deze voorlopige aanslag per ondernemer een webformulier gevoegd waarop de aantallen van het betreffende bedrijf en het tarief zichtbaar waren op basis waarvan de ondernemer zelf de berekening kon controleren. Een ondernemer heeft ook de mogelijkheid om de aantallen op dit webformulier aan te passen of een opmerking over de berekening te maken. Van de ca. 2.800 ondernemers die een aanslag en webformulier ontvangen hebben, zijn er 82 ondernemers die het formulier ingezien hebben en 59 die het aantal hebben aangepast.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden enkele weken voorafgaande aan het vaststellen van de definitieve aanslag 2015 van pluimveehouders voor het Diergezondheidsfonds?
Ja, ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 7.
De misleidende uitspraken van de voorzitter van de borgingscommissie energieakkoord |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ed Nijpels: «Onbestaanbaar dat de VVD geen leiding neemt in klimaatdebat»»1 en herkent u zich in het beeld dat u vooral wordt lastig gevallen door liberale Kamerleden op het energiedossier?
Ik ben bekend met dit bericht. Ik herken mij niet in het beeld dat ik op het energiedossier door liberale of andere Kamerleden word lastig gevallen.
Klopt de bewering van de voorzitter van de borgingscommissie energieakkoord dat de kostendaling van wind op zee «inmiddels (....) op 47 procent in 2020 staat», aangezien dit niet overeenkomt met uw recente brief aan de Kamer (Kamerstuk 33 561, nr. 25) waarin u stelt dat pas in 2023 de 40% kostenreductie wordt behaald? Zo nee, wilt u er bij de voorzitter van de borgingscommissie energieakkoord op aandringen dat hij deze misplaatste claim rectificeert?
De 47% kostenreductie van windenergie op zee waar de voorzitter van de Borgingscommissie naar verwijst, betreft de potentiële kostenreductie die het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) Wind op Zee mogelijk acht voor 2020. Dit betreft een inschatting van de betrokken partijen bij het TKI. Voor mij staat voorop dat de afgesproken kostenreductie van 40% in 2023 ten opzichte van het kostenpeil in 2014 in ieder geval gehaald wordt. Het is uiteraard mogelijk dat een grotere kostenreductie wordt behaald als de biedingen in de tenders die in de periode 2016 – 2019 plaatsvinden lager liggen dan de gestelde maximumbedragen in de tenders die aansluiten bij het ingroeipad naar een kostenreductie van 40%.
Klopt het dus dat er geen enkel windmolenpark op zee uit het energieakkoord tegen een 40% kostenreductie wordt aanbesteed?
In het Energieakkoord is afgesproken dat in de periode 2014 – 2023 de kosten per kilowattuur van windenergie op zee geleidelijk tot 40% moeten afnemen. De maximale tenderbedragen die ik voor de vijf windparken uit het Energieakkoord hanteer zijn in lijn met dit reductiepad vastgesteld. Voor geen van deze parken geldt zodoende een maximum tenderbedrag dat overeenkomt met de volledige kostenreductie van 40%. De exacte kostenreductie die bereikt wordt is overigens afhankelijk van de hoogte van de winnende biedingen in de tenders.
Klopt de bewering dat Nederland jaarlijks zo’n 10 miljard euro toelegt op fossiele energie (directe en indirecte subsidies)? Zo ja, kunt u dit cijfermatig onderbouwen en kunt u daarbij ook aangeven hoeveel belasting fossiele energiegebruikers in Nederland jaarlijks betalen (direct en indirect)? Zo nee, wilt u er bij de voorzitter van de borgingscommissie energieakkoord op aandringen dat hij deze misplaatste claim rectificeert?
De heer Nijpels refereert aan de studie «How large are global energy subsidies» van het Internationaal Monetair Fonds. De bewering uit dat rapport dat Nederland jaarlijks circa 10 miljard euro toelegt op fossiele energie wordt door de heer Nijpels geciteerd. Ik heb op 16 juni 2015 Kamervragen over dit rapport beantwoord (Aanhangsel II, 2014/2015, nr. 2573). Daarin geef ik aan dat fossiele brandstoffen in Nederland niet worden gesubsidieerd, ook niet via fiscale maatregelen. Wel is het zo dat sommige accijnzen in Nederland niet worden opgelegd. De reden daarvoor zijn internationale verdragen waaraan het kabinet niet kan tornen. Tevens wordt de degressieve tariefstructuur in de energiebelasting regelmatig beschouwd als subsidie voor fossiele energie. Ten onrechte, omdat deze tariefstructuur geldig is ongeacht of het gaat om fossiele of om hernieuwbare energie. Er is gekozen voor deze tariefstructuur om de concurrentiepositie van het bedrijfsleven ten opzichte van buitenlandse concurrenten te waarborgen. Ook in andere landen gelden voor het bedrijfsleven per saldo lagere tarieven dan voor kleinverbruikers.
In het artikel stelt de heer Nijpels verder dat windenergie, indien rekening wordt gehouden met de vermeende subsidies aan fossiele energie, de goedkoopste energiebron is die we nu hebben. Aangezien ik het niet eens ben met de stelling dat fossiele energie wordt gesubsidieerd, ben ik het ook niet eens met deze stelling van de heer Nijpels. Deze uitspraken zijn voor rekening van de heer Nijpels.
Klopt de bewering dat windenergie veruit de goedkoopste energie is die we nu hebben? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, wilt u er bij de voorzitter van de borgingscommissie energieakkoord op aandringen dat hij deze misplaatste claim rectificeert?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat iemand die dergelijke misleidende uitspraken doet, ongeschikt is als voorzitter van de borgingscommissie van het energieakkoord?
Nee. Ik vind dat de heer Nijpels op uitstekende wijze invulling geeft aan zijn rol als voorzitter van de Borgingscommissie Energieakkoord.
Grote persoonlijke problemen bij doorlopende kredieten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen die mensen ondervinden bij kredieten van Interbank?1
Een doorlopend krediet, een krediet waarbij het kredietbedrag gedurende de looptijd telkens geheel of gedeeltelijk kan worden opgenomen, levert in de meeste gevallen geen problemen op als er regelmatig en voldoende wordt afgelost. Als een consument lange tijd weinig tot niets van het krediet aflost kunnen er echter problemen ontstaan.
Het programma «Kassa» laat in de uitzendingen van 13 april en 7 en 14 mei zien in welke problematische situatie sommige consumenten terecht zijn gekomen naar aanleiding van doorlopende kredieten die door hen jaren geleden zijn afgesloten. Het ging in deze uitzendingen om kredieten van Interbank. Deze consumenten hebben in een periode dat de inkomenstoets voor consumptieve kredietverlening minder streng was (te) hoge doorlopende kredieten kunnen afsluiten en betalen in voorkomende gevallen sindsdien (in verhouding tot de aflossing) veel of uitsluitend rente. Mogelijk konden zij de hoge maandlasten destijds dragen, maar door gewijzigde omstandigheden (bijvoorbeeld door het verlies van een baan) kan die situatie zijn veranderd. Ook komt het voor dat mensen de maandlasten niet meer kunnen dragen door verhoging van de maandtermijn aan het einde van het contract. De termijnbedragen worden door de aanbieder in de regel verhoogd (naar 2% van het kredietbedrag) als de consument de leeftijd van 60 jaar bereikt. Dit om te borgen dat het krediet wordt terugbetaald voordat de consument de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en het inkomen in de meeste gevallen zal dalen.
Als gevolg van de aanscherping van de normen voor kredietverlening zijn er consumenten die naar de huidige maatstaven reeds overgekrediteerd zijn. Indien iemand op grond van de huidige normen reeds overgekrediteerd is, dan kan het oversluiten van de lening onder redelijkere voorwaarden nog wel worden toegestaan. De Vereniging van Financieringsondernemingen Nederland (VFN) heeft hiervoor in haar gedragscode opgenomen dat wanneer oversluiting (naar een andere aanbieder) aantoonbaar in het belang is van de consument, de kredietaanbieder er, hoewel niet wordt voldaan aan de VFN leennormen, voor kan kiezen het krediet wel te verstrekken.
In de praktijk wordt hier echter niet altijd gebruik van gemaakt. Dit leidt er toe dat consumenten in een situatie terecht kunnen zijn gekomen waarin zij feitelijk «locked in» of «locked up» zijn: zij kunnen niet overstappen naar een andere kredietverstrekker en daardoor niet profiteren van gunstigere voorwaarden. Vaak betreft het kredieten waarop niet of nauwelijks is afgelost, omdat de maandtermijn bestaat uit (grotendeels) rente. In de praktijk wordt in dit soort gevallen dan ook gesproken van «locked-up-situaties» in plaats van «locked-up-leningen». Het is immers niet de lening (het product) die op zichzelf maakt dat men vastzit, maar veelal het samenstel van de bestaande schuldpositie, gewijzigde (financiële) omstandigheden van de consument, en het gewijzigde acceptatiebeleid van kredietverleners.
Hoewel ook de mate waarin consumenten bij het afsluiten van een krediet moeten worden voorgelicht de afgelopen jaren sterk is verbeterd, zullen consumenten die nu in de problemen zijn gekomen toen ook correct, duidelijk en niet misleidend moeten zijn geïnformeerd over de voorwaarden van de kredietovereenkomst. Indien dat niet zo is of bijvoorbeeld sprake is van misleiding, dan kan dit aan de orde worden gesteld bij de rechter of bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD).
Aangezien een «locked-up-situatie» door verschillende factoren veroorzaakt kan worden, is niet bekend hoeveel consumenten in een dergelijke situatie verkeren en wat de gemiddelde schuld of maandbetaling is. Wel heeft de AFM sinds 2014 bijzondere aandacht voor deze problematiek en zijn kredietverleners en bemiddelaars hierop aangesproken. Dit gebeurt onder meer op grond van de algemene zorgplicht en het vereiste dat een beheerste en integere uitoefening van het bedrijf moet worden gewaarborgd. Daarbij is aan kredietverleners en bemiddelaars gevraagd om portefeuilles opnieuw te beoordelen en te kijken naar de mogelijkheden om niet langer passende kredieten (geheel of gedeeltelijk) over te sluiten naar kredietvormen met een (grotere) aflossingscomponent. De AFM heeft gesprekken gevoerd met betrokken kredietbemiddelaars en kredietaanbieders. Diverse partijen hebben in 2015 een plan moeten aanleveren. De AFM vereist dat kredietaanbieders en bemiddelaars de actuele situatie van klanten in kaart brengen om zodoende locked-up-situaties te detecteren en op te lossen, bijvoorbeeld door het krediet over te sluiten naar een krediet waarop meer wordt afgelost. Dit betekent vaak maatwerk. De kredietbemiddelaars zijn momenteel bezig met de uitvoering daarvan. Voorts verlangt de AFM dat kredietaanbieders meewerken aan het omzetten van kredieten waarop niet of nauwelijks wordt afgelost. De voortgang van de activiteiten wordt momenteel door de AFM gemonitord. Wanneer individuele partijen onvoldoende voortgang tonen zal de AFM aanvullende maatregelen treffen. Inmiddels zijn grote hoeveelheden doorlopende kredieten waarop niet of beperkt werd afgelost, omgezet naar kredieten met een grotere aflossingscomponent (al dan niet in combinatie met een verlaging van de rente en/of maandlast) waardoor er perspectief komt op een schuldenvrije toekomst voor deze consumenten.
De VFN heeft in 2012 ook haar gedragscode aangepast waardoor de verstrekking van doorlopende kredieten strenger worden beoordeeld en de kredietverstrekker de consument nu minimaal 1x per jaar op de hoogte moet stellen dat momenteel niets wordt afgelost en op termijn het krediet zal moeten worden afbetaald. Als gevolg van het intensievere toezicht, veranderende normen en vanwege het risico voor de aanbieder dat het krediet niet volledig wordt terugbetaald, worden doorlopende kredieten waarbij niets wordt afgelost momenteel ook niet meer verstrekt.
Zijn mensen in het verleden goed voorgelicht? Wisten zij bijvoorbeeld dat ondanks hoge maandelijkse betalingen er niet of slechts zeer beperkt werd afgelost, zodat de schulden tot in lengte van jaren blijven bestaan? Als de voorlichting onvoldoende was, wat wordt mensen ter compensatie of als hulp geboden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel van dergelijke «locked in» leningen zijn in Nederland verstrekt? Welke maatregelen nemen partijen om deze terug te brengen? Welke maatregelen neemt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) om deze problemen op te lossen, zodat mensen niet tot het einde der tijden zware schulden meetorsen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het toegestaan dat, wanneer een persoonlijke lening passender is dan een doorlopend krediet, mensen jarenlang geen aanbod krijgen van banken om dit om te zetten? Hoe kan het dat dit gebeurt?
Wanneer het krediet niet langer past bij de persoonlijke financiële situatie van de consument, dan zal de kredietverlener met de consument naar een oplossing moeten zoeken. Het is wel aan de klant om zich bij de kredietverstrekker te melden indien zijn situatie is gewijzigd. Wat dan passender is hangt sterk af van de omstandigheden waarin de consument verkeert. Het is niet zo dat een persoonlijke lening altijd passender is dan een doorlopend krediet.
Is er toezicht op de variabele renteopslagen? Hoe is het mogelijk dat ondanks de lage rente voor veel klanten de rente op hun doorlopende kredieten juist steeg; is dit toegestaan?
Er is voor consumptief krediet een wettelijk maximum aan de kredietvergoeding. Dit maximum bestaat uit de wettelijke rente vermeerderd met 12% (artikel 4 Besluit Kredietvergoeding). Op grond van de Wet op het consumentenkrediet kunnen partijen overeenkomen dat de rente varieert met de «ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt». De rente bestaat uit verschillende componenten waaronder funding kosten, een vergoeding voor operationele kosten en eventuele risico-opslagen. Dit kan verklaren waarom de rente op een doorlopend krediet een andere ontwikkeling kan kennen dan de ontwikkelingen op de geld en kapitaalmarkt. Een groot aantal kredietverstrekkers heeft de laatste jaren de variabele rente voor doorlopende kredieten niet verhoogd. Waar dit wel is gebeurd geldt dat het verhogen van de kredietvergoeding in beginsel een civiele aangelegenheid is die consumenten kunnen voorleggen aan het KiFiD. Daarnaast bevat de Wft eisen voor kredietaanbieders die zien op integere en beheerste bedrijfsvoering en een zorgplicht van aanbieders jegens consumenten. Het (rente)beleid dat partijen met een vergunning voeren mag niet in strijd zijn met deze vereisten. Risico-opslagen kunnen verhoogd zijn door bijvoorbeeld toenemende kosten van wanbetaling en afschrijvingen in de (deel)portefeuille. Wanneer dergelijke renteverhogingen zijn toegepast op klanten in een locked-up-situatie, terwijl aanbieders niets hebben gedaan om deze situatie te voorkomen, kan er sprake zijn van schending van de regels die zien op de integere en beheerste bedrijfsvoering en/of de zorgplicht. Of dit zo is, is echter afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval.
Zijn mensen vrij hun eigen tussenpersoon te kiezen?
Ja, het staat de consument vrij om een tussenpersoon te kiezen.
Welke belemmeringen zijn er voor mensen om kredieten met hoge rentes over te sluiten naar een andere partij met passender rentes? Zou u deze mogelijkheden kunnen bevorderen?
Consumenten zijn bij een doorlopend consumptief krediet met een variabele rente contractueel altijd vrij om het krediet gedeeltelijk of volledig boetevrij af te lossen en over te stappen naar een andere aanbieder. Bij een persoonlijke lening kan in de meeste gevallen ook worden overgestapt. Indien de rente bij een consumptief krediet is vastgezet (bijvoorbeeld bij een persoonlijke lening), kan er boeterente gerekend worden. Bovendien bepaalt de gedragscode van de Vereniging voor financieringsondernemingen Nederland (VFN) dat indien er sprake is van oversluiting van een krediet die aantoonbaar in het belang is van de consument, de kredietaanbieder er voor kan kiezen om een krediet aan te bieden aan de consument, ook indien niet wordt voldaan aan de geldende leennormen.
Hoe lang mogen kredieten doorlopen? Zijn er grenzen aan gesteld, zodat mensen niet tot aan hun dood aan hoge betalingen vastzitten? Wat vindt u van producten waar slechts een procent – en dus bijna niks – jaarlijks wordt afgelost? Is dat weer een vondst van financiële instellingen om wetten en regels te omzeilen?
De wet schrijft geen maximale looptijd voor. Kredietverstrekkers hanteren doorgaans wel een leeftijd waarop men start met het afbouwen van de kredietlimiet. Deze leeftijd is opgenomen in de productvoorwaarden. In het algemeen wordt gestart met deze afbouw omstreeks de 60-jarige leeftijd. Leningen met een lange looptijd waarbij niet of nauwelijks wordt afgelost zijn over het algemeen risicovol. Hoewel niet is uitgesloten dat een dergelijk krediet, waarbij nauwelijks wordt afgelost, in individuele situaties passend kan zijn, zal de AFM dergelijk producten kritisch blijven volgen. De verwachting is dat, mede als gevolg van de aangescherpte regels met betrekking tot de productontwikkeling, deze niet meer aan een breed publiek zullen worden aangeboden.
Hoe groot is het probleem met doorlopende kredieten in Nederland? Wat is de gemiddelde schuld? Wat is de gemiddelde maandbetaling? Hoeveel mensen met een «locked in» lening zijn er en hoeveel mensen met problemen met een dergelijke lening zijn geholpen en hoeveel nog niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u het morele oordeel, o.a. van hoogleraar Boot, dat de getoonde praktijken moreel verwerpelijk zijn? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Mijn indruk is dat met de maatregelen die de AFM heeft genomen resultaten worden geboekt. Uit de uitzending blijkt ook dat de bekritiseerde instelling Interbank zelf ook inziet dat bepaalde praktijken moeten worden gestaakt voor zover ze nog niet zijn beëindigd. De negatieve erfenis uit het verleden moet worden aangepakt. Ik verwacht van aanbieders dat zij actief een passende oplossing aanbieden aan consumenten met een dergelijk krediet. De AFM zal hierop toezien.
De aanval op een cipier van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een cipier in PI Vught is aangevallen met een geslepen tandenborstel?1
Ik betreur elk incident dat plaatsvindt in een penitentiaire inrichting.
Echter, hoezeer veiligheid ook een belangrijk fundament vormt bij de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties, incidenten zijn nooit volledig uit te sluiten. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Hoe past het stilhouden van dit incident in de conclusies van de inspectie van Veiligheid en Justitie naar misstanden bij de PI Vught?2
Er is geen sprake van stilhouden van dit incident.
De Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) heeft tijdens haar eerdere onderzoek naar mogelijke misstanden in de PI Vught niet de indruk gekregen dat de directie geen openheid van zaken zou geven over incidenten.
Volgens de interne voorschriften van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) dient ernstige agressie altijd te worden gemeld bij de divisiedirectie Gevangeniswezen/Vreemdelingenbewaring. Dit incident is dan ook bij de voornoemde divisiedirectie gemeld.
Is er onderzoek verricht naar dit incident door de Inspectie van Veiligheid en Justitie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies van dat onderzoek?
Bij dergelijke incidenten wordt de Instructie Meldingsprocedure van de Divisie Gevangeniswezen/Vreemdelingenbewaring van DJI gevolgd. Daarin is bepaald welk type melding en aan wie dient plaats te vinden. Door de PI wordt – naast telefonische melding aan de piketfunctionaris van de Divisiedirectie – een Melding Bijzonder Voorval (MBV) opgemaakt en de divisiedirectie GW/VB stelt, indien voorgeschreven, vervolgens een piketmelding op waarmee (onder meer) de IVenJ en ikzelf in kennis worden gesteld. Een piketmelding wordt dus niet in alle gevallen opgesteld.
In geval van agressie is criterium voor het opstellen van een piketmelding dat de verwonding dermate ernstig moet zijn dat behandeling van het slachtoffer (gedetineerde/personeel) door een medicus moet plaatsvinden. Dat was in het onderhavige incident niet nodig en derhalve is in lijn met de voorschriften in dit geval geen piketmelding opgesteld en zijn de IVenJ en ik niet op de hoogte gesteld.
Op basis van de berichtgeving in de media heeft de IVenJ op eigen initiatief informatie opgevraagd bij de PI Vught en heeft zij geconcludeerd dat de PI Vught het incident in kwestie conform bestaande procedures heeft afgehandeld.
Hoe komt het dat de verdachte deze cipier met een geslepen tandenborstel heeft kunnen steken? In hoeverre is sprake van een goede nazorg en begeleiding bij eventuele trauma’s?
Binnen DJI wordt gestreefd naar een zo veilig mogelijk leef- en werkklimaat voor zowel de gedetineerden als het gevangenispersoneel. Binnen de inrichtingen heeft het handhaven van de orde en veiligheid, zowel voor de medewerkers als de gedetineerden, de hoogste prioriteit. Cruciaal hierbij is het in acht nemen van de zogeheten penitentiaire scherpte. Het gaat hierbij met name om de aanwezigheidscontrole van gedetineerden, het scherp toezicht houden op gedetineerden, onder meer tijdens het luchten en het bezoek, celinspecties en urinecontroles. Daarnaast worden medewerkers getraind om goed om te gaan met diverse incidenten, die acuut moeten worden opgelost en die inherent zijn aan het werken in een penitentiaire inrichting. Voor alle toezichtsmaatregelen zijn werkinstructies opgesteld. Aan de hand van het veiligheidslogboek vindt er dagelijks controle op de uitvoering van de toezichtsmaatregelen plaats. Daarnaast vinden periodiek op iedere afdeling integrale veiligheidsinspecties plaats die worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het hoofd Veiligheid. De conclusies en aanbevelingen uit deze inspecties worden voorgelegd aan de vestigingsdirectie die waar nodig maatregelen treft.
Door het gevangeniswezen worden vaste normen gehanteerd ten aanzien van de inzet van het uitvoerende personeel in verhouding tot het aantal gedetineerden.
Het voorval heeft zich afgespeeld op een afdeling met 12 gedetineerden. Deze specifieke afdeling wordt standaard bezet met drie personeelsleden, die alle drie aanwezig waren. Op het moment van het incident was alleen de betreffende gedetineerde uitgesloten, de overige gedetineerden zaten in hun cel. Feitelijk waren er dus drie inrichtingswerkers op één gedetineerde. Er was geen sprake van onderbezetting.
Binnen DJI, en in het bijzonder in PI Vught, wordt gewerkt met moeilijke doelgroepen en ondanks dat volgens de voorschriften wordt gewerkt, kunnen medewerkers te maken krijgen met onvoorspelbaar gedrag van gedetineerden en agressie. In dit geval heeft een gedetineerde gebruik gemaakt van een tandenborstel, die deel uitmaakt van de reguliere celinventaris.
Voor wat betreft nazorg en begeleiding van de betrokken medewerkers, is direct na het incident het opvangteam van de PI Vught ingezet evenals het Expertisecentrum bedrijfsmaatschappelijk werk voor opvang na schokkende gebeurtenissen.
Kunt u toelichten wat het interne beleid is bij dergelijke incidenten en wie hierover worden geïnformeerd? Wordt u ook op de hoogte gesteld hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt de veiligheid van het personeel gegarandeerd? Kunt u daarbij reageren op de uitspraak van een bron in de Telegraaf dat er op de afdeling nog maar twee andere Penitentiair Inrichtingswerkers aanwezig waren en er dus sprake was van onderbezetting?3
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de zorgen van de medewerkers dat de bezuinigingen op het gevangeniswezen risico’s meebrengen voor de veiligheid?
De IVenJ heeft onderzoek gedaan en een rapport opgesteld: «risico’s implementatie Masterplan DJI 2013–20184». De hoofdconclusie van de Inspectie luidde dat de introductie van het Masterplan niet heeft geleid tot aantasting van het detentieklimaat of een toename aan agressie5.
Door het gevangeniswezen worden vaste normen gehanteerd ten aanzien van de inzet van het uitvoerende personeel in verhouding tot het aantal gedetineerden. Daarin zijn geen wijzigingen aangebracht als gevolg van de doorgevoerde bezuinigingen.
Voorts is een randvoorwaarde bij de implementatie van het Masterplan DJI geweest, dat de veiligheid van personeel en justitiabelen niet onder druk komt te staan.